Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor Ekelmans + Meijer Advocaten
Eerste aanleg Mr. J. Ekelmans* Deze kroniek vat de draad op waar de vorige kroniek van de hand van Hermine ten Haaft in TCR 2012-4 eindigde en bestrijkt de periode vanaf 1 oktober 2012: een periode met voor de eerste aanleg boeiende ontwikkelingen. Er werd voor het eerst weer echte beweging op het wetgevingsfront aangekondigd, er waren initiatieven waarbij de gebaande paden van het procesrecht werden verlaten, mediation werd opgeschud, de rechtspraak van de Hoge Raad bevorderde een efficiënte procesvoering en de rechter bleek ook in een tijd van openheid en experimenten soms toch echt een sfinx te moeten zijn. Vooruitzien kan minstens zo leuk en praktisch zijn als achteromkijken: in deze kroniek daarom al snel allereerst aandacht voor aangekondigde veranderingen in de procesgang in eerste aanleg en daarna aandacht voor datgene wat ook nu al geldt. Instroom en doorlooptijden Het jaarverslag van de Raad voor de rechtspraak over het jaar 2012 laat zien dat de instroom van handelszaken daalde met 10 procent in zowel de sector kanton als de sector civiel1 en de doorlooptijden toenamen: het aantal handelszaken met verweer dat binnen een jaar werd afgedaan, daalde van 62 procent naar 54 procent.2 Volgens de Raad voor de rechtspraak is de daling van de instroom geen trend en de doorlooptijd geen gegeven: volgens de Raad zal de instroom in 2013 met 6 procent stijgen als gevolg van de recessie en zal als gevolg van de vermindering van de werkvoorraad in eerste aanleg aan alle normen worden voldaan.3 Bijna zou kunnen worden gedacht dat volstaan kan worden met het op de winkel passen. Het tegendeel is het geval: aan (wezenlijke) veranderingen van de werkwijze in eerste aanleg wordt gewerkt, waarover meer hierna.
voordat een rechtszaak aanhangig is voor elk van de partijen bij een collectieve actie de mogelijkheid de rechtbank te verzoeken een mondelinge behandeling te gelasten. Op deze preprocessuele comparitie kan worden besproken hoe een collectieve regeling tot stand zou kunnen komen en/of hoe anderszins beëindiging van de geschillen gerealiseerd kan worden. De Goede Vrijdaggroep en de aanstaande herziening van het procesrecht voor de eerste aanleg Voor de eerste aanleg betekenisvolle wetsvoorstellen werden niet ingediend. De behandeling van het wetsvoorstel over het inzagerecht5 ligt sinds de indiening van het voorlopig verslag in januari 2012 stil. Die betrekkelijke rust is evenwel eindig, zo leerde het eind oktober 2012 gesloten regeerakkoord ‘Bruggen bouwen’ van PvdA en VVD. Te midden van teksten over onder meer wietpassen en pokerevenementen valt in het regeerakkoord in twee zinnetjes te lezen: ‘Het civiele proces wordt vergaand vereenvoudigd en gedigitaliseerd. Het onderscheid tussen verzoekschrift en dagvaarding kan vervallen. Hoger beroep wordt gestroomlijnd.’6
Preprocessuele comparitie Als ik de reorganisatie van de rechtbanken van negentien naar elf buiten beschouwing laat, zijn de veranderingen voor de eerste aanleg in de wetgeving beperkt. In werking trad slechts – per 1 juli 2013 – de wet tot wijziging van de regeling voor collectieve acties.4 Daarin een processueel novum: art. 1018a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) opent nog
Die suggesties uit het regeerakkoord waren deels een herhaling van eerdere berichten – wetgeving over één uniforme rechtsgang in eerste aanleg én over hoger beroep werd al in 2007 aangekondigd na de afronding van de fundamentele herbezinning7 – deels nieuwe muziek. Uit een brief die de minister in juni dit jaar aan de Tweede Kamer zond,8 blijkt dat de minister het burgerlijk procesrecht en het bestuursprocesrecht wil stroomlijnen en dat het regeerakkoord voortbouwt op suggesties9 van een groep rechters die een eerste bijeenkomst had op 6 april 2012. Dat was Goede Vrijdag en zo kwam de groep aan de naam ‘Goede Vrijdaggroep’. In oktober 2012 hebben de minister en de Raad voor de rechtspraak het initiatief van de Goede Vrijdaggroep omarmd. Na een eerste brainstormsessie hebben dit voorjaar vijf grote expertmeetings plaatsgevonden. Tevens is het schrijven van de wettelijke regeling ter hand genomen. Het wetsontwerp is vergevorderd: op het moment
*
5. 6.
1. 2. 3. 4.
Mr. J. Ekelmans is advocaat bij Ekelmans & Meijer Advocaten te Den Haag. Jaarverslag 2012 Raad voor de rechtspraak, p. 53, te vinden op <www.rechtspraak.nl>. Jaarverslag 2012 Raad voor de rechtspraak, p. 97, te vinden op <www.rechtspraak.nl>. Jaarplan rechtspraak 2013, p. 5 en 22, te vinden op <www.rechtspraak.nl>. Wet van 26 juni 2013, Stb. 2013, 255 en inwerkingtredingsbesluit van 26 juni 2013, Stb. 2013, 256.
T C R
2 0 1 3 ,
7. 8.
9.
Kamerstukken II 2011/12, 33 079. Regeerakkoord, p. 27; het regeerakkoord is te vinden op <www.rijksoverheid.nl/regering/regeerakkoord>. Kamerstukken II 2006/07, 30 951, nr. 1. Kamerstukken II 2012/13, 29 279, nr. 164; zie ook brief van 13 augustus 2013, te vinden op <www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/rechtspraak-en-geschiloplossing/documenten-en-publicaties/kamerstukken/ 2013/08/14/programma-kwaliteit-en-innovatie-rechtspraak.html>. Startnotitie ‘Naar een uniform procesrecht’, <www.rechtspraak.nl/ Organisatie/Publicaties-En-Brochures/rapporten-en-artikelen/Documents/Startnotitie-Naar-een-uniform-procesrecht.pdf>.
