EIM
onderdeel van Panteia
Innovatiekracht van het MKB in Gelderland Herijking instrumentarium 2010
Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
Innovatiekracht van het MKB in Gelderland Herijking instrumentarium 2010
Petra Gibcus Maarten Overweel Dennis Bleeker Ro Braaksma
Zoetermeer, 6 mei 2010
Dit onderzoek is gefinancierd door de provincie Gelderland.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
Samenvatting
5
1
Inleiding
9
1.1
Aanleiding
9
1.2
Visie EIM
1.3
Doel, doelgroepen en onderzoeksvragen
10
1.4
Aanpak
11
1.5
Leeswijzer
13
2
Behoefte van ondernemers
15
3
Het beleid en instrumentarium
17
3.1
Het beleid
17
3.2
Het instrumentarium
17
4
Effecten
23
4.1
Effecten in de initiatiefase
23
4.2
Effecten in de besluitvormingsfase
25
4.3
Effecten in de implementatiefase
29
5
De uitvoering
35
5.1
Terugblik
35
5.2
Onderscheidend vermogen
40
6
De toekomst
43
6.1
Verbetermogelijkheden voor het huidige instrumentarium
43
6.2
Advies toekomstig instrumentarium
44
9
Bijlagen I
Geraadpleegde bronnen
51
II
Telefonische interviews met ondernemers
53
III
Face-to-face interviews stakeholders
55
IV
Waarom innovatie en innovatiebeleid
57
V
Fasen in het innovatieproces
63
3
4
Samenvatting
Kennis en innovatie zijn speerpunten van het sociaal economische beleid van de provincie Gelderland. Door de kredietcrisis is de economische situatie sterk gewijzigd en dat vraagt om een herijking van het beleid voor de provincie. Een van de pijlers binnen dit beleid is de innovatiekracht van het MKB. Hiervoor heeft de provincie Gelderland het MKB-innovatieinstrumentarium ingericht waarbij de focus ligt op regionale centra voor technologie en de maakindustrie. In 2008 heeft EIM het toenmalige instrumentarium geëvalueerd. De provincie heeft EIM gevraagd om deze evaluatie te actualiseren, de uitkomsten anno 2010 te vergelijken met 2008 en verbetermogelijkheden aan te dragen voor het instrumentarium.
B e h o e f t e v an o n de r n e me r s a a n o n de r s t e u n i n g b i j i n n o v at ie De behoefte aan ondersteuning bij vernieuwingsinspanningen is groot. Ruim 70% van de ondernemers geeft aan behoefte te hebben aan ondersteuning. De meeste behoefte hebben de ondernemers aan (technologische) kennisondersteuning gevolgd door financiële ondersteuning, het hebben van een sparringpartner, informatievoorziening en hulp bij subsidieaanvragen. In alle fasen van het innovatieproces (initiatie, besluitvorming en implementatie) is behoefte aan ondersteuning. De behoefte hangt af van de situatie van de ondernemer op dat moment en zijn/haar persoonlijkheid.
H e t i n n ov a t i e p r o ce s e n h e t i n s tr u m e n t a r i u m Tot het huidige instrumentarium van de provincie Gelderland behoren onder andere de centra voor technologie (RCT’s), gericht op de maakindustrie. Het gaat om Achterhoeks Centrum voor Technologie (ACT), Veluws Centrum voor Technologie (VCT), RCT De Vallei, RCT Rivierenland en Innovatienetwerk Stedendriehoek. Deze RCT’s kenmerken zich doordat zij door, van en voor ondernemers zijn. Het bestuur bestaat uit ondernemers en ondernemers kunnen met hun vragen terecht bij innovatiemakelaars. De makelaars brengen vervolgens vraag en aanbod samen. Daarnaast behoren tot het instrumentarium nog twee instrumenten die beschikbaar zijn voor ondernemers uit de hele provincie: MKB Winstpunt en GELDerland voor Innovaties. MKB Winstpunt biedt ondernemingen met 5 tot 250 werknemers een kans om werk te maken van vernieuwen. MKB Winstpunt biedt hierin ondersteuning door het organiseren van een startbijeenkomst, een oriënterend gesprek, een module ‘stilstaan bij vernieuwing’ met vier collegaondernemers en een individuele module ‘starten met vernieuwing’. GELDerland voor Innovaties is een borgstellingsregeling met als doel Gelderse ondernemers te steunen bij het financieren van innovatieve projecten. Ieder van de projecten kent een zwaartepunt binnen het innovatieproces, maar ook andere fasen komen aan bod (zie Tabel 1). Hiermee heeft de provincie samenhang binnen het instrumentarium aangebracht. Dit ontbrak bij het vorige instrumentarium (zie ook de EIM-rapportage uit 2008).
5
Tabel 1
Correspondentie van het MKB-innovatie-instrumentarium met de fasen in het innovatieproces
RCT’s MKB Winstpunt GELDerland voor Innovaties
Fase 1:
Fase 2:
Fase 3:
Initiatie
Besluitvorming
Implementatie
!!
!!!
!!
!!!
!!
!!
0
!!
!!!
NB. (!)!! = (zeer) veel nadruk, ! = enige nadruk, 0 = niet of nauwelijks nadruk. Bron: EIM, 2010.
Effecten Als het gaat om de initiatiefase heeft deelname aan een van de projecten binnen het instrumentarium (ACT, VCT of MKB Winstpunt)1 geleid tot meer ideeën (56%) en nieuwe netwerkcontacten (78%). Daarnaast is 54% van de gebruikers met vernieuwingsprojecten gestart, gericht op de ontwikkeling van nieuwe producten of diensten, en nog eens 47% is gestart met vernieuwingen met betrekking tot de markt. Ten opzichte van de evaluatie uit 2008 zijn deze effecten in de initiatiefase versterkt. Veel minder trajecten zijn gestart op het gebied van interne bedrijfsprocessen (22%) en organisatorische vernieuwingen (19%). Dit betekent dat binnen het instrumentarium nog sterker de nadruk is komen te liggen op de ontwikkeling en introductie van producten en diensten. In de besluitvormingsfase hebben deelnemers aan het instrumentarium een beter innovatievermogen dan vergelijkbare bedrijven in Gelderland en Nederland. Dit betere innovatievermogen uit zich in het feit dat er meer medewerkers in het dagelijks werk zijn betrokken bij vernieuwing. Daarnaast doen meer bedrijven zelf actief aan R&D en hebben zij meer budget voor vernieuwingsinspanningen. Ook doen zij meer aan strategievorming, maken ze vaker gebruik van een netwerk om kennis uit te wisselen en werken ze meer samen. Ruim de helft van de deelnemers zocht financiering, waarvan iets meer dan 40% ook daadwerkelijk is geslaagd bij het verkrijgen van deze financiering. Deelname aan een project binnen het instrumentarium heeft volgens deelnemers positieve effecten in de implementatiefase van de vernieuwing. 65% van de deelnemers heeft concrete verbeteringen gerealiseerd of denkt deze te realiseren. Daarnaast realiseren de gebruikers vaker (op eigen kracht) product- en procesinnovaties dan vergelijkbare bedrijven in Gelderland en Nederland. Deelname leidt bij ongeveer een op de zes ondernemers tot omzetgroei of werkgelegenheidsgroei.
U i t v oe r in g De projectuitvoerders kijken met veel waardering terug op hun project, maar geven ook op enkele punten kritiek. Tijdens de vorige evaluatie bleek ACT erg succesvol met het principes ‘van, voor en door’ ondernemers. Het concept van ACT is uitgerold over de hele provincie middels de RCT’s. Of de nieuwe RCT’s net zo succesvol zullen zijn, wordt door enkele experts betwijfeld. Het succes en falen hangt bij de RCT’s bovendien af van de persoonlijkheid van de innovatiemake1
6
De overige projecten lopen dusdanig kort dat ondernemers (nog) niet in staat zijn een compleet oordeel te kunnen geven over het project en de mogelijke effecten.
laar. GELDerland voor Innovaties kende een moeilijke start door onduidelijkheden over gemaakte afspraken. Inmiddels lijken de onduidelijkheden opgelost. Volgens de projectuitvoerders is een project pas een succes als de MKBondernemers een positief oordeel geven. Van de 89 ondervraagde deelnemers aan het huidige instrumentarium uit drie kwart zich positief over de uitvoering van het instrumentarium. Voor sommige ondernemers is het overigens nog wel vroeg om een compleet oordeel te geven over de uitvoering, omdat zij nog maar kort betrokken zijn bij het project. Praktisch alle ondernemers (95%) vinden het project zinvol. Zij hebben door het project hun netwerk uitgebreid, meer kennis vergaard of begeleiding bij het innovatieproces gekregen. De doorverwijzing is ten opzichte van de evaluatie uit 2008 veel meer op gang gekomen. De ondernemers zijn positief over de doorverwijzing. Ze zijn op de goede plek gekomen met hun vraag, idee of probleem. De ondernemers zijn vooral doorverwezen naar kennisinstellingen, Syntens of andere bedrijven. Al met al geven de ondervraagde MKB-ondernemers een rapportcijfer van gemiddeld 7,7 voor de drie projecten ACT, VCT en MKB Winstpunt.
Continuïteit Ondernemers hechten aan continuïteit van het beleid en waarderen het niet als een regeling snel verdwijnt. Het verdient de aanbeveling dat de provincie Gelderland het huidige beleid blijft hanteren en niet gelijk het roer om gaat gooien. Aangezien een groot deel van de RCT’s pas kort bestaat en de werkwijze van Innovatienetwerk Stedendriehoek ook pas sinds vorig jaar is uitgekristalliseerd, is het niet aan te bevelen om de werkwijze van deze centra op korte termijn te veranderen. Het is voor de RCT’s belangrijk dat zij eerst een goede start kunnen maken en zich vervolgens kunnen laten zien en bewijzen. De regio’s hebben inmiddels een dekkend netwerk van RCT’s en ondernemers beginnen net hun weg te vinden naar de innovatiemakelaars. De voortekenen zijn gunstig om de RCT’s op de korte termijn te handhaven. GELDerland voor Innovaties begint na een moeilijke start eindelijk van de grond te komen. Bij MKB Winstpunt zijn de eerste carrousels van start gegaan. Wel zijn er enkele verbeteringen aan te brengen op de korte termijn.
V e r be t e r m og e l i jk h e d e n v o o r h e t h u i di g e in s tru m e n t a r iu m De projectuitvoerders ervaren het als nuttig dat ze zes keer per jaar bijeenkomen, maar ook soms als een gemiste kans en tijdrovend. Ze willen tijdens het overleg graag stilstaan bij de inhoud van de werkzaamheden en de rol van de innovatiemakelaars. Deze rol is nu vaak nog onduidelijk. Zo kijkt de ene makelaar vooral naar de vraag, de andere richt zich op het aanbod. De ene makelaar is productgestuurd, terwijl de andere techniekgestuurd is. Bij GELDerland voor Innovaties is sprake van een borgstellingskrediet. De borgstelling wordt pas verkregen na een positief oordeel van de innovatiemakelaar en Oost NV. Ondanks deze borgstelling is de kredietaanvraag bij de bank enkele malen afgewezen. Oost NV heeft de suggestie om in dat geval de financiering in handen te leggen van een participatiemaatschappij. De afspraken over dit programma waren niet duidelijk.
A c c e n t e n v o o r h e t t oe k o m s t i g e i n s t r u m e nt a r i u m De behoefte aan ondersteuning bij innovatie bij het Gelderse MKB is groot. De innovatieve prestaties van gebruikers van het instrumentarium zijn toegenomen, maar bij vergelijkbare benchmarkbedrijven zijn deze afgenomen. Dit is een aan7
wijzing dat innovatiebeleid nodig is en blijft, wil het Gelderse MKB bijblijven op innovatiegebied. De hoofdgedachte achter het huidige beleid van de provincie Gelderland is de economie te versterken en de werkgelegenheid te verduurzamen door het innoverend vermogen van het MKB te bevorderen en innovaties te stimuleren. Volgens diverse bronnen kan deze hoofdgedachte gehandhaafd blijven. Randvoorwaarde voor een goed werkend toekomstig provinciaal beleid is een evenwichtige mix van instrumenten, verspreid over de diverse fasen van het innovatieproces. Het instrumentarium zelf moet prikkelen tot nadenken over een succesvolle actie tot vernieuwing. Nadruk op het MKB binnen het innovatiebeleid lijkt gerechtvaardigd, omdat het MKB voor een zeer belangrijk deel verantwoordelijk is voor de werkgelegenheid in Gelderland. Daarnaast kan het MKB kennis en technologie omzetten in praktische toepassingen (de maakindustrie), maar ook zelf komen met initiatieven tot innovatie. In Nederland is een zwakte in het innovatiebeleid de zogenoemde kennisparadox: de matige verbinding tussen kennisontwikkeling aan kennisinstellingen en bedrijven die de kennis nodig hebben om te innoveren. Om met succes te kunnen samenwerken, is fysieke nabijheid essentieel. Met het uitrollen van de RCT’s heeft de provincie gekozen voor een focus op de regio. De rol van de innovatiemakelaars om bedrijven met elkaar en met kennisinstellingen in contact te brengen, sluit dus goed aan. De provincie Overijssel heeft een andere benadering bij het stimuleren van innovatie in het MKB, namelijk het maken van ketencombinaties tussen grote bedrijven in de maakindustrie en het bijbehorende MKB. Om een dergelijke benadering in Gelderland in te voeren, zouden in de eerste plaats de potentiële leading partners in Gelderland geïdentificeerd moeten worden. De projectuitvoerders van de RCT’s ontvangen geen signalen vanuit het MKB dat zij steun hebben van ondersteuning door grote bedrijven. De provincie zou kunnen inventariseren in hoeverre grote bedrijven in Gelderland behoefte hebben aan ondersteuning van het MKB. MKB-ondernemers ondervinden de grootste knelpunten op het gebied van financiering en hebben op dit punt behoefte aan ondersteuning. GELDerland voor Innovaties is het enige instrument binnen het innovatiebeleid dat zich richt op de financiering in de vorm van borgstellingen. Ook kan gedacht worden aan andere vormen. Zo blijkt dat innovatieve bedrijven vaak snel groeien en gebruikmaken van venture capital en informal investors, omdat banken nul op het rekest geven. Hier kan de provincie op inhaken. Een andere mogelijke oplossing is het inzetten van achtergestelde leningen. Het voordeel is dat de ondernemer geen zeggenschap verliest en toch zijn groei kan realiseren. MKB-ondernemers willen juist geen participaties, omdat zij bang zijn om dan hun zeggenschap te verliezen.
8
1
Inleiding
1.1
Aanleiding Kennis en innovatie zijn speerpunten van het economische beleid van de provincie Gelderland. Daartoe voert de provincie innovatiebeleid met drie pijlers: 1
de kennisclusters Food, Health en Technology (Triangle Oost-Nederland), in samenwerking met de provincie Overijssel
2
opkomende clusters energie en milieutechnologie, biobased technologie en mode
3
innovatiekracht MKB.
In 2008 heeft EIM in opdracht van de provincie het MKB-innovatieinstrumentarium geëvalueerd (d.w.z. de 3 e pijler innovatiekracht MKB).1 Binnen het instrumentarium liepen acht projecten om het innovatievermogen van het MKB te vergroten. De verbetersuggesties en aanbevelingen hebben ertoe geleid dat de provincie in het huidige MKB-innovatie-instrumentarium gekozen heeft voor een focus op regionale centra voor technologie en de maakindustrie. De economische situatie is door de kredietcrisis de afgelopen tijd sterk gewijzigd en dat vraagt om een herijking van het beleid voor de provincie: op de korte termijn (2010-2011) zal dat impact hebben op accenten in de uitvoering van het bestaande beleid, op de middellange termijn (2012-2015) resulteert dit in de formulering van een vernieuwd sociaal economisch beleid. Voor elk van de voornoemde pijlers zal herijking plaatsvinden, mede gebaseerd op een nieuwe economische verkenning door de provincie. EIM is gevraagd het huidige MKB-innovatie-instrumentarium te actualiseren en daarmee basisgegevens te verzorgen voor de herijking van met name de 3e pijler. Voor de andere twee pijlers vinden er soortgelijke onderbouwende studies plaats om een (eventuele) vernieuwing van het beleid te funderen.
1.2
Visie EIM Waarom innovatie in het MKB? Het antwoord op deze vraag hangt af van wie je hem stelt. Politici, beleidsma-kers en wetenschappers vinden innovatie nodig om de economische groei te waarborgen. De mogelijkheden om langs alternatieve wegen economische groei te realiseren - met name door verhoging van de arbeidsparticipatie - lopen het komende decennium tegen hun grenzen aan. De roep om innovatie werd op Europees niveau in het afgelopen decennium vormgegeven in de zogenaamde Lissabon-strategie. Deze hield in dat de Europese Unie in 2010 de meest concurrerende en dynamische economie ter wereld moet zijn… Individuele MKB-ondernemers maken bij de keuze om te innoveren graag andere afwegingen. Ondernemers innoveren in de eerste plaats voor zichzelf; voor hun eigen werkplezier en boterham. Voor de bredere economische ontwikkeling willen en horen zij zich niet primair verantwoordelijk te voelen, net zo min als individu-
1
Gibcus, P. en J. Meijaard, Vernieuwing versterken: Evaluatie van het MKB-innovatieinstrumentarium, EIM, Zoetermeer, 2008, in opdracht van Provincie Gelderland, Arnhem.
9
ele werknemers dat zijn. Ondernemers in het MKB innoveren normaal gesproken omdat zij dat zelf graag willen, maar soms ook omdat het moet. Zie bijlage IV. Waarom zouden overheden moeten ingrijpen in de innovatieprocessen van bedrijven? Een eerste, noodzakelijke voorwaarde voor de legitimering van beleid is dat de voorgenomen beleidsmaatregelen effectief zijn (moeten leiden tot meer innovatieve inspanningen en –resultaten bij bedrijven) en dat deze maatregelen kosteneffectief zijn. Deze voorwaarden zijn aan te tonen door ex ante en ex post evaluatieonderzoek. Een tweede voorwaarde is dat innovatie in het bedrijfsleven niet of onvoldoende ’vanzelf’ tot stand komt (legitimiteit). De visie van EIM is dat in beginsel een breed palet aan overheidsmaatregelen is te legitimeren, maar tegelijk dat een ‘one size fits all’ aanpak niet goed is uit te leggen. De mate van overheidsingrijpen hangt af van de mate waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat spillovers van toepassing zijn en markt- en systeemfalen barrières opwerpen voor innoverende bedrijven. In het geval van fundamentele onderzoeksinspanningen die zich nog ver van de markt bevinden, alsmede R&D in bedrijven, ligt in de rede dat spillovers optreden en markt- en systeemfalens van toepassing zijn. Bij een brede aanpak, zoals die meer in het MKB gebruikelijk is, blijft meestal alleen het argument van systeemfalen overeind. Zeker als met beleidsmaatregelen die adoptie van innovaties wordt gestimuleerd (bijvoorbeeld ICT-gebruik in het MKB), is dat het geval. In die gevallen is overheidsingrijpen nog steeds te rechtvaardigen, al liggen ‘zware’ interventies zoals het optuigen van innovatieprogramma’s, minder voor de hand. In dat geval kan bijvoorbeeld wel worden gekozen voor korte adviesinterventies, clusterbijeenkomsten, workshops en innovatievouchers – alles om diverse vormen van systeemfalen te bestrijden en bedrijven een zet in de goede richting te geven
1.3
Doel, doelgroepen en onderzoeksvragen Doel De doelstelling van het beoogde onderzoek is drieledig: 1
actualisatie van het onderzoek uit 2008 naar het huidige innovatie-
2
vergelijking van de uitkomsten met die uit 2008 en waar mogelijk met die
instrumentarium voor het MKB van andere regio’s 3
aandragen van verbetermogelijkheden voor het instrumentarium.
