Eerste graad
Freinet Secundair Onderwijs Campus Lyceum Caputsteenstraat 51 Mechelen
Waarom op Campus Lyceum te Mechelen? Na grondig onderzoek werd besloten de eerste graad Freinet secundair onderwijs op te starten op de Campus van het Lyceum in Mechelen, omdat dit een vervolg vormt op basisschool Villa Zonnebloem en omdat methodeonderwijs goed aansluit bij het profiel van de school. Zo biedt het Lyceum binnen het ASO de studierichting Humane Wetenschappen aan, maar kan de leerling er ook kiezen voor een KSO-opleiding (beeldende vorming).
Waarom een eerste graad Freinet Secundair Onderwijs? Scholengroep 5 Mechelen – Keerbergen – Heist-op-den-Berg, van het Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, kortweg GO!, heeft nu al verscheidene jaren enkele Freinetbasisscholen onder haar hoede. De positieve ervaring met deze methodescholen en de vraag van ouders zette er de Raad van Bestuur toe aan te beslissen om vanaf 1 september te starten met een eerste graad Freinet Secundair Onderwijs.
Daarenboven sluit de eigenheid van Freinet-onderwijs ook aan bij de kernwaarden van de school: kwaliteit, creativiteit en diversiteit. Naast het belang van een goed studieniveau en een degelijke studiebegeleiding wordt er gestreefd naar de optimale ontwikkeling van individuele talenten en een kruisbestuiving tussen de inbreng van de theoretische geesten enerzijds en van de creatievelingen anderzijds. De school probeert erg leerlinggericht te werken en verscheidenheid positief aan te wenden, zodat zoveel mogelijk kansen voor leerlingen worden gecreëerd. Een derde factor die een rol speelde bij de beslissing de eerste graad Freinet Secundair Onderwijs in het Lyceum onder te brengen, is de infrastructuur. Op het groene domein van de school staat een apart historisch gebouw, een koetshuis, dat volledig wordt ingericht om er de Freinetklassen van de eerste graad in te herbergen. Zo kan de Freinet-groep een aparte groep vormen binnen de A-stroom van de eerste graad, maar zonder dat zich een eiland vormt. Op pedagogisch-didactisch vlak wordt er voor gekozen om de optie Latijn, Lichamelijke opvoeding en het levensbeschouwelijke vak te laten aansluiten bij de reguliere klassen van het traditioneel onderwijs. Alle andere vakken worden geclusterd en door twee ervaren leerkrachten onderwezen volgens de principes van Freinet, dus zoveel mogelijk er-
varingsgericht, op een zelfstandige, maar toch begeleide manier experimenteren en ontdekken. Daarvoor zullen de werkvormen die specifiek zijn voor methodeonderwijs aangewend worden: praatronde, vrije teksten, contractwerk, coöperatief leren, projecten … Wie geen Latijn kiest, krijgt automatisch de optie“vrije ruimte” toegewezen. Dat zijn uren die niet aansluiten bij een specifiek vak, maar waarin leerlingen thematisch en projectmatig werken, begeleid zelfgestuurd leren, waarin probleemgestuurd onderwijs centraal staat. We leggen er de nadruk op dat de Freinet-groep dezelfde leerstof krijgt als de leerlingen uit de reguliere klassen. Ze moeten dezelfde eindtermen behalen. Het is immers de bedoeling dat zij net als alle leerlingen uit de A-stroom na de eerste graad Freinet Secundair Onderwijs kunnen doorstromen naar om het even welke onderwijsvorm, dus ASO, TSO, KSO in om het even welke school. Hier zal het Lyceumteam instaan voor een degelijke en correcte oriëntering op basis van de resultaten en talenten van elk kind.
Voor wie weinig of geen ervaring heeft met methodeonderwijs in het algemeen en Freinetscholen in het bijzonder, volgt op de volgende bladzijden nog wat extra informatie.