n u m m e r
4
137
Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor Ekelmans + Meijer Advocaten
dat ik deze kroniek schrijf, is voorzien dat internetconsultatie over de voorgenomen wetgeving eind oktober zal aanvangen en nog dit jaar zal worden afgerond. De belangrijkste voorgenomen veranderingen van het procesrecht in eerste aanleg Afgezet tegen de bestaande procesgang zijn de belangrijkste thans al aangekondigde veranderingen de volgende: 1. Alle procedures beginnen met een verzoekschrift, de dagvaarding verdwijnt als procesinleidend document. Het verzoekschrift behoeft slechts aan de wederpartij te worden betekend wanneer die wederpartij niet in rechte verschijnt. 2. Procedures kunnen digitaal worden gevoerd, waarbij partijen gegevens invoeren en hun zaak kunnen vinden op het webportaal ‘Mijn Zaak’ van loket.rechtspraak.nl. Dat is verplicht voor professionele partijen, waarbij onderzocht wordt of gebruik gemaakt moet worden van voorgeschreven formulieren. Natuurlijke personen zullen ook in de toekomst desgewenst op papier kunnen blijven procederen. 3. De procesgang is in beginsel uniform met het vertrouwde stramien: eis/verweer/mondelinge behandeling. De termijnen voor het verrichten van proceshandelingen worden in de wet opgenomen: vier weken, althans volgens de Goede Vrijdaggroep, welke termijn naar verluidt echter toch op zes weken gehandhaafd lijkt te worden, zij het dat uitstel daarna slechts mogelijk is met toestemming van de rechter, ook als beide partijen met uitstel instemmen. Als het basisstramien naar het oordeel van de rechter niet voldoet, zijn aanpassingen mogelijk, bijvoorbeeld ook doordat eerder mondeling contact plaatsvindt. Met de agendafunctie van het webportaal ‘Mijn Zaak’ kan de datum voor de mondelinge behandeling vlot worden bepaald. De minister is niet zover dat hij voor civiele uitspraken net zoals in het bestuursrecht10 en het strafrecht11 een bindende beslistermijn wil opnemen. De minister schrijft: ‘Wanneer partijen worden gebonden aan strakke termijnen mogen zij ook van de rechtspraak verlangen dat er gestreefd wordt naar een uitspraak binnen een vastgestelde termijn’ (mijn cursivering). 4. De invulling van de mondelinge behandeling wordt bepaald door de rechter: verwijzing naar mediation, regie, inlichtingen en/of schikken behoren daarbij tot de mogelijkheden. Het recht op pleidooi vervalt en de mondelinge behandeling kan vervallen wanneer die geen toegevoegde waarde heeft, bijvoorbeeld omdat geen verweer gevoerd wordt. De rolrechter die ik jaren geleden bij een lezing hoorde zeggen ‘het pleidooi is een moment van rust, daarna kan de rechtbank zich weer met de zaak bezighouden’, kan een thema afvinken. Op het eerste gezicht lijkt het initiatief buiten de digitalisering voor rolzaken in eerste aanleg feitelijk niet heel veel overhoop te halen: termijnen in eerste aanleg zijn, behoudens door de 10. Art. 8:66 Algemene wet bestuursrecht (Awb). 11. Art. 345 lid 3 Wetboek van Strafvordering (Sv).
138
T C R
2 0 1 3 ,
rechter verleend uitstel, thans ook al rap fataal, regie ter comparitie heeft de rechter ook nu al, comparities vinden vrijwel altijd plaats en gelegenheid tot pleiten wordt daar doorgaans niet geboden. Pleiten is daardoor in eerste aanleg ook nu al een uitzondering geworden. Daar is wat mij betreft niets mis mee, wanneer beide partijen redelijkerwijs hebben moeten begrijpen welke punten voor de beslissing van belang kunnen zijn én zij zich daarover deugdelijk hebben kunnen uitlaten. Bedriegen de tekenen niet, dan zal het wetsvoorstel voorzien in een nader omschreven mogelijkheid om bij uitzondering en na vooraf gekregen toestemming te pleiten, voor zover dat naar het oordeel van de rechter met het oog op behoorlijke rechtspleging is geboden. Zo bezien zou het wetsvoorstel los van de voorgenomen digitalisering voor de eerste aanleg inhoudelijk vooral oude wijn in nieuwe zakken kunnen zijn. Mogelijke verdere veranderingen van de procesgang in eerste aanleg Het aldus afdoen van het wetsvoorstel zou de voorgenomen ontwikkeling op het eerste gezicht echter geen recht doen. Met name de notitie van de Goede Vrijdaggroep ademt op verscheidene plaatsen een aanstekelijk en praktisch enthousiasme van rechters die met hun voeten in de klei van de eerste aanleg staan of hebben gestaan, om het vlot verloop van de procedure te bewerkstelligen door vaak betrekkelijk eenvoudige maatregelen, zoals bijvoorbeeld het bij digitale indiening vragen naar de aard van het geschil en het verstrekken van informatie over de bij en in het processtuk op te nemen informatie. Verdere vereenvoudiging zou door de wetgever kunnen worden bewerkstelligd, voor zover die ervoor kiest om potentiële wettelijke hindernissen voor een efficiënte procesvoering op te ruimen en extra mogelijkheden te creëren. Als de verzoekschrift- en dagvaardingsprocedure worden geharmoniseerd en de civiele procesgang gelijk wordt getrokken aan de procesgang in het bestuursprocesrecht, kan het geding immers probleemloos verder worden opgeschud. Om maar enkele thema’s te noemen die aandacht zouden kunnen behoeven: dient de mogelijkheid van een preprocessuele comparitie ruimer te worden opengesteld? Leent de deelgeschillenregeling – wettelijk verplicht te evalueren vóór 1 juli 201412 – zich voor bredere toepassing ook buiten gevallen van letsel en overlijden? Wat gebeurt er met de thans alleen voor dagvaardingsprocedures geldende open regeling voor incidenten, waarmee partijen invloed kunnen uitoefenen op het verloop van het proces?13 Krijgt ook de civiele rechter de mogelijkheid om vorderingen zonder mondelinge behandeling kennelijk (on)gegrond te verklaren, waarin het bestuursrecht voorziet?14 Is het voortaan aan de rechter om te bepalen of en hoe proces-verbaal van een mondelinge behandeling wordt opgemaakt en behoeft het proces-verbaal voortaan niet meer de handtekening van een
12. Art. V Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade, Stb. 2010, 221. 13. Art. 209 e.v. Rv. 14. Art. 8:54 Awb.
