ARCHIEF B.S.P. GENT-EEKLO 6e
Jaargang.
1 JULI
1899.
No. 25.
r
DE
YBOÏÏVT
ïeertieiflaaisce Wad, piijfl aan ie eaflerliage opoedii der ramm W i j v r o u w e n v a n den n i e u w e n tijd zijn v e r p l i c h t elkander bij t e s t a a n . Vereenigd konden w i j de wereld o v e r w i n n e n .
Hoofdagente voor België:
Redactie en Administratie i
EMILIE CLAEYS.
N. VAN KOL.
H. MASEREETJW.
Kleistraat 95, Gent.
Prinsenhage bij Breda.
Binnenrotte 50, Rotterdam.
Hebt
uzelf
het
laatst
lief.
Mrs. MASSINQBERD.
Inhoud:
Terugkeer tot de natuur. — Reformkleeding. — Ingezonden. — Lezing Dr. Gorter. — Correspondentie.
Aan Velen. Niets m a a k t den mensch zoo ziele-wijs als — Smart.
Terugkeer
VINET.
tot
de
Natuur.
(Derde en laatste vervolg op De
Levenskunst).
De u i t d r u k k i n g „ t e r u g k e e r tot de N a t u u r " , zeer in zwang tegen het einj|!e der vorige eeuw, is op het einde der onze op' ai£uw merkwaardig in de mode gekomen ei [het onderwerp geworden van heel wat diï cessies, aanvallen, duplieken, en zoo voorts, fen moet erkennen d a t de uitdrukking er Vrij vaag uitziet en mogelijk niets anders is dan een woord-vernisje voor een onbestemd gevoel; m a a r het is eveneens mogelijk dat er heel wat meer in zit, en dat het der moeite waard zou wezen om m e t eenige zorg te onderzoeken wat de eigenlijke beteekenis dier uitdrukking wezen mag. W a n n e e r gij, ronddolende in een bergachtige streek, van het rechte pad afraakt, of ziet dat dit uitloopt in niets dan schapesporen, dan keert gij gewoonlijk op u w schreden terug tot aan den beganen weg w a a r v a n gij afdwaaldet, en van daaruit vervolgt gij dan uwe wandeling. Instinktmatig handelt men zoo. En h e t is te bewijzen dat er, in den vooruitgang van het menschelijk geslacht, een dergelijke w e t heerscht. Terwijl gewone hervormingen en veranderingen bestaan in het meer of minder snel zich voortbewegen in de bestaande richting van vooruitgang, schijnt er nog een andere soort van hervormingen of van „revoluties" te bestaan, wier doel is de terugkeer tot een verlaten punt, om van daaruit op nieuw voort te gaan. En er behoort slechts een weinig nadenken toe, om in te zien dat deze twee de eenig mogelijke groeiwijzen zijn; dat voorwaartsche sprongen, waarbij tusschenliggende s t a d i u m s eenvoudig worden overgeslagen, even weinig te verwachten zijn als een plotseling opdoemen van geheel nieuwe uitgangsp u n t e n ; en dat dit evenzeer geldt van de ontwikkeling der menschheid als van die van
Drukker en Hoofdagent v. Holland
Abonnementsprijs per j a a r f 1,50 = fr. 8,00, bij vooruitbetaling. — Losse nummers 3 ct.
het individu, omdat het begrip „evolutie" de begrippen van loslaten en overspringen uitsluit, en de menschelijke geest, zoowel als de menschelijke gewoonte en manier van doen, een zekere eenparigheid van voortbewegen vraagt. Of is het niet waar dat alle groei plaats heeft op eene der twee vermelde wijzen ? Neem bijvoorbeeld een jongen boom. Er wordt een loot gevormd die snel groeit; daarna wordt die loot hard en houtachtig. De loop der sappen wordt gestremd; ze kunnen niet meer voorwaarts in de gegeven groeiricht n g ; ze keeren dus terug en vormen op hun terugweg een knop en van dat p u n t uit een nieuwen tak. En indien dit niet alzoo geschiedde, dan zouden boomen er uitzien als reusachtige wandelstaven of dito vlaggestokken. In de maatschappij is het niet anders. Nieuwe ideeën, stellingen, richtingen, na een tijdlang flink rechtuit te zijn gegroeid, worden hard, versteenen. Dan zijn wij feitelijk gedwongen om in ons zoeken en streven terug te keeren tot vroegere vormen, en ons heil wederom te bewerken door op nieuw van uit die p u n t e n uit ie gaan. Wij onderzoeken hoe onze voorvaderen het vraagstuk oplosten; wij keeren t e r u g tot grond-behoeften, tot grond-beginselen; wij vatten den draad der geschiedenis weer op bij een reeds verlaten punt. En wanneer dit geschiedt op groote schaal, (zooals bijv. bij de Fransche Revolutie) dan gaat het gepaaid m e t het denkbeeld van terugkeer tot de natuur, en wordt door voor- en tegenstanders aldus gekarakteriseerd. (Let ook bij de Fransche Revolutie en andere hervormings-perioden in de geschiedenis van Europa, op den terugkeer tot h e t klassieke en de zoogenaamd Grieksche en Romeinsche modellen). En dit gebruik van het woord N a t u u r is Dog zoo dom niet. W a n t naarmate de maatschappij zich ontwikkelt en meer en meer samengesteld w o r d t , groeit dat deel van 's menschen omgeving, dat de vrucht is van zijn eigen bewust willen en streven, steeds aan ; en zeer veel, in verhouding tot dat deel hetwelk hijzelf niet schept, althans niet m e t bewustzijn. Geschiedkundig gesproken, of n a a r de orde der evolutie: het bewuste deel k o m t later, het andere is meer primitief. Het is gemakkelijker om het eene deel kunstmatig te noemen (bijv. het leven en de omgeving in
196
HOE HOOGER ONZE IDEALEN STIJGEN, DES TE HOOGER STIJGEN W I J ZELF.