Methodescholen Algemene uitgangspunten
1. Specifieke visie op leren: Totaliteitsonderwijs door projectmatige benadering - vertrekken vanuit de leefwereld en de belangstelling van kinderen, - streven naar een sterke band tussen de leerstof en de realiteitsbeleving van de kinderen, - erover waken dat de leergebieden geen losstaande entiteiten worden, - leerinhouden zoveel mogelijk binnen het projectmatig werken plaatsen en instructies en inoefenmomenten daar zoveel mogelijk aan relateren, - niet alles kan, mag, moet in een project gestopt worden, er zijn momenten waarop de inhouden verder uitgediept worden aan de hand van instructie en inoefening - plaats voor individuele keuzemogelijkheden en groepsoverleg, - grote complementaire rol voor de leraar in de didactische verwerking van de leerinhouden en het realiseren van differentiatie, - leren en onderwijzen bekijken op lange termijn, gericht op het “veld van de algemene ontwikkeling” (of de basiscompetenties, basisvorming), - leren bevorderen door deelname aan situatie- en cultuurgebonden activiteiten en praktijken, dus maximale inbreng vanuit de leefwereld en de interesses van de kinderen.
2. Onderwijs dat vertrekt vanuit de kinderen - leraar luistert actief, bevraagt kinderen, creëert communicatiemogelijkheden, - de mondigheid, het positieve zelfbeeld en de intrinsieke motivatie op die manier bevorderen.
3. Omgaan met verschillen
5. Grote sociale gerichtheid
- Uitgangspunt: “Opvoeden is niet het vullen van een vat, maar het aanwakkeren van een vuur.” (Confucius). - dynamisch mensbeeld, m.a.w. kinderen zijn uniek en verschillend, - de verschillende leerinhouden en werkvormen afstemmen op de totale persoonlijkheidsontwikkeling, - rekening houden met verschillen in leerstijlen tussen de kinderen.
- Uitgangspunt: sterke sociale visie, - samenwerking tussen kinderen enerzijds en tussen kinderen en volwassenen anderzijds is de regel en vervangt concurrentiebevorderende werkvormen, - leren in gemengde groepen, - heterogeniteit als een meerwaarde: leeftijdsverschillen, verschillen in interesses, aanleg en ontwikkeling, verschillen inzake competenties… - benadrukken van waarden die gericht zijn op solidariteit en wederzijds respect.
4. Zelfbeeld en persoonlijkheidsvorming - Uitgangspunt: de individuele persoon moet in de samenleving maximale ontplooiingskansen krijgen, - jongeren zich ten opzichte van zichzelf en van het maatschappelijk gebeuren kritisch laten opstellen en geleidelijk aan ook aan de maatschappelijke werkelijkheid laten participeren, - een grote weerbaarheid en zelfredzaamheid opbouwen om van jongs af te leren om in vrijheid verantwoordelijkheid te dragen, - een positief zelfbeeld ontwikkelen en zelfmotivatie bevorderen, - zoveel mogelijk leren door ervaren, door ontdekken en experimenteren, door zelf beleven en zelf sturen, door het zelf bepalen van keuzes en het aanvaarden van de consequenties ervan, - gedragsproblemen aanpakken via gesprek, overleg en verwijzing naar de consequenties van de afgesproken regels, - coöperatief klasklimaat creëren waarin groepswaarden van groter belang zijn dan de strikt individuele.
6. Groepsdynamiek - groepsdynamiek is belangrijk, op alle niveaus, - kinderen zijn lid van de groep en zijn een individuele persoon, - leraar en de kinderen zijn één groep, - samenwerkingsverbanden en mogelijkheden creëren tussen leraar en kinderen, maar ook tussen de kinderen onderling, - kinderen hebben medezeggenschap in de school via schoolbijeenkomsten waarop alle participanten aanwezig mogen zijn, - leraren werken onderling samen als een team, dus ze hebben vele overlegmomenten en teamvergaderingen om een gezamenlijke visie te bewaken, afspraken te maken i.v.m. projectwerking, kinderen met specifieke problemen goed te begeleiden, kinderen te oriënteren, samen nieuwe ideeën i.v.m. didactiek te bespreken en eventueel uit te testen, - het kind binnen zijn brede context bekijken, dus ouders zijn partners van de school en hebben recht op een duidelijke plaats in werkgroepen en allerhande overlegmogelijkheden. Elke werkgroep heeft een eigen plaats binnen de school met duidelijke afspraken en begrenzingen.
