Een zwarte of een witte school? Een onderzoek naar de opvattingen van ouders over etniciteit bij de keuze van een basisschool voor hun kind
Toine Metselaar Wetenschappelijk begeleiders: Dr. A. Van Lenning Dr. W.Uunk
Wetenschapswinkel Universiteit van Tilburg
November 2005 Wetenschapswinkel Universiteit van Tilburg Postbus 90153 5000 LE Tilburg Tel. 013-4662645 E-mail:
[email protected] Internet: www.uvt.nl/wetenschapwinkel ISBN 90-73758-85-8
Voorwoord Voor het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie is door de Wetenschapswinkel een onderzoek uitgevoerd naar schoolkeuzemotieven van allochtone en autochtone ouders in een multiculturele wijk, waar scholen gegeven de bevolkingssamenstelling niet representatief zijn. De laatste jaren is veel gesproken en geschreven over de kwaliteit van zwarte scholen, etnische segregatie en spreidingsbeleid. Het thema ’witte en zwarte scholen’ roept een aantal uitermate relevante maatschappelijke kwesties op: grondrechten, onderwijsrecht, juridische positie van minderheden. Het aandeel van etnische minderheidsgroepen is fors gestegen. Dit heeft gevolgen voor de schoolbevolking. Daarmee is gepaard gegaan een aanzienlijke groei van het aantal zwarte scholen. En een gesegregeerd stelsel van witte en zwarte scholen staat haaks op het bevorderen van integratie. Schoolkeuze motieven van ouders zijn, naast overheidsbeslissingen en schoolbeleid, direct van invloed op het voortbestaan van zwarte en witte scholen. Autochtone Nederlandse ouders die bewust de zwarte school in hun woonbuurt mijden en kiezen voor witte scholen elders. Dit fenomeen wordt ook wel witte vlucht of leerling-pendel genoemd. Welke motieven hebben allochtone en autochtone ouders in een multiculturele wijk om een basisschool te kiezen Wat zijn belangrijke momenten in het keuzeproces van een basisschool? In het kader van zijn studie sociologie heeft Toine Metselaar met een kwantitatieve dataverzameling gecombineerd met diepte-interviews met ouders in twee Tilburgse wijken de opvattingen van ouders over etniciteit bij de keuze van een basisschool voor hun kind onderzocht. Ouders blijken verschillende ideaal- en schrikbeelden te hebben ten aanzien van scholen met (grote) aantallen allochtone leerlingen. Etnische samenstelling als reden voor de schoolkeuze blijkt multi-interpretabel te zijn. Er zijn geen duidelijke verschillen in etnische vooroordelen tussen groepen aangetroffen. Niet alle opvattingen over etniciteit bij schoolkeuze kunnen onder de noemer ’etnisch vooroordeel’ worden geschaard. De onderzoeker stelt dan ook dat voorzichtigheid is geboden bij het trekken van conclusies wanneer ouders aangeven dat zij vanwege de etnische samenstelling van een school niet voor deze school hebben gekozen. Ouders vinden ook persoonlijk contact met het schoolteam belangrijk, vertrouwen in de directeur. Ouders willen vooral een veilige haven voor hun kind. Het onderzoek is aanleiding voor een debatavond in over schoolkeuzemotieven van ouders met als titel ’Kies niet wit, kies niet zwart, kies bewust!’. Iris Sliedrecht Coördinator bemiddelingen Wetenschapswinkel
Voorwoord van de auteur Voor u ligt mijn doctoraalscriptie ter afronding van de opleiding Sociologie aan de Universiteit van Tilburg. Het scriptieonderzoek is gedaan naar de wijze waarop opvattingen over etniciteit, en in het bijzonder etnische vooroordelen, een rol spelen bij de keuze van ouders voor een basisschool voor hun kind. Dit onderzoek is gebaseerd op een onderzoeksvraag van het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR). Zij hebben de Wetenschapswinkel benaderd voor een onderzoek, waarna de Wetenschapwinkel het LBR met mij in contact bracht. Een aantal mensen wil ik bedanken voor hun steun bij de uitvoering van het onderzoek. Als eerste bedank ik mijn begeleiders Alkeline van Lenning en Wilfred Uunk. Hun enthousiasme heeft er voor een groot deel aan bijgedragen dat ik met plezier en interesse aan de scriptie heb gewerkt. Hun enthousiasme sleepte mij ook door de perioden tijdens mijn onderzoek waarin het even wat minder ging. Daarnaast dank aan Anette de Ruiter en Marjan Möhle van het LBR voor hun nuttige feedback en ideeën. Iris Sliedrecht, Mijke van der Linden en Charlotte Zegveld van de Wetenschapswinkel dank ik voor hun steun en geduld. Tevens wil ik de scholen bedanken die bereid waren om mee te werken aan het onderzoek en de ouders van de leerlingen die ik mocht interviewen. Mijn dank gaat ook uit naar mijn vriendin Lilly, mijn ouders en mijn broertje Timo. Tot slot wil ik iedereen bedanken die voor de nodige ontspanning hebben gezorgd en dan wil ik met name mijn medebandleden van de Lamaketta’s noemen.
Toine Metselaar
Inhoudsopgave Voorwoord
iii
Voorwoord van de auteur
v
Inhoudsopgave
vii
Samenvatting
1
1
Inleiding 1.1 Probleemschets 1.2 Doelstelling en onderzoeksvragen 1.3 Relevantie van onderzoek en beleid
3 3 4 5
2
Onderzoek naar schoolkeuzemotieven 2.1 Inleiding 2.2 Allochtonen in Nederland 2.3 Etnische segregatie in het onderwijs 2.4 Oorzaken voor het ontstaan van zwarte en witte scholen 2.5 Nederlands onderzoek naar schoolkeuzemotieven 2.5.1 Motievenonderzoek zonder etnische samenstelling 2.5.2 Motievenonderzoek met etnische samenstelling 2.5.3 Evaluatie onderzoek naar schoolkeuzemotieven
7 7 7 8 8 9 9 11 14
3
Theorie en hypothesen 3.1 Inleiding 3.2 Social Identity Theory 3.3 Realistic Conflict Theory 3.3.1 Opleiding 3.3.2 Etnische afkomst 3.3.3 Interactie opleiding en etnische afkomst
17 17 17 18 18 20 20
4
Methoden 4.1 Inleiding 4.2 Methode van sampling en onderzoekseenheden 4.2.1 Onderzoekseenheden 4.2.2 De schriftelijke enquête 4.2.3 Het diepte-interview 4.3 Respons schriftelijke vragenlijst 4.3.1 Geslacht 4.3.2 Opleiding 4.3.3 Etnische afkomst 4.4 Respons diepte-interview 4.5 Operationalisering 4.5.1 Afhankelijke variabelen 4.5.2 Onafhankelijke variabelen
23 23 23 23 24 25 26 28 28 29 30 32 32 33
viii
4.6 5
Methoden van analyse
34
Onderzoeksresultaten schriftelijke enquête 5.1 Inleiding 5.2 Schoolkeuzemotieven 5.2.1 Positieve motieven 5.2.2 Negatieve motieven 5.2.3 Wel of niet kiezen voor dezelfde school 5.2.4 Te veel allochtone kinderen op school? 5.2.5 Het kind van school afhalen als de school meer allochtone kinderen krijgt? 5.3 Multivariate analyses 5.3.1 Algemene vorm van etnische tolerantie 5.3.2 Concrete vorm van etnische tolerantie 5.4 Samenvatting
35 35 35 35 40 42 45
6
Onderzoeksresultaten diepte-interview 6.1 Inleiding 6.2 Meerduidig idee van kwaliteit 6.2.1 Uitstroom naar het voortgezet onderwijs 6.2.2 Doorverwijzing naar speciaal onderwijs 6.2.3 Prestatiegericht 6.2.4 Individueel gericht onderwijs 6.2.5 Vertrouwen in het team van de school 6.3 Een veilige haven 6.3.1 Sfeer op school 6.3.2 Grootte klassen 6.3.3 Continurooster 6.4 De harde buitenwereld 6.4.1 Veiligheid 6.4.2 Pesten op school 6.5 De etnische samenstelling van de school 6.5.1 Ideaalbeeld: allochtone kinderen 6.5.2 Schrikbeeld: allochtone kinderen 6.6 Samenvatting
55 55 55 55 57 57 58 59 61 62 63 64 64 65 65 66 66 68 70
7
Conclusies en discussie 7.1 Conclusies 7.2 Discussie 7.3 Beleidsaanbevelingen
73 73 76 78
47 49 49 51 52
Literatuurlijst
81
Bijlagen
85
Bijlage 1
De vragenlijst
86
Bijlage 2
Topics en vragen diepte-interview
103
Bijlage 3
Codes diepte-interview
105
ix
Bijlage 4
OLS regressie ‘etnische tolerantie’ (algemene vorm), gestandaardiseerde regressie-coefficiënten 106
Bijlage 5
Logistische regressieanalyse ‘etnische tolerantie’ (concrete vorm), gestandaardiseerde regressiecoefficiënten
107
Significantie toetsen van interactie -effecten
108
Bijlage 6
Samenvatting Dit onderzoek gaat over de keuze van ouders voor een basisschool voor hun kind en over de vraag op welke wijze opvattingen over etniciteit, en in het bijzonder etnische vooroordelen, bij deze keuze een rol spelen. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR). Zij wilden een onderzoek naar de schoolkeuze van ouders omdat veel autochtone ouders hun kinderen niet meer naar scholen sturen die zwart dreigen te worden of hun kinderen van zulke scholen afhalen. Dit verschijnsel wordt ook wel ‘witte vlucht’ genoemd en is een actueel en klemmend probleem in onze samenleving. Doel van dit onderzoek was de beantwoording van de volgende onderzoeksvragen: 1) In hoeverre verschillen ouders in hun etnische vooroordelen bij de keuze van een school? 2) Welke rol spelen opleiding en etnische afkomst van de ouders bij de verklaring van deze verschillen in opvattingen over etniciteit? Omdat zich bij het gebruik van schriftelijke vragenlijsten social desirability bias en recall bias kunnen voordoen, is in dit onderzoek gebruik gemaakt van twee verschillende methoden van onderzoek om deze problemen te minimaliseren. Ten eerste zijn 86 schriftelijke vragenlijsten afgenomen bij ouders van drie katholieke basisscholen in Tilburg. Ten tweede zijn met 15 ouders diepte-interviews gehouden. Diepte-interviews geven ouders meer ruimte om dieper in te gaan op de redenen voor etnische vooroordelen bij de keuze van een basisschool. Een aantal belangrijke conclusies kan getrokken worden. Ten eerste laten kwantitatieve analyses van de schriftelijke vragenlijsten zien dat er bij ouders etnische vooroordelen bestaan bij de schoolkeuze, en dat de mate van etnische vooroordelen afhangen van het soort vraagstelling. Wanneer in het algemeen wordt gevraagd naar schoolkeuzemotieven zijn ouders toleranter dan wanneer ouders concreter gevraagd wordt naar de schoolkeuzemotieven. Ten tweede laten de kwantitatieve analyses van de schriftelijke vragenlijsten zien dat etnische vooroordelen variëren naar opleiding en etniciteit van de respondent. Hoog opgeleide ouders en allochtone ouders blijken toleranter te zijn dan laag opgeleide ouders en autochtone ouders. De uitkomsten van de kwalitatieve analyses van de diepte-interviews laten eveneens zien dat de (etnische) opvattingen van de ouders niet onveranderlijk en eenduidig zijn. Om twee redenen hebben ouders voor een zwarte school gekozen: 1) sommige ouders menen dat de kwaliteit van het onderwijs op zwarte scholen beter is dan op witte scholen, omdat op zwarte scholen individueel gericht onderwijs wordt gegeven. Individueel gericht onderwijs zou volgens deze ouders vooral op zwarte scholen mogelijk zijn, omdat deze scholen extra subsidie voor kleinere klassen met extra begeleiding krijgen
2
van de overheid; 2) sommige ouders vinden op een zwarte school de eigen cultuur of andere culturen terug. Autochtone ouders die hun kind naar een zwarte school stuurden noemen het argument dat hun kind zo in contact komt met andere culturen. Hun kind naar een witte basisschool sturen zou betekenen dat het kind pas op het voortgezet onderwijs met andere culturen geconfronteerd zou worden en deze ouders oordelen dat dat te laat zou zijn. Voor andere ouders is een zwarte school juist een schrikbeeld. Het bezwaar dat deze ouders hebben valt in tweeën uiteen: 1) ouders die vinden dat een zwarte school ten koste gaat van de integratie van autochtonen en allochtonen, en 2) ouders die vinden dat de kwaliteit van het onderwijs op zwarte scholen minder goed is vanwege de taalachterstand van allochtone kinderen. Deze taalachterstand van allochtone kinderen zou de andere kinderen in de klas tegenhouden. De resultaten van mijn afstudeeronderzoek benadrukken de rol van etnischgerelateerde opvattingen in de schoolkeuze van de ouders voor hun kinderen. Een beleidsaanbeveling is de continuering van Onderwijsachterstandenbeleid, waarvan informatieverstrekking naar de ouders toe een belangrijk onderdeel is. Daarnaast dient het beleid van de school gericht te zijn op het onderhouden van een goed contact met de ouders en het creeëren van een gevoel van een veilige haven voor het kind.
1 Inleiding 1.1
Probleemschets
Dit onderzoek gaat over de keuze van ouders voor een basisschool voor hun kind en over de vraag op welke wijze opvattingen over etniciteit, en in het bijzonder etnische vooroordelen, bij deze keuze een rol spelen. Met ‘opvattingen over etniciteit’ worden opvattingen van ouders bedoeld over gevoelde verschillen in cultuur, nationale afkomst, en historische ervaring op basis waarvan groepen mensen onderscheiden worden van andere. Wanneer in de opvattingen van ouders een gegeneraliseerd oordeel besloten ligt over etnische groepen in de samenleving, dan spreekt men van etnische vooroordelen (Scheepers, 1995). Het aantal ‘zwarte’ scholen met hoge percentages allochtone kinderen is sterk gestegen. Volgens een onderzoek uitgevoerd door het dagblad Trouw waren er in het schooljaar ‘96/’97 457 zwarte scholen, in het schooljaar ‘98/’99 500 en in het schooljaar 2001/2002 waren dat er 580 (Ministerie van OCW, 2002). Een drietal oorzaken kan worden aangewezen voor het ontstaan van zwarte scholen. Ten eerste is de laatste decennia de etnische samenstelling van Nederlandse bevolking met de komst van verschillende groepen migranten grondig gewijzigd. Daardoor is ook de samenstelling van veel scholen veranderd. Ten tweede zijn, naast deze demografische factoren, ook geografische factoren een belangrijke oorzaak voor het ontstaan 1 van zwarte scholen. Allochtonen zijn vooral geconcentreerd in bepaalde stadsbuurten (dit wordt ruimtelijke segregatie genoemd) en dan is het niet vreemd dat deze scholen in de buurten zwart zijn geworden. De etnische segregatie in het onderwijs is echter groter dan op grond van de ruimtelijke segregatie verklaard kan worden (Nieuwenhuizen, 2002). Het bestaan van scholen die bijna helemaal zwart zijn, maar het ontbreken van buurten die helemaal zwart zijn, geeft aan dat er meer aan de hand moet zijn. Een derde belangrijke oorzaak voor het ontstaan van zwarte scholen is dan ook de voorkeur van ouders voor een bepaalde school voor het kind. Uit onderzoek naar keuzemotieven zou blijken dat, naast de afstand, kwaliteit en levensbeschouwing van een school, ook de etnische samenstelling van een school 1 Wanneer in dit onderzoek gesproken wordt over allochtonen, dan worden hiermee niet-westerse allochtonen bedoeld. Volgens de ruime definitie van het CBS is een persoon allochtoon indien deze minstens één ouder heeft die in het buitenland is geboren. De categorie niet-westerse allochtonen bestaat uit allochtonen uit Turkije, Marokko, Antillen, Aruba, Suriname, Zuid Europa, voormalig-Joegoslavië, Oost-Europa Afrika, latijns-Amerika en Azië, met uitzondering van Japan en Indonesië (Perspectief op wonen, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, april 2000).
4
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
een belangrijke rol speelt bij de keuze (Van der Wouw, 1994). Van alle autochtone ouders met een kind op een basisschool, gaf 60% aan dat zij de ‘zwarte’ scholen in hun buurt ‘beslist ongeschikt’ vinden voor hun kind (Karsten, Roeleveld, Ledoux, Felix & Elshof, 2002). Veel autochtone ouders sturen hun kinderen niet meer naar scholen die zwart dreigen te worden of halen hun kinderen van zulke scholen af. Dit verschijnsel wordt ook wel ‘witte vlucht’ genoemd. In dit onderzoek gaat het niet om de bestudering van de feitelijke witte vlucht, maar om de opvattingen over etniciteit van ouders bij de keuze van een school. Uit onderzoek (Jacobs, Abts, Phalet & Swyngedouw, 2001) komt naar voren dat er verschillen bestaan in houding ten aanzien van migranten tussen verschillende categorieën ouders. Naast de buurt waarin de ouders wonen zou ook de opleiding en etnische afkomst van belang zijn ter verklaring voor die verschillen. 1.2
Doelstelling en onderzoeksvragen
Dit onderzoek wordt gedaan in opdracht van het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR). Het LBR is een landelijk expertisecentrum op het gebied van de bestrijding van rassendiscriminatie. Zij wilde een onderzoek naar de wijze waarop opvattingen over etniciteit, en in het bijzonder etnische vooroordelen, een rol spelen bij de keuze van ouders voor een basisschool voor hun kind. Het eerste doel van mijn onderzoek is het beschrijven en verklaren van verschillen in opvattingen over etniciteit. Het tweede doel is het uitbreiden van methoden van onderzoek naar opvattingen over etniciteit, en in het bijzonder etnische vooroordelen, bij de keuze van ouders voor een bepaalde school. In eerder onderzoek (Van der Wouw, 1994; Karsten et al., 2002) gebruikte men voor het verkrijgen van de data alleen schriftelijke vragenlijsten. In dit onderzoek is het mogelijk om, naast schriftelijke vragenlijsten, bij ouders ook diepte-interviews af te nemen. Het gebruik maken van verschillende methoden van dataverzameling wordt ook wel ‘triangulatie’ genoemd. Het voordeel van triangulatie is dat de zwakte van de ene methode kan worden opgevangen door de kracht van de andere methode. Bij schriftelijke vragenlijsten kunnen zich namelijk een tweetal methodische problemen voordoen. Het eerste probleem is de neiging van respondenten om wenselijk gedrag en andere positief gewaardeerde karakteristieken te benadrukken en minder bewonderenswaardige opvattingen onderbelicht te laten. Dit wordt sociale wenselijkheid genoemd. Het tweede probleem is dat respondenten de werkelijke oorzaken voor hun voorkeur voor een bepaalde school geheel of gedeeltelijk vergeten kunnen zijn of niet helemaal correct weten te herinneren. Gevolg van deze problemen is dat in motievenonderzoek de oordelen van ouders mogelijk vertekend zijn. Het vermoeden bestaat dat op basis van deze twee problemen in eerder onderzoek de etnische vooroordelen van ouders onderschat zijn.
INLEIDING
5
In dit onderzoek wordt getracht, door het gebruik van verschillende methoden van dataverzameling, deze problemen te minimaliseren. Met behulp van deze combinatie van methoden wordt onderzocht welke de opvattingen over etniciteit zijn van ouders en in hoeverre er etnische vooroordelen bestaan. Uit onderzoek (Jacobs et al., 2001) blijkt dat opleiding en etnische afkomst verschillen in houding ten aanzien van migranten verklaren. In dit onderzoek zal onderzocht worden welke rol de opleiding en etnische afkomst van ouders spelen bij de verklaring van verschillen in opvattingen over etniciteit. De volgende onderzoeksvragen wil ik daarom beantwoorden: 1) In hoeverre verschillen ouders in hun etnische vooroordelen bij de keuze van een school? 2) Welke rol spelen opleiding en etnische afkomst van de ouders bij de verklaring van deze verschillen in opvattingen over etniciteit? 1.3
Relevantie van onderzoek en beleid
Dit onderzoek is om twee redenen van belang. Ten eerste vanwege de wetenschappelijke relevantie van het onderzoek. Deze bestaat uit een methodische en een inhoudelijke vooruitgang ten opzichte van eerder onderzoek naar schoolkeuzemotieven. De methodische vooruitgang houdt in dat gebruik zal worden gemaakt van een kwantitatieve én een kwalitatieve methode van dataverzameling. Met behulp van deze twee methoden van dataverzameling zullen nieuwe theoretische inzichten uit recent onderzoek naar etnische tolerantie worden getoetst (Coenders, Lubbers & Scheepers 2004). Uit dat onderzoek bleek dat hoog opgeleiden hun tolerantie laten varen wanneer zij in (denkbeeldige) situaties worden gemanoeuvreerd die hun onwelgevallig zijn. Onderzocht wordt of dat ook onder de ouders in dit onderzoek gebeurt. De inhoudelijke vooruitgang ten opzichte van eerder onderzoek naar schoolkeuzemotieven houdt in dat, door ook gebruik te maken van een kwalitatieve methode, dieper ingegaan kan worden op de opvattingen van ouders over etniciteit bij de keuze van een basisschool. Zo wordt meer kennis en inzicht verkregen in de voorkeuzen van ouders. Ten tweede is dit onderzoek van belang vanwege de maatschappelijke relevantie. De maatschappelijke discussie over etnische segregatie in het onderwijs vindt al plaats sinds de jaren tachtig. Het centrale element in deze discussie is de onwenselijkheid van het bestaan van etnische segregatie in het onderwijs. Etnische segregatie zou volgens sommigen slecht zijn voor de schoolprestaties van allochtone kinderen. In het Prima-cohortonderzoek, dat 80.000 leerlingen op de basisschool volgde, komt naar voren dat er kwaliteitsverschillen tussen zwarte en witte scholen bestaan (Jungbluth, 1996). Leerlingen op scholen voor leer- en opvoedingsmoeilijkheden (m.l.k./z.m.o.k. scholen) zouden zelfs beter zijn in taal en rekenen dan het gemiddelde kind op een zwarte school. Een aantal jaren later meent dezelfde onderzoeker echter dat het voor de leerprestaties van een kind niet veel uitmaakt of een school wit of zwart is (Jungbluth, 2003). Zwarte scholen staan haaks op het ideaal van maatschappelijke integratie van allochtonen. Wanneer leerlingen in een gemengde klas zitten en het Nederlands de dominante taal is op het
6
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
schoolplein, dan is dat meer bevorderlijk voor de ontwikkeling van de taal van de allochtone leerlingen. Ook is de gemengde klas meer bevorderlijk voor het leren kennen en respecteren van elkaars culturen en gewoonten (Vermeulen, 2001). Voorkeuren van ouders voor een bepaalde school zijn mede van invloed op het voortbestaan van zwarte en witte scholen. Het verkrijgen van meer inzicht zal waardevol zijn voor een effectiever beleid tegen het, vanuit het oogpunt van integratie, onwenselijk voortbestaan van zwarte en witte scholen. Mogelijk zijn veel zwarte en witte scholen mede het resultaat van etnische vooroordelen die ouders erop na houden. Meer kennis van en inzicht in de voorkeuren van ouders zou een bijdrage kunnen leveren aan de bestrijding van vooroordelen en witte vlucht.
2 Onderzoek naar schoolkeuzemotieven 2.1
Inleiding
In dit hoofdstuk zullen de belangrijkste conclusies uit eerder onderzoek worden weergegeven. Paragraaf 2.2. begint met een korte bespreking van de komst van verschillende groepen allochtonen naar Nederland. Vervolgens wordt in paragraaf 2.3. de aandacht voor etnische segregatie in het onderwijs besproken. In paragraaf 2.4. worden de oorzaken voor het ontstaan van zwarte en witte scholen besproken. In paragraaf 2.5. zal eerder uitgevoerd onderzoek naar schoolkeuzemotieven besproken worden. 2.2
Allochtonen in Nederland
In het begin van de jaren zestig worden als gevolg van een krappe arbeidsmarkt buitenlandse werknemers geworven om in Nederland te komen werken. Eerst worden Italianen, Spanjaarden en Grieken naar Nederland gehaald. Later gevolgd door Turken en Marokkanen, die aanvankelijk werden onthaald als redders in nood (Tinnemans, 1994). In die tijd wordt aangenomen dat deze buitenlandse werknemers in de nabije toekomst weer naar het land van herkomst zullen terugkeren. Echter, veel buitenlandse werknemers bouwen in Nederland een bestaan op en laten gezinsleden overkomen naar Nederland. Dit vindt plaats aan het einde van de jaren zeventig en begin van de jaren tachtig. Het positieve beeld van de buitenlandse werknemers verschoof in de jaren zeventig, toen de Nederlandse economie klappen opliep, van genode maar ongewenste gasten; gasten die vaak laatdunkend werden behandeld omdat zij immers het vuile en ongeschoolde werk opknapten (Tinnemans, 1994). In de jaren 1973-1975 komt tevens een relatief groot aantal Surinamers vlak voor de onafhankelijkheid van Suriname naar Nederland. Dit gebeurde ook vlak voor 1980, dat was het gevolg van het aflopen van het verdrag inzake vrije vestiging. In de tweede helft van de jaren tachtig wordt de immigratie gekenmerkt door een groep mensen die toevlucht zoekt in Nederland, namelijk asielzoekers (Vergeer, 2000). In 1980 was het aantal ingediende asielverzoeken ongeveer 1300, in 1994 was dat ruim 52.000 asielverzoeken. De conflicten in voormalig Joegoslavië leidden destijds tot een stijging van het aantal asielzoekers. De laatste jaren is het aantal asielzoekers door aanscherping van het toelatingsbeleid sterk afgenomen. Daarnaast zijn vooral uit Irak en Afghanistan minder asielzoekers naar Nederland gekomen. In 2004 was het aantal asielzoekers, ten opzichte van 1988, gedaald van 44.000 tot 9.800 (CBS, 2005). Het percentage niet-westerse allochtonen in Nederland bedraagt ongeveer 10 procent (CBS, 2005). De komst van mensen die asiel aanvragen en krijgen heeft ook consequenties voor de bevolkingssamenstelling van Nederland.
