EFFECTEN VAN DE WET VERLENGING LOONDOORBETALING BIJ ZIEKTE OP PRIVATE VERZUIMVERZEKERINGEN
oktober 2006 P05/391 drs. T.J. Veerman drs. P.G.M. Molenaar-Cox
Bureau AStri Stationsweg 26 2312 AV Leiden Tel.: Fax: E-mail: Website:
071 – 512 49 03 071 – 512 52 47
[email protected] www.astri.nl
VOORWOORD
Verlenging loondoorbetaling bij ziekte Op 1 januari 2004 trad de Wet Verlenging Loondoorbetalingverplichting bij ziekte (Wet VLZ) in werking. Daarmee werd de loondoorbetaling verlengd van één naar twee jaar, zodat sindsdien de werkgever gedurende twee jaar verantwoordelijk is voor de loondoorbetaling van zieke werknemers. Doel is werkgevers en werknemers een extra prikkel tot beperking van (langdurig) verzuim te geven. Veel werkgevers, vooral kleine en middelgrote, waren reeds voor 2004 privaat verzekerd voor het risico van een jaar loondoorbetaling bij ziekte. Het ministerie van SZW wil inzicht krijgen in de gevolgen die de invoering van de VLZ heeft voor de ontwikkeling van deze private verzekeringen (op onderwerpen als verzekeringsgraad, premiestelling, ondersteuning bij verzuimbeheersing). Daarom heeft het ministerie aan AStri opdracht gegeven voor het uitvoeren van een onderzoek naar deze materie. VLZ en andere factoren De resultaten van dit onderzoek zijn vervat in het voorliggende rapport. Zoals daaruit zal blijken, is de rol die de VLZ heeft gespeeld in de ontwikkeling van de private verzekering moeilijk precies af te zonderen van andere factoren (zoals andere wet- en regelgeving: de Wet Verbetering Poortwachter WVP, de liberalisering van de arbodienstverlening, de opkomst van de arboconvenanten en de aanloop naar de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen WIA). Duidelijk is echter wel dat de VLZ één van de factoren is geweest die een aantal ontwikkelingen, zoals die naar een verbreding van de inhoud van verzekeringspolissen rond ziekteverzuim, heeft gestimuleerd. Wij hopen dat dit rapport, naast een antwoord op de onderzoeksvragen in de strikte zin des woords, een goed beeld schetst van de ontwikkelingen die momenteel plaatsvinden in de wereld van de private verzekeringen rond ziekte, arbeidsongeschiktheid, preventie en re-integratie. Samenwerking Voor een belangrijk gedeelte van dit onderzoek – de enquêtering van een groot aantal werkgevers – is intensief samengewerkt met bureau MarketConcern, dat periodiek een survey-onderzoek onder werkgevers laat verrichten naar arbodienstverlening en private verzekeringen (de arbodienstenmonitor en de verzekeringsmonitor). Door het veldwerk voor het voorliggende onderzoek te combineren met dat voor de verzekeringsmonitor kon de dataverzameling zeer efficiënt worden uitgevoerd.
Wij danken MarketConcern, in het bijzonder Erik Visser en Dennis Willems, voor de prettige intensieve samenwerking in dit project. Ook danken we bureau Intomart, in het bijzonder Remko van den Dool, dat het veldwerk voor deze enquête verzorgde en actief en constructief met ons meedacht bij de hobbels die soms genomen moesten worden bij de uitvoering en analyse van die enquête. Een woord van dank Dank zijn wij ook verschuldigd aan de informanten bij de zeven grootste verzuimverzekeraars, die ons in persoonlijke interviews uitvoerig en openhartig te woord hebben gestaan – en vaak ook een aantal cijfermatige gegevens speciaal voor dit onderzoek hebben nagezocht. De informanten waren afkomstig van de belangrijkste verzekeraars, die samen rond de 80% van deze markt bestrijken: Fortis (i.c. de Amersfoortse), Interpolis, Nationale Nederlanden, Achmea, Aegon, de Goudse en Delta Lloyd (i.c. Ohra). Ook het Verbond voor Verzekeraars danken wij voor de bemiddeling bij het leggen van de contacten met de geïnterviewde verzekeraars. Tenslotte danken wij de medewerkers van het Ministerie van SZW die ons bij de uitvoering en rapportage van dit onderzoek hebben begeleid, met name Marcel Einerhand, Gerard van der Wel en Ton van Oostrum.
Theo Veerman Petra Molenaar-Cox
INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING
7
1
INLEIDING 1.1 Historie en context 1.2 Onderzoeksvragen
13 13 15
2
OPZET VAN HET ONDERZOEK 2.1 Twee elkaar aanvullende dataverzamelingmethoden 2.2 Telefonische enquête onder werkgevers 2.3 Interviews met verzekeraars
17 17 17 21
3
ONTWIKKELING VERZEKERINGSGRAAD 3.1 Typen verzuimverzekeringen 3.2 Marktontwikkeling volgens verzekeraars 3.3 Verzekeringsgraad 1995-2006 3.4 Verzekeringsgraad naar bedrijfsgrootte en branche 3.5 Oude en recente verzekeringen
23 23 24 27 30 32
4
POLISSEN EN DEKKING: NAAR BREDERE POLISSEN 4.1 Van klassieke naar moderne, "brede" polissen 4.2 Hoe wijdverbreid zijn de “bredere” polissen? 4.3 Inhoud van de verzekeringspakketten 4.4 Wie beslist over inzet van interventies, en waarom? 4.5 Mate van activiteit van de verzuimverzekeraar
35 35 39 42 47 49
5
VERZUIM, TYPEN POLISSEN EN PREMIEHOOGTE 5.1 Calculatie van de premies 5.2 Ontwikkeling van verzuimpercentages 5.3 Verzekeringsvormen 5.4 Premiehoogte
53 53 54 55 59
6
CONCLUSIES EN BESCHOUWING 6.1 Conclusies 6.2 Beschouwing
63 63 66
LITERATUUR
69
BIJLAGE 1
71
BESCHRIJVING CONSTRUCTIE WEEGFACTOREN
71
BIJLAGE 2
77
GESPREKSPUNTENLIJST VOOR INTERVIEWS MET VERZEKERAARS
77
BIJLAGE 3
81
VRAGENLIJST VOOR TELEFONISCHE INTERVIEWS
81
BIJLAGE 4
95
VRAGENLIJST INTERNET ENQUÊTE
95
7
SAMENVATTING
Achtergrond en vraagstelling In de afgelopen twaalf jaar is de (vroegere) Ziektewet stapsgewijs geprivatiseerd: werkgevers werden steeds sterker verantwoordelijk voor het ziekteverzuim in hun bedrijf, zowel financieel (loondoorbetaling bij ziekte) als wat betreft verzuimbegeleiding en re-integratie. Tegen de kosten van ziekteverzuim kunnen werkgevers zich verzekeren bij een particuliere verzekeraar. De plicht tot doorbetaling van loon tijdens ziekte werd per januari 2004 verlengd van één naar twee jaar, via de wet Verlenging Loondoorbetalingplicht bij Ziekte (wet VLZ). Dit onderzoek gaat over de vraag, welke invloed de verlengde loondoorbetaling heeft gehad op de particuliere verzuimverzekeringen. Drie vraagstellingen staan centraal: a. De ontwikkeling van de verzekeringsgraad; was is de ontwikkeling geweest in het percentage verzekerde werkgevers voor en na de invoering van de VLZ? b. Premiehoogte en dekking; hoe heeft de premiestelling zich ontwikkeld voor en na invoering van de VLZ? c. Polisvoorwaarden rond re-integratie; welke verplichtingen of diensten rond reintegratie omvatten de polissen, en welke invloed heeft de VLZ daarop gehad? Methoden Dit onderzoek is gebaseerd op twee methoden: - telefonische enquêtering van 1.899 werkgevers (van wie 1.131 met een verzuimverzekering); - persoonlijke interviews met informanten bij de 7 grootste verzekeraars op het gebied van ziekteverzuim. In de vraagformuleringen van de telefonische enquête is waar mogelijk aangesloten bij enquêteringen uit de jaren 1996-2000 opdat een vergelijking met vroegere jaren mogelijk zou zijn. Het veldwerk voor dit onderzoek is afgesloten in april 2006. Uitkomsten: de verzekeringsgraad in 2006 Begin 2006 is 68 procent van de werkgevers verzekerd tegen het risico van loondoorbetaling bij ziekte. Bij deze verzekeringsgraad dient steeds te worden bedacht dat verzuimverzekeringen typisch een aangelegenheid voor het midden- en kleinbedrijf zijn. Daardoor is de dekkingsgraad in termen van percentages werkgevers groter dan wanneer men deze omrekent naar percentages werknemers. Weliswaar is anno 2006 de
8
juist genoemde 68% van alle werkgevers verzekerd voor (een deel van) de loondoorbetaling, maar doordat dit vooral kleine werkgevers zijn is het percentage werknemers dat onder een verzuimverzekering valt lager; afhankelijk van de schattingsmethode ligt dat percentage (per begin 2006) ergens tussen de 25 en 45%. Deze concentratie van verzuimverzekeringen bij kleinere bedrijven is in 2006, vergeleken met 2001, nog toegenomen: onder de kleinste bedrijven (2-19 werknemers) nam de verzekeringsgraad toe, onder de middelgrote bedrijven (20-99) bleef deze per saldo vrijwel gelijk, en onder grote bedrijven nam deze af. Grotere bedrijven durven tegenwoordig vaker het verzuimrisico geheel voor eigen rekening te nemen; men is er, beter dan enkele jaren geleden, aan gewend geraakt dat het verzuim niet alleen statistisch redelijk voorspelbaar is, maar ook beheersbaar. In deze trend past ook dat de (doorgaans kleinere) welverzekerde werkgevers steeds vaker kiezen voor een hoger eigen risico binnen hun verzekering. Ook zij durven het verzuim dus in hogere mate voor eigen rekening te nemen. Historische ontwikkeling in de verzekeringsgraad: na stagnatie weer toename door VLZ In de jaren tot 2004 was er een zekere stagnatie zichtbaar op de markt voor verzuimverzekeringen: de verzekeringsgraad nam af, vooral in het midden- en grootbedrijf. De komst van de VLZ in 2004 heeft echter de verzekeringsgraad weer wat doen stijgen: het percentage verzekerde werkgevers groeide in 2006 tot de juist genoemde 68%, vergeleken met 59% in 2003. Nieuw verzekerde bedrijven geven in meerderheid aan dat de VLZ inderdaad de aanleiding was om een verzekering af te sluiten, en het is aannemelijk dat een deel van de reeds verzekerde werkgevers de polis zou hebben opgezegd als de VLZ niet was ingevoerd. De trendbreuk in de verzekeringsgraad – van daling naar stijging – is vooral in het middelgrote bedrijf (20-99 werknemers) zichtbaar. Verder vinden we de stijging terug in vrijwel alle branches, met uitzondering van de zakelijke dienstverlening waar geen duidelijke stijging is waar te nemen. Tweede ziektejaar bijna altijd meeverzekerd Van de werkgevers die reeds vóór 2004 verzekerd waren, heeft het overgrote deel (tegen de 90%) de dekking van de verzekering uitgebreid met het tweedejaarsrisico van loondoorbetaling. Premiehoogte Voor de dekking van het tweedejaarsrisico dat ontstond met invoering van de VLZ hebben alle verzekeraars naar eigen zeggen een opslag op de “eerstejaars”premie van 20 à 25% moeten leggen. In werkelijkheid echter – althans volgens
9
opgave door de werkgevers – was de premiestijging van 2003 op 2004 veel geringer (omstreeks 10%). Vermoedelijk is het premieverhogend effect van het tweedejaarsrisico gemitigeerd door andere factoren, zoals het dalend verzuim in Nederland (dat immers ook doorwerkt in de verzekeringspremie) en het toenemend eigen risico dat verzekerde werkgevers nemen. Overigens is het door de grote variëteit aan polisvoorwaarden en pakketinhouden moeilijk om de systematiek van premiestelling te doorgronden. Deze variëteit is typerend voor een markt die sterk in ontwikkeling is, zoals de markt van (bredere) verzuimverzekeringen dat de laatste jaren geweest is. Die ontwikkeling impliceert dat polissen en premies onderling moeilijk vergelijkbaar zijn: er is nauwelijks sprake van een standaardmarkt met standaardpolissen en –voorwaarden. Ontwikkelingen in polisvoorwaarden: verbreding Sinds de opkomst van de private verzuimverzekeringen, in de jaren '90, richtten de polisvoorwaarden zich vooral op de financiële kant van het verzuim: de verzekeraar zorgde voor uitkering ingeval van ziekte en inde daarvoor de verzekeringspremie. Weliswaar vergoedden ook toen reeds deze polissen, met het oog op schadelastbeperking, soms interventies voor vroegtijdige re-integratie, maar de financiële kant (dekking van loonschade door ziekte) was hoofdzaak. We benoemen dit type als “klassieke” polissen, Sinds enkele jaren worden door de verzekeraars ook moderne "bredere" polissen ontwikkeld waarin casemanagement en re-integratie volwaardig onderdeel van de verzekering zijn, en door sommige verzekeraars nog bredere pakketten waarvan ook arbozorg integraal onderdeel uitmaakt. Deze verbreding van het assortiment aan polissen is niet primair een reactie op de VLZ maar past binnen een meer algemene ontwikkeling in de verzekeringswereld waartoe ook de WVP en de liberalisering van de arbodienstverlening hebben bijgedragen. Bijna 1/3 van verzekerde werkgevers heeft "brede" verzekering Meer dan tweederde deel van de verzekerde bedrijven geeft aan dat zij een "klassieke" verzekering hebben die vooral gericht is op dekking van loonschade door ziekte. Bijna een derde heeft een polis met een bredere dekking. Deze verhouding komt goed overeen met de gemiddelde inschatting van de verzekeraars, zij het dat de verhouding nogal verschilt tussen de afzonderlijke verzekeraars. Van de polissen met een brede dekking bestond het merendeel ook al voor 2004; bij 22 procent is de dekking pas sinds 2004 verbreed. Nieuwe polissen (en die zijn vaak afgesloten in reactie op de VLZ) hebben naar verhouding vaak een brede dekking. De brede polissen omvatten vooral vaak (81%) re-integratiedienstverlening (veelal in de vorm van "casemanagement" bij langdurig verzuim), daarnaast ook arbodienstverlening (72%) en preventieve activiteiten (56%).
10
Inhoud van de bredere polissen Er is een tiental elementen (diensten, interventies) te noemen die allen van meer dan de helft der brede polissen deel uitmaken. De daadwerkelijke inzet van die diensten en interventies is (uiteraard) geringer: er moet ook aanleiding zijn om ze in te zetten. Al met al gaat het bij de feitelijke toepassing van deze interventies in verhouding tot de totale werknemerspopulatie om geringe percentages, maar dat is geen negatieve constatering: het is niet zeker of er aanleiding zou zijn geweest tot meer interventies. Verzekeraars signaleren wel dat de laatste paar jaar sprake is van een toenemend aantal diensten en interventies via hun polissen. De beslissing tot inzet van interventies gebeurt bij brede polissen veelal door het re-integratiebedrijf (of casemanagementbedrijf) dat door de verzekeraar is ingehuurd of ingekocht – dat daartoe een bepaald financieel mandaat heeft – of, bij klassieke polissen, per geval door de verzekeraar. Kosten-batenafwegingen komen daarbij altijd aan de orde, soms expliciet soms impliciet. Alle verzekeraars zijn ervan overtuigd (en hebben dit soms via onderzoek nader laten onderbouwen) dat interventies door de bank genomen bijdragen tot bekorting van verzuim, en daardoor vrijwel altijd kosteneffectief zijn. Een op vijf werkgevers vindt verzekeraars actiever geworden Ruim de helft van de verzekerde werkgevers beschouwt zijn verzekeraar als "actief" ten aanzien van re-integratie en preventie. Daarbij denken werkgevers in de eerste plaats aan het casemanagement bij ziekte. Aan de verzekerde werkgevers is ook gevraagd of zij vinden dat hun verzekeraar sinds begin 2004 actiever is geworden ten aanzien van re-integratie en preventie. De meeste werkgevers (80%) zien geen verschil, 17% vindt inderdaad dat de verzekeraar actiever is geworden. In hoeverre dit laatste een direct gevolg van de VLZ is, kan niet met zekerheid worden gezegd. Alles overziend: de effecten van VLZ op verzekeringen Het totaalbeeld is dat de directe effecten van de wet VLZ op private verzekeringen beperkt zijn, maar dat zij gezamenlijk wel een extra zet hebben gegeven aan enkele ontwikkelingen die ten dele al in gang waren. De VLZ heeft de verzekeringsgraad doen toenemen (respectievelijk de daling in de verzekeringsgraad omgebogen naar enige stijging), en bijna alle reeds verzekerde werkgevers breidden hun verzekering uit met het tweedejaarsrisico. Tegelijkertijd nemen steeds meer verzekerde werkgevers binnen hun polis een groter eigen risico. Via de nieuw afgesloten polissen heeft de wet VLZ ook enige stimulans gegeven aan de verbreiding van de “brede” verzuimpolissen. De invloed van de VLZ wordt door verzekeraars echter lager ingeschat dan die van met name de Wet
11
Verbetering Poortwachter (WVP) en ook van de liberalisering van de arbodienstverlening en invoering van de WIA. Bij de ontwikkelingen rond de verzuimverzekeringen, en het effect van de VLZ daarop, moet bedacht worden dat momenteel naar schatting globaal een derde van de werknemers – het exacte percentage ligt ergens in de bandbreedte van 24-45 % - werkt bij een bedrijf dat een verzuimverzekering heeft. Hoe de nietverzekerde werkgevers met de VLZ zijn omgegaan is geen onderwerp van dit onderzoek.
12
13
1
1.1
INLEIDING
Historie en context Korte historie van privatisering Ziektewet Sinds 1994 is stapsgewijs de dekking van de Ziektewet verminderd en vervangen door een navenante verplichting aan werkgevers tot loondoorbetaling aan zieke werknemers. De stappen bestonden achtereenvolgens uit: - januari 1994: TZ/Arbo: invoering van periode van loondoorbetaling van 2 weken (kleine werkgevers, <15 werknemers) of 6 weken (grotere werkgevers); - maart 1996: Wulbz: de periode van loondoorbetaling wordt 52 weken; - januari 2004: wet VLZ: de periode van loondoorbetaling wordt 2 jaar. De gedachte achter deze "privatisering" van de Ziektewetuitkeringen is dat werkgevers hiermee een sterkere prikkel zullen ervaren tot het voorkomen en beperken van ziekteverzuim zodat het maatschappelijk belang van verzuimbeperking nu meer in lijn komt met het belang dat ook werkgevers (en indirect werknemers) bij een laag verzuim. Uitgedrukt in bedrijfseconomische termen: een investering door de werkgever in verzuimreductie verdient zichzelf tegenwoordig veel eerder terug dan vroeger, toen de opbrengst van die verzuimreductie grotendeels wegvloeide naar collectieve ziektegeldkassen. Verzuimbeleid wordt daarmee meer rendabel voor het bedrijf. Dat het invoeren van deze financiële prikkel inderdaad leidde tot meer actie, en sterkere verzuimreductie door werkgevers, is destijds voor wat betreft de invoering van TZ/Arbo aangetoond door vergelijking van omslagleden met eigen risicodragers voor de Ziektewet (Veerman e.a., 1995). Deze constatering werd later ondersteund door de eindrapportage van het ZARA-Werkgeverspanel (Veerman e.a., augustus 2001) en door de overkoepelende evaluatie van de wetswijzigingen rond ziekteverzuim, WAO en re-integratie (Veerman en Besseling, november 2001). De private verzuimverzekeringen Niet alle werkgevers hebben de loondoorbetalingplicht voor eigen rekening genomen. Een aanzienlijk percentage van hen – vooral de kleinere werkgevers – heeft het risico van loondoorbetaling geheel of gedeeltelijk afgedekt via een particuliere verzekering. Zeker voor een (zeer) klein bedrijf is een particuliere verzekering welhaast een noodzaak: langdurig uitvallen van een medewerker kan voor een klein bedrijf financieel ondraaglijk zijn.
