Inleiding door Annemiek Tubbing ter gelegenheid van het ondertekenen van de aansluitovereenkomsten met Inspectieview Milieu door ILT, DCMR, OZHZ, NVWA en ISZW, woensdag 20 november 2013. Ik stel mij zelf kort aan u voor: sinds 2008 ben ik werkzaam als zelfstandig adviseur op het gebied van milieurecht en handhaving (privaat (certificering), bestuur en straf) en sinds vorig jaar tevens bezig met het opstarten van een tweede bedrijf, dat zich bezig houdt met kennismanagement. Ik was tot 2000 ook adviseur bestuurs- en milieurecht van bedrijfsleven en overheid, maar dan in dienst van 2 grote accountantskantoren, en nog niet zo bezig met handhaving. Toen ik merkte dat er weinig met de adviezen werd gedaan, onder andere door het gebrek aan handhaving, heb ik mij gemeld bij het Openbaar Ministerie. Tussen 2000 en 2008 was ik op diverse locaties in het land werkzaam als officier van justitie – na het eerste opleidingsjaar in Amsterdam - met name belast met milieuzaken. Laatste standplaats was het FP Amsterdam. Ik blijf in dat kader een bijdrage leveren door als raadsheer-plaatsvervanger bij het Hof Amsterdam ongeveer 1x per 2 maanden een milieu/economiezitting te doen. In de uitnodiging voor deze middag staat dat we met het ondertekenen van de aansluitovereenkomsten door de ‘kopgroep’ een belangrijke stap naar een schonere en veiligere leefomgeving zetten. Waarom? Wat is de relatie tussen het ondertekenen van de aansluitovereenkomsten en die schonere en veiligere leefomgeving? En zijn we er daarmee? Daar wil ik het met u vanmiddag over hebben. In het eerste deel van mijn inleiding kijk ik achterom: wat is de aanleiding voor het uitwisselen van informatie? In het tweede deel komt het belang van informatieuitwisseling aan de orde en in het derde deel blikken we vooruit met de vraag: wat is uw handtekening waard? Eerste deel: voorgeschiedenis We komen van ver, maar de meest directe aanleiding zijn de rapporten van de Commissie Mans van juli 2008 over de bestuursrechtelijke handhaving, mede in relatie tot de strafrechtelijke handhaving (‘De tijd is rijp’) en het rapport van Pro Facto in opdracht van de WODC dat ongeveer een jaar later verscheen over de strafrechtelijke handhaving (‘Grip op milieuzaken’). Voor degenen die al langer in het handhavingsvak zitten bevatten deze rapporten niet veel nieuws, maar ze hebben uiteindelijk wel het nodige in beweging gezet, met als voorlopig eindresultaat met ingang van dit jaar: een kleine 30 omgevingsdiensten in plaats van de ruim 450 gemeenten en provincies. Dit is uniek in de Nederlandse handhavingsgeschiedenis tot nu toe. In het verleden kenden we al samenwerkingsverbanden tussen gemeenten (milieudiensten) met name als gevolg van subsidiegelden. Een deel daarvan is ook na het stop zetten van de subsidiegelden blijven bestaan (met als belangrijke voorbeelden: de twee die hier aan tafel zitten), maar velen zijn ook weer ontmanteld. De majeure operatie die in de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden is indrukwekkend en maakt het voor de landelijke inspectie – en opsporingsdiensten een stuk gemakkelijker om met de omgevingsdiensten te communiceren en informatie uit te wisselen en samen te werken op die vlakken waar dat zinvol is. Het grote voordeel van de Omgevingsdiensten is natuurlijk dat de mensen (fysiek of digitaal) met elkaar verbonden zijn en daardoor minder kwetsbaar zijn; kennis met elkaar kunnen delen; ervaringen kunnen uitwisselen; kortom het werk is daardoor veel leuker en er kunnen betere resultaten worden bereikt. De rapporten van de Commissie Mans en Pro Facto 1