n u m m e r
4
Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor Ekelmans + Meijer Advocaten
procespartij?15 Kan de rechter mondeling einduitspraak doen? Krijgt de rechter voor alle procedures de bevoegdheid belanghebbenden17 en getuigen op te roepen, waarin thans alleen de verzoekschriftprocedure voorziet? Krijgt de civiele kortgedingrechter de mogelijkheid om meteen ook de hoofdzaak af te doen, die het bestuursprocesrecht voor voorlopige voorzieningen kent?18 En – als het appèl onder handen wordt genomen – krijgt de appèlrechter ook bij einduitspraken de mogelijkheid om de zaak bijvoorbeeld voor verdere bewijslevering naar de eerste aanleg terug te wijzen?19
Hij schrijft aan het slot van zijn brief over de rol van de rechter:
Over mogelijke verdere wijzigingen in de inhoudelijke regels verschaft de brief van de minister nog niet veel duidelijkheid. De brief draagt bovenal als voordelen van de nieuwe procesgang uit dat werkprocessen voor de rechtbanken worden vereenvoudigd, medewerkers van de rechtspraak vanuit de digitale werkomgeving ‘Mijn Werkomgeving’ de vereiste sturing kunnen verrichten, doorlooptijden worden bekort en rechters meer en eenvoudiger mogelijkheden krijgen om geschillen te beslechten. Uit het Jaarplan voor de rechtspraak blijkt dat het ook de bedoeling is om werkprocessen van de sectoren civiel recht en bestuursrecht makkelijker te integreren en – zo denk ik er dan bij – rechters en gerechtsambtenaren makkelijk(er) over te plaatsen of in beide sectoren te laten werken en de personele formatie in te laten krimpen.
Snelle invoering beoogd: dalende vergoedingen en een regeringscommissaris Het wetsvoorstel is nagenoeg gereed, de vereiste IT-voorzieningen zijn dat echter nog niet: digitalisering van de werkprocessen is een zeer omvangrijke operatie. Dat onderkent de minister ook: met mogelijke tegenzin en alsof hij bang is zijn handen aan de keuze van een ander te branden, geeft de minister aan dat hij zich door de Raad voor de rechtspraak heeft laten overtuigen dat de nieuwe procesgang pas moet worden ingevoerd wanneer het hele werkproces bij de rechtspraak in ‘Mijn Werkomgeving’ is gedigitaliseerd. Daarmee wordt vanaf 2015 een aanvang gemaakt. Wanneer dat naar verwachting klaar is, blijkt niet uit de brief van de minister. Lang zal het echter niet mogen duren: uit een brief van de minister aan de Tweede Kamer blijkt dat de rechtspraak meer voor minder zal moeten doen. Vanaf 2016 voldoet de minister een lagere vergoeding voor de werkzaamheden van de rechtspraak, omdat hij verwacht dat er meer wordt gedigitaliseerd, efficiënter wordt gewerkt en dus tegen lagere kosten kan worden geproduceerd.20 De discussie over verhoging van de efficiency is, kortom, verre van vrijblijvend21 en binnen de rechtspraak wordt dan ook al hard gewerkt aan de verwachte invoering van het nog in te dienen wetsontwerp.
16
Voor rechters worden klankbordgroepen, debatcafés en te zijner tijd opleidingen georganiseerd om hen met de nieuwe wijze van werken vertrouwd te maken. En (professionele) procespartijen? Over de wijze waarop de (professionele) procespartijen vertrouwd moeten raken met hetgeen hun te wachten staat, zwijgt de brief van de minister. Niettemin worden ook zij bediend. Het ministerie heeft een twitteraccount @Programma_KeI geopend. De Nederlandse Vereniging voor Procesrecht houdt op 13 december 2013 haar najaarsvergadering onder het motto ‘Procesinnovatie: KEI-goede ideeën?’ en professionals zullen over enige tijd vast aanbiedingen krijgen van aanbieders van documentmanagementsystemen, voor wie een nieuwe markt zich verder ontsluit, en van uitgevers en cursusorganisaties, die de ontluikende verandering vertalen in een aanbod van publicaties en cursussen. Pure procesadvocaten die vooral administratieve handelingen verrichten – de vroegere procureurs – en koeriersdiensten voor processtukken kunnen zich alvast voorbereiden op het uitdoen van de verlichting. En zal de geschilbeslechting waarbij de rechter ook nu al in grote mate de regie over de procesgang heeft in de toekomst – los van een versnelling – inhoudelijk (heel) anders lopen dan thans? De minister is er – uiteindelijk – niet erg concreet over. 15. 16. 17. 18. 19.
Art. 8:61 Awb, vgl. art. 279 lid 4 Rv voor de verzoekschriftprocedure. Art. 8:67 Awb. Art. 8:26 Awb. Art. 8:86 lid 1 Awb. Zie voor een hernieuwd pleidooi daarvoor: Agenda voor de appelrechtspraak, p. 11, te vinden op <www.rechtspraak.nl/Organisatie/Gerechtshoven/Den-Haag/Nieuws/Documents/(concept)agenda-voor-deAppelrechtspraak-2020.pdf>.
T C R
2 0 1 3 ,
‘Hij kan meer regie voeren en hij kan beter maatwerk leveren. Zo kunnen de procedures in de praktijk werkelijk eenvoudiger en sneller verlopen en wordt rechtspraak doelmatiger. De rechter kan dat alleen bereiken met medewerking van partijen. Mijn verwachting is dan ook dat de rechtspraktijk op creatieve wijze invulling zal geven aan de ruimte tot innovatie die de wetgever hem biedt.’
Om de herziening van het burgerlijk procesrecht in goede banen te leiden heeft de minister een regeringscommissaris voor de herziening van het burgerlijk procesrecht benoemd: Fred Hammerstein, eerder naamgever van de commissies die adviseerden over de cassatieprocedure en het appèlprocesrecht, gaat zich daarmee ook richten op de wat mij betreft belangrijkste rechtsgang: de procedure in eerste aanleg. Juist daar wordt immers van de procesdeelnemers de creativiteit verlangd om in het beschikbare feitenmateriaal het kaf van het koren te scheiden, de aanpak in een zaak te bepalen, het gesprek (verder) aan te gaan, mee te buigen en – zo nodig – terug te veren en door te pakken en het geschil uit de wereld te helpen met een schikking of een uitspraak. Voor veruit de meeste rechtzoekenden die met de rechter te maken krijgen, is de eerste aanleg de eerste en enige instantie waarmee zij in aanraking komen. De eerste aanleg is daarom bij uitstek het visitekaartje van de rechtspraak. Ter illustratie: vorig jaar beliep de instroom aan civiele zaken in de sector kanton circa 20. Kamerstukken II 2012/13, 29 279, nr. 160, p. 6. 21. Zie over de verhouding met bekostiging ook V. van den Brink, Het gerijpte proces, NTBR 2013, 28.