14
Het afsluiten van een verzekering hoeft echter niet te betekenen dat de activerende werking van de loondoorbetaling wegvalt of wordt afgedempt. Nog afgezien van het feit dat de werkgever doorgaans ook naast de verzekeringsuitkering een eigen financieel belang bij verzuimbeperking houdt (onder andere via een eigen risico), verschijnt hier immers de verzekeraar ten tonele als belanghebbende. Uit het oogpunt van schadelastbeperking heeft de verzekeraar er belang bij dat de "loonschade" door ziekte zo gering mogelijk wordt gehouden. Hij kan daartoe allerlei verzuimbeperkende arrangementen of voorwaarden in de verzuimpolis opnemen, eventueel ook in combinatie met elementen van preventie, re-integratie en zorg (bijvoorbeeld casemanagement en diverse interventies, wachtlijstbemiddeling, preventie en behandeling van werkgerelateerde gezondheidsklachten zoals RSI en burn-out). VLZ: verdere versterking van de financiële prikkel Het zal duidelijk zijn dat de verzekeraar – net als de niet-verzekerde werkgever – een groter financieel belang heeft bij verzuimbeperking, naarmate de periode van loondoorbetaling langer is. Een eenvoudig cijfervoorbeeld: als een zieke werknemer via bepaalde interventies vroegtijdig kan worden gere-integreerd na negen maanden ziekte, is bij één jaar loondoorbetaling de winst daarvan (ten opzichte van niet-hervatting) maximaal 3 maanden loon, maar bij twee jaar loondoorbetaling maximaal 15 maanden. Het "longitudinale belang" van vroegtijdige reintegratie is dus groter bij een langere loondoorbetalingperiode, en daardoor zou men verwachten dat niet alleen werkgevers maar ook verzekeraars door toedoen van de wet VLZ eerder bereid zijn om te investeren in preventie en re-integratie dan in de vroegere situatie waarin de maximale uitkeringsduur een jaar was. Indien een werkgever ook voor de WAO/WIA een private verzekering heeft afgesloten (hetzij voor dekking van het "WAO-gat", hetzij voor eigen risicodracht in de WAO/WIA) is het longitudinale belang bij vroegtijdige werkhervatting nog groter. Overigens ontstaat gelijktijdig met de VLZ ook voor werknemers een nieuwe financiële prikkel. Deze ligt echter niet rechtstreeks in de wet VLZ, doch is indirect aanwezig via het akkoord in de Stichting van de Arbeid van 5 november 2004 dat de loondoorbetaling over de eerste twee ziektejaren tezamen niet meer dan 170% van het laatstverdiende loon zal bedragen. Context: samenhang met (onderzoek rond) andere wetten De Wet VLZ is de tweede van een recente serie van drie wetten gericht op de beperking van langdurig verzuim en WAO-instroom, werkhervatting van gedeeltelijk arbeidsgeschikten en inkomensborging voor duurzaam en volledig arbeids-
15
ongeschikten. De andere twee wetten zijn de Wet verbetering poortwachter (WVP) (ingevoerd op 1 april 2002) en de Wet WIA (van kracht sinds eind december 2005). Het voorliggende onderzoek vormt een deelonderzoek ten behoeve van de evaluatie van de Wet VLZ. Maar ook kunnen de uitkomsten van het huidige onderzoek aanknopingspunten of aanbevelingen bieden voor de rond de WIA geplande onderzoeken. Naast WVP en WIA is ook de liberalisering van de arbodienstverlening sinds 1 juli 2005 een relevant gegeven; dit opent immers voor werkgevers, maar ook voor verzekeraars, nieuwe mogelijkheden om de verzuimbegeleiding en re-integratie te organiseren.
1.2
Onderzoeksvragen Tegen de achtergrond van het voorgaande formuleren we in deze paragraaf de specifieke vraagstellingen voor dit onderzoek. Het gaat er om de effecten van de Wet VLZ in premiehoogte, in verzekeringsgraad en in polisvoorwaarden (met name rond re-integratie) in kaart te brengen. Daarbij moet rekening gehouden worden met een mogelijke geleidelijke ingroei: het zou kunnen dat premies, polisvoorwaarden en dergelijke niet plots per 1 januari 2004 aangepast zijn, maar dat wijzigingen gespreid optreden over de jaren 2004 en 2005. Om de effecten van de invoering van de Wet in kaart te kunnen brengen, moeten dus zo mogelijk de jaren 2003 tot en met 2005 in het onderzoek betrokken worden. Dit alles leidt tot de volgende concrete onderzoeksvragen: 1. Verzekeringsgraad 2003-2005 a. Wat is de ontwikkeling van de verzekeringsgraad onder werkgevers wat betreft verzuimverzekeringen, voor en na invoering van de VLZ, onderscheiden naar bedrijfsgrootte en sector? 2. Ontwikkeling premiehoogte en dekking 2003-2005 b. Wat is de ontwikkeling van de premiehoogte van de ziekteverzuimverzekering, naar bedrijfsomvang? c. In hoeverre is de premiehoogte en premiestijging gebaseerd op het ziekteverzuim van de branche en/of het bedrijf? d. Wat is de (ontwikkeling in) verzekeringsvorm, het gebruik van mantelcontracten, het eigen risico en de dekking van de ziekteverzuimverzekering?
16
e. Is men verzekerd voor premieschommelingen in de WAO (Pemba) of voor eigen risicodracht in de WAO? 3. Ontwikkeling polisvoorwaarden rond re-integratie-inspanningen f. Welke verplichtingen rond re-integratie heeft de werkgever? g. Welke verplichtingen rond externe ondersteuning heeft de werkgever? h. Welk type interventies biedt de verzekeraar en vanaf welke verzuimduur worden deze ingezet? i. Zijn alle interventies gedekt binnen de verzekering, of moeten deze (voor een deel) apart worden betaald? j. Kan de werkgever zelf een keuze maken uit het aanbod aan interventies, of bepaalt de verzekeraar dit (gedwongen winkelnering)? k. Zijn de polisvoorwaarden gewijzigd sinds 1 januari 2004, en zo ja, op wiens verzoek was dit (werkgever of verzekeraar)? l. Worden sinds 1 januari 2004 meer re-integratieactiviteiten verricht door de verzekeraars dan daarvoor? m. Wegen de re-integratie-inspanningen van de verzekeraars op tegen de premiekosten? n. In hoeverre zijn er op de vragen 3.f tot en met 3.m veranderingen opgetreden sinds, respectievelijk onder invloed van, de wet VLZ? In het volgende hoofdstuk zullen we aangeven via welke onderzoeksopzet we deze vragen hebben getracht te beantwoorden.
17
2
OPZET VAN HET ONDERZOEK
In dit hoofdstuk beschrijven we de onderzoeksopzet waarmee de onderzoeksvragen beantwoord worden. We tekenen daarbij aan dat de onderzoeksvragen grotendeels betrekking hebben op ontwikkelingen die sinds, dan wel onder invloed van, de VLZ zijn opgetreden. Voor een harde beantwoording daarvan zou eigenlijk een nulmeting vóór de VLZ uitgevoerd moeten zijn; een dergelijke nulmeting is echter niet verricht. In plaats daarvan hebben we geprobeerd om ontwikkelingen te achterhalen door - waar mogelijk, vraagformuleringen te hanteren die in vroeger onderzoek ook zijn toegepast zodat trends geconstateerd kunnen worden; - waar mogelijk, aan respondenten zelf te vragen in hoeverre zij in de loop van de periode 2003-2005 veranderingen hebben waargenomen rond de verzuimverzekeringen.
2.1
Twee elkaar aanvullende dataverzamelingmethoden Om de onderzoeksvragen, zoals geformuleerd in hoofdstuk 1 te kunnen beantwoorden, hebben twee onderzoeksactiviteiten plaats gevonden, namelijk: 1. telefonische enquêtes met werkgevers, aansluitend bij de "Arbodiensten- en verzekeringsmonitor" van bureau MarketConcern, en 2. interviews met de zeven grootste verzuimverzekeraars. Hieronder worden deze activiteiten nader beschreven: de enquêtes in paragraaf 2.2 en de interviews in paragraaf 2.3.
2.2
Telefonische enquête onder werkgevers Telefonische enquête ondersteund met aanvullende webvragenlijst Om inzicht te krijgen in de ontwikkelingen in verzekeringsgraad, premie en polisvoorwaarden rond re-integratie, is telefonische enquêtering onder werkgevers een geëigend middel. Aangezien werkgevers niet alle (cijfermatige) antwoorden paraat hebben, is de telefonische enquêtering aangevuld met een vragenlijstje dat door de werkgever via het Internet kon worden ingevuld (webvragenlijst) nadat men de nodige gegevens had opgezocht.
18
2.2.1
Steekproef en benadering Steekproef: aansluiting bij Arbodiensten- en inkomensverzekeringsmonitor Sinds enkele jaren onderhoudt bureau MarketConcern periodiek een telefonische enquête (uitgevoerd door het interviewapparaat van bureau Intomart) rond arbodienstverlening en private verzekeringen: De arbodiensten- en inkomensverzekeringsmonitor. De resultaten daarvan worden op commerciële basis verstrekt aan belanghebbende marktpartijen (arbodiensten, verzekeraars). Metingen met deze monitor werden uitgevoerd in 1998, 2001, 2003, 2005 en de laatste begin 2006. De planning van de meting van 2006 sloot goed aan bij de planning van het onderhavige SZW-onderzoek. Gezien de overlap in onderzoekspopulatie (functionarissen in bedrijven op het gebied van arbo en verzuim) en in aard van de vraagstellingen (wat betreft verzuimverzekeringen) lag voor dit onderzoek aansluiting bij de monitor van Marketconcern voor de hand, mede uit oogpunt van efficiency en kostenbesparing. MarketConcern stemde ermee in om de enquête voor dit SZW-onderzoek te integreren met de 2006-ronde van de monitor. De steekproef is door Intomart getrokken uit een integraal bestand van bedrijfsvestigingen met 2 of meer werkzame personen. De steekproefresultaten zijn door middel van herweging representatief gemaakt naar bedrijfsgrootte en bedrijfstak (zie bijlage I). Steekproefomvang telefonische enquête De steekproef voor de meting van 2006 heeft in principe dezelfde opbouw als die van 2005 wat inhoudt dat alle sectoren, inclusief overheid en onderwijs, daarin vertegenwoordigd zijn en dat de netto respons circa 1.600 bedraagt. Bij dit aantal kan de verzekeringsgraad in Nederland goed worden vastgesteld met een betrouwbaarheidsmarge van 5%. Wijze van benadering: telefonisch plus opzoeklijst op Internet Binnen de telefonische vragenlijst die Intomart heeft afgenomen, is een vragenblok rond private (verzuim)verzekeringen opgenomen. Alle vragen die zich lenen voor directe beantwoording aan de telefoon (bijvoorbeeld of het bedrijf verzekerd is, sinds wanneer etc.) zijn binnen dit blok gesteld. Er zijn echter ook enkele (kwantitatieve) vragen die moeilijker direct te beantwoorden zijn. Zo is het in ieder geval gewenst om de premiehoogte en het verzuimpercentage van verzekerde bedrijven over de laatste paar jaar te kennen; gegevens die een respondent doorgaans niet aan de telefoon zal kunnen opnoemen, maar waarvoor even de boeken (of de boekhouder) geraadpleegd moeten worden.
19
Voor deze vragen is door Intomart voor respondenten die daartoe bereid zijn, een kort "opzoeklijstje" op Internet geplaatst. Aan respondenten is een mail toegestuurd met daarin een link naar deze site. Na 1 week en zo nodig opnieuw na 2 weken werd bij non-respons een reminder gestuurd. Bij het vragenblok rond verzekeringen is aangegeven dat voor dit onderdeel SZW medeopdrachtgever is en dat de ondernemersorganisaties erachter staan. Aanvullende steekproef bleek nodig Voor redelijke nauwkeurigheid van de uitkomsten van de "opzoeklijst" is het gewenst om over een netto respons van tenminste n = 400 te kunnen beschikken. Omdat de Arbodienstenmonitor dit aantal niet kon opleveren, is er een extra steekproef getrokken (uit het online (‘b-to-b’) panel van Intomart) en benaderd met alleen de "verzekeringsvragen" inclusief de webvragenlijst. Daarmee is doorgegaan tot tenminste in totaal 400 werkgevers waren bereikt die bereid waren om ook de weblijst in te vullen. Uiteindelijke steekproefomvang De aanpak als hierboven beschreven heeft uiteindelijk geresulteerd in een vrij complexe onderzoeksgroep: - In totaal omvat de onderzoeksgroep 1.899 respondenten, inclusief nietverzekerde werkgevers. (De niet-verzekerde werkgevers zijn alleen relevant voor het vaststellen van de verzekeringsgraad en hebben uiteraard verder geen vragen over de verzuimverzekering beantwoord.) - Van deze totale onderzoeksgroep hebben 1.131 werkgevers wel een verzuimverzekering. Zij hebben dus de vragen met betrekking tot de verzekering beantwoord1. - Binnen deze groep van verzekerde werkgevers zijn door 417 personen de internetvragen (de lastige "opzoekvragen") beantwoord. (Een deel van hen (102 personen) nam ook deel aan de telefonische enquête, de rest is via het internetpanel geworven.) Opbouw steekproef naar grootte en sector, ongewogen en gewogen Tabellen 2.1 en 2.2 geven weer hoe de steekproef van de telefonische enquête is samengesteld naar bedrijfsgrootte en sector, zowel ongewogen als gewogen. Dit betreft alle bedrijven in de steekproef, zowel verzekerd als niet verzekerd (dus de steekproef waarop de berekening van de verzekeringsgraad is gebaseerd, zie hoofdstuk 3). 1
Van de 1.584 respondenten die meewerkten aan een telefonisch interview, gaven er 755 aan dat hun bedrijf een verzuimverzekering heeft.
20
Daaruit blijkt onder andere, hoezeer gewogen (totaal)cijfers worden gedomineerd door de kleine bedrijven (tot 20 werknemers) die nu eenmaal de grote meerderheid van het totale bedrijfsleven vormen. Dit geldt des te sterker voor cijfers over verzekerde bedrijven: zoals in hoofdstuk 3 zal blijken zijn vrijwel alleen kleine bedrijven verzekerd, zodat uitspraken over verzekerde bedrijven vrijwel alleen betrekking hebben op het midden- en kleinbedrijf. Tabel 2.1 Verdeling van de steekproef naar bedrijfsgrootteklasse, voor en na weging oorspronkelijk Bedrijfsgrootteklasse
na weging
n
%
n
%
2-19 werknemers
462
29%
1.478
93%
20-99 werknemers
560
35%
88
6%
100+ werknemers
562
36%
19
1%
1.584
100%
1.584
100%
Totaal
Tabel 2.2 Verdeling van de steekproef naar sectoren, voor en na weging oorspronkelijk Sector
n
%
n
%
70
4%
24
2%
Industrie
210
13%
108
7%
Bouw
207
13%
167
11%
Handel/Horeca
199
13%
546
34%
Zakelijke dienstverlening
201
13%
551
35%
Transport/Communicatie
206
13%
70
4%
Gezondheidszorg
211
13%
102
6%
Overheid
140
9%
5
<1%
Onderwijs
140
9%
12
1%
1.584
100%
1.584
100%
Landbouw
Totaal
2.2.2
na weging
Inhoud van de enquête Voor zover dit mogelijk was is bij de formulering van vragen aangesloten bij de vragenlijsten zoals die gebruikt zijn in het ZARA/SZW-werkgeverspanel.
21
Dit maakt het mogelijk de premies en verzekeringsvormen over de periode 19952000 tenminste op globaal niveau te vergelijken met 2003-2005. Bovendien hebben deze vragen hun goede werking in een telefonische werkgeverenquête bewezen. Aansluiting was mogelijk op de volgende onderwerpen: - wel/niet een ziekteverzuimverzekering hebben; - premiepercentage; - individuele of collectieve verzekering; - verzekeringsvorm: conventioneel of stop loss; - eigen risicoperiode of bedrag/percentage eigen behoud; - wel/niet eigen risicodrager voor de WAO zijn. Daarnaast werden vragen gesteld over de inhoud van de verzuimverzekering en over activiteiten van de verzekeringsmaatschappij ten aanzien van re-integratie en preventie van ziekteverzuim. De vragenlijsten voor de telefonische interviews en voor de Internetenquête zijn opgenomen achter in dit rapport als bijlagen 3 en 4.
2.3
Interviews met verzekeraars Op de markt van de ziekteverzuimverzekeringen zijn vele spelers actief, waarvan de zeven grootste samen 80 procent van de markt hebben. Dit betreft Nationale Nederlanden, Achmea, Fortis (c.q. De Amersfoortse), Interpolis, De Goudse, Delta Lloyd (c.q. Ohra) en Aegon. Er zijn persoonlijke interviews gehouden met contactpersonen bij deze zeven verzekeraars. Daarmee is inzicht verkregen in zaken als: - de ontwikkeling van de markt voor verzuimverzekeringen sinds/door de Wet VLZ; - de veranderingen in polisvoorwaarden ten gevolge van de Wet VLZ; - de hoofdvariëteiten in aangeboden polissen; - de wijze waarop de premiestelling van het tweede ziektejaar tot stand is gekomen; - de rol van branches bij de totstandkoming van mantelovereenkomsten; - de samenwerking van de verzekeraars met instanties die interventies uitvoeren. De interviews zijn gehouden bij de verzekeraars aan huis en namen doorgaans anderhalf uur in beslag. Als leidraad voor het interview diende een gesprekspuntenlijst, die als bijlage 2 in dit rapport is opgenomen.
22
23
3
ONTWIKKELING VERZEKERINGSGRAAD
Dit hoofdstuk brengt in kaart wat de ontwikkelingsgraad is onder werkgevers wat betreft verzuimverzekeringen, voor en na invoering van de Wet VLZ, onderscheiden naar bedrijfsgrootte en sector. Ter inleiding geven we in 3.1 een korte toelichting op typen verzuimverzekeringen en de betekenis van de verlenging van loondoorbetaling bij ziekte daarvoor.
3.1
Typen verzuimverzekeringen Verzuimverzekeringen: een MKB-markt Verzuimverzekeringen vormen typisch een markt voor het midden- en kleinbedrijf (MKB). Bij grotere bedrijven is het verzuim meestal statistisch redelijk stabiel, en de meeste grootbedrijven zijn wel in staat om zonder steun van een verzekering de loondoorbetaling te dragen. Zij hebben daarbij als voordeel dat, indien ze erin slagen het verzuim laag te houden, de financiële opbrengsten daarvan ook rechtstreeks toevloeien aan het bedrijf en niet gedeeltelijk "weglekken" naar een verzekeraar. Er zijn enkele uitzonderingen van grote bedrijven die toch een verzuimverzekering hebben voornamelijk omdat zij behoefte hebben aan zeer goed calculeerbare kosten van loondoorbetaling. Zij hebben als het ware de oude Ziektewet (zoals die voor 1994 gold) ondergebracht bij een private verzekeraar. Typen polissen Verreweg de meeste polissen zijn van het "conventionele" type: per verzuimgeval is er een bepaalde wachttijd, waarna de verzekering gaat uitkeren. Veelal gaat het om wachttijden van 2 of 6 weken (5 of 30 werkdagen), waarin zich nog de situatie weerspiegelt van de oude Ziektewet voor invoering van Wulbz (1996) met zijn 2 respectievelijk 6 weken loondoorbetaling. Het overgrote deel van de portefeuille van verzekeraars bestaat uit zulke conventionele polissen (verzekeraars geven aan dat dit doorgaans 90% tot 95% van hun portefeuille betreft). Daarnaast zijn er polissen van het "stop loss"-type: hier keert de verzekeraar niet uit per individueel verzuimgeval, maar heeft het bedrijf als geheel een bepaald eigen risico (het zogeheten "eigen behoud"), veelal uitgedrukt als een bepaald percentage van de loonsom. Pas als de totale kosten van loondoorbetaling in een bepaald boekjaar uitstijgen boven dit eigen behoud, keert de verzekeraar dat meerdere uit. Stop loss-polissen zijn typisch bestemd voor de wat grotere bedrijven, de meeste verzekeraars bieden deze ook niet aan kleine werkgevers.
24
Betekenis van de VLZ voor verzekeringsgedrag Met het verlengen van de periode van loondoorbetaling tot twee jaar ontstaat voor werkgevers, vergeleken met de loondoorbetaling gedurende maximaal een jaar, een extra groot financieel verzuimrisico. Aangezien zulke (zeer) lange verzuimgevallen relatief schaars zijn betreft het hier een risico waarop de kans klein is, maar waarvan de financiële gevolgen – àls het onheil eenmaal toeslaat – zeer groot kunnen zijn, zeker voor een kleine werkgever met slechts een of enkele werknemers. Verzekeringen zijn juist geschikt in deze situatie: het afdekken van een klein risico op een groot onheil. Men zou dan ook verwachten dat als gevolg van de VLZ het percentage verzekerde werkgevers (we noemen dit verder de "verzekeringsgraad") is toegenomen. In dit hoofdstuk wordt nagegaan in hoeverre dat het geval is geweest. In 3.2 bespreken we, hoe volgens de verzekeraars de marktontwikkelingen sinds de VLZ zijn geweest. In 3.3 worden de uitkomsten van de enquête onder werkgevers beschreven.
3.2
Marktontwikkeling volgens verzekeraars Uiteenlopende ervaringen van verzekeraars Verzekeraars geven aan dat, tot de komst van de VLZ, de markt van verzuimverzekeringen de laatste jaren beslist geen groeimarkt was. De markt zat min of meer op slot, er was sprake van een "verdringingsmarkt" of "oversluitmarkt" waar weinig nieuwe klanten toetraden. Sommige verzekeraars signaleren ook dat in die markt de klanten kritischer werden en geneigd waren om te zoeken naar de voordeligste premies. Ook zagen verschillende verzekeraars de neiging bij werkgevers om hun verzuimverzekeringen op te zeggen. Het verzuim in de meeste bedrijven is immers in de laatste jaren fors gedaald – zowel dank zij wet- en regelgeving, waarbij vooral de Wet Verbetering Poortwachter (WVP) vaak als een effectieve maatregel wordt genoemd, als door de neergaande conjunctuur die een verzuimdaling veroorzaakte. Heeft de VLZ in deze verzadigde markt weer groei gebracht, zoals men op voorhand zou verwachten? Opmerkelijk genoeg lopen de ervaringen van de geïnterviewde verzekeraars hierin sterk uiteen. Een paar verzekeraars zien geen toename in hun portefeuille – een enkele meldt zelfs een krimp van ca. 10% -, andere zien een groei van het aantal contracten, oplopend tot 20%. In hoeverre die groei dan een gevolg is van een groeiende markt als totaal dan wel van een groeiend marktaandeel van de verzekeraar, is ook voor de verzekeraars niet altijd duidelijk. Sommigen van de "groeiende" verzekeraars menen dat het inderdaad vooral een groeiende markt is door toedoen van de VLZ, andere schrijven dit minstens voor een deel toe aan een groeiend marktaandeel: zij "doen het goed" en hebben verzekeringsproducten ontwikkeld die kennelijk aanslaan bij de werkgevers.