Het eerste deel van het onderzoek houdt een beoordeling in van het huidige instrumentarium (doelstellingen 1 en 2). Het instrumentarium is getoetst aan de huidige economische doelen. Op basis daarvan zullen aanbevelingen worden geformuleerd voor eventuele herziening of verbetering van de doelen en de bijbehorende inrichting van het instrumentarium (doelstelling 3). D o e lgr o e pe n Deze evaluatie van het MKB-innovatie-instrumentarium is gericht op vijf doelgroepen: ondernemers projectuitvoerders beleidsmakers Gedeputeerde Staten Provinciale Staten.
10
De ondernemers en projectuitvoerders staan in deze herijking centraal. Het instrumentarium richt zich op het stimuleren van grote en kleine vernieuwingen bij ondernemers in het MKB. De projectuitvoerders helpen de ondernemers in de praktijk. Zij hebben inzicht in de succes- en faalfactoren van het instrumentarium en kunnen vanuit dit oogpunt lessen trekken voor de toekomst. De beleidsmakers willen de ondernemers een goed functionerend instrument aanbieden en willen het instrument voortdurend verbeteren, zodat de ondernemers zo doelmatig mogelijk geholpen worden bij de vernieuwingsinspanningen. De herijking zal voor de provincie Gelderland basis zijn voor de bijstelling van het sociaal economisch beleid. De bespreking van deze herijking vindt plaats in de Provinciale Statencommissie Mobiliteit en Economische Zaken.
O n d e r zo e k s v r a g e n De doelstellingen zijn vertaald naar zeven onderzoeksvragen (zie Tabel 2). Tabel 2
Onderzoeksvragen
Doelstelling: actualisering A
Welke behoefte hebben MKB-ondernemers aan ondersteuning bij het innoveren?
B
Hoe worden de huidige projecten binnen het MKB-innovatieinstrumentarium uitgevoerd?
C
Hoe sluiten de bestaande interventies van het MKB-innovatieinstrumentarium aan bij de behoefte vanuit het bedrijfsleven?
D
Wat zijn de effecten van het MKB-innovatie-instrumentarium?
Doelstelling: vergelijking E
Welke veranderingen/verschillen zijn er waar te nemen in vergelijking met 2008?
Doelstelling: verbetermogelijkheden F
Wat zijn de verbetermogelijkheden ten aanzien van het MKB-innovatieinstrumentarium?
G
Wat is het advies voor de samenstelling van het instrumentarium voor de komende jaren?
Bron: EIM, 2010.
De onderzoeksvragen A, B, C, D en F waren ook aan de orde in de voorgaande evaluatie. De onderzoeksvragen E en G zijn nieuw.
1.4
Aanpak Om een goede vergelijking te kunnen maken met de voorgaande evaluatie heeft EIM in grote lijnen een identieke aanpak gehanteerd als tijdens de evaluatie in 2008. Door voortschrijdend inzicht en een iets andere samenstelling van de projecten is op detailpunten de aanpak iets anders. De activiteiten zijn: 1
deskresearch
2
telefonische interviews met ondernemers
3
face-to-face interviews met stakeholders
4
analyse en rapportage.
11
1: Deskresearch Diverse beleidsstukken en -rapporten van de provincie inzake sociaaleconomisch beleid en herijking daarvan zijn bekeken. Tevens zijn diverse websites gescreend op beschikbare gegevens over de lopende projecten en rapportages van derden die kunnen bijdragen aan een afgewogen oordeel over effectiviteit en ‘opbrengsten’ van het Gelderse instrumentarium. Zie bijlage I voor een overzicht van de geraadpleegde bronnen. De opgedane informatie heeft geholpen om de resultaten uit de volgende stappen in perspectief te kunnen plaatsen. Om een goede indruk te krijgen van de effecten van de projecten op het innovatievermogen en de innovatieprestaties van deelnemende MKB-bedrijven is een goede benchmark nodig. Voor benchmarkgegevens over de ontwikkelingen van het innovatievermogen en de innovatieve output van MKB-bedrijven in Gelderland en in Nederland heeft EIM gebruikgemaakt van gegevens uit de Monitor Determinanten Bedrijfsprestaties. Dit is een enquête die EIM jaarlijks uitvoert onder 2.500 MKB-bedrijven en die een representatief beeld geeft van het innovatievermogen en de innovatieprestaties van doorsnee MKB-bedrijven. Er is een vergelijking gemaakt tussen de innovativiteit van deelnemers aan het MKBinnovatie-instrumentarium en de innovativiteit van het Gelderlandse en Nederlandse MKB als geheel. EIM verzamelt voor het Ministerie van Economische Zaken bovendien jaarlijks actuele informatie over ervaringen en verwachtingen van ondernemers bij het verkrijgen van financiering: de MKB Financieringsmonitor. Via deze financieringsmonitor worden vraag en aanbod van leningen en participaties van verschillende typen bedrijven in het Nederlandse MKB in kaart gebracht. EIM heeft de vragenlijst van de MKB Financieringsmonitor gebruikt ter inspiratie om in de telefonische interviews (zie hierna) een blok aan financiering te wijden.
2 : T e le f o n i s c h e in t e r v i e w s m e t o n de rn e me r s Met een telefonische enquête is informatie verzameld bij deelnemers aan projecten binnen het MKB-innovatie-instrumentarium. Onderwerpen die aan bod kwamen, zijn de behoefte aan ondersteuning bij vernieuwing, de innovativiteit, de financiering, de gepercipieerde effecten en de uitvoeringskwaliteit. De enquête is afgenomen bij 89 MKB-ondernemers die deelnemen of hebben deelgenomen aan projecten binnen het huidige instrumentarium van de provincie Gelderland. Daarnaast zijn er 52 MKB-ondernemers geënquêteerd die hebben deelgenomen aan projecten binnen het vorige instrumentarium van de provincie Gelderland. Deze deelnemers zijn tijdens de evaluatie in 2008 ook benaderd. Deze bedrijven zijn geënquêteerd om een beeld te krijgen van de effecten van de dienstverlening op langere termijn. In totaal zijn 141 ondernemers ondervraagd. De enquête werd telefonisch afgenomen door Stratus Marktonderzoek, een zusterbedrijf van EIM en gespecialiseerd in dataverzameling. Bijlage II geeft uitgebreide informatie over de aanpak, vragenlijst en respons. In aanvulling op de telefonische enquête zijn tien ondernemers nogmaals teruggebeld voor een meer diepgaand interview. Dit interview had als doel om een extra toelichting te krijgen op de gegeven antwoorden van de ondernemer tijdens de telefonische enquête om daarmee de antwoorden beter in een context te kunnen plaatsen. Tijdens deze interviews is stilgestaan bij de volgende onderwerpen: behoefte aan vernieuwing, beoordeling van het project, doorverwijzing en verbetersuggesties. Bijlage II geeft de gebruikte checklist.
12
3 : F ac e - t o- f a c e in t e r v i e w s me t s t a k e h o l d e r s Met 13 stakeholders zijn 11 face-to-face interviews gehouden. Twee interviews vonden plaats met twee stakeholders. Er zijn twee typen stakeholders te onderscheiden. De eerste groep stakeholders betreft de projectleiders van de lopende projecten binnen het instrumentarium. Het gaat om zeven projectleiders. Behalve projectleiders zijn ook experts op het gebied van innovatiebeleid geïnterviewd, vooral met het oog op het aangeven van verbetermogelijkheden en eventueel wenselijke koerswijzigingen. Het maken van de afspraken met de stakeholders verliep vanwege het enthousiasme van de stakeholders buitengewoon vlot. Bijlage III geeft een toelichting op de interviews.
4 : A n al y s e e n r a p p o r t ag e De doelstellingen en onderzoeksvragen kwamen in meerdere bouwstenen aan bod. De conclusies en aanbevelingen in dit rapport zijn dan ook gebaseerd op verschillende bronnen. Alle verzamelde informatie is zo goed mogelijk bestudeerd op het verkrijgen van antwoorden op de geformuleerde onderzoeksvragen en verwerkt in het onderhavige rapport.
1.5
Leeswijzer Hoofdstuk 2 gaat in op de behoefte die ondernemers hebben als het gaat om ondersteuning bij vernieuwingsinspanningen. Hoofdstuk 3 bespreekt kort het huidige beleid en instrumentarium dat de provincie Gelderland heeft om ondernemers in het MKB in hun innovatiebehoefte te voorzien. Vervolgens kijkt hoofdstuk 4 naar de (innovatieve) effecten van het instrumentarium. Hierbij is waar mogelijk een vergelijking gemaakt met Nederland als geheel. In hoofdstuk 5 staat de uitvoering van het instrumentarium centraal, vanuit het perspectief van zowel de ondernemers als de stakeholders. Tot slot staat hoofdstuk 6 stil bij de toekomst van het instrumentarium. De bijlagen presenteren de achtergrond en methodologie van de verschillende onderzoeksstappen. Bijlage I geeft een overzicht van de geraadpleegde bronnen ten behoeve van de deskresearch. Bijlage II presenteert de aanpak, vragenlijst en respons van de telefonische interviews met ondernemers. Bijlage III gaat in op de aanpak die is gehanteerd bij de face-to-face interviews met stakeholders. Bijlage IV geeft aan waarom innovatie en innovatiebeleid nodig is. Bijlage V presenteert de fasen in het innovatieproces.
13
2
Behoefte van ondernemers
Om inzicht te krijgen in de behoefte aan ondersteuning bij MKB-ondernemers is in de telefonische interviews met MKB-ondernemers een aantal vragen gesteld over dit onderwerp. De telefonische interviews zijn afgenomen bij 141 MKBondernemers die ooit te maken hebben gehad met een van de projecten binnen het MKB-innovatie-instrumentarium binnen de provincie Gelderland. Van de 141 respondenten nemen 89 respondenten deel of hebben deelgenomen aan projecten binnen het huidige instrumentarium (VCT, ACT of MKB Winstpunt) en hebben 52 respondenten deelgenomen aan het vorige instrumentarium (de exdeelnemers). De ex-deelnemers zijn ook tijdens de evaluatie in 2008 gevraagd naar hun mening. Aan zowel de huidige als de ex-deelnemers is in 2010 gevraagd naar hun behoefte op het gebied van vernieuwingsinspanningen.1 Er zijn geen verschillen waargenomen tussen de huidige deelnemers en de exdeelnemers. De gepresenteerde resultaten in dit hoofdstuk hebben betrekking op alle 141 respondenten. Tijdens de evaluatie in 2008 zijn in totaal 240 MKBondernemers telefonisch benaderd.
B e l a n g v an v e rn ie u w i n gs i n s pa n n in g e n Nagenoeg alle bedrijven (97%) die met het instrumentarium van de provincie Gelderland te maken hebben gehad, vinden vernieuwingsinspanningen belangrijk voor de bedrijfsvoering. Een op de zeven ondervraagde MKB-ondernemers vindt vernieuwingsinspanningen zelfs enorm belangrijk. Ten opzichte van 2008 is dit beeld nauwelijks gewijzigd.
K n e l p u nt e n b i j v e r n i e u w i n gs i n s pa n n i n ge n In 2008 gaf 70% van de deelnemende MKB-ondernemers aan knelpunten te ervaren bij de vernieuwingsinspanningen, maar in 2010 is dit gestegen naar 77%. Het grootste knelpunt ligt op het gebied van financiering. Dit geldt voor zowel de huidige deelnemers als de ex-deelnemers aan het instrumentarium. Op enige afstand volgen knelpunten rondom de (onbekendheid met) regelgeving en administratieve lasten. Dit knelpunt is nu relatief vaker genoemd dan tijdens de vorige evaluatie van het instrumentarium. Andere genoemde knelpunten zijn gebrek aan tijd, gebrek aan kennis en technische knowhow en bureaucratie. Het knelpunt van het vinden van gekwalificeerd personeel werd tijdens de vorige evaluatie ook vaak genoemd, maar is nu nauwelijks genoemd.
B e h o e f t e a an o n d e r s te u n i n g b i j v e r n i e u w i n g s in s p a n n i n ge n De behoefte aan ondersteuning bij vernieuwingsinspanningen is groot. Net als tijdens de evaluatie van het instrumentarium in 2008 geeft ruim 70% van de MKB-ondernemers aan behoefte te hebben aan ondersteuning. De meeste behoefte hebben de ondernemers aan (technologische) kennisondersteuning. Ten
1
De ervaring van EIM is dat met ondernemers in het MKB beter gesproken kan worden over vernieuwing dan innovatie. Bij innovatie denken zij meestal aan R&D-activiteiten of technische verbeteringen, terwijl innovatie meer is dan dit. Zo behoren verbeteringen in de interne bedrijfsprocessen of op het gebied tot innovatie ook tot innovatie. In de vragenlijst die aan ondernemers is voorgelegd, is ook naar deze innovatieve aspecten gekeken.
15
opzichte van 2008 is deze behoefte wel afgenomen (zie Figuur 1). Op andere fronten is de behoefte aan ondersteuning juist licht toegenomen, zoals op het gebied van financiële ondersteuning, het hebben van een sparringpartner, informatievoorziening en hulp bij subsidieaanvragen. Dit laatste element is het sterkst toegenomen. Ondernemers weten dat ze subsidies kunnen krijgen, maar weten niet altijd waar ze dit moeten zoeken of hoe ze dit kunnen aanvragen. Figuur 1
Behoefte van MKB-ondernemers aan ondersteuning bij vernieuwing
26%
(Technologische) kennisondersteuning
30% 18%
Financiële ondersteuning
15% 16%
Sparringpartners
13% 8%
Advisering/coaching
11% 11%
Informatievoorziening
9% 13%
Subsidieaanvragen
8% 7%
Anders
0%
14% 5%
10%
15% 2010
20%
25%
30%
35%
2008
Bron: EIM, 2010.
De (ex-)gebruikers van het MKB-innovatie-instrumentarium noemen een lange lijst aan instanties waarbij ze ondersteuning zoeken. Het vaakst kloppen ze aan bij een kennisinstituut, zoals universiteiten, hogescholen of TNO. Bijna een op de vier ondernemers die behoefte hebben aan ondersteuning, zoekt een kennisinstituut op. Daarnaast zegt een relatief groot deel van de MKB-ondernemers ondersteuning te zoeken bij Syntens, de innovatiemakelaars binnen het instrumentarium en Agentschap NL (voorheen SenterNovem).
B e h o e f t e e n i n n o v a t i e pr o c e s Uit de verdiepende interviews met ondernemers blijkt dat ze behoefte hebben aan ondersteuning in alle fasen van het innovatieproces (zie bijlage V). Ondernemers noemen voor zichzelf vaak een of twee fasen. In welke fase de ondernemer ondersteuningsbehoefte heeft, hangt af van zijn situatie op dat moment, maar ook van de persoonlijkheid van de ondernemer. Zo gaf bijvoorbeeld een ondernemer aan hulp nodig te hebben bij het krijgen van ideeën. Door geconfronteerd te worden met vragen, gaat deze ondernemer nadenken en pas verder ideeën ontwikkelen. Een andere ondernemer gaf aan dat het genereren van ideeen en het nemen van beslissingen juist zijn werk is en dat hij daar goed in is. Hij had behoefte aan ondersteuning bij het maken van prototypes en de marktintroductie.
16
3
Het beleid en instrumentarium
Dit hoofdstuk schetst het huidige innovatiebeleid van de provincie Gelderland (paragraaf 3.1) en het instrumentarium zoals de provincie dit binnen het beleid hanteert (paragraaf 3.2).
3.1
Het beleid Het sociaaleconomisch beleid van de provincie Gelderland voor de periode 20072011 is geschetst in ‘Maak het in Gelderland’. De provincie zet zich in op drie speerpunten: 1
Het verzilveren van de kennis- en innovatiepositie.
2
Ruim baan voor ondernemen met minder regeldruk.
3
Investeren in de fysieke bedrijfsomgeving.
In het kader van deze evaluatie focussen we ons verder alleen op het eerste speerpunt. De provincie onderstreept in ‘Maak het in Gelderland’ dat kennis en innovatie zo’n wezenlijk thema vormt dat zij er alles op wil zetten om de kansen en mogelijkheden die er zijn (en die zich aandienen) zo goed mogelijk te benutten. Daartoe zet de provincie in op: Continueren en uitbouwen van de focus op Triangle. Versterken van het innovatievermogen van het gehele MKB. Benutten van opkomende regionale clusters van kennis, technologie en bedrijvigheid als milieutechnologie, de maakindustrie en van de biobased economy. Bij Triangle werken kennisinstellingen, overheden en bedrijfsleven in OostNederland samen aan kennis- en productvernieuwing binnen drie kennisclusters: voeding (Food Valley), gezondheid (Health Valley) en Technologie (Innovatieplatform Twente). Maar kennis en technologie alleen is niet genoeg. Deze elementen moeten worden omgezet in innovatieve producten en diensten. Hiervoor is het MKB nodig. Het MKB kan producten maken en vermarkten. Op deze wijze zorgt het MKB voor kennisbenutting.
3.2
Het instrumentarium Om het MKB meer te betrekken bij innovaties heeft de provincie het MKBinnovatie-instrumentarium in het leven geroepen. De projecten binnen dit instrumentarium helpen MKB-bedrijven bij de innovatiestrategie en de begeleiding van innovatieprocessen en ze geven steun bij de financiering van innovaties. Projecten binnen het voorgaande instrumentarium liepen veelal ergens in de periode tussen 2005 en 2008. Enkele projecten zijn (onder een andere naam) verder gegaan: Achterhoeks Centrum voor Technologie, Succesvol Innoveren OostNederland en Innovatiekrediet Achterhoek. Andere projecten zijn niet verlengd: Marktgericht Innoveren & Experimenteren, Innovateam en Inspire & Innovate.1
1
Zie voor een omschrijving Gibcus, P. en J. Meijaard (2008, Vernieuwing versterken: Evaluatie van het MKB-innovatie-instrumentarium in Gelderland, EIM, Zoetermeer in opdracht van Provincie Gelderland.