8
2.3
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
Etnische segregatie in het onderwijs
Niet alleen de samenstelling van veel steden en wijken is gewijzigd, maar ook die van vele scholen in Nederland. Wanneer gesproken wordt over etnische segregatie in het onderwijs, dan gaat het over ‘zwarte’ en ‘witte’ scholen. Daarbij worden zwarte scholen ook wel concentratiescholen genoemd. Maar wanneer is een school nu ‘zwart’ of ‘wit’? Er worden verschillende criteria gehanteerd bij het vaststellen van de kleur van een school (Tazelaar, Joachim-Ruis, Rutten & Teunissen, 1996). Zo wordt er gesproken van een zwarte of een witte school wanneer de leerlingpopulatie sterk afwijkt van de etnische samenstelling van de bevolking in de omliggende wijk. Anderen zijn van mening dat een school een afspiegeling moet zijn van de totale bevolkingssamenstelling van een gemeente. Een school is zwart of wit wanneer deze daarvan afwijkt. Weer anderen vinden een school zwart wanneer deze meer allochtonen telt dan het gemiddelde percentage allochtone leerlingen op Nederlandse scholen. Een gangbare benadering, welke ook in dit onderzoek gehanteerd wordt, is de benadering waarbij een school zwart is zodra deze voor minimaal 50 procent uit allochtone leerlingen bestaat. Volgens deze laatste benadering zat in 2002 ruim 60 procent van de 200.000 allochtone basisschoolleerlingen (dat is ongeveer 13 procent van het totale leerlingenbestand) op een zwarte school; het overeenkomstige percentage voor autochtone leerlingen is 3 procent. In dat zelfde jaar stonden in 82 gemeenten meer dan 500 zwarte scholen. Dit is 7 procent van het totale aantal basisscholen. Daarbij bevonden zich onder de zwarte scholen meer dan 30 islamitische scholen (Smink, 2002). Tazelaar wijst op de verwarring rond de benaming ‘zwarte’ school. Ten onrechte wordt namelijk een link gelegd met de zwarte huidskleur. Er bestaan zwarte scholen waarop geen of nauwelijks zwarte kinderen zitten. Het is een in het taalgebruik aanvaarde aanduiding geworden voor scholen met relatief veel kinderen uit etnische minderheidsgroepen als Surinamers, Antillianen, Arubanen, Turken, Marokkanen, Molukkers en vluchtelingen uit andere nietwesterse landen (Tazelaar et al., 1996). 2.4
Oorzaken voor het ontstaan van zwarte en witte scholen
Een drietal oorzaken kan worden aangewezen voor het ontstaan van segregatie in het onderwijs. Ten eerste is, zoals reeds in paragraaf 2.2. beschreven, de laatste decennia de etnische samenstelling van Nederlandse bevolking met de komst van verschillende groepen migranten grondig gewijzigd. Daardoor is ook de samenstelling van veel scholen gewijzigd. Ten tweede zijn, naast deze demografische factoren, ook sociaal-geografische factoren een belangrijke oorzaak voor het ontstaan van segregatie in het onderwijs. Vanwege het relatief gemiddelde lage inkomen, dat ver beneden het Neder-
ONDERZOEK NAAR SCHOOLKEUZEMOTIEVEN
9
lands gemiddelde ligt, zijn allochtone gezinnen vaak aangewezen op goedkopere huurwoningen. Concentraties van allochtone huishoudens met een laag inkomen zijn vooral te vinden in wijken met een groot aantal goedkope woningen. Allochtonen zijn dus vooral geconcentreerd in bepaalde stadsbuurten (dit wordt ruimtelijke segregatie genoemd) en dan is het niet vreemd dat deze scholen in de buurten zwart zijn geworden. Van een concentratiewijk wordt gesproken wanneer er meer dan 30 procent allochtonen wonen in een wijk (Van Kempen, 2000). Een concentratie van lage inkomensgroepen verlaagt de status van een wijk. Dit is vooral het geval wanneer deze concentratie gepaard gaat met verschijnselen als criminaliteit en onveiligheid. De meer maatschappelijk succesvolle bewoners vertrekken vaak uit zulke wijken, terwijl de armere bewoners geen mogelijkheid zien om de buurt te verlaten. Deze spiraal van verval leidt tot een toenemend gedwongen karakter van concentratie en segregatie (Smink, 2002). De etnische segregatie in het onderwijs is echter groter dan op grond van de ruimtelijke segregatie verklaard kan worden (Nieuwenhuizen, 2002). Het bestaan van scholen die bijna helemaal zwart zijn, maar het ontbreken van buurten die helemaal zwart zijn, geeft aan dat er meer aan de hand moet zijn. Een derde belangrijke oorzaak voor het ontstaan van zwarte scholen is de voorkeur van ouders voor een bepaalde school voor het kind. Doordat ouders zich tot eind jaren zestig nog lieten leiden door de levensbeschouwelijke richting van een school, bestond er een zekere menging van groepen uit verschillende sociale lagen (Smink, 2002). Het laten leiden door de levensbeschouwelijke richting van een school, of een denominatieve segregatie, heeft de laatste decennia echter geleidelijk plaats gemaakt voor een sociale segregatie. 2.5
Nederlands onderzoek naar schoolkeuzemotieven
In de volgende paragrafen wordt een aantal voor dit onderzoek relevante uitkomsten besproken uit eerder onderzoek naar schoolkeuzemotieven. Paragraaf 2.5.1. bespreekt enkele onderzoeken uitgevoerd in de jaren tachtig. In deze eerste onderzoeken is nog geen of nauwelijks aandacht voor het motief ‘etnische samenstelling van een school’. Paragraaf 2.5.2. bespreekt een aantal onderzoeken waarin wel aandacht wordt geschonken aan dat motief. In paragraaf 2.5.3. worden ‘hiaten’ uit eerder onderzoek en vooruitgang van dit onderzoek ten opzichte van eerder onderzoek besproken. 2.5.1 Motievenonderzoek zonder etnische samenstelling Een van de eerste onderzoeken naar de schoolkeuzemotieven van ouders is in het begin van de jaren 80 uitgevoerd (Boef-van der Meulen, BronnemanHelmers & Konings-van der Snoek, 1983). De grootte van de steekproef was 899 ouders. Voor het verkrijgen van de gegevens gebruikten de onderzoekers schriftelijke vragenlijsten. In dit landelijk representatieve onderzoek werden tien motieven onderzocht die een rol konden spelen bij de keuze
10
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
voor een lagere school. De motieven zullen worden weergegeven in volgorde van het relatieve belang dat eraan is toegekend: 1) een goede voorbereiding op het voortgezet onderwijs; 2) veel contact met de ouders houden; 3) uitgaan van ideeën over opvoeding van kinderen waar ouders achter kunnen staan; 4) lopend goed bereikbaar zijn; 5) veel aandacht besteden aan creatieve vakken; 6) een goede overblijfgelegenheid hebben; 7) ook door vriendjes/vriendinnetjes uit de buurt bezocht worden; 8) in het onderwijs uitgaan van dezelfde godsdienst of levensbeschouwing als thuis; 9) veel extra activiteiten organiseren, zoals feestjes, sportdagen, schoolreisjes, etc.; 10) in een modern gebouw zitten. Wat in dit rijtje motieven opvalt, is het ontbreken van het motief ‘etnische samenstelling van de school’. In een casestudyonderzoek van de Lange en Van Vegchel (1986) zijn 23 ouders in de Cremerbuurt in Amsterdam ondervraagd en hebben de onderzoekers een aantal motivatiestijlen voor de keuze van een basisschool kunnen onderscheiden. Uit dit onderzoek bleek dat veruit de meeste autochtone ouders voor hun eigen buurtscholen kozen. De ouders die hun kinderen wel buiten de buurt op een school deden werden omschreven als ‘nieuwe middenklasse’. Deze ouders noemden als motief voor het kiezen van de buitenwijkse school het gewenste pedagogische of sociaal-culturele klimaat dat ze daar aantreffen. Ook in dit onderzoek werd nog niet gesproken over de etnische samenstelling van een school als motief. Van der Kley en Felling (1989) bouwden in hun onderzoek voort op het werk van Boef-van der Meulen et al. (1983). Zij kwamen tot een indikking van de tien in dat onderzoek genoemde motieven tot drie factoren, namelijk een onderwijskundige dimensie (waarin de items ‘contact met ouders’ en ‘bereikbaarheid’ aan elkaar gekoppeld zijn), een sociale dimensie (waarin ‘levensbeschouwing’ en ‘opvoedkundige overeenstemming’ aan elkaar gekoppeld zijn) en een normatieve dimensie (‘veel aandacht voor creatieve vakken). De onderzoekers hadden de ouders een rangorde aan laten brengen in volgorde van belangrijkheid voor de items ‘opvoedkundige overeenstemming’, ‘contact met ouders’, ‘levensbeschouwing’, bereikbaarheid’ en ‘creatieve vakken’. De conclusie van het onderzoek was dat deze items ongeveer dezelfde onderlinge verbanden vertonen als in het onderzoek van Boef-van der Meulen et al. (1983). Wederom werd de etnische samenstelling van een school door de onderzoekers nog niet als motief meegenomen in het onderzoek. In de beginjaren van schoolkeuzemotieven-onderzoek werden alleen motieven opgenomen die vielen onder de kopjes ‘afstand’, ‘richting’ en ‘kwaliteit’. Het apart benoemen van het schoolkeuzemotief ‘leerlingsamenstelling van de school’ werd onvermijdelijk toen in de jaren tachtig bleek dat er een etnische segregatie in het onderwijs aan de gang was die niet meer eenvoudigweg gezien kon worden als gevolg van migratie-effecten, maar tenminste
ONDERZOEK NAAR SCHOOLKEUZEMOTIEVEN
11
mede werd veroorzaakt door veranderende schoolkeuzepatronen van ouders: etnisch-specifieke schoolkeuzes. 2.5.2 Motievenonderzoek met etnische samenstelling In een landelijke representatief onderzoek van Boef- van der Meulen en Herweijer (1992) werd onderzocht, op basis van gegevens van het Sociaal en Cultureel Planbureau uit 1981, 1987 en 1991, hoe doorslaggevend de factor etnische samenstelling is geweest bij de schoolkeuze. In dit onderzoek was dat volgens de ouders vrijwel nooit het geval. Voor het verkrijgen van de gegevens zijn schriftelijke vragenlijsten gebruikt. Teunissen (1992) onderzocht de samenhang tussen de cultureel-etnische samenstelling van groepen en de sociale relaties tussen die beschreven groepen. De methoden van onderzoek bestonden uit de observatie van kinderen en interviews met leraren en schooldirectie. De scholen stonden in oude stadswijken van drie steden: Den Haag, Rotterdam en Utrecht. Uit het onderzoek bleek dat ongeveer éénderde van de autochtone ouders de etnische samenstelling van de buurtschool meeweegt in het schoolkeuzeproces. Voor weinig ouders was dit gegeven echter doorslaggevend voor hun feitelijke schoolkeuze. Van der Wouw (1994) deed onderzoek naar schoolkeuzemotieven onder ouders van kinderen uit leeftijd 0-12 jaar van 22 basisscholen in vijf wijken (200 huishoudens per wijk) in drie Zeeuwse steden. Eén aspect van het schoolkeuzeproces is onder de loupe genomen, namelijk het proces van (etnische) segregatie in het basisonderwijs. Een verklaring voor etnische segregatie in het basisonderwijs werd door de onderzoeker gezocht in etnische segregatietheorieën, welke ervan uitgaan dat groepen mensen uit verschillende culturen zich bewust of onbewust van elkaar afschermen. Mensen vertonen de neiging om zich bij een categorie van mensen te voegen die zoveel mogelijk soortgelijke sociale en culturele kenmerken vertonen. De ouders kregen acht schoolkeuzemotieven in de vorm van stellingen voorgelegd. De stelling met betrekking tot de etnische samenstelling luidde: ‘er zitten bijna geen buitenlanders op de school’. Ouders bleken de etnische samenstelling wel als motief te hebben genoemd bij de schoolkeuze, maar dan als relatief onbelangrijk motief. Maar 7% van de ouders wees dit motief aan als belangrijkste motief. Van de ouders wees 55% dit motief aan als minst belangrijke motief. Leeflang (1996) heeft onderzoek gedaan naar de wederzijdse beeldvorming en de relaties tussen Nederlanders en Turken in de woonomgeving. Gesprekken zijn gevoerd met 13 Nederlandse, 14 Turkse en 11 Marokkaanse respondenten. De respondenten waren mannen en vrouwen (ouder dan 25 jaar), voor het merendeel bezoekers, cursisten en vrijwilligers van wijkcentra. Uit het onderzoek bleek dat de meeste autochtone respondenten een school prefereerden met niet al teveel allochtone kinderen. Dit uit vrees voor een
12
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
lage kwaliteit van het onderwijs. De allochtone respondenten in het onderzoek prefereerden gemengde scholen, omdat zij menen dat daardoor de taalvaardigheid van de eigen kinderen wordt bevorderd. Ledoux, Koopman en Schaap (1999) onderzochten op grond van welke motieven ouders in het gebied Zaanstad-Zuid, in de periode 1996-1998, een keuze hebben gemaakt voor een basisschool. Gebruik is gemaakt van het gegevensbestand dat door het Centraal Meldpunt Basisonderwijs (C.M.B.) is aangelegd over de ouders die een inschrijvingsgesprek hebben gevoerd met het C.M.B. Daarbij werd ook onderzocht hoe ouders dachten over witte en zwarte scholen. Voor de analyse zijn de gegevens van 765 ouderparen onderzocht. Uit het onderzoek kwam de samenstelling van de schoolbevolking niet als motief naar voren als gevraagd werd naar positieve voorkeuren, maar wel bij zogenaamde negatieve motieven (de motieven om een bepaalde school te verwerpen). Het meest genoemde motief om een school te verwerpen was dat die school te ver weg was (22%). Ook de andere levensbeschouwing van de school was een belangrijke motief om een school te verwerpen (16%). Op de derde plaats werd door de ouders genoemd dat ‘de school teveel buitenlandse kinderen heeft’ (15%). Volgens de onderzoekers waren er sociale motieven om zwartere scholen te verwerpen (vriendschappen voor het kind en de ouders zelf), maar ook overwegingen van kwaliteit: ouders meenden al gauw dat op een zwarte school minder wordt gepresteerd door de leerlingen. Hoogsteder, Schalk-Soekar en Van de Vijver (2001) onderzochten de opvattingen van allochtonen over Nederland en autochtone Nederlanders. In totaal zijn 559 allochtonen (uit verschillende groepen) en ook een kleine groep autochtonen die in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Tilburg en Enschede wonen mondeling geïnterviewd over zeer uiteenlopende onderwerpen. De schoolkeuze was één van de onderwerpen. Het bleek dat geen van de allochtone en autochtone respondenten een voorkeur had voor een zwarte school. De voorkeur van de autochtone ouders ging uit naar een witte school. De voorkeur van de meeste allochtone ouders ging uit naar een gemengde school. Karsten et al. (2002) deden onderzoek onder schoolleiders en ouders van groepen 1 en 2 van 43 scholen. Dat is gebeurd in gebieden waar, op grond van de gegevens van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, kon worden aangenomen dat het verschijnsel witte en zwarte vlucht optrad. De methoden van onderzoek waren telefonische interviews met directeuren van scholen en schriftelijke vragenlijsten voor ouders. In dit onderzoek werden geen theorieën beschreven die een verklaring zouden kunnen leveren voor het bestaan van verschillen tussen categorieën ouders in de opvattingen over etniciteit ten aanzien van de schoolkeuze. De onderzoekers vonden dat bij de autochtone ouders ‘de overeenstemming tussen school en thuis’ de belangrijkste rol speelt bij de keuze van een school. Bij de allochtone ouders speelden ‘de mate van differentiatie’ en ‘het niveau van
ONDERZOEK NAAR SCHOOLKEUZEMOTIEVEN
13
de school’ de belangrijkste rol. Tussen Nederlandse ouders van de verschillende typen school (wit, zwart of afspiegelingsschool2) werden enkele verschillen gevonden. Voor Nederlandse ouders die voor een zwarte school kozen was ‘afstand’ het belangrijkste motief. Voor ouders die kozen voor een witte school was ‘de overeenstemming tussen school en thuis’ het belangrijkste motief. Het ging bij dit motief om een door de onderzoekers gemaakte schaal, waarin items zaten als ‘de sfeer op school spreekt ons aan’, ‘de school heeft dezelfde opvatting over opvoeding als wij’, ‘op school zitten veel kinderen met hetzelfde milieu als wij’. Volgens de onderzoekers waren er bij de allochtone ouders minder significante verschillen in motieven tussen ouders die voor de verschillende typen scholen hebben gekozen. Naast positieve motieven werd in dit onderzoek ook gevraagd naar de motieven van ouders om een bepaalde school juist helemaal niet geschikt te vinden voor hun kind, de zogenaamde negatieve motieven. Van alle autochtone ouders met een kind op een basisschool gaf 60% aan dat zij de ‘zwarte’ scholen in hun buurt ‘beslist ongeschikt’ vinden voor hun kind. De ouders voerden als reden het ontbreken van de overeenstemming tussen school en thuis aan. Bij de allochtone ouders was het percentage lager, maar nog wel op 45%. Allochtonen noemden het ontbreken van differentiatie als motief. Het bleek niet uit te maken wat het opleidingsniveau was van de ouders. Recent onderzoek van Coenders et al. (2004) bestudeerde welke concentraties van allochtone kinderen op scholen acceptabel zouden zijn voor laag respectievelijk hoog opgeleiden. Deze vraag was in eerder onderzoek (nog) niet aan de orde gesteld. In deze bijdrage trachtten de onderzoekers de volgende vragen te beantwoorden: (1) in hoeverre varieert onder laag- en hoogopgeleiden de weerstand tegen scholen met allochtone kinderen met de mate van concentratie en assimilatie van deze kinderen? (2) in hoeverre kunnen deze relaties tussen opleiding en weerstand tegen scholen met allochtone kinderen worden verklaard? Gebruik werd gemaakt van gegevens die via face-to-face gesprekken (1008 interviews) zijn verzameld. De steekproef werd samengesteld via een tweetraps random procedure, waarbij in de eerste trap gemeenten werden geselecteerd uit vier landsdelen en in de tweede trap werd binnen die gemeenten een aselecte steekproef van mensen in de leeftijd van 18 tot en met 70 jaar getrokken uit het register van de burgerlijke stand. De onderzoekers haalden drie categorieën theorieën aan die ‘mogelijkerwijs’ ook konden worden toegepast op weerstand tegen scholen met allochtone kinderen: a) cognitieve theorieën, waarin vooral op kennis van en informatie over andere etnische groepen wordt overdragen en cognitieve vaardigheden worden ontwikkeld; b) theorieën over persoonlijkheidskenmerken waarin men focust op irrationele motieven: de autoritaire persoonlijkheid die wordt omschreven als een persoonlijkheid die 'onbewust' een voorkeur zou hebben voor vermeende 'sterke, conventionele mensen 2 Een afspiegelingsschool is een school waarvan de leerlingbevolking kan worden beschouwd als een afspiegeling van de populatie van de wijk waarin de school is gevestigd.
14
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
behorende tot de ingroup’ en tegelijkertijd een afkeer zou hebben van vermeende 'zwakkeren, devianten en etnische outgroups'; c) theorieën die de nadruk leggen op 'bewuste en rationele' gronden die een verklaring zouden kunnen vormen voor de relatie tussen opleiding en weerstand tegen scholen met allochtone kinderen. Centraal in deze traditie staat het idee dat er in moderne samenlevingen concurrentie bestaat om schaarse goederen te verkrijgen en/of te behouden. Daarbij wordt de theorie van Jackman en Muha (1984) door de onderzoekers nader uitgewerkt en getoetst, met name ter verklaring van de bevinding dat de sterkte van het effect van opleiding varieert tussen specifieke sociale situaties. Uit het onderzoek kwam naar voor dat de weerstand tegen scholen met allochtone kinderen wijder verspreid is in gevallen van hoge concentraties allochtone kinderen. Ongeveer 75% maakte bezwaar tegen een situatie waarin allochtone kinderen op school de meerderheid vormen. Daarnaast was deze weerstand wijder verspreid in het geval dat allochtone kinderen niet zouden 'matchen', waarbij er verschillen zijn in gewoontes, levensbeschouwing, milieu, maar ook in leerprestaties. Wanneer de concentratie van allochtone kinderen toenam, dan was de weerstand wijder verspreid, vooral onder hoog opgeleiden. De weerstand onder hoog opgeleiden was soms zelfs wijder verspreid dan onder laag opgeleiden. In een situatie waarin allochtone kinderen meer dan de helft van de school uitmaakten sprak zo'n 84% van de academici bezwaren uit, tegenover 55% van de respondenten die alleen lager onderwijs hadden gevolgd. 2.5.3 Evaluatie onderzoek naar schoolkeuzemotieven Samenvattend kan gesteld worden dat in het begin van de jaren tachtig er in de eerste onderzoeken naar schoolkeuzemotieven in Nederland niet of nauwelijks aandacht was voor de etnische samenstelling van de school. Motieven die wel werden opgenomen vielen onder de kopjes ‘afstand’, ‘richting’ en ‘kwaliteit’. Eind jaren tachtig werd duidelijk dat etnisch-specifieke schoolkeuzes van ouders mede de oorzaak waren van een etnische segregatie in het onderwijs. In de eerste onderzoeken naar schoolkeuzemotieven, waarin wel rekening werd gehouden met de etnische samenstelling van een school, bleek de factor etnische samenstelling een relatief onbelangrijk motief. Eind jaren negentig worden ouders in een onderzoek niet alleen naar positieve, maar ook naar negatieve motieven gevraagd. Daaruit blijkt dat het motief etnische samenstelling op de derde plaats staat om niet voor een school te kiezen. Ook in ander onderzoek wordt naar negatieve motieven gevraagd (Karsten et al., 2002). Van de autochtone ouders gaf 60% aan dat zij ‘zwarte scholen in hun buurt beslist ongeschikt vinden voor hun kind’. Recent onderzoek (Coenders et al., 2004) wijst op de contextafhankelijkheid van etnische tolerantie. Door hoogopgeleiden in (denkbeeldige) situaties te manoeuvreren die hun onwelgevallig zijn (door bijvoorbeeld een situatie voor te leggen wat zij zouden doen wanneer de school meer allochtone kinderen zou krijgen),
ONDERZOEK NAAR SCHOOLKEUZEMOTIEVEN
15
zouden ze die tolerantie kunnen laten vallen en de grenzen van hun etnische tolerantie tonen. In dit onderzoek naar de schoolkeuzemotieven van ouders zal direct en indirect gevraagd worden naar het motief etnische samenstelling van een school. De ouders worden niet alleen naar positieve motieven, maar ook naar de negatieve motieven gevraagd. Rekening zal worden gehouden met de contextafhankelijkheid van etnische tolerantie. Daarmee wordt bedoeld dat etnische tolerantie afneemt wanneer de concentratie van allochtonen toeneemt. In tegenstelling tot eerder onderzoek zal in dit onderzoek niet van één methode, maar van meerdere methoden van dataverzameling gebruik worden gemaakt.
3 Theorie en hypothesen 3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk zullen de belangrijkste theorieën voor dit onderzoek worden toegelicht en zullen hypothesen uit de theorieën worden afgeleid. In paragraaf 3.2. zal aan de hand van de Social Identity Theory een verklaring worden gegeven voor het bestaan van opvattingen over etniciteit, en daarmee etnische vooroordelen onder ouders. Deze meer psychologische theorie is echter weinig specifiek over de vraag welke ouders nu etnocentrischer zijn in hun opvattingen. Een sociologische theorie die dat wel doet is de Realistic Conflict Theory. In paragraaf 3.3. zal aan de hand van de Realistic Conflict Theory worden gekeken hoe verschillen in opvattingen over etniciteit kunnen worden verklaard en welke rol de opleiding en etnische afkomst van ouders daarbij spelen. 3.2
Social Identity Theory
De kern van de Social Identity Theory (Tajfel & Turner, 1979) is dat mensen de behoefte hebben om bij de een of andere groep te behoren, omdat zo een positieve sociale identiteit wordt bewerkstelligd en behouden. Drie centrale concepten zijn bij dit proces van het verkrijgen van een positieve sociale identiteit van belang, namelijk sociale categorisatie, sociale identiteit en sociale vergelijking. Dit proces resulteert in het gepaard gaan van overwegend negatieve vooroordelen over andere groepen met overwegend positieve vooroordelen over de eigen groep(en). Dit verschijnsel staat bekend als etnocentrisme (Scheepers, 1995). Hoe gaat dat proces in zijn werk? Het eerste concept wordt ‘sociale categorisatie’ genoemd. Daarmee wordt het proces bedoeld waarmee personen andere mensen categoriseren. Personen gebruiken sociale categorieën als ‘zwarten’, ‘witten’, ‘christelijken’, ‘studenten’ om hun sociale omgeving te begrijpen. Wanneer namelijk een ander persoon in een categorie kan worden ondergebracht dan vertelt dat wat over die persoon. Daarnaast komt iemand ook over zichzelf dingen te weten door te kijken bij welke categorieen hij of zij hoort. Een bekend verschijnsel bij sociale categorisatie is dat groepsleden de neiging hebben bepaalde karakteristieken, triviaal of sociaal, van zowel de eigen groep als de andere groep te overdrijven om zodoende een duidelijker onderscheid tussen de ‘ingroup’ en de ‘outgroup’ te verkrijgen. Een ander verschijnsel is dat men zich over leden van de ‘out-group’ zeer generaliserend uitlaat, terwijl men over de leden van de eigen groep juist een genuanceerde mening heeft (Taifel & Turner, 1979). Zoals gezegd hebben mensen de fundamentele behoefte om positief beoordeeld te worden. Dit wordt ‘sociale identiteit’ genoemd, het tweede centrale
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
18
concept dat van belang is voor de Social Identity Theory. In deze behoefte wordt voorzien door tot positief beoordeelde groepen te behoren. Soms zien mensen zichzelf als groepslid (sociale identiteit) en andere keren zien zij zichzelf als een uniek individu (persoonlijke identiteit). Hoe mensen zichzelf zien hangt af van de situatie, terwijl beiden deel zijn van het ‘zelfconcept’. Waar het om gaat is dat ‘ingroups’ de groepen zijn waar mensen zich mee identificeren, ‘outgroups’ zijn groepen waar zij zich niet mee identificeren. Doordat mensen zichzelf beoordelen, vergelijken ze zichzelf met anderen. Dit wordt sociale vergelijking genoemd, het derde centrale concept dat van belang is voor de Social Identity Theory. Mensen kunnen meer zelfwaardering krijgen door zichzelf te vergelijken met groepen die zij minder vinden en door zichzelf te zien als lid van een prestigieuze groep. Mensen krijgen zo niet alleen positieve vooroordelen over de eigen groep en zichzelf, maar ook negatieve vooroordelen over anderen. 3.3
Realistic Conflict Theory
In paragraaf 3.2. werd aan de hand van de Social Identity Theory etnocentrisme verklaard. Etnocentrisme is binnen een samenleving niet in evenredige mate verbreid (Felling et al., 1986). Sommige sociale groepen of sociale categorieën zijn etnocentrischer dan andere. De Social Identity Theory is weinig specifiek over de vraag welke sociale groepen nu etnocentrischer zijn dan andere groepen. In dit onderzoek wordt de verklaring voor verschillen in opvattingen over etniciteit geleverd door de Realistic Conflict Theory (Sherif, 1966), welke aanneemt dat groepen bepaalde belangen hebben welke betrekking hebben op schaarse goederen. Het resultaat van het bezitten van een materieel (inkomen, huisvesting) of immaterieel (status, macht) goed door een bepaalde groep is dat een andere groep dit schaarse goed niet of in mindere mate kan verkrijgen. Concurrentie over de schaarse goederen is het gevolg. In de volgende subparagrafen zal gekeken worden welke groepen in concurrentie met elkaar zijn over schaarse goederen, namelijk groepen met een verschillende opleiding en etnische afkomst, en om die reden ook verschillen in opvattingen over etniciteit. 3.3.1 Opleiding Sinds de Tweede Wereld Oorlog hebben veel onderzoekers, in reactie op het Nazi-racisme, geprobeerd om etnische vooroordelen te onderzoeken en te verklaren (o.a. Allport, 1954). Vanaf die tijd is opleiding één van de sterkste determinanten gebleken van etnisch voordeel door blanke Amerikanen. De relatie tussen opleiding en etnisch vooroordeel is één van de meest consistente uitkomsten geweest in onderzoek naar etnische relaties (Schuman, Steeh, Bobo & Krysan, 1997). Hoog opgeleide individuen blijken minder bevoordeeld te zijn ten aanzien van allochtonen dan laag opgeleide individuen.