7. Basisdemocratie en ouderparticipatie - het ideeëngoed van de basisdemocratie in praktijk brengen, - participatie en medezeggenschap leiden tot betrokkenheid en verantwoordelijkheidsbesef ten opzichte van zichzelf en van de groep, - via leerlingenparticipatie de betrokkenheid en het verantwoordelijkheidsbesef verhogen, maar ook de ruimte voor creativiteit, autonomie en teamwork, - via de ontwikkeling van een dialoogcultuur een positief zelfbeeld creëren en opvoeden tot burgerzin, met respect, verdraagzaamheid, solidariteit en kritische zin tot gevolg. - deelname van alle betrokkenen, dus inbreng van de ouders; zij worden gezien als “deskundigen van de eigen kinderen” terwijl leraren begrepen worden als “deskundigen van de klasgroep en de plaats van het kind in die groep”.
8. Reflectie en zelfevaluatie - uitgangspunt: kritisch, reflectief en creatief onderwijs, - vele observaties en een goed kindvolgsysteem, - sterk uitgewerkte evaluatie- en zelfevaluatiesystemen, die aanleiding vormen tot overleg met àlle betrokkenen (leerling, ouders, andere leraren, externe deskundigen,…). - zelfstandig werk, bijdragen aan projecten en leiding van groepsvergaderingen worden geëvalueerd in een rapport - evenveel belang hechten aan de sociale ontwikkeling, als aan de groei in kennis, vaardigheden en attitudes,
- rapporten beogen noch de concurrentie tussen noch de classificatie van kinderen en zijn daarom bij voorkeur beschrijvend. Waar er toch nog cijfers worden gebruikt - in de meeste secundaire methodescholen voor de kennis en de vaardigheden - zal men die uitsluitend diagnostisch aanwenden, - teamevaluatie.
9. Rol van de leraar - Uitgangspunt: leraar als begeleider van het leer- en groeiproces van de kinderen, - leraar geeft structuur aan leeractiviteiten en projecten, stelt uitdagende vragen, verstrekt hulp en feedback aan kinderen waar dat nodig is en houdt rekening met de noden van het individuele kind, - aandacht voor probleemoplossende activiteiten, voor reflectie over tussenstappen en eindresultaten, - leraar blijft aanwezig in het hele leerproces, maar vervult er veeleer een coachende functie, - leraar zet kinderen aan tot zelfsturend en levenslang leren, - leraar is opvoeder, dus bereid te luisteren, empathisch, heeft oog voor welbevinden, - elke leraar werkt mee aan de dynamiek van het team waartoe hij behoort, is dus open, bekommerd om collegae.
10. De school als leerplek - bijzondere aandacht voor de materiële uitbouw van de school: inrichting van lokalen, gangen en open ruimtes, gezelligheid en huiselijke warmte, - openstaan voor de moderne technologie zoals die aanwezig is in de brede samenleving.
Specifiek voor een Freinetschool De INVARIANTEN van Célestin Freinet 1. DE AARD VAN HET KIND
2. DE reacties VAN HET KIND
1. Kind en volwassene zijn gelijk van aard. Enerzijds is het kind onwetend, onervaren en organisch zwakker, anderzijds beschikt het over een enorme levenskracht, maar leeft precies volgens dezelfde beginselen als de volwassene. Tussen beiden is geen verschil in natuur, alleen een verschil in graad. 2. Groter zijn betekent niet noodzakelijk superieur zijn. Leef tussen je leerlingen. Zo kom je direct tot open opvoeding en sta je direct op gelijk niveau met de kinderen. Je ziet ze niet meer met de ogen van een pedagoog of van een baas, maar zoals een gewoon mens kinderen ziet. 3. Het gedrag van een kind op school toont de functie van zijn gestel, van zijn fysiologische en organische toestand. Vergeet niet dat ook jij maar half werk levert als je hoofd- of kiespijn hebt, als je maag slecht verteert of als je hongerig bent. Span je in om de psychologische, psychische of sociale oorzaken van zijn gedrag te achterhalen.