eene stad) en het andere, bij wijze van contrast, natuurlijk (als bijv. het leven in de wouden). W e willen dit t h a n s doen, zonder echter een volstrekte scheidslinie te trekken, en zonder de bedoeling dat de eene benaming iets van grooter •waarde of verdienstelijkheid zou beteekenen dan de andere ; maar eenvoudig als een middel t e r onderscheiding van twee begrippen. In deze beteekenis zou men eene inrichting als bijv. het moderne handelswezen, m e t inbe grip van wisselkantoren en dergelijke, ten hoogste k u n s t m a t i g k u n n e n noemen, omdat het een uiterst zelfbewuste en doelmatige inrichting i s ; en een andere, bijv. de aloude ruilhandel, volkomen natuurlijk, als zijnde een geheel spontane en onbewuste gewoonte, voor komende in de vroegere perioden van mensche lijke ontwikkeling. Sommige superieure menschen hebben be weerd dat h e t dwaas is om in deze beteekenis te spreken van natuurlijk en kunstmatig, omdat alle menschenwerk in zeker opzicht natuurlijk is, en er moeilijk eene grens te trekken valt. Maar aanmerkingen van dien aard kunnen op bijna alle algemeene termen gemaakt worden ; en door toe te geven aan die zucht, zouden wij feitelijk het gebruik der taal onmogelijk m a k e n . Dat de grenslijn tusschen natuurlijk en kunstmatig eene zeer weifelende is, mag worden toegestaan, maar het redelijkste wat ons te doen staat is, de woorden niet af te danken, maar hen zooveel bepaalde beteekenis te geven als waarvoor ze vatbaar zijn. En als we dan vinden dat in menig opzicht het moderne leven in een slop is geraakt en d u s tot stilstand is gedwongen, mogen wij ook beweren (volgens het bovenstaande) dat een algemeene overeenkomst in groeiwijze bij al w a t groeit, ons doet verwachten een terugkeer tot een vroeger en meer primitief stadium van sociale ontwikkeling, als tot een p u n t van waar uit het zich weer vertakken en vernieuwen kan ; en mogen wij tot de conclusie komen dat zulk een terugkeer tot de n a t u u r volkomen logisch en in de orde der ontwikkeling is. Inderdaad, voor ieder die zien wil blijkt dit terugkeerings-proces in onze dagen u i t een oneindig aantal verschijnselen, in het maat schappelijk leven en zijne inrichtingen, in individueele behoeften,in kunsten, denkbeelden, godsdiensten enz. Onze maatschappelijke in richtingen zijn bezig zich breed te vertakken in de richting van het grondbeginsel des gemeenschappelijken bezits; de idealen der individuen bewegen zich zeer sterk in de rich ting van eene vereenvoudiging des levens, en zelfs in die van een zekere wildheid in kleeding, dieet, leven in de open lucht, e n z . ; de bevolkings-stroom, die zich deze geheele eeuw door bewoog van h e t land naar de steden, begint zich te keeren en gaat n u van de steden terug naar het l a n d ; terwijl een zekere voorliefde voor het heidendom in zeden en godsdiensten, voor natuur-methoden in de kunst, voor orientalisme in de wijsbegeerte, ofschoon te complex om hier uiteen gezet te worden, klaarblijkelijk genoeg eenzelfde karakter van teruggang dragen. Doch deze terugwaartsche bewegingen zijn geen eigenlijke teruggang, maar wijzen zeer duidelijk op een vernieuwde ontwikkeling van de oude idealen. Doch er is nog een terugkeer tot de Natuur in een anderen, nauwverwanten zin, die niet over het hoofd m a g worden gezien, die namelijk
die m e n bespeurt in den groei van het Indi vidu zoowel als in die van de Maatschappij. W a n t gelijk maatschappijen groeien door ver takking, zoo ook de individuen. Laten wij aannemen dat iemand duidelijk voelt dat zijn leven zich snel ontwikkelt in een zekere richting. Dat gaat zoo door voor eenigen tijd; dan komt er op eens een stil stand. Men voelt dat als een teleurstelling. Er doen zich omstandigheden voor die verdere vorderingen onmogelijk m a k e n ; of wel de reeds opgegaarde bouwstoffen worden te onhandel baar om zich verder te laten uitbeelden; de verharding, de omzetting der buigzame vezelen in hout, treedt i n ; het bezielende sap kan in de oude richting geen uitweg meer vinden. Dan volgt een tijdperk van werkeloosheid, van gedruktheid, van twijfel, en een gevoel als had men zijn roeping gemist; m e n denkt dan allicht dat het met zijn innerlijken groei ge daan is. Maar h e t is niet zoo. Na verloop van tijd voelt m e n zeer duidelijk in zich zelf, dat men van een vroeger standpunt opnieuw uitgaat tot innerlijken groei en bloei, dat m e n alleen maar teruggegaan is om m e t nieuwe kracht in een nieuwe richting voort te gaan, maar van een vroeger reeds ingenomen stand punt. En over 't geheel is het m a a r goed dat deze rugwaartsche beweging n u en dan plaats heeft. Zij m a a k t ons leven voller, rijker aan takken en twijgen die zich n a a r alle richtingen uitspreiden. Zij voorkomt dat onze ziel er zou gaan uitzien als een wandelstok. Deze Terugkeer tot de Natuur is, waar zij plaats heeft, een. terugkeer tot het meer primi tieve, onmisbare en universeele gedeelte van ons zelf. Alle belemmeringen, teleurstellingen enz. die ons uitwendig treffen, bedoelen waar schijnlijk d a t ; leiden noodwendig tot een nieuwe vertakking van ons innerlijke wezen. En zeer zeker heeft de Dood geen andere beteekenis. Is het daarom geen waar en zuiver instinkt van zooveele individuen in een tijd als de onze, wanneer ze vinden dat hun leven uit wendig wordt beëngd en verkankerd door de omstandigheden waaronder zij leven, dat zij niet alleen terugkeeren tot eenvoudiger en meer natuurlijke levensvoorwaarden, m a a r ook tot die meer primitieve en universeele zielsbehoeften, wier bevrediging zij weten dat een nieuwe en rijke vertakking zal geven a a n h u n in wendig leven? Zij keeren eenvoudig terug tot den altoos maagdelijken bodem hunner ziel. En wie weet, hoe dieper zij gaan, hoe meer (om bij het beeld van den boom te blijven) zij naderen tot den diepsten grond van alle leven, van het leven dat zich in al de takken van den boom openbaart! N. Naar het Engelsch.
"Reformkleedini. (Slot.)
(Praktijk.) „Wat zegt Nellie er van ?" vroeg Mevrouw de Feyfer(l) in haar artikeltje „Vrouwekleeding" in No. 15 van Vrouwenarbeid. Wel, Mevrouw, ik ben m e t u v a n m e e n i n g dat het een principieele fout in onze kleeding is, dat wij de taille hebben genomen vlak boven de heupen, 't Is echter een universeele en (li Niet die uit Arnhem, naar ik meende, maar eene andere.