THEORIE EN HYPOTHESEN
19
Bovendien blijft dit effect sterk, zelfs na controle van een aantal andere individuele karakteristieken, zoals sociale klasse en leeftijd. Een verklaring voor dit effect van opleiding kan worden afgeleid uit de Realistic Conflict Theory. De groepen die zich bedreigd voelen zijn, zoals uit de hierboven beschreven theorie kan worden herleid, vooral de zwakkere groepen in de samenleving. Onderzoek in Nederland wijst uit dat opleiding een negatief effect heeft op deze ervaren dreiging van concurrentie (Eisinga & Scheepers, 1989; Verberk, Scheepers & Felling, 2000). Een tweede verklaring voor het verschil in opvattingen over etniciteit tussen hoog en laag opgeleiden luidt dat opleiding mensen kennis laat maken met andere perspectieven op de sociale werkelijkheid en het brengt hen in contact met andere gebruiken en andere normen. Een hoger opleidingsniveau zorgt voor meer kennis en meer kennis leidt tot een positievere houding ten aanzien van allochtonen. Dit effect van opleiding op etnisch vooroordeel werd niet alleen gevonden bij blanke Amerikanen, maar ook onder Europeanen. In verscheidene Europese landen, waar onderzoek naar interetnische relaties steeds belangrijker werd als gevolg van een toenemend aantal etnische minderheden, is een sterke negatieve samenhang tussen opleiding en etnisch vooroordeel vastgesteld (Eisinga & Scheepers, 1989; Jenssen & Engesbak, 1994; Wagner & Zick, 1995). Hieruit volgt dat hoog opgeleide ouders minder etnocentrisch zijn in hun opvattingen ten aanzien van de schoolkeuze dan laag opgeleide ouders. Dit leidt tot de volgende hypothese: H1)
Hoog opgeleide ouders zijn minder etnocentrisch in hun opvattingen ten aanzien van de schoolkeuze dan laag opgeleide ouders.
Recent onderzoek (Coenders et al., 2004) laat echter zien dat de tolerantie van hoog opgeleide ouders contextafhankelijk is. Door hoog opgeleiden in (denkbeeldige) situaties te manoeuvreren die hun onwelgevallig zijn (door bijvoorbeeld een situatie voor te leggen wat zij zouden doen wanneer de school meer allochtone kinderen zou krijgen), zouden ze die tolerantie kunnen laten vallen en de grenzen van hun etnische tolerantie tonen. Twee soorten verklaringen kunnen daarvoor worden aangevoerd (Verberk, Scheepers en Felling, 2000). Hoog opgeleide personen zouden zich beter bewust zijn van de maatschappelijke norm dat men geen vooroordelen mag uiten. Daarnaast zouden hoog opgeleide personen geen ‘last’ hebben van etnische minderheden. Etnische minderheden zouden zich vooral in de minder geprivilegieerde posities van de samenleving bevinden. In die posities vormen etnische minderheden geen bedreiging voor hoog opgeleide personen. Hoog opgeleiden zouden echter niet meer zo tolerant zijn wanneer zij worden geconfronteerd met allochtone kinderen op school, bijvoorbeeld omdat zij menen dat de kwaliteit van de schoolloopbaan van hun eigen kind in het geding is. In navolging van Collins (1971) stellen Coenders et al. (2004) dat hoog opgeleiden zich bewust zijn van de selectiemechanismen die op school plaatsvinden, waarmee zij de kansen voor hun eigen kinderen op soortgelijke geprivilegieerde posities als die zij zelf hebben verworven, wensen te
20
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
verzekeren. Juist hoog opgeleiden menen dat de schoolse situatie optimaal dient te zijn om de kansen op maatschappelijk succes voor hun kinderen te garanderen. Volgens Jackman en Muha (1984) is dat omdat bij deze groep opvattingen leven waarbij niet geboorte, stand of status de mogelijkheden bepalen om een maatschappelijke carrière te behalen, maar individuele capaciteiten en prestaties. Karsten et al. (2002) onthulde al enigszins de compenserende strategieën (Bourdieu, Passeron & Nice, 1977) die hoog opgeleiden hanteren wanneer die optimale schoolse situatie in het gedrang komt. Juist hoog opgeleiden meenden dat scholen ervoor mogen zorgen dat er niet teveel allochtone kinderen op school worden toegelaten. De volgende hypothese kan worden opgesteld: H2)
Hoe hoger de concentratie allochtonen op de school van het kind, des te geringer de opleidingsverschillen in etnocentrische opvattingen van de ouders.
3.3.2 Etnische afkomst Volgens de Realistic Conflict Theory zullen die sociale categorieën die meer concurrentie ervaren van de zijde van de andere groep ook een negatievere houding hebben tegenover die andere groep. De groepen die zich bedreigd voelen zijn vooral de zwakkere groepen in de samenleving. Uit onderzoek is gebleken dat etnische minderheden zich overwegend in zwakke posities bevinden (Veenman, 1995). Bij dit mechanisme gaat het om concurrentie om schaarse goederen tussen autochtonen en allochtonen. Daarnaast bestaat er concurrentie tussen allochtone groepen onderling. De veronderstelling is dat migranten zich snel willen aanpassen aan de dominante cultuur van dat land (Olzak, 1992). Deze wijkt af van de culturen van de (andere) migranten in dat land. De dominante cultuur waaraan migranten zich aan willen passen wijkt af van die van de andere allochtonen. Het gevolg is dat migranten zich intoleranter opstellen tegen afwijkende (migranten-)culturen. Hieruit volgt dat autochtone ouders minder etnocentrisch zijn in hun opvattingen ten aanzien van de schoolkeuze dan allochtone ouders. De volgende hypothese kan worden opgesteld: H3)
Autochtone ouders zijn minder etnocentrisch in hun opvattingen ten aanzien van de schoolkeuze dan allochtone ouders.
3.3.3 Interactie opleiding en etnische afkomst De verwachting is dat hoog opgeleide en autochtone ouders minder etnocentrisch zijn dan laag opgeleide en allochtone ouders in de opvattingen over etniciteit. Het is echter mogelijk dat de relatie tussen etnische afkomst en opvattingen over etniciteit voor hoog opgeleiden anders is dan voor laag opgeleiden. Een eerste mogelijke verklaring is dat hoog opgeleide allochtonen door hun hogere opleidingsniveau meer kennis hebben van andere per-
THEORIE EN HYPOTHESEN
21
spectieven op de sociale werkelijkheid dan laag opgeleide allochtonen. Deze brengt hen in contact met andere gebruiken en normen. Meer kennis leidt tot een positievere houding ten aanzien van (andere) allochtonen. Een tweede verklaring luidt dat de taalachterstand onder hoog opgeleide allochtonen kleiner is dan onder laag opgeleide allochtonen (Tesser, Dugteren & Merens, 1998). Omdat hoog opgeleide allochtonen minder taalachterstand hebben dan laag opgeleide allochtonen, zullen zij minder in concurrentie over schaarse goederen zijn en daarom minder etnocentrisch zijn in de opvattingen ten aanzien van allochtonen dan laag opgeleide allochtonen. De volgende hypothese kan worden opgesteld: H4) Onder hoog opgeleiden bestaan minder verschillen tussen allochtonen en autochtonen in opvattingen over etniciteit dan onder laag opgeleiden, waar allochtonen etnocentrischer zijn.
4 Methoden 4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe dit onderzoek is uitgevoerd. Het onderzoek gaat over de keuze van ouders voor een basisschool voor hun kind en de vraag op welke wijze opvattingen over etniciteit, en in het bijzonder etnische vooroordelen, bij deze keuze een rol spelen. Ten einde de onderzoeksvragen te beantwoorden zal gebruik gemaakt worden van verschillende methoden van ondervraging, namelijk schriftelijke vragenlijsten en diepteinterviews. Beide methoden zullen in de volgende paragrafen behandeld worden. In dit hoofdstuk zullen ook de gebruikte begrippen geoperationaliseerd worden en de gebruikte methoden van analyse besproken worden. 4.2
Methode van sampling en onderzoekseenheden
4.2.1 Onderzoekseenheden De onderzoeksgroep bestaat uit ouders met een kind in de leeftijd van 4 tot 8 jaar dat op een basisschool zit. Uit praktische overwegingen is voor de gemeente Tilburg gekozen, waar dit onderzoek is uitgevoerd. Gekozen is voor ouders uit de twee aangrenzende Tilburgse buurten ‘Buurt 1’ en ‘Buurt 2’. De percentages niet-westerse allochtonen bedragen in deze buurten 28 procent (‘Buurt 1’) en 20 procent (‘Buurt 2’) (CBS, 2003). In deze twee buurten staan vijf basisscholen (4 scholen zijn rooms-katholiek, 1 school is bijzonder neutraal), waaruit drie scholen zijn geselecteerd. Twee belangrijke redenen voor de keuze van deze scholen waren: a) het dicht bij elkaar staan van een zwarte en een witte school in een buurt, b) het overeenkomen van het denominatieve (katholieke) karakter van de scholen. Op deze manier bevat de onderzoeksgroep ouders die de keuze hadden om voor een zwarte of een witte school te kiezen, waarbij de keuze onafhankelijk van de afstand tot en het denominatieve karakter van de school was. Uit eerder onderzoek naar schoolkeuzemotieven bleek namelijk dat de afstand tot en het denominatieve karakter van de school belangrijke schoolkeuzemotieven waren. Door minimalisering van de invloed van deze twee belangrijke motieven, kan beter onderzocht worden in hoeverre de etnische samenstelling van een school een rol heeft gespeeld bij de schoolkeuze. In buurt ‘Buurt 1’ staan een witte rooms-katholieke (School B) en een zwarte rooms-katholieke basisschool (School C) niet ver van elkaar vandaan. Daarnaast is voor een derde rooms-katholieke school gekozen, welke staat in de aangrenzende buurt ‘Buurt 2’. Dit is basisschool School A. Een vierde school in deze buurt wilde niet meewerken aan het onderzoek. De school gaf daarvoor als reden op dat de ouders van de kinderen onlangs ook al met andere (buurt)onderzoeken hebben meegewerkt.
24
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
Het percentage allochtonen in de stad Tilburg bedraagt 13 procent (CBS, 2004). Zwart is een school wanneer deze meer dan 50% allochtonen telt. School C, met meer dan 50% niet-westerse allochtone leerlingen, wijkt qua etnische samenstelling af van die van de buurt. Dit percentage is namelijk 28%. Autochtone en allochtone ouders (1 persoon per huishouden) van de groepen 1 t/m 4 zijn gevraagd om mee te werken aan een schriftelijke enquête. Aan het einde van elk enquêteformulier kon de ouder aangeven of hij of zij mee wilde werken aan een diepte-interview. Omdat de medewerking aan het diepte-interview op vrijwillige basis gebeurde, dient rekening gehouden te worden met de mogelijkheid dat de selectie selectief is geweest onder de onderzoekseenheden. Getracht is om een selectie te maken uit ouders met verschillende achtergrondkenmerken. Belangrijke variabelen zijn: ‘etnische samenstelling school’ (witte school, zwarte school) en ‘opleiding’ (hoog, laag). Het aantal mogelijke combinaties levert een matrix op met 4 cellen. Het streven daarbij was om per cel een gelijk aantal autochtone en allochtone ouders te interviewen. De opzet was dat uit elke cel 5 ouders (20 in totaal) zouden worden geïnterviewd. De tweede reden waarom voor een groep van 20 ouders is gekozen, is de tijdsduur waarbinnen de scriptie afgerond diende te worden. 4.2.2 De schriftelijke enquête Dit onderzoek is begonnen met een schriftelijke enquête. Adresgegevens van ouders via de gemeente Tilburg verkrijgen was echter niet mogelijk i.v.m. de hoge kosten. De mogelijkheid om met behulp van enveloppen met een antwoordnummer de vragenlijst terug te laten sturen door de ouders bleek eveneens niet mogelijk te zijn in verband met de hoge kosten die daar aan verbonden waren. Daarom is voor een andere (kostenbesparende) methode gekozen. Gekozen is voor een actieve rol van de drie scholen bij het uitdelen en innemen van de schriftelijke vragenlijsten. In totaal zijn ongeveer 300 enquêteformulieren door de leerkrachten van de scholen uitgedeeld aan autochtone en allochtone ouders. Het gaat om de groepen 1 t/m 3b, en bij basisschool School A om de groepen 1 t/m 4. Het gaat om kinderen uit de leeftijdscategorie 4-8 jaar. De enquête bestond uit een korte introductiebrief, de vragen (Bijlage 1), instructies waar de enquête kon worden ingeleverd, en ten slotte een dankwoord voor het meewerken aan dit onderzoek. Een voordeel van een enquête ten opzichte van een diepte-interview is dat deze relatief weinig organisatorische inspanningen vraagt van de onderzoeker. Tevens is er geen beïnvloeding van de interviewer, is anonimiteit gewaarborgd en is een enquête geschikt voor het verzamelen van feitelijke gegevens. Een nadeel van een enquête zou sociale wenselijkheid (social desirability bias) kunnen zijn. Met sociale wenselijkheid wordt de neiging van respondenten bedoeld om wen-
METHODEN
25
selijk gedrag en andere positief gewaardeerde karakteristieken te benadrukken en minder bewonderenswaardige kwaliteiten onderbelicht te laten. Mensen geven in een schriftelijke vragenlijst niet snel toe dat de etnische samenstelling van een school een rol speelt bij de schoolkeuze. Een tweede belangrijk nadeel is dat, naast sociale wenselijkheid, ook de herinnering (recall bias) van respondenten problemen opgelevert bij het afnemen van schriftelijke vragenlijsten. Respondenten kunnen de werkelijke oorzaken voor hun voorkeur voor een bepaalde school geheel of gedeeltelijk vergeten zijn of niet helemaal correct weten te herinneren. Uit psychologisch onderzoek (Wagenaar, 1989) is bekend dat vooral positieve zaken worden herinnerd. Mijn vermoeden is dat op basis van social desirability bias en recall bias in eerder onderzoek de etnische vooroordelen van ouders onderschat zijn. Ten slotte is een nadeel van een enquête dat het niet mogelijk is om moeilijke en diepgravende vragen te stellen, bijvoorbeeld over de achtergronden van etnische vooroordelen, door te vragen op een eerste antwoord en mag de vragenlijst niet te lang zijn. 4.2.3 Het diepte-interview In dit onderzoek is ervoor gekozen om, naast de methode van een schriftelijke vragenlijst, voor een tweede methode van ondervraging (omdat hier meerdere methoden van ondervraging worden gehanteerd spreekt men ook wel van ‘triangulatie’). De tweede methode van ondervraging bestond uit een (diepte-) interview. De ouders konden in de enquête aangeven of zij wilden meewerken aan een diepte-interview. Omdat in de schriftelijke vragenlijst uitvoerig is gevraagd naar een groot aantal persoonlijke gegevens (zoals leeftijd en opleiding) van de ouder, kon door de onderzoeker in het diepteinterview direct worden begonnen met het stellen van open vragen. Een lijstje met hoofdpunten (Bijlage 2) werd gebruikt, die voor het overzicht van de onderzoeker op één bladzijde stonden. Hoofdpunten luidden bijvoorbeeld als volgt: ‘waarom keuze voor deze school?’. Een lijst met hoofdpunten werkt als een houvast voor de interviewer. En wanneer de interviewer midden in het interview even vast zit dient de lijst als herinnering (Bauer & Gaskell, 2000). Een belangrijke bijdrage van het diepte-interview is dat kan worden gevraagd naar de redenen van ouders om voor een bepaalde witte of zwarte school te kiezen. Het diepte-interview geeft daarbij ruimte aan onvoorziene en ongeplande verschijnselen en gebeurtenissen (Maso & Smaling, 1998: p.9). De interviewer kan tevens gebruik maken van aanvullende vragen en open-eind vragen. Aanvullende vragen worden uitsluitend door de onderzoeker gesteld met als doel het antwoord van de respondent te verhelderen. In een onderzoek waarin de etnische tolerantie van ouders wordt onderzocht moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat ouders sociaal wenselijk antwoorden. In het diepte-interview kan daarom doorgevraagd worden wanneer iets niet duidelijk is, kan op onderling tegenstrijdige of am-
26
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
bivalente antwoorden van de ouder worden ingegaan en door het reconstrueren van het verleden kan de recall bias (gedeeltelijk) verholpen worden (Smaling, 1987). Open-eind vragen maken het mogelijk voor de ouders om gedachten, gevoelens, gedrag en motivaties in eigen woorden te beschrijven (Gordon & Langmaid, 1988). Een nadeel van diepte-interviews is het geringe aantal dat er gehouden wordt. Een diepte-interview met een ouder duurde ongeveer een uur. Het diepteinterview is opgenomen met een cassetterecorder. Ervaringen die niet door de cassetterecorder zijn of konden worden geregistreerd werden onthouden of genoteerd op een schrijfblok. Nadat het diepte-interview had plaatsgevonden is de verzamelde informatie letterlijk uitgeschreven. Voordat deze tekst geanalyseerd kon worden diende deze eerst gecodeerd te worden. Dat is gebeurd met behulp van het programma ‘Atlas-ti’. De interviews zijn onderverdeeld in ‘quotations’ door er codes aan te hechten. Deze codes zijn opgenomen in Bijlage 3. Quotations zijn delen van het interview die de onderzoeker belangwekkend of interessant vindt. Codes die bij elkaar horen vormen weer een code ‘familie’. De codes worden systematisch met elkaar vergeleken, waarbij de codering kan worden verbeterd en aangepast. Codes hebben als doel betekenissen in de interviews te vatten. Terugkerende en belangrijke elementen die uit de interviews naar voren komen, worden op een abstracter niveau getild door ze op te slaan in codes. Zo ontstaat een ‘web’ van allemaal met elkaar verbonden en aan elkaar gekoppelde onderdelen. Na het coderen kon worden overgegaan tot de analyse. 4.3
Respons schriftelijke vragenlijst
Persoonlijk contact van de leerkrachten met de ouders op school kan voor een hogere respons zorgen dan wanneer de enquêteformulieren per post zouden worden verstuurd. De leerkrachten hebben ook de leerlingen gevraagd de formulieren door de ouders in te laten vullen wanneer dit nog niet gebeurd was. Leerkrachten deden dat onder andere door de namen van de kinderen op het schoolbord te noteren en erbij te vermelden of het formulier al dan niet ingeleverd was. Ter voorkoming van een lagere respons door taalproblemen onder Turkse ouders is er, naast de Nederlandse versie van de vragenlijst, voor de Turkse ouders ook een Turkse vertaling van de vragenlijst bijgevoegd. De drie scholen hadden gegevens over het aantal Turkse kinderen per klas verstrekt, zodat berekend kon worden hoeveel extra vragenlijsten bijgevoegd moesten worden. Van de 74 Turkse vertalingen die zijn meegestuurd, zijn er 8 ingevuld. In tabel 4.1. is te zien dat de nettorespons 32% van het totale aantal uitgezette vragenlijsten is. Een belangrijke reden voor de lage respons is het feit dat huishoudens met meerdere kinderen maar één vragenlijst hebben ingevuld. Eén school (School A) heeft rekening gehouden met de mogelijkheid dat een huishouden meerdere kinderen heeft. Het gaat bij deze school om 20 dubbele (niet ingevulde) vragenlijsten welke door de school daarom niet
METHODEN
27
zijn uitgedeeld. Van de twee andere scholen zijn voor elke school 7 vragenlijsten ingeleverd door de ouders zelf. In tabel 4.1. zijn voor deze dubbele lijsten de gecorrigeerde percentages (per huishouden) opgenomen. Tabel 4.1 Responsverantwoording, het aantal vragenlijsten uitgezet en ingevuld per school Uitgezet
Ingevuld
School A
70
39 (56%)
School B
103
18 (17%)
School C
96
29 (30%)
Totaal
269
86 (32%)
De reden voor de relatief lagere respons van School B is onbekend. Mogelijk is dat de deelname van de school aan eerdere (buurt)onderzoeken van invloed op de bereidheid van ouders om aan dit onderzoek mee te werken. Deze kleine totale N van 86 respondenten kan een beperking zijn in dit onderzoek. Tabel 4.2 Responsverantwoording, aandeel respondenten naar etnische afkomst, geslacht en opleidingsniveau
Etnische afkomst
Geslacht
Opleidingsniveau
Totaal
%
Allochtoon
53
62
Autochtoon
33
38
Totaal
86
100
Vader
19
22
Moeder
67
78
Totaal
86
100
Laag
54
64
Hoog
30
36
Totaal
84
100
In tabel 4.2. is te zien hoe de respondenten zijn verdeeld naar geslacht, opleidingsniveau en etnische afkomst. In de volgende subparagrafen zal vervolgens gekeken worden of de onderzoeksgroep representatief is voor Nederland en Tilburg.
28
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
4.3.1 Geslacht De vrouwen zijn oververtegenwoordigd in de onderzoeksgroep. In Nederland en Tilburg is de verhouding mannen en vrouwen ongeveer fiftyfifty, in de onderzoeksgroep is het percentage vrouwen bijna 80%. Met de scheve verdeling naar geslacht dient rekening gehouden te worden bij de interpretatie van de uitkomsten. Het verschil tussen allochtone en autochtone gezinnen in de manier waarop zij omgaan met besluitvorming kan namelijk van invloed zijn op de antwoorden in de door de vader of moeder ingevulde vragenlijst. Binnen bepaalde niet-westerse culturen zijn vaders, in vergelijking tot westerse culturen, dominanter bij de besluitvorming (zoals schoolkeuze) dan moeders. Hoewel in de meeste allochtone huishoudens de vragenlijst door de moeder is ingevuld, is het mogelijk dat de allochtone vaders een dominantere rol hebben gehad bij de keuze van een school. 4.3.2 Opleiding 3
In figuur 4.1 is te zien dat het opleidingsniveau van de onderzoeksgroep veel minder gelijk gespreid is dan de populatie van Nederland en Tilburg. Het percentage ouders dat lager onderwijs heeft genoten is in de onderzoeksgroep oververtegenwoordigd. Omdat het opleidingsniveau van de onderzoeksgroep lager ligt dan dat van de populatie van Nederland en Tilburg, zal rekening gehouden moeten worden met een onderschatting van etnische tolerantie. Laag opgeleiden zijn namelijk intoleranter ten aanzien allochtonen dan hoog opgeleiden.
3 Het opleidingsniveau van de onderzoeksgroep is voor het nagaan van de representativiteit in drie niveaus verdeeld. Dit is gedaan omdat de gegevens van het Centaal Bureau voor de Statistiek ook bestaan uit drie opleidingsniveaus.
METHODEN
29
70
60
50
40
30
Opleidingsniveau lager
20
%
middelbaar hoger
10 Nederland
Tilburg
Onderzoeksgroep
Figuur 4.1 Opleidingsniveau ouders (in percentages) (Bron: Prima Cohorten Basisonderwijs 2000/2001; CBS 2002)
4.3.3 Etnische afkomst Uit figuur 4.2 blijkt dat de allochtone respondenten uit de onderzoeksgroep zijn oververtegenwoordigd. De oververtegenwoordiging van de allochtonen in het onderzoek kan (gedeeltelijk) verklaard worden door het feit dat een relatief grote deel (86%) van de ouders van de zwarte school allochtoon is. Bij de interpretatie van de uitkomsten dient rekening gehouden te worden met de oververtegenwoordiging van allochtonen in het onderzoek. Mijn vermoeden is dat de mate waarin ouders tolerant zijn onderschat wordt, omdat de verwachting is dat allochtonen gemiddeld genomen minder tolerant zijn dan autochtonen. Dit vermoeden wordt versterkt doordat de groep allochtone ouders niet heterogeen is en voor 39% bestaat uit Turkse en Marokkaanse ouders. Uit de Armoedemonitor 2003 van het Sociaal Cultureel Planbureau (2003) blijkt dat onder niet-westerse allochtone huishoudens het vooral deze twee groepen zijn die een groot aandeel hebben in de lage inkomens.
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
30
100
80
60
40
ETNAFK
20
%
Autochtoon 0
Allochtoon Nederland
Tilburg
Onderzoeksgroep
Figuur 4.2 Etnische afkomst ouders (in percentages) (Bron: Prima Cohorten Basisonderwijs 2000/2001; CBS 2002)
Samenvattend, voor een aantal relevante achtergrondkenmerken is onderzocht of de onderzoeksgroep representatief is voor Nederland en Tilburg. Het blijkt dat de onderzoeksgroep niet representatief is voor de populatie waaruit deze is getrokken. In de onderzoeksgroep zijn de laag opgeleiden en allochtonen oververtegenwoordigd, wat tot een onderschatting van de etnische tolerantie kan leiden. Bij het generaliseren van de onderzoeksresultaten naar de onderzoeks-populatie als geheel is dus voorzichtigheid geboden. 4.4
Respons diepte-interview
Voor het diepte-interview is één ouder per huishouden geselecteerd. Zo is voorkomen dat de interviewer tevens rekening moest houden met een interactieproces tussen de twee ouders. Het interactieproces tussen de twee ouders kent namelijk een eigen dynamiek. Aangenomen werd dat in de meeste gezinnen de schoolkeuze in overleg is gebeurd tussen de vader en de moeder. Het is echter mogelijk dat de opvattingen van de vader en de moeder verschillen, maar daar is in dit onderzoek geen aandacht aan besteed. De diepte-interviews zijn thuis afgenomen. Wanneer een ouder voor wat betreft tijdstip of plaats een andere voorkeur had, dan kon voor een ander tijdstip of andere plek worden gekozen.
METHODEN
31
Tabel 4.3 Het aantal ouders per school dat zich opgeeft en na benaderd te zijn, wel of niet meewerkt aan het diepte-interview Werkt mee
Werkt niet mee
Totaal
School B
4
0
4
School C
5
3
8
School A
6
2
8
Totaal
15
5
20
In tabel 4.3. is te zien dat 20 ouders zich hebben opgegeven voor medewerking aan het diepte-interview. Deze ouders zijn vervolgens benaderd voor een gesprek. Van de 20 ouders heeft met 15 ouders daadwerkelijk een diepte-interview plaatsgevonden. Redenen dat het diepte-interview uiteindelijk niet kon plaatsvinden: a) twee autochtone moeders hebben geen tijd vrij kunnen maken voor een interview; b) voor een allochtone ouder was er geen mogelijkheid tot vertaling tijdens het interview; c) een allochtone vader gaf aan dat zijn vrouw niet wil meewerken, haar naam had zij per ongeluk ingevuld; d) een autochtone moeder kwam drie keer de afspraak niet na. Tabel 4.4 Responsverantwoording, aandeel respondenten dat meewerkt aan diepteinterview, naar etnische afkomst, geslacht en opleidingsniveau Totaal % Etnische afkomst
Geslacht
Opleidingsniveau
Allochtoon
4
27
Autochtoon
11
73
Totaal
15
100
Vader
5
33
Moeder
10
67
Totaal
15
100
Laag
6
40
Hoog
9
60
Totaal
15
100
In tabel 4.4. is te zien dat 11 autochtone ouders daadwerkelijk meegewerkt hebben aan het diepte-interview. Het percentage allochtone respondenten is lager dan het percentage autochtone respondenten. Van de allochtone respondenten hebben 4 ouders meegewerkt. Opgemerkt dient te worden dat onder de autochtone ouders zich 3 moeders bevinden die getrouwd zijn met een allochtone man. Tweederde van de respondenten bestaat uit moeders. Het percentage hoog opgeleide respondenten dat aan het diepte-interview meewerkt hoger is dan het percentage laag opgeleiden.