n u m m e r
4
139
Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor Ekelmans + Meijer Advocaten
800.000 zaken en bij de sector civiel circa 300.000.22 Daartegen valt kwantitatief in het niet de instroom bij de hoven van circa 10.000 civiele zaken 23 en valt getalsmatig te verwaarlozen de instroom bij de Hoge Raad: circa 500 zaken.24 Dat belang van de eerste aanleg gaat voor rechtzoekenden alleen maar toenemen, wanneer de wens van de minister over de hoogte van griffierechten in vervulling gaat. Die wens behelst dat de griffierechten voor de eerste aanleg met 2 procent worden verhoogd, de griffierechten voor het hoger beroep met 50 tot 100 procent en de griffierechten voor de circa 400 zaken per jaar van rechtspersonen met een belang vanaf € 1 miljoen met (nog) veel meer, zowel in eerste aanleg als in appèl. Het daartoe strekkende wetsontwerp is in september ingediend.25 De Raad voor de rechtspraak rekent met een vermindering van het aantal handelszaken in appèl van 14 procent.26 De workload voor de hoven zou nog verder moeten afnemen wanneer ook de Eerste Kamer het wetsvoorstel aanvaardt dat voorziet in enkelvoudige behandeling van kantonappèls.27
140
gen, waarmee dit een van de eerste uitingen is van de verder te verwachten landelijke uniformering van werkprocessen. Van eenzelfde behoefte aan uniformering en voortvarendheid getuigt een aanpassing van de beslagsyllabus: die voorziet sinds 1 augustus jl. in een sterkere bewaking van de termijn waarbinnen de vordering in hoofdzaak moet worden aangebracht.29 Interessanter is dat het instrumentarium van de rechter verder wordt geëxploreerd in het project dat de Raad voor de rechtspraak en in zijn kielzog de minister aanduidt als ‘Kwaliteit en Innovatie’, waar ook het wetsontwerp in onder is gebracht. In de wandeling wordt het project afgekort tot ‘KEI’, omdat beleid, althans ook deze keer, kennelijk nu eenmaal niet zonder afkortingen kan. Onderdeel van KEI is dat bij individuele rechterlijke colleges geëxperimenteerd wordt met van het standaardpatroon afwijkende vormen van geschilbeslechting. De daarmee opgedane ervaringen kunnen mogelijk ook een rol spelen bij de voorgenomen aanpassingen van de rechtsgang.
Handhaving van termijnen en lokale experimenten in eerste aanleg Het belang van de rechtspraak in eerste aanleg maakt dat het loont om de hand aan de schop te blijven slaan en de inspanningen van de wetgever niet af te wachten. Het huidige procesrecht met open normen biedt de rechter immers ook nu al een ruim arsenaal om de procesgang in de praktijk naar wens in te richten, de comparitie kan ook nu al gebruikt worden voor verwijzen naar mediation, regie, inlichtingen of schikken, en het desgewenst afwijzen van een pleitverzoek behoeft ook nu slechts een probleem te zijn als er geen inhoudelijke comparitie plaatsvindt.
Twee experimenten beogen vooral versnelling van de bestaande rechtsgang. Het eerste – sinds 1 mei 2012 bij de Rechtbank Den Haag – kent een versnelde rechtsgang bij daarvoor geselecteerde zaken waarbij geen uitstel wordt gegund en meteen een datum voor de mondelinge behandeling wordt vastgesteld. Het tweede – sinds 1 november 2012 bij (toen nog) de Rechtbank Arnhem – beperkt evenzeer de mogelijkheden van uitstelverlening, kent ook een snelle bepaling van een datum voor de mondelinge behandeling en stelt daarenboven eisen aan de lengte van de processtukken (maximaal vijftien pagina’s voor conclusies en vijf voor akten).30 Die eisen aan de lengte van processtukken haalden zelfs een bijdrage van Annemarie van Gaal in Het Financieele Dagblad, waarin zij de hoop uitsprak dat kortere stukken advocaten goedkoper zullen maken.
Onderdeel van het rechterlijk instrumentarium zijn de toepasselijke procesreglementen, die een rustig bezit zijn. Ook daar rommelt het echter onder de grond. Aan de uitvoering zal in elk geval op één punt strikter de hand worden gehouden: de landelijke vergadering van rolrechters heeft aangekondigd dat vanaf 1 oktober 2013 strikt de hand zal worden gehouden aan de op grond van het rolreglement vereiste tijdige aanbrenging van zaken uiterlijk de dag voor de zitting, de tijdige indiening van verzoeken om uitstel om klemmende redenen uiterlijk vier dagen voor de zitting én de tijdige en gemotiveerde indiening van verzoeken over de behandeling op de parkeerrol.28 Daarmee wil de rechtspraak verschillen in lokaal beleid terugdrin-
Het derde experiment behelst in feite een proefdraaien met de nieuwe procesgang. Dat is de e-kantonrechter, die in het najaar van 2013 op de locaties Rotterdam en Den Bosch operationeel moet worden: vanaf dat moment kan daar digitaal geprocedeerd worden door allereerst rechtsbijstandsverzekeraars op een beveiligde pagina van loket.rechtspraak.nl en duurt de procedure inclusief mondelinge behandeling maximaal acht weken. Uit de brief van de minister blijkt nog niet hoe dit verder uitgewerkt wordt, maar naar verluidt kan deze digitale procesgang slechts gevolgd worden als ook de gedaagde partij daarvoor kiest én kan de rechter bepalen dat een zaak te complex is en daardoor niet geschikt voor dit snelle regime.
22. Jaarverslag rechtspraak 2012, p. 88. 23. Jaarverslag rechtspraak 2012, p. 88. 24. Jaarverslag Hoge Raad 2012, p. 83, te vinden op <www.rechtspraak.nl/ Organisatie/Hoge-Raad/OverDeHogeRaad/publicaties/Documents/ Jaarverslag-HR-2012.pdf>. 25. Kamerstukken II 2013/14, 33 757, nr. 2. 26. <www.rechtspraak.nl/Organisatie/Raad-Voor-De-rechtspraak/Wetgevingsadvisering/Wetgevingsadviezen2013/2013-20-Advies-Wetsvoorstel-aanpassing-griffierechten.pdf>. 27. Kamerstukken II 2011/12, 33 316, nr. 2. 28. De brief is te vinden op <www.rechtspraak.nl/Actualiteiten/Nieuws/ Documents/rolrechters.pdf>.