17
De meeste projecten binnen het huidige instrumentarium zijn in 2008 of 2009 gestart. RCT Rivierenland is in maart 2010 begonnen. Binnen het instrumentarium zijn er de regionale centra voor technologie en enkele projecten die zich richten op de gehele provincie. In het resterende deel van deze paragraaf volgen korte beschrijvingen van de projecten. 3 . 2 . 1 R e gi on a l e C e n tr a v o or T e c h no l o g ie De Regionale Centra voor Technologie (RCT’s) kenmerken zich doordat zij van en voor ondernemers zijn. Dit betekent dat het bestuur van de RCT’s uit ondernemers bestaat en ondernemers met vragen bij de innovatiemakelaar terecht kunnen. De innovatiemakelaar brengt vervolgens vraag en aanbod samen.
A c h t e rh o e k s C e nt r u m v o o r T e c h n o l o g i e ( A C T ) Het Achterhoeks Centrum voor Technologie (ACT) loopt al een aantal jaren en was ook al actief in het voorgaande instrumentarium. Het ACT ondersteunt de Achterhoekse maakindustrie bij alle soorten vragen op technologisch en bedrijfskundig gebied. Het ACT maakt daarbij gebruik van de in Oost-Nederland aanwezige kennis en brengt door haar werkwijze vraag en aanbod met elkaar in contact. Het ACT is van en voor ondernemers. De werkwijze van het ACT is snel praktisch en vooral doen. Bron: http://martinstor.web-log.nl.
V e l u w s C e n t r u m v o o r T e c h n o l o g ie ( V C T ) In mei 2009 is het Veluws Centrum voor Technologie (VCT) ontstaan om de lust en inspiratie tot ondernemen en vernieuwing op het gebied van technologie te stimuleren en te ondersteunen en vooral de krachten en talenten in de Veluwe te bundelen. Technologie heeft in deze een ruime betekenis. Het gaat om kennis van techniek, de techniek en de toepassing van techniek in de organisatie. Kwaliteiten tot innovatie en ontwikkeling van technologie zijn in grote mate aanwezig in de onderneming zelf. In de huidige moeilijke economische periode neigen ondernemers naar overleven, maar VCT streeft ernaar om tijdens deze periode ondernemers toch vooruit te helpen. Na overleven komt immers weer een tijd van groei. Het VCT zet in op netwerkvorming, samenwerking, kennistransfers, projectontwikkeling en regionale innovatie. Het werkgebied bestrijkt de plaatsen Nijkerk, Putten, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Elburg, Oldenbroek, Hattem, Heerde en Epe. Bron: www.vctgelderland.nl.
R C T D e V a l le i Het RCT De Vallei heeft als doelstelling de innovatie in de maakindustrie in de Vallei Regio te ondersteunen en te stimuleren in de breedste zin van het woord. De Vallei Regio bestaat uit de gemeenten Barneveld, Ede, Wageningen, Rhenen, Veenendaal, Renswoude, Woudenberg, Scherpenzeel en Nijkerk. Het RCT De Vallei speelt in op vragen van ondernemers of vragen vanuit de markt en probeert deze te koppelen aan andere ondernemers en/of kennisinstellingen. De vragen van alle ondernemers in de Vallei Regio worden behandeld, maar het RCT De Vallei richt zich vooral op de ondersteuning van het MKB in de maakindustrie. De vragen kunnen op technologisch, bedrijfskundig en economisch gebied zijn. Het uiteindelijke doel van het RCT De Vallei is om de innovatiekracht in de Vallei Regio te versterken en te verankeren, maar ook kenniswerkers en ondernemers elkaar te laten vinden, zodat het RCT De Vallei hier op termijn niet meer nodig zal zijn. Bron: www.rct-devallei.nl.
18
RCT Rivierenland RCT Rivierenland is opgericht vanuit de behoefte van ondernemers om in de regio krachten te bundelen. Het bestuur bestaat uit zes regionale ondernemers. De regio Rivierenland bestaat uit de gemeenten Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neder-Betuwe, Neerijnen, Tiel en Zaltbommel. Doel van RCT Rivierenland is om innovatie te bevorderen door een koppeling te maken met kennisinstellingen. Hierbij wordt gericht op ondernemers in de ‘producerende sector’, d.w.z. de maakindustrie en de agrosector. Op 11 maart 2010 is RCT Rivierenland met een kick-offbijeenkomst voor ondernemers van start gegaan. Bron: www.rct-riverenland.nl.
I n n o v a t i e n e t w e r k S t e de n d r ie h oe k Het Innovatienetwerk Stedendriehoek is een netwerk van, voor en door ondernemers. De gemeenten in de regio Stedendriehoek zijn Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen. Het netwerk wil innovatie in en tussen bedrijven in de Stedendriehoek bevorderen, waardoor economische ontwikkeling in de regio wordt versterkt. Door contacten tussen ondernemers op regionaal niveau te intensiveren, helpt het netwerk tot het stimuleren van innovaties bij de ondernemers. Hiertoe worden ondernemingen rond hetzelfde thema of onderwerp bij elkaar gebracht. Ook worden ondernemers in de regio bezocht met een vraag, waarop ze in contact worden gebracht met andere ondernemingen of kennisinstellingen òf er worden bijeenkomsten georganiseerd waar vragen van ondernemers aan bod komen. Alle bedrijven in de regio, zowel groot als klein, kunnen in het netwerk meedoen. Bron: www.stedendriehoekonderneemt.nl.
I n n o v at i e v ou c h e r s Naast algemene innovatievouchers kunnen speciale innovatievouchers worden verstrekt door de projectuitvoerders van de RCT’s. Alle RCT’s hebben een budget voor een voucherregeling. Bij de innovatievoucherregeling die landelijk is uitgerold, is sprake van trekkingsrechten. Op die regeling kunnen ondernemingen inschrijven tot het geld op is. De regeling in Gelderland heeft een andere insteek. Het is het recht of de mogelijkheid van de directeur van de RCT om geld ter beschikking te stellen voor een ondernemer die met een goed idee komt aankloppen. Dit geld kan dan besteed worden aan een haalbaarheidsonderzoek. Het verschil met de nationale innovatievouchers is dat dit geld niet noodzakelijk bij of met een kennisinstelling besteed moet worden, maar dat dit ook mag bij of met een andere onderneming. Een ander verschil is dat de ondernemer er geen recht op heeft, maar het kan krijgen. 3 . 2 . 2 P r o vi n c i a le i n s t r u me n t e n Naast de RCT’s heeft de provincie Gelderland ook nog enkele instrumenten die toegankelijk zijn voor ondernemers uit de hele provincie. Het betreft de projecten MKB Winstpunt en GELDerland voor Innovaties.
M K B W in s t pu n t MKB Winstpunt is de opvolger van ‘Succesvol Innoveren MKB Oost-Nederland’ (SIMON). Volgens MKB Winstpunt zijn in deze tijd vernieuwingen belangrijk voor de toekomst van een onderneming. Door te vernieuwen zorgt een onderneming voor continuïteit en rendement. Om deze reden stelt MKB Winstpunt dan ook de
19
toekomstplannen van ondernemers centraal, maakt van later nu en helpt ondernemers bij vernieuwen. MKB Winstpunt kent een modulaire aanpak; na een startbijeenkomst met een groot aantal deelnemers volgen: Oriënterend gesprek. Middels een oriënterend gesprek wordt de richting bepaald en bekeken of deelname aan MKB Winstpunt meerwaarde heeft voor de ondernemer. Module 1: Stilstaan bij vernieuwing. In vijf bijeenkomsten (verdiepingscarroussel) met vier collega-ondernemers draait het om vernieuwingskansen. Iedere ondernemer is een keer gastheer en krijgt dan de kans om de vernieuwingskansen, maar ook de hindernissen te bespreken. De andere ondernemers kunnen adviseren, ideeën aandragen en helpen bij het doorhakken van knopen. Module 2: Starten met vernieuwing. Deze module gaat meer de diepte in met één onderneming gedurende een project van 9 maanden. De drie fasen zijn: 1) Wat wil ik? (bepaling marktpositie, bepaling afnemersbeleid, bepalen positionering en ambitie), 2) Wat kan ik? en 3) Hoe doe ik het? Voor iedere fase kan de ondernemer zich afzonderlijk aanmelden. Alleen ondernemingen in Gelderland met 5 tot 250 werknemers kunnen meedoen. MKB Winstpunt is een initiatief van MKB Nederland en de Rabobank. Bron: www.mkbwinstpunt.nl.
G E L De r l a n d v o o r I n n ova t i e s De regeling GELDerland voor Innovaties is de opvolger van de pilot Innovatiekrediet Achterhoek. De pilot was alleen toegankelijk voor ondernemers uit de Achterhoek. Het huidige project is er voor ondernemers uit heel Gelderland. Het is een laagdrempelige regeling, bedoeld om ondernemers met goede, innovatieve projecten de kans te geven deze projecten daadwerkelijk te realiseren. De ondernemer kan via de website van GELDerland voor Innovaties het innovatieplan toetsen. Met een positief advies kan de ondernemer naar een bank of private investeerder gaan en een verzoek indienen tot financiering van een project. Het regelen van de financiering is een zaak tussen de ondernemer en de bank of investeerders. Kapitaalverschaffers die in een innovatief project investeren, kunnen een borgstelling aanvragen bij GELDerland voor Innovaties. Doel is het risico van een investering in een innovatief traject te verlagen voor de kapitaalverschaffer, waardoor deze eerder bereid is te investeren in innovatieve bedrijven. Het risico wordt namelijk gelijk verdeeld over alle partijen: ondernemer, kapitaalverschaffer en GELDerland voor Innovaties. Als het mislukken van de innovatie leidt tot een verlies op de investering dan krijgt de kapitaalverschaffer een derde deel, met een maximum van 25.000 euro, terug vanuit GELDerland voor Innovaties. Bron: www.gelderlandvoorinnovaties.nl.
3 . 2 . 3 C or r e s p o n de n t ie in s t r um e n te n e n h e t in n ov a ti e p r o c e s Tijdens de evaluatie van het instrumentarium in 2008 werd al vastgesteld dat in de ideale situatie de provincie een MKB-innovatie-instrumentarium heeft met daarin een gelijke verdeling van de projecten over alle fasen van het innovatieproces: initiatie, besluitvorming en implementatie (zie bijlage V). Destijds lag de nadruk van de meeste projecten op de besluitvormingsfase. Slechts één project richtte zich op de implementatiefase. Tevens was er niet of nauwelijks samenhang tussen de projecten. De aanbeveling was dat de provincie meer samenhang kan creëren door in iedere fase van het innovatieproces een evenwichtig aantal
20
projecten te hebben. De provincie heeft de aanbevelingen op dit gebied voortvarend opgepakt en de resultaten van de evaluatie ter verbetering van het instrumentarium ingezet. Er is dus sprake van een organisatie met veel lerend vermogen. Ieder instrument binnen het huidige instrumentarium kent een zwaartepunt binnen een van de drie fasen. Bij MKB Winstpunt ligt het zwaartepunt in de initiatiefase, bij de RCT’s is dit de besluitvormingsfase en bij GELDerland voor Innovaties de implementatiefase (zie Tabel 3). Tabel 3
Correspondentie van het MKB-innovatie-instrumentarium met de fasen in het innovatieproces
RCT’s MKB Winstpunt GELDerland voor Innovaties
Fase 1:
Fase 2:
Fase 3:
Initiatie
Besluitvorming
Implementatie
!!
!!!
!!
!!!
!!
!!
0
!!
!!!
NB. (!)!! = (zeer) veel nadruk, ! = enige nadruk, 0 = niet of nauwelijks nadruk. Bron: EIM, 2010.
Ook al kent ieder project een zwaartepunt binnen het innovatieproces, dit betekent niet dat andere fasen niet aan bod kunnen komen. Zo verzorgen de RCT’s netwerkbijeenkomsten die kunnen zorgen voor nieuwe ideeën. Op verzoek helpt de makelaar ook bij vraagstukken in de implementatiefase. Op het oog lijkt de provincie Gelderland met het huidige instrumentarium een goede mix van projecten te hebben over de verschillende fasen van het innovatieproces. Ten opzichte van de evaluatie van het voorgaande instrumentarium is het aantal projecten dusdanig gereduceerd dat het voor ondernemers makkelijker zou moeten zijn om hun weg te vinden. Bovendien is er meer samenhang binnen de projecten in het instrumentarium aangebracht. In de hierna volgende hoofdstukken zal blijken of het instrumentarium in de huidige vorm daadwerkelijk een goed aanbod is voor MKB-ondernemers.
21
4
Effecten
De te verwachten effecten hangen af van de fase waarop een interventie is gericht. In het algemeen kennen interventies die op de initiatiefase zijn gericht, grotere aantallen deelnemers dan interventies die accent leggen op de latere fasen (zie Bijlage V). De keerzijde is dat interventies, gericht op de besluitvormings- en implementatiefase vaker tot concrete innovaties leiden. Bij de betreffende deelnemers zullen eerder harde economische effecten aangetroffen worden. In dit onderzoek wordt er rekening gehouden met de gelaagde structuur van effecten. In Tabel 4 is een overzicht opgenomen van indicatoren die voor de effectmeting per fase zijn gebruikt. Tabel 4
Effectindicatoren per fase in het innovatieproces
Fase
Effectindicatoren
Initiatie
Nieuwe ideeën opdoen Nieuwe netwerkcontacten Meer inzicht in innovatieproces
Besluitvorming
Strategievorming Meer innovatievermogen Gebruik van subsidies Nieuwe samenwerkingspartners Verkrijgen van financiering
Implementatie
Concrete innovaties: nieuwe producten, processen, etc. Omzetgroei Meer werkgelegenheid
Bron: EIM, 2008.
Een deel van de effectindicatoren wordt gebenchmarkt. Deze benchmark vindt plaats op basis van de Monitor Determinanten Bedrijfsprestaties die EIM jaarlijks houdt. De benchmark heeft in termen van sector en grootteklasse dezelfde samenstelling als de 89 deelnemende MKB-ondernemers aan het huidige instrumentarium (ACT, VCT en MKB Winstpunt) die aan de telefonische enquête hebben meegewerkt. Dit betekent dat de in de benchmark weergegeven innovativiteit kan worden geïnterpreteerd als de innovativiteit in Nederland en Gelderland, indien vergelijkbare ondernemers zouden worden geïnterviewd als in de steekproef. De effectindicatoren in de initiatiefase komen aan bod in paragraaf 4.1. Daarna staat paragraaf 4.2 stil bij de effecten in de besluitvormingsfase. Ten slotte kijkt paragraaf 4.3 naar de effecten in de implementatiefase.
4.1
Effecten in de initiatiefase N i e uw e i de e ë n o p d o e n Ondernemers zijn in de telefonische enquête gevraagd of deelname aan het project heeft geleid tot nieuwe ideeën. Een aandeel van 56% geeft aan dat deelname aan het project tot nieuwe ideeën heeft geleid. In de evaluatie van 2008 gaf 53% van de respondenten aan dat projectdeelname tot nieuwe ideeën had geleid.
23
N ie uw e n e t w e r k c o n t a c t e n Dankzij de opbouw van netwerken kan kennis uitgewisseld worden en dit maakt netwerkopbouw tot een belangrijke effectindicator. Voor 78% van de respondenten geldt dat zij dankzij projectdeelname nieuwe netwerkcontacten hebben opgedaan. Van de respondenten uit de evaluatie van 2008 gaf 65% van de deelnemers aan dat zij nieuwe netwerkcontacten hadden opgedaan door projectdeelname. In vergelijking met 2008 geeft dus een groter deel van de ondernemers aan nieuwe netwerkcontacten te hebben opgedaan dankzij projectdeelname.
I n z i c h t i n ve r s c h i l le n de v or m e n v a n in n ov a t ie Verschillende aspecten van de bedrijfsvoering komen in aanmerking voor innovatie. Belangrijke aspecten zijn producten en diensten, interne bedrijfsprocessen, organisatie en marktgerelateerde zaken. Aan ondernemers is gevraagd of zij op deze aspecten vernieuwingstrajecten zijn gestart (Figuur 2). Figuur 2
Inzicht in vormen van innovatie: Heeft uw bedrijf met behulp van het project vernieuwingsprojecten gestart, gericht op...
54%
De ontwikkeling of introductie van nieuwe producten of diensten
41%
22%
Verbetering of vernieuwing van interne bedrijfsprocessen
33%
19%
Organisatorische vernieuwingen
28%
47%
Vernieuwingen met betrekking tot de markt
0%
40% 10%
20%
30% 2010
40%
50%
60%
70%
80%
90% 100%
2008
Bron: EIM, 2010.
Deelname aan het project heeft vooral geleid tot de start van vernieuwingstrajecten op het gebied van producten en diensten. Dit wordt namelijk aangegeven door meer dan de helft van de ondernemers (54%). Een aandeel van 47% geeft aan vernieuwingen met betrekking tot de markt te hebben geïnitieerd. Vernieuwingstrajecten voor interne bedrijfsprocessen en organisatorische vernieuwingen zijn gestart door respectievelijk 22% en 19% van de ondernemers. Ten opzichte van de evaluatie van 2008 worden er dankzij het project meer vernieuwingstrajecten gestart op het gebied van producten en diensten en ook met betrekking tot de markt. Minder trajecten worden gestart op het gebied van interne bedrijfsprocessen en organisatorische vernieuwingen. Het gevolg is dat de nadruk nog sterker is komen te liggen op de ontwikkeling en introductie van producten en diensten.
24
4.2
Effecten in de besluitvormingsfase S t r a te gi e v or m i n g Aan geslaagde vernieuwing gaan vaak vele mislukte pogingen tot vernieuwing vooraf. Voor de slaagkans is het dan ook essentieel om een uitgekiende innovatiestrategie te hanteren. Dit kan worden bevorderd door ‘voortdurend vernieuwen’ deel te laten uitmaken van de bedrijfsstrategie. Aan de respondenten is de vraag voorgelegd of voortdurend vernieuwen bij hen inderdaad verankerd is in de bedrijfsstrategie. Op deze vraag werd bevestigend geantwoord door 86% van de respondenten. In de evaluatie van 2008 werd door 82% van de respondenten bevestigend geantwoord op deze vraag. Uit onderzoek van EIM1 blijkt dat niet minder dan 80% van alle MKB-bedrijven in 2009 maatregelen heeft getroffen om zich te verweren tegen de crisis. Ondernemers reageren op vele manier om de crisis het hoofd te bieden. Binnen het MKB is het verhogen van de efficiency de populairste maatregel om de crisis het hoofd te bieden. Daarnaast zijn het aanscherpen van het debiteurenbeleid en het terugschroeven van de reclame-uitgaven belangrijk. Dit zijn allemaal bedrijfsversterkende, defensieve maatregelen. Daarnaast zegt een op de drie ondernemers dat ze nieuwe markten hebben opgezocht en/of dat ze het product- en dienstenaanbod hebben uitgebreid (proactieve maatregelen). Ondanks de economische crisis zijn de ondernemers binnen het instrumentarium bezig met strategievorming in Gelderland. Hieruit valt af te leiden dat de bedrijven die in Gelderland aankloppen bij het instrumentarium, meer dan gemiddeld proactieve en vooruitstrevende bedrijven zijn; zeker in de tijd van crisis. M e e r i n n ova t i e ve r m o ge n Het vermogen tot innoveren van een onderneming kan gemeten worden aan de hand van een aantal aspecten. Een eerste aspect is de mate waarin medewerkers in hun dagelijkse werkzaamheden bezig zijn met vernieuwing. Hoe sterker dit het geval is, des te groter de kans op succesvolle innovatie (Figuur 3). Figuur 3
Aandeel bedrijven waarin medewerkers in het dagelijkse werk betrokken zijn bij vernieuwing
88% 42%
2010
47% 74% 58%
2008
56% 0%
10%
20%
30%
40%
MKB-innov. Instrum. Gld
50%
60%
Benchmark Gld
70%
80%
90%
100%
Benchmark Nld
Bron: EIM, 2010.
