Aan de commissie : Datum vergadering: Agendapunt : Raadsvergadering
8 juli 2004
Agendapunt
6
Aan de Raad
Made, 15 juni 2004
Onderwerp
Eerste wijziging Algemeen Plaatselijke Verordening (APV)
Voorstel
Eerste wijziging APV vaststellen
Financiële gevolgen
-
Toelichting
Onderstaand wordt een aantal wijzigingen van de Algemeen Plaatselijke Verordening, zoals die door uw raad op 8 mei 2003 is vastgesteld, voorgesteld. Een aantal wijzigingen wordt voorgesteld op instigatie van de VNG en een aantal wijzigingen is ingegeven door de praktijk. Per voorgestelde wijziging wordt de wijziging gemotiveerd, waarna de nieuwe tekst is opgenomen. Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen Het huidige artikel bevat een opsomming. Voorgesteld wordt deze aan te passen overeenkomstig onderstaande tekst. De nieuwe formulering sluit zo veel mogelijk aan bij de Drank- en Horecawet. Nieuwe tekst: Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen 1. Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.
Artikel 2.3.1.2 Exploitatievergunning horecabedrijf In het verleden is er nogal eens verwarring geweest over de vraag of de burgemeester, als een vergunning wordt aangevraagd voor een horecabedrijf waartoe een terras behoort, ook
over dit terras diende te beslissen. Door in de huidige tekst het woordje "ook" tussen te voegen wordt dit verduidelijkt. Nieuwe tekst: Artikel 2.3.1.2 Exploitatievergunning horecabedrijf 5. In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voorzover deze zich op de weg bevinden, over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.
Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden Voorgesteld wordt de terminologie in het eerste lid van dit artikel aan te passen zodat wordt aangesloten bij de meer gebruikelijke terminologie. Voorts wordt voorgesteld aan het derde lid een nieuwe wijzigingsgrond toe te voegen, t.w. strijd met het bestemmingsplan. Doel hiervan is om gemeenten meer armslag te geven bij de aanpak van illegale speelgelegenheden. Nieuwe tekst: Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden 1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omva ng alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren. 3. De burgemeester weigert de vergunning: a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; b. indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
Artikel 2.4.17 Loslopende honden en artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden In verband met het beleid zoals dat ontwikkeld wordt inzake overlast van honden dienen de artikelen 2.4.17 en 2.4.18 op onderdelen aangepast te worden. Als gevolg van de aanpassing wordt de regelgeving eenduidiger. Voorts wordt het aantal verboden gebieden in lid 1 sub b uitgebreid. Nieuwe tekst: 2.4.17 Loslopende honden 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen: a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond is aangelijnd; b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide, schoolterrein, begraafplaats of sportpark ; c. op een andere door het college aangewezen plaats; d.op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
2
2.
Het verbod geldt niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien de eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond. 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op een door het college als zodanig aangewezen losloopterrein. 2.4.18 Verontreiniging door honden 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht er voor zorg te dragen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet: a. op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd is voor het verkeer van voetgangers; b. op een andere door het college aangewezen plaats. 2. De strafbaarheid van het in het eerste lid gestelde verbod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond e r zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd. 3. Het verbod geldt niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is. 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op een door het college als zodanig aangewezen losloopterrein.
Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden Lid 2 van dit artikel gaat nog uit van een optisch leesbaar kenmerk. In de praktijk worden honden echter niet meer voorzien van een optisch leesbaar kenmerk, maar van een chip. Derhalve wordt voorgesteld de chip aan lid 2 van dit artikel toe te voegen. Nieuwe tekst: 2.4.19 gevaarlijk honden 2. In afwijking van artikel 2.4.17, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand, of dient te zijn voorzien van een chip op een daarvoor gebruikelijke plaats.
Afdeling 2.6 Vuurwerk Op 1 maart 2002 is het Besluit houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk grotendeels in werking getreden. Afdeling 2.6 van de APV heeft hierop een aanvullende werking en kan gelet op het besluit nog slechts zien op consumentenvuurwerk. Voorgesteld wordt de bepalingen van afdeling 2.6 in overeenstemming met het nieuwe Vuurwerkbesluit te brengen. Nieuwe tekst: Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consume ntenvuurwerk waarop het Besluit van 2 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
3
Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of neven bedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd. Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats. 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
Artikel 4.7.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz. Naar aanleiding van de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet milieubeheer en het in werking treden van het Besluit beheer autowrakken op 2 juli 2002 wordt voorgesteld het eerste lid uit te breiden met een extra categorie en aan het vierde lid het Besluit beheer autowrakken toe te voegen. Nieuwe tekst: Artikel 4.7.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz. 1. … f. Autowrakken. 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, het Besluit beheer autowrakken of Wet op de ruimtelijke Ordening van toepassing is.