hebben betrekking op toezicht en handhaving en niet op vergunningverlening en meldingen. De taken die daarmee samenhangen zijn gaande het proces naar de aanloop van de oprichting van de omgevingdiensten toegevoegd, maar heeft het proces ook vertraagd. Als het aan mij gelegen had, was het niet gebeurd. Toezicht en handhaving zijn gebaat bij meer afstand tot de politiek/het bestuur; als de regels eenmaal bekend zijn en vast staan en het handhavingsbeleid vastgesteld, dient de politiek afstand te bewaren tot het toezicht en de handhaving in concrete gevallen ter voorkoming van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Daarvoor hoeft niet de bevoegdhedenstructuur te worden aangepast (alhoewel het natuurlijk wel fijn zou zijn als die wat simpeler werd), maar dienen de lokale besturen zich te beheersen als de Omgevingsdienst conform de beleidsafspraken zijn werk doet en te vertrouwen op de professionaliteit van de toezichthouders en handhavers. In dat verband is het ook goed dat er weer een landelijke richtlijn komt in de vorm van de landelijke handhavingstrategie, waardoor grote – niet te rechtvaardigen en uit te leggen - verschillen in aanpak tussen handhavingsorganisaties op landelijk en regionaal worden voorkomen. Hoe dan ook: de bundeling van expertise - ook van vergunningverleners (die overigens steeds minder nodig zijn vanwege de populariteit van algemene regels boven vergunningen) - is een groot goed. Politie en OM zijn daarmee al sinds 2005 vertrouwd met de komst van de Regionale en Interregionale Milieuteams en de milieupoot van het Functioneel Parket. Ik heb dat zelf nog een paar jaar in Amsterdam mogen meemaken en dat is zeer goed bevallen. De strafrechtketen heeft evenwel een groot voordeel boven de bestuurlijke keten: de bevoegdheden zijn duidelijk en de Minister van V&J bemoeit zich slechts bij zeer hoge uitzondering met individuele zaken. Een OvJ bevindt zich veel minder in dat politieke krachtenveld en ook de regelgeving en jurisprudentie van de strafrechter is meer recht toe recht aan. Niets geen onderzoek naar legalisatiemogelijkheden of de rechtmatigheid van gedoogsituaties: indien op een bepaald moment een overtreding is begaan dan is dat zo. De omstandigheden van het geval en/of de persoonlijke omstandigheden van de verdachte kunnen natuurlijk wel maken dat een verdachte wordt ontslagen van rechtsvervolging of een lagere straf krijgt opgelegd of wel schuldig is maar volgens de strafrechter geen straf verdient. Dat zijn keuzemogelijkheden voor de strafrechter, waarover de bestuursrechter niet beschikt. Alleen al om die reden moeten bestuurs- en strafrechtpartners goed met elkaar in contact blijven staan. Zie voor een (schrijnend) voorbeeld waarin bestuur en OM niet of onvoldoende met elkaar hebben gecommuniceerd mijn noot bij een arrest van het hof Arnhem1 in het komende nummer van het tijdschrift Milieu & Recht nr. 9 (verschijnt waarschijnlijk nog deze maand). Het is wel jammer dat nu de meeste Omgevingsdiensten op stoom komen, de politie weer aan het reorganiseren slaat. Het zal nog wel enige jaren duren voordat alle stof is neergedaald en we zicht krijgen op de uiteindelijke organisatievorm en wie welke rol speelt en taak heeft in het milieuhandhavings- en opsporingsveld. En dat terwijl Mans heeft geadviseerd om de ‘omgevingsregio’s’ qua territorium overeen te laten komen met de tot 1 januari van dit jaar 1
Hof Arnhem d.d. 16 april 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ7832
2