1
Overweel, M.J. en F. Pleijster (2009), Ondernemen in crisistijd: het MKB, EIM, Zoetermeer.
25
Van de respondenten gaf 88% aan medewerkers in dienst te hebben die dagelijks bezig zijn met vernieuwingsinspanningen. Deze score is afgezet tegen de scores van het Gelderse en Nederlandse bedrijfsleven. Uit deze vergelijking wordt duidelijk dat de deelnemers van het Gelderse MKB-innovatieinstrumentarium beter scoren dan de benchmarkbedrijven. Een vergelijking van de resultaten van de metingen van 2010 en 2008 maakt duidelijk dat het in dienst hebben van medewerkers die dagelijks bezig zijn met innoveren, in zowel Gelderland als Nederland is afgenomen. De daling is vooral sterk in Gelderland. Bij de instrumentariumdeelnemers is het percentage daarentegen gestegen. De mate waarin bedrijven zelf actief aan R&D doen, is een andere indicator van innovatievermogen. Hoewel er in de literatuur modellen zijn te vinden voor het inrichten van R&D-activiteiten en -functies komt systematische organisatie van R&D-activiteiten vrij weinig voor in het MKB (het gaat om 9% tot 16% van het MKB).1 Aan de respondenten is gevraagd in welke mate zij aan R&D doen (Figuur 4). 73% van hen gaf aan hieraan te doen. Dit aandeel is ruim twee keer zo groot als het aandeel van de benchmarkbedrijven dat bevestigend op deze vraag antwoordt. Uit de scores van de benchmarkbedrijven blijkt verder dat het actief aan R&D doen regionaal en nationaal heel licht is afgenomen. Binnen de deelnemers aan het instrumentarium is het actief aan R&D doen juist toegenomen. Figuur 4
Aandeel bedrijven dat zelf actief aan R&D heeft gedaan
73% 32%
2010
35% 60% 36%
2008
37% 0%
10%
20%
30%
40%
MKB-innov. Instrum. Gld
50%
60%
Benchmark Gld
70%
80%
90%
100%
Benchmark Nld
Bron: EIM, 2010.
Het innovatievermogen is ten slotte gemeten door vast te stellen of bedrijven een specifiek budget toewijzen aan vernieuwingsinspanningen (Figuur 5). Meer dan de helft van de ondervraagde ondernemers geeft aan een dergelijk budget toe te wijzen. Onder de benchmarkbedrijven geeft minder dan 1 op de 5 ondernemers aan een budget voor vernieuwingsinspanningen toe te wijzen. Evenals bij de twee andere aspecten van innovatievermogen is er ten opzichte van 2008 een regionale en nationale daling te zien onder de benchmarkbedrijven, terwijl er sprake is van een stijging bij de deelnemers aan het MKB-innovatieinstrumentarium. 1
26
Jong, J. de, W. Bodewes en S. Harkema (2007), Winst door innovatie: Hoe ondernemers kansen zien én pakken, SDU Academic Service, Den Haag.
Figuur 5
Aandeel bedrijven met een budget voor vernieuwingsinspanningen of hiervoor specifiek gereserveerde middelen
56% 18%
2010
19% 45% 28%
2008
23% 0%
10%
20%
30%
40%
MKB-innov. Instrum. Gld
50%
60%
70%
Benchmark Gld
80%
90%
100%
Benchmark Nld
Bron: EIM, 2010.
E x t e r n e n e t w e r k e n e n s a m e n w e r k in g s p a r t n e rs Het zelfstandig kennis vergaren om innovatiekansen te verzilveren, is vaak een moeilijke opgave voor ondernemingen die beperkt zijn in omvang. Hierdoor kunnen zij afhankelijk zijn van externe netwerken en samenwerkingsverbanden. Het is dan ook belangrijk dat dergelijke netwerken en samenwerkingsverbanden tot stand komen en daadwerkelijk worden gebruikt. Aan de gebruikers van het instrumentarium is dan ook gevraagd of zij externe netwerken gebruiken om kennis uit te wisselen en of zij samenwerken met andere bedrijven en instellingen. Met een aandeel van 85% maakt het merendeel van de bedrijven uit het instrumentarium gebruik van een extern netwerk om kennis uit te wisselen (Figuur 6). Regionaal en nationaal doet de helft van de bedrijven dit. In vergelijking met de evaluatie van 2008 is het regionale en nationale aandeel afgenomen terwijl dit licht is toegenomen binnen het instrumentarium. Figuur 6
Aandeel bedrijven dat gebruikmaakt van een netwerk om kennis uit te wisselen
85% 50%
2010
50% 81% 57%
2008
52% 0%
10%
20%
30%
40%
MKB-innov. Instrum. Gld
50%
60%
Benchmark Gld
70%
80%
90%
100%
Benchmark Nld
Bron: EIM, 2010.
Samenwerken met andere bedrijven en instellingen gebeurt ook regelmatig onder de aan het MKB-innovatie-instrumentarium, namelijk bij 80% van hen
27
(Figuur 7). Dit aandeel is ongeveer twee keer zo groot als het aandeel samenwerkende bedrijven in Gelderland en Nederland. In vergelijking met 2008 is het Gelderse en Nederlandse aandeel licht afgenomen, terwijl dit in onder de deelnemers aan het instrumentarium iets is toegenomen. Figuur 7
Aandeel bedrijven dat samenwerkt om vernieuwingsprojecten uit te voeren
80% 42%
2010
41% 70% 45%
2008
44% 0%
10%
20%
30%
40%
MKB-innov. Instrum. Gld
50%
60%
Benchmark Gld
70%
80%
90%
100%
Benchmark Nld
Bron: EIM, 2010.
F i n a n c i e r i ng Voordat overgegaan kan worden op het daadwerkelijk realiseren van een innovatie, zijn financiële middelen noodzakelijk. Regelmatig zijn MKB-ondernemingen daarvoor aangewezen op externe financiering. In deze evaluatie is gevraagd naar de rol die financiering in de afgelopen twee jaar heeft gespeeld voor de ondervraagde ondernemers. Deze resultaten kunnen niet worden gebenchmarkt, omdat dergelijke gegevens niet voorhanden zijn. Een vergelijking met de evaluatie in 2008 is ook niet mogelijk, omdat er in die evaluatie niet naar financiering is gevraagd. Van de ondervraagde bedrijven heeft 53% in de afgelopen periode financiering gezocht. Van deze groep ondernemers vond 59% het moeilijker dan voorheen om de financiering te vinden. Aan de ondernemers uit het instrumentarium die financiering zochten, is ook gevraagd naar de omvang van de gezochte financiering (Figuur 8). Uit de analyse van de resultaten blijkt dat 41% van de ondervraagde ondernemers die financiering zochten, een bedrag heeft gezocht van tussen de 50.000 en 250.000 euro. Ongeveer 90% zoekt naar een bedrag tot 2.000.000 euro. Krap 41% van de ondernemers die financiering hebben gezocht, geeft aan uiteindelijk te zijn geslaagd in het verkrijgen hiervan. Van deze groep geeft 17% aan dat de bank zekerheid heeft gevraagd middels een overheidsgarantie bij kredietverstrekking.
28
Figuur 8
Omvang van de gezochte financiering (n=27)
tot 50.000 euro
11% 26%
50.000 tot 100.000 euro 15%
100.000 tot 250.000 euro 250.000 tot 500.000 euro
11%
750.000 tot 1.500.000 euro
11%
1.500.000 tot 2.000.000 euro
11%
meer dan 2.000.000 euro
11%
weet niet/wil niet zeggen 0%
4% 5%
10%
15%
20%
25%
30%
Bron: EIM, 2010.
4.3
Effecten in de implementatiefase De implementatiefase is de laatste fase van het innovatieproces. In deze fase draait het vooral om de realisatie van concrete producten en diensten, waaronder ook de marktintroductie. Deze innovaties moeten uiteraard leiden tot groei, zoals omzetgroei of toename in werkgelegenheid.
C o n c re t e v e r b e t e r in g e n Het aandeel van bedrijven in het MKB-innovatie-instrumentarium dat concrete verbeteringen heeft gerealiseerd of denkt te realiseren, ligt op 65%. In de evaluatie van 2008 was dit nog iets meer dan de helft van de ondernemers. De daadwerkelijke realisatie van een verbetering hangt uiteraard af van de fase waarin het innovatieproces zich bevindt. Pas in de implementatiefase komt realisatie in zicht. Om deze reden is deelnemers ook de vraag voorgelegd wat hun verwachtingen met betrekking tot de realisatie van vernieuwingen zijn. Van de ondernemers die (nog) geen concrete verbeteringen hebben gerealiseerd, verwacht 35% van de bedrijven dit alsnog voor elkaar te krijgen dankzij deelname aan het MKB-innovatie-instrumentarium. In de evaluatie van 2008 had 31% van de deelnemers deze verwachting.
G e re a l i s e e rd e p r o d u c t in n o v a t ie s In dit deel van het rapport wordt inzicht verschaft in de frequentie en aard van innovatie op het gebied van producten en diensten, door in te gaan op het aandeel bedrijven dat op dit gebied innoveert, of ze dit op eigen kracht kunnen en of dit in opdracht van een klant is gebeurd (de resultaten staan weergegeven in Figuur 9 tot en met Figuur 12). Binnen het instrumentarium heeft 76% van de ondernemers het voor elkaar gekregen om nieuwe producten of diensten op de markt te brengen (Figuur 9). Het
29
aandeel van 76% ligt hoger dan het eerder genoemde 54%. De reden hiervoor is dat de eerder genoemde 54% verwees naar het aandeel bedrijven dat dankzij projectdeelname aan ontwikkeling van producten en diensten heeft gedaan. Dit aandeel is per definitie gelijk aan of kleiner dan het aandeel bedrijven dat in het algemeen aan dergelijke innovatie heeft gedaan, aangezien dit type innovatie ook los van het instrumentarium kan plaatsvinden. De score van 76% is ongeveer twee keer zo hoog als de scores van benchmarkbedrijven in Gelderland en Nederland. Ten opzichte van 2008 zijn de scores van Gelderland en Nederland afgenomen in tegenstelling tot de score van de instrumentariumdeelnemers. Figuur 9
Aandeel bedrijven dat nieuwe producten of diensten op de markt heeft gebracht
76% 38%
2010
41% 73% 45%
2008
43% 0%
10%
20%
30%
40%
50%
MKB-innov. Instrum. Gld
60%
70%
Benchmark Gld
80%
90%
100%
Benchmark Nld
Bron: EIM, 2010.
Het aandeel bedrijven dat nieuwe producten of diensten heeft geïmplementeerd binnen de bedrijfstak ligt op 81% (Figuur 10). Dit aantal ligt aanzienlijk hoger dan de score van 23% voor de benchmarkbedrijven in Gelderland en Nederland. Figuur 10 Aandeel bedrijven dat nieuwe producten of diensten op de markt heeft gebracht die nieuw waren voor de bedrijfstak
81% 23%
2010
23% 68% 23%
2008
23% 0%
10%
20%
30%
40%
MKB-innov. Instrum. Gld
Bron: EIM, 2010.
30
50%
60%
Benchmark Gld
70%
80%
90%
Benchmark Nld
100%
De scores van Gelderland en Nederland zijn gelijk aan die van 2008, terwijl de score van de deelnemers aan het MKB-innovatie-instrumentarium is toegenomen. De ontwikkeling van nieuwe producten of diensten gebeurt binnen de MKBinstrumentariumbedrijven vooral op eigen kracht (85%, zie Figuur 11). De score van de MKB-bedrijven binnen het instrumentarium is marginaal afgenomen. Dit beeld is ook terug te zien bij de scores voor de benchmarkbedrijven in Gelderland en Nederland. Figuur 11 Aandeel bedrijven dat nieuwe producten of diensten op eigen kracht heeft ontwikkeld
85% 26%
2010
29% 87% 34%
2008
31% 0%
10%
20%
30%
40%
MKB-innov. Instrum. Gld
50%
60%
70%
Benchmark Gld
80%
90%
100%
Benchmark Nld
Bron: EIM, 2010.
De ontwikkeling van producten of diensten in opdracht van de klant wordt gedaan door 62% van de ondervraagde bedrijven. Dit is een toename ten opzichte van 2008 (Figuur 12). Figuur 12 Aandeel bedrijven dat in opdracht van een klant nieuwe producten of diensten heeft ontwikkeld
62%
Ontwikkeling in opdracht van een klant
0%
54% 10%
20%
30%
40%
50%
2010
60%
70%
80%
90%
100%
2008
Bron: EIM, 2010.
G e re a l i s e e rd e p r o c e s in n o v a t ie s Naast productontwikkeling is innovatie op het gebied van productie- of leveringsmethoden een andere vorm van vernieuwing. De frequentie en aard van dit type innovaties worden in dit rapport weergegeven door gerealiseerde verbeteringen en vernieuwingen van productie- of leveringsmethoden en de mate waarin deze innovaties op eigen kracht zijn ontwikkeld.
31
Met 63% ligt het aandeel deelnemers aan het instrumentarium dat productie- of leveringsvernieuwingen heeft gerealiseerd, boven de landelijke score van 56% (Figuur 13). De score van Gelderland ligt op 51%. Een vergelijking van de absolute percentages tussen 2010 en 2008 is voor deze indicator niet goed mogelijk, omdat deelnemers in 2008 werd gevraagd naar procesinnovaties (in plaats van verbeteringen in productie- en leveringsmethoden). Duidelijk is wel dat de verdeling van de scores vergelijkbaar is met 2008. Ook toen scoorden de deelnemers aan het instrumentarium beter dan Gelderland en Nederland. Figuur 13 Aandeel bedrijven dat verbetering of vernieuwing van productie- of leveringsmethoden heeft gerealiseerd
63% 51%
2010
56% 78% 70%
2008
68% 0%
10%
20%
30%
40%
MKB-innov. Instrum. Gld
50%
60%
70%
Benchmark Gld
80%
90%
100%
Benchmark Nld
Bron: EIM, 2010.
Verbeteringen op het gebied van leverings- en productiemethoden gebeurt door deelnemers aan het instrumentarium opvallend vaak op eigen kracht, namelijk door 85% (Figuur 14). Ter vergelijking: in Nederland en Gelderland is dit krap een derde van de bedrijven. Evenals in 2008 scoren de deelnemers daarmee tamelijk hoog. Figuur 14 Aandeel bedrijven dat productie- of leveringsinnovatie heeft bewerkstelligd op eigen kracht
85% 29%
2010
33% 88% 53%
2008 47% 0%
10%
20%
30%
40%
MKB-innov. Instrum. Gld
Bron: EIM, 2010.
32
50%
60%
Benchmark Gld
70%
80%
90%
Benchmark Nld
100%
Ontwikkeling van de omzet en werkgelegenheid Idealiter leiden verbeteringen in productie- en leveringsmethoden tot betere bedrijfsresultaten. De ontwikkeling van de omzet en werkgelegenheid kunnen dienen als indicatoren van dit bedrijfsresultaat. In de evaluatie is gevraagd naar omzet- en werkgelegenheidstoename als gevolg van deelname aan het project. Het gaat om de perceptie van de ondernemer. De ondernemer heeft zelf een inschatting gemaakt van de ontwikkeling van de omzet en werkgelegenheid. Ruim 16% van de deelnemers geeft aan meer omzet te hebben gegenereerd als gevolg van deelname aan het project. In de evaluatie van 2008 gaf 22% van de deelnemers aan een omzettoename te hebben bewerkstelligd als gevolg van projectdeelname (Figuur 15). Figuur 15 Aandeel bedrijven dat wel of geen omzettoename heeft gerealiseerd dankzij deelname aan het project
2010
2008 0%
16%
22% 10%
5%
54%
7%
71% 20%
30%
omzettoename
40%
50%
60%
geen omzettoename
70%
80%
90%
100%
weet niet/wil niet zeggen
Bron: EIM, 2010.
Van de respondenten die een omzettoename waarnemen, stelt ruim de helft (57%) dat deze toename bescheiden is. Ongeveer 1 op de 5 (21%) noemt de toename tamelijk groot en ruim 7% noemt de toename zeer groot. Volgens 14% van de deelnemers heeft deelname aan het project geleid tot toename van werkgelegenheid binnen het bedrijf. In 2008 lag dit aandeel op een vergelijkbare 17% (zie Figuur 16). De groei van werkgelegenheid wordt doorgaans bestempeld als bescheiden (58%) en verder als tamelijk groot (42%). Figuur 16 Aandeel bedrijven dat wel of geen toename in het aantal werkzame personen (wp) heeft gerealiseerd dankzij deelname aan het project
2010
2008 0%
14%
54%
17% 10%
81% 20%
toename aantal wp
30%
40%
50%
60%
geen toename aantal wp
70%
80%
90%
100%
weet niet/wil niet zeggen
Bron: EIM, 2010.
33
5
De uitvoering
Dit hoofdstuk bevat de bevindingen over de uitvoering van de projecten binnen het huidige MKB-innovatie-instrumentarium. De resultaten zijn in de eerste plaats gebaseerd op elf gesprekken met stakeholders. Er zijn twee typen stakeholders te onderscheiden. De eerste groep stakeholders betreft de projectuitvoerders van de lopende projecten binnen het innovatie-instrumentarium. Behalve projectuitvoerders zijn ook experts op het gebied van innovatiebeleid geïnterviewd (zie bijlage III). Voordat over deze bevindingen gerapporteerd wordt, moet er een kanttekening worden geplaatst. Op vier gesprekspartners na zijn de respondenten pas in een laat stadium bij het instrumentarium betrokken geraakt. Bij een van de RCT’s, namelijk RCT Rivierenland, heeft de kick-off zelfs tijdens de onderhavige herijking (11 maart 2010) plaatsgevonden. Geen van de RCT’s, met uitzondering van ACT, is al langer dan een jaar operationeel. Met deze kanttekening in gedachte moet dan ook de mening van de stakeholders over met name de terugblik en tot op zekere hoogte het onderscheidend vermogen, geïnterpreteerd worden. Verder zijn de bevindingen in dit hoofdstuk, gebaseerd op een enquête onder 89 gebruikers van de projecten ACT, VCT en MKB Winstpunt, gepresenteerd. De projectuitvoerders van de projecten RCT Rivierenland, RCT De Vallei, Innovatienetwerk Stedendriehoek en GELDerland voor Innovaties gaven aan dat ondernemers zich in een vroeg stadium van het project bevinden en nog geen compleet oordeel kunnen vellen over het project. Deze ondernemers zijn dan ook niet benaderd. Zoals hierboven geschetst, lopen deze projecten nog geen jaar. Aan de orde komen de terugblik op de uitvoering (paragraaf 5.1) en het onderscheidend vermogen van de projecten (paragraaf 5.2). Telkens is een onderscheid aangebracht naar de mening van stakeholders en de mening van ondernemers.