Artikel 4.7.1.a Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen Het "Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998" dient vervangen te worden door het "Besluit gebruik meststoffen". Nieuwe tekst: Artikel 4.7.1.a Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen 1. a. dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet. b. grond: bouwland, maïsland en grasland. 2. Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden dierlijke meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zondag en op de volgende feest- n gedenkdagen: nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, tweede Pinksterdag, Hemelvaartsdag, eerste en tweede Kerstdag, bevrijdingsdag en koninginnedag .
4
Artikel 4.7.2 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d. Naar aanleiding van een tweetal uitspraken van de Raad van State inzake de afbakeningsproblematiek zijn handelsreclames die tevens bouwwerken (in de zin van de Woningwet) zijn niet onderworpen aan een handelsreclamevergunning. Als gevolg van de voorgestelde aanpassing kunnen handelsreclames die tevens bouwwerken zijn alleen getoetst worden aan de belangen van verkeersveiligheid en de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak en zijn deze derhalve wel handelsreclamevergunning plichtig. Het opschrift van het nieuwe artikel 4.7.2 komt te luiden "Vergunningsplicht handelsreclame". Voorts wordt voorgesteld artikel 4.7.3 te herformuleren. De redactie wordt hiermee aanzienlijk verduidelijkt en vereenvoudigd. De bedoeling van het artikel is het mogelijk maken van repressief toezicht op hinderlijke handelsreclame die niet-vergunningsplichtig is. De afbakeningsproblematiek speelt overigens ook bij een aantal andere artikelen uit de APV. Deze worden momenteel nog door de VNG onderzocht. Medio juli 2004 worden de wijzigingsvoorstellen in verband hiermee van de VNG verwacht. Nieuwe tekst: 4.7.2 Vergunningplicht handelsreclame 1. Het is verboden om zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift , aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is. 2. Het verbod geldt niet voor onverlichte : a. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendige gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg; b. opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid; c. opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op: - een openbare verkoping of aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijk betekenis hebben; - het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd; d. opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben; e. opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer. 3. Het verbod geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits,: a. van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college; b. het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken; c. deze opschriften of aankondigingen n iet langer dan twee weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.
5
4.
Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd: a. indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; b. in het belang van de verkeersveiligheid; c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak. 5. De weigeringsgrond van het vierde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken. 4.7.3 Eisen aan niet-vergunningplichtige handelsreclame Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in artikel 4.7.2 tweede lid, de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.
5.5.1 Verbod vuur te stoken Op 23 mei 2003 is een wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden, waarbij in artikel 10.2 een verbrandingsverbod buiten de inrichting is opgenomen en in artikel 10.63 aan het college de bevoegdheid wordt gegeven van dit verbod ontheffing te verlenen. Het college kan een dergelijke ontheffing verlenen, kort gezegd, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Artikel 10.63 biedt echter geen mogelijkheid de vergunning te weigeren indien de openbare orde en veiligheid in het geding is. Daartoe dient de ontheffingsmogelijkheid zoals opgenomen in lid 2 van artikel 5.5.1. Op grond van dit lid kan een ontheffing van het verbod vuur te stoken onder voorwaarden worden verleend of, indien hiermee een verstoring van de openbare orde niet kan worden voorkomen of de veiligheid niet voldoende kan worden gewaarborgd, kan een ontheffing worden geweigerd. In lid 4 is een uitzondering opgenomen op het verbod vuur te stoken. Het betreft hier een aanvulling op hogere regelgeving (de Wet milieubeheer) waarbij de gemeentelijke wetgever vanuit eenzelfde motief als de hogere regelgever iets regelt, maar zich daarbij beperkt tot gedragingen die (nog) niet worden bestreken door hogere regelgeving, t.w. het verbranden van niet-afvalstoffen buiten inrichtingen. Op dit moment geldt bij de verlening van een ontheffing op grond van artikel 10.63 Wet milieubeheer de procedure van afdeling 3.5 Algemene wet bestuursrecht, een zeer omslachtige procedure voor een dergelijke ontheffing. Op dit moment wordt een reparatie van de wetgeving voorbereid, die naar verwachting omstreeks 1 juli 2004 in werking zal treden. Als gevolg van die reparatie zal dan niet langer een omslachtige procedure gevolgd hoeven te worden bij het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 10.63 Wet milieubeheer. Nieuwe tekst: 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken 1. Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben. 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. 3. De ontheffing in het tweede lid kan worden geweigerd: a. in het belang van openbare orde en veiligheid; b. ter bescherming van de woon- en leefomgeving; c. ter bescherming van flora - en fauna.