32
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
Samenvattend, onder de respondenten die aan het diepte-interview hebben meegewerkt, zijn autochtonen, hoog opgeleiden en moeders oververtegenwoordigd. Autochtonen zijn gemiddeld genomen etnisch toleranter dan allochtonen (Olzak, 1992; Veenman, 1995). Hoog opgeleiden zijn gemiddeld genomen etnisch toleranter dan laag opgeleiden (Schuman et al., 1997). Dat zou kunnen leiden tot een overschatting van etnische tolerantie. Echter, representativiteit in diepte-interviews is niet het doel. 4.5
Operationalisering
4.5.1 Afhankelijke variabelen Opvattingen over etniciteit wordt gemeten aan de hand van twee variabelen. De eerste variabele (‘Algemene vorm van etnische tolerantie’) wordt gemeten aan de hand van de volgende vraag: ‘Hoe belangrijk waren onderstaande redenen voor u bij de keuze voor de basisschool waarop uw jongste schoolgaande kind momenteel zit?’. De ouders wordt gevraagd aan te geven hoe belangrijk deze redenen voor hen waren bij de schoolkeuze. Eén van die redenen gaat specifiek over de etnische samenstelling van de school, namelijk ‘Op deze school zitten weinig allochtone kinderen’ (resp. scores 15, zeer belangrijk tot zeer onbelangrijk) en deze wordt geplaatst in een algemeen rijtje met redenen (tabel 4.5.) waarbij de scores zijn gespiegeld. Voor de tweede afhankelijke variabele (‘Concrete vorm van etnische tolerantie’) wordt de vraag gesteld ‘Zou u uw kind van school afhalen als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen?’ (1 = Ja, 2 = Nee). De vorm waarin deze tweede vraag wordt gesteld is directer dan de eerste en laat de ouder daardoor minder ruimte voor een sociaal wenselijk antwoord. De eerste vraag was geplaatst in een algemeen rijtje redenen waarbij de ouder voor een sociaal wenselijk zou kunnen kiezen.
METHODEN
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R
33
Tabel 4.5. Redenen waarbij ouders moeten aangeven hoe belangrijk deze voor hen waren bij de schoolkeuze Het niveau van deze school staat als goed bekend Van deze school gaan er veel kinderen naar HAVO/VWO School besteedt veel aandacht aan kinderen met leerachterstand School besteedt ook aandacht aan sneller lerende kinderen School besteedt veel aandacht aan creatieve vakken Deze school scoort goed volgens de Inspectie van het Onderwijs De sfeer (regels/omgang met kind) van de school spreekt ons aan Op deze school zitten veel kinderen uit hetzelfde milieu als wij Op deze school zitten veel autochtone kinderen Veel kinderen (vriendjes) uit de buurt gaan ook naar deze school Op deze school zitten weinig allochtone kinderen Op deze school zitten ook andere kinderen van mij Deze school is lopend goed bereikbaar Deze school is dichtbij De weg naar deze school is veilig wat verkeer betreft Deze school heeft een naschoolse opvang Deze school zit in een nieuw en ruim gebouw Deze school ziet er verzorgd uit
4.5.2 Onafhankelijke variabelen Leeftijd wordt gemeten door de ouder naar het geboortejaar te vragen. Opleiding wordt gemeten door de ouder te vragen naar de hoogst voltooide opleiding van de ouders (1 = Alleen lager onderwijs of minder, 2 = Lager beroepsonderwijs (bijv. LTS, ambachtsschool, huishoudschool), 3 = MAVO of ULO/MULO, 4 = Middelbaar beroepsonderwijs (bijv. MTS, MEAO), 5 = HAVO/VWO/Gymnasium/Atheneum of MMS/ HBS, 6 = Hoger beroepsonderwijs (bijv.HTS, HEAO), 7 = WO). Het gemiddelde van beide opleidingen is genomen als indicator voor opleiding, omdat de opleidingen van beide ouders van invloed kunnen zijn op elkaars opvattingen over etniciteit bij de schoolkeuze. In gevallen dat de opleiding van de partner ontbrak, is er uitgegaan van de opleiding van de respondent. Daar waar ter vergelijking met opleidingsgegevens van het CBS het aantal categorieën aanpast moest worden, is het aantal categorieën van 7 verlaagd naar 3. Categorieën 1 t/m 3 vormen ‘laag onderwijs’, 4 en 5 ‘middelbaar onderwijs’ en categorieën 6 en 7 vormen ‘hoger onderwijs’. Inkomen wordt gemeten door de ouder te vragen naar het totale netto inkomen per maand van het huishouden (1 = minder dan 1000 euro, 2 = 10001500 euro, 3 = 1500-2000 euro, 4 = 2000-2500 euro, 5 = 2500-3000 euro, 6 = 3000 euro of meer). Etnische afkomst wordt gemeten door de ouder te vragen naar het geboorteland van zijn of haar biologische vader en moeder. Volgens de ruime definitie van het CBS is een allochtoon ‘een persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren’. Het CBS maakt onderscheid tussen twee categorieën allochtonen: westers en niet-westers. De categorie nietwesterse allochtonen bestaat uit allochtonen uit Turkije, Marokko, Antillen,
34
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
Aruba, Suriname, Zuid Europa, voormalig-Joegoslavië, Oost-Europa Afrika, latijns-Amerika en Azië, met uitzondering van Japan en Indonesië (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 2000). 4.6
Methoden van analyse
De analyses die in dit onderzoek gebruikt worden om de onderzoeksvragen te beantwoorden bestaan uit bivariate en multivariate analyses. De relatie tussen etnische tolerantie en de achtergrondkenmerken opleiding en etnische afkomst zal eerst bivariaat onderzocht worden. Vervolgens zal multivariaat onderzocht worden of bepaalde relaties worden verstoord. Daarom zullen OLS (Ordinary Least Squares) op de afhankelijke etnische tolerantie (‘algemene vorm’) en logistische regressieanalyses op de afhankelijke variabele etnische tolerantie (‘concrete vorm’) worden uitgevoerd. Met behulp van beide regressieanalysetechnieken wordt geprobeerd om de opvattingen over etniciteit te verklaren uit opleiding en etnische afkomst. De techniek OLS wordt gebruikt wanneer de afhankelijke variabele continu is. Logistische regressieanalyse wordt gebruikt wanneer de afhankelijke variabele dichotoom is. Dichotoom wil zeggen dat de afhankelijke variabele uit twee antwoordmogelijkheden (‘ja’ en ‘nee’) bestaat. Bij data afkomstig van de diepte-interviews zal eenvoudige statistiek (frequentie en kruistabellen) worden gebruikt. Eerst wordt de verzamelde en geregistreerde informatie uitgewerkt, dat wil zeggen woordelijk uitgeschreven en geanalyseerd. De verzamelde informatie zal gelezen worden om te bekijken of het een goed beeld geeft van de onderzoekssituatie en of alles wat uitgeschreven is ook begrepen wordt. Daarna wordt de informatie ingedeeld en ruw gelabeld. De verschillende informatie kan vervolgens worden toegewezen aan categorieën. Dit wordt gedaan door het gebruik maken van symbolen en deze in de tekst te plaatsen (ook wel coderen genoemd). Het toewijzen van informatie aan verschillende categorieën wordt steeds geleid door de doelstellingen van het onderzoek. De verschillende categorieën kunnen nu voor analyse met elkaar vergeleken worden.
5 Onderzoeksresultaten schriftelijke enquête 5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk komen de resultaten van het kwantitatieve deel van het onderzoek aan bod. In paragraaf 5.2. wordt een beschrijving gegeven van etnische tolerantie. Tevens wordt aan de hand van bivariate analyses de relatie beschreven tussen etnische tolerantie en de achtergrondkenmerken opleiding en etnische afkomst. In paragraaf 5.3. worden de multivariate analyses gepresenteerd. Paragraaf 5.4. besluit met een korte samenvatting. 5.2
Schoolkeuzemotieven
In deze paragraaf zal een beschrijving gegeven worden van etnische tolerantie. Gekeken zal worden naar wat de motieven van ouders zijn om een bepaalde school geschikt (positieve motieven) of juist ongeschikt (negatieve motieven) te vinden voor hun kind. Daarbij zal voor zowel deze positieve als voor de negatieve motieven worden onderzocht of er verschillen bestaan naar opleiding en etnische afkomst. 5.2.1 Positieve motieven In de schriftelijke vragenlijst is een vraag opgenomen waarin de ouders wordt gevraagd om per motief aan te geven hoe belangrijk deze was bij de keuze voor de basisschool van hun kind. Eerst zal onderzocht worden welke motieven men al dan niet belangrijk vond, zonder daarbij rekening te houden met de etnische afkomst en het opleidingsniveau van de ouders. Dit onderzoek is met name geïnteresseerd in de vraag hoe belangrijk ouders de etnische samenstelling van de school vonden bij de keuze van een school. Uit tabel 5.1. blijken de redenen 'er zitten veel autochtone kinderen op deze school' en 'er zitten weinig allochtone kinderen op deze school' het minst belangrijk te worden gevonden. De gemiddelde scores van deze twee redenen zijn resp. 2,79 en 2,60, terwijl de belangrijkste reden ‘de sfeer van de school spreekt ons aan’ een gemiddelde score kent van 4,34. Het lijkt erop dat ouders bij de keuze van een school niet of nauwelijks rekening houden met de etnische samenstelling van een school. Een opmerking dient daarbij gemaakt te worden over het negatief geformuleerde item ‘er zitten weinig allochtone kinderen op deze school‘. Hoewel het hier gaat om positieve redenen, is dit item opgenomen om te kijken of ouders het noemen als een positief motief. Het blijkt dat ouders de twee items met betrekking tot etnische samenstelling van de school ongeveer even belangrijk vinden.
36
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
Tabel 5.1. Positieve motieven bij keuze school (gemiddelden)1
Gemidd.
N
S
4,34
76
0,76
4,23 4,15 4,09
78 80 79
0,75 0,75 0,94
4,00
74
0,83
3,95 3,94
76 78
1,04 0,89
3,92
74
0,74
3,90
71
0,81
3,67 3,58
72 67
0,77 1,17
3,55
77
0,90
3,41
78
1,18
3,06
79
1,04
3,01 75 2,84 74 2,79 73 2,60 70 1 schaal 1-5: hoe hoger de score, des te belangrijker men het motief vindt.
1,11 1,12 0,94 0,94
De sfeer (regels/omgang met kind) van de school spreekt ons aan Deze school is lopend goed bereikbaar Het niveau van deze school staat als goed bekend Deze school is dichtbij School besteedt veel aandacht aan kinderen met leerachterstand De weg naar deze school is veilig wat verkeer betreft Deze school ziet er verzorgd uit School besteedt ook aandacht aan sneller lerende kinderen Deze school scoort goed volgens de Inspectie van het Onderwijs School besteedt veel aandacht aan creatieve vakken Op deze school zitten ook andere kinderen van mij Van deze school gaan er veel kinderen naar HAVO/VWO Veel kinderen (vriendjes) uit de buurt gaan ook naar deze school Op deze school zitten veel kinderen uit hetzelfde milieu als wij Deze school zit in een nieuw en ruim gebouw Deze school heeft een naschoolse opvang Op deze school zitten veel autochtone kinderen Op deze school zitten weinig allochtone kinderen
Van alle redenen blijkt ‘de sfeer van de school’ (gemiddelde score 4,34) voor de ouders het belangrijkst geweest te zijn. Daarna wordt door de ouders ‘het lopend goed bereikbaar zijn van de school’ (gemiddelde score 4,23) genoemd. Een derde belangrijke reden voor de ouders is het feit dat het niveau van de school als goed bekend staat (gemiddelde score 4,15). In de tabel wordt ook de standaardafwijking gepresenteerd. De standaardafwijking geeft aan in hoeverre de scores onderling van elkaar en van het gemiddelde verschillen. De standaardafwijking van het item ‘de sfeer van de school’ is 0,76. Dat betekent dat het merendeel van de ouders een score heeft binnen het interval (4,34 - 0,76 =) 3,58 en (4,34 + 0,76 =) 5,10. Bij een normale verdeling geldt namelijk, dat ruim 68% van alle scores ligt tussen het gemiddelde plus en min één standaardafwijking. De volgende stap is om te kijken of er verschillen bestaan tussen groepen ouders. Eerst zal worden onderzocht of er verschillen bestaan tussen autochtone en allochtone ouders. Vervolgens zal worden onderzocht of het opleidingsniveau van de ouders misschien bepalend is voor het wel of niet belangrijk vinden van bepaalde redenen om voor een school te kiezen.
ONDERZOEKSRESULTATEN SCHRIFTELIJKE ENQUÊTE
37
In tabel 5.2. wordt onderzocht welke redenen allochtone en autochtone ouders belangrijk vinden bij de keuze van een school voor hun kind. Tabel 5.2 Positieve redenen bij keuze school; naar etnische afkomst (gemiddelden)1 Auto. N Allo. De sfeer (regels/omgang met kind) van de school 4,47 32 4,25 spreekt ons aan Deze school is lopend goed bereikbaar 4,03 33 4,38 Het niveau van deze school staat als goed bekend 4,15 33 4,15 Deze school is dichtbij 3,91 32 4,21 School besteedt veel aandacht aan kinderen met 4,03 33 3,98 leerachterstand De weg naar deze school is veilig wat verkeer 3,75 32 4,09 betreft Deze school ziet er verzorgd uit 3,97 32 3,91 School besteedt ook aandacht aan sneller lerende 4,06 33 3,80 kinderen Deze school scoort goed volgens de Inspectie van 3,85 33 3,95 het Onderwijs School besteedt veel aandacht aan creatieve vak- 3,70 33 3,64 ken Op deze school zitten ook andere kinderen van mij 3,85 26 3,41 Van deze school gaan er veel kinderen naar HA- 3,24 33 3,77 VO/VWO Veel kinderen (vriendjes) uit de buurt gaan ook 3,53 32 3,33 naar deze school Op deze school zitten veel kinderen uit hetzelfde 3,18 33 2,98 milieu als wij Deze school zit in een nieuw en ruim gebouw 2,94 32 3,07 Deze school heeft een naschoolse opvang 2,74 31 2,91 Op deze school zitten veel autochtone kinderen 2,75 32 2,83 Op deze school zitten weinig allochtone kinderen 2,72 32 2,50 * Significant op 0.10 niveau ** Significant op 0.05 niveau *** Significantie op 0.01 niveau 1 schaal 1-5: hoe hoger de score, des te belangrijker men de reden vindt
N 44
Sig.
45 47 47 41
**
44 46 41 38 39 41 44
***
46 46 43 43 41 38
De allochtone en autochtone ouders vinden beiden de redenen ’er zitten veel autochtone kinderen op deze school’ en ’er zitten weinig allochtone kinderen op deze school’ het minst belangrijk. Met behulp van de F-toets kan worden onderzocht of allochtone ouders deze redenen belangrijker vinden dan autochtone ouders. De gemiddelde scores verschillen niet (significant) en dat wil zeggen dat allochtone en autochtone ouders deze redenen even (on-)belangrijk vinden. Dit is een opvallende uitkomst. Na de vele berichten in de media over ‘witte vlucht’, was de verwachting dat autochtone ouders de etnische samenstelling van een school belangrijker zouden vinden bij de keuze van een school dan allochtone ouders.
38
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
Van alle redenen vinden de autochtone ouders ‘de sfeer van de school’ het belangrijkst (4,47), ‘het niveau van de school’ (4,15) en ‘de school besteedt ook aandacht aan sneller lerende kinderen’ (4,06). De allochtone ouders vinden de reden ‘deze school is lopend goed bereikbaar’ (4,38) het belangrijkst, vervolgens ‘de sfeer van de school’ (4,25) en ‘deze school is dichtbij’ (4,21). Voor allochtone ouders blijken twee van de drie belangrijkste motieven ‘praktisch’ van aard te zijn. De mate waarin allochtone ouders de reden ‘van deze school gaan er veel kinderen naar HAVO/VWO’ belangrijk vinden, verschilt significant (1% niveau) van de mate waarin autochtone ouders deze reden belangrijk vinden. De reden waarom allochtone ouders deze reden belangrijker vinden dan autochtone ouders zou verklaard kunnen worden vanuit de Realistic Conflict Theory. Omdat allochtone ouders zich vooral bevinden in de zwakkere posities in de samenleving, ervaren zij meer concurrentie bij het verkrijgen van schaarse goederen, zoals bijvoorbeeld een baan. Voor een goede baan is in veel gevallen een hoge diploma vereist, welke verkregen kan worden na het behalen van goede cijfers op school. Dat kan verklaren waarom allochtone ouders het belang van een hoge uitstroom naar het voortgezet onderwijs benadrukken. De mate waarin allochtone ouders de reden ‘de school is lopend goed bereikbaar’ belangrijk vinden, verschilt significant (5% niveau) van de mate waarin autochtone ouders deze reden belangrijk vinden. Dit verschil zou verklaard kunnen worden door de verschillen in gezinsgrootte en inkomen tussen allochtone en autochtone ouders. Gemiddeld genomen hebben allochtone gezinnen grotere gezinnen dan autochtone gezinnen. Het hebben van meerdere kinderen betekent dat het praktisch lastig kan zijn om naar een verderop gelegen school te reizen, omdat daarvoor een (extra) auto of fiets nodig is. Allochtone bevinden zich vaker dan autochtone ouders in zwakke economische posities, waardoor zij niet de financiële middelen hebben voor een (extra) auto of fiets. Voor de 16 overige redenen geldt dat er geen (significant) verschil bestaat tussen allochtone en autochtone ouders. Allochtone en autochtone ouders vonden dus de etnische samenstelling van een school even (on-)belangrijk bij de keuze van de school. De vraag is of nu of hoog opgeleide ouders de etnische samenstelling van een school belangrijker vinden dan laag opgeleide ouders. In tabel 5.3. is te zien dat de redenen 'er zitten veel autochtone kinderen op deze school' en 'er zitten weinig allochtone kinderen op deze school' het minst belangrijk gevonden worden. Met behulp van de F-toets kan worden onderzocht of laag opgeleide ouders een reden belangrijker vinden dan hoog opgeleide ouders (of andersom).
ONDERZOEKSRESULTATEN SCHRIFTELIJKE ENQUÊTE
39
Tabel 5.3 Positieve redenen bij keuze school; naar opleidingsniveau (gemiddelden)1 Laag Hoog Sig. De sfeer (regels/omgang met kind) van de school spreekt 4,31 4,46 ons aan Deze school is lopend goed bereikbaar 4,28 4,19 Het niveau van deze school staat als goed bekend 4,24 4,00 Deze school is dichtbij 4,14 4,04 School besteedt veel aandacht aan kinderen met leerach4,11 3,86 terstand De weg naar deze school is veilig wat verkeer betreft 4,13 3,74 Deze school ziet er verzorgd uit 3,94 4,04 School besteedt ook aandacht aan sneller lerende kinde3,93 3,93 ren Deze school scoort goed volgens de Inspectie van het 3,98 3,81 Onderwijs School besteedt veel aandacht aan creatieve vakken 3,77 3,52 Op deze school zitten ook andere kinderen van mij 3,59 3,59 Van deze school gaan er veel kinderen naar HAVO/VWO 3,59 3,48 Veel kinderen (vriendjes) uit de buurt gaan ook naar deze 3,42 3,41 school Op deze school zitten veel kinderen uit hetzelfde milieu als 3,18 2,86 wij Deze school zit in een nieuw en ruim gebouw 3,11 2,93 Deze school heeft een naschoolse opvang 3,00 2,63 Op deze school zitten veel autochtone kinderen 2,96 2,48 ** Op deze school zitten weinig allochtone kinderen 2,80 2,24 ** * Significant op 0.10 niveau ** Significant op 0.05 niveau *** Significantie op 0.01 niveau 1 schaal 1-5: hoe hoger de score, des te belangrijker men de reden vindt
Laag opgeleide ouders blijken de twee redenen ‘op deze school zitten veel autochtone kinderen’ en ‘op deze school zitten weinig allochtone kinderen’ significant (5% niveau) belangrijker te vinden dan de hoog opgeleide ouders. Dit is in overeenstemming met hypothese 1 dat hoog opgeleide ouders minder etnocentrisch zijn in hun opvattingen ten aanzien van de schoolkeuze dan laag opgeleide ouders. Deze verschillen in opvattingen zouden verklaard kunnen worden vanuit de Realistic Conflict Theory. Het zijn vooral de zwakkere groepen in de samenleving die zich, in concurrentie om schaarse goederen zijn, bedreigd voelen. Een tweede verklaring voor het verschil in opvattingen over etniciteit tussen hoog en laag opgeleiden luidt dat opleiding mensen kennis laat maken met andere perspectieven op de sociale werkelijkheid en het brengt hen in contact met andere gebruiken en andere normen. Een hoger opleidingsniveau zorgt voor meer kennis en meer kennis leidt tot een positievere houding ten aanzien van allochtonen.
40
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
De laag opgeleide ouders vinden de reden ‘de sfeer van de school’ (4,31) het belangrijkst, ‘de school is lopend goed bereikbaar’ (4,28) en ‘het niveau van deze school staat als goed bekend’ (4,24). De hoog opgeleide ouders vinden de reden ‘de sfeer van de school’ (4,46) ook het belangrijkst bij de keuze van een school, ‘de school is lopend goed bereikbaar’ (4,19) en ‘deze school ziet er verzorgd uit’/’de school is dichtbij’ (beiden 4,04). In de vragenlijst konden de ouders in een open vraag aangeven of er andere redenen belangrijk waren die niet in de bovenstaande redenen genoemd zijn. Daarbij zijn een aantal andere redenen genoemd (deze werden allen slechts één keer genoemd), namelijk ‘doordat er veel nietNederlandssprekende kinderen zijn wordt de taal veel beter behandeld’, ‘overtuigend kennismakingsgesprek’, ‘we hebben zelf op een soort gelijke school gezeten’, ‘dat er veel rekening wordt gehouden met de islamitische cultuur (bijvoorbeeld meevieren feesten)’, ‘openheid voor andere normen en waarden’, ‘kleine kleuterklassen’ en ‘neefjes en nichtjes zitten er op met goede ervaring’. Uit deze open vraag komt echter geen duidelijk (nieuw) beeld naar voren. 5.2.2 Negatieve motieven Naast positieve motieven wordt in dit onderzoek ook gevraagd naar de redenen van ouders om een bepaalde school juist helemaal niet geschikt te vinden voor hun kind, de zogenaamde negatieve motieven. Uit eerder onderzoek (Karsten et al., 2002) bleek dat de etnische samenstelling van een school wel degelijk een rol speelde bij de keuze van een school, wanneer gevraagd werd naar de negatieve motieven van ouders. In de schriftelijke vragenlijst is de ouders daarom ook gevraagd naar deze negatieve motieven. Een achttal mogelijke redenen werd de ouders voorgelegd, waarbij de ouder meerdere redenen noemen kon.
ONDERZOEKSRESULTATEN SCHRIFTELIJKE ENQUÊTE
41
Tabel 5.4 Negatieve redenen bij keuze school; naar etnische afkomst (percentage ouders dat reden noemt). Autochtoon Allochtoon Sign. Deze school is te ver weg 55 43 Deze school is lopend niet goed bereikbaar 48 34 Te weinig kinderen (vriendjes) uit de buurt 27 26 gaan ook naar deze school Op deze school zitten teveel allochtone kinde15 11 ren School besteedt weinig aandacht aan kinde12 4 ren met leerachterstand Deze school scoort slecht volgens de Inspec6 7 tie van het Onderwijs Het niveau van de school staat als slecht 0 13 ** bekend Deze school heeft geen naschoolse opvang 0 9 * N=33 N=53 * Significant op 0.10 niveau ** Significant op 0.05 niveau *** Significantie op 0.01 niveau
Tabel 5.4 laat zien dat 15% van de autochtone ouders en 11% van de allochtone ouders een school niet hebben gekozen vanwege de etnische samenstelling van de school. Opvallend daarbij is dat het niet alleen autochtone ouders zijn die deze reden noemen. Het verschil tussen de autochtone en 4 allochtone ouders is echter niet significant. De meest genoemde reden om een andere school te verwerpen is de reden ‘deze school is te ver weg’, zowel voor de autochtone ouders (55%) als voor de allochtone ouders (43%). Ook het niet lopend goed bereikbaar zijn van de school wordt vaak door beide groepen ouders genoemd. Negatieve motieven waarin autochtone ouders significant verschillen van autochtone ouders zijn ‘het niveau van de school staat als slecht bekend’ en ‘deze school heeft geen naschoolse opvang’. In tabel 5.5 zal worden onderzocht of er verschillen bestaan tussen ouders met verschillende opleidingsniveaus en de redenen die zij noemen om een andere school te verwerpen. Het blijkt dat het vooral de laag opgeleide ouders zijn die de reden ‘op deze school zitten teveel allochtone kinderen’ noemen om die school te verwerpen. Echter, het verschil tussen laag en hoog opgeleide ouders is niet significant. In de schriftelijke vragenlijst konden de ouders in een open vraag aangeven welke andere redenen zij hadden om hun kind niet naar een andere school te sturen. Als negatieve redenen werden ‘de grote kleuterklassen’, ‘schooltij4 Significantie wordt hier getoetst door gebruik te maken van de maat Phi. Deze op Chi-kwadraat gebaseerde associatiemaat wordt gebruikt om de sterkte van de samenhang tussen twee nominale variabelen uit te drukken.
42
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
den die niet aansluiten bij tijden oudste kind’, ‘omdat we vonden dat het kind als een nummer wordt behandeld’ en ‘grote school’ genoemd. In het kwalitatieve deel van het onderzoek zal uitgebreid worden doorgevraagd naar deze negatieve redenen. Tabel 5.5 Negatieve redenen bij keuze school; naar opleidingsniveau (percentage ouders dat reden noemt) Laag Hoog Sign. Deze school is te ver weg 50 47 Deze school is lopend niet goed bereikbaar 35 50 Te weinig kinderen (vriendjes) uit de buurt gaan ook naar 28 27 deze school Op deze school zitten teveel allochtone kinderen 17 7 School besteedt weinig aandacht aan kinderen met leer7 7 achterstand Deze school scoort slecht volgens de Inspectie van het 11 0 * Onderwijs Het niveau van de school staat als slecht bekend 5 10 Deze school heeft geen naschoolse opvang
6 N=54
7 N=30
* Significant op 0.10 niveau ** Significant op 0.05 niveau *** Significantie op 0.01 niveau
5.2.3 Wel of niet kiezen voor dezelfde school Opvallend is dat uit de negatieve motieven blijkt dat de etnische samenstelling van de school wel meespeelt in de motieven van de ouders. Dit is in tegenstelling tot wat uit de positieve motieven blijkt. Een andere vraag in de vragenlijst zou ook een indicatie kunnen geven voor het feit dat de etnische samenstelling van de school een rol speelt bij de keuze van een school. In de vragenlijst worden de ouders gevraagd of zij voor dezelfde school zouden kiezen, als zij nogmaals zouden moeten kiezen. Het gaat hier niet om de rol van de etnische samenstelling ten tijde van de keuze, maar om de huidige keuzesituatie. In tabel 5.6. staan de antwoorden van de ouders naar etnische afkomst. Tabel 5.6. laat zien dat niet iedere ouder even tevreden blijkt te zijn over de school van hun kind. Van alle ouders zou 12% niet nogmaals kiezen voor dezelfde school. Onder de allochtone ouders is dat percentage hoger (16%) dan onder de autochtone ouders (6%), maar dit verschil is niet significant. In tabel 5.7. zal worden onderzocht of het uitmaakt of de autochtone en allochtone ouders hun kind op een witte of op een zwarte school hebben zitten.
ONDERZOEKSRESULTATEN SCHRIFTELIJKE ENQUÊTE
43
Tabel 5.6 Het percentage ouders dat wel of niet nogmaals zou kiezen voor dezelfde school; naar etnische afkomst Autochtoon
Allochtoon
Totaal
Zelfde school
94
84
88
Andere school
6
16
12
N
33
51
84
(Phi = 0,145; n.s.) * Significant op 0.10 niveau ** Significant op 0.05 niveau *** Significantie op 0.01 niveau
In tabel 5.7. is te zien dat de verhoudingen wel of niet nogmaals voor dezelfde school kiezen voor zowel ouders van een witte als van een zwarte school niet significant zijn. Het maakt dus voor de tevredenheid van de allochtone en autochtone ouders niet uit of zij een kind hebben op een witte of op een zwarte school. Voor beide scholen geldt dat er geen significante verschillen bestaan in tevredenheid tussen allochtone en autochtone ouders. Opmerkelijk is dat op de zwarte school geen significante verschillen worden gevonden. Tabel 5.7 Het percentage ouders dat wel of niet nogmaals zou kiezen voor dezelfde school; naar etnische afkomst en kleur school Zwarte school
Witte school
Autochtoon
Allochtoon
Autochtoon
Allochtoon
Totaal
Zelfde school
100
79
93
89
88
Andere school
0
21
7
11
12
4
24
29
27
84
N
(Phi = 0,074; n.s.)