Het vierde voorbeeld is burenrechter.nl van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht en de Rechtbank Amsterdam waarbij de rechtbank volgend jaar probeert geschillen in de eigen leefomgeving tot een oplossing te brengen nog voor-
T C R
2 0 1 3 ,
29. <www.rechtspraak.nl/procedures/landelijke-regelingen/sector-civielrecht/documents/beslagsyllabus.pdf>, p. 11. 30. Zie voor de verschillende eisen: <www.rechtspraak.nl/Organisatie/ Rechtbanken/Gelderland/RegelsEnProcedures/Pages/Procesreglementcivieledagvaardingszaken.aspx>.
n u m m e r
4
Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor Ekelmans + Meijer Advocaten
dat van een echte procedure sprake is: wat begint met het op internet invullen van digitale vragenlijsten door de bij het geschil betrokkenen eindigt met een bezoek ter plekke van de rechter en wordt voortgezet doordat de rechter ook na het bereiken van een oplossing op de achtergrond betrokken kan blijven.31 Initiatieven vinden ook los van het programma KEI hun weg. Zo loopt bij het kanton Utrecht – of voor wie het liever zo hoort: Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht – een pilot, waarbij ter rolzitting gevoerd mondeling verweer in een proces-verbaal wordt vastgelegd en in zaken die zich daarvoor lenen direct na de rolzitting een comparitie plaatsvindt. Om dat resultaat te bereiken is het logistieke proces opgeschud. Een deurwaarderskantoor dat veel zaken aanbrengt, stuurt een deurwaarder naar de rolzitting die met een laptop kan inloggen op zijn eigen systemen en zo het inhoudelijke gesprek kan aangaan. Bij de sector kanton is één team gezamenlijk verantwoordelijk gemaakt voor de behandeling van alle zaken op de rol. De pilot bleek zozeer aan te slaan, dat besloten is om deze tot standaard te maken, waarbij men zich afvraagt hoe de werkwijze kan blijven bestaan als de rolzitting bij het invoeren van het nieuwe uniforme procesmodel komt te vervallen.32 Natuurlijk roepen bijvoorbeeld de initiatieven in Arnhem en Den Haag,33 waar procespartijen verdere beperkingen opgelegd (kunnen) krijgen bij de lengte van hun stukken of de tijd die zij ter voorbereiding kunnen nemen, zeker in eerste instantie voorspelbare pavlovreacties op. In bijdragen met prikkelende titels, zoals ‘Luie rechters draaien het recht door de gehaktmolen’, buitelen criticasters over elkaar heen. Toelichting of kritiek behelst dat met deze initiatieven goed wordt ingespeeld op de maatschappelijke behoefte aan vlotte, goede en betaalbare rechtspleging, dat eerst maar eens het bestaande procesmodel goed moet werken of dat (ook) rechters hun werk (eindelijk) eens op tijd (en goed) moeten doen en procespartijen niet hinderlijk voor de voeten moeten lopen door hun de mogelijkheid te ontnemen hun zegje te doen.34 Zullen die kritische reacties de doodsteek zijn voor de Haagse en Arnhemse projecten, die elk een looptijd hebben van in beginsel één jaar?35 Of, wanneer en hoe vaak gerechtvaardigde belangen worden gediend of ondermijnd met de experimenten valt niet in zijn algemeenheid te zeggen. Beide initiatieven bie31. NRC Handelsblad 14 juni 2013, p. 8: ‘Online rechter voor oplossen burenruzies’. 32. Zie daarover K.G.F. van der Kraats, Een betere benutting van de rolzitting, Trema 2013, p. 233-237. 33. De Haagse en Arnhemse projecten zijn uitvoeriger beschreven door Eelkje van de Kuilen in TvP 2013, p. 38-42. 34. Zie bijv. Georg van Daal, Godfried van Berkel en Aron das Gupta in NJB 2012, p. 2903-2904, Marc Ynzonides en Margriet de Boer in NJB 2013, p. 22-23, Sjef van Swaaij in NJB 2013, p. 20, Debby Nobel en Hans Vetter, projectleider en projectrechter bij het Haagse experiment, in NJB 2013, p. 21-22, Margreet Ahsmann in TvPP 2013, p. 1-3 en Rieme Jan Tjittes in de Mr. van juni 2013, p. 15. 35. De instroom van nieuwe zaken is in het Haagse project derhalve per 1 mei 2013 beëindigd.
T C R
2 0 1 3 ,
den ruimte voor maatwerk als dat nodig is. Ook bij deze initiatieven gaat het wat mij betreft niet om de vraag of nieuwe middelen wel of niet geschikt zijn, maar om de vraag wanneer ze dat wel of niet zijn. Gaat de rechtspraak met die belangrijke vraag verstandig en niet mechanisch om –dat spreekt wel vanzelf, maar gaat niet vanzelf – dan komt het wel goed. Of het voorshands goed komt of voorlopig fout gaat, zou kunnen blijken uit de evaluatie van de projecten. Zo’n evaluatie vindt in elk geval in Den Haag en Arnhem plaats. De reacties van de deelnemers aan het Haagse project zijn naar verluidt overwegend positief. Binnenkort valt een artikel over de Haagse evaluatie te verwachten van de hand van Margreet Ahsmann. Initiatieven zoals bijvoorbeeld die in Den Haag en Arnhem en bij de e-kantonrechter passen ook goed binnen de aangekondigde wetgeving. Ik reken erop dat ook initiatieven zoals die in Den Haag en Arnhem vanzelf verder hun weg in de procespraktijk zullen vinden nadat (verder) is omschreven wanneer de werkwijze uit de experimenten in beginsel wel of niet toepasbaar is. In zoverre is er niets nieuws onder de zon en wordt het procesrecht ook gevoed en ontwikkeld door rechters die het erop wagen om het eens anders te doen en het gebaande pad verlaten. Zo ging het bijvoorbeeld ook met de nu niet meer weg te denken comparitie na antwoord, die werd uitgevonden in Roermond in de jaren zestig (!), of de versnelde procesgang in eerste aanleg, die werd uitgedacht in Den Haag in de jaren negentig. Inmiddels is wat toen een experiment was de standaardrechtsgang. Wetenschappelijk onderzoek naar de rechtsgang De zoektocht op de tast naar een andere inrichting van het proces is niet alleen in Den Haag en Arnhem voorwerp van onderzoek. Machteld de Hoon en Suzan Verberk presenteerden onderzoek naar de Nederlandse ontwikkelingen op een wetenschappelijk congres in Boston.36 Hun boodschap: Nederlandse rechters zijn in de afgelopen tien jaar anders gaan denken over het oplossen van conflicten en hun taak daarbij. De daarbij behorende actievere taakopvatting stelt rechters voor hindernissen, ook omdat die ander gedrag van hen vraagt dan zij gewend waren. Tegelijkertijd brengt die andere aanpak door de rechter volgens de onderzoekers met zich dat conflicten duurzamer worden opgelost, waardoor er tijd kan worden bespaard.37 Machteld de Hoon en Suzan Verberk geven aan dat er nog weinig empirisch onderzoek gedaan is, maar daarin komt verandering en niet alleen door de evaluatie van de Arnhemse en Haagse experimenten. In opdracht van de Raad voor de rechtspraak loopt ook onderzoek naar de meest effectieve inrichting van de comparitie in de kantonprocedure,38 waarvan de uitkomsten omstreeks eind van dit jaar worden ver36. M. de Hoon & S. Verberk, Judicial conflict management: What brings litigants to court?, in: T. Sourdin & A. Zariski (red.), The multi-tasking judge: Comparative judicial dispute resolution, Sydney: Thomson Reuters, p. 87-103. 37. Zie over dit onderzoek ook <www.rechtspraak.nl/actualiteiten/nieuws/ pages/ rechter-nieuwe-stijl-wint-terrein>. 38. Zie <www.rechtspraak.nl/Organisatie/Raad-Voor-De-Rechtspraak/ WetenschapsOnderzoek/Overzichtonderzoeksprojecten/Pages/Korteeffectieve-kantoncomparitie.aspx>.