5.1
Terugblik
5 . 1 . 1 D e m e n i n g v a n d e s t ak e h o l d e r s Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk al vermeld, is een beperkt aantal uitvoerders in staat om een terugblik op het project te geven. Deze uitvoerders kijken met veel waardering terug, maar er zijn ook enkele kritische noten aangegeven.
W ij ze v a n u i t r o l l e n v a n d e R C T ’ s Tijdens de vorige evaluatie van het instrumentarium was ACT het enige regionale centrum voor technologie (RCT). Inmiddels is het aantal RCT’s toegenomen. Er zijn wisselende geluiden rond de manier waarop de RCT’s georganiseerd worden. De oorsprong van ACT en Innovatienetwerk Stedendriehoek was ‘van ondernemers, door ondernemers en voor ondernemers’: het initiatief kwam letterlijk bij ondernemers vandaan. Bij de RCT’s ligt dit anders in die zin dat de provincie faciliterend te werk is gegaan. In zekere zin kan gezegd worden dat het succes van de ACT aanleiding is geweest tot het uitrollen van hetzelfde model over de gehele provincie. Het is echter te vroeg om te zeggen of de gedachte: ”Wat in de
35
Achterhoek lukt en waar daar vraag naar is, is ook goed voor de overige regio’s van de provincie Gelderland” hout snijdt, hoewel de voortekenen positief lijken.
A f s p r ak e n bi n n e n G E L D e r l an d v o o r I n n ov a t i e s Tijdens de vorige evaluatie van het instrumentarium is de pilot Innovatiekrediet Achterhoek van start gegaan. Deze pilot is later, met het huidige instrumentarium, over heel Gelderland uitgerold met GELDerland voor Innovaties. Dit project is moeizaam op gang gekomen doordat de gemaakte afspraken onduidelijk waren voor zowel de projectuitvoerders als de banken. Na een doorverwijzing van de projectuitvoerder naar GELDerland voor Innovaties werd door de bank vaak nee worden verkocht. Dit terwijl werd verwacht dat de banken wel hun akkoord zouden geven. Hierbij speelt mee dat banken door de kredietcrisis minder staan te springen om leningen te verstrekken. Deze onduidelijkheid is opgelost en de deelname van ondernemers begint aarzelend op gang te komen.
V a n S IM O N n a a r M K B W i n s t p u n t Ten opzichte van SIMON is de werkwijze van MKB Winstpunt op enkele punten veranderd. Waar bij SIMON na de startbijeenkomsten (met véél deelnemers) gelijk een intake voor de ‘carrousel’ volgde, is nu als tussenstap een oriënterend persoonlijk adviesgesprek ingebouwd. Met dit persoonlijke advies wordt bepaald of MKB Winstpunt meerwaarde kan bieden voor de ondernemer en wordt de richting bepaald voor het verdere traject. Een andere wijziging is dat de carrousel van MKB Winstpunt nu gefaseerd is in drie modules, van probleemdefinitie, via sterkte-zwakteanalyse naar het doorlopen van een verandertraject. Deze aanpak werkt veel beter, omdat gegadigden veel makkelijker doorlopen naar de uitvoerende fase. De eerste module wordt grotendeels en de tweede gedeeltelijk gesubsidieerd, terwijl voor de derde alleen een borgstellingskrediet beschikbaar is via GELDerland voor Innovaties (zie hierboven).
Gewenste effecten De gewenste effecten van de verschillende projecten zijn duidelijk volgens de projectuitvoerders. Feitelijk zijn de gewenste effecten verankerd in de hoofdgedachte van de provincie rond het stimuleren van het innoverend vermogen van het MKB. Vooral de innovatiemakelaars van de RCT’s slaan door middel van hun netwerk een brug tussen ideeën en ondernemerschap, maar ook tussen kennisinstellingen en kennisondersteuners. Een van de gesprekspartners spreekt zelfs over een gouden greep: “Je leert ondernemingen kansen zien en grijpen”.
O v e r le g e n a f s t e m mi n g Zes keer per jaar komen de projectuitvoerders bij elkaar om kennis te delen. Over het overleg binnen het instrumentarium wordt wisselend gedacht. Enerzijds noemen de projectuitvoerders het overleg nuttig, vooral voor de “nieuwelingen” binnen het netwerk. Anderzijds omschrijven sommigen het als een gemiste kans en als tijdrovend. Volgens een aantal innovatiemakelaars en andere uitvoerenden binnen het instrumentarium heeft het overleg de functie van een algemene regionale afstemming. Deze afstemming is nuttig zolang het niet gaat om bescherming van het eigen territorium. Enkele gesprekspartners spraken in het kader van dit overleg de behoefte uit om het overleg ook te wijden aan de inhoud van de werkzaamheden en de rol van de innovatiemakelaar: “Hoe bouw je dit beroep op en uit?”. Zo vroegen in de gesprekken vrijwel alle innovatiemakelaars zich af:
36
“Waar houden bij projecten onze werkzaamheden op?” of “Hoe ver ga je in de begeleiding?”. Overigens is wel duidelijk dat de makelaars erg enthousiast zijn en dat dit enthousiasme een van de ingrediënten van de onzekerheid over de eigen rol is. Ze geven ook aan dat het niet makkelijk is een project los te laten waar men aan de wieg heeft gestaan.
D o o r ve r w i j zi n g In vrijwel alle gevallen wijzen de projectuitvoerders door naar anderen in het netwerk. Dit doorverwijzen hangt samen met de vestigingsregio van makelaars en ondernemingen, maar ook met specifieke kennis van de makelaars. Daarnaast is deelname aan GELDerland voor Innovaties alleen maar mogelijk bij doorverwijzing. Immers, de makelaar helpt de onderneming bij het regelen van een haalbaarheidsstudie voor het idee. Vervolgens zou bij een positief besluit financiering gezocht moeten worden voor het ontwerp van een prototype. In deze fase heeft de makelaar geen rol, afgezien van eventuele doorverwijzing naar een kredietverschaffer of naar Oost NV om gebruik te kunnen maken van de regeling.
R e l a t ie me t p r o v in c i e De gesprekspartners zijn unaniem als het gaat over de relatie met de provincie. Die wordt als erg prettig en nuttig beschouwd. Dit geldt zowel voor de relatie met de ambtenaren die vanuit de provincie het programma of instrumentarium aansturen als voor die met de gedeputeerden. Twee respondenten gaven zelfs aan dat de provincie zich wel wat meer kan laten gelden bij het overleg en best trots mag zijn op de manier waarop ze dit instrumentarium op de kaart heeft gezet. Meerdere respondenten vinden dat de provincie met dit programma zijn nek heeft uitgestoken en niet heeft zitten afwachten. 5 . 1 . 2 D e m e n i n g v a n d e on d e r n e me r s K w a l i t e i t v an d e u i t v oe r i n g Een ruime meerderheid (72%) van de ondernemers is positief over de uitvoering van de projecten (ACT, VCT en MKB Winstpunt). De ondernemers lichten dit op verschillende wijze toe. Voorbeelden zijn: “Goed. Je hebt goed hoor en weder hoor.” “Positief. Wat er het meest uitspringt, zijn de netwerkcontacten met onderwijsinstellingen.” “Prima project. Met vragen altijd benaderbaar, reageert adequaat en als hij het zelf niet weet, stuurt hij je door.”
“Heel positief. Enorme stimulans door gekregen.” “Prima. De meneer die het project runt, is zeer betrokken en energiek, met een groot netwerk en begrip, kennis en ervaring met innovatieprojecten en dat maakt hem erg geschikt voor die functie.”
“Positief, doordat verschillende marktpartijen bij elkaar worden gebracht en alle hun steentje bijdragen.”
Enkele ondernemers plaatsen een kritische kanttekening. Eén ondernemer vindt bijvoorbeeld dat het proces traag verloopt en dat het nog niet duidelijk is wat de contacten uiteindelijk gaan opleveren. Een andere ondernemer loopt tegen het probleem aan dat de omgeving nog niet rijp is voor vernieuwingen. Twee ondernemers die bijeenkomsten hebben bijgewoond, herkennen zich niet in de doelgroep en zijn afgehaakt. Belangrijk is dat meerdere ondernemers tijdens de tele-
37
fonische enquête aangeven graag een betere communicatie en daarmee meer feedback te willen ontvangen. Tijdens het verdiepend interview omschrijft een ondernemer dit als volgt: “Na het laatste gesprek helemaal niets meer gehoord, zelfs geen telefoontje om eens te informeren hoe het ervoor stond. Ik ben behoorlijk teleurgesteld.” Voor de andere ondernemers is het nog te vroeg om een oordeel te geven over de kwaliteit van uitvoering. Zij zijn pas in een beginstadium betrokken bij het project. Hierop komen reacties als: “Positief. Het is voor ons iets te prematuur om te zeggen dat de resultaten er al zijn. Ik verwacht ze wel. Het brengt ons verder. Nu betere netwerken.”
“Wij willen graag projecten doen, workshops is een mooi begin; zet je aan het denken, je komt op nieuw ideeën.”
“Kan ik geen mening over geven. We moeten nog gaan beginnen.” “Het VCT bestaat nog niet zo heel lang, het is nog net iets te vroeg voor successen maar ik verwacht er in de toekomst veel van.”
“Donderdag is pas de eerste sessie, dan gaan we elkaar pas een beetje leren kennen, dus ik kan er nog niets van zeggen.”
Overigens zijn MKB-ondernemers binnen de andere projecten van het instrumentarium niet ondervraagd, omdat deze projecten nog maar kort lopen. De ondernemers hebben mogelijk wel een bijeenkomst bijgewoond, maar van individuele adviezen is vaak nog geen sprake. Deze ondernemers kunnen zich nog geen beeld vormen over wat hun deelname aan het project gaat opleveren. Voor de ex-deelnemers aan het instrumentarium is er al enige tijd voorbijgegaan. Ook zij geven een positief oordeel over de uitvoering van het project. Met name ex-deelnemers van Innovateam geven echter aan dat het project uiteindelijk niets heeft opgeleverd.
Zin van het project Bijna alle (95%) deelnemende MKB-ondernemers aan ACT, VCT en MKB Winstpunt vinden het project zinvol. De reden waarom ze het project zinvol vinden, valt grofweg uit te splitsen in drie elementen: 1) uitbreiding van het netwerk, 2) vergaren van kennis en 3) begeleiding bij het innovatieproces. De meeste MKBondernemers noemen een van deze drie elementen. “Omdat er in deze regio voor bedrijven geen platform is om in aanraking te kunnen komen met kennis en vaardigheden waar je naar op zoek bent. ACT is de link hiertussen. Geeft aan wat mogelijk is in de regio en bij wie je moet zijn.”
“Het belangrijkste vind ik altijd: twee weten meer dan een.” “Ik heb er veel kennis door gekregen. Nieuwe plekken waar ik informatie kon krijgen. Het zijn leuke projecten.”
“Je komt makkelijker op andere wijze met bedrijven in aanraking.” “Omdat er een heleboel kennis van technieken op allerlei gebied van innovatie en overheidsinstanties gebundeld zijn. Ze hebben een goed netwerk.”
“De basis is ondernemers helpen met innovatie, dat is een goed uitgangspunt.” “Ze doen dat op twee manieren, ondernemers bij elkaar brengen en 1-op-1 ondersteuning geven aan ondernemers.”
38
D o o r ve r w i j zi n g n a a r ( e e n ) a n d e r e i n s t a n t ie ( s ) Bij de evaluatie van het instrumentarium in 2008 gaven MKB-ondernemers aan nauwelijks te zijn doorverwezen naar andere projecten of instanties. Inmiddels is dit anders. De helft van de ondervraagde MKB-ondernemers geeft aan te zijn doorverwezen naar een andere instantie. Bij MKB Winstpunt vinden relatief minder doorverwijzingen plaats. Dit komt vooral door de opzet van het project. Bij de RCT’s draait het om het samenbrengen van vraag en aanbod. Het zogenaamde ‘maken en schakelen’ is daarbij erg belangrijk: degene met een vraag koppelen aan degene met het antwoord. Daar is doorverwijzing veel belangrijker en meer aan de orde van de dag. De MKB-ondernemers zijn vooral doorverwezen naar kennisinstellingen, Syntens of andere bedrijven. De ondernemers uitten zich positief over de doorverwijzing. Ze geven aan op de goede plek te zijn gekomen met hun vraag, idee of probleem.
K l a n t t e v re d e n h e i d Voor het krijgen van een beeld van de uitvoeringskwaliteit volgens ondernemers is hen gevraagd een rapportcijfer te geven. Het gemiddelde rapportcijfer voor de drie projecten (ACT, VCT en MKB Winstpunt) waarvan MKB-ondernemers zijn gevraagd is een 7,7. Per project zijn verschillen zichtbaar. ACT scoorde tijdens de vorige evaluatie al hoog, maar heeft zichzelf overtroffen met een 8,1. Dit is van de drie projecten tevens het best gewaardeerde project. VCT krijgt van de MKBondernemers een 7,7. In 2008 liep dit project nog niet. MKB Winstpunt scoort nu lager dan tijdens de voorgaande evaluatie: 7,1 in plaats van 7,9. Bij MKB Winstpunt dient te worden opgemerkt dat deze lagere waardering waarschijnlijk komt doordat enkele deelnemers nog maar net deelnemen aan het project en nog geen of nauwelijks resultaten hebben waargenomen. Figuur 17 Gemiddelde rapportcijfers per project 2008 en 2010
8,1
ACT
2010 (n=34)
7,9
2008 (n=41)
7,7
VCT
2010 (n=33)
MKB Winstpunt
2008 (n=0)
7,1
2010 (n=22)
7,9
2008 (n=12)*
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Rapportcijfer
* In 2008 bekend onder de naam het Succesvol Innoveren Oost-Nederland (SIMON). Bron: EIM, 2010.
39
5.2
Onderscheidend vermogen
5 . 2 . 1 D e m e n i n g v a n d e s t ak e h o l d e r s V e r ge l ij k i n g p r o j e c t e n o n d e r li n g De RCT’s hebben een bestuur dat bestaat uit ondernemers. In het geval van Innovatienetwerk Stedendriehoek maken ondernemers deel uit van het bestuur. Het onderscheidend vermogen ten opzichte van het innovatienetwerk dat niet door de provincie geëntameerd is, is onder andere de rol van de ondernemer in het bestuur en de insteek op de regio, iets wat bijvoorbeeld Syntens niet per definitie doet. Het principe ‘van, voor en door’ ondernemers staat hoog in het vaandel. Daarnaast is het Gelderse netwerk minder log en flexibeler dan ambtelijke organisaties als Syntens. Dit komt ook doordat het Gelderse netwerk wordt gecontroleerd door een bestuur van ondernemers dat heel dicht op de uitvoerders zit. Er is wel een verschil in insteek: sommige innovatiemakelaars zijn meer product- en techniekgestuurd, terwijl andere makelaars meer naar de vraag kijken, waarbij techniek wordt bekeken vanuit zijn betekenis voor de gebruiker van het eindproduct. Ook richt de ene makelaar zich veel sterker op bepaalde technieken of sectoren dan de andere. Tot slot zijn er makelaars die niet zo specifiek op het MKB zitten. Zij beantwoorden ook vragen van grote bedrijven. Zij vragen zich zelfs hardop af of het zinvol is om alleen uit te gaan van het MKB.
S u c c e s - e n f a a l f a c t o re n Volgens de projectuitvoerders is een project pas een succes als de MKBondernemers een positief oordeel geven. Bij de succes- en faalfactoren moet voor de rest onderscheid gemaakt worden tussen GELDerland voor Innovaties en de rest van de projecten. Succes en falen hangt bij de RCT’s af van de persoonlijkheden van de innovatiemakelaars. Het enthousiasme, het bindend en verbindend vermogen, het eigen netwerk, de drive om de ondernemer op weg te helpen en te overtuigen zijn van cruciaal belang voor het slagen van het instrumentarium van de provincie. Natuurlijk spelen korte lijnen en de manier van aansturen ook een rol, maar de persoon van de makelaar staat op de eerste plaats. Snel kunnen schakelen, door bijvoorbeeld innovatievouchers beschikbaar te stellen, draagt bij aan het succes. Aan de andere kant is dit ook de grootste valkuil, zeggen de uitvoerders zelf: ze hebben geen idee wanneer hun ‘uiterste houdbaarheid’ bereikt wordt. Een andere valkuil of faalfactor is de mogelijke focus op doelstellingen voor de korte termijn. Sommige politici zijn geneigd te focussen op de winst van arbeidsplaatsen op de korte termijn, terwijl op lange termijn duurzame arbeidsplaatsen veel belangrijker zijn voor de regio. Dit gevaar kan manifest worden zodra makelaars worden afgerekend op zogenoemde SMART-doelstellingen die in aard een kortetermijnkarakter hebben. Bij GELDerland voor Innovaties is vooral goede communicatie tussen provincie en banken enerzijds en tussen makelaars en Oost NV anderzijds van belang. Een mogelijk knelpunt kan ontstaan wanneer Oost NV de aanvraag voor een borgstelling onderschrijft en de bank vervolgens financiering weigert van dezelfde plannen. Dit kan leiden tot afbreuk van vertrouwen van ondernemers in het beleid van de provincie, de werkzaamheden van de bank en de rol van de innovatiemakelaars.
40
5 . 2 . 2 D e m e n i n g v a n d e on d e r n e me r s B e k e n d h e i d m e t de p r o j e c t e n Tijdens de voorgaande evaluatie herkenden niet alle deelnemers de projectnaam. Bij deze herijking is dit niet het geval. De ondervraagde MKB-ondernemers kenden allemaal het project waaraan zij deelnemen of hebben deelgenomen. Naast het eigen project kenden de deelnemers aan ACT, VCT of MKB Winstpunt ook de andere projecten (zie Figuur 18). De ondernemers konden meerdere antwoorden geven. Figuur 18 Bekendheid van deelnemende MKB-ondernemers aan ACT, VCT en MKB Winstpunt met andere projecten binnen het instrumentarium naast hun eigen project (n=89)
ACT
22%
VCT
10% 22%
RCT De Vallei 16%
RCT Rivierenland Innovatienetwerk Stedendriehoek
27% 69%
Innovatievouchers via RCT's MKB Winstpunt
7%
GELDerland voor Innovaties B'Oost* 0%
28% 12% 10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
* B’Oost is een ondernemersnetwerkevenement voor alle ondernemers in Oost-Nederland (Gelderland en Overijssel). Bron: EIM, 2010.