(Phi = 0,190; n.s.)
* Significant op 0.10 niveau ** Significant op 0.05 niveau *** Significantie op 0.01 niveau
Wel is het zo dat het verschil in tevredenheid tussen allochtonen en autochtonen groter is op zwarte scholen (100 – 79 = 21%) dan op witte scholen (93 – 89 = 4%). Dit duidt op een interactie-effect. Dit interactie-effect is echter niet significant (Bijlage 6A). De volgende stap is om te kijken of wellicht het opleidingsniveau van invloed is op het wel of niet nogmaals voor dezelfde school kiezen. Tabel 5.8. laat zien dat het opleidingsniveau niet van invloed is op het wel of niet voor dezelfde school kiezen. Het verschil tussen laag en hoog opgeleiden is niet significant.
44
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
Tabel 5.8 Het percentage ouders dat wel of niet nogmaals zou kiezen voor dezelfde school; naar opleidingsniveau Laag Hoog Totaal Zelfde school 90 87 88 Andere school
10
13
12
N
52
30
82
(Phi = 0,057; n.s.) * Significant op 0.10 niveau ** Significant op 0.05 niveau *** Significantie op 0.01 niveau
Vervolgens is het interessant om te kijken of wellicht ouders met een kind op een zwarte school anders hebben geantwoord dan ouders van een witte school. De volgende stap is om te kijken of wellicht de tevredenheid van hoog en laag opgeleide ouders verschilt wanneer gecontroleerd wordt voor kleur van de school. Tabel 5.9 Het percentage ouders dat wel of niet nogmaals zou kiezen voor dezelfde school; naar opleidingsniveau en kleur school Zwarte school
Witte school
Lager
Hoger
Lager
Hoger
Totaal
Zelfde school
86
71
94
91
89
Andere school
14
29
6
9
11
31 23 (Phi = 0,162; n.s.)
82
N
21 7 (Phi = 0,042; n.s.) * Significant op 0.10 niveau ** Significant op 0.05 niveau *** Significantie op 0.01 niveau
In tabel 5.9 is te zien dat voor beide type scholen geldt dat er geen significant verschil bestaat in tevredenheid tussen hoog en laag opgeleide ouders. Wel lijkt het zo te zijn dat op zwarte scholen hoog opgeleiden ontevredener zijn. Net als in tabel 5.7. is het opmerkelijk dat op de zwarte school geen significante verschillen worden aangetroffen, nu ook niet wanneer gekeken wordt naar het opleidingsniveau van de ouders. Wel is het zo dat op zwarte scholen het verschil in tevredenheid tussen laag en hoog opgeleiden groter is (86 – 71 = 15%) dan op witte scholen (94 – 91 = 3%). Dit interactie-effect is echter niet significant (Bijlage 6B). Ouders konden in een open vraag aangeven waarom zij niet nogmaals voor dezelfde school zouden kiezen. De helft van de ouders noemt als reden dat er teveel allochtone kinderen op school zitten. Van de ouders die deze reden noemen is de meerderheid allochtoon en laag opgeleid.
ONDERZOEKSRESULTATEN SCHRIFTELIJKE ENQUÊTE
45
5.2.4 Te veel allochtone kinderen op school? In deze subparagraaf worden de vragen met betrekking tot de etnische samenstelling van de school stelliger. Ouders zullen worden gevraagd naar hun mening over een daadwerkelijke verandering van de etnische samenstelling van de school. Eerst wordt de ouders gevraagd in hoeverre zij het eens zijn met de stelling dat ‘het een probleem is dat de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen’. Vervolgens wordt de ouders gevraagd of ‘zij hun kind van school af zouden halen als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen’. In tabel 5.10. wordt met behulp van de F-toets onderzocht of allochtone ouders het meer of minder eens zijn dan autochtone ouders met de eerstgenoemde stelling. De gemiddelde score van de allochtone ouders is hoger dan die van de autochtone ouders, maar dit verschil is echter niet significant. De etnische afkomst is niet van invloed op de mening over deze stelling. Tabel 5.10 Mening over de stelling dat het een probleem is als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen; naar etnische afkomst (gemiddelden)1 Autochtoon
Allochtoon
Sig.
2,48
2,64
n.s.
33
50
Het is een probleem als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen N
* Significant op 0.10 niveau ** Significant op 0.05 niveau *** Significantie op 0.01 niveau 1 schaal 1-5: hoe hoger de score, des te meer men het oneens is met de stelling
In tabel 5.11. zal worden onderzocht of het uitmaakt of de ouders hun kind op een witte of op een zwarte school hebben zitten. Tabel 5.11 Mening over de stelling dat het een probleem is als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen; naar etnische afkomst en kleur school (gemiddelden)1 Witte school Zwarte school Het is een probleem als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen N
Autochtoon
Allochtoon
Autochtoon
Allochtoon
4,25
2,88
2,24
2,42
4 24 (F = 4,073; * )
29 26 (F = 0,344; n.s.)
* Significant op 0.10 niveau ** Significant op 0.05 niveau *** Significantie op 0.01 niveau 1 schaal 1-5: hoe hoger de score, des te meer men het oneens is met de stelling
46
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
Op de zwarte school blijkt het verschil tussen autochtone en allochtone ouders significant (1% niveau) te zijn. Allochtone ouders zijn op een zwarte school intoleranter dan autochtone ouders. Het lijkt zo te zijn dat het (kleine) aantal autochtone ouders met een kind op de zwarte school een uitgesproken mening hebben, want zij zijn het zeer oneens (score van 4,25) met de stelling dat het een probleem is als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen. Op de witte school zijn de autochtone ouders intoleranter dan de allochtone ouders, maar dit verschil is niet significant. Het verschil van mening tussen autochtone en allochtone ouders is voor de zwarte school (4,25 – 2,88 = 1,37) groter dan voor de witte school (2,42 – 2,24 = 0,18). Dit duidt op een interactie-effect. Dit interactie-effect (Bijlage 6D) is significant (1% niveau). De volgende stap is om te kijken of wellicht het opleidingsniveau van invloed is op de mening over de stelling. Uit tabel 5.12. blijkt dat het opleidingsniveau niet van invloed is op de mening over de stelling dat het een probleem is als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen. Het verschil tussen de gemiddelde scores van laag en hoog opgeleide ouders is niet significant. Tabel 5.12 Mening over de stelling dat het een probleem is als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen; naar opleiding (gemiddelden)1
Het is een probleem als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen N
Lager
Hoger
Sig.
2,58
2,63
n.s.
52
30
* Significant op 0.10 niveau , ** Significant op 0.05 niveau , *** Significantie op 0.01 niveau 1 schaal 1-5: hoe hoger de score, des te meer men het oneens is met de stelling
In tabel 5.13 is te zien dat het verschil tussen laag en hoog opgeleide ouders op een witte school significant (5% niveau) is. Laag opgeleiden zijn op een witte school intoleranter dan hoog opgeleiden. Op de zwarte school is dat verschil niet significant. Het verschil in mening tussen laag en hoog opgeleiden is op de zwarte school (3,29 – 3,00 = 0,29) groter dan op een witte school (2,43 – 2,29 = 0,14). Dit duidt op een interactie. Dit interactie-effect (Bijlage 6E) is echter niet significant.
ONDERZOEKSRESULTATEN SCHRIFTELIJKE ENQUÊTE
47
Tabel 5.13 Mening over de stelling dat het een probleem is als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen; naar etnische afkomst en kleur school (gemiddelden)1 Zwarte school
Het is een probleem als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen N
Witte school
Lager
Hoger
Lager
Hoger
3,00
3,29
2,29
2,43
21
7
31
23
(F=1,307; n.s.)
(F = 2,405; **)
* Significant op 0.10 niveau ** Significant op 0.05 niveau *** Significantie op 0.01 niveau 1 schaal 1-5: hoe hoger de score, des te meer men het oneens is met de stelling
5.2.5 Het kind van school afhalen als de school meer allochtone kinderen krijgt? De meest extreme vraag uit de vragenlijst is of ouders hun kind van school zullen halen als de school meer allochtone kinderen krijgt. Tabel 5.14 Het percentage ouders dat hun kind van school af zou halen als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen (naar etnische afkomst) Autochtoon
Allochtoon
Totaal
Ja, van school halen
38
24
29
Nee
62
76
71
N
32
51
83
(Phi = 0,150; n.s.) * Significant op 0.10 niveau ** Significant op 0.05 niveau *** Significantie op 0.01 niveau
Tabel 5.14. laat zien dat 29% van de ouders hun kind van school af zou halen als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen. Het percentage autochtone ouders (38%) dat hun kind van school af zou halen is hoger dan het percentage allochtone ouders (24%). Echter, dit verschil is niet significant. In de volgende tabel wordt onderzocht of wellicht het opleidingsniveau van de ouders van invloed is op het al dan niet van school halen van het kind. In tabel 5.15. worden de resultaten gepresenteerd.
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
48
Tabel 5.15 Het percentage ouders dat hun kind van school af zou halen als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen (naar opleiding) Lager Hoger Totaal Ja, van school halen
25
33
28
Nee
75
67
72
N
52
30
82
(Phi = 0,089; n.s.) * Significant op 0.10 niveau ** Significant op 0.05 niveau *** Significantie op 0.01 niveau
Wanneer gekeken wordt naar het verschil tussen de hoog en laag opgeleide ouders, dan blijkt dat een kwart van de laag opgeleide ouders het kind van school af zou halen als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen. Dit percentage is onder de hoog opgeleide ouders 33%. Dat hoog opgeleide ouders bij deze concrete vraag etnocentrischer zijn in hun opvattingen dan laag opgeleide ouders is tegen de verwachting in (hypothese 2). Echter, dit verschil is niet significant. In tabel 5.16. zal worden nagegaan of de verschillen tussen allochtonen en autochtonen anders zijn onder laag opgeleiden dan onder hoog opgeleiden. Tabel 5.16. Antwoorden op de vraag ‘zou u uw kind van school afhalen als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen’; naar etnische afkomst en opleidingsniveau (percentages) Laag Autochtoon
Hoog
Allochtoon
Autochtoon
Allochtoon
Totaal 28
Ja, van school halen
33
21
43
25
Nee
67
79
57
75
N
18 34 (Phi = 0,140; n.s.)
14 16 (Phi = 0,189; n.s.)
72 82
* Significant op 0.10 niveau ** Significant op 0.05 niveau *** Significantie op 0.01 niveau
In tabel 5.16 is te zien dat het verband tussen het wel of niet van school afhalen van het kind en de etnische afkomst van de ouders voor laag en hoog opgeleiden niet hetzelfde is. Echter, voor zowel hoog als laag opgeleiden is het verband tussen de etnische afkomst en het wel of niet van school halen niet significant. Het percentageverschil tussen allochtonen en autochtonen is onder laag opgeleiden (33 - 21 = 12%) kleiner dan onder de hoog opgeleiden (43 - 25 = 17%). Dit duidt op een interactie-effect. Dit interactie-effect is echter niet significant (Bijlage 6C). De verwachting (hypothese 4) dat onder
ONDERZOEKSRESULTATEN SCHRIFTELIJKE ENQUÊTE
49
hoog opgeleiden minder verschillen zouden bestaan tussen allochtonen en autochtonen in opvattingen over etniciteit dan onder laag opgeleiden komt niet uit. 5.3
Multivariate analyses
De resultaten uit de bivariate analyses in paragraaf 5.2. laten zien dat er variatie bestaat in de mate van tolerantie van ouders. Deze variatie wordt echter niet in sterke mate bepaald door de etnische afkomst en het opleidingsniveau van de ouders. Allochtonen en autochtonen zijn even tolerant. Laag opgeleiden bleken alleen minder tolerant dan hoog opgeleiden als zij naar de positieve motieven werden gevraagd. In deze paragraaf zal onderzocht worden of er een relatie tussen de onafhankelijke variabelen (etnische afkomst en opleiding) en de afhankelijke variabele (etnische tolerantie) bestaat als gelijktijdig rekening gehouden wordt met etnische afkomst en opleiding. Dat wordt onderzocht aan de hand van twee multivariate analyses. Eerst zal de etnische tolerantie van ouders als een continue variabele onderzocht worden. De schattingsmethode OLS (Ordinary Least Squares methode) zal daarvoor gebruikt worden. Vervolgens zal de etnische tolerantie van ouders als een dichtome variabele onderzocht worden, waarvoor de analysetechniek logistische regressieanalyse gebruikt zal worden. 5.3.1 Algemene vorm van etnische tolerantie De OLS en logistische regressieanalyes zullen in drie stappen worden uitgevoerd. In Model 1 worden geslacht en leeftijd opgenomen. Hoewel geen hypothesen zijn opgesteld voor geslacht en leeftijd, worden zij wel als belangrijke achtergrondkenmerken meegenomen in de analyses. Zo wordt de relatie tussen de verklarende variabelen (etnische afkomst en opleidingsniveau) en etnische tolerantie ‘uitgezuiverd’ van het effect van geslacht en leeftijd. Zij kunnen namelijk samenhangen met de etnische afkomst en het opleidingsniveau van de ouders. Vervolgens wordt in Model 2 etnische afkomst toegevoegd. Met deze tweede stap wordt onderzocht wat het effect is van etnische afkomst op etnische tolerantie. In Model 3 wordt opleiding toegevoegd. Met deze derde stap wordt onderzocht of de relatie tussen etnische afkomst en etnische tolerantie standhoudt als gelijktijdig rekening wordt gehouden met etnische afkomst en opleiding. In Model 4 wordt een interactievariabele opgenomen in het model. Onderzocht wordt of het effect van etnische afkomst verschillend is voor hoog en laag opgeleiden. In Model 1 is het effect van geslacht niet significant. Dat wil zeggen dat moeders en vaders niet verschillen in de mate van tolerantie ten aanzien van allochtonen. Ook het effect van leeftijd is niet significant. Dat betekent dat jonge en oude ouders niet verschillen in de mate van tolerantie ten aanzien van allochtonen. Dit resultaat is opmerkelijk, omdat uit eerder onderzoek (Jacobs et al., 2001) juist blijkt dat ouderen etnocentrischer zijn dan jongeren.
50
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
In Model 2 wordt etnische afkomst toegevoegd aan het model. Het effect van etnische afkomst is niet significant. Allochtone ouders en autochtone ouders verschillen niet in de mate van tolerantie ten aanzien van allochtonen. De toename van de proportie verklaarde variantie van Model 2 ten opzichte van die van Model 1 is ook niet significant. In Model 3 wordt de onafhankelijke variabele opleiding aan Model 2 toegevoegd. Effecten tussen 0 en 1 zijn positief, effecten tussen –1 en 0 zijn negatief. Het effect van opleiding is positief (0,280). Dat betekent dat als gevolg van een toename van één opleidingsniveau de etnische tolerantie met 0,280 toeneemt. Hoog opgeleide ouders zijn toleranter ten aanzien van allochtonen dan laag opgeleide ouders. Daarbij valt op dat het effect, zelfs bij een relatief kleine N, significant is op 1% niveau. Wanneer gecontroleerd wordt voor opleiding blijkt voorts dat het effect van etnische afkomst, waarvan de richting hetzelfde is gebleven, significant geworden is (0,54). Er is dus sprake van een onderdrukkende werking van opleiding op het effect van etnische afkomst op tolerantie. Dat allochtone ouders in eerste instantie niet toleranter zijn dan autochtone ouders komt door het lagere opleidingsniveau van allochtone ouders. Wanneer echter allochtone en autochtone ouders met hetzelfde opleidingsniveau vergeleken worden, dan zijn allochtone ouders wel toleranter dan autochtone ouders. Uit de multivariate analyses blijkt dus dat er wel degelijk systematische verschillen bestaan in de mate van tolerantie. De gestandaardiseerde regressiecoëfficienten (Bijlage 4) laten zien dat het opleidingsniveau het sterkste directe effect heeft op de etnische tolerantie. Het effect van opleiding (0,431) is bijna anderhalf keer zo groot als het effect van etnische afkomst (0,299). In Model 4 wordt de interactievariabele van opleiding en etnische afkomst opgenomen. Dit interactie-effect is niet significant. Dat betekent dat de verschillen in opvattingen over etniciteit tussen allochtone en autochtone ouders met een hoog opleidingsniveau hetzelfde zijn als de verschillen tussen allochtone en autochtone ouders met een laag opleidingsniveau. Dit is tegen de verwachting in (hypothese 4).
ONDERZOEKSRESULTATEN SCHRIFTELIJKE ENQUÊTE
51
Tabel 5.17 OLS regressie van ‘etnische tolerantie’ (algemene vorm1) op onafhankelijke variabelen (ongestandaardiseerde coëfficiënten) Variabele Model 1 Model 2 Model 3 Model 4 Constante
3,707
3,377
2,129
1,966
Vader (a)
-0,262
-0,218
-0,006
0,025
Leeftijd
-0,004
0,000
0,002
0,002
0,233
0,540**
0,743
Allochtoon (b) Opleiding
0,280***
Opleiding * allochtoon N= 62 62 61 R-kwadraat = 0,012 0,028 0,184 5-kwadraat (model 1-2) = 1,6% (F (3;59) =.492= 0.68 5-kwadraat (model 2-3) = 15,6 % (F (4;58) =1.825= 0.13 5-kwadraat (model 3-4) = 0,2 % (F (5;57) =1.672= 0.15 * Significant op 0.10 niveau ** Significant op 0.05 niveau *** Significant op 0.01 niveau a) referentie voor geslacht is man b) referentie voor etnische afkomst is autochtone ouder 1 algemene vorm: hoe hoger de score, des te toleranter
0,317** -0,062 61 0,186
5.3.2 Concrete vorm van etnische tolerantie In tabel 5.18. zal de concrete vorm van etnische tolerantie worden opgenomen als afhankelijke variabele. De ouders worden nu concreter gevraagd naar het motief etnische samenstelling (en daarmee naar hun etnische tolerantie) bij de keuze van een school. Onderzocht wordt of de (significante) effecten van de kenmerken etnische afkomst en opleiding uit tabel 5.17. blijven bestaan. De vraag luidt: ‘Zou u uw kind van school afhalen als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen?’. Deze afhankelijke variabele etnische tolerantie bestaat uit de antwoordmogelijkheden ‘ja’ en ‘nee’. Omdat het hier om een dichotome afhankelijke gaat, zal gebruik worden gemaakt van de analysemethode logistische regressie. Bij de interpretatie wordt gebruik gemaakt van de Exp(B). Dit is een parameter die het effect op de kansverhouding wel/niet het kind van school afhalen uitdrukt. Dit betekent dat hij bij een dichtome variabele aangeeft hoeveel groter of kleiner de kansverhouding wel/niet het kind van school afhalen als de school veel meer allochtonen zou krijgen wordt. Een coëfficiënt groter dan 1 betekent een ‘positief’ effect, namelijk een kansverhouding ten gunste van ‘wel het kind van school afhalen’. Een coëfficiënt kleiner dan 1 betekent een ‘negatief’ effect, namelijk een kansverhouding ten gunste van ‘niet het kind van school afhalen’. In Model 1 is te zien dat de kans dat moeders hun kind van school halen kleiner is dan die voor vaders is. Moeders zijn toleranter ten aanzien van
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
52
allochtonen dan vaders. Echter, dit effect is niet significant. Ook het effect van leeftijd is niet significant. Tabel 5.18 Logistische regressieanalyse van ‘etnische tolerantie’(concrete vorm)(c) Variabele
Model 1
Model 2
Model 3
Model 4
Exp(B)
Exp(B)
Exp(B)
Exp(B)
Vader (a)
0,506
0,537
0,639
0,846
Leeftijd
0,945
0,949
0,960
0,962
1,593
1,993
10,726
1,161
1,647
Allochtoon (b) Opleiding Opleiding * allochtoon N=
0,608 73
73
72
72
* Significant op 0.10 niveau ** Significant op 0.05 niveau *** Significant op 0.01 niveau a) referentie voor geslacht is man b) referentie voor etnische afkomst is autochtone ouder c) referentie voor etnische tolerantie (concrete vorm) is wél van school af halen
In Model 2 wordt de (dummy-) variabele etnische afkomst aan Model 1 toegevoegd. Het effect van etnische afkomst is niet significant. Allochtone en autochtone ouders zijn even tolerant. Dit is zoals werd verwacht. In Model 3 is te zien dat het effect van etnische afkomst ook na controle van opleiding niet significant is. Het effect van opleiding is onverwacht niet significant. De verwachting dat hoog opgeleiden en autochtonen hun tolerantie zouden laten vallen wanneer zij in (denkbeeldige) situaties zouden worden gemanoeuvreerd komt niet uit. Ten slotte wordt in Model 4 de interactievariabele van opleiding en etnische afkomst opgenomen. Het effect van deze interactievariabele is niet significant. In tabel 5.18. zijn dus in het geheel geen significante effecten gevonden (de standaardafwijkingen worden in Bijlage 4 gepresenteerd). Iedereen reageert hetzelfde als concreter wordt gevraagd naar het motief etnische samenstelling (en daarmee naar hun etnische tolerantie). 5.4
Samenvatting
In hoofdstuk 5 is aan de hand van kwantitatief onderzoek gepoogd een antwoord te geven op de in de hoofdstuk 1 geformuleerde deelvragen. Uit de kwantitatieve analyses van de schriftelijke vragenlijsten blijkt dat er bij ouders etnische vooroordelen bestaan bij de schoolkeuze. Daarbij hangt de mate van etnische vooroordelen af van het soort vraagstelling. Wanneer ouders in het algemeen wordt gevraagd naar de schoolkeuzemotieven, dan blijkt de etnische samenstelling van de school voor 15 % van de autochtone en 11% van de allochtone ouders een rol te spelen bij de schoolkeuze. Wordt ouders vervolgens concreter gevraagd naar de schoolkeuzemotieven, dan blijkt dat meer dan 50% van de ouders aangeeft dat zij het eens of he-
ONDERZOEKSRESULTATEN SCHRIFTELIJKE ENQUÊTE
53
lemaal eens zijn met de stelling ‘dat het een probleem is als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen’. Uit de antwoorden op de meest extreme vraag blijkt dat zelfs 29% van de ouders hun kind van school af zou halen als de school veel meer allochtonen zou krijgen. De resultaten uit de bivariate analyses laten zien dat er variatie is in de mate van etnische tolerantie. De variatie in de mate van etnische tolerantie hangt niet heel sterk samen met etnische afkomst en opleiding. Allochtonen en autochtonen zijn even tolerant, terwijl laag opgeleiden alleen minder tolerant zijn dan hoog opgeleiden als zij naar de positieve motieven worden gevraagd. Multivariate analyses zijn vervolgens uitgevoerd om te controleren of de relatie tussen de onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabele ook stand houdt als gelijktijdig rekening gehouden wordt met etniciteit en opleiding. Uit de multivariate analyses blijkt geen (significant) verschil te bestaan in etnische tolerantie tussen allochtone en autochtone ouders. Wanneer allochtonen en autochtonen een gelijk opleidingsniveau hebben, dan zijn allochtone ouders toleranter dan autochtone ouders. Er is dus sprake van een onderdrukkende werking van opleiding op het effect van etnische afkomst op tolerantie. In de onderzoeksgroep zijn allochtone ouders dus minder tolerant, omdat zij lager opgeleid zijn dan autochtone ouders. Dit is tegen de verwachting in. De verwachting was dat allochtonen, vanwege concurrentie, minder tolerant zouden zijn dan autochtone ouders. Naast de etnische afkomst zou ook het opleidingsniveau van ouders de variatie in de mate van etnische tolerantie verklaren. In de onderzoeksgroep blijken hoog opgeleide ouders toleranter te zijn dan laag opgeleide ouders. Dit is volgens de verwachting. Verondersteld wordt dat laag opgeleide ouders, omdat zij zich meer bedreigd voelen in de concurrentie om schaarse goederen, intoleranter zijn dan hoog opgeleide ouders. Tevens zorgt een hoger opleidingsniveau voor meer kennis en meer kennis leidt tot een positievere houding ten aanzien van allochtonen. Het effect van opleiding op etnische tolerantie is bijna anderhalf keer zo groot als het effect van etnische afkomst. Tegen de verwachting in is het verschil in opvattingen over etniciteit tussen allochtone en autochtone ouders met een hoog opleidingsniveau even groot als het verschil tussen allochtone en autochtone ouders met een lage opleidingsniveau. Tegen de verwachting in bestaan er geen verschillen tussen hoog en laag opgeleiden, wanneer concreter naar de etnische samenstelling wordt gevraagd. De verwachting was namelijk dat, door hoog opgeleiden in (denkbeeldige) situaties te manoeuvreren die hun onwelgevallig zijn, zij die tolerantie zouden laten vallen en de grenzen zouden tonen van hun etnische tolerantie.