opgeheven 25 politieregio’s. Niet alleen de politie, maar ook de waterschappen zijn nog niet in rustiger vaarwater gekomen. Het eindbeeld is nog niet voldoende in zicht, maar vroeg of laat zullen zij - al dan niet via de omgevingsdiensten – weer aansluiting vinden bij de rest van het handhavingsveld. Velen van ons zouden willen dat dit soort processen sneller verlopen, maar het is de politieke realiteit waarmee we moeten (leren) omgaan. We hebben uiteraard ook nog de inlichtingen- en opsporingsdiensten die zijn verbonden aan de landelijke inspectiediensten: de ILT-IOD en de NVWA-IOD. En dat die ook wat kunnen heb ik zelf mogen ervaren in een onderzoek naar een grote importeur en handelaar in deels illegaal vuurwerk in het midden van het land. De ILT-IOD was trekker van het onderzoek, maar om voldoende capaciteit voor het afluisteren en aflezen van telefoontaps en overige onderzoekshandelingen bij elkaar te krijgen, hebben we het voor elkaar gekregen om mensen van het IMT NW- en Midden-Nederland en de SIOD erbij te halen. Het was een feest om al die verschillende opsporingsambtenaren te zien samenwerken en vooral van elkaar te leren. De inspecties weten over het algemeen meer van de inhoud; de politie kan zijn kennis omtrent opsporingsbevoegdheden delen. Een prima match en ik hoop dat dit voorbeeld navolging heeft gekregen of gaat krijgen. Men gunde en vierde met elkaar ook de tussentijdse resultaten, maar het afronden van de zaak en de veroordeling door de strafrechter was een gezamenlijk succes en het persbericht van (toen nog) de VROM-IOD maakte melding van alle betrokken organisaties. Het gaat er ten slotte om dat door het onderzoek het in ons land weer een stukje veiliger is geworden tijdens (vooral) de jaarwisseling. Tweede deel: waarom is informatie-uitwisseling belangrijk en waarom komt het zo moeizaam van de grond? Dan nu meer inzoomend op de uitwisseling van informatie tussen handhavingsdiensten. Waarom is die zo belangrijk? U zult zeggen: dat is evident, maar waarom komt het dan zo moeizaam van de grond? En waarom is het evident? Ik citeer uit de conclusies van het rapport van de Cie Mans: Er worden grote inspanningen verricht om de burgers van Nederland te beschermen tegen bedreigingen van de veiligheid en de gezondheid van mensen en dieren en bedreigingen van de leefbaarheid, de duurzaamheid en de kwaliteit van de leefomgeving. Een belangrijk deel van die inspanningen is gericht op de naleving en handhaving van de daarvoor afgesproken regels: het omgevingsrecht. Niettegenstaande alle goede intenties hebben de inspanningen op het terrein van de handhaving evenwel nog volstrekt onvoldoende effect. Het centrale probleem, dat aan een effectieve en efficiënte handhaving van het omgevingsrecht in de weg staat, wordt gevormd door fragmentatie, gepaard gaande met vrijblijvendheid in samenwerking en uitvoering. De structuur van de handhaving is zodanig versnipperd en de uitwisseling van informatie zodanig vrijblijvend dat onder deze omstandigheden een toereikende handhaving nooit van de grond zal komen. Meer in het bijzonder kunnen in dit verband de volgende conclusies worden getrokken: (2 van de 4 die in het kader van info-uitwisseling relevant zijn): - de fragmentatie maakt het heel moeilijk en kostbaar, zo niet onmogelijk, om omgevingsproblemen aan te pakken die de jurisdicties van afzonderlijke besturen overschrijden, met name mobiele en ketenactiviteiten. De ketenproblematiek (mijn toevoeging: denk aan afval- en 3
grondstromen) worden gekenmerkt door overdrachtsmomenten, die vaak gepaard gaan met wisseling van bevoegd gezag. Dit vergt een buitengewoon goede, maar moeilijk te verwezenlijken afstemming van de activiteiten van de diverse betrokken handhavingsinstanties. De handhaving ten aanzien van ketens kan minder complex worden gemaakt door te zorgen voor een kleiner aantal betrokken instanties. Een goede informatie-uitwisseling tussen die instanties is daarnaast een voorwaarde voor een adequate aanpak van de ketenproblematiek. - de fragmentatie en de gebrekkige informatie-uitwisseling vormen een grote barrière voor de aanpak van de zware en georganiseerde milieucriminaliteit. En dit heeft geleid tot de aanbeveling om een goede registratie, uitwisseling en analyse van informatie