n u m m e r
4
141
Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor Ekelmans + Meijer Advocaten
wacht. De onderzoeksagenda van de Raad voor de rechtspraak39 laat zien dat de komende tijd ook onderzoek valt te verwachten naar de wenselijkheid van procesdifferentiatie, effectieve stijlen van zaaksbehandeling ter zitting en de betekenis van alternatieve geschilbeslechting als concurrent of bron van inspiratie voor de rechtspraak. Ook de publicatiereeks Rechtstreeks van de rechtspraak zal zich niet onbetuigd laten: daarin is een aantal publicaties aangekondigd over het thema dat denkelijk in de nabije toekomst de meeste aandacht vraagt: de regiefunctie van de rechter. Recente vruchten van dit onderzoeksprogramma zijn ook twee researchmemoranda over wraking.40 Die aandacht voor de rechter zou bijna doen vergeten dat de rechter geen monopolie heeft op creativiteit: door iedere procesdeelnemer valt een rol te vervullen, ook door procespartijen. Zij geven het proces niet alleen vorm door de wijze waarop zij hun geschil presenteren en in woord en geschrift in en buiten de rechtszaal omgaan met het geschil en wat daarachter schuilgaat, procespartijen kunnen ook zelf afspraken maken over de volgens hen wenselijke procesgang. Op de (on)mogelijkheden daarvan promoveerde Marte Knigge in oktober 2012 in Leiden. De titel van haar proefschrift is De procesovereenkomst. Over de vrijheid van partijen het civiele proces vorm te geven. Het proefschrift verscheen als deel XIII in de dissertatiereeks van de serie Burgerlijk Proces en Praktijk.
142
cesstuk moet een procespartij aangeven of mediation is beproefd, en als dat niet zo is, waarom die achterwege is gelaten, en de rechter dient, aldus de wetsvoorstellen, zo mogelijk naar mediation te verwijzen. De wetsvoorstellen voorzien erin dat er een register van mediators komt waarin alleen gekwalificeerde mediators zich kunnen inschrijven. De register-mediator krijgt een wettelijk geregeld verschoningsrecht, op de bij de mediation betrokken partijen rust een wettelijke geheimhoudingsplicht, een aanhangige mediation schorst een lopende verjaring, de mediator kan deelgeschillen ter beslissing aan de rechter voorleggen en een vaststellingsovereenkomst kan door de rechter in een voor executie vatbare vorm worden bekrachtigd. Voorafgaand aan de indiening van de wetsvoorstellen vond internetconsultatie45 plaats, die 56 reacties van divers pluimage opleverde.46
Mediation Bij al deze initiatieven wordt geen bijzondere aandacht besteed aan mediation, een van de alternatieve vormen van geschilbeslechting die een beroep op de rechter overbodig kan maken. In 2012 werd in circa 2000 familiezaken en in ruim 300 handelszaken naar mediation verwezen.41 Afgezet tegen het totale aantal bij de sectoren kanton en civiel aangebrachte zaken is dat ook relatief slechts een beperkt aantal. Barbara Baarsma en Maurits Barendrecht concluderen in ‘Mediation 2.0’42 dat mediation in Nederland al lang op de markt is maar niet echt van de grond komt, weinig heeft te verwachten van wetgevingssteun of marketinginspanningen, maar het moet hebben van het inbedden van mediation(technieken) bij andere vormen van geschilbeslechting. Die boodschap zag het levenslicht kort voordat de minister meldde dat een wetsvoorstel aan de Raad van State zou worden voorgelegd dat voorziet in het borgen van de kwaliteit van mediators.43 Van indiening van een wetsvoorstel is het tot dusverre evenwel niet gekomen en inmiddels sorteert de Tweede Kamer voor: het Tweede Kamerlid Ard van der Steur (VVD) heeft drie initiatiefwetsvoorstellen over mediation ingediend.44 In het inleidende pro-
Hoge Raad bevordert efficiënte procesvoering in elke fase van het proces Terwijl er wordt gesleuteld aan de inrichting van het proces in eerste aanleg, gaat het werk gewoon door en blijft de kern daarvan onveranderd: iedere procesdeelnemer in de gelegenheid stellen om hetgeen redelijkerwijs relevant is naar voren te brengen teneinde óf tot een vergelijk te komen óf op doelmatige wijze een feitelijk en rechtens zo juist mogelijke beslissing te nemen op het geschil dat partijen aan de rechter hebben voorgelegd. De rechtspraak van de Hoge Raad in deze verslagperiode bevestigt hoe dat werk ook nu al in elke fase van de procedure efficiënt kan worden aangepakt. Ik licht de volgende voor de eerste aanleg betekenisvolle arresten eruit: 1. Wat doorgaans uiteindelijk toch moet worden gedaan, kan maar beter meteen worden verricht. Zo laat zich verstaan HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5664. Daarin scherpt de Hoge Raad de eerder ingezette lijn47 aan dat incidenten de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak niet mogen vertragen. Volgens de Hoge Raad ontslaat een incidentele vordering een procespartij waaraan een laatste uitstel is verleend voor het indienen van haar inhoudelijke reactie, slechts van haar verplichting om die reactie te geven indien de wet bepaalt dat het incident de hoofdzaak schorst. Zo’n wettelijke schorsing is niet snel aan de orde. De wettelijke gronden voor schorsing – vooral: overlijden van een procespartij, verandering van persoonlijke staat en overlijden of verlies van de hoedanigheid van advocaat van een advocaat48 – zijn immers beperkt. Automatisch uitstel van de verplichting om inhoudelijk te reageren is dan ook niet aan de orde bij incidenten waarvan slechts is bepaald dat die voor alle weren aanhangig gemaakt moeten worden, zoals bijvoorbeeld een vordering tot onbevoegdver-
39. Zie <www.rechtspraak.nl/Organisatie/Raad-Voor-De-Rechtspraak/ WetenschapsOnderzoek/Onderzoeksagenda/Pages/default.aspx)>. 40. Te vinden op <www.rechtspraak.nl /Organisatie/Publicaties-En-brochures/Researchmemoranda>, waarover Wibo van Rossum en Jet Tigchelaar ook schreven in NJB 2013, 05/28. 41. Jaarverslag 2012 Raad voor de rechtspraak, p. 107. 42. B. Baarsma & M. Barendrecht, Mediation 2.0, NJB 2012, p. 2239-2243. 43. Kamerstukken I 2012/13, 32 555, nr. G, p. 3. 44. Kamerstukken II 33 722, 33 723 en 33 727.