6 Onderzoeksresultaten diepte-interview 6.1
Inleiding
In dit hoofdstuk komen de resultaten van het kwalitatieve deel van het onderzoek aan bod. Er zal dieper op de redenen van schoolkeuze worden ingegaan. Eerst zullen de motieven besproken worden die ouders in de schriftelijke vragenlijst als belangrijk tot zeer belangrijk beoordeelden. In de schriftelijke vragenlijst werd het keuzemotief etnische samenstelling als minst belangrijk beoordeeld door ouders. Dit motief zal in paragraaf 6.5 worden besproken. Paragraaf 6.6. besluit met een korte samenvatting van dit hoofdstuk. 6.2
Meerduidig idee van kwaliteit
Uit het kwantitatieve deel van het onderzoek bleek dat ouders de kwaliteit van de school belangrijk vonden bij de schoolkeuze. Het motief ‘het niveau van de school staat als goed bekend’ is één van de belangrijkste schoolkeuzemotieven. De helft van de 15 geïnterviewde ouders noemde in het gesprek de kwaliteit van de school om voor de school van hun kind te kiezen, voor sommigen is dit zelfs de belangrijkste reden. Iedere ouder wil waarschijnlijk een kwalitatief goede school en het liefst een school met de béste kwaliteit voor het kind. Maar wat is kwaliteit volgens de ouders nu precies? Door de beperking van het aantal vragen kon dat uit de schriftelijke vragenlijst maar voor een deel beantwoord worden. De interviews met de ouders boden echter wel de ruimte om dieper op dit onderwerp in te gaan. 6.2.1 Uitstroom naar het voortgezet onderwijs Uit de gehouden interviews blijkt ‘een goede kwaliteit’ voor een aantal ouders te betekenen: cijfermatige en eenduidige resultaten, zoals bijvoorbeeld het aantal kinderen dat naar het HAVO of VWO gaat. Uit de gegevens van de schriftelijke vragenlijst (tabel 5.2.) bleek dat allochtone ouders een hoge uitstroom naar HAVO/VWO significant belangrijker vonden dan autochtone ouders. Ouders die het in het interview het belang van de uitstroom naar HAVO of VWO benadrukten zijn allen allochtoon. Een verklaring hiervoor kan geleverd worden door de Realistic Conflict Theory. Omdat allochtone ouders zich vooral bevinden in de zwakkere posities in de samenleving, ervaren zij meer concurrentie bij het verkrijgen van schaarse goederen, zoals bijvoorbeeld een baan. Voor een goede baan is in veel gevallen een hoger diploma vereist, dat verkregen kan worden na het behalen van goede cijfers op school. Dat kan verklaren waarom allochtone ouders het belang van een hoge uitstroom naar het voortgezet onderwijs benadrukken. Zo ook deze moeder:
56
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
Nou, zij wil kassajuffrouw worden en de andere wil juffrouw worden voor de klas. Ik hoop wel dat ze na School C naar VWO gaan en daarna universiteit. [allochtoon, hoog opgeleid, zwarte school] Deze moeder hoopt dat haar dochters naar de universiteit zullen gaan, ondanks dat voor het beroep (bijvoorbeeld als kassajuffrouw) dat haar kinderen later willen uitoefenen niet zo’n hoge studie vereist is. De moeder negeert de beroepswens van haar kinderen, in tegenstelling tot de volgende moeder. Zij houdt rekening met wat haar kinderen later willen worden, maar ook met wat zij kunnen: Mij gaat het er meer om, al zullen ze naar de universiteit gaan of naar speciaal onderwijs, dat maakt mij niet uit. Als HUN het maar aankunnen, da’s het belangrijkste (...). En daarbij hangt het er ook van af wat ze later willen worden natuurlijk. Kijk, als zij kapster wil worden, dan kan ik haar wel naar het Willem II College sturen, maar dat heeft dan geen nut. Dan moet ze toch naar het VMBO toe…’. [autochtoon, laag opgeleid, witte school] Volgens deze ouder hangt het af van de mogelijkheden van het kind of het naar HAVO of VWO zal gaan. Wanneer een school een hoge uitstroom heeft naar het voortgezet onderwijs, wil dat nog niet zeggen dat elk kind naar een universiteit kan. De prestaties van een kind hangen echter niet alleen van het kind zelf af. Volgens een andere moeder is ook de school belangrijk voor de prestaties van het kind: Het gaat mij niet om het niveau, maar dat ze uit het kind halen wat erin zit. Dus als het kind maximaal MAVO of VMBO zit en ze halen dat eruit, dan vind ik dat goed. [autochtoon, hoog opgeleid, zwarte school] Sommige ouders noemen vooral hoge diploma’s wanneer het gaat over de kwaliteit van een school. Andere ouders, autochtoon en allochtoon, benadrukken de aansluiting bij het vermogen van kind. En weer anderen spreken, als zij het over de kwaliteit van de school hebben, vooral over een goed contact met de school. Een vader noemt het goede contact met de school: Maar ook hoe de school zich instelt om toch met de thuissituatie een goede samenwerking te onderhouden, niet alleen maar de stof wat het kind meekrijgt, maar ook emotioneel en sociaal. [allochtoon, hoog opgeleid, zwarte school] Dus een goede kwaliteit betekent volgens deze ouder ook een goede samenwerking tussen school en de ouders. Dit wordt ook door andere allochtone en door autochtone ouders genoemd. Ouders vinden het niet alleen belangrijk dat er voldoende aandacht op school is voor het kind, maar ook voor de ouder zelf. Niet alle scholen halen echter, volgens de ouders, alles uit het kind wat in het kind zit. Een voorbeeld daarvan is het te snel doorverwijzen van kinderen die moeite hebben met het niveau van de stof naar speciaal onderwijs.
ONDERZOEKSRESULTATEN DIEPTE-INTERVIEW
57
6.2.2 Doorverwijzing naar speciaal onderwijs De ene ouder hecht veel en de ander hecht minder belang aan (hoge) cijfers. Een school die onder de geïnterviewde ouders bekend staat als een 5 school waar cijfers zeer belangrijk zijn is School E . Volgens een aantal ouders worden op deze school kinderen, die niet voldoen aan het (hoge) niveau, te snel doorverwezen naar speciaal onderwijs. Een moeder hierover: (…) op School C is het juist zo, en dat hebben ze ook benadrukt, dat ze koste wat het kost proberen om kinderen op school te houden (…). Kijk, d'r worden wel kinderen doorverwezen, maar als het écht nodig is. En niet heel snel omdat ze niet beantwoorden aan het niveau van de school. [autochtoon, hoog opgeleid, zwarte school] Hoewel in de schriftelijke vragenlijst niet naar het te snel doorsturen naar speciaal onderwijs is gevraagd komt dit wel naar voren uit de gesprekken met de ouders. Een motief uit de schriftelijke vragenlijst (tabel 5.1) dat overeenkomt met het doorverwijzen naar speciaal onderwijs is ‘school besteedt veel aandacht aan kinderen met leerachterstand’. Dit motief werd door de ouders zeer belangrijk vonden. Uit de gesprekken met de ouders blijkt niet dat School C juist gekozen wordt omdat deze school meer aandacht besteedt aan kinderen met leerachterstand. Een moeder koppelt het niet snel doorverwijzen naar speciaal onderwijs daarbij wel aan de lagere uitstroom van de school: Want op school E kan de uitstroom wel hoger zijn, maar als daar allemaal intelligentere kinderen zitten en veel naar speciaal onderwijs worden verwezen…en als ouders kijken naar de uitstroom is dat dom. [autochtoon, hoog opgeleid, zwarte school] Kinderen die niet mee kunnen komen met het niveau van de stof worden volgens ouders dus te snel doorverwezen op de witte School E. Ook voor kinderen die het niveau wel aankunnen is volgens een aantal ouders school E toch niet de ideale school. In de volgende subparagraaf leggen een aantal ouders uit dat dit volgens hen te maken heeft met de prestatiegerichtheid van die school. 6.2.3 Prestatiegericht Uit paragraaf 6.2.1. bleek dat een aantal ouders de uitstroom naar HAVO of VWO onder een goede kwaliteit verstaan. Het gaat deze ouders om de prestaties van kinderen in de vorm van cijfermatige en eenduidige resultaten. Echter, een aantal andere ouders meent dat een school, vanwege het prestatiegerichte onderwijs, ongeschikt is voor hun kind. Bijna de helft van de 5
Volgens de geïnterviewde ouders zitten op school E maar enkele allochtone leerlingen. Aan dit onderzoek werken ook twee witte scholen (met minder dan 50% allochtone kinderen) mee, maar is in het taalgebruik van de ouders alleen school E een ‘echte’ witte school. Van school E zijn geen ouders geïnterviewd.
58
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
geïnterviewde ouders vindt school E ongeschikt voor hun kind vanwege de prestatiegerichtheid van deze school. Zo vertelt deze vader: Sowieso bij School E had ik al gelijk zoiets van ’nee!’. Dat kwam al helemaal niet ter sprake…ik vind het daar 'te pushy'. Ze moeten meteen van alles, en ik heb zoiets van ‘laat die kinderen nog even kind blijven’. Op School E vond ik het militaristisch. [autochtoon, hoog opgeleid, witte school] Het prestatiegericht onderwijs gaat volgens deze ouders ten koste van het onbekommerd kind kunnen zijn. Sommige ouders relateren het prestatiegerichte ook aan het kind dat er wel of niet geschikt voor is. Een moeder hierover: Maar daar [op School E] willen ze volgens mij robotkinderen en daar is mijn kind geen kind voor. Je moet echt uit de groep geplukt worden zo van, zo vertel jij nu maar eens, want anders houdt hij [haar kind] gewoon heel de dag zijn mond dicht. [autochtoon, laag opgeleid, witte school] Ouders vinden het belangrijk dat hun kind persoonlijke aandacht krijgt. Deze persoonlijke aandacht is volgens de ouders vooral mogelijk op scholen waar individueel gericht onderwijs wordt gegeven. 6.2.4 Individueel gericht onderwijs Het meest genoemde motief om voor de kwaliteit van de school te kiezen is, in het interview, het feit dat de school individueel gericht onderwijs geeft. Volgens de ouders wordt dit mogelijk gemaakt door het werken in kleine groepjes en door de aanwezigheid van meer begeleiders in één klas. De kinderen van een met een allochtoon getrouwde moeder zaten eerst op een witte school met grote klassen. Vanwege een verhuizing stuurde zij haar kinderen naar een zwarte school met kleinere klassen. Zij zegt hierover: Van School K, waar mijn kinderen afkwamen, en een witte school was, was toch minder aandacht voor de kinderen. En dat kon ook, want als je met 30 kinderen in de klas zit kan je ook niet met allemaal groepjes apart steeds dingen gaan doen. [autochtoon, laag opgeleid, zwarte school] Het individueel gericht onderwijs geven is niet alleen van belang voor kinderen met een achterstand, maar ook voor kinderen die een voorsprong hebben op klasgenootjes. Afhankelijk van het niveau van het kind kan extra leerstof worden gegeven. Een moeder hierover: (…) ik merk het nu ook in groep 1 dat hij individueel benaderd wordt, dat wil zeggen als hij verder is dan andere kinderen dat ze hem niet afschepen met een kleurplaat. Maar dat hij ook echt werkjes van groep 2 krijgt aangeboden als hij daaraan toe is. [autochtoon, hoog opgeleid, zwarte school] Een andere moeder van dezelfde zwarte school vertelt dat zij haar kind liever naar de witte School E had gestuurd. Deze moeder beweert juist dat op dezelfde zwarte school niet genoeg extra taken worden gegeven:
ONDERZOEKSRESULTATEN DIEPTE-INTERVIEW
59
Ik maak me ook wel eens zorgen om mijn dochter, want zij kan al heel goed lezen en dan zou ik willen dat ze er iets anders bij krijgt. (…) En daarom wilde ik ook naar School E, als je kind heel goed is, dan gaan ze je een andere taak bijgeven. Spaans of Engels. [allochtoon, hoog opgeleid, zwarte school] De ouders verschillen dus van mening over de geboden kwaliteit van dezelfde school. De overeenkomst tussen de ouders, van zowel zwarte als witte scholen, is dat zij bang zijn dat de aandacht voor hun kind in het gedrang komt. Of het kind nu een voorsprong of een achterstand heeft maakt niets uit. De ene ouder vindt school E te ‘pushy’, de andere ouder vindt dat juist een goede eigenschap van de school. Hoewel een aantal ouders in het gesprek de ‘cijfermatige resultaten’ noemt, is het opvallend dat een groter aantal ouders de keuze voor een school heeft laten leiden door minder feitelijke kenmerken van een school. Een voorbeeld van zo’n kenmerk is het vertrouwen dat het team bij de ouders wekt. 6.2.5 Vertrouwen in het team van de school In paragraaf 6.2.1. vertelde een vader al dat kwaliteit niet alleen uitstroom naar HAVO/VWO betekent, maar ook hoe de relatie van het schoolteam onderhouden wordt met het thuisfront. Deze vader doelde daarbij op het vertrouwen in het schoolteam. Voor driekwart van de ouders is het team van de school en het vertrouwen daarin doorslaggevend geweest. Een vader vertelt: Die [de kwaliteit van de school, T.M] zou goed zijn. Dat is het enige wat ik zou kunnen zeggen (lacht)..ja, hij [de directeur tijdens eerste gesprek, T.M] kwam met cijfers, maar niet echt te interpreteren en te vergelijken eigenlijk en ik ging op het vertrouwen af wat hij me toen gaf. [autochtoon, hoog opgeleid, witte school] Voor andere ouders blijkt het vertrouwen in het team van de school ook doorslaggevend geweest te zijn. Een moeder vertelt waar voor haar de kwaliteit van een school voor staat: Ik denk dat de kwaliteit van het onderwijs zit in de mate waarin het gedragen wordt door de leerkrachten en de school zelf. En de directeur draagt gewoon de school. Dus als hij ooit weggaat…(lacht) dan zullen ze een waardige vervanger moeten zoeken. [autochtoon, hoog opgeleid, witte school] Van deze en andere ouders werd het vertrouwen gewekt tijdens het eerste gesprek met de school. Voor sommige ouders, met name voor allochtone ouders, bleek de lage drempel in het contact met de school van belang voor het vertrouwen in het schoolteam. Een moeder vertelt: Als je kijkt naar de Marokkaanse ouders, of allochtone ouders in het algemeen, die durven niet. En die moeten wel gestimuleerd worden. Maar als je iets niet stimuleert, dan doen ze het niet. Als je kijkt naar de informatieavonden, op de [zwarte, T.M.] school zijn al-
60
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
le ouders aanwezig. Ze komen zelfs nog stoelen te kort. Maar [op een witte school, T.M], dan is er geen één Marokkaan aanwezig!. [allochtoon, hoog opgeleid, zwarte school] Dat een team van een school er ook voor kan zorgen dat ouders die school verwerpen blijkt uit de volgende citaten van ouders: Nou, op school E werden we met 50 ouders in een gang gepropt en toen verdeeld over een aantal klassen. Terwijl op School A hadden we gewoon een persoon gesprek, dat was veel warmer, dan konden we voor een afspraak bellen. [autochtoon, laag opgeleid, witte school] Ouders die zelf het gevoel hebben niet genoeg aandacht te krijgen op een school, zijn waarschijnlijk ook bang dat hun kinderen op die school niet de aandacht krijgen die de ouders wensen. Voor een aantal ouders is die aandacht van de school een reden om wel of niet voor een school te kiezen. Een allochtone vader die acht jaar geleden naar een ouderavond ging op een (destijds nog) witte school: Voor mensen die de taal onder de knie hebben was het een hele leuke avond, maar voor ouders die moeite met de Nederlandse taal hadden was het veel moeilijker. Er was toen geen Turkse leerkracht of Marokkaanse leerkracht…ja, je hoeft daar ook niet alles te vertalen, maar toch dat de andere ouders ook kunnen vragen of ze alles hadden begrepen en of ze nog vragen hadden. [allochtoon, hoog opgeleid, zwarte school] Deze allochtone vader voelde zich niet op zijn gemak tijdens de kennismaking met de witte school. Op de zwarte School C, waar deze vader uiteindelijk voor koos, was het contact met de school beter: 6 School C was daar een OALT-leraar) , die was daar altijd overal bij betrokken. En in de loop van de jaren waren er ook buurtmoeders, van Marokkaanse afkomst…van Turkse afkomst, die waren ook bij die ouderavond betrokken.Voornamelijk was het bedoeld voor die [allochtone, T.M.] moeders of vaders die vragen hebben. [allochtoon, hoog opgeleid, zwarte school] Uit de interviews met de ouders blijkt dat het vertrouwen in een school niet alleen uit eigen ervaring, maar ook uit eerdere ervaringen van familieleden met de school verkregen is. Een moeder hierover: De directeur [van de zwarte School C, T.M.] loopt hier ook gewoon rond en groet iedereen. En hij heeft zelf ook als leerkracht voor de klas gestaan. Hij was leerkracht van mijn broer. Dan heeft hij zo al de contacten met de ouders. [allochtoon, hoog opgeleid, zwarte school] Ouders noemen ook slechte ervaringen die zij vroeger zelf hebben gehad als reden om een school te verwerpen. Een moeder, wiens man als leerling op School D heeft gezeten, hierover:
6
OALT: Onderwijs Allochtone Levende Talen.
ONDERZOEKSRESULTATEN DIEPTE-INTERVIEW
61
En wat hij [haar man] een beetje heeft is dat hij daar nooit de basis heeft geleerd om dingen bijtijds aan te pakken en structureel een systeem aan te brengen en (lacht) dat breekt hem soms de laatste periodes wel eens op, ook met zijn eigen studie. Dus hij had daar een beetje antipathie tegen. Dus daarom viel School D sowieso af’. [autochtoon, hoog opgeleid, witte school] Een vader heeft ook negatieve ervaringen met School D: En er heeft daar nog nooit iemand gemerkt, waar men toch eigenlijk echt wel geacht wordt dat te onderkennen, dat die [iemand uit zijn familie, T.M] zo dyslectisch was als deze fruitschaal. (... ) ik had zoiets van ‘dat Jenaplan, daar wil niks mee te maken hebben’. [autochtoon, hoog opgeleid, witte school] Hoewel deze ouders negatieve ervaringen bespreken die zij jaren geleden hebben opgedaan, hebben deze wel degelijk invloed op de schoolkeuze. Ouders verwerpen namelijk een school waar zij vroeger zelf of een familielid slechte ervaringen mee hebben gehad. Ondanks dat deze ouders aangeven dat bepaalde zaken van jaren geleden op die school tegenwoordig waarschijnlijk niet meer voorkomen. Gevraagd naar de kwaliteit van de school zeggen sommige ouders dat zij de cijfermatige en eenduidige resultaten, zoals de uitstroomcijfers naar het voortgezet onderwijs, het belangrijkst vinden. Andere ouders stellen vraagtekens bij de hardheid van deze cijfers. Naar het hoger voortgezet onderwijs gaan is volgens hen namelijk afhankelijk van wat het kind kan en zelf wil. Enkele ouders noemen ook het belang van de inzet van de school. Wat haalt deze uit het kind en gaat er voldoende aandacht naar de ouders? Sommige ouders verwerpen zelfs scholen met hoge uitstroom cijfers, omdat deze scholen kinderen te snel doorverwijzen naar speciaal onderwijs. Enkele ouders menen dat deze scholen te prestatiegericht zijn, wat ten koste gaat van de persoonlijke aandacht aan kind én aan de ouder. Daarbij is het vertrouwen in het schoolteam voor deze ouders van cruciaal belang. Het blijkt dus dat motieven multi-interpretabel kunnen zijn. De schoolkeuzes van ouders blijken ook door niet-feitelijke motieven te zijn ingegeven. In de volgende paragraaf wordt laten zien dat de schoolvoorkeur van sommige ouders er één lijkt te zijn van warmte en veiligheid voor het kind. 6.3
Een veilige haven
Een aantal motieven voor de schoolkeuze is te vertalen als een voorkeur van ouders voor warmte en veiligheid voor hun kind, of anders gezegd: ‘een veilige haven’. Bij een veilige haven gaat het niet om de prestaties van het kind, maar om een algemeen gevoel of beeld dat de ouders bij de school hebben. Termen waarin ouders de kwaliteit bespraken waren bijvoorbeeld ‘vertrouwen’ en ‘opgaan in grote massa’. Tevens bleek dat, naast het beeld van een veilige haven voor hun kind, ouders het ook belangrijk vinden dat zij zichzelf goed voelen bij de school (‘serieus genomen worden’, ‘gewaardeerd worden’). In deze paragraaf zullen eerst de motieven besproken worden die
62
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
ouders in de schriftelijke vragenlijst het belangrijkst vonden. Vervolgens zullen de motieven besproken worden die uit de gesprekken naar voren zijn gekomen, maar niet in de schriftelijke vragenlijst aan bod zijn gekomen. 6.3.1 Sfeer op school In de schriftelijke vragenlijst (zie hoofdstuk 5) werd de sfeer van de school door de ouders het belangrijkste motief gevonden om voor een school te kiezen. De interviews bevestigen dit. Wat verstaan ouders nu precies onder sfeer? a Uiterlijk van de school Sommige ouders denken bij ‘sfeer’ aan hoe het er binnen de school uitziet, zoals bijvoorbeeld wat ophangt aan de wand binnen het schoolgebouw. Andere ouders vinden ook belangrijk hoe het er buiten de school uitziet. Uit de schriftelijke vragenlijst (tabel 5.1.) bleek al dat het motief ‘de school ziet er verzorgd uit’ belangrijk werd gevonden door ouders bij de keuze van een school. Het maakte daarbij niet uit wat het opleidingsniveau en de etnische afkomst van de ouders was, het motief werd even belangrijk gevonden. Een moeder vond de sfeer binnen de school belangrijk: De kleuterklassen, dat waren er drie geloof ik, en die hadden eigen ruimte met een speelzaal, een ouderwetse kleuterschoolgevoel had je daarbij’. (...) als ik mijn lagere school herinner dan waren dat kleine klassen, dat was hartstikke gezellig, van alles hing er aan de muur en aan het plafond. Dus dat zoek je dan ook dus als ik geconfronteerd word met een klas…(lacht). [autochtoon, hoog opgeleid, witte school] Een andere moeder noemt ook de sfeer buiten de school: Dus ja, het is ook de locatie, het ligt lekker in de bossen daar, wat afgelegener, wat rustiger, echt het natuurleventje eromheen. En een wat warmer gevoel binnen, het was wat leuker aangekleed, wat gezelliger(…). [autochtoon, laag opgeleid, witte school] Ouders blijken vooral op de sfeer af te gaan die ze zich, in al dan niet geromantiseerde vorm, herinneren van de eigen basisschool. Sommige ouders lijken hun eigen basisschooltijd te hebben ervaren als het vertoeven in een veilige haven en wensen dit ook voor hun kinderen. Anderen hopen de warmte en veiligheid die zij zelf hebben gemist nu wel te vinden op de school voor hun kind. Het is mogelijk dat voor een aantal ouders hun herinneringen aan de eigen school helemaal niet teruggevonden worden op de school van hun kind. Voor allochtone ouders kan het zijn dat de eigen school uit het land van herkomst er erg anders uitziet dan de school van het kind in Nederland. Dat zou een reden kunnen zijn dat sommige allochtone ouders bij sfeer niet spreken over het uiterlijk van de school, maar over het contact met het schoolteam.
ONDERZOEKSRESULTATEN DIEPTE-INTERVIEW
63
b Goed contact met het schoolteam Voor een aantal ouders betekent ‘sfeer’ ook: een goed contact met het schoolteam. Een vader vertelt wat sfeer voor hem betekent: Je voelt je thuis, je kunt gewoon makkelijk binnenwandelen bij de directeur, je kunt makkelijk iets vertellen of een opmerking geven…of kritisch te lesstof bespreken met een leerkracht. [allochtoon, hoog opgeleid, zwarte school] Een met een allochtoon getrouwde autochtone moeder: Voor mij is het echt de sfeer van gedreven leerkrachten, het zijn hele sociale mensen, anders zou je denk ik ook niet op een zwarte school werken. En ze doen echt moeite om met alle ouders te kunnen communiceren. [autochtoon, laag opgeleid, zwarte school] Een vader: Het is het geheel: de sfeer, het leren, het kind zijn, misschien is het ook prettig dat we als ouders gewaardeerd worden. [autochtoon, hoog opgeleid, witte school] Genoemd wordt dus onder andere door de ouders: ‘je voelt je thuis’, ‘gedreven leerkrachten’, ‘het zijn sociale mensen’, ‘ze doen echt moeite’, ‘als ouders gewaardeerd worden’. Dit zijn kwalificaties voor een schoolteam die niet zo vanzelfsprekend lijken te zijn voor ouders. In deze paragraaf is de goede sfeer op school, welke volgens de ouders te maken heeft met het uiterlijk van de school en een goed contact met schoolteam, genoemd als voorbeeld van een veilige haven. Een ander door ouders genoemd voorbeeld is de grootte van de klas. 6.3.2 Grootte klassen Naast ‘de goede sfeer op school’ noemt een aantal ouders nog een ander onderdeel van een veilige haven, namelijk ‘de kleine klassen op school’. Een school die bij de ouders bekend staat om zijn grote klassen is school E. Een moeder vertelt waarom zij voor haar zoontje school E heeft verworpen: En als je ziet hoe hij thuis is, dan is het wel van woooowoooo [ouder doet uitbundig kind na, T.M.], maar op school niet. Daarom zijn die grote klassen op School E niks voor hem. Als hij ergens is dan duurt het heel erg lang voordat hij zich open gaat stellen. Daar zitten er 30-32 kinderen in de klas, en in deze klas zitten er 15-16 kinderen in de klas. [autochtoon, laag opgeleid, witte school] Een moeder van een andere school legt uit waarom voor haar kind een kleinere klas belangrijk is: Kijk als ik kijk mijn zoon, die al moeite heeft met zijn motoriek enzo…en kinderen die moeite hebben met lezen, dyslexie, daar wordt op School B heel veel aandacht aan besteed. En als die groepen
64
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
groter worden zal dat veel moeilijker zijn. Ze moeten toch allemaal de aandacht kunnen geven, de een heeft daar moeite mee, de ander heeft daar weer moeite mee. [autochtoon, laag opgeleid, witte school] Niet alle kinderen voelen zich volgens deze moeder dus op hun gemak in zulke grote klassen. Dat kan bijvoorbeeld komen doordat het kind moeite heeft om zich open te stellen in een te grote klas of dat het kind moeite heeft met leren. Ouders willen hun kind vooral beschermen. Ook uit de schriftelijke vragenlijst (tabel 5.1.) bleek dat ouders het motief ‘de school besteedt veel aandacht aan kinderen met leerachterstand’ belangrijk vonden. 6.3.3 Continurooster Een ander voorbeeld van een ‘veilige haven’ is het feit dat kinderen tussen de middag thuis een boterham kunnen eten. Dit is volgens de ouders niet op alle scholen mogelijk, omdat sommige scholen een continurooster hebben. Dit rooster houdt in dat de kinderen tussen de middag niet naar huis gaan om te eten, maar op school blijven eten. In plaats van half vier zijn zij om twee uur ‘s middags thuis. Met een continurooster hoeft het kind maar één keer gebracht en gehaald te worden. Dit in tegenstelling tot het gewone rooster, daarbij moeten de ouders tussen de middag hun kind ophalen en weer terugbrengen naar school. Een aantal ouders noemt het continurooster (van school E) als reden om deze school te verwerpen. Een vader zegt hierover: Je kan kinderen de hele ochtend vol stampen dat ze ‘s middags niks meer waard zijn, maar je kunt het ook wat rustiger aan doen en laat ze dan anderhalf uur pauze hebben en stuurt ze dan weer voor de 2 uurtjes naar school. En dan hebben om half 4 nog heel de middag.Maar ze komen tussen de middag wel even gezellig naar huis, ze kunnen dan hun ei kwijt, ‘wat heb je gedaan’ en noem maar op. [autochtoon, hoog opgeleid, witte school] Het continurooster heeft echter ook nadelen, zo vertelt deze parttime werkende ouder: En die dag dat we thuis waren leek het ons wel leuk als dan de kinderen tussen de middag thuis konden zijn en een hapje en een boterham thuis eten. (…) En zo kan het ook…het andere verhaal is dan weer, op de dagen dat wij er niet zijn, dat onze kinderen dan tussen de middag moeten overblijven. [autochtoon, hoog opgeleid, witte school] Het hangt dus van de (werk-)situatie van de ouders af of een continurooster een voordeel is. 6.4
De harde buitenwereld
Tot nu toe zijn de (verschillende) ideaalbeelden van ouders besproken. Een in de interviews veel voorkomend ideaalbeeld van ouders is een school als
ONDERZOEKSRESULTATEN DIEPTE-INTERVIEW
65
veilige haven voor kind. Ouders hebben daarnaast ook een beeld van een school zoals zij deze het liefst niet wensen, namelijk die van een harde buitenwereld. In deze paragraaf zal het schrikbeeld van ouders worden besproken. 6.4.1 Veiligheid Voor een aantal ouders is de afstand naar de school een praktisch motief (zie paragraaf 6.3.2.) om wel of niet voor een school te kiezen. Daarnaast is de (korte) afstand tot een school belangrijk vanwege de veiligheid van het kind. Een vader vertelt waarom de kinderen niet alleen naar school gaan: Nu worden ze nog opgehaald en gebracht maar straks gaan ze alleen naar school. Want het is in deze buurt gewoon niet veilig meer, hier heb je er van die malloten bij die durven gerust met 80 km per uur door dit straatje te rijden. [autochtoon, hoog opgeleid, witte school] Ouders kiezen voor een korte afstand tot de school zodat het kind weinig (gevaarlijke) straten moet oversteken. Niet alleen (drukke) straten kunnen onveilig zijn of een onveilig gevoel oproepen bij ouders. Een moeder noemt het bos waar zij haar dochter niet alleen door wil laten lopen naar school. Naast het schrikbeeld dat een kind iets lichamelijk overkomt, is een aantal ouders bang dat hun kind gepest wordt op school. 6.4.2 Pesten op school Het schrikbeeld van ouders is dat het kind op een school komt waar die veilige haven niet zo veilig blijkt te zijn. Vanzelfsprekend willen ouders niet dat hun kind gepest wordt op school. Een aantal ouders vertelt dat het kind eerder gepest is op school. Twee moeders hebben overwogen om hun kind van school te halen vanwege het pesten. Eén moeder heeft haar kind daadwerkelijk van school gehaald, omdat volgens haar zeggen het schoolteam niks aan dat pesten deed. Een moeder vertelt waarom op de school van haar kind niet zo snel gepest wordt: Nou, ja, ik merk wel dat er op deze school weinig wordt gepest omdat deze school niet zo 'merk' …omdat er gewoon wat minder geld zit op deze school, als ik dan naar School E kijk…dan worden kinderen nagekeken bijvoorbeeld omdat ze geen Nike-schoenen aanhebben, dan worden ze er niet bij betrokken of wel. [autochtoon, hoog opgeleid, witte school] Deze moeder meent dat merkkleding aanleiding geeft tot pestgedrag, omdat kinderen met hun merkkleding zich willen onderscheiden van elkaar. Zij is van mening dat op de school van haar kind niet veel gepest wordt, omdat daar niet zoveel kinderen uit de gegoede milieus op zitten.