mogelijk te maken. Medio 2008 was men al volop bezig met het ontwikkelen van een 'omgevingsrechtinformatiesysteem’ in het kader van het project e-Inspectie en daaruit is dus onder de paraplu van PUMA/PIM Inspectieview Milieu verder ontwikkeld en getest. Ook in het rapport van Pro Facto dat in 2009 verscheen en waarin de strafrechtelijke handhaving werd geëvalueerd, wordt een gebrekkige informatiepositie als ‘waarschijnlijk grootste struikelblok’ voor de strafrechtelijke milieuhandhaving genoemd. Knelpunt 5: De informatiehuishouding van het handhavingssysteem op het terrein van de milieucriminaliteit is onder het niveau dat vereist is voor een opsporing met kennis van zaken. Het is dus evident dat een goede informatiepositie van bestuur én OM een noodzakelijke voorwaarde is om tot een effectieve en efficiënte handhaving te komen, vooral als het gaat om ketentoezicht en vormen van milieucriminaliteit. Inmiddels kunnen we de bestuurlijke strafbeschikking milieu en keur daaraan toevoegen. In de richtlijn BSB is het handhavingsverleden van een overtreder of verdachte (bestuursrechtelijk en strafrechtelijk) opgenomen als contra-indicatie. Als uit gegevens van bestuur of politie/OM blijkt dat er sprake is van een meer dan incidenteel tekortschietend nalevingsgedrag (in de afgelopen 5 jaar is men tenminste 3 maal de fout ingegaan) dan dient geen BSB te worden opgelegd. Als een bedrijf in het (recente) verleden al een aantal transacties aangeboden heeft gekregen dan heeft het niet veel zin om opnieuw te beginnen met de BSB. Het is dan van belang maar eens verder te kijken dan die ene overtreding lang is. Een andere ontwikkeling is dat er binnen de bestuursrechtelijke handhaving al veel langer wordt gesproken (al vóór Mans) over een programmatische aanpak van de handhaving om enige structuur aan te brengen. Aanvankelijk was het voor velen (inclusief mijzelf) nog een abstract fenomeen, een ver-van-mijn-bed show, maar langzamerhand begint het duidelijker vormen aan te nemen. Het gaat (onder andere) om informatiegestuurd en risicogericht toezicht en daarvoor is een goede informatiepositie onmisbaar. Het is de bedoeling dat we van te voren nadenken wat nu belangrijke zaken zijn om aan te pakken voordat het ons overvalt. Laten we wel wezen: de vuurwerkramp in Enschede, het gifschip de Probo Koala, de cafébrand in Volendam en – recenter – de incidenten met de chemische fabrieken Odfjell, Thermphos en Chemiepack: dat zijn toch zaken die ons in de schoot zijn geworpen? Hoezo ‘haalcriminaliteit’? Die hebben we zelf niet opgespoord aan de hand van systematisch en gericht verzamelde informatie. Vervolgens gaan we bij dergelijke ‘incidenten’ met 4
zijn allen er op af en gaan er bovenop zitten en zien niet meer wat er achter onze rug gebeurd: daar zijn nog veel meer dingen aan de hand. Langzaam maar zeker en waarschijnlijk ook door de economische crisis (die ongeveer rond het rapport van Mans is begonnen) komt het besef boven dat we het anders moeten doen en ook kunnen doen. En ik herhaal mijn vraag: als het belang van informatie- uitwisseling dan zo evident is waarom zijn we er niet eerder mee begonnen? Ik heb in de afgelopen jaren heel wat rapporten langs zien komen waarin de resultaten van onderzoeken naar eventuele knelpunten in de informatie-uitwisseling werden gepubliceerd. Een van de meest gehoorde klachten is dat het juridisch zo ingewikkeld is en dat met name strafrechtgegevens heel privacygevoelig en heel geheim zijn. Het meest recente rapport is van PIM zelf en de conclusie van dit rapport bevestigt dat van de andere rapporten. Ik citeer uit de samenvatting: Voor het verbeteren van de milieuhandhaving en - toezicht is het delen van elektronische informatie tussen de verschillende toezicht- en handhavende instanties