Ees-Zuidesch, houtskool uit mesolithische haardkuilen
RAPPORTNUMMER
511
DATUM
FEBRUARI 2011
AUTEUR
K. HÄNNINEN & W. VAN DER MEER
Colofon Titel: BIAXiaal 511 Ees-Zuidesch, houtskool uit mesolithische haardkuilen Auteur: K. Hänninen W. van der Meer Opdrachtgever: RAAP Archeologisch Adviesbureau ISSN: 1568-2285 ©BIAX Consult, Zaandam, 2011 Correspondentie adres: BIAX Consult Hogendijk 134 1506 AL Zaandam tel: 075 – 61 61 010 fax: 075 – 61 49 980 e-mail:
[email protected]
BIAXiaal 511
1.
1
Inleiding In opdracht van N.V. Nederlandse Gasunie heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van een aardgastransportleiding tussen Scheemda en Ommen. Hierbij zijn in Borger-Odoorn op de Zuidesch van Ees (RAAP-code G61-26) kuilen en paalkuilen aangetroffen, waaronder een huisplattegrond uit de IJzertijd/Romeinse tijd.1 Enkele mogelijke haardkuilen zijn met behulp van 14C-onderzoek in het Mesolithicum gedateerd. De houtskool hieruit is gedetermineerd om informatie te krijgen over het gebruikte brandhout.
2.
Materiaal en methode In tabel 1 staan de gegevens van de onderzochte monsters. De houtskool is onderzocht door de structuur te bekijken onder een opvallend-lichtmicroscoop met vergrotingen tot 400x. Hiervoor zijn (breuk)vlakken gemaakt die dwars, radiaal en tangentiaal ten opzichte van de groeirichting van de boom lopen.2 Tevens is informatie verzameld over het gebruikte boomdeel en de aanwezigheid van schimmelsporen en pofscheuren. Over het algemeen wordt in houtskoolonderzoek een minimumaantal van honderd determinaties per monster aangehouden. Hier is gekozen voor vijftig determinaties. In monster M2 waren slechts dertig stukken aanwezig. Wel was in een eerdere fase van het onderzoek al een onbekende hoeveelheid houtskool gedetermineerd ten behoeve van een 14 C-datering. Tabel 1
3.
Ees-Zuidesch, gegevens van de onderzochte houtskoolmonsters.
monster
spoor
put
context
datering
2
91
4
(haard)kuil
Mesolithicum
3
90
4
(haard)kuil
Mesolithicum
4
96
4
(haard)kuil
Mesolithicum
3
Resultaten De resultaten van het onderzoek staan in bijlage 1. De houtskool is goed geconserveerd, waardoor de houtstructuren goed zichtbaar zijn. In de monsters is steeds slechts één houtsoort aangetroffen, samen met enkele niet te determineren stukken. Het lijkt erop dat doelbewust één enkele houtsoort is geselecteerd. Dit kan wijzen op een speciale functie van de contexten. Ook kan de houtskoolassemblage het resultaat van een enkele verbranding zijn. In kuil S91 (M2) is houtskool van eik (Quercus) gevonden. Eik groeit in loofbossen, op droge tot vrij vochtige grond.4 Eikenhout is sterk en duurzaam en wordt daarom veelvuldig als constructiehout gebruikt. Ook is het een uitstekende brandstof, zowel in de 1
Hensen 2009; centrumcoördinaten: 249.846/546.880. Schweingruber 1982. 3 14 Houtskool uit dit monster is C-gedateerd op 7560 ± 50 BP (Poz-36847). 4 Van der Meijden 2005, 405. 2
BIAXiaal 511
2
vorm van brandhout als van houtskool.5 Er zijn enkele gesinterde stukken gevonden, een aanwijzing voor verbranding bij hoge temperaturen. Op één stuk is een scheur waargenomen. Deze zogenaamde pofeffecten ontstaan bij de verbranding van vers of nat hout. Het hierin aanwezige water zet uit bij verhitting, waardoor het hout uit elkaar scheurt. In kuil S90 (M3) gaat het om hout van den (Pinus). Deze lichtminnende soort groeit op droge tot natte, voedselarme gronden, zoals hoogvenen en heidevelden.6 Dennenhout is niet heel sterk, maar wel duurzaam, en wordt veel als constructiehout gebruikt. Het bevat veel hars, waardoor