25
Durven werkgevers meer risico aan? Sommige verzekeraars – niet alle – signaleren ook een algemene tendens dat werkgevers tegenwoordig een groter eigen risico aandurven dan enkele jaren geleden. Terwijl tot enkele jaren geleden eigen risicoperiodes van 2 of 6 weken zeer gebruikelijk waren, komen er steeds meer polissen met langere eigen risicoperiodes (bijvoorbeeld 65 of 130 werkdagen). En polissen met slechts 2 wachtdagen – die vrij gangbaar waren toen in 1994 de "oude" Ziektewet deels werd geprivatiseerd – komen nu zo goed als niet meer voor. Verschillende tegengestelde tendensen in de verzekeringsmarkt Al met al hebben zich de laatste jaren op de markt voor verzuimverzekeringen enkele tegengestelde tendensen voorgedaan: - door daling van het verzuim is het financiële risico voor werkgevers verminderd, zodat sommige werkgevers geneigd zijn om de verzekering op te zeggen; - ook los daarvan hebben werkgevers meer ervaring met het verzuimrisico: ze weten nu beter hoe groot/klein dat risico is, en hebben – mede dank zij de WVP – vaker het gevoel dat het risico beheersbaar is; ze durven daardoor ook in de verzekering een groter eigen risico te nemen; - daartegenover introduceert de VLZ het nieuwe risico van tweejarige loondoorbetaling, waartegen een aantal werkgevers zich wel weer wenst te verzekeren. Het netto effect hiervan is, in de ervaring van de verzekeraars, op zijn minst retentie (het vasthouden van klanten): polissen die anders zouden zijn opgezegd, zijn onder invloed van de wet VLZ toch maar aangehouden. Zoals hierboven werd opgemerkt zien andere verzekeraars een groei in de markt die zij mede toeschrijven aan de VLZ (maar daarnaast soms ook aan de nieuwe producten en bredere verzekeringspakketten die zij hebben geïntroduceerd, waarover later meer). Bijverzekering tweede jaar zeer wijdverbreid Alle verzekeraars geven aan dat in de lopende verzekeringscontracten bijna altijd het tweedejaarsrisico is bijverzekerd sinds de komst van de wet VLZ: hun opgaven lopen uiteen van 88% tot "vrijwel alle" polissen waarop het tweede ziektejaar is meeverzekerd. Op zeer beperkte schaal zijn er daarnaast nieuwe verzekeringen afgesloten die alleen het tweedejaarsrisico dekken, en verzekeraars melden dat het incidenteel voorkomt dat nieuwe klanten uitsluitend het eerstejaarsrisico verzekeren. Overigens wordt door alle verzekeraars wat betreft de dekking van het tweede ziektejaar geen hoger uitkeringspercentage dan 70% gehanteerd, terwijl voor het eerstejaarsrisico naast 70% doorgaans optioneel ook 100% uitkering mogelijk is.
26
Marktontwikkeling in termen van omzet De ontwikkeling van de verzuimverzekeringsmarkt kan ook worden benaderd in termen van omzet. Door bureau MarketConcern wordt jaarlijks, op basis van opgave door verzekeraars en eigen desk research, een becijfering gemaakt van de totale omzet van alle verzuimverzekeringen samen. In onderstaande grafiek 3.1 worden de uitkomsten over de jaren 2000-2005 weergegeven. Figuur 3.1 Ontwikkeling omzet verzuimverzekeringen
1600 1400 1200 1000 800
omzet (€)
600 400 200 0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
Men ziet in 2004 een piek in de omzet (die voor tenminste een deel is toe te schrijven aan de wet VLZ, zoals verderop in dit hoofdstuk zal blijken). We tekenen bij de marktontwikkeling in termen van omzet aan dat die omzet niet alleen een resultante is van het aantal verzekerde bedrijven, maar dat een groot aantal factoren daarin meespeelt, zoals - de ontwikkeling van het ziekteverzuim als zodanig (hoe lager het verzuim, hoe minder geld ermee gemoeid is); - de periode van loondoorbetaling: hoe langer die periode, hoe groter de financiële gevolgen en dus ook – indien de langere periode wordt verzekerd – hoe groter de markt; - de inhoud van de verzekeringen: als de verzekeringen veel meer omvatten dan alleen het financiële verzuimrisico, maar bijvoorbeeld ook re-integratiedienstverlening, kan dat in verschillende richtingen doorwerken in de omzet: enerzijds verhoging doordat er meer zaken verzekerd zijn, anderzijds verlaging indien die extra dienstverlening effectief is wat betreft verzuimbeperking;
27
-
3.3
de omvang van de verzekerde bedrijven (hoe sterker de concentratie van verzekeringen in het kleinbedrijf is, hoe beperkter de omzet); de mate waarin verzekerde werkgevers een eigen risico in hun verzuimverzekering nemen (hoe meer eigen risico, des te minder is het verzekerde deel van het volume).
Verzekeringsgraad 1995-2006 In deze paragraaf beschrijven we de ontwikkeling van de verzekeringsgraad over de laatste 10 jaar, inclusief de meest recente ontwikkelingen sinds de invoering van de VLZ. Dekkingsgraad van private verzuimverzekeringen: 1995-2000 Over de periode 1995-2000 is in het kader van het ZARA/SZW-werkgeverspanel regelmatig onderzocht hoe hoog de "verzekeringsgraad" van werkgevers was (zie Veerman e.a., juli 2001). Daaruit bleek dat de invoering van de eigen risicoperiode van 2 of 6 weken (TZ/Arbo, 1994) nog maar door weinig werkgevers werd afgedekt werd met een verzekering: eind 1995 was de verzekeringsgraad 8%. Pas met de komst van Wulbz, met de eigen risicoperiode van 52 weken, gingen werkgevers op grote schaal over tot verzekering; eind 1996 was de verzekeringsgraad opgelopen tot 74%. Ook daarna nam de verzekeringsgraad nog licht toe, tot 82% in 1999. In 2000 was voor het eerst sprake van een daling in de verzekeringsgraad (tot 79%). Tabel 3.2 Verzekeringsgraad 1995-2000 (bron: ZARA/SZW-werkgeverspanel, Veerman e.a. (2001) eind
begin
medio
eind
1995
1996
1996
1996
1997
1998
1999
2000
8%
28%
64%
74%
81%
80%
82%
79%
Percentage verzekerde bedrijven
Dekkingsgraad 2001-2006 Over de meer recente ontwikkelingen in de verzekeringsgraad zijn gegevens beschikbaar uit de "Arbodienstenmonitor" die bureau MarketConcern regelmatig laat uitvoeren onder een ruime steekproef van werkgevers. De meest recente meting vond plaats in februari 2006; de dekkingsgraad bedroeg toen 68%.
28
We tekenen daarbij aan dat de hoogte van de verzekeringsgraad kennelijk niet vergelijkbaar is tussen de beide bronnen2; het lijkt ons althans onwaarschijnlijk dat van 2000 op 2001 zo plotseling een daling zou zijn opgetreden (hoewel een zekere daling wel consistent is met de ervaring van een aantal verzekeraars dat er de laatste jaren voor VLZ tenminste geen groei meer in de markt zat). Het is echter wel plausibel dat de ontwikkeling van de verzekeringsgraad in beide bronnen betrouwbaar wordt vastgesteld. Tabel 3.3 Verzekeringsgraad 2001-2006 (bron: MarketConcern, Arbodiensten- en Verzekeringsmonitor)
Percentage verzekerde bedrijven
2001
2003
2005
2006
58%
59%
67%
68%
De totale verzekeringsgraad blijkt in 2005 en 2006 duidelijk te zijn opgelopen vergeleken met 2001 en 2003, hetgeen ongetwijfeld samenhangt met de invoering van de VLZ. De toename bedraagt globaal een factor 1,15, wat redelijk het midden houdt tussen de verschillende inschattingen van verzekeraars. Tussen 25% en 45% van alle werknemers valt onder een verzuimverzekering Doordat verzuimverzekeringen vooral worden afgesloten door kleine en middelgrote bedrijven, en nauwelijks door grote, is het percentage werknemers dat onder een verzuimverzekering valt veel geringer dan het percentage bedrijven met zo'n verzekering. Hoeveel procent van de werknemers "verzekerd" is (althans werkt bij een werkgever 2
De oorzaak daarvan kunnen wij niet volledig reconstrueren, maar waarschijnlijk gaat het om een combinatie van de volgende factoren: - Het verschil is voor een klein deel toe te schrijven aan het meenemen van de sector overheid/onderwijs in de Arbodienstenmonitor (deze sectoren, met een lage verzekeringsgraad, zaten niet in het Werkgeverspanel). - De laatste meting in het SZW-werkgeverspanel betreft 2000, de eerste in de Arbodienstenmonitor 2001; er kan sprake zijn geweest van een reële daling in het percentage verzekerde bedrijven. MarketConcern zag in de markt inderdaad een fors inzakken van de verzekeringsgraad bij kleine en middelgrote bedrijven, mede onder invloed van de premieverhogingen en striktere polisvoorwaarden die verzekeraars vanaf ca. 1998 gingen doorvoeren. - Het steekproefkader van de Arbodienstenmonitor/Intomart (n = ca. 460.000 in 2005) is groter dan dat van het ZARA/SZW-panel (n = ca. 365.000 in 1997) wat erop kan duiden dat Intomart vaker op vestigingsniveau meet; vestigingen van grotere bedrijven hadden een lagere verzekeringsgraad dan zelfstandige kleine bedrijven. Dit is consistent met het feit dat de verschillen vooral bij de kleine bedrijven/vestigingen zitten. - De stratificatie en weging in het ZARA/SZW-panel was meer gedetailleerd dan in de Arbodienstenmonitor, wat wellicht doorwerkt in de uitkomsten. - Mogelijk is de respons van het ZARA/SZW-panel, door het panelkarakter, selectiever geweest (oververtegenwoordiging van verzekerde bedrijven?).
29
die verzekerd is), kan niet goed rechtstreeks worden gemeten, maar moet rekenkundig worden afgeleid uit gegevens over verzekerde bedrijven (al dan niet verzekerd, en de relatie daarvan met de bedrijfsgrootte). Daartoe moet elk bedrijf gewogen worden naar rato van het aantal werknemers. Hiertoe zijn in principe twee mogelijkheden: a. in de enquête onder werkgevers is gevraagd, hoeveel werknemers er in het betreffende bedrijf c.q. de vestiging werkzaam zijn. Wanneer bij de berekening van de dekkingsgraad ieder bedrijf gewogen wordt naar rato van het aantal werknemers, resulteert dat in principe in het percentage werknemers dat onder een verzekering valt. Doordat men hier echter twee cijfers combineert die beide aan steekproefvariatie onderhevig zijn (namelijk het percentage verzekerde bedrijven en het aantal werknemers) is de onzekerheidsmarge van dit cijfer groot. Het cijfer kan met name sterk worden beïnvloed door "uitschieters" in de bedrijfsomvang: wanneer er enkele zeer grote bedrijven in de steekproef zitten, zijn die sterk medebepalend voor de uitkomsten. Dit kan ten dele worden tegengegaan door zeer grote bedrijven "af te kappen" op een bepaald maximum aantal werknemers; wij hebben dit gedaan in twee varianten, nl. afkapping op 1.500 en op 1.000 werknemers. Resultaat hiervan is, voor begin 2006, de volgende schatting van het percentage verzekerde werknemers: 24% respectievelijk 26% (bij afkapping op 1.500 respectievelijk 1.000 werknemers per bedrijf). b. het aantal werknemers per vestiging per grootteklasse kan ook aan een externe bron worden ontleend. Het zogeheten LISA-bestand (Landelijk InformatieSysteem Arbeidsplaatsen en Vestigingen) bevat goede populatiecijfers over aantallen vestigingen en aantallen banen. Door het percentage verzekerde bedrijven per grootteklasse te projecteren op het onderliggende aantal werknemers verkrijgen we het aantal verzekerde werknemers; percentering daarvan op het totaal aantal werknemers levert een schatting op van het percentage verzekerde werknemers die minder gevoelig is voor steekproefvariatie. Deze methode leidt echter vermoedelijk wel tot overschatting van het percentage verzekerde werknemers, omdat deze ervan uitgaat dat per grootteklasse (2-19, 20-99 en 100+) het gemiddelde percentage verzekerde bedrijven onafhankelijk is van de bedrijfsgrootte. In werkelijkheid echter zijn ook binnen iedere grootteklasse kleinere bedrijven vaker verzekerd dan grotere, zodat het werkelijke aantal verzekerde werknemers kleiner zal zijn dan volgens deze berekeningswijze. Deze berekening leidt dus tot een absolute bovengrensschatting; de uitkomst daarvan voor het percentage verzekerde werknemers begin 2006 is: 45%. Derhalve mag worden aangenomen dat het werkelijke percentage werknemers dat onder een verzuimverzekering valt, gelegen is ergens in de bandbreedte van 25% tot 45%.
30
3.4
Verzekeringsgraad naar bedrijfsgrootte en branche Bedrijfsgrootte Door de jaren heen is altijd gebleken dat de mate van herverzekering een duidelijke relatie vertoont met de bedrijfsgrootte. In het algemeen geldt: hoe groter het bedrijf, hoe minder vaak men een ziekteverzuimverzekering heeft. De conclusie in 2000 (Veerman e.a., 2001) was, dat verzekering van het loondoorbetalingrisico vooral een zaak van kleine bedrijven is (waardoor destijds de helft van alle werknemers werkte bij een bedrijf met een ziekteverzuimverzekering). In onderstaande figuur is de verzekeringsgraad naar grootteklasse weergegeven voor de jaren 2001, 2003, 2005 en 2006. Figuur 3.4 Verzekeringsgraad (%) 2001-2006 naar bedrijfsgrootteklasse
%
80 70 69
70 60
59
67 68
62
58 59
58
57 51
50 41 40
33
30 18 18 19
20 10 0 2-19 werknemers
20-99 werknemers
2001
2003
100+ werknemers
2005
Totaal
2006
Bron: MarketConcern, Arbodiensten- en Zorg- en inkomensverzekeringsmonitor.
31
Het patroon blijkt ook in 2006 uit te komen: hoe kleiner het bedrijf, des te vaker heeft men een ziekteverzuimverzekering. Over de jaren heen zien we dat in 2003 de verzekeringsgraad bij middelgrote en grote bedrijven plotseling aanzienlijk terugliep. Dat stemt overeen met de inschatting die verzekeraars zelf gaven, dat tot de komst van de VLZ de markt voor verzuimverzekeringen aan het teruglopen was. Vervolgens zien we dat in 2005, na invoering van de VLZ, de verzekeringsgraad bij kleine en middelgrote bedrijven oploopt, en bij grote bedrijven stabiel blijft. De toename van de verzekeringsgraad in 2005 is volgens de nieuw verzekerde werkgevers inderdaad veelal een effect van de Wet VLZ; we gaan daarop in paragraaf 3.5 nader in. Het saldo van de ontwikkeling over de jaren 2001-2006 is dat verzuimverzekeringen in 2006, nog meer dan voorheen, een zaak van kleine en (in mindere mate) middelgrote bedrijven zijn. Branche Onderstaande figuur geeft de verzekeringsgraad naar branche weer, voor de jaren 2001, 2003, 2005 en 2006. Figuur 3.5 Verzekeringsgraad (%) 2001-2006 naar branche 100 89
90 80
75 70
70
69
70
7071
80
79 74 69
69 65 63 62
63
60
59 57 54
53
57
6768 59
58 53
57
50
5859
58
48
50 4041
40 30 20
20 8
10
11 6
2001
2003
2005
2006
Bron: MarketConcern, Arbodiensten- en Zorg- en inkomensverzekeringsmonitor.
ta al To
bo
uw
ie La nd
In d
us tr
w B ou
ec a de l/H or
H an
st ve rle ni ng
di en
rg
m un ic at ie Za ke lij ke
rt /C om
an sp o Tr
G
ez o
nd
he id sz o
ve rh ei d O
O
nd
er w ijs
0
32
In de bouwsector is het percentage verzekerde bedrijven altijd relatief hoog. De sector landbouw laat tussen 2005 en 2006 een forse toename van het percentage verzekerde bedrijven zien. In de sectoren onderwijs en met name overheid is de verzekeringsgraad laag. Er is één sector waarin de verzekeringsgraad iets blijkt te zijn afgenomen: de zakelijke dienstverlening. Deze sector ‘drukt’ de totale verzekeringsgraad, omdat het aandeel van de zakelijke dienstverlening in het totale bedrijfsleven groot is (35 procent van alle bedrijven valt onder de zakelijke dienstverlening).
3.5
Oude en recente verzekeringen In de werkgeversenquête is in een aantal vragen nagegaan of de verzekering vóór of na inwerkingtreding van de Wet VLZ is afgesloten, of de Wet VLZ reden was om de verzekering af te sluiten, en of men verzekerd is voor het eerste en/of het tweede ziektejaar. De uitkomsten worden in deze paragraaf beschreven. Uiteraard hebben alle gegevens in deze paragraaf alleen betrekking op de welverzekerde bedrijven. Meerderheid had al vóór 2004 verzuimverzekering Op de vraag ‘Had u al vóór 2004 een ziekteverzuimverzekering, of werd die pas in of na 2004 afgesloten?’ antwoordde 84 procent dat de verzekering van vóór 2004 dateert. Een ruime meerderheid van de bedrijven had dus al een ziekteverzuimverzekering vóór de Wet VLZ in werking trad, zie tabel 3.3. Tabel 3.6 Verzuimverzekering afgesloten vóór of in/na 2004, naar bedrijfsgrootteklasse (% van verzekerde bedrijven) Bedrijfsgrootte 2-19 wn
20-99 wn
100+ wn
Totaal
(n=469) (n=1.026)
(n=401) (n=48)
(n=151) (n=3)
(n=1.021) (n=1.077)
vóór 2004
84%
85%
80%
84%
in of na 2004
16%
15%
20%
16%
ongewogen gewogen
33
Nieuwe verzekeringen veelal wegens VLZ 16 Procent gaf aan dat de verzekering in of na 2004 is afgesloten. In het merendeel van de gevallen was dat, volgens de werkgevers zelf, een reactie op de Wet VLZ: van de “nieuwe” verzekerden gaf in totaal 63 procent aan dat de verlenging van de loondoorbetalingplicht van 1 naar 2 jaar de belangrijkste reden was voor het afsluiten van die verzekering. De VLZ is dus een stimulans voor de verzekeringsgraad. Meestal zowel eerste als tweede jaar ziekteverzuim verzekerd De grote meerderheid van de bedrijven (86 procent) heeft middels de ziekteverzuimverzekering zowel het eerste als het tweede jaar ziekteverzuim verzekerd. Dat alleen (een deel van) het eerste jaar verzekerd wordt, komt echter ook nog voor, zowel bij grote als bij kleine bedrijven: gemiddeld betreft dit ruim 10% van de verzekerde werkgevers. Daarnaast is er een kleinere groep die alleen het tweedejaarsrisico heeft verzekerd en het verzuimrisico over het eerste jaar zelf draagt: in totaal betreft het 3% van de werkgevers, en onder de verzekerde grote werkgevers (hoewel dat maar een kleine groep is) nog wat meer (bijna 10%). Tabel 3.7 Verzekerd voor eerste jaar ziekteverzuim, tweede jaar of beide jaren, naar bedrijfsgrootteklasse (% van verzekerde bedrijven) Bedrijfsgrootte
ongewogen n gewogen n
alleen (deel van) eerste jaar alleen tweede jaar zowel eerste als tweede jaar
2-19 wn
20-99 wn
100+ wn
Totaal
(463) (1.014)
(408) (49)
(166) (3)
(1.037) (1.066)
11%
13%
13%
11%
3%
3%
9%
3%
86%
84%
78%
86%
Ook uit deze tabel is af te leiden dat de toename in verzekeringsgraad van 2003 op 2005/2006 voor een belangrijk deel is toe te schrijven aan de VLZ. De dekking voor alleen het tweede ziektejaar is immers pas sinds de VLZ van toepassing, en als 3% van de polissen specifiek het tweede ziektejaar betreft, is dat bij de kleine bedrijven al ca. 40% van de totale groei in verzekeringsgraad (van 8 procentpunt, zie figuur 3.1). Zoals zojuist werd opgemerkt, schrijven ook de nieuw-verzekerde werkgevers zelf hun nieuwe verzekering vaak (ruim 60%) toe aan de invoering van de wet VLZ. Nadere details over de verzekeringen (type polissen, mate van eigen risico) worden beschreven in hoofdstuk 5.
34
35
4
POLISSEN EN DEKKING: NAAR BREDERE POLISSEN
In het vorige hoofdstuk zagen we dat de verzekeringsgraad sinds 2004 als gevolg van de Wet VLZ is gestegen. In dit hoofdstuk bekijken we de inhoud van die verzekeringen nader. We gaan daarbij in op de verschuiving van de “klassieke” ziekengeldverzekeringen in de richting van bredere polissen die naast de financiële uitkering ook een aantal andere diensten omvatten. Historie van de verzekeringsvormen Verzuimverzekeringen zijn al jaren op de markt. De eerste van die verzekeringen deden hun intrede in 1994, toen via de wet TZ/Arbo de loondoorbetaling bij ziekte werd ingevoerd (2 weken voor kleine werkgevers – kleiner dan 15 werknemers – en 6 weken voor de grotere). Die eerste polissen, waarin de situatie van de "oude" Ziektewet werd hersteld (wachttijd/eigen risicoperiode: 2 dagen), vonden niet op grote schaal aftrek: de verzekeringsgraad bleef steken bij 8% eind 1995 (Veerman e.a., juli 2001; zie ook tabel 3.1 in dit rapport). Pas met de komst van Wulbz in 1996, met de eigen risicoperiode van 52 weken, gingen werkgevers op grote schaal over tot verzekering; eind 1996 was de verzekeringsgraad opgelopen tot 74%. Ook daarna nam de verzekeringsgraad nog licht toe, tot 82% in 1999. In 2000 was voor het eerst sprake van een daling in de verzekeringsgraad (tot 79%). Ook hier ging het doorgaans om polissen waarin de wettelijke situatie van voor de wetswijziging werd hersteld: het overgrote deel waren conventionele polissen met eigen risicoperiodes van 2 of 6 weken (waarbij de overgrote meerderheid 2 weken eigen risico had). In dit hoofdstuk gaan we in op de nieuwere ontwikkelingen op de verzekeringsmarkt, waarin een groeiende toenadering tussen verzekeringen, arbodienstverlening en re-integratiedienstverlening waar te nemen is.