een belangrijk voorwaarde. Het delen van die gegevens kan in juridisch opzicht een complexe affaire zijn. Daarom heeft het Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving (PIM) het rapport Juridisch kader voorziening Inspectieview Milieu uitgebracht, waarin de wettelijke kaders worden geschetst voor het elektronisch uitwisselen van gegevens. Algemene conclusie is dat het huidige wettelijk kader voor het merendeel hiervoor voldoende mogelijkheden biedt. De auteurs hebben bij het opstellen van het rapport onder andere voortgebouwd op het in 2012 verschenen rapport Gegevensuitwisseling door toezichthouders van de Universiteit van Amsterdam. De grootste knelpunten blijken toch binnen de organisaties te zitten; mensenwerk te zijn. Het is eerder zo dat men niet wil dan dat het niet kan op grond van regelgeving. Je kan hierbij denken aan uitspraken als: ‘Het is lastig en ik heb er geen tijd voor. Er zijn wel protocollen voor en die staan wel ergens op de website, maar die zijn ingewikkeld en voor dat ik die gevonden heb, ben ik een half uur verder. We schijnen ergens een privacy medewerker te hebben, maar die is er nooit als je hem nodig hebt. Bovendien heb ik er zelf geen belang bij, want ik word afgerekend op aantallen pv’s en niet op het aantal malen dat ik informatie deel met partners buiten de organisatie. Straks zie ik iets over het hoofd en krijg ik nog op mijn kop ook. Ik moet er allerlei formulieren voor invullen en toestemming vragen aan mijn afdelingshoofd; het is veel te ingewikkeld. Ik begin er niet aan.’ En misschien wel: ‘Kennis is macht’? Tijdens recente voorlichtingsbijeenkomsten van PIM worden overigens ook geluiden opgevangen dat het juist de ‘werkvloer’ is die wel wil, maar waarvan het management de boot vooralsnog afhoudt. Dit zullen dus de organisaties zijn, waarvan de leiding – om allerlei redenen - nog niet zover is om te tekenen. Dat de werkvloer wel enthousiast is, is een goed teken en ik adviseer de leiding om van de daarmee gepaard gaande positieve energie te profiteren om het proces van aansluiting en toepassing te versnellen. De politie is nog niet aangesloten bij Inspectieview Milieu, hoewel zij wel hebben bijgedragen aan de ontwikkeling ervan. Dat heeft een aantal oorzaken: de reorganisatie heeft geleid tot een gewijzigde 5
prioritering, waardoor verbetering van de informatiepositie op milieuterrein een lagere prioriteit heeft gekregen. Daarnaast is de cultuur bij de politie nog steeds zodanig dat men niet graag informatie deelt. Daar lijkt inderdaad het adagium ‘Kennis is macht’ te spelen. De milieupolitie is straks niet meer nodig als informatie gedeeld wordt met de ILT-IOD, omdat zij dan de mooie zaken pakken? Nu is het niet zo dat er in de afgelopen jaren niets is gebeurd op het vlak van informatie-uitwisseling tussen bestuur en politie. Zo hebben DCMR en politieregio Rotterdam-Rijnmond al in januari 2010 een convenant over informatie-uitwisseling gesloten. Na een moeizame start zijn de ervaringen positief. Er wordt over een weer ruimhartig informatie uitgewisseld. Zo verstrekt de politie dagelijks aan DCMR dag- en nachtrapporten met betrekking tot milieu, die door DCMR worden opgevolgd door toezicht en andere bestuurlijke acties. De informatieverstrekking verloopt gedoseerd via de informatiemakelaars van de DCMR. De nationale politie is inmiddels de politieregio RotterdamRijnmond als convenantpartner opgevolgd. En met name het laatste jaar zijn er in het kader van de RUD/OD-vorming meer convenanten gesloten, waaronder die van Gelderland in april van dit jaar (Convenant gegevensuitwisseling tussen Politie Eenheid Oost en de Gelderse Omgevingsdiensten). Op de werkvloer gebeurt er dus genoeg. Het nog niet aangesloten zijn van de politie bij Inspectieview Milieu treft dan ook