66
6.5
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
De etnische samenstelling van de school
Omdat dit onderzoek in het bijzonder geïnteresseerd is in de manier waarop de etnische samenstelling van een school de schoolkeuze bepaalt, zal in deze paragraaf gekeken worden wat de ideaal -en schrikbeelden zijn van ouders wanneer het gaat om de etnische samenstelling van de school. Uit de schriftelijke vragenlijst (tabel 5.1.) bleek namelijk dat ouders de etnische samenstelling van een school het minst belangrijk vonden bij de keuze van een school. Wanneer ouders werd gevraagd naar de negatieve motieven (tabel 5.4.) bleek dat 15% van de autochtonen en 11% van de allochtone ouders een school niet hebben gekozen vanwege de etnische samenstelling. In de mondelinge interviews gaf de helft van de ouders aan dat de etnische samenstelling van de school een rol heeft gespeeld bij de keuze voor de school. Ook de etnische samenstelling van een school blijkt een multiinterpretabel motief te zijn voor ouders. Voor een aantal ouders beantwoordt een school met (veel) allochtone kinderen namelijk aan het ideaalbeeld van de juiste school en voor andere ouders is het een schrikbeeld. 6.5.1 Ideaalbeeld: allochtone kinderen Voor sommige ouders blijkt een school met een (groot) aantal allochtone kinderen te voldoen aan het ideaalbeeld dat zij hebben van de juiste school voor hun kind. Ouders geven daar twee motieven voor, namelijk de verschillende culturen en het individueel gericht onderwijs op een school met een groot aantal allochtone kinderen. a Verschillende culturen De meeste ouders noemen het voordeel van een groot aantal allochtone kinderen en daarmee verschillende culturen dat op de school zit. Autochtone ouders noemen het argument dat hun kind zo in contact komt met andere culturen. Dit argument wordt door hoog en laag opgeleide ouders genoemd. Hun kind naar een witte basisschool sturen zou betekenen dat het kind pas op het voortgezet onderwijs met andere culturen geconfronteerd zou worden. Voor sommige ouders is een school met (veel) allochtone kinderen ideaal vanwege de eigen cultuur die zij terugvinden op school. Een autochtone (moslim-)moeder getrouwd met een allochtone man benadrukt het terugvinden van de eigen cultuur en geloof op een school met meer allochtone kinderen. Deze moeder is daarbij ongerust dat haar kind als moslim buiten de groep zou kunnen vallen: (…) wij zijn moslim en ik vond het heel fijn dat hij klasgenootjes had die ook moslim waren zodat hij niet de enige was die zich aan bepaalde regels moest houden of ergens niet aan mee kon doen of een bepaald feest juist wel vierde. [autochtoon, hoogopgeleid, zwarte school] Autochtone ouders benadrukken de etnische samenstelling van een school om juist andere culturen te leren kennen dan de dominante Nederlandse cultuur. Allochtonen lijken vooral hun eigen cultuur of geloof terug te willen
ONDERZOEKSRESULTATEN DIEPTE-INTERVIEW
67
zien op school. Voor sommigen maakt het dan ook niet uit of er maar één autochtoon kindje in de klas zit. Hoog en laag opgeleide allochtonen noemen dit argument. Ouders vinden het niet alleen belangrijk dat de school gekleurd is voor hun kind, maar ook voor zichzelf. Ook willen ouders dat zij zelf op hun gemak zijn op school. Een autochtone moeder die getrouwd is met een allochtoon antwoord op de vraag ‘Vindt u het geen nadeel dat er maar 4% autochtone kinderen op School C zit?’: Persoonlijk niet, want ik ben zelf wel autochtoon, maar ik voel me dat niet omdat ikzelf ook moslim ben. Dus ik vind het juist heel fijn dat ik niet gek word aangekeken als ik op school loop. [autochtoon, hoog opgeleid, zwarte school] Voor deze moeder lijkt het moslim-zijn belangrijker dan het autochtoon-zijn. Zij voelt zich meer op haar gemak op een school waar ook andere moslimouders komen. b Individueel gericht onderwijs Een aantal ouders koppelde de etnische samenstelling van de school aan de kwaliteit van de school. Volgens deze ouders betekent een school met meer allochtone kinderen dat er individueler gericht onderwijs wordt gegeven. Het zijn bijna allemaal autochtone ouders die dit voordeel noemen. Het gaat om evenveel hoog en laag opgeleiden. Een autochtone moeder van een witte school was in eerste instantie ongerust over het aantal allochtone kinderen op school en de invloed daarvan op de prestaties van haar kind. Zij zegt hierover: En uiteindelijk heeft hij [de directeur van de school, T.M.] ons wel laten zien dat, juist doordat de school veel buitenlandse kinderen heeft, er meer gelet wordt op individuele prestaties en dat was [heel positief, T.M] voor ons …. [autochtoon, hoog opgeleid, witte school] Het individueel gericht onderwijs op zwarte scholen is mogelijk omdat deze scholen vanwege de allochtone kinderen extra subsidie krijgen van de overheid. De klassen zijn daardoor kleiner en er worden extra leerkrachten ingezet. De vorming van een ideaalbeeld van een zwarte school gebeurt dus rondom kenmerken van de leerlingen. Ouders verwoorden het ideaalbeeld van een school door te spreken over het belang van geloof of cultuur van de allochtone leerlingen. Daarnaast wordt een ideaalbeeld gevormd op basis van kenmerken van de school zelf. Ouders spreken dan over het individueel gericht onderwijs dat wordt gegeven op een zwarte school. In de volgende subparagraaf zullen ouders aan het woord komen over hun schrikbeeld(en). Ook de vorming van dit schrikbeeld gebeurt op basis van kenmerken van leerlingen en van de school zelf.
68
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
6.5.2 Schrikbeeld: allochtone kinderen Voor sommige ouders is het ideaalbeeld dat er allochtone kinderen met verschillende culturen op een school zitten. Voor andere ouders echter is dat een schrikbeeld. Het probleem dat men heeft met de etnische samenstelling is te verdelen in twee groepen ouders: 1) autochtone en allochtone ouders die vinden dat het ten koste gaat van de integratie wanneer hun kind op een (te) zwarte school zit, en 2) autochtone en allochtone ouders die vinden dat de kwaliteit van zwarte scholen minder is door de taalachterstand van allochtone kinderen. a Integratieprobleem Ouders willen niet dat er veel allochtone kinderen op een school zitten omdat dat de integratie van allochtonen en autochtonen niet ten goede komt. Een islamitische moeder koos om die reden niet voor een islamitische school. Na de islamitische school zou het kind namelijk toch naar een (gemengd) voorgezet onderwijs gaan: Wij hadden ook zoiets van ’dan valt dat kind gelijk met zijn neus helemaal in het diepe’. Want dan wordt hij eerst heel beschermd opgegroeid op een islamitische school en als hij dan 12 is, in de pubertijd komt, wordt hij zo in het diepe gegooid in een school waar waarschijnlijk alles wordt gedaan waar wij het niet mee eens zijn…(lacht). [autochtoon, hoog opgeleid, zwarte school] Voor deze ouder is het (islamitische) geloof van belang bij de keuze van een school. Deze moeder is van mening dat haar kind op een niet-islamitische basisschool minder beschermd opgroeit. De moeder spreekt daarbij van ‘in het diepe vallen’, wanneer haar kind naar een gemengd voortgezet onderwijs gaat. Voor deze ouder lijkt het belang van integreren meer een kwestie van ‘we moeten er maar het beste van maken’. De ouders die het probleem van de integratie noemden zijn hoog opgeleid. Opvallend is dat deze ouders allen islamitisch zijn. Mogelijk zijn juist islamitische mensen zich van de cultuurverschillen tussen allochtonen en autochtonen bewust of ervaren ze deze meer. Dat kan komen doordat islamitische mensen, omdat zij een minderheid vormen in onze samenleving, gemiddeld meer contacten met autochtonen hebben dan andersom het geval is. b Taalachterstand Naast dit door ouders genoemde integratieprobleem zijn sommige autochtone en allochtone ouders van mening dat allochtone kinderen een taalachterstand hebben. Die taalachterstand van allochtone kinderen zou de andere kinderen in de klas tegenhouden. Een moeder vertelt: Ja, een kind dat de Nederlandse taal niet spreekt, dat heeft een achterstand, dat houdt een groep tegen (...). De ene die denkt ‘ik spreek geen Nederlands’, dus ‘laat maar gaan’ en de ander die
ONDERZOEKSRESULTATEN DIEPTE-INTERVIEW
69
denkt ‘ja ik wil vooruit’ en die moet wachten op haar, en dat werkt niet. [autochtoon, laag opgeleid, witte school] Een andere moeder vreest dat de aandacht naar de taalachterstand van allochtone kinderen ten koste gaat van de aandacht aan haar eigen kind: Ik had wel zoiets bij School C, daar is het heel erg gericht…ja, daar is het grotendeels toch allochtoon, (...) en daar dus [volgens moeder vanwege taalachterstand van allochtonen, T.M] extra aandacht voor nodig hadden en [haar kind] is zo'n typje, die heeft een duwtje in de rug nodig (...). Ik had het idee dat zijn dan misschien wat achter zou blijven. [autochtoon, hoog opgeleid, witte school] Niet alle ouders vinden dat de taalachterstand van allochtone kinderen een probleem voor de rest van de klas hoeft te betekenen. Een vader: Maar dat heeft op deze school naar mijn mening nog niet zozeer een invloed op de groep kinderen in de klas, omdat die kinderen die worden er uitgepikt en die krijgen toch die extra aandacht. [autochtoon, hoog opgeleid, witte school] Van de ouders die de taalachterstand noemen is het grootste deel van mening dat de taalachterstand van kinderen wél de groep tegenhoudt. Sommige ouders nuanceren wel de taalachterstand van allochtone kinderen. Allochtone kinderen zouden meer moeite hebben met het begrijpen van de taal, zoals het moeite hebben met meerdere betekenissen van een woord. Volgens sommige ouders wordt hard gewerkt aan het wegwerken van deze taalachterstand door extra leerkrachten (OALT leerkrachten). Een moeder vertelt dat deze extra inspanningen ook verkeerde beelden oplevert ten aanzien van zwarte scholen: Wat jammer is ten aanzien van de allochtone scholen, is dat het verhaal gaat dat daar onderwijs wordt gegeven in de taal van het kind. En dat is dus een eigen verhaal gaan leiden en dat is dus niet het geval. [autochtoon, hoog opgeleid, witte school] Hoewel de taalachterstand volgens een moeder weggewerkt is in de latere klassen, is de taalachterstand in de eerste klassen een probleem: Ja, maar in de beginperiode, omdat er heel veel kinderen lang thuis zijn, die buitenlandse kinderen gaan toch pas naar school als ze vier zijn, die gaan niet naar de peuterspeelzaal dus dat stuk mis je al. [autochtoon, hoog opgeleid, witte school] Het schrikbeeld van deze ouders bestaat dus ook uit de angst dat allochtone kinderen, vanwege hun (vermeende) taalachterstand, meer aandacht krijgen. Dit beeld bestaat onder hoog en laag opgeleide ouders. Opvallend is dat ook een aantal allochtone ouders bang is dat hun kind minder aandacht krijgt door de taalachterstand van klasgenootjes. Een verklaring voor deze angst kan gevonden worden in de Realistic Conflict Theory. Ouders willen dat hun kinderen zo goed mogelijk presteren op school. In concurrentie om
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
70
schaarse goederen (bijvoorbeeld een baan) loopt de taalachterstand van andere kinderen een goede prestatie van het eigen kind op school gevaar. Dat verklaart het hoge percentage allochtonen en laag opgeleiden die een school verwerpen vanwege de (zwarte) samenstelling van een school (tabel 5.4.). Een aantal ouders noemt daarbij dat het probleem van de taalachterstand voortkomt uit het feit dat veel allochtone kinderen niet naar de peuterspeelzaal gaan. Het voordeel van een peuterspeelzaal is dat allochtone kinderen spelenderwijs de Nederlandse taal leren. Zonder peuterspeelzaal kan het volgens sommige ouders gebeuren dat allochtone kinderen zonder een woord Nederlands te spreken op de basisschool terechtkomt. Autochtone én allochtone ouders hebben dit voordeel van een peuterspeelzaal voor de taal naar voor gebracht in de gesprekken, net als deze vader: Om ze beter Nederlands te leren kennen. Om die achterstand…en dat werkt, omdat ik denk dat de buitenlanders allemaal hun moedertaal thuis spreken. En die blijven ze thuis spreken, en da’s de grootste probleem (...). Ik denk dat ze dat thuis niet zo goed [leren, T.M]. [allochtoon, laag opgeleid, witte school] Door de ervaring met zijn twee dochters weet deze vader hoe belangrijk de peuterspeelzaal is om de taal te leren. Mijn oudste heeft maar een jaartje op de peuterspeelzaal gezeten, maar mijn jongste al gelijk. En ik zie het verschil. De jongste heeft daarnaast ook les gehad van de oudste. Eigenlijk kon de jongste al Nederlands toen ze op school kwam. [allochtoon, laag opgeleid, witte school] Echter, niet alle ouders denken dat het nodig is om het kind naar een peuterspeelzaal te sturen: Dat hangt af van de ouders, als die ouders zelf niks met hun kind doen, dan is het niet alleen achterstand in de Nederlandse taal, maar ook in de eigen taal. Laat je kind, als het nog niet naar school gaat, alvast kennis maken met boeken, nou vanaf het begin. Als je dat niet kan, of niet weet of geen tijd voor hebt, laat hen dan naar zo’n peuterspeelzaal gaan. [allochtoon, hoog opgeleid, zwarte school] Deze allochtone moeder vindt dat (allochtone) kinderen ook zonder de peuterspeelzaal Nederlands zouden kunnen leren. Ouders moeten dan wel actief met hun kind werken aan de taal, zoals het (voor-)lezen van Nederlandse boeken. 6.6
Samenvatting
In hoofdstuk 6 zijn de resultaten van het kwalitatieve deel van het onderzoek aan bod gekomen. In dit deel van het onderzoek zijn interviews gehouden met enkele ouders. Dieper is ingegaan op de opvattingen over etniciteit, en
ONDERZOEKSRESULTATEN DIEPTE-INTERVIEW
71
in het bijzonder de etnische vooroordelen, bij de schoolkeuze. Ook zijn de achterliggende redenen voor etnische vooroordelen onderzocht. Eén van de belangrijkste redenen voor de schoolkeuze is ‘kwaliteit’. Uit de interviews met de ouders is gebleken dat sommige ouders, wanneer zij gevraagd worden naar de kwaliteit van de school, de cijfermatige en ogenschijnlijk eenduidige resultaten van een school benadrukken. Andere ouders stellen echter vraagtekens bij de ‘hardheid’ van deze cijfers. Volgens deze ouders is het latere studieverloop in hoge mate van het kind afhankelijk. Daarbij wordt door enkele ouders ook het belang van de inzet van de school genoemd. Wat haalt deze uit het kind en gaat er ook voldoende aandacht naar de ouders? Van cruciaal belang is het vertrouwen in het team van de school bij de schoolkeuze. Het blijkt dat de redenen om voor een school te kiezen multi-interpretabel zijn. De schoolkeuzes van ouders blijken ook door niet-feitelijke redenen te zijn ingegeven. De belangrijkste reden voor schoolkeuze is ‘sfeer van de school’. Ouders denken bij ‘sfeer’ aan het uiterlijk van de school, maar ook aan een goed contact met het schoolteam. Sommige ouders gaan vooral op de sfeer af die zij zich, al dan niet in een geromantiseerde vorm, herinneren van de eigen basisschool. De redenen voor schoolkeuze, waarvan sfeer en kwaliteit de belangrijkste zijn, passen in schik- en ideaalbeelden die een belangrijke rol spelen in het wereldbeeld van ouders en in hetgeen zij hun kind willen meegeven of juist besparen. Het ideaalbeeld van veel ouders is warmte en veiligheid. Ouders zoeken deze warmte niet alleen voor het kind, maar ook voor zichzelf. Daarbij gaat het om de warmte die een schoolgebouw uitstraalt, maar ook om warmte die teruggevonden wordt in een goed contact met het schoolteam. Ouders willen, zoals iedere ouder, dat hun kind beschermd opgroeit. Dit uit zich voor sommige ouders in de voorkeur voor kleine klassen en voor anderen voor het tussen de middag thuis met het kind een boterham kunnen eten. De etnische samenstelling van een school blijkt ook een multi-interpretabele reden te zijn voor ouders. De betekenis van de etnische samenstelling van de school loopt voor ouders nogal uiteen, waarbij diverse ideaal- en schikbeelden een rol spelen. Voor sommige ouders beantwoordt een school met een (groot) aantal allochtone kinderen aan hun ideaalbeeld. Dit geldt zowel voor hoog als laag opgeleiden. Autochtone ouders noemen in dat geval het voordeel dat hun kind met andere culturen in aanraking komt. Hun kind naar een witte basisschool sturen zou betekenen dat het kind pas op het voortgezet onderwijs met andere culturen geconfronteerd wordt. Deze ouders oordelen dat dat te laat zou zijn. Allochtone en autochtone moslims noemen het voordeel dat zij de eigen cultuur op een zwarte school kunnen terugvinden. Evenals bij het zoeken naar warmte en veiligheid is het terugvinden van de eigen cultuur op school belangrijk voor het kind, maar ook voor de ouder. Ook hier gaat het bij de schoolkeuze om warmte en veiligheid. De islam blijkt
72
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
voor allochtone én autochtone moslims zeer belangrijk te zijn bij de schoolkeuze. Dat geldt voor hoog en laag opgeleide ouders. Deze ouders vinden het belangrijk dat zij de eigen cultuur en geloof op school terugvinden. Daarbij speelt de ongerustheid dat het kind als moslim buiten de groep zou kunnen vallen ook een rol, bijvoorbeeld doordat het kind zich als enige aan bepaalde regels van het geloof moet houden. Naast het terugvinden van de eigen cultuur of andere culturen noemen ouders ook het individueel onderwijs. Het zijn vooral de autochtone ouders die deze reden noemen. Individueel onderwijs is volgens deze ouders meer mogelijk, omdat zwarte scholen extra subsidies krijgen van de overheid. Voor andere ouders blijkt een school met een groot aantal allochtone kinderen echter een schrikbeeld. Het bezwaar dat deze ouders hebben valt in tweeën uiteen: 1) hoog opgeleide ouders (allen islamitisch) die vinden dat een zwarte school ten koste gaat van de integratie van autochtonen en allochtonen, en 2) ouders die vinden dat de kwaliteit van het onderwijs op zwarte scholen minder goed is vanwege de taalachterstand van allochtone kinderen. De taalachterstand van allochtone kinderen zou de andere kinderen in de klas tegenhouden. Het probleem van de taalachterstand wordt zowel door hoog en laag opgeleide allochtone ouders als door hoog en laag opgeleide autochtone ouders genoemd.
7 Conclusies en discussie In dit hoofdstuk zullen de conclusies van dit onderzoek besproken worden. Hierbij vindt een terugkoppeling plaats naar de theorie en de hypotheses. In de discussie zal vervolgens met een kritische blik naar de resultaten van dit onderzoek gekeken worden en zullen enkele kanttekeningen bij het onderzoek geplaatst worden. Tenslotte zullen aanknopingspunten voor vervolgonderzoek besproken worden en aanbevelingen gedaan worden met betrekking tot beleid, dat nodig is om de negatieve gevolgen van het voortbestaan van zwarte en witte scholen tegen te gaan. 7.1
Conclusies
Dit onderzoek gaat over de keuze van ouders voor een basisschool voor hun kind en de vraag op welke wijze opvattingen over etniciteit, en in het bijzonder etnische vooroordelen, bij deze keuze een rol spelen. Veel autochtone ouders sturen hun kinderen niet meer naar scholen die zwart dreigen te worden of halen hun kinderen van zulke scholen af. Dit verschijnsel wordt ook wel ‘witte vlucht’ genoemd en is een actueel en klemmend probleem in onze samenleving. Etnische segregatie in het onderwijs is onwenselijk omdat deze volgens sommigen slecht zou zijn voor de onderwijsprestaties van leerlingen. Er zouden kwaliteitsverschillen bestaan tussen zwarte en witte scholen. Zwarte scholen staan ook haaks op het ideaal van maatschappelijke integratie van allochtonen. Wanneer leerlingen in een gemengde klas zitten en het Nederlands de dominante taal is op het schoolplein, dan is dat meer bevorderlijk voor de ontwikkeling van de taal van de allochtone leerlingen. Ook is de gemengde klas meer bevorderlijk voor het leren kennen en respecteren van elkaars culturen en gewoonten (Vermeulen, 2001). Omdat de schoolkeuzes van ouders mede van invloed zijn op het voortbestaan van zwarte en witte scholen, is het verkrijgen van meer inzicht waardevol. Het doel van dit onderzoek was de beantwoording van de volgende onderzoeksvragen: 1) In hoeverre verschillen ouders in hun etnische vooroordelen bij de keuze van een school? 2) Welke rol spelen opleiding en etnische afkomst van de ouders bij de verklaring van deze verschillen in opvattingen over etniciteit? In eerder Nederlands onderzoek naar etnische tolerantie gebruikte men voor het verkrijgen van de data alleen schriftelijke vragenlijsten. Omdat zich bij het gebruik van schriftelijke vragenlijsten social desirability bias en recall bias kunnen voordoen, is in dit onderzoek gebruik gemaakt van verschillende methoden van onderzoek om deze problemen te minimaliseren. Ten eerste zijn 86 schriftelijke vragenlijsten afgenomen bij ouders van 3 katholieke basisscholen in Tilburg. Ten tweede zijn met 15 ouders diepte-interviews
74
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
gehouden. Bij diepte-interviews kan de neiging tot social desirability worden verminderd door (kritisch) door te vragen bij een bepaald antwoord en kan recall bias worden verminderd door de respondenten de ruimte te geven en te ondersteunen in een reconstructie van het verleden. Daarnaast geven diepte-interviews meer ruimte om dieper in te gaan op de redenen voor etnische vooroordelen bij de keuze van een basisschool. De antwoordcategorieën in een schriftelijke vragenlijst zijn niet altijd optimaal geschikt voor de codering van gecompliceerde of meerduidige of moeilijk te verwoorden gevoelens of attitudes. De verkregen informatie is daardoor minder valide dan wenselijk. Kwalitatieve studies lenen zich goed voor het bestuderen van systemen van betekenisgeving, legitimeringen, interpretaties en motieven die mensen hanteren (Schwartz & Jacobs, 1979). Een aantal belangrijke conclusies kan worden getrokken. Ten eerste laten de kwantitatieve analyses van de schriftelijke vragenlijsten zien dat er bij ouders etnische vooroordelen bestaan bij de schoolkeuze, en dat de mate van etnische vooroordelen afhangt van het soort vraagstelling. Wanneer ouders in het algemeen wordt gevraagd naar schoolkeuzemotieven, dan blijkt de etnische samenstelling van de school voor 15 % van de autochtone en 11% van de allochtone ouders een rol te spelen bij de schoolkeuze. Wordt ouders vervolgens concreter gevraagd naar schoolkeuzemotieven, dan blijkt dat meer dan 50% van de ouders aangeeft dat zij het eens of helemaal eens zijn met de stelling ‘dat het een probleem is als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen’. Uit de antwoorden op de meest extreme vraag blijkt dat zelfs 29% van de ouders hun kind van school af zou halen als de school veel meer allochtonen zou krijgen. Ten tweede laten de kwantitatieve analyses van de schriftelijke vragenlijsten zien dat etnische vooroordelen variëren naar opleiding en etniciteit van de respondent. Multivariate analyses laten zien dat hoog opgeleide ouders toleranter zijn dan laag opgeleide ouders. Dit is in overeenstemming met de hypothese. Verondersteld wordt dat laag opgeleide ouders, omdat zij zich meer bedreigd voelen in de concurrentie om schaarse goederen, intoleranter zijn dan hoog opgeleide ouders. Tevens zorgt een hoger opleidingsniveau voor meer kennis en meer kennis leidt tot een positievere houding ten aanzien van allochtonen. Naast het opleidingsniveau zou ook de etnische afkomst van ouders de variatie in de mate van etnische tolerantie verklaren. Verondersteld wordt dat allochtonen meer concurrentie ervaren om schaarse goederen dan autochtonen. De hypothese dat allochtonen intoleranter zijn dan autochtonen wordt niet bevestigd. De multivariate analyses laten zien dat wanneer allochtonen en autochtonen een gelijk opleidingsniveau hebben, allochtone ouders toleranter zijn dan autochtone ouders. In de onderzoeksgroep zijn allochtone ouders dus minder tolerant, omdat zij lager opgeleid zijn dan autochtone ouders.
CONCLUSIES EN DISCUSSIE
75
In het kwalitatieve deel van dit onderzoek zijn met enkele ouders interviews gehouden waarin dieper is ingegaan op de opvattingen over etniciteit, en in het bijzonder de etnische vooroordelen, bij de schoolkeuze. Ook zijn achterliggende redenen voor etnische vooroordelen onderzocht. De uitkomsten van het kwantitatieve deel in dit onderzoek die cijfermatig en eenduidig leken te zijn blijken, wanneer zij kwalitatief onderzocht worden, niet eenduidig maar complex en multi-interpretabel te zijn. Eén van de belangrijkste redenen voor de schoolkeuze was ‘kwaliteit’. Voor de ene ouder betekent ‘kwaliteit’ cijfermatige resultaten, zoals uitstroomcijfers naar het voortgezet onderwijs. Voor de ander betekent ‘kwaliteit’ vertrouwen hebben in het schoolteam. De schoolkeuzes van ouders blijken dus ook door niet-feitelijke redenen te zijn ingegeven. Een aantal uitkomsten van het kwantitatieve deel die minder eenduidig leken riepen direct al vragen op over de inhoud. De belangrijkste reden voor schoolkeuze ‘sfeer van de school’ is daar een voorbeeld van. Om hier meer zicht op te krijgen was kwalitatief onderzoek noodzakelijk. Het blijkt dat ouders bij ‘sfeer’ denken aan het uiterlijk van de school, maar ook aan een goed contact met het schoolteam. Sommige ouders gaan vooral op de sfeer af die zij zich, al dan niet in geromantiseerde vorm, herinneren van de eigen basisschool. De redenen voor schoolkeuze, waarvan sfeer en kwaliteit de belangrijkste zijn, passen in schik- en ideaalbeelden die een belangrijke rol spelen in het wereldbeeld van de ouders en in hetgeen zij hun kind willen meegeven of juist besparen. Ook de etnische samenstelling van de school blijkt een multi-interpretabele reden te zijn voor ouders. De betekenis van de etnische samenstelling van de school loopt voor ouders nogal uiteen, waarbij diverse ideaal- en schikbeelden een rol spelen. Om twee redenen hebben ouders juist voor een zwarte school gekozen: 1) sommige ouders menen dat de kwaliteit van het onderwijs op zwarte scholen beter is dan op witte scholen, omdat op zwarte scholen individueel gericht onderwijs wordt gegeven. Dit wordt vooral door autochtone ouders genoemd. Individueel gericht onderwijs zou volgens deze ouders vooral op zwarte scholen mogelijk zijn, omdat deze scholen extra subsidie voor kleinere klassen met extra begeleiding krijgen van de overheid; 2) sommige ouders vinden op een zwarte school de eigen cultuur of andere culturen terug. Voor allochtone én autochtone moslims is het terugvinden van de eigen cultuur op school juist belangrijk. Dat geldt voor hoog en laag opgeleide ouders. Daarbij speelt de ongerustheid dat het kind als moslim buiten de groep zou kunnen vallen een rol, bijvoorbeeld doordat het kind zich als enige aan bepaalde regels van het geloof moet houden. Autochtone ouders die hun kind naar een zwarte school stuurden noemen het argument dat hun kind zo in contact komt met andere culturen. Dit argument wordt door hoog en laag opgeleide ouders genoemd. Hun kind naar een witte basisschool sturen zou betekenen dat het kind pas op het voortgezet onderwijs met andere culturen geconfronteerd zou worden en deze ouders oordelen dat dat te laat zou zijn.