HOE HOOGEE ONZE IDEALEN STIJGEN, DES TE HOOGER STIJGEN W I J ZELF. bijna overmijdelijke fout. Ook de wilden en halfbeschaafden binden h u n voorschootjes, rokjes en broekjes boven de heupen v a s t ; — natuurlijk, omdat waar schaamte-gevoel de reden was waarom men zich dekte, dit het eerst gold voor het benedendeel des lichaams. Wij hebben die foutongelukkigerwijzegeaccentueerd l e door een m a s s a kleedingstukken allemaal boven de heupen vast te binden ; 2e door smaak te krijgen in den vrouwelijken X-vorm; en 3e door een snit in te voeren die een zekere strakheid, gladheid en onbewegelijkheid van onder de armen af tot beneden de heup toe schier noodzakelijk maakt. Met u vind ik de mode onzer grootmoeders, van de taille onder de borst te nemen, lang niet leelijk; integendeel, ik heb ze altoos zeer mooi gevonden. Maar daar deze dracht vooral de borst en verder alle lijnen van het lichaam sterk doet uitkomen, is zij enkel geschikt voor jeugdige, frissche, goed geproportionneerde gestalten. . . . Wij, korte dikke propjes, zouden er alles behalve voordeelig in uitzien; en, wèl beschouwd, is de heele reformkwestie eigenlijk uitsluitend onze kwestie. Persoonlijk zou ik stemmen vóór de babyjurk, ruim, van soepele stof, en om de taille zóódanig geplooid dat de jurk tegen het lichaam aansluit, en nooit hinderlijk kan worden dooide naar voren neervallende r u i m t e . Ik wil heel gaarne gelooven w a t magere personen beweren: dat zij zich niet stijf rijgen, dat het corset hen niet hindert, en dat zij er veeleer een steun in vinden. Als ik een paar dagen in 't harnas heb gezeten voel ik zelve dat het lichaam er zich naar zet. Maar m e t dat al blijft het een onnatuurlijke dracht, en zou het geslacht er bij winnen, indien wij er voor onze kleine dochters iets beters op konden vinden. Nu, dat ligt in de m a c h t van iedere moeder. Iedere vrouw die meisjes heeft op te voeden, kan ze, onafhankelijk van de mode, steken in een los, luchtig kostuum, niet excentriek, niet smakeloos, m a a r dood-doodeenvoudig en in 't gebruik uiterst practisch. W a s ik nog tenger — ik wist wel w a t ik deed. Maar wie helpt öns uit den nood, ons dikke propjes, die al zijn wij niet ijdel, er toch niet gaarne uitzien als vogelverschrikkers! Het is feitelijk over ons dat het vernuft der tailleuses zich ontfermen moet; — de slanke jonge meisjes en de kinderloos gebleven vrouwtjes zouden zich best k u n n e n redden, als zij m a a r wilden of durfden. Eigenlijk is er m a a r ééne oplossing en dat i s : een ieder onzer weze zich zelf. Wij, die een beetje op den voorgrond staan in de beweging, wij moesten eigenlijk op dit gebied ons zelf durven zijn, niet vragen w a t mode is, nog minder w a t de buurvrouw er van zegt, m a a r w a t ons gemak geeft zonder ons onoogelijk te maken. Wij moesten ieder onze eigene uniform durven verzinnen en dragen en daarbij blijven, vooral als wij reeds op min of meer rijpen leeftijd zijn gekomen; of als wij kinderen hebben in welke onze frissche jeugd herleeft; of als wij op zedelijk of intellectueel gebied een zekeren rang bekleeden die ons feitelijk verheft boven al dat malle mode-gedoe. Wij verstandige vrouwen hooiden ook dapper te zijn. Ik houd het mijzelve telk e n s voor als ik de uniform der alledaagsheid aantrek. Ook ons hoofddeksel valt in de termen eener hervorming. W a n t bij de uniform der
197
verstandige dapperheid past het „vliegend fregat" niet, dat wij geleerd hebben op onze arme hoofden te dragen. Maar — wie geeft het sein ? Wie is er zoo dapper, vooral in het pleizierige Holland, waar men zelfs in de Hofstad niet onopgemerkt langs ' s h e e r e n wegen gaan k a n ? W a a r zelfs wèlgekleeden elkander m e t vijandelijke blikken monsteren, en de straatjeugd — de straatouderdom zelfs — niemand ongemoeid laat loopen die er ook m a a r eenigszins anders uitziet dan de rest ? Wie zal hier de eerste wezen die in h a a r kleeding individueel durft wezen ? Eene Vereeniging — dat zou iets w e z e n ! Eene vereeniging van vrouwen die besloten dapper te zijn en zich individueel te kleeden, die te zamen een paar costumes uitdachten, voornamelijk geschikt voor de dikke propjes. Van zulk een Vereeniging word ik dadelijk lid. Tegen dat ik mijn oude (pas vernieuwde!) plunje heb afgedragen — maar dat duurt lang! — zal ik misschien, tegen alle waarschynlijkheid in, mager genoeg geworden zijn voor een Reformkostuum dat niet op dikte berekend is ; w a n t heusch, ik betwijfel of de Reformkleeding wel rekening m e t ons houdt en houden kan. Neen, in ernst, al m a a k t het chapiter „kleeding" mij niet erg warm, (1) en al vind ik „zich kleeden" een der vervelendste dingen om over te denken, voor te zorgen en te doen, — ik zou toch willen dat een Vereeniging de moeders er toe overhaalde om de lichaampjes harer kleine meisjes w a t meer vrijheid te geven, en de jonge meisjes en slanke persoontjesom partij te trekken van haar jonkheid en haar slankheid. Als de hygiëne dan nog eens een middel vond om te maken dat men niet dik meer werd, — een ramp waar zelfs een matige leefwijze bij veel werk ons niet voorbehoedt! — dan keerde onze cultuur-wereld misschien nog eens terug tot de natuurlijke gratie deinaakte wilden. N. (1) Ten minste zoolang ik er niet i n zit!
InJezonden. Aan de Moeders, Vaders, Tantes en Onderwijzeressen, die „De Vrouw" lezen en goed lezen. „O, die lastige Juf" werd geschreven in den winter van '96. Sedert heeft de auteur volop gelegenheid gehad de fouten te zien, die dit werk aankleven. Zij stelt er een eer in door mevrouw van Kol gewezen te worden op w a t moreel schadelijk is voor ons jónge volkje. Reeds lang drukten haar de bier- en wijnflesschen op het schuldig hoofd; zij wil boete doen, het goede voorbeeld van den heer Stamperius navolgen, groote opruiming houden onder den bierboel, alle flesschen het raam uit gooien, hopende dat het klare water voor haar jongens en meisjes bestemd, worde helderder, zuiverder, ja een kristallen fontein waarin zonnevonken blijde dansen. Zij wil den kinderen geven levenslust en levensmoed voor den strijd die allen wacht, kleine ridders maken en flinke jonkvrouwtjes, m e t elkaar strevend en werkend, hopend en lievend, lijdend en lachend, broeders en zusters van iedereen. „Ieder kind moet zijn klein wereldje maken tot een zonnig en aangenaam iets, alleen door zijn daarzijn. En draagt ieder zijn steentje bij, dan zal onze samenleving een betere worden dan deze n u i s ! " citeer ik onze Redactrice.
198
HOE HOOGER ONZE IDEALEN STIJGEN, DES TE HOOGER STIJGEN W I J ZELF.