met name gegevens die ‘in bulk’ worden geleverd ( enkelvoudige leveringen). Bulkgegevens zijn met name bedoeld om tot een goede risico-analyse te komen en daarmee tot een goede keuze voor aan te pakken zaken, m.a.w. inhoud te geven aan de informatiegestuurde opsporing en daarmee tot ‘betekenisvolle zaken’ te komen. Die zaken staan op het verlanglijstje van het FP. Het FP heeft er derhalve ook belang bij dat de politie zich aansluit (naast het FP zelf). Ik heb vernomen dat het ministerie van Veiligheid & Justitie nog of wederom (?) juridische barrières opwerpt. Kennelijk zijn er nog ergens ‘verborgen belangen’ of ‘dubbele agenda’s’. Een uitdaging om die op te sporen en te adresseren. Derde deel: Wat is uw handtekening waard? En daarmee ben ik aangekomen aan het derde deel van mijn inleiding (1. Waar komen we vandaan? 2. Waarom is info-uitwisseling zo belangrijk en waarom duurt het zo lang voordat we daadwerkelijk gestructureerd info delen?) dat ik graag met u wil bespreken. U tekent vandaag een overeenkomst waarmee uw organisatie aansluit bij Inspectieview Milieu, waarmee u toegang krijgt tot informatie en waarin anderen toegang tot uw informatie krijgen. Maar wat is uw handtekening waard? Met Inspectieview is een mooi ICT-instrument ontwikkeld, waarmee digitaal opgeslagen informatie gedeeld kan worden. Maar zoals het woord al zegt: het is een instrument dat het mogelijk maakt om (digitaal beschikbare) informatie te delen, een noodzakelijke randvoorwaarde. Maar daarmee zijn we er nog niet. Het systeem moet ook gebruikt worden. Ik ga ervan uit dat alle knappe koppen van o.a. ICTU ook gezorgd hebben dat het systeem gebruiksvriendelijk is en dat degenen die ermee moeten werken ook in staat zijn om het te kunnen gebruiken. Dat zij daarvoor goed zijn opgeleid en dat zij tijd hebben gekregen om zich in te werken en dat structureel tijd is vrijgemaakt in de primaire 6
werkprocessen (overigens zal die tijd zich snel ‘terugverdienen’). Tevens ga ik ervan uit dat de informatie waartoe het systeem toegang geeft ook de informatie is die bruikbaar is in het kader van toezicht en handhaving. Aan digitalisering van de informatie en de kwaliteit van de data moet nog wel het nodige gebeuren (standaardisatie e.d.), maar ook van het behalen van die doelstellingen ga ik op dit moment uit. Daarmee hebben we al twee belangrijke voorwaarden voor een mijns inziens succesvolle samenwerking op het gebied van informatie-uitwisseling vervuld: het ‘hebben’ en het ‘kunnen’. Om duurzame gedragsveranderingen tot stand te brengen spelen evenwel nog twee factoren een even belangrijke rol2. De derde is het ‘moeten’: vanuit de handhavende organisaties moet de urgentie om informatie uit te wisselen evident zijn en dat lijkt in ieder geval bij de organisaties hier aan tafel doorgedrongen te zijn. Maar we hebben nog een vierde factor: het ‘willen’ en dat is mijns inziens de meest kritische factor voor het slagen van adequate en blijvende informatie-uitwisseling die ook bijdraagt aan een veiliger en schonere leefomgeving. Het ‘willen’ heeft te maken met de urgentie die de mensen die met IvM moeten werken zelf ervaren. In deel 2 wees ik op de signalen dat de mensen op de werkvloer bij organisaties die nog niet zover zijn, kennelijk graag willen. Dat is misschien bij uw organisaties ook zo. Maar dat moet ook zo blijven. Zien bij IvM betrokken medewerkers zelf ook het belang ervan in om (enthousiast) gebruik van het systeem te maken? Wat schieten zij er mee op? Is het gebruik ook in hun (individuele) belang? Worden zij gestimuleerd om er gebruik van te maken? De ambities van organisaties en die van de individuele medewerkers komen niet altijd met elkaar overeen. Dat zal u mogelijk verbazen, maar het komt vaker voor dan u wellicht denkt. U, als directeuren