De deelnemers aan ACT, VCT en MKB Winstpunt kennen de innovatievouchers (via de RCT’s) als beste. Uit de verdiepende interviews met ondernemers blijkt dat de innovatiemakelaars de ondernemer zelf op de hoogte brengen van het bestaan van de voucherregeling. Op ruime afstand volgen de bekendheid met GELDerland voor Innovaties en Innovatienetwerk Stedendriehoek. Hiermee valt op dat de bekendheid van de financiële instrumenten het grootst is. Dit bevestigt de eerdere bevinding dat MKB-ondernemers behoefte hebben aan financiële ondersteuning bij innovatie. Op dit punt zou de provincie nog verder kunnen inspelen. MKB Winstpunt, een instrument dat voor MKB-ondernemers in heel Gelderland beschikbaar is, kennen de ondernemers (van ACT en VCT) het minst vaak. Een op de drie deelnemers aan ACT of VCT heeft daadwerkelijk gebruikgemaakt van een innovatievoucher via de desbetreffende RCT. Ook de landelijke innovatievouchers zijn een groot succes door de laagdrempeligheid van het instrument
41
en het brede bereik bij het MKB.1 Slechts een handjevol deelnemers heeft deelgenomen aan een van de andere projecten.
S u c c e s e n fa l e n v a n d e i n n o v a t ie ma k e l a a r De stakeholders gaven al aan dat het succes en falen van de RCT’s hangt op de desbetreffende innovatiemakelaar. Deze makelaar is de spil van het RCT. Ook ondernemers zien dit. Zij zijn enthousiast over de kennis en vaardigheden van de innovatiemakelaars. Wel merken ze op dat de makelaars veel hooi op hun vork nemen of hebben. Als oplossing wordt aangedragen het inschakelen van een assistent voor de innovatiemakelaar. Deze assistent kan onder andere de administratieve verplichtingen uit handen nemen.
1
42
Nationaal Hervormingsprogramma Nederland 2008-2010: In het kader van de Lissabonstrategie.
6
De toekomst
Ondernemers hechten aan continuïteit van het beleid. In het algemeen wordt het door ondernemers niet gewaardeerd als een regeling snel verdwijnt. Dit punt kwam ook al aan de orde in de evaluatie van het instrumentarium in 2008. Het verdient de aanbeveling dat de provincie Gelderland het huidige beleid blijft hanteren en niet gelijk het roer om gaat gooien. Aangezien een groot deel van de RCT’s pas kort bestaat en de werkwijze van Innovatienetwerk Stedendriehoek ook pas sinds vorig jaar is uitgekristalliseerd, is het niet aan te bevelen om de werkwijze van deze centra op korte termijn te veranderen. Het is voor de RCT’s belangrijk dat zij eerst een goede start kunnen maken en zich vervolgens kunnen laten zien en bewijzen. De regio’s hebben inmiddels een dekkend netwerk van RCT’s en ondernemers beginnen net hun weg te vinden naar de innovatiemakelaars. De voortekenen zijn gunstig om de RCT’s op de korte termijn te handhaven. GELDerland voor Innovaties begint na een moeilijke start eindelijk van de grond te komen. Bij MKB Winstpunt zijn de eerste carrousels van start gegaan. Wel zijn er enkele verbeteringen op de korte termijn aan te brengen. Dit komt in paragraaf 6.1 aan de orde. Vervolgens kijkt paragraaf 6.2 iets verder vooruit. Het geeft een advies voor de toekomstige accenten van het instrumentarium.
6.1
Verbetermogelijkheden voor het huidige instrumentarium Het huidige instrumentarium begint voorzichtig zijn eerste vruchten af te werpen. Toch zijn er op basis van de interviews met stakeholders en ondernemers enkele verbetersuggesties voor het huidige instrumentarium naar voren gekomen.
A f b a k e n i n g w e rk z a a m h e d e n i n n ov a t i e m a k e l a a r s Er zou nagedacht kunnen worden over het verschil in focus van de RCT’s. Het ene centrum richt zich vooral op diverse branches, het andere richt zich op het MKB in de maakindustrie. De ene makelaar kijkt vooral naar de vraag, terwijl de andere makelaar meer productgericht bezig is. Al eerder is aan de orde gekomen dat sommige makelaars zich expliciet afvragen waar hun begeleiding eindigt. Het kan zijn dat dit duidelijk is vastgelegd, maar dat de makelaars zich dat niet realiseren. Een ander punt dat in dit verband bij de gesprekken aan de orde kwam, is het overleg met alle projectuitvoerders. Op zich wordt dit als nuttig ervaren, maar een aantal gesprekspartners zou graag zien dat het overleg verder gaat dan het afstemmen van de werkzaamheden in het algemeen: ze zouden graag méér aandacht besteed zien aan vakinhoudelijke onderwerpen.
G E L De r l a n d v o o r I n n ova t i e s Het programma GELDerland voor Innovaties is het vervolg op een succesvolle pilot die in de Achterhoek is uitgevoerd (Innovatiekrediet Achterhoek). Feitelijk is er sprake van een borgstellingskrediet dat tot doel heeft de ontwikkeling van prototypes van innovatieve producten te financieren. De innovatiemakelaar beoordeelt de marktkansen van de innovatie. Bij een positieve beoordeling verwijst de makelaar de ondernemer door naar Oost NV. Vervolgens beoordeelt Oost NV de haalbaarheid en voorziet de plannen van een advies om al dan niet een borgstellingskrediet toe te kennen. Met dit advies kan de ondernemer vervolgens
43
naar de bank gaan. De bank beoordeelt vervolgens de financiële kant van de innovatie. Het is echter voorgekomen dat banken de kredietaanvraag hebben afwezen ondanks de borgstelling. Oost NV geeft de suggestie om de financiering in handen van een participatiemaatschappij te leggen als er geen bank gevonden kan worden voor de financiering.
C o m mu n ic at i e Naar aanleiding van het programma GELDerland voor Innovaties kwamen in de gesprekken knelpunten in de communicatie bij het innovatie-instrumentarium aan de orde. Een reconstructie van de gang van zaken bracht aan het licht dat het programma kennelijk is uitgerold zonder dat de plaatselijke of regionale banken ervan op de hoogte waren. Dit leidde tot miscommunicatie. Ondernemers die aanklopten bij de banken met het idee dat de kredietverstrekking een soort hamerstuk was, werden geconfronteerd met negatieve beoordelingen van de bank. Dit beïnvloedde de animo van de innovatiemakelaars om aan dit soort trajecten te werken in negatieve zin. Zij wijzen daarbij naar Oost NV, dat in hun ogen afspraken had moeten maken met de banken. Oost NV zelf vindt dat de provincie zulke afspraken met de banken had moeten maken. Conclusie: blijkbaar zijn de afspraken over dit programma niet duidelijk geweest.
6.2
Advies toekomstig instrumentarium De behoefte aan ondersteuning bij innovatie is groot bij het MKB in Gelderland. Daar bovenop komt nog eens dat de innovatieve prestaties van deelnemers aan het instrumentarium zijn toegenomen, maar bij de benchmarkbedrijven in Gelderland zijn afgenomen. Sterker nog, de daling was scherper dan bij de benchmarkbedrijven in Nederland. Dit is een aanwijzing dat beleid nodig is en blijft, wil het Gelderse MKB erbovenop komen en bijblijven op innovatiegebied. Ook de komende jaren is er een uitdaging voor de provincie Gelderland om de ondernemers zo maximaal mogelijk te ondersteunen bij hun vernieuwingsinspanningen en een instrumentarium daarop in te richten. Deze paragraaf geeft een advies voor accenten binnen het toekomstige instrumentarium van de provincie.
D o e ls t e ll i n g v a n he t be le id De hoofdgedachte achter het huidige beleid van de provincie Gelderland is de economie te versterken en de werkgelegenheid te verduurzamen door het innoverend vermogen van het MKB te bevorderen en innovaties te stimuleren. Hiermee wijkt de provincie Gelderland niet af van andere lokale en regionale overheden, blijkt uit resultaten van het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).1 Grofweg hebben lokale en regionale overheden twee doelen met hun deelname in cluster- en innovatieprogramma’s: 1
Het bereiken van maatschappelijke welvaart voor hun inwoners. De vorming van clusters betekent vooral het bundelen van krachten in de aanpak van bepaalde maatschappelijke problemen.
1
44
Interprovinciaal Overleg (IPO) en Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (2009), De Lissabon Strategie in Nederlandse Regio’s en Gemeenten: Hoe de Nederlandse regio’s en gemeenten hun arbeidsproductiviteit verhogen in de overgang naar een duurzame kenniseconomie, IPO, Den Haag.
2
Het versterken van de economische basis om de regionale welvaart te behouden en/of te versterken. Regionale overheden moeten in contact staan met hun economische basis om geld te verdienen en in banen te kunnen voorzien. Dat betekent een ondernemende overheid, die partijen bij elkaar brengt en economische partners ondersteunt bij het vinden van nieuwe markt-productcombinaties of het uitbouwen daarvan.
Alle stakeholders, zowel de projectuitvoerders als de experts op innovatiebeleid, kunnen zich achter de hoofdgedachte van het provinciale beleid scharen. In hun ogen hoeft de hoofdgedachte niet verder aangescherpt te worden. Een van de respondenten zei hierover: “Je moet je niet verliezen in details. Je kunt beter een hoog abstractieniveau hebben in je hoofdgedachte, dit voorkomt overregulering van de programma’s en verambtelijking van de uitvoerders.” Al met al kan worden gesteld dat de hoofdgedachte van de provincie overeind kan blijven. Aan de andere kant zijn er ook stakeholders die zeggen dat de provincie voortdurend hamert op focus en massa, maar ook versnippering in de hand werkt. Daarbij wordt gewezen op de RCT’s en hun verschillende wijze van aansturing vanuit de vraag, vanuit het aanbod, vanuit de techniek, etc. Volgens sommige uitvoerders zou daar wat meer structuur in aangebracht moeten worden (zie ook paragraaf 6.1). Bij het inzetten van beleid dient de provincie dus deze gedachte om structuur te creëren scherp in het achterhoofd te houden.
M i x v an i n s t r u me n te n Een randvoorwaarde voor het toekomstige innovatiebeleid is dat de provincie een evenwichtige mix van projecten biedt in iedere fase van het innovatieproces. Hiermee kan de provincie MKB-ondernemers in principe bij iedere innovatieve vraag ondersteunen. Bij het vorige instrumentarium was er een versnipperd aanbod van instrumenten. Het huidige instrumentarium biedt meer samenhang en een goede mix van instrumenten die bekend zijn bij ondernemers. De MKBondernemers die ondervraagd zijn, zijn erg tevreden over de huidige projecten.1 De aanbeveling uit de vorige evaluatie2 voor wat betreft de mix van projecten blijft overeind staan. Zorg voor een eenduidig, helder aanbod van (combinaties van) projecten. Het instrumentarium zelf moet prikkelen tot nadenken over een succesvolle actie tot vernieuwing. Dit betekent duidelijke modules voor (a) ideevorming/initiatie van vernieuwingen, (b) besluitvorming en financiering van vernieuwingen en (c) succesvolle implementatie van vernieuwingen.
Focus op het MKB in de maakindustrie Het MKB is van groot belang voor Oost-Nederland. Bijna 85% van de werkgelegenheid is te vinden bij bedrijven tot 100 medewerkers.3 Binnen het landelijke beleid gaat veel aandacht in het innovatie-instrumentarium uit naar het MKB. Daar zit een geweldig potentieel aan ondernemers die niet altijd de tijd, midde-
1
Dit heeft betrekking op ACT, VCT en MKB Winstpunt.
2
Gibcus, P. en J. Meijaard (2008), Vernieuwing versterken: Evaluatie van het MKB-innovatieinstrumentarium in Gelderland, EIM, Zoetermeer in opdracht van Provincie Gelderland.
3
Provincies Gelderland Overijssel (2009), Oost Nederland maakt het: Visie op Oost Nederland, Arnhem/Zwolle.
45
len of basis hebben om maximaal te innoveren.1 MKB-bedrijven zijn bij uitstek in staat wetenschappelijke kennis en technologie om te zetten in praktische toepassingen. Vaak vinden initiatieven tot innovatie ook vanuit het MKB plaats, waarbij kennisinput zeer wenselijk is. 2 De nadruk van het innovatiebeleid op het MKB lijkt hiermee ook voor een toekomstig instrumentarium gerechtvaardigd. De focus op het MKB in de maakindustrie ervaren de stakeholders (projectuitvoerders en experts op innovatiebeleid) als positief. Zij moeten immers de technologie omzetten in concrete producten. Aan de andere kant plaatsen de stakeholders ook hun kanttekeningen. Bedrijven die zich niet in de maakindustrie bevinden, maar wel behoefte hebben aan ondersteuning bij innovatie, kunnen niet altijd optimaal bediend worden via organen als Syntens of Oost NV, omdat zij de regio minder goed kennen. Focus op de regio Het IPO en de VNG bevestigen de kracht van regionale netwerken.3 Op microniveau vindt, volgens het IPO en de VNG, innovatie plaats in ‘lerende netwerken’. De deelnemers aan deze netwerken hebben ieder hun eigen belang om te participeren (zie Schema 1). Schema 1
Belang voor deelnemers om te participeren in ‘lerende netwerken’
Ondernemers
-
Toegang tot kennis. Ondernemers hebben er belang bij de ‘first mover’ in de markt te zijn, de eerste die op nieuwe ontwikkelingen inspringen. Juist daarom sluiten ze zich aan bij clusters. Om indirect toegang te krijgen tot state of the art kennis.
-
Complementaire competenties. Ondernemers specialiseren zich en zoeken naar collega’s met aanvullende kennis en vaardigheden. In het veelbesproken open innovatieklimaat komen zij samen verder in kostenreductie en/of productontwikkeling.
Kennisinstituten
-
Voor de kennisinstellingen geldt hetzelfde als voor de ondernemers, ook zij hebben graag toegang tot kennis, met name marktkennis. Welke barrières ondervinden ondernemers in de praktijk? Aan welke kennis is maatschappelijk behoefte? Kennisinstellingen vinden hierop enkel een antwoord als ze in contact staan met ‘het veld’.
-
De financiële structuur van de onderwijssector is aan het veranderen. Voor de financiering zijn universiteiten meer en meer afhankelijk van de zogenoemde tweede en derde geldstroom. Concreet betekent dit dat de universiteiten meer (moeten) samenwerken met elkaar en met het bedrijfsleven in gezamenlijke onderzoeksprogramma’s.
-
Veel kenniswerkers halen voldoening uit het bereiken van maatschappelijk nut. In die zin is de band met een cluster ook een arbeidsvoorwaarde.
Bron: IPO en VNG, 2009.
46
1
Nationaal Hervormingsprogramma Nederland 2008-2010: In het kader van de Lissabonstrategie.
2
Provincies Gelderland Overijssel (2009), Oost Nederland maakt het: Visie op Oost Nederland, Arnhem/Zwolle.
3
Interprovinciaal Overleg (IPO) en Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (2009), De Lissabon Strategie in Nederlandse Regio’s en Gemeenten: Hoe de Nederlandse regio’s en gemeenten hun arbeidsproductiviteit verhogen in de overgang naar een duurzame kenniseconomie, IPO, Den Haag.
Samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen is een belangrijke voorwaarde om snel en effectief nieuwe kennis te verwerven. 1 De zwakke schakel in het Nederlandse innovatiebeleid is de kennisparadox: de matige verbinding tussen kennisontwikkeling aan kennisinstellingen en bedrijven die kennis nodig hebben om te innoveren. 2 Fysieke nabijheid van onderzoek en bedrijvigheid is een voorwaarde om een succesvol cluster te ontwikkelen. Alle succesvolle clusters in de wereld zijn te bereizen in ongeveer een uur reistijd. 3 De geïnterviewde stakeholders (projectuitvoerders en experts op innovatiebeleid) onderstrepen dat het belangrijk is dat bedrijven en kennisinstellingen dicht bij elkaar moeten zitten om met succes te kunnen samenwerken. Het bovenstaande tegen het licht gehouden, valt te constateren dat de provincie Gelderland met het huidige instrumentarium de goede weg heeft ingeslagen om met de RCT’s nog meer op de regio in te zetten. Maar het is de vraag of het succes van het ACT zich makkelijk laat kopiëren naar andere regio’s. Wellicht is het verschil in aanpak zelfs wel wenselijk wanneer dit in het licht van regionale verschillen gezien wordt. Bovendien valt en staat het succes van de RCT’s met de persoon van de innovatiemakelaar: flexibiliteit en snelheid zijn essentieel. De innovatiemakelaar brengt vraag en aanbod in de regio samen. Zelf twijfelen de innovatiemakelaars aan hun ‘uiterste houdbaarheid’. In de opinie van de makelaars zullen de RCT’s slechts tijdelijk bestaan. Uiteindelijk moet het zo vanzelfsprekend zijn dat het bedrijfsleven en kennisinstituten elkaar vinden, dat de bedrijven zelf de regie gaan voeren. De gedachte ‘van, voor en door ondernemers’ wordt dan optimaal ingezet. Op de middellange termijn kan de provincie Gelderland ondersteunende faciliteiten bieden voor samenwerking zonder de tussenkomst van een innovatiemakelaar. Verder moet voor wat betreft de kenniscentra ook meer naar de HBO’s gekeken worden en niet alleen naar Wageningen en Radboud Universiteit, aldus de stakeholders.
S a me n s pe l v a n MK B e n g r o te be dr ij v e n Het is al genoegzaam bewezen dat het MKB en grotere ondernemingen op het gebied van innovatie vruchtbaar kunnen samenwerken. De toegevoegde waarde die kleine bedrijven aan grote kunnen bieden, is hun, in veel opzichten, grotere flexibiliteit. Ideeën kunnen vrij snel worden omgezet in nieuwe producten. Maar vaak is vermarkten van die nieuwe producten weer een minder sterk punt. Wanneer grote bedrijven als markt voor het MKB kunnen dienen, kan dat voor de regio resulteren in duurzame groei. Een van de makelaars stelde in het gesprek dat hij binnen het MKB-netwerk een oplossing of een antwoord zou zoeken als er een vraag van het grootbedrijf bij hem binnen zou komen. Dus wel focus op MKB, maar ook aandacht voor het
1
Patries Boekholt, Jasper Deuten, Jan-Frens van Giessel en Wieneke Vullings (2005), Oost Nederland, een toptechnologische regio?: 14 karakteristieken nader gemeten, Technopolis, Amsterdam.
2
Frans Nauta en Chris Eveleens (2009), Provincie & innovatie: een bestuurlijke analyse, Department of imagination, in opdracht van het Interprovinciaal Overleg (IPO), Den Haag.
3
Frans Nauta en Chris Eveleens (2009), Provincie & innovatie; een bestuurlijke analyse, Department of imagination.