het snel brandt en veel hitte afgeeft.7 In dit hout zijn veel pofscheuren aangetroffen, een aanwijzing voor het gebruik van vers of nat hout. In kuil S96 (M4) is houtskool van berk (Betula) aangetroffen. In Nederland zijn twee soorten inheems, de ruwe berk (Betula pendula) en de zachte berk (Betula pubescens). Deze zijn houtanatomisch niet te onderscheiden. Eerstgenoemde groeit op droge tot vochtige, zure tot matig voedselrijke grond, bijvoorbeeld in loof- en naaldbossen en op heiden. Laatstgenoemde soort groeit op natte tot vochtige grond, voornamelijk in moerassen en hoogvenen, maar ook in loofbossen.8 Beide zijn lichtminnende soorten. Berkenhout wordt veel als brandhout gebruikt en ook de houtskool heeft uitstekende brandeigenschappen.9 In de onderzochte stukken zijn wat schimmelsporen aanwezig, wat wijst op het gebruik van sprokkelhout. Een enkel stuk met een pofscheur wijst op vers of nat hout. Verder is op drie stukken sintering aangetoond. De datering 7560 ±50 BP van houtskool uit kuil S96 valt in het Midden-Atlanticum. In deze periode is in Drenthe de pioniersvegetatie met berk en den op zijn retour en ontstaat er een climaxbos met eik, linde (Tilia) en iep (Ulmus).10 Hoewel het onduidelijk is of de haardkuilen enigszins contemporain zijn, is het in deze periode mogelijk dat alle drie de aangetroffen soorten in de buurt van de vindplaats hebben gegroeid.
4.
Conclusie De drie onderzochte (haard)kuilen bevatten alle slechts één houtsoort. Dit zijn den (S90), eik (S91) en berk (S96). Al deze soorten leveren een goede kwaliteit brandhout. De aanwezigheid van stukken met pofscheuren en de afwezigheid van schimmeldraden wijzen op het gebruik van vers hout. Het is aannemelijk dat het hout in de omgeving is verzameld.
5.
Literatuur Bakker, R., 2003: The Emergence of Agriculture on the Drenthe Plateau, Bonn (Archäologische Berichte 16). Hensen, G., 2009: Evaluatierapport inventariserend veldonderzoek aardgastransportleidingtracé Scheemda - Ommen (A-661), KR- 61, Catalogusnummer 26. Gemeente Borger-Odoorn (RAAP). Meijden, R. van der, 2005: Heukels’ flora van Nederland, Groningen. Schweingruber, F.H., 1982: Mikroskopische Holzanatomie, Zürich. Taylor, M., 1981: Wood in Archaeology, Shire Archaeology Series 17, Aylesbury. 5
Taylor 1981, 52-53. Weeda et al. 1985, 55-56. 7 Taylor 1981, 53. 8 Van der Meijden 2005, 406-407. 9 Taylor 1981, 46-47. 10 Bakker 2003, 63. 6
BIAXiaal 511
Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1985: Nederlandse oecologische flora. Wilde planten en hun relaties 1, Deventer.
3
Bijlage 1
Ees-Zuidesch, resultaten van het houtskoolonderzoek. NC is het volgnummer van de determinatie waarbij de soort voor het eerst is gevonden; indet. = niet determineerbaar; schim. = schimmeldraden, pof = pofeffecten, sint. = sintering; Betula = berk, Pinus = den, Quercus = eik. Voor de contexten zie tabel 1.
vnr. spoor put NC soort
deel
M2
Quercus
?
?
2,916
.
.
.
in verleden voor C14 gedetermineerd, geen extra info
indet.
?
?
0,474
.
.
.
.
Quercus
indet.
13
0,233
.
1
3
deels slecht geconserveerd, licht gesinterd
Quercus
stam
M2
M3
M4
91
91
90
96
4
4
4
4
1
1
1
N fragm. gewicht schimmel pof sint. opmerkingen
10
0,380
.
.
.
.
cf. Quercus knoest
2
0,038
.
.
.
.
indet.
5
0,084
.
.
.
.
totaal
>30
4,125
Pinus
stam
48
8,261
.
10
1
.
Pinus
indet.
2
0,170
.
.
.
.
totaal
50
8,431
Betula
stam
46
3,315
7
1
1
indet.
indet.
3
0,535
.
.
2
amorfachtig materiaal
Betula
indet.
1
0,037
.
.
.
.
totaal
50
3,887
knoest/schors
goed geconserveerd
goed geconserveerd, weinig schimmel