en uw managers en afdelingshoofden, zien het belang ervan duidelijk voor ogen, maar geldt dat ook voor de mensen op de werkvloer (en mogelijk ook afdelingshoofden, die wat lager in de lijn zitten)? Hoewel PIM ook nog implementatietools aanreikt, kunt u nu niet achterover leunen en denken dat het met het beschikbaar stellen van het systeem, het proces vanzelf loopt of eenmaal op gang gebracht, het blijft lopen. Het zal uw voortdurende aandacht nodig hebben om het daadwerkelijk tot een succes te maken door uw medewerkers op verschillende manieren te stimuleren om gebruik te maken van IvM daar waar dat zinvol is. Het zal (structureel) dus opgenomen moeten worden in de primaire werkprocessen, er zullen stimulerende mechanismen ingebouwd moeten worden, gebruik ervan zal beloond moeten worden en het niet gebruik ervan ontmoedigd. De vrijblijvendheid (zie rapport Mans) en afhankelijkheid van persoonlijke relaties moet eraf. Het zal nodig blijken om het mee te nemen in de functioneringsgesprekken, het zal een beoordelingscriterium moeten worden. Niet het maken van fouten is daarbij relevant (graag zelfs!), maar het niet leren van die fouten dient deel uit te maken van een functionerings- of beoordelingsgesprek. Uiteraard dient de vinger aan de pols gehouden worden indien een medewerker of team onvoldoende gebruik maakt van het systeem. Het hoeft niet alleen een kwestie van ‘niet willen’ te zijn; het kan ook te maken hebben met ‘niet kunnen’, bijvoorbeeld door onvoldoende opleiding, tijd of andere knelpunten. Er zal regelmatig geëvalueerd moeten worden of het systeem werkt en zo niet, waarom niet en wat kunnen we doen om eventuele knelpunten uit de weg te nemen. Maar ook: wat zijn de successen? Deel die en blijf 2
De 4 factoren zijn gebaseerd op Ajzen, Fishbein en Madden (Planned Behavior).
7
communiceren daarover. Benoem aan aantal medewerkers die een voorbeeldfunctie kan vervullen binnen de organisatie en zorg voor een sneeuwbaleffect opdat anderen ook zien dat het ook in hun belang is om mee te doen. Als een uitwisselingspartner (een van de contractspartijen) zijn verplichtingen niet nakomt, zult u die partner er op aan moeten spreken. Dat kan ongemakkelijk zijn, maar noodzakelijk. Het is een zakelijke deal (met overheidsgeld). Behandel het ook zo. Afsluiting Er is dus nogal wat werk aan de winkel. Met het zetten van uw handtekening vandaag heeft u een belangrijke stap in de goede richting gezet, maar u bent er nog niet. U mag dit feestje vieren en ervan genieten en dan weer verder gaan. Ik wens u heel veel succes met de voortgang in dit proces. U bent vandaag ook een voorbeeld voor vele anderen, die mogelijk nog niet zover zijn, maar deel uw successen ook met de buitenwereld. Van het delen van informatie is nog nooit iemand slechter geworden. Samenvattend: het uitwisselen van de goede informatie via Inspectieview Milieu of op een andere manier levert u op: -
een betere informatiepositie, waardoor u
-
beter in staat bent keuzes te maken en deze toe te lichten aan betrokken partijen (‘stakeholders’: opdrachtgevers/bestuur, de onder toezicht staanden, publiek en anderen)
-
met een efficiëntere en effectievere werkwijze
-
een betere controle hebt over de milieu-, veiligheids- en gezondheidsrisico’s in uw gebied
-
en u meer vertrouwen krijgt dat uw organisatie het goed doet
-
met als uiteindelijk resultaat: een schoner, gezonder en veiliger leefomgeving voor ons allen en toekomstige generaties.
Ik wens u nogmaals veel succes in het vervolgtraject en ik vertrouw erop dat u een lichtend voorbeeld voor anderen zult zijn. Annemiek Tubbing Mr. A.M.C.C. (Annemiek) Tubbing Tubbing Milieu-advies Adviseur omgevingsrecht en handhaving Aardbolhof 8 3951 EB Maarn Tel. 06-24405506 KvK nr. 30240104 www.tubbingmilieuadvies.nl 8