4.1
Van klassieke naar moderne, "brede" polissen Ietwat gechargeerd kan men stellen dat die klassieke polissen zoals die in de jaren '90 tot ontwikkeling kwamen, zich in hoofdzaak beperkten tot de financiële kant van de zaak: het innen van verzekeringspremies en het verstrekken van uitkeringen aan de werkgevers (al was ook toen soms al wel sprake van de vergoeding van bepaalde interventies ter bespoediging van re-integratie of andere aanvullende dienstverlening).
36
Ontwikkeling van bredere polissen In de loop der jaren hebben echter nieuwe verzekeringsproducten het licht gezien, waarin allengs meer activiteiten op het terrein van preventie, casemanagement en re-integratie in verzuimpolissen werden ondergebracht (soms zijn dit polissen die als apart verzekeringsproduct met een eigen naam verkocht worden, soms is het "aangroei" van dienstverlening binnen of annex aan de klassieke polis). Ter onderscheiding van de klassieke polissen zullen we bij deze nieuwe producten spreken van moderne of "brede" polissen c.q. pakketten. In die bredere polissen zijn nog weer verschillende stadia van ontwikkeling te onderscheiden, die vooral zichtbaar worden in de mate van integratie tussen verzekeraar en arbodienst. Scherp gesteld vallen te onderscheiden: - de klassieke polis waarbij de verzekeraar slechts eist dat de werkgever is aangesloten bij een gecertificeerde arbodienst; - de uitgebreide polis waarin de verzekeraar ook casemanagement en reintegratie aanbiedt, maar waarbij de werkgever nog wel een apart contract heeft met een arbodienst (zij het dat hier soms nog maar beperkte keuze van arbodiensten is uit de "preferred providers" van de verzekeraar); - de integrale polis waarvan arbodienstverlening deel uitmaakt en de werkgever dus geen afzonderlijke aansluiting bij een arbodienst meer nodig heeft: preventie, casemanagement en re-integratie zitten samen in het pakket. De laatstgenoemde variant is nog maar vrij recent op de markt (en niet alle verzekeraars voeren dit als een afzonderlijk product). Een belangrijke omstandigheid bij deze ontwikkeling is de liberalisering van de arbodienstverlening sinds midden 2005: sindsdien is aansluiting bij een gecertificeerde arbodienst niet meer verplicht voor werkgevers die gebruik maken van de zogeheten "maatwerkregeling", en wordt aan arbodiensten niet meer de voorwaarde gesteld dat zij zich "in hoofdzaak" bezig houden met arbodienstverlening (zodat er in principe ruimte is voor een samenvoeging van arbodienstverlening en verzekeringsdiensten). In het onderstaande kader wordt een voorbeeld gegeven van de drie verzekeringsvormen die één van de grotere verzekeraars momenteel aanbiedt, en die een illustratie geven van de drie varianten die we zojuist onderscheidden.
37
Het onderstaande betreft een verzekeraar V, die een vaste relatie heeft met reintegratiebedrijf X (dat casemanagement verzorgt en waar nodig interventies elders inkoopt) en met arbodienst Y. De verzekeraar biedt drie mogelijkheden aan: -
de klassieke verzekering, momenteel (nog) het merendeel van de portefeuille. Hierin wordt bij alle verzuimgevallen na uiterlijk 9 weken door verzekeraar V actie ondernomen richting werkgever ("wat heeft u gedaan voor re-integratie; welke hulp kunnen wij bieden"); deze screening vindt plaats door de afdeling Re-integratiemanagement van V. Bij alle polisvormen (excl. stop loss) kan de verzekerde gebruik maken van re-integratiebedrijf X voor (ondersteuning bij) het casemanagement. Dit is geen verplichting en brengt geen extra kosten met zich mee voor de verzekerde. X verzorgt verder de beoordeling van financieringsverzoeken voor interventies, naast het feit dat zij zelf vanuit het casemanagement ook interventies uitzet. De inzet van interventies vindt plaats op basis van een kosten-batenanalyse. X werkt daarbij met een financieel mandaat en bij overschrijding daarvan vindt overleg plaats met de afdeling Reintegratiemanagement van verzekeraar V.
-
de Verzuimverzekering “Uitgebreid” (gelanceerd 2004). Hierin heeft de werkgever nog wel een eigen contract met de arbodienst, maar er zijn drie preferred providers als arbodienst die op basis van afgesproken protocollen een grotere vrijheid van handelen hebben om, zonder goedkeuring van de verzekeraar vooraf, bepaalde diensten/interventies in te zetten. Een afzonderlijke 9eweeks actie zoals in de klassieke verzekering is dus niet meer nodig. In deze verzekeringsvorm voert re-integratiebedrijf X met grote handelingsvrijheid het casemanagement en is dit niet meer vrijblijvend. (De werkgever kan afwijken van de verplichting het casemanagement onder te brengen bij X, maar zonder tegenbericht wordt het casemanagement wel ondergebracht bij X) De betreffende arbodiensten hebben deze bevoegdheid niet. Er is een vast 26e weeks overleg tussen X en de afdeling Re-integratiemanagement van V, te beschouwen als een soort intercollegiale toetsing op de adequaatheid van het optreden van X en de betreffende arbodienst.
-
de Verzuimverzekering “Optimaal” (gelanceerd begin 2006). Bij deze verzekeringsvorm is arbodienstverlening onderdeel van het contract met verzekeraar V en is aansluiting bij arbodienst Y verplicht, zonder uitwijkmogelijkheid. Ook hier voert X het casemanagement, maar verder zijn arbodienst Y en verzekeraar V (die de aansturing van de arbodienst doet) in feite één geheel, en is er geen afzonderlijke afstemming per geval meer nodig voor inzet van re-integratie-activiteiten en benoemde interventies. Voordeel is dat er zo snellere beslissingen worden genomen.
38
Niet bij alle verzekeraars wordt een dergelijk drieluik aangeboden, soms is er ook sprake van een tweeluik (één klassieke en één “brede” polisvorm). Een van de verzekeraars schetst het contrast tussen die twee typen puntig: “In de klassieke verzekering zorgen wij voor het verzekeren, de rest doet de klant zelf. In de moderne verzekering doen wij alles, en het verzekeren komt erbij.” Er is dus geen sprake van drie scherp onderscheiden typen polissen, maar van een continuüm: o aan de ene kant de al langer bestaande polissen waarin het vergoeden van loon bij ziekte het zwaartepunt vormt (al komt ook daar de vergoeding van bepaalde verzuimbeperkende interventies aan de orde, maar niet als kern van de polis); o aan de andere kant de brede polissen waarin de vergoeding van loondoorbetaling nog maar één element vormt en het verstrekken van een ruim pakket van arbo- en re-integratiediensten minstens zo belangrijk is; o daartussenin diverse gradaties en mengvormen. In hoofdstuk 6 gaan we nader in op de inhoud van de dienstverlening in de brede polissen. Toenadering tot zorgverzekeringen? Een recente ontwikkeling is de toenadering tussen de verzuimverzekeringen en collectieve zorgverzekeringen. Enkele verzekeraars bieden reeds een combinatie van die beide verzekeringen aan. Dit is een ontwikkeling die nog in de kinderschoenen lijkt te staan, en waarop we in dit rapport niet dieper ingaan. Het betreft immers een ontwikkeling die geen direct verband heeft met de invoering van de wet VLZ die in dit rapport centraal staat. Bovendien heeft deze toenadering nog een lange ontwikkeling te gaan. Zo staan schadeverzekeringen (waaronder de verzuim- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen) en zorgverzekeringen vanouds vrij ver van elkaar af, en vallen de doelgroepen van beide verzekeringen niet samen: verzuimverzekeringen zijn werkgeversverzekeringen (vooral van belang voor kleinere werkgevers), zorgverzekeringen zijn werknemersverzekeringen (en collectiviteiten daarbij zijn vermoedelijk vooral van belang voor grotere werkgevers). Het is echter zeker van belang om deze ontwikkeling in de toekomst te volgen, mede omdat hiermee wellicht een bijdrage wordt geleverd aan het overbruggen van de traditionele kloof die Nederland kent tussen de curatieve en de sociaal-medische sector.
39
4.2
Hoe wijdverbreid zijn de “bredere” polissen? Verzekeraars over de brede polissen Bij vrijwel alle verzekeraars vormen de “klassieke” verzekeringen nog altijd het merendeel van de portefeuille (variërend van 50 tot 90%, met 67% als het modale percentage). Slechts één verzekeraar meldt dat reeds twee derde van de portefeuille inmiddels een bredere polis heeft, mede doordat een groot deel van de bestaande portefeuille is overgestapt op die bredere polis (die pas sinds midden 2005 wordt aangeboden). De brede polissen zijn dus niet in de meerderheid, maar de ervaringen daarmee verschillen sterk per verzekeraar. De één noemt de omzet in deze polissen “zwaar teleurstellend”, de ander meldt dat het nieuwe product “loopt als een lier”. Waar deze grote verschillen in het marktbereik van de brede polissen door veroorzaakt wordt is ons niet duidelijk. Waarschijnlijk speelt de timing daarin wel een rol: verschillende verzekeraars melden dat ze enkele jaren geleden al gepoogd hebben om een bredere polis in de markt te zetten, maar destijds zonder succes. Mogelijk speelde daarbij ook een rol dat in die polissen min of meer sprake was van “verplichte winkelnering” bij één of hooguit enkele arbodiensten, terwijl lang niet alle werkgevers destijds bereid waren om ter wille van hun verzekering te switchen van arbodienst. Kennelijk staat de markt momenteel meer open voor de bredere polissen (waarin soms wel, maar soms ook niet sprake is van verplichte winkelnering bij een of enkele arbodiensten). Wellicht heeft de liberalisering van de arbodienstverlening sinds midden 2005 de mobiliteit op de markt van arbodienstverlening en verzekeringen gestimuleerd, maar dat is niet met zekerheid te zeggen. De optiek van werkgevers: bijna 1/3 heeft brede verzekering Meer dan tweederde deel van de verzekerde bedrijven (71 procent) geeft aan dat de verzuimverzekering alléén loon tijdens ziekte dekt, en geen andere zaken zoals arbodienstverlening, re-integratiediensten of preventie (zie tabel 4.1) – een klassieke verzekering dus. We tekenen daarbij aan dat ook de klassieke verzekeringen zeker wel meer omvatten dan alleen "premies innen en uitkeringen betalen": vrijwel altijd is er tevens de mogelijkheid dat de verzekeraar bepaalde interventies vergoedt (volledig of gedeeltelijk), indien die bijdragen aan beperking van de verzuimduur en dus van de schadelast. Het accent blijft echter liggen op dekking van de loonschade, en niet op de interventies als zodanig.
40
In polissen met een brede dekking zijn die interventies en diensten een zelfstandig onderdeel van de verzekering. 29 Procent van de werkgevers zegt zo’n ‘brede dekking’ te hebben (zie wederom tabel 4.1). Dat percentage ligt dus in dezelfde orde van grootte als de indicaties die door de verzekeraars werden gegeven (zie boven). Er bestaan geringe verschillen tussen kleine en grotere bedrijven: grotere verzekerde bedrijven hebben iets vaker een brede verzekering, zoals ook uit tabel 4.1 blijkt. Tabel 4.1 Al dan niet brede dekking verzuimverzekering, naar bedrijfsgrootteklasse (% van verzekerde bedrijven) Bedrijfsgrootte 2-19 wn
20-99 wn
100+ wn
Totaal
(443) (982)
(404) (49)
(157) (3)
(1.004) (1.034)
verzekering vergoedt vnl. loon tijdens ziekte
72%
70%
67%
71%
verzekering heeft bredere dekking
28%
30%
33%
29%
ongewogen n gewogen n
Recente verzekeringen hebben vaker brede dekking Bij de nieuw afgesloten verzekeringen (in 2004 of later) is vaker sprake van een brede dekking dan in reeds langer lopende contracten, zie tabel 4.2. Tabel 4.2 Al dan niet brede dekking verzuimverzekering, naar leeftijd van de polis (% van verzekerde bedrijven) Leeftijd polis van vóór 2004 van in/na 2004 ongewogen n gewogen n
Totaal
(802) (832)
(141) (163)
(943) (995)
verzekering vergoedt alleen loon tijdens ziekte
73%
64%
72%
verzekering heeft bredere dekking
27%
36%
28%
41
Niettemin dateert een meerderheid van de brede polissen reeds van voor 2004 (en zal het feit dat men een brede polis heeft, doorgaans niet direct in verband staan met de invoering van de wet VLZ): ruim driekwart (78 procent) van de bedrijven met een ‘brede dekking’ geeft aan dat men deze brede dekking in de verzuimverzekering al vóór 2004 had (daarbij is geen verschil naar bedrijfsgrootte). Bij 22 procent is de dekking dus in of na 2004 verbreed. Binnen deze beperkte groep die de dekking van de verzuimverzekering in of na 2004 heeft laten verbreden, is meestal (bij 76 procent) de verlenging van de loondoorbetaling bij ziekte een reden geweest om dat te doen. De wet VLZ heeft dus wel een bijdrage geleverd aan de verspreiding van bredere polissen: zowel doordat een aantal werkgevers zich vanwege de VLZ nieuw heeft verzekerd (en dat betreft relatief vaak brede polissen), als doordat de dekking van bestaande polissen is verbreed mede als reactie op de wet VLZ. De tendens naar bredere polissen is echter niet terug te voeren op alléén de wet VLZ. Aard van de bredere dekking Welke diensten worden in de bredere polissen meeverzekerd? Tabel 4.3 geeft daarop antwoord: arbodienstverlening, re-integratiedienstverlening en/of preventieve activiteiten maken bij het merendeel van de ‘breed’ verzekerde bedrijven integraal onderdeel uit van de verzuimverzekering. Preventieve activiteiten zijn bij grote bedrijven vaker meeverzekerd dan bij kleinere bedrijven. Tabel 4.3 Onderdelen in de brede verzuimverzekering, naar bedrijfsgrootteklasse (% binnen de groep ‘breed’ verzekerden) Bedrijfsgrootte 2-19 wn
20-99 wn
100+ wn
Totaal
(115) (269)
(113) (14)
(48) (1)
(276) (284)
arbodienstverlening
72%
75%
87%
72%
re-integratiedienstverlening
81%
79%
88%
81%
preventieve activiteiten
56%
62%
84%
56%
ongewogen n gewogen n
In de volgende paragraaf gaan we wat dieper in op de diensten en activiteiten waarvoor de brede ziekteverzuimverzekering vergoeding biedt.
42
4.3
Inhoud van de verzekeringspakketten Over de precieze inhoud van de private verzekeringspakketten was tot nu toe vrij weinig bekend. Wel geven vele verzekeraars aan dat zij naast pure financiële dekking van het verzuimrisico allerlei arrangementen rond snelle behandeling en re-integratie aanbieden (de "brede polissen" zoals besproken in de vorige paragraaf), maar we hebben in 4.2 al gezien dat dit vooralsnog een minderheid van de polissen betreft (29 procent van de huidige verzekeringen). Inhoud van de brede pakketten Om zicht te krijgen op de inhoud van deze brede verzekeringspakketten, is in de werkgeversenquête aan de respondenten een aantal specifieke diensten en activiteiten voorgelegd3, met daarbij de vraag of de verzuimverzekering deze omvat (deze vragen zijn uiteraard alleen gesteld aan degenen met een brede dekking). In tabel 4.4 zijn de uitkomsten weergegeven. Tabel 4.4 Inhoud brede ziekteverzuimverzekering, naar bedrijfsgrootteklasse (% binnen de groep ‘breed’ verzekerden) Bedrijfsgrootte 2-19 wn
20-99 wn
100+ wn
Totaal
(96) (187)
(97) (12)
(41) (1)
(234) (200)
activiteiten in het kader van de Wet Poortwachter
80%
81%
88%
80%
kenniscentrum, servicedesk en/of re-integratieteam
78%
76%
80%
78%
casemanagement bij ziekte van werknemers
75%
69%
61%
75%
wachtlijstbemiddeling voor snellere behandeling bij ziekte
70%
68%
69%
70%
behandeling m.b.t. specifieke klachten
69%
67%
75%
69%
begeleiding en uitvoering van preventieactiviteiten
69%
66%
72%
68%
ongewogen n gewogen n
3
Deze lijst van diensten en activiteiten is opgesteld op basis van de daadwerkelijke omschrijvingen daarvan in verzekeringspolissen, opgetekend door MarketConcern in hun benchmark van verzuim-pakket-verzekeringen.
43
Bedrijfsgrootte 2-19 wn
20-99 wn
100+ wn
Totaal
(96) (187)
(97) (12)
(41) (1)
(234) (200)
re-integratiebemiddeling naar ander werk
68%
67%
62%
68%
bemiddeling bij arbeidsconflict of mediation
65%
48%
55%
64%
werkplekaanpassing
61%
62%
84%
61%
verzorging subsidieaanvragen bij re-integratie
54%
54%
52%
54%
ongewogen n gewogen n
Alle door ons voorgelegde diensten en activiteiten zijn opgenomen in het merendeel van de brede verzuimverzekeringen van de ondervraagde bedrijven. De enige dienst waarvoor dat maar net geldt is het verzorgen van subsidieaanvragen bij re-integratie. ‘Activiteiten in het kader van de Wet Poortwachter’, een ‘kenniscentrum, servicedesk en/of re-integratieteam’ en ‘casemanagement bij ziekte van werknemers’ maakt bij minimaal driekwart van alle bedrijven deel uit van het pakket. Feitelijk gebruik Wanneer men aangaf dat een dienst of activiteit onderdeel uitmaakt van de verzuimverzekering, is vervolgens gevraagd of men daar ook wel eens daadwerkelijk gebruik van heeft gemaakt. Dan blijken de percentages een stuk lager uit te vallen. Dat is niet verwonderlijk: als er geen sprake is geweest van (langdurig) verzuim, is er ook geen aanleiding tot gebruik van de diensten. Dit is tevens de vermoedelijke oorzaak dat het feitelijk gebruik bij de breedverzekerde grote bedrijven naar verhouding veel hoger ligt dan dat in de kleine bedrijven. In een groot bedrijf is de kans op het vóórkomen van een langdurig verzuimgeval immers groter dan in een klein bedrijf. In tabel 4.5 is het feitelijk gebruik weergegeven, als percentage van de bedrijven bij wie de betreffende dienst onderdeel uitmaakt van de polis.
44
Tabel 4.5 Mate waarin daadwerkelijk gebruik is gemaakt van onderdelen uit de ‘brede’ ziekteverzuimverzekering, naar bedrijfsgrootteklasse (% binnen de groep ‘breed’ verzekerden met de betreffende dienst of activiteit als onderdeel van het pakket) Bedrijfsgrootte 2-19 wn
20-99 wn
100+ wn
Totaal
ongewogen n gewogen n
(81) (147)
(75) (9)
(33) (1)
(189) (157)
casemanagement bij ziekte van werknemers
38%
45%
52%
38%
activiteiten in het kader van de Wet Poortwachter
34%
42%
46%
34%
verzorging subsidieaanvragen bij re-integratie
31%
34%
42%
32%
kenniscentrum, servicedesk en/of re-integratieteam
30%
44%
40%
31%
bemiddeling bij arbeidsconflict of mediation
16%
24%
35%
16%
begeleiding en uitvoering van preventieactiviteiten*
13%
39%
59%
14%
behandeling m.b.t. specifieke klachten*
12%
38%
70%
14%
wachtlijstbemiddeling voor snellere behandeling bij ziekte*
12%
39%
59%
13%
Werkplekaanpassing*
8%
40%
53%
10%
re-integratiebemiddeling naar ander werk*
4%
25%
40%
5%
* Op deze onderdelen is het verschil tussen de bedrijfsgrootteklassen statistisch significant.
Feitelijk gebruik ingeval van langdurig verzuim Om na te gaan of er wel een mogelijke aanleiding was voor interventies, is aan de werkgevers gevraagd of er in het afgelopen jaar in hun bedrijf langdurig verzuim was voorgekomen (4 weken of langer). Uit de antwoorden zien we reeds dat dit uiteraard sterk samenhangt met de bedrijfsgrootte. 42 Procent van àlle verzekerde bedrijven in de onderzoeksgroep heeft in het voorgaande jaar te maken gehad met langdurig verzuim; van klein naar groot 40%-75%-89%.