45. Zie voor de wetsontwerpen en de reacties daarop <www.internetconsultatie.nl/mediation>. 46. Zie over de wetsontwerpen A.G. Wennekes, Mediation krijgt een wettelijke basis, V&O 2013, p. 108-114. 47. HR 24 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7671, NJ 2012, 513; HR 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8176, NJ 2012, 158; HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4008, NJ 2012, 482. 48. Art. 225 e.v. Rv.
T C R
2 0 1 3 ,
n u m m e r
4
Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor Ekelmans + Meijer Advocaten
klaring wegens de aanwezigheid van een arbitraal beding,49 tot verwijzing wegens ontbreken van relatieve bevoegdheid,50 vrijwaring51 of voeging.52 Zo’n uitstel in de hoofdzaak in afwachting van de behandeling van het incident is ondertussen in dergelijke gevallen niet uitgesloten. Uit eerdere arresten blijkt dat uitstel in de hoofdzaak mogelijk is als de voorafgaande behandeling van het incident naar het oordeel van de rechter redelijkerwijs geboden is en niet leidt tot onredelijke vertraging van het geding.53 De procespartij die zekerheid wil hebben dat zij toch kan volstaan met het slechts opwerpen van een incident zal daartoe tijdig vóór de dienende dag door indiening van een B-formulier om uitstel in de hoofdzaak moeten vragen. 2. Wanneer een overzichtelijk en eenduidig debat in de processtukken niet van de grond komt, kan de rechter natuurlijk54 vragen ter verduidelijking stellen en de gelegenheid geven de stellingen en verweren in een nader processtuk uit te werken. Wanneer de rechter de eerdere stellingen en het eerdere verweer als ontoereikend aanmerkt, kan hij ook een stap verder gaan en aankondigen dat hij geen acht zal slaan op hetgeen over de aangeduide onderwerpen in eerdere processtukken is opgemerkt, aldus HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2581. Dat verzoek en die aankondiging behoeven zich niet te beperken tot een klein deelonderwerp: bij het aan de Hoge Raad voorgelegde geschil was aan eiser verzocht om een inzichtelijk financieel overzicht in het geding te brengen met alle vorderingen en daarop verrichte betalingen en betrof het verzoek in feite het grootste deel van het geschil. Dat de door de rechter verkozen en geoorloofde aanpak in de aan de Hoge Raad voorgelegde zaak toch niet werkte, kwam doordat de rechter in afwijking van zijn aankondiging en derhalve ten onrechte toch acht was gaan slaan op een uit eerdere processtukken blijkend verweer. 3. Wanneer de rechter zijn werk kan doen zonder een beroep te doen op de Hoge Raad, dan moet hij dat overbodige beroep op de Hoge Raad ook achterwege laten. Het stellen van prejudiciële vragen55 heeft dan ook alleen zin wanneer het antwoord op de vraag én onduidelijk is én vereist is voor de beslechting van het geschil. Als het antwoord op de prejudiciële vraag al duidelijk is, laat de Hoge Raad de vraag onbeantwoord, aldus HR 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5272, NJ 2013, 313. Als het van de Hoge Raad gevraagde antwoord mogelijk onnodig is, omdat gevoerde verweren tot afwijzing van de vordering kunnen leiden zonder dat de prejudiciële vraag beantwoording behoeft, dan moet de rechter eerst die verweren 49. 50. 51. 52. 53.
Art. 1022 Rv. Art. 110 Rv. Art. 210 Rv. Art. 222 Rv. HR 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8176, NJ 2012, 158; HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4008, NJ 2012, 482. 54. Art. 22 Rv. 55. Nader over het stellen van prejudiciële vragen: S.S. van Kampen & I. Giesen, Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, valkuilen voor de Hoge Raad, TCR 2013, p. 1-16.
T C R
2 0 1 3 ,
beoordelen en laat de Hoge Raad de vraag evenzeer onbeantwoord, aldus HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR: 2013:CA1614. Is de prejudiciële vraag wel op zijn plaats, dan kan de Hoge Raad – aldus HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4889, NJ 2013, 123 – zich vrijmaken van de feiten van de zaak en aldus een meer algemene beschouwing geven. 4. Partijen kunnen zelf de weg naar de Hoge Raad openen door gezamenlijk hoger beroep over te slaan. Naar de letter biedt de wet die mogelijkheid alleen voor dagvaardingsprocedures,56 niet in verzoekschriftprocedures.57 In HR 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6101, NJ 2013, 388 slecht de Hoge Raad die barrière uitdrukkelijk en staat hij sprongcassatie ook toe in verzoekschriftprocedures, mits alle partijen en belanghebbenden aan wie het recht van hoger beroep toekomt daarmee hebben ingestemd, nadat de beschikking in eerste aanleg is gewezen. 5. Wat niet relevant is, verdient bij bewijslevering geen aandacht. HR 1 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7845 bevestigt wat al uit de parlementaire geschiedenis van de wetswijziging uit 1988 blijkt: dat de rechter het stellen van vragen aan een getuige kan verhinderen, omdat hij de vragen niet relevant vindt. Dat oogt als een open deur, maar de toepassing van de maatstaf kan minder makkelijk zijn dan het lijkt. De grens tussen relevant en irrelevant valt immers niet steeds eenvoudig op voorhand te trekken, ook omdat tot relevant bewijs kan behoren bewijs dat de geloofwaardigheid van al beschikbaar (getuigen)bewijs kan aantasten.58 Het belang van die afbakening tussen relevante en irrelevante verzoeken om informatie speelt niet alleen bij het stellen van vragen aan getuigen, maar ook en gezien de omvang van het potentieel beschikbare bewijsmateriaal wat mij betreft juist bij het inzagerecht op grond van art. 843a Rv. In HR 26 oktober 2012, ECLI:NL:HR: 2012:BW9244, NJ 2013, 220 beslist de Hoge Raad – ik parafraseer de wettelijke vereisten, waar het woord relevant niet in voorkomt – dat voldoende relevant en bepaald en derhalve toewijsbaar is een verzoek tot verstrekking van bescheiden die betrekking hebben op het centrale onderwerp van het geschil, aannemelijk tot stand zijn gekomen in reactie op een door de eiser bij een toezichthouder over dit centrale onderwerp van geschil ingediende klacht en voldoende omschreven zijn door aanduiding van het opgevraagde dossier en de daarbij betrokken personen. 6. Wie wordt toegelaten tot bewijslevering krijgt in dezelfde instantie maar één kans om zijn bewijs door de rechter te laten waarderen. Dat geldt derhalve ook voor een partij die in contra-enquête wordt toegelaten tot bewijslevering, ook wanneer die partij in contra-enquête de wind voorshands mee heeft, omdat de rechter een door haar te bewijzen feitencomplex voorshands bewezen heeft geacht, zo laat zich lezen HR 26 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ8766, 56. Art. 398 Rv. 57. Art. 426 lid 4 Rv. 58. HR 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3922, NJ 2012, 316, r.o. 3.5.4.