4. Autoritaire bevelen wekken weerstand op. Niemand werkt graag op bevel. Die weerstand is een fysiologische en psychologische reflex. Probeer eerder te verleiden dan te dwingen. 5. Niemand staat graag in het gelid. De gevaarlijke verplichtingen zijn die welke de kinderen als zinloos aanvoelen. Bij werk of spel in groep, ook in de sport, wordt de vaste opstelling als noodzakelijk aangevoeld en schept ze geen problemen. 6. Niemand houdt ervan gedwongen te worden. Niet het werk, maar het bevel wekt weerstand op. Men verleert het werken, de angst groeit, er ontstaat afkeer. 7. Zelfgekozen bezigheden geven meer voldoening. De ambachtsman verkiest zijn vrij georganiseerde bezigheid boven het opgelegde fabrieksritme, zelfs wanneer hij op die manier harder en langer moet werken. 8. Niemand werkt graag zonder te weten waartoe zijn inspanning dient. 9. We moeten het werk motiveren. Doen verlangen naar groei en kennis. Het kind schrijft met plezier een vrije tekst voor de klaskrant of een tekst voor zijn correspondent, of wanneer het drukt, schildert, wanneer het wetenschappelijke proefjes doet of een uiteenzetting voorbereidt. 10. Geen schools gedreun meer. Breng opdrachten naar voor waar we allemaal belangstelling voor kunnen hebben, waarvoor leerlingen en leerkrachten zich samen willen inzetten, ook buiten de officiële schooltijd, tijdens de pauze, zonder op de klok te letten.
10 bis. Ieder mens wil slagen. De mislukking remt en breekt het enthousiasme. Probeer je kinderen altijd te doen slagen. Pas de pedagogie toe die het de kinderen mogelijk maakt te slagen; laat ze taken en vrije teksten aanbieden waar ze met liefde aan gewerkt hebben, schilderijen en kleiwerkjes maken die meesterwerken zijn, uiteenzettingen geven die door het publiek met handgeklap worden beloond. 10 ter. Het werk, niet het spel, is de natuurlijke bezigheid van een kind.
3. OPVOEDENDE TECHNIEKEN 11. Het experimenteel zoeken is de normale, natuurlijke en universele weg tot verwerving. Uitleg leidt tot een oppervlakkige, formele kennisverwerving die nooit dieper in het leven of in de omgeving van het individu ingrijpt; het experimenteel zoeken is absoluut noodzakelijk. 12. Het geheugen heeft slechts waarde wanneer het experimenteel zoeken dient. Bij levend onderwijs is het geheugen slechts een technisch hulpmiddel. 13. Regels en wetten moeten het resultaat zijn van ervaring, waarneming en onderzoek. Het verwerven van kennis gebeurt door de praktijk. 14. Intelligentie is geen gave die alleen op eigen kracht teert. Intelligentie betekent: ontvankelijk zijn voor ervaringen.
15. De traditionele school cultiveert een abstracte vorm van intelligentie. Er bestaan nog andere vormen van intelligentie, verschillend naargelang het uitgangspunt van het experimenteel zoeken dat als basis genomen wordt: * de intelligentie van de handen, die voortvloeit uit de kwaliteiten waarmee men vat probeert te krijgen op de omgeving, om die om te vormen en te beheersen; * de kunstintelligentie; * de intelligentie van het gezond verstand; * de speculatieve intelligentie, het genie van wetenschappelijke vorsers en grootmeesters van handel en industrie; * de politieke en sociale intelligentie. 16. Een kind luistert niet graag naar “ex cathedra”-lessen. Wanneer het kind van een eigen activiteit vertrekt, van een proefneming, een onderzoek, wat lectuur, dat het begint met gegevens uit de documentatiemappen te halen, en ze te ordenen, zal het vanzelf vragen stellen over punten die hem boeien of nieuwsgierig maken. Geef dan het antwoord op zijn vragen: je komt tot wat we noemen de “les a posteriori”, een antwoord op een echte vraag, niet een verklaring zonder probleem. 17. Van levend, functioneel werk wordt een kind niet moe. Wanneer een kind bezig is met een stuk werk dat aan zijn behoefte beantwoordt, wordt het niet moe. 18. Niemand - kind noch volwassene - houdt van controle en sancties, die steeds kwetsen. Een moeder straft haar kind niet omdat het een woord verkeerd uitspreekt of omdat het valt bij het leren lopen. Ze weet vanzelf dat het kind van nature zijn best doet om te slagen. Het kind niet bestraffen, maar het helpen slagen, helpen het tekort in te halen, de moeilijkheid te overwinnen.