45
Verwacht mag worden dat bedrijven die te maken hebben gehad met langdurige ziekte vaker daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van de diverse diensten uit de brede verzuimverzekering dan bedrijven waar geen langdurig ziekteverzuim is geweest. Daarom is de voorgaande analyse naar feitelijk gebruik nògmaals gedaan, maar nu alleen voor bedrijven die ‘breed’ verzekerd zijn, èn de betreffende dienst of activiteit in hun pakket hebben, èn die in het voorgaande jaar te maken hebben gehad met langdurig ziekteverzuim. De uitkomsten staan in tabel 4.6. Tabel 4.6 Mate waarin daadwerkelijk gebruik is gemaakt van onderdelen uit de ‘brede’ ziekteverzuimverzekering, naar bedrijfsgrootteklasse (% binnen de groep ‘breed’ verzekerden met de betreffende dienst of activiteit als onderdeel van het pakket èn die te maken hebben gehad met langdurig verzuim) Bedrijfsgrootte 2-19 wn
20-99 wn
100+ wn
Totaal
(31) (55)
(50) (6)
(31) (1)
(112) (62)
kenniscentrum, servicedesk en/of re-integratieteam
74%
59%
43%
72%
activiteiten in het kader van de Wet Poortwachter
70%
55%
50%
68%
casemanagement bij ziekte van werknemers
66%
55%
55%
65%
verzorging subsidieaanvragen bij re-integratie
65%
52%
47%
63%
bemiddeling bij arbeidsconflict of mediation
32%
28%
35%
32%
wachtlijstbemiddeling voor snellere behandeling bij ziekte
23%
53%
62%
26%
begeleiding en uitvoering van preventieactiviteiten
16%
54%
59%
21%
werkplekaanpassing
15%
53%
60%
19%
behandeling m.b.t. specifieke klachten*
11%
48%
74%
15%
re-integratiebemiddeling naar ander werk*
4%
30%
43%
7%
ongewogen n gewogen n
* Op deze onderdelen is het verschil tussen de bedrijfsgrootteklassen statistisch significant.
46
De diensten waarvan bedrijven met lang verzuimende werknemers het meest gebruik hebben gemaakt zijn ‘kenniscentrum, servicedesk en/of re-integratieteam’, ‘activiteiten in het kader van de Wet Poortwachter’, ‘casemanagement bij ziekte van werknemers’ en ‘verzorging subsidieaanvragen bij re-integratie’. Kleine bedrijven lijken van al deze diensten meer gebruik te hebben gemaakt dan grotere bedrijven, maar de verschillen zijn statistisch niet significant (mede vanwege de geringe aantallen bedrijven waarop deze analyse betrekking heeft). Er zijn vijf diensten waarvan kleinere bedrijven minder gebruik hebben gemaakt dan grotere; op de twee onderdelen waarvan de kleine bedrijven het allerminst gebruik hebben gemaakt (‘behandeling m.b.t. specifieke klachten’ en ‘reintegratiebemiddeling naar ander werk’) is dat verschil tussen de bedrijfsgrootteklassen zelfs statistisch significant: naarmate bedrijven groter zijn, is van deze twee diensten vaker gebruik gemaakt. Het is ons niet bekend waarom sommige diensten (veel) vaker, en andere juist veel minder vaak worden ingezet bij kleinere bedrijven. Opmerkelijk is dat "reintegratiebemiddeling naar ander werk" weinig voorkomt in het kleinbedrijf. Immers, juist een kleinschalig bedrijf heeft nu eenmaal vaak minder interne mogelijkheden tot herplaatsing en zal eerder behoefte hebben aan bemiddeling naar een externe werkgever. Het feit dat dit toch weinig voorkomt, suggereert dat de diensten van de verzuimverzekering toch vooral gericht zijn op re-integratie "eerste spoor" (terug naar de oude werkgever). Opmerkelijk is tenslotte nog dat in 33% van de betreffende bedrijven sprake is geweest van conflictbemiddeling of mediation. Kennelijk zijn conflicten op het werk geen zeldzaamheid. Resumerend: gebruik van diensten in verzuimpolissen In het voorgaande hebben we beschreven, hoe vaak volgens werkgevers sprake is van een "brede" dekking in de verzuimpolis, welke specifieke diensten of interventies daardoor gedekt worden, en hoe vaak zulke diensten of interventies ook worden toegepast. Combineert men die gegevens, dan is de doelgroep van deze diensten en interventies als volgt af te bakenen. Van de werknemers in Nederland valt in de orde van een derde deel onder een of andere vorm van verzuimverzekering; in de meeste gevallen is dat een klassieke polis waarin ook diensten en interventies soms wel worden vergoed of verstrekt, maar op beperkte schaal. Werkgevers met een polis van het "bredere" type, waarin zulke diensten standaard zijn meeverzekerd, vormen ca. 20% van het bedrijfsleven; in termen van aantallen werknemers gaat het om minder dan die 20%, aangezien het vooral kleine en middelgrote bedrijven betreft. Vervolgens vinden feitelijke interventies uiteraard niet bij al deze bedrijven plaats: vaak is er geen aanleiding toe, bijvoorbeeld omdat er
47
geen sprake is geweest van langdurig verzuim (en de meeste diensten en interventies hebben betrekking op feitelijk optredend verzuim, bijvoorbeeld in de vorm van casemanagement). Kortom, de feitelijke toepassing van diensten en interventies op basis van verzuimverzekeringen is niet precies in een enkel getal te vangen maar betreft uiteindelijk een relatief kleine groep van het totale werknemersbestand. Dit is bedoeld als feitelijke constatering en niet als waardeoordeel. Het uitvoeren van interventies is immers geen doel op zich. Wanneer er geen aanleiding toe is – bijvoorbeeld omdat zich geen langdurig verzuim voordoet , wellicht mede dank zij preventief optreden waartoe de verzekeraar ook stimulansen kan geven – is het juist als positief te duiden, dat interventies achterwege blijven. Ook wanneer er wel sprake is van eenmaal ontstaan langdurig verzuim, hoeft beslist niet elke denkbare interventie ook werkelijk te worden toegepast. Daar waar casemanagement in de vorm van bijv. regelmatige gesprekken volstaat, is het – ook uit kostenoverwegingen – beter om de interventies daartoe te beperken, dan wellicht onnodig langdurige en daarmee ook verzuimverlengende trajecten in gang te zetten. Ook wijzen we erop dat we hier alleen beschikken over gegevens met betrekking tot verzekerde bedrijven en hun werknemers. Er bestaat geen vergelijkingsmateriaal over niet-verzekerde bedrijven, zodat ook niet bekend is of er in verzekerde bedrijven meer of minder interventies worden ingezet dan in niet-verzekerde.
4.4
Wie beslist over inzet van interventies, en waarom? In de interviews geven vrijwel alle verzekeraars aan dat uiteindelijk de werkgever (in samenspraak met de werknemer) verantwoordelijk is voor de inzet van interventies bij (langdurig) verzuim. Zij vinden ook dat dit zo hoort: als de werkgever niet rechtstreeks betrokken is, loopt de re-integratie vaak moeizaam. Niettemin is ook duidelijk dat de werkgever zelden de inhoudelijke beslissing tot een interventie (of tot het achterwege laten daarvan) neemt. Hij is daartoe meestal ook niet deskundig; zo zal verwijzing naar een (para-)medische behandeling medische deskundigheid vergen, en de inzet van re-integratie-instrumenten een arbeidskundige expertise. Feitelijk is het casemanagement (dat kan de arbodienst/bedrijfsarts zijn of een specifiek casemanagementbureau als Keerpunt of Capability) degene die interventies voorstelt, en dat advies kan een werkgever niet zomaar naast zich neerleggen. Weigering om een interventie te laten plaatsvinden (respectievelijk om daaraan financieel bij te dragen) kan in het uiterste geval worden gezien als tegenwerking van de werkhervatting. Anderzijds, als een werkgever een interventie wil laten plaatsvinden die niet door arbodienst of casemanager is voorgesteld (of die interventie ergens anders wil laten doen dan
48
bij een van de preferred providers die de verzekeraar of het casemanagement doorgaans heeft) kan dat betekenen dat de financiële bijdrage van de verzekeraar relatief laag uitvalt. Zo melden verschillende verzekeraars dat zij standaard tariefafspraken met bepaalde behandelaars hebben en zij nooit meer dan die standaard tarieven zullen vergoeden wanneer een interventie elders wordt gedaan. Gang van zaken bij de klassieke polis In de gang van zaken bij de meeste verzekeraars is opnieuw het onderscheid van belang tussen de "klassieke" polissen en de meer moderne, bredere. In de klassieke polis kunnen verzekeraars (soms, afhankelijk van de verzekeraar respectievelijk diens specifieke polisvoorwaarden) financieel bijdragen aan een interventie, wanneer zij daarvan een bekorting van de verzuimduur (en daarmee beperking van hun schadelast) verwachten. De aanvraag daartoe zal gewoonlijk uitgaan van de werkgever c.q. diens arbodienst. De verzekeraar zal dan per geval beoordelen of er een zodanige bekorting van de verzuimduur is te verwachten, dat de baten van de interventie opwegen tegen de kosten. Vrijwel alle verzekeraars geven aan dat een dergelijke kosten-batenafweging plaats vindt (per geval waarin om vergoeding is gevraagd), maar ook dat die afweging uiteraard nooit met wetenschappelijke hardheid is te maken. Het is nooit met zekerheid te zeggen hoeveel weken bekorting van de verzuimduur zal worden bereikt in een concreet geval (wel beschikken sommige verzekeraars over interne statistieken waarin per soort interventie de gemiddelde winst in verzuimduur is berekend). … en bij bredere polissen Het kenmerkende van bredere polissen is dat daarin ook een stuk arbodienstverlening en/of casemanagement is meeverzekerd als integraal onderdeel van de verzekering. Bij alle verzekeraars zijn de arbodienst c.q. het casemanagement gemandateerd om tot op zekere hoogte zelf te beslissen tot uitvoering (en cofinanciering) van interventies. Een belangrijk voordeel daarvan is tijdwinst: er hoeft niet per geval meer een aanvraag bij de verzekeraar te worden ingediend en beoordeeld (hetgeen in de "klassieke" situatie tot vertraging leidde en vaak al een stuk van de winst in verzuimduur teniet deed). Het is niet bekend in hoeverre de arbodienst of casemanager daarbij een expliciete kosten-batenafweging maakt, maar wij vermoeden dat het vooral een afweging is van de kans op verzuimduurbekorting (en daarmee alleen impliciet een kosten-batenafweging). Alle verzekeraars zijn in ieder geval overtuigd dat in ieder geval op groepsniveau de opbrengsten van interventies ruimschoots opwegen tegen de kosten ervan, en zijn dan ook in principe voorstander van de inzet van veel interventies. Wel wijst een der verzekeraars erop dat naarmate er meer interventies worden ingezet, waarschijnlijk de wet van de afnemende meerop-
49
brengst in werking treedt: de gemiddelde opbrengst per interventie zou wellicht kunnen teruglopen omdat er bij een zeer brede toepassing waarschijnlijk ook interventies worden toegepast op werknemers van wie onzeker is of de interventie bij hen effectief zal zijn. Kosten-batenafwegingen en het bijzondere geval van de stop loss-verzekering Het feit dat er in feite steeds (soms expliciet, soms impliciet) sprake is van een kosten-batenafweging betekent tevens dat die afweging als gevolg van de VLZ soms anders uitvalt dan voorheen. Tegen het einde van het eerste ziektejaar viel immers vroeger nog maar vrij weinig schadelastbeperking meer te winnen – na een paar maanden zou immers de loondoorbetaling toch eindigen – terwijl sinds de VLZ er nog meer dan een jaar loondoorbetaling valt te winnen. Enkele van de verzekeraars geven expliciet aan dat hiermee de balans soms anders doorslaat dan vroeger; anderen noemen deze verschuiving van de balans weliswaar niet expliciet, maar in hun redenering is dat evenzeer een gegeven, zij het impliciet; een langere terugverdienperiode maakt (vroege) inzet van interventies meer rendabel.. Eén van de verzekeraars wijst erop dat de kosten-batenafweging bij stop losspolissen veel moeilijker is dan bij conventionele polissen. Immers, wanneer het eigen behoud (vooralsnog) niet wordt overschreden, vallen de opbrengsten van lager verzuim als gevolg van interventies niet toe aan de verzekeraar, maar geheel aan de werkgever. Pas bij een verzuim boven het eigen behoud heeft ook de verzekeraar voordeel van verzuimbeperking. Zeker aan het begin van een boekjaar is nog niet te voorzien of het eigen behoud zal worden volgemaakt of niet. Overigens geeft deze verzekeraar niet aan dat dit rechtstreeks leidt tot terughoudendheid bij het inzetten c.q. financieren van interventies, maar wel dat de financiële afweging hierdoor complexer is dan ingeval van conventionele verzekeringen.
4.5
Mate van activiteit van de verzuimverzekeraar Aan verzekerde werkgevers is ook de algemene vraag gesteld, of zij hun verzekeraar ervaren als "actief" ten aanzien van re-integratie en preventie en zo ja, aan welke voorbeelden zij daarbij denken. In totaal 56 procent van de verzekerde bedrijven is van mening dat hun verzekeraar actief is ten aanzien van re-integratie en preventie. Hierbij bestaat er maar weinig verschil tussen kleine en grote bedrijven: de trend is dat men wat minder activiteit van de verzekeraar bespeurt naarmate het bedrijf groter is (positieve antwoorden, van klein naar groot: 56%, 53%, 49%).
50
Brede polissen: actievere verzekeraars Een duidelijk en statistisch significant verschil is er wel tussen verzekerde bedrijven met een "smalle" respectievelijk "brede" polis. Terwijl 49% van de bedrijven met een smalle polis hun verzekeraar als actief ervaren, noemt van de breed verzekerden 71% hun verzekeraar actief. Het verschil tussen beide typen polissen wordt dus door de verzekerde werkgevers duidelijk ondervonden. Wat houdt "actief" in? Gevraagd naar voorbeelden van de activiteiten waaraan men denkt bij een actieve verzuimverzekeraar, noemt men (spontaan) de volgende typen voorbeelden (gebaseerd op 266 cases): - een groot deel (42 procent) noemde het casemanagement bij ziekte van een werknemer: de verzekeraar houdt contact met de zieke werknemer en houdt de werkgever op de hoogte; - circa 15 procent gaf aan dat de verzekeraar hulp biedt bij re-integratie of ervoor zorgt dat er een re-integratiebureau wordt ingeschakeld; - 14 procent noemde het feit dat de verzekeraar algemene adviezen verstrekt en voorlichting geeft (ook op de hoogte houden van wetswijzigingen etc.); - het mogelijk maken of (deels) vergoeden van behandelingen m.b.t. specifieke klachten (7 procent); - hulp bij het opstellen van een re-integratieplan of Plan van Aanpak (6 procent); - gesprekken en activiteiten ter preventie van langdurig verzuim (5 procent); - het aanbieden en/of vergoeden van cursussen (5 procent); - wachtlijstbemiddeling (5 procent). Sporadisch worden nog genoemd werkplekinspectie en -aanpassing (3 procent), hulp bij het regelen van subsidies (2 procent), aanbieden van verzuimsoftware (2 procent), snel werken (2 procent), actief meedenken (2 procent) en bemiddeling bij arbeidsconflicten/mediation (2 procent). Het beeld dat oprijst uit deze spontaan genoemde voorbeelden van wat actieve verzekeraars doen, sluit goed aan op dat van de diensten en interventies die we in paragraaf 4.3 al schetsen over de inhoud van de brede polissen: het gaat vooral vaak om relatief eenvoudige interventies in de zin van casemanagement en "contact houden". We herhalen dat daarmee geen waardeoordeel wordt bedoeld: eenvoudige interventies hoeven niet minder effectief te zijn dan meer omvangrijke trajecten. Regelmatige motiverende gesprekken kunnen evengoed een stimulans tot werkhervatting zijn als meer ingrijpende, vaak ook duurdere interventies (die soms ook duurverlengend zijn). Een interne studie van enkele verze-
51
keraars naar de effectiviteit van interventies duidt er ook op dat zulke eenvoudige, relatief goedkope interventies de meest kosteneffectieve zijn. Toenemende activiteit van verzekeraars sinds de VLZ? Men zou kunnen vermoeden dat sinds de inwerkingtreding van de Wet VLZ de activiteit van de verzekeraars ten aanzien van re-integratie en preventie veranderd is, mede omdat met langdurig verzuim meer geld mee gemoeid is dan voorheen. Om na te gaan of verzekerde werkgevers dat ook waarnemen is hen gevraagd of zij verschil zien in de mate van activiteit van hun verzekeraar sinds begin 2004. De meeste bedrijven (80 procent) geven aan geen verschil te zien. Bij 17 procent is de verzekeraar volgens de werkgever actiever geworden ten aanzien van reintegratie en de preventie van ziekteverzuim. Dat de verzekeraar minder actief is geworden komt vrijwel niet voor (3 procent). Al met al is er dus wel enige verschuiving waarneembaar naar een hoger activiteitsniveau van de verzekeraars. Ten aanzien van de waargenomen veranderingen in activiteit van de verzekeraar blijkt er verschil te zijn tussen bedrijven die wel of niet ‘breed’ verzekerd zijn (zie tabel 4.7). De breed verzekerden zijn vaker van mening dat de verzuimverzekeraar actiever is geworden sinds begin 2004. Degenen bij wie de verzuimverzekering alleen loon tijdens ziekte vergoedt zijn vaker van mening dat er geen verschil is in activiteit van de verzekeraar. Tabel 4.7 Verandering in activiteit van verzuimverzekeraar, naar bedrijfsgrootteklasse (% van vóór 2004 verzekerde bedrijven) Dekking verzuimverzekering
ongewogen n gewogen n
verzekeraar is actiever geworden sinds 2004 verzekeraar is minder actief geworden sinds 2004 geen verschil in activiteit van verzekeraar sinds 2004
alleen loon tijdens ziekte
bredere dekking
(483) (510)
(198) (180)
(681) (690))
15%
23%
17%
3%
4%
4%
81%
73%
79%
Totaal
52
53
5
VERZUIM, TYPEN POLISSEN EN PREMIEHOOGTE
In dit hoofdstuk gaan we na hoe de premies van de verzuimverzekeringen zich de laatste paar jaar ontwikkeld hebben en met welke factoren de (ontwikkeling van de) premies samenhangen. In 5.1 geven we een beschrijving van de premiestelling volgens verzekeraars. Vervolgens gaan we in op een aantal factoren die medebepalend kunnen zijn voor de premiestelling: de hoogte van het verzuim in het bedrijf (5.2), en de verzekeringsvorm c.q. het eigen risico daarin voor het bedrijf (5.3). In 5.4 beschrijven we de ontwikkeling van de premiehoogte over de jaren 2003-2005, en in 5.5 wordt statistisch nagegaan welke factoren feitelijk medebepalend zijn voor de premiehoogte.
5.1
Calculatie van de premies Premiecalculatie algemeen Voor de calculatie van de premies (in de “klassieke” verzekeringen; voor polissen met bredere dekking zal uiteraard ook de premiestelling breder zijn) wordt door iedere verzekeraar een formule gehanteerd, waarbij in alle gevallen het historisch verzuim van het bedrijf (over bijvoorbeeld de afgelopen drie jaar) en het verzuim in de branche worden meegewogen, en wel doorgaans afhankelijk van de bedrijfsomvang: voor de kleinste bedrijven weegt het eigen verzuim maar licht mee en het brancheverzuim zwaar, voor de grootste bedrijven is dat andersom; één verzekeraar hanteert bijvoorbeeld een weging 20/80 voor het bedrijfs- respectievelijk brancheverzuim bij de kleinste bedrijven, en 80/20 voor de grootste. Verder is uiteraard de premie mede afhankelijk van de dekking die de polis biedt: bij 2 weken wachttijd hoort een hogere premie dan bij 6 weken, en bij een dekking van 100% van het loon (en eventueel nog een excedent-verzekering voor salarissen boven het maximum loon voor de sociale verzekeringen) een hogere premie dan bij een dekking van 70%. Ook de leeftijdsopbouw van het personeel wordt door de meeste verzekeraars in de calculatie betrokken. Een enkele verzekeraar geeft aan dat soms ook de bevindingen van adviseurs tijdens een bezoek aan de werkgever worden meegenomen in de risico-inschatting. De feitelijke verzuimontwikkeling van een bedrijf weegt in alle gevallen mee bij de premiestelling, hetgeen ook betekent dat de verzuimdaling van de laatste jaren, met enige vertraging, gemiddeld een daling van de premies meebrengt.
54
Premieverhoging door tweedejaarsrisico: 20-25% Alle verzekeraars geven aan dat er naar aanleiding van de invoering van de wet VLZ uitvoerige calculaties zijn verricht om tot een reële premiestelling voor het tweedejaarsrisico te komen. Er zijn daarbij diverse bronnen gebruikt, waarbij de schaarste aan statistische gegevens over het tweedejaarsverzuim de calculaties soms lastig maakte. Naast statistische bronnen als de WAO-instroomcijfers van UWV hanteren sommigen nog eigen databronnen, bijvoorbeeld de cijfers waarover men beschikt vanuit de WAO-gat-verzekeringen. Enkele verzekeraars geven aan dat gepoogd is om een specifieke premiestelling voor het tweedejaars verzuim (of voor de som van eerste- en tweedejaars verzuim) te calculeren, vanuit het gegeven dat het tweedejaarsverzuim zich nu eenmaal niet precies gelijk “gedraagt” als het eerstejaarsverzuim (naar bijvoorbeeld branche of bedrijfsgrootte). Een enkele verzekeraar ontdekte overigens dat de uitkomst van die nieuwe calculaties soms zo ver afweek van wat de rest van de markt deed, dat achteraf alsnog een bijstelling van de premies nodig bleek. Hoe de calculaties ook mogen verlopen, de uitkomsten als geheel lopen uiteindelijk niet ver uiteen: vier verzekeraars geven aan dat het tweedejaarsrisico een opslag van 20% meebracht ten opzichte van de premies voor het eerste ziektejaar (bij een wachttijd van 2 weken), twee geven aan dat de stijging 25% is geweest (één verzekeraar gaf geen inzicht in de gemiddelde premieopslag). Uiteraard is de percentuele opslag groter wanneer de dekking van het eerstejaarsrisico (en daarmee de premie daarvoor) geringer is; ten opzichte van een wachttijd van 6 weken – waarbij een lagere eerstejaarspremie hoort dan bij 2 weken – zal de premieopslag naar verhouding groter zijn. We tekenen hierbij direct aan dat de feitelijke premiestijging veel minder is geweest dan de 20 tot 25% die verzekeraars noemden; daarop wordt verderop in dit hoofdstuk teruggekomen.