n u m m e r
4
143
Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor Ekelmans + Meijer Advocaten
NJ 2013, 261. De procespartij die de mogelijkheid tot bewijslevering in contra-enquête ongebruikt voorbij laat gaan, heeft in dezelfde instantie derhalve geen aanspraak op hernieuwde toelating tot bewijslevering, indien de rechter het bewijsvermoeden na bewijslevering ontzenuwd acht. Dat is, aldus de Hoge Raad, slechts anders indien sprake is van nieuw bewijsmateriaal of nieuwe feiten, waarbij – denk ik – vereist is dat de betrokken partij over deze nieuwe feiten of dit bewijsmateriaal beschikte noch redelijkerwijs kon beschikken. Omdat voor het ontzenuwen van een voorshands gegeven oordeel toereikend is dat voldoende twijfel wordt gezaaid59 én een voorshands gegeven bewijsoordeel onverlet laat dat het bewijsrisico blijft rusten bij de partij waarop de bewijslast rust,60 zal een contraenquête in beginsel niet onbenut mogen blijven. 7. Wanneer het debat eenmaal is gesloten doordat is bepaald dat uitspraak zal worden gedaan, is er geen ruimte voor heropening van de discussie. De rechter kan een desondanks gedaan verzoek om heropening zonder nadere motivering afwijzen, tenzij het verzoek wordt gedaan in een geschil waarin de rechterlijke uitspraak gewezen moet worden op basis van de feiten zoals die zijn ten tijde van de uitspraak, aldus HR 3 mei 2013, ECLI:NL:HR: 2013:BZ1058, NJ 2013, 275. Zo’n situatie doet zich voor in faillissementsprocedures, zodat de rechter niet ongemotiveerd voorbij mocht gaan aan een verzoek tot heropening van de failliet, waaruit bleek dat de enige steunvordering inmiddels was voldaan. Eén keer liep een kantonrechter die wilde doorpakken vast: dat gebeurde toen hij een verzoek om pleidooi zonder motivering afwees, zodat niet kon blijken of die weigering voldeed aan de daarvoor geldende vereisten. Dat vond in HR 3 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2867 vanzelfsprekend geen genade. En soms is het voor de rechter tijd om te zwijgen Het is – kortom – dringen aan de waterkant van het procesrecht te midden van wetgevingsinitiatieven en een veelheid van mogelijke rechterlijke keuzes. Al de gedachtevorming en discussie daarover neemt niet weg dat de rechter zich soms gewoon in stilte moet hullen. Dat blijkt uit een drietal arresten waarin de Hoge Raad – voor het eerst sinds 1998 – kwam te oordelen over tuchtklachten tegen rechters.61 De Hoge Raad overweegt dat de rechter spreekt door zijn uitspraken (tussenuitspraken, hersteluitspraken en aanvullende uitspraken daaronder begrepen), dat die deugdelijk gemotiveerd moeten zijn en dat procespartijen en derden ‘het daarmee moeten doen’, welke formulering mij deed denken aan de slotzin waarmee het oordeel van de rijdende rechter afgesloten pleegt te wor-
den. Derhalve mag een rechter niet ingaan op een verzoek van een partij om in een brief uitlatingen te doen over hetgeen tijdens een afgesloten procedure is voorgevallen (HR 6 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3458) en mag een gerechtsbestuur niet inhoudelijk reageren op een namens beide partijen bij een geschil gedaan verzoek van de secretaris van een klachtinstantie om de betekenis van een gewezen uitspraak te verduidelijken (HR 6 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3450). Niet op bezwaar stuit daarentegen dat een behandelend rechter in een lopende procedure aan een door hem benoemde deskundige uitleg geeft van een door hem gewezen uitspraak (HR 6 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3462). Kortom: tijdens de behandeling van de zaak is het woord ook aan de behandelend rechter, daarna is hij (weer) een sfinx. Hoe verder? De drang van ook de overheid om de tering naar de nering te zetten vertaalde zich nog geen twee jaar geleden in het gestrande plan de griffierechten over de hele linie substantieel te verhogen. Nu verschijnt diezelfde overheid aan de poort met een andere propositie: de wens de procedure efficiënter en daardoor tegen lagere kosten te laten verlopen. Van de twee opties klinkt dat als de betere, die ook nog eens past bij een veel bredere maatschappelijke tendens dat er tegen lagere kosten meer en beter geproduceerd moet worden. Zou de eerdere weerstand tegen de verhoging van de griffierechten daardoor omslaan in een enthousiast aan de borst sluiten van hetgeen de minister en de regeringscommissaris aan inhoudelijke veranderingen hebben uitgedacht? We gaan het zien: zo rond de tijd dat deze kroniek op de mat valt, heeft de minister zijn uitgewerkte voornemens aan de openbaarheid toevertrouwd en loopt de internetconsultatie voor de wetsontwerpen tot herziening van het procesrecht in onder meer de eerste aanleg. En of de Raad voor de rechtspraak gelijk heeft dat het beroep op de rechter als gevolg van de recessie (juist) dit jaar zal toenemen en de eisen aan doorlooptijden in eerste aanleg gerealiseerd worden? Dat lezen we in het jaarverslag van de Raad dat volgend jaar uitkomt.
59. HR 2 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3807, NJ 2003, 468. 60. Zie bijv. Asser, Bewijslastverdeling, Deventer: Kluwer 2004, nr. 45-46; Asser Procesrecht/Asser 3, Deventer: Kluwer 2013, nr. 57, voetnoot 2. 61. Zie over deze arresten H.F.M. Hofhuis, De rechter spreekt door zijn vonnis, TCR 2013, p. 71-81 en J.D.A. Den Tonkelaar, De rechter spreekt door zijn vonnis – daar moeten we het mee doen, Trema 2013, p. 259-266.
144
T C R
2 0 1 3 ,
n u m m e r
4