Reeds lang was ik 't met mevrouw van Kol eens, dat de opvoeding der kinderen in het algemeen zoo schromelijk te wenschen overlaat. Met het kind moeten wij aanvangen, het kind van heden is de mensch van morgen. Openlijk dank ik mevrouw van Kol voor hare waardeerende recensie, niet omdat ik als een ij dele pauw den staart uitzet en t h a n s denk: wat ben ik nu een groot artiest, een Bronté, een Eliot, een Couperus, een Netscher ofCoenen. Waar sprake is van dezulken, kan ondergeteekende gerust in den kelder kruipen. Maar omdat mevrouw van Kol zoo uitstekend mijn bedoeling vat en uit boek noemt een pleidooi voor het kind. Ja, dit boek is een bittere kreet van verontwaardiging tegen de menschen, die zelf nog wel eens mochten worden opgevoed, vóór zij kinderen opvoeden. Ik, die onuitsprekelijk geleden heb op eene school waar hartelooze onderwijzeressen trapten op kinderzielen als op ontluikende bloemen, ik die ruimschoots, al is het niet van nabestaanden, wreedheid en harteloosheid heb ondervonden, die al op achtjarigen leeftijd beter wist wat het woord onrechtvaardigheid oeteekende dan menig veertigjarige, ik voel, dat ik recht van meespreken heb, vooral wat betreft het groote, omvangrijke kinderleed dat op school of daar buiten geleden wordtymaar ook wat het nog grootere menschenleed aangaat, dat naderhand komt, en waar m e n heel veel voor moet strijden om te kunnen vergeven hen, die ons dat bittere aandoen. Moeders, die uwe kinderen hoort klagen over onverdiende harde bejegening op school ondervonden, bestraft niet m e t : „Och, je zult wel wat verdiend hebben!" maar onderzoekt! Moeders die u w kinderen hoort juichen over het leed eener arme juffrouw aangedaan, door u w kinderen gewoonlijk dat mensch genoemd, lacht niet, maar denkt na, vermaant ernstig en liefderijk, brengt u w kind tot berouw en t r a n e n ! Verzoek die juffrouw bij u thuis, neemt haar op aan uw haard en in u w hart. Onderwijzeressen, weest niet onverbiddelijk hard en streng, gedenkt uw eigen jeugd, toen ook gij speelsche, dartele jonge dingetjes w a a r t en rekendet op liefderijke vergeving; tracht rechtvaardig te zijn en waardig, maallaat de liefde bloeien! O, één woordje gesproken ter goeder ure, één zucht, één kus, één blik, één traan, het is het zaadje dat valt in de kinderharten, het zaadje dat ontkiemt, gaat knoppen en bloeien, en dat u naderhand als heerlijke vrucht in den schoot valt. Ongetwijfeld zijn er vele onderwijzeressen die h u n n e taak m e t liefde en toewijding vervullen, en met die opgewektheid, welke zoo stalend werkt op de kinderen, dat zij de zwaarte der taak helpen verlichten. Er leeft hier' nog onder ons een vrouw, t h a n s oud, sinds '76 toen zij haar instituut Kernheim bij Arnhem opgaf, geen hoofd eener school meer; doch in die drie en twintig jaren harer rust, heeft geen oud-leerlinge die een liefdevol dankbaar hart heeft, haar, mej. A. M. C. Koning, ooit vergeten. Men moet haar hooren vertellen hoe zij haar kinderen het leven m a a k t e tot een bron van rein genot! En leest men de brieven van die „kinderen", n u reeds lang moeders van groote zoons en dochters, die in enkele gevallen zelf weer kinderen hebben, brieven overvloeiend van liefde en gehechtheid, dan krijgt men de tranen in de oogen. O, ik weet 't, als zij eens ingeslapen is voor goed, zullen moeders weenen,
echtgenooten harer gedenken als de opvoedster die hun een lieve, zorgvolle gade gaf, en zonen zich niet schamen hulde te brengen aan de brave, die moeder maakte tot wat moeder voor hen werd. En mijn persoonlijke ervaringen en de dames bij wie ik ter schole ging ? . . . Deze gedenk ik met alles behalve erkentelijke gevoelens. W a t ik als beschroomd teer kind geleden heb is n i e t t e beschrijven : de hardheid van deze dames had iets ruw-militairs. Een teergevoelig kindergemoed is 't zelfde als een zijdig web, zij grepen daarin met nijdigen vinger en scheurden het aan flarden. Haar eerenamen voor mij, waren „suffer" en „idioot", soms ook „koe". Lieve dames, ik neem aan dat gij uit onwetendheid gezondigd hebt, maar . . . . W a t al hatelijkheden debiteerdet gij in 't publiek over ons uiterlijk, onze fouten, onze eigenaardigheden ! Mijn oogen vielen niet in u w smaak, mijn voeten moest ik verdraaien om naar uw smaak te loopen ; keek ik rechts, dan was 't niet goed, links evenmin, en rechtuit nog minder. W a t bittere tranen hebt ge mij doen schreien, hoe liet ge mij en andere zwakken vrij plagen in het helsche speeluurtje, voor mij het folteruurtje. Hoe wraaktet gij mijn onschuldigen lach bij koddige verhaaltjes, hoe mochten wij zelfs onder het zoogenaamde koffiedrinken bij een glas vuil groen water niet lachen of babbelen, hoe herinner ik mij als hongerig kind, door een uwer secondantes die in u w geest handelde, weggestuurd te zh'n (omdat ik lachte) van de koffietafel, om in een ledig lokaal te wachten tot iedereen gedaan had. Hoe hebt gij altijd kans gezien mij in 't bijzonder te grieven en te smaden, en hoe kwam mijn ziel in opstand, als ik gedwongen door ouderlijk gezag u moest eeren. Gij w a a r t de gal en alsem mijner eentonige jeugd ; m a a r ik dank u toch, want gij hebt mij geleerd van mededoogen te schreien om kinderleed! O, als ik denk aan de grootte van k i n d e r s m a r t ! Pijn lijd ik, groote pijn! Laat zelfzucht de oorsprong zijn van dit leed, m a a r hoe kan men voelen voor anderer smart als men zelf nooit heeft geleden ? Hoe kan men voelen voor het kind, als w a t m e t ons gebeurd is in onze eigene jeugd, geen onuitwischbaren indruk op ons gemoed heeft achtergelaten ? hoe kan men het kind helpen in den strijd, als men eigen hulpeloosheid deieerste levensjaren heeft vergeten ? Ik zeg U dus dit alles niet om te j a m m e r e n en te klagen over ondervonden verdriet, ik wensch alleen maar hen die over het kind willen heerschen, te wijzen op het gewicht dier taak. Het is een leugen, dat men bepaald moeder moet zijn of geweest zijn om het kind lief te hebben, w a n t een massa moeders weten even zoo min hoe moeder te zijn, als ik of een andere onbevoegde symphonieën a la Beethoven zou k u n n e n componeeren. Maar iedere vrouw kan moeder zijn, die den blik slaat in eigen ik, die bedenkt dat ze zelf een kind was, wat toen haar verlangens en wenschen waren, w a t haar geloof, vreugde en s m a r t uitmaakte. De ongehuwde vrouwen en de gehuwden, zij wenschen allen mede te helpen aan het maatschappelijk werk. Mijn waarde vriendinnen, verzuimt daarbij echter niet óók rond te zien in eigen k r i n g ; maak één kind gelukkig, tot een altruïst, tot een goed mensch, dan hebt ge al veel g e d a a n ; want heusch, wij kunnen niet allen doctors in de letteren worden, of