5.2
Ontwikkeling van verzuimpercentages Zoals in 5.1 werd vermeld, geven alle verzekeraars aan dat de premies mede worden vastgesteld op basis van het historisch verzuim in het bedrijf (waarbij het "bedrijfsverzuim" zwaarder meetelt naarmate het bedrijf groter is). In deze paragraaf geven we daarom de ontwikkeling weer van het verzuimpercentage bij de bedrijven in onze steekproef, die de verzuim- en premiepercentages konden opgeven. In tabel 5.1 zijn de gemiddelde verzuimpercentages weergegeven van deze bedrijven. Daaruit blijkt onder meer dat – evenals in landelijke cijfers wordt gevonden – de kleinste bedrijven gemiddeld het laagste verzuim hebben (in de orde van grootte van 2 tot 2,5%). De middelgrote en grote bedrijven in de
55
steekproef ontlopen elkaar niet veel wat betreft het verzuimpercentage, dat over de jaren varieert tussen ca. 4 en 4,5%. Tabel 5.1 Gemiddelde ziekteverzuimpercentages 2003-20054 naar bedrijfsgrootteklasse (verzekerde bedrijven) Bedrijfsgrootte 2-19 wn
20-99 wn
100+ wn
(129) (267)
(132) (44)
(60) (8)
2003
2,1%
5,0%
4,5%
2004
2,6%
4,6%
4,6%
2005 (alleen 1e ziektejaar)
2,4%
4,4%
4,7%
ongewogen n gewogen n
5.3
Verzekeringsvormen Naast het verzuimpercentage wordt de premiestelling uiteraard ook beïnvloed door de soort verzekering (conventioneel dan wel stop-loss) en de mate van eigen risico daarbij. Daarom gaan we in deze paragraaf nader in op die verzekeringsvormen.
5.3.1
Soort verzekering Voor goed begrip van de premiestelling is het van belang nog eens te recapituleren welke typen verzekering er bestaan en in welke mate de werkgever daarin een eigen risico kan nemen. Conventionele verzekeringen berusten op het principe dat de werkgever van elk verzuimgeval voor een zekere periode de loondoorbetaling voor eigen risico neemt. Daarna neemt de verzekeraar het risico (de loondoorbetaling) over. Bij conventionele verzekeringen zijn verschillende duren van de eigen risicoperiode mogelijk. Veel gekozen perioden zijn twee of zes weken. Na het verstrijken van de eigen risicoperiode betaalt de verzekering een bepaald percentage van het loon van de verzuimende werknemer. Veel voorkomende percentages zijn 70, 80 en 100 procent. Soms gaat het echter om een vast bedrag per verzuimde dag. 4
De verzuimpercentages zijn gemiddelden over bedrijven, niet gewogen naar aantal werknemers en zijn daardoor niet direct vergelijkbaar met nationale verzuimpercentages zoals die o.a. door het CBS worden berekend.
56
Bij stop loss verzekeringen gaat het niet zozeer om een eigen risico en uitkering per verzuimgeval, maar spreken verzekeraar en bedrijf een totaal volume af, het zogenaamde eigen behoud. Dit eigen behoud komt voor rekening van de werkgever alvorens de verzekeraar uitkeert. Alle kosten van loondoorbetaling die boven het eigen behoud uitstijgen, worden door de verzekeraar geheel of gedeeltelijk vergoed. Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat het percentage conventioneel verzekerde bedrijven in 2006 op 76 procent ligt; 24 procent geeft aan een stop loss verzekering te hebben. Opmerkelijk genoeg lijkt het niet zo sterk het geval te zijn dat grotere bedrijven vaker voor een stop loss verzekering kiezen, en geven relatief veel kleine bedrijven aan dat zij een stop loss-verzekering hebben. Tabel 5.2 Soort verzuimverzekering, naar bedrijfsgrootteklasse (% van verzekerde bedrijven) Bedrijfsgrootte 2-19 wn
20-99 wn
100+ wn
Totaal
(155) (318)
(138) (50)
(58) (7)
(351) (375)
conventionele verzekering
77%
68%
71%
76%
stop loss verzekering
23%
32%
29%
24%
ongewogen n gewogen n
5.3.2
Eigen risico Conventionele ziekteverzuimverzekeringen hebben een eigen risicoperiode per verzuimgeval. De twee meest voorkomende eigen risicoperiodes zijn anno 2006 precies 2 werkweken (bij de kleinste bedrijven) respectievelijk precies 6 werkweken (bij de middelgrote en grote bedrijven), zie tabel 5.3.
57
Tabel 5.3 Eigen risicoperiode in de conventionele verzuimverzekering, naar bedrijfsgrootteklasse (% van conventioneel verzekerde bedrijven) Bedrijfsgrootte 2-19 wn
20-99 wn
100+ wn
Totaal
(112) (221)
(81) (29)
(30) (4)
(223) (254)
2%
4%
19%
3%
1 tot 2 werkweken (5-9 werkdagen)
14%
11%
20%
14%
precies 2 werkweken (10 werkdagen)
35%
21%
8%
33%
2 tot 3 werkweken (11-14 werkdagen)
4%
6%
2%
5%
3 tot 6 werkweken (15-29 werkdagen)
9%
6%
2%
8%
29%
29%
37%
29%
3%
9%
0%
3%
3 tot 6 maanden
<1%
9%
1%
1%
6 tot 9 maanden
0%
1%
2%
<1%
9 t/m 12 maanden
4%
3%
8%
4%
ongewogen n gewogen n
< 1 werkweek (1-4 werkdagen)
precies 6 werkweken (30 werkdagen) 6 werkweken tot 3 maanden (31-90 werkdagen)
De respondenten met een bedrijf met een stop loss verzekering is gevraagd om aan te geven hoe hoog het eigen behoud is, uitgedrukt als een percentage van de verzekerde loonsom. Dit blijkt een erg moeilijke vraag te zijn: de helft van de betreffende respondenten heeft deze vraag niet kunnen beantwoorden. Wanneer er wèl een percentage was ingevuld, varieerde dit van 0,5 tot 17,5 procent, met een gemiddelde van 8,6%. Volgens opgave van de respondenten is het eigen behoud bij kleine bedrijven gemiddeld 9,3%, bij middelgrote bedrijven 7,1% en bij grote bedrijven 10,2%. Deze opgave is echter gebaseerd op een beperkt aantal bedrijven (48), zodat deze cijfers als niet meer dan indicatief beschouwd mogen worden. Omdat de informatie over eigen-risicoperiode respectievelijk eigen behoud zoals die rechtstreeks uit de enquête komt niet direct bruikbaar is voor statistische
58
analyse, is er een nieuwe variabele ‘eigen risico’ geconstrueerd. Zowel bij conventionele als bij stop loss-verzekeringen is gekeken (voor kleine, middelgrote en grote bedrijven afzonderlijk) waar het 33,3 en het 67,7 procentpunt ligt. Met andere woorden, de score is genomen waar 1/3 deel van de bedrijven onder blijft en de score waar 1/3 deel boven zit. Vervolgens is aan alle bedrijven die een score op zo’n variabele hebben, een nieuwe eigen risicoscore toegekend: laag, midden of hoog. Omdat per bedrijf slechts één keer een score kan worden toegekend, is zo een nieuwe variabele ontstaan, waarop de meeste bedrijven een score hebben die iets uitdrukt van het relatieve eigen risico van bedrijven. Het resultaat is weergegeven in tabel 5.4. Tabel 5.4 Mate van eigen risico, naar bedrijfsgrootteklasse (% van verzekerde bedrijven) Bedrijfsgrootte 2-19 wn
20-99 wn
100+ wn
Totaal
(128) (245)
(104) (39)
(39) (6)
(271) (290)
laag eigen risico
16%
20%
17%
17%
gemiddeld eigen risico
45%
29%
28%
43%
hoog eigen risico
39%
51%
55%
41%
ongewogen n gewogen n
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de kleine bedrijven meestal een ‘gemiddeld’ eigen risico hebben in hun verzuimverzekering. Grote en middelgrote bedrijven hebben vaker een hoog eigen risico.
5.3.3
Mantelcontracten Vele brancheorganisaties faciliteren voor hun leden collectieve contracten met verzekeraars en arbodiensten. Een dergelijk mantelcontract kan worden aangeboden voor diverse verzekeringen (de zorgverzekering, de ziekteverzuimverzekering, de arbeidsongeschiktheidsverzekering, arbodienstverlening, re-integratiedienstverlening en een pakketverzekering met daarin alles op het terrein van arbo, re-integratie en loondoorbetaling). Wij beperken ons hier tot mantelcontracten met betrekking tot de ziekteverzuimverzekering.
59
14% van verzekeringen valt binnen een mantelcontract Ruim de helft van de bedrijven is aangesloten bij een brancheorganisatie (grote en middelgrote bedrijven vaker dan kleine bedrijven). Van de leden van brancheorganisaties geeft de eveneens helft aan dat er voor de branche een collectief (mantel)contract voor een verzuimverzekering bestaat. Lang niet alle werkgevers maken echter gebruik van een mantelcontract, ook niet in branches waar zo'n contract bestaat. Al met al blijkt dat van de verzekerde bedrijven in 2006 ongeveer 14 procent een collectieve verzuimverzekering via een mantelcontract heeft (oplopend van kleine naar grote bedrijven: 14, 15 en 19 procent). Dat mantelcontracten lang niet altijd gevuld worden met feitelijke polissen, werd ook door meerdere verzekeraars in de interviews aangegeven: zij signaleerden dat brancheorganisaties het weliswaar prettig vinden om dit soort "ANWBachtige" service aan hun leden te bieden, maar tevens dat lang niet alle leden daar gebruik van maken; sommige verzekeraars zijn er dan ook wat sceptisch over en wijzen erop dat met het afsluiten van een mantelcontract als zodanig nog geen enkele polis is verkocht.
5.4
Premiehoogte In deze paragraaf beschrijven we in 5.4.1. eerst de ontwikkeling van de premiehoogte (volgens opgave door de werkgevers in onze steekproef). Vervolgens gaan we in 5.4.2 na in hoeverre de hoogte van de premie afhankelijk is van een aantal kenmerken van het bedrijf en de polis.
5.4.1
Premieontwikkeling in het verleden In de eerste jaren dat de private verzuimverzekeringen breed ingang vonden (1996-1997) lagen de premies daarvan vrij stabiel rond de 2,5% (uiteraard verschillend naar type en dekking van de verzekering). Na 1998 stegen de premies, tot gemiddeld 3,3% in 2000 (Veerman e.a., augustus 2001). Over recentere jaren waren tot nu toe geen gegevens beschikbaar ten aanzien van de premieontwikkeling. In het onderstaande wordt beschreven hoe de hoogte en ontwikkeling van de premies de laatste jaren zijn geweest. Premie 2003-2005 De gemiddelde premie, als percentage van de verzekerde loonsom, over de jaren 2003-2005 bedraagt volgens opgave van de werkgevers: - 2003: 3,6%; - 2004: 3,9%; - 2005: 3,5%.
60
De gemiddelde premies naar bedrijfsgrootte zijn weergegeven in tabel 5.5. Tabel 5.5 Gemiddelde verzekeringspremies naar bedrijfsgrootte Bedrijfsgrootte 2-19 wn
20-99 wn
100+ wn
(105) (237)
(76) (27)
(26) (4)
gem. premie in 2003
3,6%
3,4%
2,9%
gem. premie in 2004
3,9%
3,7%
4,0%
gem. premie in 2005
3,6%
3,2%
3,2%
ongewogen n gewogen n
Bezien naar bedrijfsgrootte zou men wellicht verwachten dat de premie bij grote bedrijven lager zou liggen omdat daar het eigen risico groter is (vgl. tabel 5.3), maar dat blijkt niet in alle jaren systematisch het geval te zijn. Wellicht compenseert het hogere verzuim bij grotere bedrijven (vgl. tabel 5.1) hun hogere eigen risico. Premie-effect tweede ziektejaar kennelijk gemitigeerd Over de drie jaren heen zien we een "A-vormige" curve in de verzekeringspremie: een stijging in 2004, gevolgd door een daling in 2005 naar (orde van grootte) het niveau van 2003. De stijging in 2004 lijkt, met een kleine 10 procent, minder groot dan de 20 à 25% premiestijging die de verzekeraars in de interviews noemden als effect van het tweedejaarsrisico in 2004. Die schijnbare tegenstelling is echter mogelijkerwijs te verklaren uit de daling van het ziekteverzuim in 2002 en 2003. De berekeningen die verzekeraars vooraf maakten, gingen uit van een ongewijzigd verzuimpercentage; inderdaad lijkt het aannemelijk dat het volume van het tweedejaarsverzuim ongeveer een kwart bedraagt van het eerstejaarsverzuim. Wanneer zich echter een daling van het verzuim voordoet – zoals het geval was van 2003 op 2004 – zal deze via de "experience rating", met enige vertraging, ceteris paribus leiden tot een daling van de verzekeringspremies. Het is goed mogelijk dat een premiestijging van 20-25% op basis van ongewijzigd verzuim, gecombineerd met een in feite dalend verzuim, uiteindelijk leidt tot een beperkte premiestijging in de orde van 10%. Ook de daling van de verzekeringspremies in 2005 is wellicht een nawerking van het dalend ziekteverzuim, maar zeker is dit niet.
61
Meer in het algemeen geldt voor het hele vraagstuk van de premieontwikkeling dat deze een resultante is van vele factoren die soms in verschillende richtingen werken, en soms ook met een zekere vertraging zullen doorwerken op de premies. Men denke aan: - de ontwikkeling van het verzuimvolume als zodanig; - de toevoeging van het tweedejaarsrisico door de wet VLZ; - de mate waarin verzekerde werkgevers, binnen hun polis, kiezen voor een eigen risico; - de breedte van de dekking van de polis: welke dienstverlening wordt gedekt? Deze factor trekt op zichzelf weer in twee verschillende richtingen: enerzijds hebben diensten een prijs, anderzijds – indien zij effectief zijn, waar men over het algemeen van overtuigd is – drukken zij het verzuim en daarmee de benodigde premie; - tenslotte kan de premiestelling ook door marktomstandigheden beïnvloed worden (bijvoorbeeld door prijsconcurrentie in een stagnerende markt, waarvan bij verzuimverzekeringen de laatste jaren sprake lijkt te zijn geweest). In de volgende paragraaf gaan we na, in hoeverre er binnen ons materiaal samenhangen tussen de premiehoogte en andere factoren zijn aan te treffen.
5.4.2
Determinanten van de premiehoogte In de vorige paragraaf werd al aangegeven dat de premiehoogte waarschijnlijk afhankelijk is van verschillende factoren samen, die mogelijk soms ook tegen elkaar in werken. Om beter zicht te krijgen op de rol die afzonderlijke factoren spelen in de premiestelling, hebben wij een multivariate analyse (regressie) uitgevoerd waarin de volgende factoren zijn meegenomen als mogelijke determinanten van de premiehoogte in elk van de drie jaren: - de omvang van het eigen risico dat bedrijven nemen; - het verzuimpercentage in de jaren 2003-2005; daarbij is uiteraard vooral relevant het verzuim uit de voorgaande periode (al is niet duidelijk hoe snel de premie in de praktijk reageert op een verandering in het historisch verzuim: wordt de premie aangepast op basis van verzuim uit het voorgaande jaar, uit eerdere jaren, of op basis van verzuim uit een voorgaande, kortere periode?); - de bedrijfssector; sectoren kennen immers hun specifieke verzuimrisico’s en het is aannemelijk dat verzekeraars dit branche-effect in hun premiestelling verdisconteren; - de bedrijfsomvang; alle verzekeraars geven aan dat bedrijfsomvang een van de factoren is die in de premiestelling wordt meegenomen; - soort contract: individueel of collectief; - type verzekering: breed of smal.
62
De uitkomst van deze regressieanalyses is, kort samengevat, dat er vrijwel geen significante samenhangen worden gevonden tussen deze mogelijke determinanten en de premiehoogte. Er zijn slechts enkele uitzonderingen daarop: - bij de premiehoogte van 2005 is de sector onderwijs een determinant van de premie: onderwijsinstellingen rapporteren een significant hogere premie; - aan de premiehoogte van 2004 dragen significant bij: de sector dienstverlening (met significant lagere premie) en het verzuimpercentage 2003 (hoe hoger dit verzuimpercentage, hoe hoger de premie in 2004). Het feit dat er bijna geen systematische determinanten van het premiepercentage worden gevonden, betekent niet dat verzekeraars de premies willekeurig vaststellen. Kennelijk zijn de bedrijfs- en poliskenmerken waarover wij beschikken, niet adequaat of niet gedetailleerd genoeg. Zo is het mogelijk dat bepaalde determinanten in onze data missen, die wel meewegen in de premiestelling; zo beschikken wij niet over de leeftijdsopbouw van het personeelsbestand, waarvan de meeste verzekeraars aangeven dat deze een rol spelen in de premiestelling. Ook is het denkbaar dat het onderscheid tussen "smalle" en "brede" polissen te grofmazig is, en er daarbinnen nog een grote variatie aan diensten en interventies bestaat die uiteraard ook met variatie in premiestelling samen zal gaan. Meer algemeen lijkt het erop dat de markt van verzuimverzekeringen de laatste jaren sterk in beweging en ontwikkeling is, waardoor er bij verschillende verzekeraars allerlei producten ontstaan die onderling moeilijk vergelijkbaar zijn wat betreft inhoud en (dus) prijs. Uit de Benchmark van pakketverzekeringen die bureau MarketConcern bijhoudt komt eveneens naar voren dat er een grote variëteit in, maar daardoor ook grote onvergelijkbaarheid van verzuimpakket verzekeringen op de markt is en de nieuwere producten nog niet zijn uitgekristalliseerd.
63
6
CONCLUSIES EN BESCHOUWING
In dit hoofdstuk schetsen we eerst de belangrijkste conclusies, aan de hand van de drie hoofdvragen van het onderzoek (paragraaf 6.1). Vervolgens verbinden we daaraan in 6.2 enkele nadere beschouwingen rond de effecten van de wet VLZ op de private verzekeringen.
6.1
Conclusies a. De ontwikkeling van de verzekeringsgraad Van 2003 op 2006 is het percentage verzekerde werkgevers (de “verzekeringsgraad”) toegenomen van 59% naar 68%. Deze toename in verzekeringsgraad kan voor het grootste deel worden toegeschreven aan de invoering van de wet VLZ. De toename als gevolg van de VLZ kwam op een moment dat de markt voor verzuimverzekeringen al enkele jaren stagneerde. Met name in het midden- en grootbedrijf was van 2001 op 2003 een teruggang in de verzekeringsmarkt zichtbaar; in het middenbedrijf is door de VLZ die teruggang omgebogen naar een toename, in het grootbedrijf is de verzekeringsgraad gestabiliseerd. Ook op de wat langere termijn bezien (vergeleken met de situatie rond het jaar 2000) is sprake geweest van een teruggang in de verzekeringsgraad, die door de VLZ enigszins is omgebogen. Ook is een tendens zichtbaar dat het midden- en grootbedrijf steeds minder vaak een verzuimverzekering heeft. Dit leidt ertoe dat anno 2006 omstreeks een op de drie werknemers – het exacte percentage ligt ergens in de bandbreedte van 24-45 % – onder een verzuimverzekering vallen, terwijl rond het jaar 2000 nog werd geschat dat ongeveer de helft van de werknemers werkte in een bedrijf met zo'n verzekering. De teruggang in verzekeringsgraad in vergelijking met midden jaren ’90 kan onder meer worden toegeschreven aan de algemene daling van het verzuim in Nederland (waardoor het verzuim voor het gemiddelde bedrijf een geringer risico is geworden) en aan het feit dat werkgevers het verzuim als beter beheersbaar beschouwen dan een aantal jaren geleden. Verreweg de meeste bedrijven die al voor 2004 een verzuimverzekering hadden, hebben de dekking daarvan uitgebreid met het tweede ziektejaar. Sporadisch komt het echter ook voor dat bedrijven alleen het eerste, of alleen het tweede ziektejaar verzekerd hebben.