6
4.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover: a. op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn; b. de provinciale milieuverordening van toepassing is; c. artikel 429, aanhef en onder 1 en 3, Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn; of d. het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels, en dergelijke, sfeervuren zoals terrashaarden, vuurkorven en dergelijke of vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.
Omissies bij totstandkoming integrale herziening 2003 Bij de totstandkoming van de algehele herziening van de APV in 2003 is op een drietal plaatsen verzuimd duur of plaats in te vullen. Derhalve wordt voorgesteld dat alsnog te doen en wel als volgt: 2.1.2.2 lid 1: 48 uur; 4.1.2 lid 3: 'van de volgende delen' vervangen door 'van de kernen van de gemeente'. 4.1.3 lid 1: 2. E.e.a. is in overeenstemming met de bepalingen zoals deze in de in 2003 de ingetrokken APV waren opgenomen. Tijdens de behandeling van het voorstel in de vergadering van de commissie ABM op 1 april heeft de ZLTO verzocht de bepalingen m.b.t. het uitrijden van mest in artikel 4.1.7 .a te wijzigen zodanig dat het gelijktijdig onderwerken van de mest niet langer verplicht is en het uitrijden van mest op zaterdag mogelijk te maken. In het onderhavige voorstel is aan dit verzoek tegemoet gekomen. Het voorschrift van het gelijktijdig onderwerken in lid 1 is komen te vervallen. Het besluit gebruik meststoffen bepaalt reeds wat onder emissie-arm aanwenden wordt verstaan en schrijft voor dat het onderwerken in maximaal twee direct opeenvolgende werkgangen dient te geschieden. Voorts is in lid 2 de zaterdag vervallen en is ter verduidelijking aangegeven op welke feest en gedenkdagen het uitrijverbod wel geldt. Ui t overleg met de ZLTO is gebleken dat zij zich in deze wijziging kunnen vinden. Voorts heeft afstemming met de gemeente Geertruidenberg plaatsgevonden. Daar wordt op dit moment de integrale wijziging zoals in de gemeente Drimmelen in 2003 heeft plaatsgevonden voorbereid. Afgesproken is dat in die integrale wijziging voor artikel 4.1.7.a een aan het thans voorliggende voorstel gelijke tekst zal worden opgenomen. De overige in het voorstel opgenomen wijzigingen behoeven geen verdere afstemming. Overigens is over en weer de afspraak gemaakt in de toekomst wijzigingen in de APV vooraf af te stemmen, in het bijzonder daar waar het gaat om bepalingen in de APV die door de politie gehandhaafd moeten worden en is een voorkeur uitgesproken voor het volgend van de modelverordening, daar waar er geen bijzondere redenen zijn om van het model af te wijken.
7
Met betrekking tot het voorstel inzake het verbod vuur te stoken, artikel 5.5.1 is in het overleg met de ZLTO verduidelijkt dat, nu deze materie in de Wet milieubeheer is geregeld, het niet mogelijk is in de APV een hiervan afwijkende regeling op te nemen. Afgesproken is dat na het in werking treden van de reparatiewetgeving in overleg getreden zal worden met de ZLTO over de problematiek. burgemeester en wethouders van Drimmelen, Secretaris
Wnd. burgemeester,
mr. C.M.G.H. Wortel
P.H.M. Jacobs - Aarts
Bijlagen: Raadsbesluit Ter inzage: Ambtelijke coördinatie afdeling: Bestuurs- en Management Ondersteuning behandeld door: H. de Vries portefeuillehouder P.H.M. Jacobs - Aarts
8
De raad van de gemeente Drimmelen; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 15 juni 2004; gelet op artikel 147 van de Gemeentewet; Besluit: vast te stellen de navolgende eerste wijziging van de Algemeen Plaatselijke Verordening Artikel 2.1.2.2 lid1 dient als volgt gelezen te worden: 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan ten minste 48 uur voordat de betoging zal worden gehouden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van wat in artikel 2.1.2.4, eerste lid, hierover is bepaald. Artikel 2.3.1.1 lid 1 dient als volgt te worden gelezen: 1. Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Artikel 2.3.1.2 lid 5 dient als volgt te worden gelezen: 5. In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voorzover deze zich op de weg bevinden, over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras. Artikel 2.3.3.1 lid 1 en lid 3 dienen als volgt gelezen te worden: 1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wo rdt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren. 3. De burgemeester weigert de vergunning: a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; b. indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
Artikel 2.4.17 dient als volgt geelzen te worden: 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen: a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond is aangelijnd; b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide, schoolterrein, begraafplaats of sportpark; c. op een andere door het college aangewezen plaats; d.op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen. 2. Het verbod geldt niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien de eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond. 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op een door het college als zodanig aangewezen losloopterrein. Artikel 2.4.18 dient als volgt gelezen te worden: 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht er voor zorg te dragen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet: a. op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd is voor het verkeer van voetgangers; b. op een andere door het college aangewezen plaats. 2. De strafbaarheid van het in het eerste lid gestelde verbod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd. 3. Het verbod geldt niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is. 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op een door het college als zodanig aangewezen losloopterrein. Artikel 2.4.19 lid 2 dient als volgt gelezen te worden: 2. In afwijking van artikel 2.4.17, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar identificatiekenmerk in het o or of de buikwand, of dient te zijn voorzien van een chip op een daarvoor gebruikelijke plaats. Artikel 2.6.1 dient als volgt gelezen te worden In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 2 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