HOE HOOGER ONZE IDEALEN STIJGEN, DES TE HOOGER STIJGEN W I J ZELF. advocaten of geneeskundigen. En als ge t h u i s kopjes wascht en stof afneemt en tevens uw neefje of nichtje, het kind van u w schoonmaakster des noods, een greintje beter m a a k t ; als ge een zon zijt voor eigen wereldje, zijt ge dan niet zedelijk schoon, en heeft uw leven niet een onuitsprekelijke, blijvende waarde ? Mijn „tante Mies" of „nicht Marie" in de „lastige Juf' beschreven, was zoo'n gewoon, huisbakken zieltje, en jonge dandy's zouden •niet op een tram plaats voor haar maken, zooals zij zouden doen voor een jonge frissche schoone ; maar zij knipte eens waar ik bij was, kinderhemdjes voor kleuters uit een arm huisgezin van negen, en toen vond ik haar mooi; en ze huilde, zooals ieder mensch moest doen, over schapen die niet te eten hebben, en toen was ze subliem, naar mijn meening altijd. Het doet mij een zeer groot genoegen dat mevrouw van Kol, de wetende, goedkeurt de liefde tusschen Vick en Daan, mijn jong paartje. Er is in De Vrouw veel geschreven over het hoogere in de liefde en het lagere, en het werken van onze hoogere functiën en onze lagere. Ik nietig w u r m , heusch niet zoo knap op mijn leeftijd als de hoogere-burgeres, mijn oudste nicht aan wie, met haar zuster, mijn meisjesboek gewijd is, — want ik weet niets van Ramses de tweede en zij wèl, — durf toch de nederige opmerking maken, dat wij — raadselen in het onbegrijpelijke en ondoorgrondelijke, al vliegen wij mettertijd ook nog daarin rond op rose vleugels gepailleteerd m e t zilver — niet zoo wijsneuzig de n a t u u r moeten gaan bedillen als indertijd sommige jonge dames die zich Magda(l) en J. noemden dat deden in De Vrouw. Ook heb ik vernomen uit een recensie in de Groene Amsterdammer d a t mej. Catharina Alberd. Thijm, de edele vrouw, die zooveel doet voor haar zusteren, trouwen noemt een „willen nadoen van moeder en grootmoeder". W a t blieft u ? Lieve juffrouw Thijm, ik ben ongehuwd als u, veel jonger dan u, heb nooit last gehad van aanbidders, noch hebben aanbidders last gehad van mij, maar ik zie liever een jong verloofd gelukkig paar opgaan in elkander, dan een vrouwelijke dokter in de letteren die van den ochtend tot den avond m e t den n e u s in de boeken zit, en gewaardeerd wordt door ontzettend wijze professoren, die toch ook maar boterhammen eten als wij, en h u n vrouw beknorren als hun hemdsknoopjes niet stevig zijn aangenaaid. Of denkt soms iemand dat een professor, n a gegeven colleges, in de lucht stijgt als een ballon, en zich daar voedt m e t wolken vocht? Lieve dames, als ik niet zoo vreeselijk moest lachen, zou ik ü k u n n e n schudden als ge jong zijt, en mijn hoofd over u schudden als ge ouder zijt dan ik. W a t komt 't er op aan of ge de liefde al of niet persoonlijk k e n t ; wij allen jonge vrouwen, weten dat ware liefde iets heel moois is, en dat zoo twee één worden in een huwelijk, zij zich niet verlagen, maar eenvoudig natuurlijk zijn. Hoe nobeler m . i . nu de mensch zich door arbeid aan zichzelf heeft gemaakt, des te nobeler is de geestelijke, moreele en physieke eenwording van de twee Levenden, uit welk zéér hoog staand natuurverbond de derde, het kind, het reinste en beste spruit, dat op zijn beurt door de ouders tot de geluk-aanbrenger of aanbrengster van anderen weer moet worden
(1) Magda heeft zich iutusschen bekeerd. RED'
199
bestemd. Ouders, laat jongens en meisjes vrij met elkaar omgaan, onder toezicht dat zij niet als zoodanig voelen. Lach niet om den blozenden jongen, die U stamelt van zijn liefde voor het kleine bakvischje m e t de blonde haren en de blauwe oogen, maar leg uw oor aan zijn trouw, eerlijk, rein knapenhart en zeg: „Mijn kind ik zal u helpen." Voed hem op in het begrip, dat de liefde voor dat blondje een goed en puur iets is, een roos op doornig levenspad, een talisman tegen veel van het onreine en leelijke, afgrijselijke, dat hem belaagt. Waarom is de liefde van dien jongen belachelijk, geachte professoren, deugdzame huisvaders, kousenstoppende huismoeders, strenge studeerende juffers, en studenten die het leven zoo kennen ? W a a r o m ? Omdat U hem die niet gedicteerd hebt? U zelf kunt nog zooveel van dien onhandigen, blozenden, stamelenden jongen leeren. O, als hij tot u komt, geef hem het heiligste, het beste, het reinste dat uw ziel bevat, en ge zult wél doen, w a n t hij is nog vol van den God die liefde is. Niet den God-burger-boekhouder, die nagaat of iemand viermaal naaide kerk gaat, of maar eens, of in 't geheel niet per dag, w a n t die is er n i e t ; maar de Geest die goed en rein is en alom, de God van liefde en erbarming. Zoo ook het meisje dat dien jongen liefheeft. Waarom mag zij niet lief hebben ? Heeft er soms iemand een wet gemaakt, dat de man alléén maar mag liefhebben? En indien ge nu al eens zaagt, dat op een verjaardag of andere feestelijke gelegenheid meisje en jongen een onschuldigen kus wisselden, waarom moet ge dan dat arme meisje belasteren, door het slijk sleuren, haar alle afgrijselijkheden aandoen die ge een weerlooze jonge vrouw k u n t aandoen zooals ge dagelijks doet, zonder te denken wie en wat ge vermoordt. Heer in den h e m e l ! Wie zijt gij ? Gij, die niet eens vat het liefelijke van de bloemknop die zich ontsluit onder het hemelsch zonnelicht? „Mijn kind, hebt ge dat jeugdig wezen lief? Wordt ge tot hem aangetrokken door het onbegrijpelijke dat sympathie h e e t ? Kom hier aan mijn moeder- of vaderhart, laat ik u toonen door eigen voorbeeld, eigen strijd, eigen berouw, eigen vreugde of eigen leed, op een wijze voor u w leeftijd geschikt, hoe gij die liefde k u n t maken tot zegen voor uw vriendje, hoe gij hem k u n t louteren door uw gaven van vrouw, die ü maken tot het heerlijkst product deischepping. De liefde vrij en open onder de oogen zien, opheffen de natuur die zich niet laat terugdringen !! Chassez le naturel, il revient au galop! Liefde geleidelijk temperen tot het altruisme dat ons allen m a a k t tot broeders en zusters, ziedaar de taak volgens mij, ongehuwde, onbeminde, niet beminnende, de heilige en grootsche taak die is weggelegd voor ouders en opvoeders. Er is heel wat in mij omgegaan eer ik, grootgebracht in uiterst conservatieve begrippen en n a u w e denkbeeldjes, heb k u n n e n komen in mijn eentje tot deze gedachten, die ik zonder eenige malle preutsche zoogenaamde schaamte geef aan het publiek, dat zoo geneigd is den lastersmet te werpen op on gehuwden onder de vrouwen, die toonen dat zij niet zijn schapen en kinderen; dat zoo graag verkeerd oordeelt over menschen wier stemgeluid het nóóit vernomen heeft, van wie het niets wéét, maar meer wil weten dan de persoon zelf. (1) (1) Niet het publiek eehter dat uit sympathie „De Vrouw" leest. Dat is wijzer en welwillender. RED.
200
HOE HOOGER ONZE IDEALEN STIJGEN, DES T E HOOGER STIJGEN W I J ZELF.