19. Cijfers en klasseringen zijn fout. In de praktijk beperkt men zich tot wat meetbaar is. Een oefening, een som, een vraagstuk, een overhoring kan je betrekkelijk gemakkelijk beoordelen. Maar het begrijpen, de functie van de intelligentie, de creativiteit, het wetenschappelijke, de vindingrijkheid, de zin voor het artistieke, het historische, kan je niet afmeten en -wegen. 20. Praat zo weinig mogelijk. Stromen uitleg dienen tot niets. Hoe minder we praten, hoe meer we doen. Wie heel aandachtig werkt, praat niet. We vormen onszelf niet door de uitleg en de bewijsvoeringen van anderen, maar door de eigen actie en door zelf te experimenteren. 21. Kinderen houden niet van kuddewerk. Ze verkiezen individueel werk, of groepswerk. Dit is een veroordeling van de traditionele schoolse praktijken, waarbij alle kinderen op hetzelfde ogenblik met hetzelfde bezig zijn. Of je ze nu per leeftijd of per afdeling samenzet, nooit zullen ze dezelfde behoeften of dezelfde aanleg hebben. In een groep werken of coöperatief werken, betekent niet noodzakelijk dat ieder lid van de groep hetzelfde werk doet. Het individu moet integendeel zoveel mogelijk zijn persoonlijkheid bewaren en ontwikkelen, maar die ten dienste stellen van de gemeenschap. 22. Orde en discipline zijn noodzakelijk in de klas. Een klas die op hetzelfde moment met verschillend werk bezig is, heeft veel meer behoefte aan orde en gezag. De kinderen zullen zichzelf aan discipline onderwerpen omdat ze WILLEN werken en vooruitkomen volgens een regeling die aangepast is aan hun aard en aan hun werk. 23. Straffen zijn altijd fout. Er is altijd vernedering, zelfs als het kind die vernedering verbergt achter trots of pocherij. Het is noodzakelijk de kinderen bij het werk van de klas te betrekken, hun interessen een kans te geven, hun scheppende behoeften te ontwikkelen en sancties overbodig te maken.
24. Het nieuwe schoolleven veronderstelt een schoolcoöperatie. De muurkrant en de wekelijkse klasraad (een algemene vergadering) zijn de basistechnieken van een dergelijke samenwerking. De leerkracht moet zich integreren in de samenwerking, 25. Overbevolkte klassen zijn altijd pedagogisch fout. Wel van belang daarentegen is de vorming in het kind van de mens van morgen. De nodige kwaliteiten hiervoor kan men niet verwerven of ontwikkelen in een anonieme groep. Ze kunnen zich slechts ontwikkelen wanneer er werkelijk gelegenheid is tot werken, tot individueel en sociaal optreden. 26. Grote schoolcomplexen leiden tot het anoniem naast elkaar leven van leerkrachten en leerlingen. Belangrijk zijn kleine scholen waar de mensen elkaar kunnen leren kennen, waar de leerkrachten als vrienden met elkaar praten en de kinderen volgen in hun ontwikkeling. 27. De democratie van morgen wordt voorbereid door de democratie op school. Zo kan de Moderne School door haar democratisch karakter en dus door haar voorbeeld, haar optreden en haar invloed de kinderen op de echte democratie voorbereiden. 28. Men kan slechts opvoeden in waardigheid. Dat de leerkrachten de leerlingen respecteren en de leerlingen eerbied hebben voor hun leerkrachten. 29. De pedagogische vernieuwing is een element van de maatschappijvernieuwing. De reactie ertegen is evenzeer een element van sociale en politieke reactie en is niet te vermijden. 30. Om vooruit te komen, moet men geloven in het leven, in een toekomst voor iedereen.
Hebt u nog vragen, aarzel dan niet de school te contacteren. Wij helpen u graag verder.
Voor meer informatie Eerste graad Freinet Secundair Onderwijs Campus Lyceum Caputsteenstraat 51 Mechelen Tel : 015/20.21.74 Fax : 015/21.01.15 E-mail :
[email protected]