47
grootbedrijf. Hij stelde dat het grootbedrijf in dat geval als een soort trekker kan fungeren. In Overijssel draait het project AMMON (Advanced Materials Manufacturing Oost Nederland). De focus binnen AMMON ligt op het laten aanhaken van (toeleverende) MKB-bedrijven bij sterke c.q. grote spelers in de regio, die de capaciteit hebben om innovaties te ontwikkelen en op de markt te zetten. Bij AMMON zijn de roots van de regio ‘materials & manufacturing’ als vertrekpunt genomen. De eerste fase van AMMON is inmiddels afgerond. De resultaten zijn veelbelovend.1 AMMON ziet kansen dit programma uit te rollen naar Gelderland. Een eerste vereiste hiervoor is uiteraard identificatie van potentiële leading partners. Aan de projectuitvoerders van de RCT’s is gevraagd of zij signalen ontvangen dat het MKB behoefte heeft aan hulp van grotere bedrijven (als trekker) uit de maakindustrie bij het innoveren. De projectuitvoerders gaven aan dergelijke signalen niet te zijn tegengekomen. Het MKB dat aanklopt bij de RCT’s is in staat om op eigen kracht te innoveren. Volgens de meerderheid van de projectuitvoerders is het juist andersom en heeft het grootbedrijf behoefte aan hulp vanuit het MKB. De experts op het gebied van innovatiebeleid bij Oost NV en PPM Oost geven aan dat de grote bedrijven juist de MKB-bedrijven helpen. Ideeën die bij de grote bedrijven op de plank blijven liggen, worden naar MKB-bedrijven doorgesluisd. Maar ze geven ook aan dat grote bedrijven producten laten ontwikkelen door het MKB. Voor het MKB is het interessant om een grote afnemer op het curriculum vitae te hebben staan. Het betreft dus een samenspel tussen de grote bedrijven en het MKB. Een tweede vereiste om (een project als) AMMON ook in Gelderland uit te zetten, is het inventariseren van de behoefte van de grote bedrijven aan hulp van het MKB.
I n f r as t ru c tu u r Een goed ondernemersklimaat zorgt voor economische groei en dynamiek. Goede randvoorwaarden voor ondernemerschap dragen bij aan innovatie en productiviteit. 2 Investeringen in infrastructuur zijn volgens de stakeholders (projectuitvoerders en experts op innovatiebeleid) heel belangrijk. Nieuwe bedrijventerreinen en het revitaliseren of compleet vernieuwen van oude bedrijventerreinen worden door de gesprekspartners van groot belang geacht. Ook aanleg van glasvezelinfrastructuur is onmisbaar of zoals een van de gesprekspartners stelde:”Wil je tot de top-15 kennisregio’s van Europa horen, dan moet je ervoor zorgen dat je altijd over de juiste informatie beschikt, dus moet je steeds sneller steeds meer informatie tot je nemen en dat kan alleen met een fatsoenlijke glasvezelinfrastructuur”.
F i n a n c i ë l e i n s t r u m en ten Ondernemers geven aan de grootste knelpunten te ondervinden op het gebied van financiering en ook veelal behoefte te hebben aan financiële ondersteuning. Het belang van financiële instrumenten bleek nog eens uit de ongekende populariteit van de innovatievouchers die MKB-ondernemers via de RCT’s konden verkrijgen.
48
1
Bron: projectvoorstel AMMON 2010 – The roots of the region as foundation for its future.
2
Nationaal Hervormingsprogramma Nederland 2008-2010: In het kader van de Lissabonstrategie.
In de gesprekken met de stakeholders kwam meer dan eens naar voren dat al naargelang de fase waarin een innovatie verkeert, er een andere financieringsbehoefte is. In de eerste fase, van idee naar haalbaarheid, is de financieringsbehoefte meestal betrekkelijk laag. Met een beperkt bedrag kan meestal een haalbaarheidsonderzoek gedaan worden. Hierin voorziet de landelijke innovatievoucher, dan wel de vouchers die de RCT’s kunnen verstrekken. Wanneer het haalbaarheidsonderzoek een positieve uitslag geeft, breekt de volgende fase aan: de bouw van een prototype. De behoefte aan financiering is in deze fase groter. Immers, bij de bouw van het prototype komt meer kijken dan bij een haalbaarheidsonderzoek. Idealiter kan in deze fase gebruikgemaakt worden van de borgstelling GELDerland voor Innovaties. Vervolgens breekt de volgende fase aan in de start van de levenscyclus van het innovatieve product: het vermarkten en de productie. In deze fase is de financieringsbehoefte het grootst. Snelle groeiers zijn in het algemeen innovatieve bedrijven. Uit onderzoek blijkt dat snelle groeiers vaker behoefte aan financiering hebben dan gevestigde bedrijven 1 uit het MKB. In het algemeen hebben ze ook behoefte aan grotere bedragen. Ter illustratie: landelijk gezien zoekt slechts 5% van de gevestigde bedrijven naar financieringen boven een miljoen euro. Bij de snelle groeiers ligt dit percentage op 50%. Net als de gevestigde bedrijven lopen snelle groeiers in de recessie aan tegen de aangescherpte kredietvoorwaarden. Daarnaast hebben veel MKB-ondernemingen van nature iets tegen participaties; ze zijn namelijk bang hun zeggenschap te verliezen. Uit de Financieringsmonitor MKB blijkt dat deze snelgroeiende innovatieve bedrijven vaker gebruikmaken van venture capital en informal investors. Dit omdat zij bij banken nogal eens nul op het rekest krijgen. Dit is logisch, gezien de grotere risico’s die gepaard gaan met het op de markt brengen van innovatieve producten. Internationaal gezien beschikt Nederland over slechts beperkte bronnen op dit gebied. In bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk2 is er een aanzienlijk netwerk van informal investors rond universiteitssteden als Oxford en Cambridge. Een mogelijke oplossing voor de financieringsbehoefte is het inzetten van achtergestelde leningen.3 Het voordeel hiervan is dat de ondernemer geen zeggenschap verliest en toch zijn groei kan financieren. Deze voorzieningen kunnen verstrekt worden door participatiemaatschappijen. Daarnaast kunnen in samenwerking met bijvoorbeeld de Stichting BAN (Business Angels Netwerk Nederland) in Gelderland de toegangsmogelijkheden voor financiering van snelle groeiers onderzocht worden.
1
Lia Smit en Joris Meijaard (2009), Financieringsmonitor Groei, gevestigde bedrijven en snelle groeiers vergeleken, EIM, Zoetermeer.
2
Joris Meijaard (2006), Te groeien of niet te groeien dat is de vraag, EIM, Zoetermeer.
3
KMO groep Financiering (2006), Vermogen om te ondernemen, de Nederlandse finance gap, Den Haag.
49
BIJLAGE I
Geraadpleegde bronnen W e b s it e s http://martinstor.web-log.nl/ www.gelderland.nl www.gelderlandvoorinnovaties.nl www.mkbwinstpunt.nl www.rct-devallei.nl www.rct-rivierenland.nl www.stedendriehoekonderneemt.nl www.vctgelderland.nl
D o c u me n t e n Frans Nauta en Chris Eveleens (2009), Provincie & innovatie: een bestuurlijke analyse, Department of imagination, in opdracht van het Interprovinciaal Overleg (IPO), Den Haag. Gibcus, P. en J. Meijaard (2008), Vernieuwing versterken: Evaluatie van het MKB-innovatie-instrumentarium in Gelderland, EIM, Zoetermeer in opdracht van Provincie Gelderland. Interprovinciaal Overleg (IPO) en Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (2009), De Lissabon Strategie in Nederlandse Regio’s en Gemeenten: Hoe de Nederlandse regio’s en gemeenten hun arbeidsproductiviteit verhogen in de overgang naar een duurzame kenniseconomie, IPO, Den Haag. Jong, J.P.J. de, W.E.J. Bodewes en S. Harkema (2007), Winst door Innovatie: Hoe ondernemers kansen zien én pakken, SDU Academic Service, Den Haag. Joris Meijaard (2006), Te groeien of niet te groeien dat is de vraag, EIM, Zoetermeer. KMO groep Financiering (2006), Vermogen om te ondernemen, de Nederlandse finance gap, Den Haag. Lia Smit en Joris Meijaard (2009), Financieringsmonitor Groei, gevestigde bedrijven en snelle groeiers vergeleken, EIM, Zoetermeer. Nationaal Hervormingsprogramma Nederland 2008-2010: In het kader van de Lissabonstrategie. Overweel, M.J. en F. Pleijster (2009), Ondernemen in crisistijd: het MKB, EIM, Zoetermeer. Patries Boekholt, Jasper Deuten, Jan-Frens van Giessel en Wieneke Vullings (2005), Oost Nederland, een toptechnologische regio?: 14 karakteristieken nader gemeten, Technopolis, Amsterdam. Provincie Gelderland, Maak het in Gelderland: provinciaal sociaal-economisch beleid 2007-2011.
51
Provincies Gelderland Overijssel (2009), Oost Nederland maakt het: Visie op Oost Nederland, Arnhem/Zwolle.
52
BIJLAGE II
Telefonische interviews met ondernemers
Deze bijlage bespreekt de aanpak, de respons, de vragenlijst en de aanvullende telefonische interviews.
Aanpak Om een goede vergelijking te kunnen maken tussen de huidige situatie en de situatie in 2008 heeft EIM deze vragenlijst als basis genomen voor de ontwikkeling van de vragenlijst voor de herijking van het instrumentarium. Op enkele punten is de vragenlijst aangescherpt. Daarnaast is een geheel nieuw vragenblok ontwikkeld over financiering. De vragenlijst is in overleg met de provincie definitief vastgesteld. Aan de projectuitvoerder is tijdens de face-to-face interviews (zie bijlage III) gevraagd om de adresgegevens van deelnemende ondernemers aan te leveren. Aan iedere uitvoerder is gevraagd om ongeveer 50 adressen aan te reiken. Voor ACT, VCT en MKB Winstpunt hebben we adresgegevens ontvangen. De overige uitvoerders gaven aan dat de projecten nog zo vers zijn dat ondernemers (nog) niet een compleet oordeel kunnen geven over het project. In de meeste gevallen hadden de ondernemers een algemene (netwerk)bijeenkomst bijgewoond, maar nog geen individueel contact gehad. De uitvoerders hebben om deze reden geen gegevens aangeleverd. Er zijn niet alleen huidige deelnemers aan het instrumentarium bevraagd, maar ook ex-deelnemers. Het gaat hierbij om ondernemers die hebben meegewerkt aan de evaluatie in 2008. Deze groep ondernemers is benaderd om te bezien of zich bij deze groep ondernemers veranderingen hebben voorgedaan sinds hun deelname aan het innovatieproject. De totale netto steekproef bestond uit 141 bedrijven, waarvan 89 huidige deelnemers en 52 ex-deelnemers. Het veldwerk werd uitgevoerd in de maand maart 2010 met behulp van Computer Assisted Telephone Interviewing. Het streven was om 200 enquêtes af te nemen.
Vragenlijst Aan het begin van de vragenlijst is een check uitgevoerd of de ondernemer volgens zijn eigen beleving heeft deelgenomen aan het desbetreffende project. Tevens is gevraagd naar de bekendheid met de andere projecten binnen het MKBinnovatie-instrumentarium. De vragenlijst bestond verder uit zeven blokken. Blok A: behoefte aan ondersteuning bij vernieuwingsinspanningen Blok B: gerealiseerde vernieuwingen in het bedrijf Blok C: vernieuwende inspanningen in het bedrijf Blok D: deelname aan het project Blok E: uitvoering van het project Blok F: financiering Blok G: algemeen/achtergrondkenmerken De volledige vragenlijst is op te vragen bij de onderzoekers.
53
Aanvullende telefonische interviews In aanvulling op de telefonische interviews zijn tien ondernemers meer diepgaand geïnterviewd. De volgende vragen kwamen aan de orde: 1
Als ik bij de vernieuwing vier fasen onderscheid, ÉÉN: ideeën krijgen en ontwikkelen, TWEE: gaan we door met het idee of niet/haalbaarheid onderzoeken, DRIE: implementatie naar een concreet resultaat, en VIER: marktintroductie. In welke fase is ondersteuning dan het meest gewenst? Waarom?
2
Sluit het project aan bij uw behoefte? Kunt u uw antwoord toelichten?
3
Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de uitvoering van het project? Bijvoorbeeld ervaringen met projectaanvraag, adviestrajecten, adviseurs, workshops.
4
Heeft u boven de vooraf afgesproken bijdrage aan het project zelf nog extra acties ondernomen om het project te laten slagen?
5
Bent u doorverwezen naar een andere instantie of instanties? Zo ja, naar welke instantie/instanties? Wat is uw oordeel over (het nut van) deze doorverwijzing?
6
Welke verbetersuggesties heeft u voor het project?
7
Vindt u het project zinvol? En zou u weer meedoen aan een soortgelijk project?
8
Hoe kan de provincie/overheid uw vernieuwingsinspanningen het best ondersteunen?
9
Heeft u dan ook behoefte aan financiering? Zo ja, in welke vorm? Bijvoorbeeld bankgaranties, achtergestelde leningen, risicokapitaal…
54
BIJLAGE III
Face-to-face interviews stakeholders Geïnterviewde stakeholders Langs deze weg willen we alle stakeholders bedanken voor hun inspanningen en openhartigheid. Bas Roelofs (RCT Rivierenland) Henk Ligtenberg (Oost NV) Inez Kohlmann (coördinator netwerk RCT’s) Jan Willem Vos (Innovatienetwerk Stedendriehoek) Joop Firet (MKB Winstpunt) Marius Prins (PPM Oost) Martin Stor (ACT) Peter Bontekoning (RCT De Vallei) Rijk Verheul (VCT) Steven Lobregt (Innovatienetwerk Stedendriehoek) Sylvia Kortenraij (Oost NV) Theo Föllings (Oost NV) Tjerk Gorter (directeur Qanbridge, projectleider AMMON). Jan Willem Vos en Steven Lobregt van Innovatienetwerk Stedendriehoek gaven hun mening en visie tijdens een gezamenlijk interview. Hetzelfde geldt voor Marius Prins en Sylvia Kortenraij van Oost NV.
O n d e r w e r pe n In de interviews werd gesproken over vier onderwerpen: 1.
De terugblik op het project
2.
Het onderscheidend vermogen van het project
3.
Het huidige beleid van de provincie
4.
De toekomst
G e s p r e k s l e i dr a a d A. Terugblik A.1: A.2:
Wat vindt u van het project? Hoe kijkt u (tot nu toe) terug? Indien van toepassing: Welke verschillen zijn waar te nemen als u naar de huidige gang van zaken kijkt in vergelijking met twee jaar geleden? [aanpassing instrumentarium, toevoegingen, onttrekkingen van instrumenten, aanpassingen binnen instrumenten]
A.3:
Indien van toepassing: Wat vindt u van de aanpassingen? [aansluiten bij vraag van bedrijfsleven, verbetering, verslechtering en waarom]
A.4:
Wat zijn de gewenste effecten van het project? Worden deze effecten bereikt?
A.5:
Welke invloed heeft u op het verloop van het project?
A.6:
Wat vindt u van de afstemming (overleg) met de diverse uitvoerders? (6x per jaar overleg) Ervaart u leerpunten van andere projecten binnen het instrumentarium?
A.7:
Heeft u ook doorverwezen naar andere projecten? Andere instanties? Zo
A.8:
Hoe ervaart u de relatie met de provincie?
ja, wie en waarom?
55
B. Onderscheidend vermogen B.1:
Wat onderscheidt volgens u het project van de andere projecten?
B.2:
Wat zijn volgens u de succesfactoren van het project?
B.3:
Wat zijn volgens u de faalfactoren van het project?
C. Huidige beleid Hoofdgedachte van het beleid van de provincie is om door het bevorderen van het innoverend vermogen van het MKB en door het stimuleren van innovaties, de economie te versterken en werkgelegenheid te verduurzamen. C.1:
Wat vindt u van deze hoofdgedachte?
C.2:
Zou u de hoofdgedachte aangescherpt/veranderd willen zien?
C.3:
Sluit uw project voldoende aan bij deze hoofdgedachte? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom?
C.4:
Wat vindt u van de focus op de technologiecentra in de lokale economie? Zou u dit nog verder ondersteund willen hebben?
D. Toekomst D.1:
Wanneer is er volgens u sprake van een succesvol resultaat van de inzet van het MKB-innovatie-instrumentarium? (waar meet je succes aan af, zijn de doelstellingen smart etc. termijn waarop we denken is 3-4 jaar)
D.2:
Is dat succes met het huidige instrumentarium haalbaar of zou het nog beter kunnen?
D.3:
Is het huidige instrumentarium over drie jaar nog bruikbaar? Waarom?
D.4:
Stel dat u zelf mag bepalen hoe uw project of de opvolger daarvan over drie jaar uitgevoerd wordt. Wat zou u dan graag terugzien? Wat zou u dan veranderen? Kunt u dit toelichten?
D.5:
Hoe belangrijk zijn dan investeringen op het gebied van infrastructuur (wegen, verglazing, bedrijventerreinen) voor het MKB? Denkt u dat dergelijke investeringen meerwaarde hebben voor het vestigingsklimaat? Moet daarbij meer gefocust worden op grotere bedrijven? Kunt u dit toelichten?
D.6:
Welke financiële instrumenten passen dan het beste bij het instrumentarium? Hoe zouden deze moeten worden ingezet? (denk aan bankgaranties, achtergestelde leningen, risicokapitaal, etc.)
D.7:
Krijgt u signalen van MKB-bedrijven dat zij behoefte hebben aan hulp van grotere bedrijven (als trekker) uit de maakindustrie bij het innoveren? - In welke hoek (technologie of deelsector) liggen die behoeften dan? - Zouden hiervoor middelen beschikbaar gesteld moeten worden? - Zo ja, wie moet dat dan doen? - Zou de vestiging van grote bedrijven gestimuleerd moeten worden? - Wat kan de rol van de RCT’s hierin zijn? - Zijn er op dit moment grote bedrijven te identificeren die zo’n trekkersrol kunnen vervullen?
56
BIJLAGE IV
Waarom innovatie en innovatiebeleid IV.1 Waarom innovatie in het MKB? Het antwoord op deze vraag hangt af van wie je hem stelt. Politici, beleidsmakers en wetenschappers vinden innovatie nodig om de economische groei te waarborgen. De mogelijkheden om langs alternatieve wegen economische groei te realiseren - met name door verhoging van de arbeidsparticipatie - lopen het komende decennium tegen hun grenzen aan. De roep om innovatie werd op Europees niveau in het afgelopen decennium vormgegeven in de zogenaamde Lissabon-strategie. Deze hield in dat de Europese Unie in 2010 de meest concurrerende en dynamische economie ter wereld moet zijn… Individuele MKB-ondernemers maken bij de keuze om te innoveren graag andere afwegingen. Ondernemers innoveren in de eerste plaats voor zichzelf; voor hun eigen werkplezier en boterham. Voor de bredere economische ontwikkeling willen en horen zij zich niet primair verantwoordelijk te voelen, net zo min als individuele werknemers dat zijn. Ondernemers in het MKB innoveren normaal gesproken omdat zij dat zelf graag willen, maar soms ook omdat het moet (de Jong, Bodewes & Braaksma, 2009).