Geacht Nederlandsch publiek, en ook Indisch d a t Hollandsch leest, ik bied u mijn denk beelden aan, in de hartgrondige overtuiging, d a t zij komen van eene die werkt en steeds gewerkt heeft met hoofd en handen, nadenkt e n heeft gedacht, niets beoogt dan w a t haarzelf en de kinderen, die zij van haar bescheiden gaven wil laten genieten als van een bundel veldbloemen, kan leiden tot hooger en beter. Haar doel m e t dit artikel is alleen een poging om sommige wanbegrippen weg te bannen. leder onzer bewondert Borel's „Jongetje", het boek niet alleen van een voornaam artiest, doch ook van een mensch m e t een hart. Gelukkig d a t er weer één is bij „the inhuman dearth of noble n a t u r e s " 1), zooals Keats zegt! Mijn h a r t deed pijn, ik schreide om het leed van h e t arme „jongetje", en wie zou dat n i e t ? Maar nu hebben vooral dames die dit boek lezen en misschien ook mannen, het idéé dat het boek rein is omdat het handelt over een kinderliefde, waarin geen sprake is van den zoogenaamden zondeval. Och ouders, opvoeders, professoren met knoopjes aannaaiende vrouwen, kruipt u dan asjeblieft onder den grond. W e g m e t jullie, jullie hebt geen recht van bestaan. Huichelt toch zoo niet, goede m e n s c h e n ! W e weten m e t ons allen heel goed, dat we gejuicht zouden hebben indien jongetje en meisje geluk kig getrouwd zouden zijn, nobele man, nobele vrouw, één in lichaam, ziel, geest en alles. Nu werd het jongetje onrein uit gebrek aan w a r e liefde, uit wanhoop over zijn hartviendinnetje. W e staan nu voor de poorten der twintigste eeuw. W o r d t toch eens wakker m e t u allen en krijgt een goed begrip van reinheid en ware deugd, zoodat er in de twin tigste eeuw geen laster meer zij over het heiligste in het leven, door u miskend!!! Arme freule Lohman ! hoe is zij aangevallen omdat zij wilde opkomen voor de liefde. Zij schijnt een droevige n a t u u r te hebben, en ik heb een vroolijke, maar ik vind freule Lohman duizendmaal meer vrouw, als zij h a a r stem waagt in den modder-laster-poel genaamd wereld, die het altijd op alleenstaande jonge vrouwen voorzien heeft, dan mej. Thijm, die liefde een aanwendsel noemt. „Het eene noodige" komt mij wat den inhoud betreft, minder goed voor, omdat men den held niet ziet, de heldin juist vrije liefde preekt, alsof een stadhuishuwelijk ook niet rein kan zijn, en zij zoo weinig levenskracht heeft, dat zij onmiddellijk den held in den dood gaat volgen, zonder er om te denken hoe zij verder nuttig zou kunnen wezen — m a a r overigens zijn de gedachten van freule L. menschelijk en is haar talent onbetwistbaar. Ik wil nederig bekennen dat ik dit talent mis, geen goede fee heeft mij zoo bedacht, m a a r daarom juist hoop ik dat freule L. ons boeken zal schenken, die anders zijn dan het „Eene noodig", w a n t vrije huwelijken in een modder poel als onze wereld, die nog des duivels i s ! . . . Zij hoeft de m a n n e n niet al te verwaand te m a k e n , doch verder wensch ook ik meer vrouwen gelukkig te zien door liefde, een voorbeeld juist voor al het onreine in de wereld, dan door het advocaatschap. Als de liefde op ruimer grondslag gevestigd ware, zou dan de laster die de vrouw in de maatschappij vervolgt als een veelkoppig monster niet vlieden ? Zou 1) De onmenschwaardige schaarste van edele natnren. RED.
de onzedelijkheid niet verdwijnen ? En voor het laatst, met wie moeten we beginnen om de liefde op reiner grondslag gevestigd te zien ? Met onze kinderen! Ik durf gerust zeggen onze kinderen, want ik houd innig veel van lief jong volkje; niet dat ik ze blind wil verwen nen, maken wil tot huistirannen, de vloek in stede de zegen des gezins! Ik heb juist h e t geluk gehad een dergelijk vloekje, spruit van beschaafde ouders, bij te wonen gedurende een maand of vier, en kan d u s over de resul taten eener onwijze opvoeding oordeelen. Ouders, uw „ja" zij een heel liefdevol toe gevend „ja", met een k u s ; uw neen zij vriendelijk-ernstig, doch kort, ferm, beslist, een neen van de Génestet, en het kind k u s t ü d a a r naderhand voor. Zoo krijgt het kind een ge lukkige zonnige j e u g d ! De wil der ouders — en altijd de wil ten goede, de wil na zelf onderzoek en nadenken — zij het voetstuk dat het wankele kinderzieltje schraagt. Het kind moet weten waaraan het zich te houden hebbe. Mijn eerste boek nu zal zijn voor Nellie's Bibliotheek, en voor jongens en meisjes. In dien ik mij wel eens uitlaat over oude juffrouwen die zus of zoo doen, wil ik niet m e t de ongehuwde spotten, want dan mocht ik zélf wel in het water springen over eenige jaren. Maar de ongehuwde mag evenmin spotten met de liefde, de kern van alle zijn. Men hoeft niet te denken, „o, w a s ik m a a r getrouwd!" want wie kan bepalen of men j u i s t in dien staat gelukkiger zou wezen ? Als m e n zijn keuze niet vindt is vrijheid verre te prefereeren ; doch wanneer het een feit is dat hoog ontwikkelde vrouwen alleen studie noo dig hebben om gelukkig te blijven, eilieve, waarom ziet men dan vrouwen met manhaftig voorkomen en kleedij, die er op uit zijn niet te behagen, vrouwen m e t korte haren en sigaretten tusschen de wijsheid verkondigende lippen, zich ter elfder ure bekeeren en vrouw en moeder worden? Dan juicht de malle wereld, alsof de goede zielen ten val k w a m e n . Nonsens, wij zijn alle menschen van vandaagzus-morgen-zoo. Zien zij in dat zij tot een hooger geluk k u n n e n komen door een derge lijke wending in hun lot en leven, laat haar dat geluk! Wij onwetenden mogen niet oordeelen! Een dik net van stof en spinrag ligt over de waarheid. Laten wij m e t ons allen trachten die ragjes te verwijderen door arbeid en inspanning, helder denken en waar doen. En dat de kinderen worden het uitgangspunt van alles! O! ik wilde ze allen wel gelukkig m a k e n ! allen! allen! Den
Haag,
22
Mei.
CORNÉLIE NOORDWAL.
Lezini van Dr. Herman Gorter, gehouden le Utrecht, 25 April 1899. De wereldbeschouwing der Soeiaal-Demokraten. Spreker begon met een zeer kort historisch overzicht van de ontwikkeling van verschillende levensbeschouwingen. Het christendom, geko men als troost der armen, aanvankelijk gepaard gaande met tijdelijk communisme, ontaardde later tot een leer der onderdrukkers onder invloed van de.Katholieke kerk. Met het ontstaan eener nieuwe, burgerlijke maatschappij, berustende op handel en industrie, k w a m tevens tot stand de Protestantsche denkwijze, die echter veel van de oude dogmen behield.