64
b. Premiehoogte en dekking De premiehoogte varieert, naar jaar (2003-2005) en bedrijfsgrootte, van 2,9% tot 4,0% van de loonsom (volgens opgave van de werkgevers), waarbij de "modale" premie rond de 3,6% ligt. De premie ligt daarmee op een vergelijkbaar niveau als in 2000 (al is exacte vergelijking van de premies niet goed mogelijk onder meer doordat het ziekteverzuim sindsdien gedaald is en de polisvoorwaarden nu vaak breder zijn dan toen). In 2004 is enige stijging in de premie zichtbaar ten opzichte van 2003, die waarschijnlijk is toe te schrijven aan de dekking van het tweede ziektejaar als gevolg van de VLZ. Die stijging (volgens opgave van werkgevers) is echter over het algemeen geringer dan de 20 à 25% premieopslag die de verzekeraars vooraf hadden gecalculeerd ter dekking van het tweedejaarsrisico. Wellicht is die premiestijging gedeeltelijk gecompenseerd door de landelijke daling van het ziekteverzuim in 2003 (die mede het gevolg was van de Wet Verbetering Poortwachter). Via de "experience rating" (premieaanpassing op basis van het feitelijk verzuim in een bedrijf) werkt een lager verzuim immers door in een lagere verzekeringspremie. Dat de verzuimdaling in 2003 zich heeft vertaald in beperking van de premiestijging in 2004 is des te meer aannemelijk omdat het verzuimpercentage per bedrijf in 2003 statistisch significant samenhangt met het premiepercentage per bedrijf in 2004. Deze relatie tussen verzuimpercentage 2003 en premiepercentage 2004 is één van de weinige samenhangen die we aantreffen tussen premiepercentage (2004 en 2005) en bedrijfs- en poliskenmerken: kenmerken als bedrijfsomvang, sector, mate van eigen risico, individueel versus collectief contract, "klassieke" versus "brede" dekking tonen geen zelfstandige samenhang met het premiepercentage. Er is derhalve in onze data weinig systematiek te ontdekken in de premiehoogte. Waarschijnlijk komt dat mede door de grote variëteit aan verzekeringsvormen en polisinhouden, die zich voordoen in de markt van de verzuimverzekeringen – een markt die momenteel in een ontwikkelingsfase verkeert waarbij steeds meer polissen verschuiven van puur financiële dekking naar (tevens) dienstverlening op het terrein van arbozorg, re-integratie en preventie (zie punt c. hieronder). c. Polisvoorwaarden rond re-integratie De wet VLZ heeft niet in directe zin geleid tot verandering van de polisvoorwaarden, anders dan het meenemen van de dekking voor het tweedejaarsrisico en de bijbehorende premiewijziging. In de polisvoorwaarden is wel een tendens te bespeuren van "klassieke" naar "bredere" polissen. Met "klassiek" bedoelen we polissen die primair de financiële loonschade door ziekte verzekeren (al worden ook daarin soms interventies ter beperking van verzuim vergoed); met "breed"
65
polissen waarop tevens diensten of interventies zijn verzekerd in de sfeer van arbozorg, re-integratie en preventie. Laatstgenoemde polissen zijn door de meeste verzekeraars pas vrij recent (de laatste paar jaar) op de markt gebracht. Volgens opgave van de werkgevers heeft bijna één op de drie verzuimpolissen (29%) tegenwoordig een "brede" dekking. De inhoud daarvan is vooral vaak re-integratie en arbodienstverlening (in respectievelijk ruim 80 en ruim 70% van de polissen), minder vaak preventie (56% van de polissen). Weliswaar is de opkomst van dit type polissen niet direct een gevolg van de wet VLZ, maar indirect gaf de VLZ wel een zekere stimulans aan de bredere polissen. Juist nieuw afgesloten verzekeringen zijn relatief vaak van het brede type, en zoals we reeds zagen zijn de recente verzekeringen vaak afgesloten met het oog op de verlengde loondoorbetaling. Ook is van belang dat werkgevers die een brede polis hebben, vaker dan degenen met een klassieke polis waarnemen dat hun verzekeraar sinds begin 2004 actiever is geworden. Overigens beschouwt ruim de helft van de verzekerde werkgevers zijn verzekeraar als actief ten aanzien van re-integratie en preventie, maar werkgevers met een brede polis noemen hun verzekeraar veel vaker "actief" dan degenen met een klassieke polis. Van alle verzekerde werkgevers zegt ongeveer een op de vijf dat hun verzekeraar sinds begin 2004 actiever is geworden ten aanzien van re-integratie en preventie. Feitelijke inzet van diensten en interventies Als bepaalde diensten of interventies zijn meeverzekerd op een (brede) polis, wil dat nog niet zeggen dat deze ook feitelijk worden ingezet. Wanneer er zich in een bedrijf geen langdurig verzuimgeval voordoet, is er doorgaans ook geen aanleiding tot dergelijke interventies. Ook waar wel langdurig verzuim optreedt, is er niet altijd aanleiding tot intensieve of langdurige interventietrajecten. De meest voorkomende interventie lijkt de begeleiding door een bedrijf voor casemanagement, in de vorm van gesprekken, communicatie tussen betrokken actoren en dergelijke. Een dergelijke vrij eenvoudige wijze van “interveniëren” kan adequaat zijn en is in ieder geval al snel kosteneffectief. Bij de inzet van interventies spelen kosten-batenoverwegingen zeker een rol, maar niet altijd per afzonderlijk geval en niet altijd expliciet. Terwijl in de “klassieke” verzekeringen nog wel eens per geval werd (en waarschijnlijk momenteel nog wordt) bezien hoeveel winst in verzuimduur waarschijnlijk te behalen viel door inzet van de betreffende interventie, wordt in de bredere pakketten niet meer zo’n afweging per afzonderlijk geval gemaakt. Alle verzekeraars zijn ervan overtuigd dat de inzet van interventies grosso modo kosteneffectief zijn (sommigen hebben daarnaar intern onderzoek laten verrichten waaruit dat ook blijkt) en geven aan de re-integratiebedrijven die voor hen werken, ruim mandaat om die
66
interventies in te zetten c.q. in te huren. Vrijwel alle verzekeraars signaleren een toenemende inzet van interventies en zien dat als een positieve ontwikkeling.
6.2
Beschouwing Directe effecten van VLZ op verzekeringen bescheiden Het totaalbeeld is dat de directe effecten van de wet VLZ op private verzekeringen beperkt zijn. De VLZ heeft wel de verzekeringsgraad iets doen toenemen (respectievelijk de daling in de verzekeringsgraad weer omgebogen naar enige stijging). Bijna alle reeds verzekerde werkgevers breidden hun verzekering uit met het tweedejaarsrisico. Via de nieuw afgesloten polissen heeft de wet VLZ ook enige stimulans gegeven aan de verbreiding van de meer moderne, “brede” verzuimpolissen. Voor het overige is aan de kant van werkgevers geen schokgolf van gedragsreacties zichtbaar; de effecten van met name de Wet Verbetering Poortwachter (WVP) worden door de verzekeraars als veel sterker getaxeerd dan die van de VLZ, en ook de gevolgen van liberalisering van de arbodienstverlening en van de WIA schat men in het algemeen hoger in dan die van de VLZ. Indirecte effecten De VLZ past in een hoofdstroom in de ontwikkelingen, waarbij steeds meer verantwoordelijkheid voor het ziekteverzuim gelegd wordt bij afzonderlijke werkgevers. Al zijn de directe effecten van de VLZ bescheiden, de VLZ past geheel in deze hoofdstroom, en waarschijnlijk is sprake van een synergie met de overige beleidsontwikkelingen. Verder heeft de VLZ wel indirecte effecten, via de kosten-batenafwegingen die (doorgaans impliciet) gemaakt worden bij de inzet van interventies. Doordat de terugverdientijd van interventies langer wordt, verschuift de kosten-batenafweging ten gunste van de (vroegtijdige) inzet van interventies. Daarnaast is er nu ruimte om gedurende twee jaar in plaats van één jaar interventies te plegen. Het gewicht van de interventies in het tweede ziektejaar moet echter niet overschat worden - in verreweg de meeste (langdurige) ziektegevallen zullen acties met het oog op spoedige werkhervatting al ruim binnen het eerste ziektejaar moeten plaatsvinden, het inzetten of doorzetten van zulke acties in het tweede jaar zal – in aantallen uitgedrukt – eerder uitzondering dan regel zijn. Niettemin signaleren de verzekeraars in het algemeen een toenemend aantal interventies, hetgeen niet specifiek aan de VLZ is toe te rekenen maar wel spoort met de bredere hoofdstroom in de beleidsontwikkelingen. Ook de werkgevers zien (enige) toename in het activiteitenniveau van hun verzekeraars sinds 2004, maar ook hierbij is het directe verband met de VLZ moeilijk aanwijsbaar.
67
Naar bredere verzuimpolissen? Parallel aan de hoofdstroom in de nationale wetgeving rond verzuim, arbo, reintegratie en arbeidsongeschiktheid is er in de wereld van de private verzuimverzekeringen sprake van een hoofdstroom waarbij polissen worden ontwikkeld met een breder scala aan diensten naast vergoeding van loondoorbetaling. We hebben die ontwikkeling in dit rapport gekarakteriseerd als “van klassiek naar breed” (waarbij we wel aantekenen dat ook in klassieke polissen al wel vergoedingen voor interventies werden gegeven). Ook dit is een ontwikkeling die niet specifiek is gerelateerd aan de VLZ, maar wel past binnen een hoofdlijn waarvan ook de VLZ deel uitmaakt. Dat deze hoofdlijn al eerder aanving dan de VLZ blijkt uit het feit dat een groot deel van de brede polissen al voor 2004 zijn afgesloten. Overigens zijn de brede polissen vooralsnog in de minderheid ten opzichte van de klassieke polissen. Grote variëteit aan pakketten Hoewel de nieuw ontstane pakketten wel een kern van vergelijkbare elementen omvatten – zo is er vrijwel altijd sprake van de inzet van casemanagement en reintegratie-instrumenten – is er in de precieze vormgeving daarvan, in de dekkingen en voorwaarden nog grote variëteit. Een belangrijk verschil is bijvoorbeeld het al dan niet meenemen van arbodienstverlening door één of enkele preferred providers binnen de verzekering. Deze variëteit is, zoals eerder gemeld, kenmerkend voor een markt die nog in ontwikkeling is. Dit betekent wel dat de verschillende producten en bijbehorende premies nog moeilijk onderling vergelijkbaar zijn. Rolverdeling werkgever-verzekeraar Met name bij de opkomst van de brede pakketten tekenen we aan dat de rolverdeling tussen werkgever en zijn verzekeraar aan verschuiving onderhevig raakt. Enerzijds stellen vrijwel alle verzekeraars expliciet – en terecht - dat een actieve rol en medewerking van de werkgever (evenals trouwens die van de betrokken werknemer) onontbeerlijk is om een goed resultaat te behalen wat betreft verzuimbeperking. Vaak stellen zij ook dat wat betreft de inzet van interventies, het uiteindelijk altijd de werkgever is die de beslissing neemt (al zal deze een dringend advies van een re-integratiebedrijf of arbodienst niet makkelijk kunnen negeren). Anderzijds spelen sommige verzekeraars, bijvoorbeeld in hun commerciële uitingen, in op de behoefte van sommige werkgevers om het verzuimprobleem geheel over te laten aan de verzekeraar, onder het motto "wij nemen u alle verzuimzorgen uit handen". Wie in deze rolverdeling tussen verzekeraar (annex reintegratiebedrijf en/of arbodienst) en verzekerde werkgever uiteindelijk het voortouw krijgt of houdt, is een boeiende vraag waarop de toekomst uiteindelijk antwoord zal moeten geven.
68
69
LITERATUUR
Reijenga, F.A., T.J. Veerman & N. van den Berg (maart 2006). Onderzoek evaluatie wet verbetering poortwachter. (SZW Werkdocument nr. 363.) Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Veerman, T.J., S. Andriessen & M.K. Koster (1995). Verzuimbeleid voor eigen risico – Gedragsreacties van grote werkgevers op financiële prikkels in de Ziektewet. Zoetermeer: Ctsv. Veerman, T.J., E.I.L.M. Schellekens, J.F.L.M.M. Dagevos, J.A. Duvekot, F. Marcelissen & P.G.M. Molenaar-Cox (augustus 2001). Werkgevers over ziekteverzuim, Arbo en re-integratie. Eindrapportage van het ZARA/SZWwerkgeverspanel. Doetinchem: Elsevier bedrijfsinformatie BV. Veerman, T.J., J.A. Duvekot, P.G.M. Molenaar-Cox, A.G. ter Huurne, I.W.C.M. van de Pas, E.I.L.M. Schellekens & A.M.R. Vloet (juli 2001). Werkgevers over ziekteverzuim, Arbo en re-integratie. Bijlagen bij eindrapport ZARA/SZW-werkgeverspanel (SZW-Werkdocument nr. 201). Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Veerman, T.J. & J.J.M. Besseling (november 2001). Prikkels en privatisering. Integrerende rapportage evaluatie wetgeving rond ziekteverzuim, WAO en reintegratie. Doetinchem: Elsevier bedrijfsinformatie BV. Zwinkels, W., P. Brouwer & A. Braat (mei 2006). Verzekerd van een effectieve prikkel. Een verkennend onderzoek naar het effect van private uitvoering van de WGA. Hoofddorp: TNO Kwaliteit van Leven.
70
71
BIJLAGE 1 BESCHRIJVING CONSTRUCTIE WEEGFACTOREN
72
73
Telefonisch basisonderzoek In opdracht van MarketConcern te Bunnik heeft Intomart GfK in februari en maart 2006 1.584 telefonische gesprekken gevoerd met personen in bedrijven en instellingen die verantwoordelijk zijn voor werknemersverzekeringen. Alleen bedrijven en instellingen met twee of meer personeelsleden zijn ondervraagd. Dit onderzoek is ingericht om uitspraken te doen naar bedrijfsgrootte (categorieën 2-19 werkzame personen, 20-99 en 100 of meer werknemers) en naar branche (9 hoofdgroepen). Om deze uitspraken mogelijk te maken is een quotering noodzakelijk, er zijn relatief gezien immers maar weinig bedrijven met 100 of meer werknemers. Voor de rapportage wordt zodanig gewogen dat een landelijk beeld ontstaat op basis van de sector en de bedrijfsgrootte. De populatiegegevens zijn afkomstig van Lisa (versie 2005, uitgebracht in februari 2006). Herbevraging bedrijven/instellingen met verzuimverzekeringen In het basisonderzoek is gevraagd of de bedrijven en instellingen een verzuimverzekering hebben. Indien men een dergelijke verzekering heeft, is de betreffende respondent verzocht mee te werken aan een tweede onderzoek. Voor dit tweede onderzoek kregen zij een e-mail (als men het e-mail adres niet wilde opgeven een brief) met daarin een link naar een klein onderzoek met een tien vragen. Deze vragen zijn niet direct in het basisonderzoek opgenomen aangezien het vragen betreft die uitzoek/opzoek werk vereist (bijvoorbeeld het percentage ziekteverzuim over 2003). In het basisonderzoek gaven 755 personen aan dat hun bedrijf of instelling een verzuimverzekering heeft (48%). Deze personen zijn gevraagd deel te nemen aan de herbevraging, 405 respondenten stemden toe (54%). Dit onderzoek leverde 102 respondenten op (respons 25%, 102 van 405). Aangezien het doel was om voor de herbevraging 400 volledige interviews te realiseren, is een vervolgstap gezet. De stap bestond uit het voorleggen van de vragen uit de herbevraging en de centrale vragen uit het basisonderzoek aan de deelnemers van het internetpanel van Intomart GfK. Bevraging van deelnemers aan het internetpanel van Intomart GfK Het internetpanel van Intomart bestaat uit circa 70.000 personen. In de aanmeldingsvragenlijst voor het panel wordt onder andere gevraagd of men verantwoordelijk is voor werknemersverzekeringen. Deze vraag wordt herhaald bij de regelmatige actualisering van de gegevens van de aanmelding. Van het panel bleek aan 5.700 personen deze vraag recent te zijn gesteld (moet o.a. werkzaam zijn). Er bleken 1.399 mensen aan het criterium te voldoen.
74
Omdat onbekend was of deze groep personen op hun werk een verzuimverzekering heeft, is eerst een klein vooronderzoek uitgevoerd (screening). Dit onderzoek bestond uit enkele vragen, onder andere naar de verzuimverzekering (kopie van de vraag uit het basisonderzoek). Na deze vragen vond een aankondiging plaats van het komende onderzoek. Daarin werd uitgelegd welke gegevens ze alvast konden opzoeken. Uit deze screening kwam een groep van 442 personen naar voren die op hun werk een verzuimverzekering hebben. Vanwege de weging is aan deze personen gevraagd in welke sector hun werk valt en hoeveel werknemers er werken (conform indelingen basisonderzoek). De 442 mensen kregen ongeveer een week na de screening een uitnodiging voor een onderzoek (via een e-mail voorzien van een directe link). In dit onderzoek werden de vragen gesteld die ook voor de herbevraging van het basisonderzoek zijn gesteld alsmede enkele relevante vraagblokken uit het basisonderzoek. Uit de groep van 442 mensen, zijn 315 gesprekken gerealiseerd (respons 71%). Een complicatie deed zich voor bij de vragen die onder de herbevraging van het basisonderzoek vielen (o.a. verzuimvragen). Deze zijn door de 315 deelnemers namelijk matig beantwoord (hoog percentage onbekend op diverse vragen). Om dit te ondervangen kregen deze mensen de betreffende vragen nogmaals voorgelegd (via een nieuwe uitnodiging). Hier hebben 182 personen op gereageerd van de 293 personen waarvan één of meer gegevens incompleet waren. De 315 respondenten van het internetpanelonderzoek vormen samen met de 102 respondenten van de herbevragingsfase een groep van 417 respondenten. Koppeling van de onderzoeken en weging De data van het basisonderzoek zijn gekoppeld aan de data van de herbevraging (voor de 102 respondenten dus). Vervolgens zijn de data toegevoegd van deelnemers via het internetpanel (dus extra respondenten). Doordat een aantal vragen aan verschillende groepen zijn gesteld kunnen de wegingen worden gebruikt om de juiste groepen te selecteren. De volgende wegingen zijn beschikbaar: - De weging van het basisonderzoek op basis van de 1.584 respondenten. Deze zijn gewogen naar grootteklasse en sector op basis van Lisa (2005 verhoudingen); - De zogenaamde verzuimweging. Deze is gebaseerd op de 417 respondenten die de vragen van de herbevraging gesteld kregen (zoals de verzuimpercentages). Dit is een combinatie van de herbevraging van het basisonderzoek en de deelnemers uit het internetpanel.
75
-
Het betreft dus louter bedrijven en instellingen die een verzuimverzekering hebben. Aangezien van deze groep geen populatiegegevens voorhanden is, moeten deze worden afgeleid. Daartoe is een tabel samengesteld van de weeggroepen, zoals die voor de basisonderzoek zijn gebruikt, afgezet tegen de vraag of men wel of geen verzuimverzekering heeft. De tabel wordt gewogen met de weging die voor het basisonderzoek is gemaakt. De verhoudingen van de groep met een verzuimverzekering zijn vervolgens gebruikt voor de weging van de 417 waarnemingen; Weging voor de vragen die zowel in het basisonderzoek als aan de deelnemers van het panel zijn gesteld. Deze groep bestaat uit 1.131 respondenten, hiervan zijn 315 afkomstig uit het internetpanel en 816 van het basisonderzoek. De respondenten zijn op dezelfde tabel als hiervoor genoemd gewogen en bestaat uit mensen met een verzuimverzekering. Daarmee is deze weging niet zondermeer geschikt voor de vragen over de WAO-, en de pakketverzekeringen.
76
77
BIJLAGE 2 GESPREKSPUNTENLIJST VOOR INTERVIEWS MET VERZEKERAARS
78
79
Bij alle vragen gaat het niet alleen om de huidige stand van zaken, maar steeds ook om de vraag in hoeverre er veranderingen zijn opgetreden sinds, c.q. als gevolg van, de wet VLZ. 1. Ontwikkeling verzekeringsgraad a. Ziet u sinds invoering van de wet VLZ een toe- of afname van het aantal werkgevers dat een polis voor een ziekteverzuimverzekering heeft? Hoe groot is die? Zijn daarin bepaalde tendensen waar te nemen, bijvoorbeeld naar bedrijfsgrootte of sector? b. Is dat een toe- of afname van losse polissen, dan wel van mantelcontracten bijvoorbeeld met brancheorganisaties? Welke aantallen betreft het? c. Is er sinds de wet VLZ verandering opgetreden in de dekking van de polissen (bijvoorbeeld groter of kleiner eigen risico, maximering van uitkeringen of dergelijke)? 2. Inhoud van de polissen voor verzuimverzekeringen a. Welke pakketten/opties biedt uw maatschappij aan? Zijn er naar aanleiding van de wet VLZ veranderingen aangebracht in de typen polissen die worden aangeboden? b. Worden door u in combinatie met verzuimpolissen diensten/interventies aangeboden voor de preventie en beperking van verzuim? Welk aantal van zulke "brede" polissen wordt momenteel werkelijk afgenomen door werkgevers? c. Hoe vaak worden de daarin aangeboden diensten ook feitelijk ingezet, en om welke soorten interventies gaat het daarbij? Hoe groot is het aantal feitelijk toegepaste interventies, en is daarin een ontwikkeling waarneembaar sinds de wet VLZ? d. Wie bepaalt, welke diensten/interventies feitelijk worden ingezet (werkgever, werknemer, verzekeraar, bedrijfsarts, anderen)? Op welk moment worden zij ingezet (bijvoorbeeld bij een bepaalde verzuimduur; hoe vaak binnen het eerste jaar, hoe vaak binnen het tweede)? Zijn er gegevens over de effectiviteit (bekorting verzuim, schadelastbeperking) van die interventies? e. Worden deze diensten/interventies volledig door u als verzekeraar vergoed (of verstrekt), dan wel betalen anderen een deel van de kosten mee? Wie, en voor een hoe groot deel van de kosten? f. Heeft uw maatschappij een relatie met bepaalde dienstverleners (bijvoorbeeld arbodiensten, arbocuratieve behandelaars, re-integratiebedrijven), als "preferred suppliers"? Is de vergoeding van interventies gebonden aan gebruikmaking van zulke preferred suppliers, of kan ook van andere dienstverleners gebruik worden gemaakt?
80
g. Worden sinds invoering van de wet VLZ meer of andere eisen gesteld aan de werkgever en diens verzuimbeleid? Welke? 3. Premies, kosten en baten a. Welke invloed heeft de loondoorbetaling in het tweede ziektejaar gehad op de premiestelling? Hoe groot is de premiestijging ten opzichte van de premie voor het eerstejaarsrisico? Hoe is de premie voor het tweede ziektejaar gecalculeerd? Wordt daarbij rekening gehouden met de omvang van het ziekteverzuim van het bedrijf of van de branche? Welke andere factoren worden bij de premiestelling ingecalculeerd? b. Voor zover er binnen (of in combinatie met) de verzuimpolissen ook interventies worden aangeboden op het gebied van preventie, behandeling en re-integratie: is daarvan een kosten-batenanalyse gemaakt (verhouding tussen (premie)kosten en schadelastbeperking)? Zo niet, is tenminste een indruk te geven of de baten van zulke interventies opwegen tegen de kosten? 4. Algemeen; de "impact" van de VLZ Welke algemene indruk heeft u van de invoering van de VLZ? Zijn werkgevers alerter geworden, is er meer gevoel van urgentie rond re-integratie? Markeert de VLZ een omslagpunt, of is deze geruisloos ingevoerd zonder merkbare gedragsreacties van werkgevers?
