1 Blauw brandt2 Eerste druk 2008 ton van ieperen Foto cover: joost van ieperen ISBN: Uitgeverij Boekscout.nl Soest Niets uit deze uitgave mag verveel...
Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, internet of op welke wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
TON VAN IEPEREN
Blauw brandt
Blauw brandt de warme dag voorbij. Een eenmotorig vliegtuig ploegt zich door ’t verwaaide en witte vlechtwerk; daar doelbewust gelaten door achteloos toerist. ‘Drink pepsi’ in condens. Tijd voor koelbox en kasteelroman. Na zeven bladzijden blijkt de papa bravo tango met een grote lus weer boven de recreatieplas verschenen. Om dan, in een reeks van stilstaande beelden, loodrecht en onuitwisbaar de glinstering in te duiken. Tijd voor koelbox en de fotocamera.
5
Vleugels van vrijheid in woede gespreid brengen mij met alle cirkels telkens weer bij jou terecht.
6
Van buiten fluit een vogel door het open raam de saaiheid in waar niemand luistert.
7
De witte vogels en de witte wolken; ik kon ze je vandaag niet wijzen maar misschien zag jij ze vanaf daar. Dan waren we samen bij de wolken en de vogels in de blauwe lucht.
8
Jij en ik zijn als donder en bliksem, vuurwerk bij nacht – samen nog sterker dan ieder apart.
9
Al bijna vreemden nu heeft vertrouwdheid plaats gemaakt voor ongemak en met praten wordt alleen nog informatie uitgewisseld.
10
Dit kerkgebouw is zo stoer en robuust gemaakt om wankel geloof te ondersteunen. Deuren zo dik en pilaren zo zwaar geven steun aan dit zo onbegrepen leven en het hiernamaals op zolder.
11
Bliksemsnel veranderde jij van Daedalus in de zon; ik droomde nog toen ik hard de rotsen raakte en stierf.
12
Jouw en mijn wereld; gegroeid in aarzelend vertrouwen en toen weer stukgemaakt. Jouw wereld en mijn wereld.
13
Jouw trekken worden langzaam ook de mijne en soms maak ik dezelfde loze grap. Onze rollen zijn ook minder vanzelf sprekend nu, minder strak; als jij zo radeloos bent en angstig, speel ik jou en jij bent mij.
14
Kwart voor zeven elke ochtend; jaar na jaar en maand na dagen zonder vragen naar de zin van plicht als levens diepste drijfveer. Vijfenzestig nu gebleven. Juist vanmorgen zweeg de haan maar niet na twee keer roepen angstig. Stil, en strak blijft het laken; net of zonder zin dit leven toch slechts ademteugen roofde.
15
Meedogenloos verglijdt deez’ ochtend in de tijd; al wat gezegd is kan veel beter niet te lang en zwaar herinnerd blijven, want woorden doen verstijven wat leven ritme geeft.
16
Die blijheid en oprechte trots bestaan alleen in kinderoog en hondenblik; loyaal en trouw totdat het gras aan overkant toch meer belooft en keuzen zo verdrietig zijn.
17
Met een volmaakte boog draait de kapitein zijn pont op de vlakke rivier in precies een halve cirkel naar de overkant. Daar gaat de klep omlaag en worden passagiers gewisseld. Ieder groet de ander schuchter; alsof niet zeker van de ruil. Vanaf hier lijkt daar wel pittoresker maar als daar weer hier wordt zit men vast in de eigen denkpatronen en de ogen van een ander.
18
Reizen in het vergezicht, rugzak vol en onverplicht. Traag en vol beloften schuift groene woestenij langs het kleine raam voorbij. Hier alleen zoek ik het pad tussen nergens dorp en niemands stad Schaduw valt voor helder licht als inzicht komt en dan weer zwicht in een leven vol geheim langs het spoor van deze trein.
19
Traag laveren de lange masten naar de havenkade waar het want zwak glanst in het zwarte water. Later, als de mannen zich klaar maken om te gaan stappen, zakt de maan achter het wad.
20
Tussen de korenvelden ratelt mijn fiets deze zomeravond.
21
Langs platgetreden paden loop ik hier met jou; verklaar je met eeuwenoude woorden op die zo bekende plek mijn liefde. Maar ik mis de kracht van hen die eerder kwamen; alsof zij alleen maar namen van deze heilige plek in plaats van er ook iets toe te voegen.
22
Gele rups snijdt door groen landschap; verdeling in figure en ground. Onbewust drinken passagiers hun koffie.
23
Troosteloze regen valt grijs op de vooren achtersteven van onze kotter. Vloekend halen we de netten binnen en roken dan zware shag in de bedompte kombuis. Onze handen om de koffiemokken drinken we zo heet we kunnen.
24
Een motregen van ochtendzon overdrijft de velden; verhult voor een moment het denken aan wat komen gaat. In de verte schreeuwt een vogel. Zelfs de ontbrekende melkman hoor ik met zijn wagen.
25
Doorzichtig groene lentedag. Een erehaag van bomen. Ver in het waas een dwarrelige vogel en dichterbij een dronken vlinder. Bokkensprongen in uitbundig gras. Blote vrouwenbenen, zonnebrillen en borsten. Adem vol beloften.
26
Opkomst en neergang van een superheld: het zelfgemaakte pak kan weer in losse delen worden weggeborgen in de linnenkast.
27
Wapperend wasgoed tegen strakblauwe lucht wekt de geur van eindeloze zomers waarin werkelijkheid niet door beeldschermen werd uitgestraald maar koerende duif en knetterende brommer temperatuur en avondtijd aangaven.
28
Het is de onrust weet je wel; het gevoel van tijd te missen dat me met duizend gedachten honderd dingen per dag doet oppakken en weer loslaten voor tien andere om de rest vervolgens te betreuren, want mij rest minder tijd dan is geweest voor te veel dingen.
29
Elke dag hetzelfde kunstje in een eindeloze klucht. Draaien kappen draaien in gevecht met lucht. Tot eindelijk de laatste zucht ontsnapt en het doek valt!
30
Eerste vorst ligt licht onzeker op het zilverwitte daklicht. Binnen maakt gefilterd daglicht de zwaarte van de dag weer licht.
31
Uitgerekt slingert zich de weg door gele koolzaadheuvels. Voortgedreven door explosies nadert daar de rode deux cheveaux. Aan boord treffen wij de niet geheel jeugdig gebleven oud radioman
32
Stef van Zwan. Stefs elleboog rust nonchalant op de stijl van het omhooggeklapte raampje. Bol staat het dak en aan de achterklep hangt met dunne vingers een vleugje pijptabak. Dan zakt bovenaan een heuvel Van Zwan met de zon weer uit de ether.
33
Dertigduizend dagen duurde jouw geheime dans. Toen verdween je als je was gekomen zonder ophef, zonder sporen van het strijdtoneel.
34
Vliegverbod: Er hangen vandaag zoveel spinnenwebben dat het beter is nergens tussendoor te vliegen. Hersenspinsel: Er vliegen vandaag zoveel vliegen dat het beter is nog een tussendoortje te eten.
35
De kapitein is met zijn schip ten onder gegaan, zoals het hoort. Door de lage waterstand vormt de bovenkant van zijn pet nu echter een groot gevaar voor het drukke scheepvaartverkeer op de Rijn.
36
Communicerende vaten: Hij zei: ‘laten we even levelen’, dus ik zette hem zo voor schut dat we gelijk weer uit elkaar gingen.
37
Een vrachtwagen met pakken linksdraaiende yoghurt zorgde voor een urenlange stremming op de wegen naar de rotonde.