I n n o v at i e m o e t ? Soms ontkomen MKB-ondernemers er niet aan. Sommige ondernemers opereren in een omgeving waarbij innovatie noodzaak is om te overleven. Denk bijvoorbeeld aan bedrijven die op internationale markten actief zijn met gestandaardiseerde producten. Bijvoorbeeld in de maakindustrie, de groothandel en het transport. Daar heeft men zich veel aan te trekken van internationale concurrentie, en bestaat de behoefte tot differentiatie om niet uitsluitend op een lage prijs te hoeven concurreren; bedrijven die opereren in een hightech omgeving. Bijvoorbeeld de machineen apparatenindustrie, chemische industrie, ICT-sector en advies- en ingenieursbureaus. In deze sectoren zien we dat nieuwe technologische kennis en steeds wijzigende wensen van klanten leiden tot een noodzaak om bestaande producten bijna continu te innoveren. Softwaretoepassingen zijn na anderhalf jaar vaak hopeloos verouderd. Adviesbureaus bedienen zich van een repertoire aan advieskennis en -diensten dat steeds weer evolueert. Continue vernieuwing is in hightech omgevingen de norm, en het adagium 'not to innovate is to die' is met name daar van toepassing. Dit laat onverlet dat in andere sectoren van het bedrijfsleven de druk vanuit de omgeving tot innovatie minder groot is. Voorbeelden zijn de bouwnijverheid, detailhandel, horeca, persoonlijke dienstverlening, en grote delen van de zakelijke dienstverlening en de landbouw. Hier kunnen MKB-ondernemers zich doorgaans een rustiger innovatietempo veroorloven. Een andere reden dat innovatie soms 'moet' is wet- en regelgeving. Een voorbeeld is de Europese verordening voor registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH). De kern hiervan is dat bedrijven die chemische stoffen produceren, verhandelen en/of gebruiken de risico's moeten kennen en maatregelen moeten nemen om die te beheersen. Voor toepassing van sommige
57
chemische stoffen is speciale toestemming vereist. Door REACH moeten veel ondernemers in de industrie en de groothandel investeren in specifieke administratie en aanpassing van hun interne processen. Een ander voorbeeld is het rookverbod in de horeca dat in 2008 werd gepoogd om in te voeren. Dit leidde ertoe dat menig horecaondernemer - om geen klandizie te verliezen – investeerde in rookruimtes of voorzieningen buiten het pand (luifels, terrassen, verwarming, rooktafels, speciale asbakken, etc.). (de Jong, et al., 2009).
I n n o v at i e m a g ? Voor de meeste MKB-ondernemers is innovatie echter een middel en geen doel op zich. Gangbare innovatiemotieven zijn betere prestaties (het streven naar meer omzet, groei van het bedrijf, of meer winst, kan aanleiding zijn om te innoveren in nieuwe producten of kostenbesparende procesinnovaties), concurrentiekracht (door te innoveren kunnen ondernemers zich onderscheiden van andere aanbieders, en voorkomen dat zij uitsluitend op een lage prijs concurreren) en behoud van zelfstandigheid. Het belangrijkste motief is waarschijnlijk wel dat ondernemers in het MKB innoveren voor hun PLEZIER, bijvoorbeeld door iets nieuws te creëren, nieuwe vakkennis op te doen, of in hun omgeving verbetering tot stand te brengen. Zulk plezier, dat wil zeggen intrinsieke, oprechte motivatie, is een noodzakelijke en essentiële voorwaarde voor innovatie. Andere motieven zijn daarbij vergeleken eerder randvoorwaarden. Overigens kunnen MKB-ondernemers ook heel goede redenen hebben om van innovatie af te zien. Bijvoorbeeld 'wat we hebben is goed genoeg', 'te risicovol', 'alle goede ideeën zijn al weg', 'daar hebben wij niet de cultuur voor' of 'geen tijd'. Bijna altijd is een gebrek aan motivatie de achterliggende reden. Afhankelijk van de omgeving waarin de ondernemer acteert, kan dat best lang goed gaan - maar niet voor eeuwig. Op de langere termijn komt iedere ondernemer in de problemen als hij zijn producten, diensten, werkmethoden, afzetmarkten en organisatiemethoden niet ten minste up-to-date houdt.
IV.2 Waarom innovatiebeleid? Waarom zouden overheden moeten ingrijpen in de innovatieprocessen van bedrijven? Een eerste, noodzakelijke voorwaarde voor de legitimering van beleid is dat de voorgenomen beleidsmaatregelen effectief zijn (moeten leiden tot meer innovatieve inspanningen en –resultaten bij bedrijven) en dat deze maatregelen kosteneffectief zijn. Deze voorwaarden zijn aan te tonen door ex ante en ex post evaluatieonderzoek. Een tweede voorwaarde is dat innovatie in het bedrijfsleven niet of onvoldoende ’vanzelf’ tot stand komt. Deze legitimiteitsvraag is belangrijk; zij wordt bijvoorbeeld expliciet op tafel gelegd in het staatssteunkader van de EU voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (Europese Commissie, 2006). Volgens de neoklassieke economische opvattingen dienen markten ruim baan te krijgen. Zolang markten resulteren in optimale uitkomsten zouden beleidsinterventies niet wenselijk zijn (Nelson, 1959). In de innovatie- en ondernemerschapsliteratuur worden drie mogelijke argumenten voor overheidsingrijpen aangevoerd:
58
1.
Spillovers
2.
Marktfalen
3.
Systeemfalen
A d 1 : S p i ll ov e r s Een belangrijk argument voor overheidsingrijpen is dat niet alleen het innoverende bedrijf profiteert van innovatie, maar ook partijen in de omgeving van het bedrijf. Door innovatie kunnen kennis-, netwerk- en rentspillovers optreden (Griliches, 1992). Kennisspillovers treden op als kennis ontwikkeld door het ene bedrijf ook ter beschikking komt van anderen, bijvoorbeeld via verplaatsing van personeel, publicaties, informele contacten of ‘reverse engineering’ van producten. Deze kennis kan worden gebruikt in nieuwe innovatieprocessen. Netwerkspillovers treden op als technologieën, die op verschillende plaatsen worden ontwikkeld, elkaar aanvullen. Een voorbeeld is te vinden in de ICT-sector, waar ontwikkelingen in hardware, content, IT-diensten en (telecommunicatie)infrastructuur elkaar versterken. Rentspillovers zijn het gevolg van verbeteringen in de prijskwaliteitverhouding van producten en diensten. Meestal slaagt een innoverend bedrijf er niet in om de voordelen van innovatie volledig door te berekenen in een hogere prijs, of zich de kostenbesparing van een procesinnovatie toe te eigenen. Door spillovers overstijgt het maatschappelijke belang van innovatie het belang van private partijen. Overheidsingrijpen is meer legitiem naarmate het innovaties betreft die meer worden gekenmerkt door spillovers. In de regel is dit bij baanbrekende, discontinue innovaties meer het geval dan bij de adoptie van innovaties waarbij de ontwikkelingsinspanningen uitsluitend door andere partijen zijn gedaan.
A d 2 : M a rk t f a l e n Bij marktfalen brengt de markt geen optimale oplossing tot stand. Met name fundamentele innovatie-inspanningen, waaronder R&D, worden door marktfalen gekenmerkt. Laat men de besluitvorming over R&D bijvoorbeeld volledig over aan marktpartijen, dan leidt dit tot een niveau van R&D dat maatschappelijk gezien te laag is (Nelson, 1959). Dit heeft verschillende oorzaken (Chaminade & Edquist, 2006): Problemen met toe-eigening. Bedrijven maken een afweging van het private rendement voor zij beslissen om te investeren in R&D. Door de eerdergenoemde spillovers profiteren echter ook andere partijen. Omdat zij zich niet alle voordelen kunnen toe-eigenen, zullen zij minder investeren, en daarmee minder kennis opbouwen, dan uit maatschappelijk oogpunt gewenst is. Risicobeheersing. Iedere innovatieve investering is met onzekerheid omgeven. Dit betekent dat veel bedrijven terughoudend zijn, ook als de verwachtingswaarde van een innovatieve investering gemiddeld bezien positief is. Verzonken kosten. R&D kan vragen om aanzienlijke investeringen die bedrijven niet altijd kunnen opbrengen, bijvoorbeeld investeringen in machines, apparatuur of laboratoria. Onvolkomen informatie. Als gevolg van asymmetrische informatie zullen particuliere investeerders niet gauw geneigd zijn R&D-projecten te financieren. Hierdoor worden waardevolle projecten niet uitgevoerd. Hoe meer deze problemen optreden, des te groter de mogelijkheden voor overheidsingrijpen. Bij fundamentele onderzoeks- en ontwikkelingsinspanningen waarvoor niet direct een koopkrachtige vraag bestaat, ligt het in de rede dat alle genoemde vormen van marktfalen van toepassing zijn (Arrow, 1962). Bij directe toepassingsgerichte innovaties is dat minder of niet het geval.
59
Ad 3: Systeemfalen Achterliggende gedachte bij systeemfalen is dat de oorzaak van te weinig innovatie niet alleen kan liggen in de markt, maar ook bij de partijen die bijdragen aan de totstandkoming van innovaties en de manier waarop zij zijn georganiseerd. In de afgelopen twintig jaar is het inzicht ontstaan dat innovaties tot stand komen door complex en intensief samenspel tussen gebruikers, bedrijven, kennisleveranciers, intermediairs, infrastructurele voorzieningen en overige randvoorwaarden, zoals fiscaal klimaat en ondernemerschap (Lundvall, 1992; Freeman, 1995). Een innovatiesysteem is gedefinieerd als alle belangrijke economische, sociale, politieke, organisatorische, institutionele en andere factoren die de ontwikkeling, de diffusie en het gebruik van innovaties beïnvloeden (figuur 19). figuur 19
Nationaal Innovatiesysteem
Labor mobility Entrepreneurial spirit
Propensity to inonvate Taxes Political environment
Framework conditions
Demand Consumers (consumptive demand) Producers (intermediary demand)
Enterprises
Research and education
Multinationals Intermediaries SMEs
Knowledge brokers Technological institutes
Professional education and training Higher education and research Public-sector research
High-tech start-ups
Infrastructure Banking, venture capital
Intellectual property
Innovation and business support
Norms and standards
Bron: Arnold & Kuhlman, 2001.
De systeemgedachte betekent voor het innovatiebeleid een meer integrale aanpak. Niet alleen de werking van markten, maar ook andere zaken kunnen innovatie belemmeren. De meest genoemde vormen van systeemfalen zijn (O’Doherty & Arnold, 2003): Netwerkfalen. Als partijen in het innovatiesysteem te weinig interacteren, levert het voor bedrijven problemen op om de benodigde kennis en middelen voor innovatie bij elkaar te krijgen met als gevolg een hoeveelheid innovatie die vanuit maatschappelijk oogpunt te laag is. Onbekwaamheid. Dit betreft het onvermogen van individuele partijen in het innovatiesysteem om in het eigen belang te handelen, bijvoorbeeld omdat men over onvoldoende kennis, vaardigheden en informatie beschikt om te innoveren, of omdat men niet goed in staat is de eigen innovatiebehoefte goed te articuleren. Institutioneel falen. Dit houdt in dat zogenaamde instituties in het innovatiesysteem tekortschieten. In dit verband onderscheidt men harde instituties
60
(partijen in het innovatiesysteem) en zachte instituties (hun wetten, regels, cultuur, etc.). Gebrekkige instituties kunnen een belemmering vormen voor mogelijke interacties tussen spelers en daardoor een negatieve uitwerking hebben op de totstandkoming van innovaties. Als universiteiten bijvoorbeeld te weinig kennis overdragen aan het bedrijfsleven kan dat diverse institutionele oorzaken hebben, bijvoorbeeld regelgeving (financiering van universiteiten gebeurt op basis van wetenschappelijke output en niet op basis van kennisoverdracht) en cultuur (in de cultuur van universiteiten bestaat veel waardering voor fundamenteel onderzoek en weinig voor toegepast onderzoek). Systeemfalen legitimeert beleidsinspanningen gericht op de innovatiecapaciteiten en netwerkactiviteiten van individuele partijen. Feitelijk is de systeembenadering zeer breed, waardoor veel interventies zijn te rechtvaardigen. Systeemimperfecties worden doorgaans niet gebruikt ter legitimering van zwaardere beleidsinterventies.
V i s i e E IM o p o v e rh e i d s i n g r i j pe n Op basis van bovenstaande overwegingen is de visie van EIM dat in beginsel een breed palet aan overheidsmaatregelen is te legitimeren, maar tegelijk dat een ‘one size fits all’ aanpak niet goed is uit te leggen. De mate van overheidsingrijpen hangt af van de mate waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat spillovers van toepassing zijn en markt- en systeemfalen barrières opwerpen voor innoverende bedrijven. In het geval van fundamentele onderzoeksinspanningen die zich nog ver van de markt bevinden, alsmede R&D in bedrijven, ligt in de rede dat spillovers optreden en markt- en systeemfalens van toepassing zijn. Bij een brede aanpak, zoals die meer in het MKB gebruikelijk is, blijft meestal alleen het argument van systeemfalen overeind. Zeker als met beleidsmaatregelen die adoptie van innovaties wordt gestimuleerd (bijvoorbeeld ICT-gebruik in het MKB), is dat het geval. In die gevallen is overheidsingrijpen nog steeds te rechtvaardigen, al liggen ‘zware’ interventies zoals het optuigen van innovatieprogramma’s, minder voor de hand. In dat geval kan bijvoorbeeld wel worden gekozen voor korte adviesinterventies, clusterbijeenkomsten, workshops en innovatievouchers – alles om diverse vormen van systeemfalen te bestrijden en bedrijven een zet in de goede richting te geven.
Literatuur Arnold, E. & S. Kuhlman (2001), RCN in the Norwegian Research and Innovation System, Report No 12 in the Evaluation of the Research Council of Norway, Oslo: Ministry for Education, Research and Church Affairs. Arrow, K.J. (1962), Economic Welfare and the Allocation of Resources for Invention, in: Nelson, R.R. (eds), The Rate and Direction of Inventive Activity: Economic and Social Factors, Princeton University Press: Princeton, p. 609-625. Chaminade, C. & C. Edquist (2006), From theory to practice: the Use of the Systems of Innovation Approach in Innovation Policy, in: Hage, J. & M. Meeus (2006), Innovation, Science and Institutional Change: A Research Handbook, Oxford. de Jong, J.P.J., W. Bodewes & R.M. Braaksma (2009), De Innovatieve Ondernemer, EIM/KIZ: Zoetermeer. Europese Commissie (2006), Communautaire Kaderregeling inzake Staatssteun voor Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie, Publicatieblad van de Europese Unie, C323, 30 december 2006, p. 1-26.
61
Freeman, C. (1995), The National System of Innovation in Historical Perspective, Cambridge Journal of Economics, No. 19, p. 5-24. Griliches, Z. (1992), The search for R&D spillovers, Scandinavian Journal of Economics, 94 (Supplement), blz. S29-S47. Lundvall, B. (1992), National Systems of Innovation: Towards a Theory of Innovation and Interactive Learning, Pinter, London. Nelson, R.R. (1959), The Simple Economics of Basic Scientific Research, Journal of Policitical Economy, 67, p. 297-306. O'Doherty, D. & K. Arnold (2003), Understanding Innovation: The Need for a Systemic Approach, The IPTS Report, 71, Sevilla: IPTS.
62
BIJLAGE V
Fasen in het innovatieproces
In de eenvoudigste vorm komen innovaties tot stand in drie fasen. Op voorhand is het belangrijk te onderkennen dat het innovatieproces uit meerdere fasen bestaat, omdat iedere fase andere producten kent en gepaard gaat met een oplopend risico. In Figuur 20 hebben we schematisch weergegeven hoe innovaties in MKB-bedrijven worden geïnitieerd en ontwikkeld. 1 Figuur 20 Het innovatieproces in MKB-bedrijven
Initiatie
Idee
Besluitvorming
Plan
Implementatie
Innovatie
check Zelfscan
>>
Referentiekader
>>
Evaluatiekader
I n i t i a t ie Het innovatieproces begint met de initiatiefase; een divergente, creatieve fase waarin ondernemers bewust of onbewust op zoek gaan naar kansen en ideeën ontwikkelen om die kansen te verzilveren. Ondernemers lopen in deze fase betrekkelijk weinig risico: het gaat vooral om het verkennen van kansen. Een eerste stap ('stap 0') in dit proces kan en zou moeten zijn om knelpunten en verbetermogelijkheden in de bedrijfsvoering te identificeren (incl. marktbewerking en productaanbod). Dat betekent dat de ondernemer zijn bedrijf in zekere zin 'doorlicht' om objectief kansen op hun voor- en nadelen te kunnen beoordelen. Gaandeweg het innovatieproces kan de ondernemer deze doorlichting als referentie- en evaluatiekader benutten om beslissingen te nemen en aanpassingen door te voeren. Naast een 'zelfscan' zijn cruciale activiteiten in de initiatiefase om te komen tot frisse ideeën: netwerkactiviteiten (bijvoorbeeld contacten met afnemers of leveranciers), het raadplegen van informatiebronnen (zoals octrooi-informatie, vakbeurzen of literatuur) en het volgen van trends en ontwikkelingen. Het 'product' van de eerste fase is een concreet idee dat verder kan worden uitgewerkt.
B e s l u it v o r mi n g De tweede fase is die van besluitvorming in de breedste zin van het woord. De ondernemer zal het idee op haalbaarheid moeten onderzoeken door te kijken of hij/zij de benodigde middelen bij elkaar kan krijgen, door potentiële afnemers te raadplegen, etc. Het resultaat van deze tweede fase is een plan voor het verder ontwikkelen van de innovatie. Dit plan hoeft niet per se op papier te zijn vastgelegd; dat is vooral nodig als externe financiers moeten worden overtuigd. De 1
Gebaseerd op Jong, J.P.J. de, W.E.J. Bodewes en S. Harkema (2007), Winst door Innovatie: Hoe ondernemers kansen zien én pakken, SDU Academic Service, Den Haag.
63
tweede fase is ook typisch het moment waarop ondernemers samenwerkingsverbanden met andere bedrijven aangaan om ideeën verder te kunnen ontwikkelen.
I m p l e me n t at i e In de derde fase wordt het idee ontwikkeld tot een concreet resultaat. Relevante activiteiten zijn het vervaardigen van prototypes, het testen van prototypes, de aanschaf van nieuwe machines of apparatuur, het opnieuw inrichten van de eigen organisatie, etc. Pas in deze fase gaat de ondernemer grotere risico's lopen. De implementatiefase gaat meestal gepaard met financiële investeringen en een substantieel tijdsbeslag. Het 'product' van deze laatste fase is een concrete innovatie in de vorm van een nieuw(e) product, dienst, markt of werkmethode.
64
EIM
onderdeel van Panteia
Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
BREDEWATER 26
T. 079 343 02 00
POSTBUS 7001
F. 079 343 02 02
2701 AA ZOETERMEER
E.
[email protected] WWW.EIM.NL