HOE HOOGER ONZE IDEALEN STIJGEN, DES TE HOOGER STIJGEN W I J ZELF. De wezenlijke hervormers echter, dieper gaande dan Luther en Calvijn, waren de filo sofen der 17 e e u w : Spinoza, Baco, Descartes, w a t l a t e r Leibnitz. Nog verder gingen Kant,Hegel, Fichte en de materialisten van Frankrijk en Engeland. Dezen allen hebben het socialisme voorbereid. Spr. nu wil de wereldbeschouwing der s o c d e m toelichten, door de leer van h u n apostel Marx te vergelijken m e t die van Spinoza en Hegel. Spinoza's leer was in quintessens deze: dat geen persoonlijk God, buiten het heelal staande, d a t heelal regeert naar zijn absolute wil; maar dat het heelal zelf God is: een oneindig lichaam m e t een oneindigen geest, waarvan al h e t bestaande een deel is. Voor den mensch als deel dier eenheid is m a a r éen weg om volkomen goed, dat is volmaakt gelukkig te zijn: zich in alle doen en denken bewust te zijn van zijn goddelijkheid. Moest men het Spinozisme omschrijven, dan zou het heeten materialistischspiritualistisch; Spinoza denkt zich God als lichaam en geest. Hegel daarentegen is zuiver spiritualist. Alles • is volgens h e m geestelijk: de mensch, de natuur, de stof. Er is niets dan een oneindige geest, een lichaamlooze godheid, waaruit door oneindige scheppingskracht menschelijke gees ten ontstaan. Dit scheppen zal voortgaan tot d e menschelijke geest zoover zich heeft ont wikkeld, dat hij zich zijn Godheid bewust wordt en d u s terugkeert in den Godgeest, waaruit hij is geworden. Hegel loochent het bestaan der stof. Wij meenen dat bestaan waar te nemen met onze oogen, m a a r dat bewijst alleen dat wij waarnemen, denken, niet dat onze gedachte j u i s t is. Marx lichtte uit Spinoza's leer de idee deiabsolute eenheid; diens Godsidee liet hij vallen. Van Hegel n a m hij over het beginsel van ge leidelijke ontwikkeling, hij verwierp w a t deze stelde als uitgangspunt en doel: den Gods-geest. Spinoza's God wordt bij Marx „de p a t u u r " ; Hegels terugkeer in den Godgeest heet bij h e m : terugkeer tot de n a t u u r ; als uitgangspunt stelt Marx in plaats van dienzelfden Godgeest: de materie. Verder r u s t Marx' leer nog op 4 grondbegin selen ; lo Darwins evolutieleer, volgens welke alle levende wezens naar vaste wetten uit elkaar worden door: aanpassing, teeltkeus, erfelijkheid e n z . ; 2o. de leer van behoud van arbeidsvermogen, waardoor warmte, licht, ja alles, in door wetten te bepalen verband staat tot elkaar en alles kan teruggebracht worden tot beweging. Die hoeveelheid beweging nu blijft altijd gelijk; 3o de leer der cellen volgens welke de heele n a t u u r is op te bouwen uit zeer eenvoudige principes, die door splijting zich kunnen vermenigvuldigen ; 4o de ontwik keling der maatschappij volgens bepaalde wetten. Dat laatste beginsel is door Marx voor het eerst ontdekt en daarin bestaat zijn groote verdienste. Door de kennis van die maatschappij waarvan w e lid zijn, doordat we k u n n e n be rekenen, hoe ze zich verder zal ontwikkelen, kunnen we zien hoe wij moeten handelen. En dat is iets heerlijks, iets dat nooit geweest is. In plaats van een vage deugd-theorie komt een nractijk van deugd op wetenschappelijke basis. Er is beweerd dat de sociaaldemocratische werelbeschouwing laag bij den grond is, omdat ze zegt: we zijn zooals we zijn omdat—
201
we stoommachines hebben! Maar bij de mate rialistische S. D. treft men dan toch ook aan het hooge ideaal van solidariteit onder menschen en van geestelijke ontwikkeling. Bovendien zocht en geeft Marx feitelijke waarheid, geen nuttelooze bespiegeling. Het is waar dat u i t de middeneeuwsche maatschappij door bepaalde oorzaken is geworden de burgerlijke maat schappij, en die oorzaken: de ontdekking van Amerika, de toevloed van meer goud en zilver, de ontwikkeling der industrie, zijn economischmaterieel, niet ideëel. En het is ook waar — en ook dat ontdekte Marx door ernstige bestu deering van de historie en van den toenmaligen toestand in Engeland, welks industrie die van andere landen ver vooruit w a s — het is ook waar dat de burgerlijke maatschappij in de laatste eeuw zich wijzigt door eveneens oeconomische oorzaken. In onze maatschappij i s namelijk alles geworden tot koopwaar, die door concurrentie wordt gedrukt tot den laagsten prijs, zoodat de winst tot het m i n i m u m daalt. Dat toch kapitalen zich vormen en winst zich ophoopt, komt doordat één artikel altijd wordt geruild beneden zijn waarde: de arbeidskracht. Een arbeider die 12 u u r heeft gewerkt, krijgt daarvoor van zijn patroon zegge f 1. Dien gulden n u ruilt hij tegen een hoeveelheid levensbe hoeften, die samen niet meer dan 6 u u r arbeid vertegenwoordigen. Deze verhouding tusschen loonarbeider en kapitalist vormt den grondslag der maatschappij en m a a k t elks leven. Dat de zoon studeert, komt doordat zijn vader aandeelen heeft in Amerikaansche sporen, waaraan arbei ders zorgen voor overwinst, die naar Europa overgezonden, hem in staat stelt k a m e r s te huren voor dien jongen m a n , diens boeken en collegegeld te betalen. De door Marx ontdekte wijziging in verhoudingen bestaat daarin, d a t de machines den kleinarbeid verdringen en dat de groot-industrie toeneemt, in Duitsbhland volgens goede statistieken van den laatsten tijd m e t 90°/o! Door dat numeriek toenemen worden de proletariërs sterker, ook tegenover h u n onderdrukkers, de bezittende klasse. Bij die feiten zich aansluitend heft Marx nu zijn leus a a n : „Proletariërs van alle landen vereenigt u". Niet uit een luim dringt hij daarop aan, maar omdat door die vereeniging het ont wikkelingsproces wordt versneld en veel vroeger dan anders de misstand zal verdwijnen v a n overheersching van allen door een weinig tal rijken stand. Voor een ouder socialistisch ideaal: communistisch kleinbezit, zijn de tijden voorbij. De eens gevonden machines afschaffen zou achteruitgang zijn, en we moeten vooruit: n a a r collectief bezit, naar groot-industrie zonder individueele toeeigening. Hoezeer werkelijk onmaterieele begrippen worden gewijzigd door de verhouding tusschen loonarbeid en kapitaal, bewijst spr. door eenige voorbeelden; lo. Het rechtsbegrip is veranderd; vroeger ging vóór alles het onschendbaar recht van elk individu; nu is de Amsterdamsche gemeente raad overgegaan tot onteigening van t r a m en waterleiding, doordat een kortstondige opleving van den middenstand een paar radicalen in den raad bracht. Worden stakende arbeiders gestraft wegens een aanval op niet-stakende, dan zegt de bourgeoisie: het is billijk, w a n t ze vergrepen zich aan de individueele vrijheid en dat w a s recht. Maar de heele sterke proletariërsklasse zegt: h u n daad was verkeerd, m a a r omdat ze-
202
HOE HOOGER ONZE IDEALEN STIJGEN, DES TE HOOGER STIJ GEN W I J ZELF.