10
Artikel 2.6.1 aanhef en lid 1 dienen als volgt gelezen te worden: Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of neven bedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd. Artikel 2.6.3 aanhef en lid 1 en lid 2 dienen als volgt gelezen te worden: Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats. 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken. Artikel 4.1.2 lid 3 dient als volgt gelezen te worden: 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geld tin een of meer van de kernen van de gemeente. Artikel 4.1.3 lid 1 dient als volgt gelezen te worden: 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 2 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage onder B van het besluit niet van toepassing zijn mist de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld. Aan artikel 4.7.1 lid 1wordt een nieuw sub f toegevoegd inhoudende: f. Autowrakken. Artikel 4.7.1 lid 4 dienen als volgt gelezen te worden: 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, het Besluit beheer autowrakken of Wet op de ruimtelijke Ordening van toepassing is. Artikel 4.7.1.a lid 1 en lid 2 dienen als volgt gelezen te worden: 1. a. dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet. b. grond: bouwland, maïsland en grasland. 2. Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden dierlijke meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zondag en op de volgende feest- n gedenkdagen: nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, tweede Pinksterdag, Hemelvaartsdag, eerste en tweede Kerstdag, bevrijdingsdag en koninginnedag .
11
Artikel 4.7.2 aanhef en lid 1, lid 2, lid 3, lid 4 en lid 5 dienen als volgt gelezen te worden: 4.7.2 Vergunningplicht handelsreclame 1. Het is verboden om zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift , aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is. 2. Het verbod geldt niet voor onverlichte: a. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendige gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg; b. opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid; c. opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op: - een openbare verkoping of aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijk betekenis hebben; - het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd; d. opschriften d ie betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben; e. opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer. 3. Het verbod geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits,: a. van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college; b. het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken; c. deze opschriften of aankondigingen niet langer dan twee weken op de onroerende zaak aanwezig zijn. 4. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd: a. indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; b. in het belang van de verkeersveiligheid; c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak. 5. De weigeringsgrond van het vierde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken. Artikel 4.7.3 aanhef en inhoud dienen als volgt gelezen te worden: Artikel 4.7.3 Eisen aan niet-vergunningplichtige handelsreclame Het is verboden door een o pschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in artikel 4.7.2 tweede lid, de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.
12
Artikel 5.5.1. aanhef en lid 1, lid 2, lid 3 en lid 4 dienen als volgt gelezen te worden: Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken 1. Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben. 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. 3. De ontheffing in het tweede lid kan worden geweigerd: a. in het belang van openbare orde en veiligheid; b. ter bescherming van de woon- en leefomgeving; c. ter bescherming van flora - en fauna. 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover: a. op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn; b. de provinciale milieuverordening van toepassing is; c. artikel 429, aanhef en onder 1 en 3 , Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn; of d. het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels, en dergelijke, sfeervuren zoals terrashaarden, vuurkorven en dergelijke of vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert. Deze eerste wijziging treedt in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van zes weken na de datum van publicatie van het besluit van de Raad tot vaststelling van de eerste wijziging van de APV. Made, 8 juli 2004
De raad voornoemd, Griffier,
Voorzitter,
mr. M.J.N. Schetters-Schuurbiers
P.H.M. Jacobs - Aarts
13