81
BIJLAGE 3 VRAGENLIJST VOOR TELEFONISCHE INTERVIEWS (ingekorte versie; bevat uitsluitend de items die in deze rapportage aan de orde zijn)
82
83
VRAGENLIJST ARBODIENSTEN- EN ZORG- EN INKOMENSVERZEKERINGSMONITOR 2006 ___________________________________________________________________________
Goedemorgen / middag / avond, u spreekt met ……………………………. van onderzoeksbureau Intomart uit Hilversum. In het kader van de stelselherziening op het gebied van sociale zekerheid en zorg doen wij onderzoek naar het gebruik van arbodiensten en hoe u zich verzekerd hebt. Zou ik hierover mogen spreken met de personeelsfunctionaris of met diegene binnen uw bedrijf of organisatie die verantwoordelijk is voor het arbeidsomstandighedenbeleid? […] Deel 2.1 Inleiding Zorg- en InkomensverzekeringsMonitor Per 1 januari 2006 is een aantal nieuwe verzekeringswetten voor werkgevers en werknemers van kracht geworden. De nu volgende vragen gaan over inkomens- en zorgverzekeringen. V30: Bent u aangesloten bij een brancheorganisatie? 1. Ja naar V31 2. Nee naar v32
V31: (Indien V30 is 1:ja) Brancheorganisaties faciliteren voor hun leden collectieve contracten met verzekeraars en arbodiensten. Maakt uw onderneming gebruik van zo’n mantelcontract, dus een collectief contract voor: 1.
Zorgverzekering? 1. ja, en maak er gebruik van 2. ja, maar maak er geen gebruik van 3. nee, wordt niet aangeboden 3a → Zou u daar wel behoefte aan hebben? Ja / nee / weet niet 4. w.n.
(Enq.: antwoorden idem als bij vraag 1) 2. 3.
Ziekteverzuimverzekering (loondoorbetaling bij ziekte)? 1 / 2 / 3(+a) / 4 Arbeidsongeschiktheidsverzekering? 1 / 2 / 3(+a) / 4
84
4. 5. 6.
Arbodienstverlening? Re-integratiedienstverlening? Pakketverzekering met daarin alles op terrein arbo, re-integratie en verzekeren
1 / 2 / 3(+a) / 4 1 / 2 / 3(+a) / 4 1 / 2 / 3(+a) / 4
Deel 2.2 Verzuimverzekeringen De nu volgende vragen gaan over de verzekering voor loondoorbetaling bij ziekteverzuim in het eerste en tweede jaar. Voor dit onderdeel is het Ministerie van SZW medeopdrachtgever. De ondernemersorganisaties staan er ook achter. V32: Vindt u dat u voldoende op de hoogte bent van de Wet Verlenging van Loondoorbetaling bij Ziekte? (Enq.: het gaat hier om de verlenging van de loondoorbetaling van een zieke werknemer van 1 naar 2 jaar die in 2004 is ingegaan ) ja / nee V33: Is uw bedrijf momenteel verzekerd voor het risico van loondoorbetaling bij ziekteverzuim, met andere woorden: heeft uw bedrijf een ziekteverzuimverzekering? [ENQ: Een verzuimverzekering is een verzekering tegen de loonschade die wordt geleden in het geval van ziekte van een werknemer. Het gaat hier dus niet om een zorgverzekering.] 1. ja 2. nee naar deel 2.3 3. weet niet naar deel 2.3 V34: Had u al vóór 2004 zo'n ziekteverzuimverzekering, of werd die pas in of na 2004 afgesloten? 1. 2. 3.
vóór 2004 naar V36 in of na 2004 naar V35 weet niet naar V36
85
V35:
Sinds 2004 is de loondoorbetalingplicht bij ziekte verlengd van 1 naar 2 jaar. Was dat de belangrijkste reden om een ziekteverzuimverzekering af te sluiten? 1. 2. 3.
ja nee weet niet
V36: Bent u verzekerd voor het eerste jaar ziekteverzuim, het tweede jaar of beide jaren? 1. 2. 3. 4. V37:
Alleen het eerste jaar (Enq: of een deel daarvan) Alleen het tweede jaar Zowel het eerste als het tweede jaar Weet niet
Dekt de verzuimverzekering alléén loon tijdens ziekte, of ook andere zaken zoals arbodienstverlening, re-integratiediensten of preventie? 1. De verzekering vergoedt alleen loon tijdens ziekte en geen andere zaken zoals arbodienstverlening, re-integratiediensten of preventie naar V41 2. De dekking is breder en omvat ook zaken als arbodienstverlening, reintegratiediensten of preventie 3. Weet niet naar V41
(Indien V34 = 1, anders naar V40) V38: Had u al vóór 2004 deze ‘brede’ dekking in uw verzekering? Of is de dekking in of na 2004 verbreed? 1. vóór 2004 naar V40 2. in of na 2004 3. weet niet naar V40
(Indien V38 = 2) V39: Is de verlenging van de loondoorbetaling bij ziekte een reden geweest om een bredere dekking in de verzekering op te nemen? 1. ja 2. nee 3. weet niet
86
V40: Welke van de volgende diensten maken integraal onderdeel uit van deze verzuimverzekering? 1. Arbodienstverlening 2. Re-integratiedienstverlening 3. Preventieve activiteiten
ja / nee / w.n ja / nee / w.n ja / nee / w.n
[…]
V42: Via wie heeft u deze verzuimverzekering afgesloten? 1. 2. 3. 4. 5.
Via de assurantietussenpersoon Direct bij de verzekeraar Via de bank Via de brancheorganisatie Overig, namelijk …………….
V43: Is uw verzuimverzekeraar actief ten aanzien van re-integratie bij ziekte en de preventie van ziekteverzuim? 1. ja 2. nee 3. weet niet
(indien V43 = ja) V44: Kunt u voorbeelden geven van de activiteiten van uw verzuimverzekeraar? ……………………………………………………………………………………………………
(Indien v34 = 1) V45: Sinds begin 2004 moeten werkgevers twee jaar lang loon doorbetalen aan zieke werknemers. Vroeger was dat één jaar. Is uw verzekeraar sinds begin 2004 actiever geworden wat betreft re-integratie en de preventie van ziekteverzuim of juist minder actief? (enq. Lees op) 1. De verzekeraar is actiever geworden ten aanzien van re-integratie en preventie van ziekteverzuim 2. De verzekeraar is minder actief geworden ten aanzien van re-integratie en preventie van ziekteverzuim 3. Ik zie geen verschil 4. Weet niet
87
V46:
Heeft uw bedrijf in het afgelopen jaar te maken gehad met langdurig ziekteverzuim van één of meerdere werknemers? Denk daarbij aan verzuimgevallen van 4 weken of langer. 1. 2.
V47:
Ja Nee
(indien vraag V37 = 2 anders naar V48) Biedt uw verzekering bij [NAAM ZIEKTEVERZUIMVERZEKERAAR] vergoeding van de volgende diensten of activiteiten: (Enq: onder vergoeding wordt zo-
wel verstaan het vergoeden van de kosten als het verstrekken van de dienst zelf) V47a. Activiteiten in het kader van de Wet Poortwachter? 1. ja 2. nee naar V47b 3. weet niet naar V47b V47aa.
Heeft u daar ook daadwerkelijk gebruik van gemaakt? 1. ja 2. nee 3. weet niet
V47b. Een kenniscentrum, servicedesk en/of re-integratieteam? 1. ja 2. nee naar V47c 3. weet niet naar V47c V47bb.
Heeft u daar ook daadwerkelijk gebruik van gemaakt? 1. ja 2. nee 3. weet niet
V47c. Begeleiding en uitvoering van preventieactiviteiten? 1. ja 2. nee naar V47d 3. weet niet naar V47d V47cc.
Heeft u daar ook daadwerkelijk gebruik van gemaakt? 1. ja 2. nee 3. weet niet
88
V47d. Het casemanagement bij ziekte van werknemers? 1. ja 2. nee naar V47e 3. weet niet naar V47e V47dd.
Heeft u daar ook daadwerkelijk gebruik van gemaakt? 1. ja 2. nee 3. weet niet
V47e. Verzorging van subsidieaanvragen bij re-integratie? 1. ja 2. nee naar V47f 3. weet niet naar V47f V47ee.
V47f.
Heeft u daar ook daadwerkelijk gebruik van gemaakt? 1. ja 2. nee 3. weet niet
Wachtlijstbemiddeling voor snellere behandeling bij ziekte? 1. ja 2. nee naar V47g 3. weet niet naar V47g V47ff.
Heeft u daar ook daadwerkelijk gebruik van gemaakt? 1. ja 2. nee 3. weet niet
V47g. Werkplekaanpassing, bijvoorbeeld om snellere werkhervatting te bevorderen? 1. ja 2. nee naar V47h 3. weet niet naar V47h V47gg.
Heeft u daar ook daadwerkelijk gebruik van gemaakt? 1. ja 2. nee 3. weet niet
89
V47h. Bemiddeling bij een arbeidsconflict of mediation? 1. ja 2. nee naar V47i 3. weet niet naar V47i V47hh. Heeft u daar ook daadwerkelijk gebruik van gemaakt? 1. ja 2. nee 3. weet niet V47i.
Re-integratiebemiddeling naar ander werk? 1. ja 2. nee naar V47j 3. weet niet naar V47j V47ii.
V47j.
Heeft u daar ook daadwerkelijk gebruik van gemaakt? 1. ja 2. nee 3. weet niet
Behandelingen m.b.t. specifieke klachten (bijv. rugscholing, RSItraining, psychologische hulp)? 1. ja 2. nee naar V48 3. weet niet naar V48 V47jj.
Heeft u daar ook daadwerkelijk gebruik van gemaakt? 1. ja 2. nee 3. weet niet
(indien V33 is 1: ja) V48:
Welk rapportcijfer zou u geven voor de kwaliteit van de dienstverlening van uw verzuimverzekeraar in het algemeen? 1 – 10 weet niet = -1
90
Deel 2.3 WAO-verzekeringen De nu volgende vragen gaan over de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, in het nieuwe stelsel WIA genaamd, voorheen de WAO genoemd. V49:
Vindt u dat u voldoende op de hoogte bent van de nieuwe wetgeving op het gebied van het nieuwe WAO-stelsel (WIA, IVA en WGA)? ja / nee
V50:
Had u in 2005 een WAO-gat verzekering voor uw werknemers? (Enq.: het betreft hier een verzekering voor inkomensachteruitgang in het geval van arbeidsongeschiktheid) 1. Ja 2. Nee → naar v51 3. Weet niet → naar v51
[…] V54:
In de nieuwe arbeidsongeschiktheidswetgeving is gekozen voor een zogenaamd ‘hybride stelsel’. Dit betekent dat de werkgever de keuze heeft om zelf risico te dragen voor de kosten bij arbeidsongeschiktheid, het risico privaat te verzekeren bij een commerciële verzekeraar, of bij het UWV te blijven. Waar heeft uw organisatie voor gekozen of waar gaat deze voor kiezen? 1. 2. 3. 4. 5.
V55:
Eigen risicodrager Verzekeren bij commerciële verzekeraar Bij het UWV blijven Nog geen keuze gemaakt Weet niet, onbekend met materie
Hoe was deze situatie in uw bedrijf tot en met 2005? 1. Het bedrijf was eigen risicodrager voor de WAO (al dan niet met herverzekering). 2. Het bedrijf was bij UWV verzekerd voor de WAO. 3. Weet niet
[…]
91
Deel 2.4 Pakketverzekeringen De nu volgende vragen gaan over de zogenaamde totaalpakketten die zowel zorgals inkomensverzekeraars aanbieden. Het betreft totaalpakketten met daarin èn zorgverzekeringen èn verzuimverzekeringen èn arbo- en re-integratiedienstverlening. V67:
Wat zijn volgens u de doorslaggevende voordelen van zo’n totaalpakket? (enq.
Lees op, meerdere antwoorden mogelijk) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Zo’n pakket is goedkoper Betere coördinatie van zorg- en re-integratiediensten Administratieve lastenvermindering Eén aanspreekpunt Sneller herstel verzuimende werknemer, lagere schadelast Andere voordelen (……………………….) Zie geen voordelen Weet niet
V68: Maakt uw organisatie op dit moment al gebruik van zo’n totaalpakket? 1. 2. 3.
Ja Nee → naar vraag 70 Weet niet → naar vraag 70
(indien antwoord V68 = ‘ja’): V69: Sinds wanneer heeft uw bedrijf zo’n totaalpakket? Sinds ………………………………
(indien V68 = Nee of weet niet) V70: Overweegt u om in de toekomst gebruik te gaan maken van zo’n totaalpakket? 1. 2. 3.
Ja Nee Weet niet
92
AFSLUITING V72: Heeft uw bedrijf een ondernemersraad of personeelvertegenwoordiging? 1. 2.
Ja Nee
V73: Hoeveel personen zijn er op dit moment werkzaam in uw VESTIGING? (personen met een vast of tijdelijk contract, full- of parttime. Uitzendkrachten niet meetellen) ……………….. personen weet echt niet -1 V74: Zijn de antwoorden die u heeft gegeven alleen van toepassing op uw vestiging of zijn het antwoorden voor het gehele concern, de holding of het moederbedrijf? 1. 2. 3.
Antwoorden van de vestiging Antwoorden van gehele concern / holding / moederbedrijf N.v.t.
(indien vraag V33 = ja) V75: Nog even wat betreft uw ziekteverzuimverzekering, waar ik al een aantal vragen over gesteld heb. Over die verzekering zouden we graag nog een paar details willen weten. Het gaat om enkele cijfermatige gegevens waarvoor u waarschijnlijk wat opzoekwerk moet doen in uw administratie. Bijvoorbeeld het premiepercentage van de verzekering, en het verzuimpercentage van uw bedrijf in de laatste paar jaar. Voor dit onderdeel is het Ministerie van SZW opdrachtgever. De ondernemersorganisaties staan er ook achter. Bent u bereid om via een vragenlijstje op internet die vragen te beantwoorden? [ENQ.: Bij een twijfelende respondent er aan toe voegen dat deze gegevens van zeer grote waarde zijn voor het onderzoek en voor het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.] 1. ja 2. nee einde enquête
93
(indien vraag v75 = 1) V76 [ENQ.: De geïnterviewde ontvangt binnenkort een e-mail met daarin een link naar de internetenquête. Indien men het mailadres liever niet bekend maakt, s.v.p. naar adres vragen, dan krijgt men een brief met daarin een username/password voor de internetenquête.] Wat is uw e-mailadres? ……………………………………. einde enquête
of Mag ik uw postadres en telefoonnummer weten? De heer / mevrouw………………………………………………… ………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………… tel. ………………………………………..………………………….. einde enquête
95
BIJLAGE 4 VRAGENLIJST INTERNET ENQUÊTE
96
97
ONDERZOEK "EFFECTEN WET VLZ OP PRIVATE VERZEKERINGEN" Vragenlijst Internetenquête onder werkgevers AStri, 18 januari 2006
Geachte heer of mevrouw, U heeft in het telefonisch interview van Intomart aangegeven dat uw bedrijf een ziekteverzuimverzekering heeft, en al een aantal vragen daarover beantwoord. Over die verzekering willen we graag nog een paar gegevens weten. Voor een deel zult u die wellicht even moeten nazoeken in uw administratie. Het gaat om: -
het type verzekering en het eigen risico of "eigen behoud" daarin;
-
de premiepercentages over 2005, 2004 en 2003;
-
enkele specifieke mogelijke dekkingen in de verzekering;
-
het verzuimpercentage van uw bedrijf over 2005, 2004 en 2003.
Als u het op prijs stelt om een samenvatting te krijgen van de uitkomsten van het onderzoek, kunt u dat aan het slot van de vragenlijst aangeven. Wij danken u hartelijk voor uw bereidwilligheid, mede namens het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat opdrachtgever is voor dit deel van het onderzoek!
98
Vraag 1 Sinds welk jaar heeft uw bedrijf een ziekteverzuimverzekering? Sinds …………………….
Vraag 2 Geldt in deze verzekering een eigen risicoperiode per afzonderlijk verzuimgeval (een zogenaamde conventionele verzekering), of heeft u een zogenaamde stop loss verzekering? Toelichting: Bij een conventionele verzekering heeft de werkgever een eigen risicoperiode per afzonderlijk ziektegeval; als een ziektegeval die periode overschrijdt, gaat de verzekering uitbetalen. Bij een stop loss verzekering heeft het bedrijf in zijn totaliteit een eigen risico, bijvoorbeeld: de eerste x % ziekteverzuim betaalt het bedrijf zelf, mocht het verzuimpercentage hoger uitkomen dan dekt de verzekering dat meerdere (of een deel daarvan). 1. conventionele verzekering met een eigen risicoperiode per verzuimgeval [→ naar vraag 3] 2. stop loss verzekering [→ naar vraag 4] 3. ander type verzekering, namelijk: …………………………… [→ naar vraag 5] 4. ik weet het niet
Vraag 3 Hoe lang is de eigen risicoperiode per verzuimgeval? 1. korter dan één werkweek (1-4 werkdagen) 2. 1 tot 2 werkweken (5-9 werkdagen) 3. precies 2 werkweken (10 werkdagen) 4. 2 tot 3 werkweken (11-14 werkdagen) 5. 3 tot 6 werkweken (15-29 werkdagen) 6. precies 6 werkweken (30 werkdagen) 7. 6 werkweken tot 3 maanden (31-90 werkdagen) 8. 3 tot 6 maanden 9. 6 tot 9 maanden 10. 9 t/m 12 maanden 11. anders, namelijk .................................................................... 12. ik weet het niet [allen → naar vraag 5a]
99
Vraag 4 [indien vraag 2 = 2] Uw bedrijf heeft een stop loss verzekering. Kunt u aangeven (eventueel schatten) hoe hoog het eigen risico ("eigen behoud") is, uitgedrukt als percentage van de verzekerde loonsom? Toelichting: Het risico of "eigen behoud" is het bedrag (meestal een bedrag of een percentage van de loonsom) dat voor rekening van de werkgever zelf komt alvorens een verzekeraar uitkeert. Pas als de kosten van loondoorbetaling boven het afgesproken bedrag/percentage uitstijgen, zal de verzekeraar die (geheel of gedeeltelijk) vergoeden. |__|__|, |__| procent
ik weet het niet
(Indien v1 <= 2005) Vraag 5a Hoeveel premie, als percentage van de verzekerde loonsom, betaalde u over het jaar 2005 voor deze verzekering? (Geef eventueel een schatting als u het niet exact weet.) |__|__|, |__|%
ik weet het niet
(Indien v1 <= 2004) Vraag 5b Hoeveel premie, als percentage van de verzekerde loonsom, betaalde u over het jaar 2004 voor deze verzekering? (Geef eventueel een schatting als u het niet exact weet.) |__|__|, |__|%
ik weet het niet
(Indien v1 <= 2003) Vraag 5c Hoeveel premie, als percentage van de verzekerde loonsom, betaalde u over het jaar 2003 voor deze verzekering? (Geef eventueel een schatting als u het niet exact weet.) |__|__|, |__|%
ik weet het niet
100
Vraag 6 Bevat uw verzuimpolis een zogenaamde poortwachtergarantie? Daarmee wordt bedoeld de dekking van een eventuele loonsanctie aan het einde van de wachttijd voor de WAO/WIA (verlengde loondoorbetaling die opgelegd kan worden door UWV)? 1. ja 2. nee 3. ik weet het niet
Vraag 7 Bevat uw verzuimpolis een dekking voor als de loondoorbetalingperiode vrijwillig wordt verlengd tot langer dan 2 jaar? (Toelichting: werkgever en werknemer kunnen aan UWV verzoeken om de WAO/WIA-keuring uit te stellen als spoedige werkhervatting wordt verwacht; dan wordt dus de periode van loondoorbetaling vrijwillig verlengd.) 1. ja 2. nee 3. ik weet het niet
Ziekteverzuimpercentage laatste jaren
Vraag 8a Wat was over 2005 het ziekteverzuimpercentage binnen uw bedrijf, exclusief zwangerschaps- en bevallingsverlof? ......................... % berekend over alleen het 1e ziektejaar
ik weet het niet
......................... % berekend over het 1e en 2e ziektejaar samen
ik weet het niet
Vraag 8b Wat was over 2004 het ziekteverzuimpercentage binnen uw bedrijf, exclusief zwangerschaps- en bevallingsverlof? ......................... %
ik weet het niet
101
Vraag 8c Wat was over 2003 het ziekteverzuimpercentage binnen uw bedrijf, exclusief zwangerschaps- en bevallingsverlof? ......................... %
ik weet het niet
Vraag 9 Heeft u nog behoefte om een toelichting te geven op uw antwoorden, of om opmerkingen te maken over uw verzuimverzekering? 1. ja, nl. ………………………………………….. 2. nee
Vraag 10 Stelt u er prijs op een samenvatting van de onderzoeksresultaten toegezonden te krijgen, na afronding van het onderzoek? 1. ja, per e-mail aan het volgende e-mailadres ……………………………@…………………………………………… 2. ja, per post aan: [naam] [adres] [postcode, plaats] 3. nee Dit is het einde van deze vragenlijst. Wij danken u hartelijk dank voor uw bereidheid tot medewerking!