geschiedde uit een hoog beginsel, de solidariteit der arbeiders, moet de straf licht zijn; en dat •wordt recht. 2o. De politiek verandert; niet jaren, m a a r eeuwenlang heeft het moederland batige saldo's u i t Indië getrokken en die gebruikt voor zich. Eerst nu een krachtige proletariërspartij haar eigen afgevaardigden zendt naar de Tweede Kamer, heeft Van Kol daar een nieuwen eisch van recht doen weerklinken: Indische opbreng sten voor de Indiërs. Het is plicht, niet langer stoffelijk voordeel te trekken uit de overmacht van den Javaan, m a a r de achterlijken te steunen en te leiden tot ze in staat zijn op zich zelf te staan. 3o. Godsdienst verandert en verdwijnt door een andere opvatting der natuur, beter kennis daarvan ook bij den proletariër. In de arbeiders klasse neemt het ongeloof sterk toe, daar het sterkst w a a r de industrie het krachtigst is. De ondergaande bourgeois-klasse daarentegen zoekt weer den godsdienst overal — zelfs ' t Boeddhisme wordt er bijgehaald — zooals de zinkende zich vastgrijpt aan eiken stroohalm. 4o. Kunst. Een nieuwe litteraire k u n s t scheen te zullen opkomen met de Nieuwe Gids. Spr. zelf is een der voormannen ge weest in die beweging, en beter dan anderen weet hij m e t wat bruischende levenskracht, m e t wat hooge idealen ze is ingezet. Toch liep ze uit op niets, doordat de leiders het wilden hebben van het individualisme. W a t er moois en hoogs, wat er innigs en teers in hen leefde, dat wilden ze uiten; dat zou be roering brengen in de wereld en ze hervormen. Maar burgerkinderen, opgegroeid in een bourgeoisie-milieu, hadden ze geen oog voor het u i t g a n g s p u n t van dat jonge, kiemende leven d a t ze om en in zich voelden, voor de ver andering van onze e e u w : de bewustwording der proletariërs. Het individualisme is een overwonnen s t a n d p u n t ; solidariteit, aaneen sluiting behoeft onze tijd; en de Nieuwe Gids m a n n e n die dat niet inzagen, geraakten onder de achterblijvers. De sociaaldemocraten zeggen ongeveer het zelfde wat de groote filosofen altijd hebben gezegd. Maar ze zijn uit de studeerkamer getreden in het volle leven, en hebben hun bespiegelingen gefundeerd op de practijk die ze zagen om zich heen. Zoo zagen ze in, d a t iemands wereldbeschouwing niet anders is dan de manier waarop hij staat tegenover d e n a t u u r en denkt te zitten in 't heelal; en dat die verhouding bepaald wordt door zijn arbeid en de wijze waarop hij dien verricht. Daarvan hangt het af hoe hij eet, drinkt, zich kleedt en ook hoe hij zijn geest voedt en laaft. Deze ontdekking is de grond van de kolossale waarheid in de sociaal-demo cratie. Wie die waarheid dóórdenkt, moet komen tot de conclusie, dat allereerst noodig is voor allen: terugkeer tot den arbeid, terug keer tot de natuur. Dan valt meteen weg de n u zoo betreurenswaardige scheiding van ken n i s en arbeid. W e r k t elk die kracht heeft mee a a n de productie, dan heeft men arbeid voor allen, brood voor allen, en ook voor allen tijd en gelegenheid tot verkrijging van meerder kennis. N a een Nanninga filosofie en a l s alleen
kort debat met den heer Uiterdijkover de voorstelling van Hegels over de v r a a g of de sociaaldemocratie, de zaken beschouwende uit het oog
punt van het eindige recht heeft op den n a a m wereldbeschouwing, werd de vergadering ge sloten. Utrecht. L. M.
"Raad ievraaid. De Mama van een zestienjarig meisje, dat geen bijzonderen aanleg voor onderwijs en wetenschap t o o n t wenscht te weten of er in 't buitenland, —doch niet al te ver van honk, — ook eene school is waar h e t meisje kan opgeleid worden tot, bijv., leerares a a n een huishoudschool, boekhoudster, photograaf of i e t s van dien aard. 't Is om de taal dat men het buiten land verkiest. Weet een onzer lezeressen wellicht iets van eene dergelijke school — liefst met gelegenheid tot internaat, — in Keulen, Bonn, Brussel of een andere niet te ver verwijderde plaats ? Of indien de leeftijd te jong is, van eene voorbereidende vakschool, eveneens in 't buitenland ? Met het oog op andere ouders in dergelijke omstan digheden, zullen de adressen in „De Vrouw" worden bekend gemaakt. r
Belangrijk bericht. Een dame in Iudië, wier naam voorloopig nog geheim moet blijven, zond mij een wissel van fl 1000 als prijs voor eene — nader te behandelen — p r i j s v r a a g . De wissel werd door mij gedeponeerd bij de Heeren V a n d e r M e e r e n Z o l n e r te B r e d a . Correspondentie. Mevr. v. V. v. B. te A r n h e m . Indien eenigszins mogelijk, zal de uitgever stellig wel aan uw verzoek voldoen. Mej. L. M. te A r n h e m . Die opmerking van uw nichtje getuigt l e van aandachtig lezen ; en 2e van echten Hollandsch-huishoudelijken aanleg. Maar 't had mij w a r m e r aangedaan, indien zij had begre pen dat Madeleine, in haar lieven ijver om Mama te verrassen, het „luchten" heelemaal had vergeten. Overigens ben ik er Mad. de P r . dankbaar voor d a t zij ons niet alles voorkauwt, en dat zjj aan ons ver stand enkele vragen overlaat die wij met het h a r t kunnen beantwoorden. (Voor de anderen : deze corr. betreft bl. 5 van „Een levenslustig troepje.) Mej. M. J. te Scheveningen. Bezending in orde ontvangen. Ik wacht op een rustig oogenblik om van uwe uitgaven te genieten. Den Heer A. H. G. te Amst. Blaadjes in dank ontvangen. Mevr. A. C. V. -M. Ik heb er al iets op gevonden. Jeannette. Ik geef in „De Vrouw" zoo zelden verslagen van vergaderingen, l e omdat ik zoo zelden verg bezoek, en 2e omdat anderen ze maar zelden voor mij opmaken. Het is trouwens de vraag of ik er altoos plaats voor hebben zou indien men ze geregeld aanbood. Het eerste vloeit niet voort uit onverschilligheid, maar uit het jammerlijke feit d a t ik maar één lichaam heb, met één enkel hoofd, — welks bemoeiingen toch al reeds vrij vele zijn. Ik kan er niets meer bij nemen. Daarenboven, voor de p r a k t ij k der Vrouwenbeweging kan men „Belang en R e c h t ' lezen, en „Evolutie", waarin vergaderingen, wetsontwerpen, praktische voorstellen enz. enz. met ijver en zaakkennis worden behandeld. Het karakter van „De Vrouw" leidt tot andere bemoeienissen, en „De Vrouw" ligt ook liefst maar zusterlijk n a a s t genoemde bladen op de leestafels der vrouwen. — Dank voor uw hartelijken woorden. Nieuwe ab. op „Ons B l a a d j e " sparen mij omslag uit, door zich d i r e k t bij den Heer Masereeuw op te geven. Abouné's wier ab. in Juli vervalt, doen mij een dienst mij hun ab. per mandaat te zenden. In Juli toch vervallen de meeste abonnementen, — en nooit komen er zeovele quitanties, wegens afwezigheid der geadresseerden, terug als in Juli en Augustus. .Men spare mij dus arbeid en omslag door mij, liefst vóór 15 Juli, het ab. voor den 7en j a a r g a n g te zenden.