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
76
Voor andere ouders is een zwarte school een schrikbeeld. Het bezwaar dat deze ouders hebben valt in tweeën uiteen: 1) hoog opgeleide ouders (allen islamitisch) die vinden dat een zwarte school ten koste gaat van de integratie van autochtonen en allochtonen, en 2) ouders die vinden dat de kwaliteit van het onderwijs op zwarte scholen minder goed is vanwege de taalachterstand van allochtone kinderen. Deze taalachterstand van allochtone kinderen zou de andere kinderen in de klas tegenhouden. Het punt van de taalachterstand wordt zowel door hoog en laag opgeleide allochtone ouders als door hoog en laag opgeleide autochtone ouders genoemd. 7.2
Discussie
In hoeverre biedt dit onderzoek een zinvolle aanvulling op eerder uitgevoerde studies? Ouders blijken verschillende ideaal- en schrikbeelden te hebben ten aanzien van scholen met (grote) aantallen allochtone leerlingen, welke in de voorgaande paragraaf besproken zijn. Het blijkt dat de etnische samenstelling van de school als reden voor de schoolkeuze multi-interpretabel is. Dat is niet uit eerder onderzoek gebleken. Het multi-interpretabel zijn van de etnische samenstelling van de school als reden voor de schoolkeuze heeft wel tot gevolg dat geen duidelijke verschillen in etnische vooroordelen tussen groepen zijn aangetroffen. De veronderstelling was echter, toen aan dit onderzoek werd begonnen, dat deze verschillen wel gevonden zouden worden. De doelstelling zoals deze in de inleiding is geformuleerd is niet gehaald. Echter, de uitkomst dat redenen om voor een school te kiezen multiinterpretabel zijn is een zinvolle aanvulling op eerder uitgevoerde studies. Tevens is uit de diepte-interviews duidelijk geworden dat niet alle opvattingen over etniciteit bij de schoolkeuze zomaar onder de noemer ‘etnisch vooroordeel’ kunnen worden geschaard. Wanneer ouders niet voor een zwarte school kiezen, vanwege bijvoorbeeld de taalachterstand op die school, dan hoeft dat niet te betekenen dat er sprake is van een etnisch vooroordeel. Voorzichtigheid is dus geboden bij het trekken van conclusies wanneer ouders aangeven dat zij vanwege de etnische samenstelling van een school niet voor deze school hebben gekozen. Bij dit onderzoek zijn ook een aantal kritische kanttekeningen te plaatsen. Ten eerste is enige voorzichtigheid geboden bij het generaliseren van de onderzoeksresultaten. De onderzoeksgroep is namelijk niet representatief voor de populatie waaruit deze getrokken is. In de onderzoeksgroep zijn de laag opgeleiden en allochtonen oververtegenwoordigd, wat tot een onderschatting van de etnische tolerantie kan hebben geleid. Ook is het mogelijk dat er sprake is geweest van een zekere sociale wenselijkheid in de antwoorden van de ouders. Het gaat hier vooral om hoog opgeleide ouders omdat zij zich beter bewust zouden zijn van de maatschappelijke norm dat men geen vooroordelen mag uiten. Het gevolg van sociaal wenselijke antwoorden kan juist tot een overschatting van de etnische tolerantie van ouders hebben geleid. Omdat de groep ouders die zorgt voor een onderschatting van etnische tolerantie groter is dan de groep die zorgt voor een over-
CONCLUSIES EN DISCUSSIE
77
schatting, is de verwachting dat in dit onderzoek de etnische tolerantie onderschat wordt. Een tweede kritische kanttekening luidt dat de verklaring vanuit de theorie voor verschillen in etnische tolerantie niet of nauwelijks terug is gekomen in de kwalitatieve analyses. Volgens de theorie leidt concurrentie tussen groepen om schaarse goederen tot verschillen in de mate van etnische tolerantie tussen die groepen. In de gesprekken met de ouders is onvoldoende duidelijk geworden in hoeverre deze concurrentie van invloed is op de etnische tolerantie van ouders. Een tweede mogelijkheid is dat niet voldoende is doorgevraagd naar (andere) redenen van de ouders om voor een bepaalde school te kiezen. De uitkomsten van dit onderzoek geven een aantal aanknopingspunten voor vervolgonderzoek. Vervolgonderzoek zal zich moeten richten op de representativiteit van de onderzoeksgroep. Uitspraken kunnen dan gegeneraliseerd worden naar de onderzoekspopulatie. In dit onderzoek was de onderzoeksgroep niet representatief voor de populatie waaruit deze was getrokken, omdat allochtone en laag opgeleide ouders oververtegenwoordigd waren. In vervolgonderzoek zal men moeten trachten om een aantal relevante kenmerken in de populatie, zoals etnische afkomst en opleiding, verhoudingsgewijs in de steekproef terug te laten komen. Afhankelijk van de middelen die de onderzoeker ter beschikking heeft, zal deze een keuze kunnen maken uit de verschillende mogelijkheden van steekproeftrekken. In vervolgonderzoek zal men ook rekening moeten houden met verschillen in de manier van vraagstelling en de invloed daarvan op de etnische tolerantie van ouders. Meer algemene vragen over de etnische samenstelling van de school geven de ouders meer ruimte voor sociaal wenselijke antwoorden dan vragen die concreter worden gesteld. Meer onderzoek zal gedaan moeten worden naar verschillen in opvattingen van ouders. Niet alle verschillen in etnische tolerantie die worden aangetroffen in de kwantitatieve analyses komen in de diepte-interviews met de ouders naar voren. Verschillen in opvattingen tussen hoog en laag opgeleiden ouders worden in de diepte-interviews nauwelijks aangetroffen. Alleen een groter aantal interviews zal echter niet voldoende zijn. Tevens moeten (andere) redenen onderzocht worden die de verschillen in opvattingen kunnen verklaren. Daarbij moet gedacht worden aan verklaringen die te maken hebben met concurrentie om schaarse goederen. Vervolgonderzoek naar de opvattingen van ouders over de etnische samenstelling van de school is van groot belang. Een belangrijke oorzaak voor het ontstaan van zwarte scholen is namelijk de voorkeur van ouders voor een bepaalde school. Veel autochtone ouders sturen hun kinderen niet meer naar scholen die zwart dreigen te worden of halen hun kinderen van zulke
78
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
scholen af. Dit verschijnsel wordt ook wel ‘witte vlucht’ genoemd. Uit een onderzoek uitgevoerd in januari 2005 (TNS NIPO, 2005), dat representatief is voor de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder, blijkt dat 83% van de ondervraagden wil dat allochtone en autochtone kinderen bij elkaar in de klas komen te zitten. Echter, 73% van de ondervraagden geeft aan niet de keuzevrijheid van onderwijs te willen opgeven. De keuzevrijheid van ouders is en blijft voorlopig dus de hoeksteen van het onderwijs. Daarom is het van belang inzicht te vergroten in de voorkeuren van ouders. Ingespeeld kan worden op deze voorkeuren, zodat de wensen van de ouders gerealiseerd kunnen worden in een buurtschool en de witte vlucht afneemt. 7.3
Beleidsaanbevelingen
Het voortbestaan van zwarte en witte scholen is mede afhankelijk van de motieven van ouders om voor een bepaalde school te kiezen. Het beleid zal dus ook gericht moeten zijn op de beïnvloeding van deze schoolkeuzemotieven. De mogelijkheden voor een spreidingsbeleid zijn namelijk beperkt omdat ouders het recht hebben op vrije schoolkeuze en niet gedwongen kunnen worden voor een bepaalde school te kiezen. De landelijke overheid en de meeste gemeenten hebben ook nooit een spreidingsbeleid gevoerd. Het overheidsbeleid is vooral gericht op het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen in achterstandssituaties. Scholen met veel allochtone leerlingen krijgen in het kader van het Onderwijsachterstandenbeleid extra financiële middelen zodat achterstanden bij deze kinderen aangepakt kunnen worden. De uitkomsten van dit onderzoek laten zien dat continuering van dit Onderwijsachterstandenbeleid van groot belang is. Uit dit onderzoek blijkt namelijk dat het verschil in etnische tolerantie tussen allochtonen en autochtonen wordt veroorzaakt doordat allochtonen gemiddeld genomen lager opgeleid zijn dan autochtonen. Hoewel Nederland van oudsher buurten en in minder mate ook scholen kent voor de arbeiders, middengroepen en de rijken, verdwijnt de acceptatie daarvan wanneer het onderscheid tussen arm en rijk langs etnische scheidslijnen getrokken wordt. Een scheiding van onderwijs en leefwerelden en daaruit voortvloeiend een scherpe en onomkeerbare maatschappelijke tweedeling is namelijk waarvoor gevreesd wordt. Onderdeel van het Onderwijsachterstandenbeleid is ook informatieverstrekking naar de ouders toe. Het beleid zal gericht moeten zijn op de continuering van deze informatieverstrekking. Uit dit onderzoek blijkt dat ouders de extra aandacht voor hun kind belangrijk vinden en dat deze mogelijk is op zwarte scholen door de kleinere klassen op die scholen. Zwarte scholen moeten dit positieve kenmerk via informatieverstrekking aan de ouders kenbaar maken. Ook denken veel ouders dat kinderen minder presteren op zwarte scholen dan op witte scholen. In veel gevallen is dat onterecht en kan informatie over bijvoorbeeld de uitstroom naar het voortgezet onderwijs het tegendeel aantonen. Informatieverstrekking is vooral voor zwarte scholen
CONCLUSIES EN DISCUSSIE
79
van belang, omdat die scholen vooral de keuze van autochtone ouders die voor een witte school willen kiezen moeten beïnvloeden. De inhoud van de informatie zal moeten gaan over een aantal sterke kanten van de school waar ouders behoefte aan hebben. Naast de sterke punten moeten ook de zwakke punten bespreekbaar zijn. Uiteengezet kan worden wat de zwakke punten zijn en hoe de school daar op inspeelt. Voor alle scholen geldt dat ouders een keuze moeten kunnen maken op basis van feiten en niet op basis van vooroordelen. Ouders vinden het persoonlijke contact met het schoolteam belangrijk. Veel ouders gaan in de schoolkeuze af op het vertrouwen dat een directeur wekt tijdens een eerste gesprek. Het vertrouwen kan gewekt worden door de informatie die een directeur verschaft, maar ook door hoe de directeur overkomt bij ouders. Aan het eerste gesprek met de ouders zal dus veel aandacht moeten worden besteed. Het blijven onderhouden van een goed contact tijdens de schoolcarrière van het kind kan voorkomen dat ouders tussentijds de school verlaten. Daarom dient het beleid van de school gericht te zijn op een onderhouden van een goed contact met de ouders. De school zou kunnen inventariseren wat de wensen zijn van ouders met betrekking tot het onderhouden van het contact, waarbij de school rekening houdt met wat haalbaar is en wat in het contact tussen ouders en school besproken wordt. Ouders willen vooral een veilige haven voor hun kind. Een belangrijk element bij het gevoel van een veilige haven is de sfeer binnen en rond de school. De scholen kunnen inventariseren wat ouders graag willen zien aan sfeerelementen (bijvoorbeeld een muurschildering door de kinderen) op school. In dit onderzoek is geprobeerd om meer inzicht te verkrijgen in de voorkeuren van ouders bij de schoolkeuze van hun kind. Door het verkrijgen van meer inzicht in de voorkeuren van ouders is getracht een bijdrage te leveren aan het maken van een effectiever beleid tegen het onwenselijk voortbestaan van zwarte en witte scholen. Meer kennis van en inzicht in de voorkeuren van ouders zou een bijdrage kunnen leveren aan de bestrijding van vooroordelen en witte vlucht.
Literatuurlijst Allport, G.W. (1954). The nature of prejudice. Cambridge, MA: Addison Wesley. Bauer, M.W. & Gaskell, G. (2000). Qualitative researching with text, image and sound. London: Sage Publications. Boef- van der Meulen, S., Bronneman-Helmers, R. & Konings-van der Snoek, M. (1983). Schoolkeuzemotieven en meningen over het onderwijs. Rijswijk. Boef- van der Meulen, S. & Herweijer, L.J. (1992). Schoolkeuze en scholenplanning in het basisonderwijs. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Bourdieu, P., Passeron, J. & Nice, R. (1977). Reproduction in education, society and culture. London: Saga Publications. Centraal Bureau voor de Statistiek (2004). Allochtonen in Nederland 2004. Voorburg/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek. Centraal Bureau voor de Statistiek (2005). Bevolkingstrends. Statistisch kwartaalblad over de demografie van Nederland 53 (2005) nr.2. Coenders, M., Lubbers, M., & Scheepers, P. (2004). Weerstand tegen scholen met allochtone kinderen. De etnische tolerantie van hoog opgeleiden op de proef gesteld. Mens en Maatschappij, 79ste jaargang, nr. 2, juni 2004. Collins, R. (1971). Functional and conflict theories of educational stratification. American Sociological Review, 36, pp. 1002-1019. Eisinga, R., Scheepers, P. (1989). Etnocentrisme in Nederland, theoretische en empirische modellen. Nijmegen: Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen. Felling, A., Peters, J. & Scheepers, P. (1986). Theoretische modellen ter verklaring van etnocentrisme. Nijmegen: Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen. Gordon, W. & Langmaid, R. (1988). Qualitative market research: A practitioner’s and buyer’s guide. Cambridge: University Press. Hoogsteder, M., Schalk-Soekar, S. & Vijver, van de, F. (2001). Allochtonen over Nederland(ers) in 2001: Onderzoek naar opvattingen van migranten-
82
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
groepen in Nederland over de multiculturele samenleving. Utrecht: Nederlands Centrum Buitenlanders. Jackman, M. & Muha, M. (1984). Education and intergroup attitudes: moral enlightenment, superficial democratic commitment or ideological refinement? American Sociological Review, 49, pp. 751-769. Jacobs, D., Abts, K. Phalet, K. & Swyngedouw, M. (2001). Verklaringen voor etnocentrisme. De rol van sociaal kapitaal, sociaal economische onzekerheid, sociale integratie en gevoelens van discriminatie. Een verkenning. In Vlaanderen gepeild. De Vlaamse overheid en burgeronderzoek 2001 (pp. 99-132). Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Jenssen, A.T., & Engesbak, H. (1994). The many faces of education: Why are people with lower education more hostile towards immigrants than people wither higher education? Scandinavian Journal Of Educational Research, 38, pp. 33-50. Jungbluth, P. (1996). Segregatie en concentratie in basisscholen. Toch vooral standenonderwijs met hooguit een etnische connotatie?!. Migrantenstudies, 12, nr. 2, pp. 86-93. Jungbluth, P. (2003). De ongelijke basisschool. Nijmegen: Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen. Karsten, S., Roeleveld, J., Ledoux, G., Felix, C. & Elshof, D. (2002). Schoolkeuze in een multi-etnische samenleving. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut. Kempen, R. van, Hooimeijer, P., Bolt, G., Burgers, J, Musterd, S., Ostendorf, W. & Snel, E. (2000). Segregatie en concentratie in Nederlandse steden: mogelijke effecten en mogelijk beleid. Assen: Van Gorcum. Kley P. van der & Felling, A. (1989). Onderwijs en Subculturele Oriëntaties. In P. Vogels (Ed.). De School: Keuzen en Kansen. pp. 39-59. Muiderberg: Coutinho. Lange, T. de & Van Vegchel, G. van. (1986). Schoolkeuze een aparte selectie: een onderzoek naar motieven voor de keus van een lagere school. Amsterdam. Ledoux, G., Koopman, P. & Schaap, L. (1999). Schoolkeuze van ouders in het basisonderwijs. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut. Leeflang, R.L.I. (1996). Beeldvorming en interculturele contacten in de woonomgeving. Een onderzoek naar de interetnische relaties van buurtbe-
LITERATUURLIJST
83
woners van Nederlandse, Turkse en Marokkaanse herkomst. Tilburg: Wetenschapswinkel Katholieke Universiteit Brabant. Maso, I. & Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Amsterdam: Boom. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (2002). Primair onderwijs in cijfers Zoetermeer: OCW Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Perspectief op wonen. Rapportage van het Woningbehoefte Onderzoek 1998. Den Haag: Ministerie VROM, december 2000. Nieuwenhuizen, E. (2002). LBR Fact-sheet segregatie in het onderwijs. Rotterdam, november, 2002. Olzak, S. (1992). The Dynamics of ethnic competition and conflict. Stanford, California: Stanford University Press. Scheepers, P. (1995). Maatschappelijke vooroordelen in perspectief. Nijmegen: Instituut voor toegepaste sociale wetenschappen. SCP/CBS (2003). Armoedemonitor 2003. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/Centraal Bureau voor de Statistiek. Sherif, M. (1966). In common predicament: Social psychology of intergroup conflict and cooperation. Boston: Houghton-Mifflin. Schuman, H., Steeh, C., Bobo, L.D. & Krysan, M. (1997). Racial attitudes in America, trends and interpretations,revised edition. Cambridge: Harvard University Press. Schwartz, H. & Jacobs, J. (1979). Qualitative Sociology. A Method to the Madness. New York: Free Press. Smaling, A. (1987). Methodologische objectiviteit en kwalitatief onderzoek. Lisse: Swets & Zeitlinger. Smink, G. (2002). Apart of gemengd? Segregatie in het onderwijs. Utrecht: Sardes. Tajfel, H. & Turner, J.C. (1979). An integrative theory of intergroup conflict. In W.G. Austin & Worchel, S. (eds.): The social psychology of intergroup relations. Monterey, Calif.: Brooks/Cole.
84
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
Tazelaar, C.A., Joachim-Ruis, A., Rutten, J.J.G.M. & Teunissen, J. (1996). Kleur van de school. Etnische segregatie in het onderwijs. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum. Tesser, P.T.M., Dugteren, F.A. van & Merens, J.G.F. (1998). Rapportage Minderheden 1998. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Tinnemans, W. (1994). Een gouden armband, een geschiedenis van mediterrane immigranten in Nederland (1945-1994). Utrecht: Nederlands Centrum Buitenlanders. TNS NIPO (2005). Aandeel voorstanders actief spreiden over basisscholen groeit. Bekeken op 10 april 2005, op http://www.tns-nipo.com. Veenman, J. (1995). Onbekend maakt onbemind. Over selectie van allochtonen op de arbeidsmarkt. Assen: Van Gorcum. Verberk, G., Scheepers, P. en Felling, A. (2000). Attitudes ten aanzien van allochtonen. Theoretische en empirische verklaringen voor het bestaan van etnocentrische reacties. Psychologie & maatschappij, vol. 24, nr.4, pp.349362. Vergeer, M. (2000). Een gekleurde blik op de wereld. Een studie naar de relatie tussen blootstelling aan media en opvattingen over etnische minderheden. Nijmegen: Thela Thesis. Vermeulen, B.P. (2001). Witte en zwarte scholen. Over spreidingsbeleid, onderwijsvrijheid en sociale cohesie. Den Haag: Elseviers bedrijfsinformatie. Wagenaar, W.A. (1989). Het herkennen van Iwan: de identificatie van de dader door ooggetuigen van een misdrijf. Amsterdam: Swets & Zeitlinger. Wagner, U. & Zick, A. (1995). The relation of formal education to ethnic prejudice: its reliability, validity and explanation. European Journal of Social Psychology, 25, pp. 41-56. Wouw, B.A.J. van der (1994). Schoolkeuze tussen wensen en realiseringen. Een onderzoek naar verklaringen voor veranderingen in schoolkeuzepatronen vanuit het perspectief van (etnische) segregatie. Beek-Ubbergen: Tandem Felix.
Bijlagen
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
86
Bijlage 1
De vragenlijst
Tilburg, april 2003
Beste ouder/verzorger, Mijn naam is Toine Metselaar en ik studeer Sociologie aan de Universiteit van Tilburg. Op verzoek van de Universiteit van Tilburg doe ik een onderzoek naar de motieven van ouders bij de schoolkeuze voor hun jongst schoolgaande kind. Het onderzoek wordt gehouden onder ouders van leerlingen op drie basisscholen in uw buurt. Graag zou ik ook u willen vragen aan dit onderzoek mee te werken. Uw medewerking is zeer belangrijk voor het onderzoek. Uw mening en die van de andere ouders in dit onderzoek kunnen aanleiding geven voor scholen en gemeenten om beleid aan te passen. Het invullen van deze vragenlijst duurt ongeveer 45 minuten. Gegevens worden strikt vertrouwelijk en anoniem behandeld. Aan het einde van deze vragenlijst wordt uitgelegd hoe u deze vragenlijst terug kunt sturen. Met vriendelijke groet,
Toine Metselaar
87
BIJLAGEN
De vragen in deze vragenlijst gaan over uw jongst schoolgaande kind. A. BASISVRAGEN A1. U bent van uw jongst schoolgaande kind: (wilt u het cijfer omcirkelen dat hoort bij uw antwoord) De vader De moeder Anders, namelijk ........................................ (Vult u in, bijvoorbeeld: voogd, verzorger, tante, etc...)
1 2 3
A2. Wat is uw geboortejaar? 19............(jaar) A3. Wat is de situatie van uw huishouden op dit moment? Alleenstaand met kinderen Samenwonend/getrouwd met kinderen Inwonend bij ouders Anders, namelijk ..........................
1 2 3 4
A4. Wat is nu uw burgelijke staat? Ongehuwd Gehuwd Gescheiden Weduwe/weduwenaar
1 2 3 4
B. LEVENSLOOP B1. Heeft u momenteel een partner? Hiermee bedoel ik iemand met wie u minimaal 3 maanden een relatie heeft. Nee > ga verder met vraag B3. 1 Ja 2 B2. Bent u met deze partner getrouwd? Nee Ja B3. Hoeveel kinderen heeft u? ............................................... (aantal kinderen) B4. Hoe oud zijn de kinderen? Kind 1 ... jaar Kind 2 ... jaar Kind 3 ... jaar Kind 4 ... jaar
1 2
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
88
Kind 5 Kind 6
... jaar ... jaar
C. OUDERLIJK HUIS C1. In welk land zijn uw biologische vader en moeder geboren? vader Nederland 1 Indonesie, Molukken 2 Turkije 3 Marokko 4 Suriname 5 Nederlandse Antillen, Aruba 6 Zuid Europa (Spanje, Italie, Griekenland, etc.) 7 Oost Europa (Joegoslavie, Hongarije, Polen, 8 Tsjecho-Slowakije, etc.) West Europa (Duitsland, Engeland, Belgie, Frank9 rijk, Zwitserland,...) Afrika 10 Ander land, namelijk ............ 11
moeder 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
D. OPLEIDING EN WERK D1. Wat is de hoogste behaalde opleiding die u met een diploma heeft rond? Alleen lager onderwijs of minder Lager beroepsonderwijs (bijv. LTS, ambachtsschool, huishoudschool) MAVO of ULO/MULO Middelbaar beroepsonderwijs (bijv. MTS, MEAO) HAVO/VWO/Gymnasium/Atheneum of MMS/HBS Hoger beroepsonderwijs (bijv.HTS, HEAO) Wetenschappelijk onderwijs
afge1 2 3 4 5 6 7
89
BIJLAGEN
D2. Wat is uw belangrijkste dagelijkse bezigheid? Werkend (betaald) In opleiding Verantwoordelijk voor huishouden en/of opvoeding Werkloos Langdurig ziek of arbeidsongeschikt Gepensioneerd of met de VUT Anders, namelijk .........................................
1 2 3 4 5 6 7
D3. Hoeveel bedraagt, ongeveer, het totale netto inkomen per maand in uw huishouden (van u en uw eventuele partner)? Minder dan 1000 euro 1 1000-1500 euro 2 1500-2000 euro 3 2000-2500 euro 4 2500-3000 euro 5 3000 euro of meer 6 E. SCHOOL VAN DE KINDEREN E1. Wat is het geboortejaar van het jongst schoolgaande kind? 19............... E2. Kunt u aangeven op welke school uw kinderen zitten? Indien u eerdere kinderen heeft, begint u met het jongste schoolgaande kind en eindigt u met het oudste. Andere School In de wijk School B School A school C (vult u in) (vult u in) A
Kind 1
1
2
3
B
Kind 2
1
2
3
C
Kind 3
1
2
3
D
Kind 4
1
2
3
E
Kind 5
1
2
3
F
Kind 6
1
2
3
……….
……….
……….
……….
……….
……….
……….
……….
……….
……….
90
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
F. PARTNER Heeft u geen partner (getrouwd, samenwonend, of relatie van minimaal 3 maanden), dan kunt u de vragen F1. en F2. overslaan en verder gaan met vraag G1. F1. Wat is de hoogst behaalde opleiding die uw partner met een diploma heeft afgerond? Alleen lager onderwijs of minder 1 Lager beroepsonderwijs (bijv. LTS, ambachtsschool, huishoud2 school) MAVO of ULO/MULO 3 Middelbaar beroepsonderwijs (bijv. MTS, MEAO) 4 HAVO/VWO/Gymnasium/Atheneum of MMS/HBS 5 Hoger beroepsonderwijs (bijv.HTS, HEAO) 6 Wetenschappelijk onderwijs 7 F2. Wat is de belangrijkste dagelijkse bezigheid van uw partner? Werkend (betaald) In opleiding Verantwoordelijk voor huishouden en/of opvoeding Werkloos Langdurig ziek of arbeidsongeschikt Gepensioneerd of met de VUT Anders, namelijk .........................................
1 2 3 4 5 6 7
F3. In welk land zijn de biologische vader en moeder van uw partner geboren? Vader Moeder Nederland 1 1 Indonesie, Molukken 2 2 Turkije 3 3 Marokko 4 4 Suriname 5 5 Nederlandse Antillen, Aruba 6 6 Zuid Europa (Spanje, Italie, Griekenland, etc.) 7 7 Oost Europa (Joegoslavie, Hongarije, Polen, 8 8 Tsjecho-Slowakije, etc.) West Europa (Duitsland, Engeland, Belgie, Frank9 9 rijk, Zwitserland,...) Afrika 10 10 Ander land, namelijk ............ 11 11
BIJLAGEN
91
G. SCHOOLKEUZE G1. Hoe belangrijk waren onderstaande redenen voor u bij de keuze voor de basisschool waarop uw jongste schoolgaande kind momenteel zit? Kwaliteit van de school: Zeer OnNoch BeZeer onbeonlangbebelangberijk langlangrijk langrijk rijk rijk/ noch belangrijk Het niveau van A deze school staat 1 2 3 4 5 als goed bekend Van deze school gaan er veel kindeB 1 2 3 4 5 ren naar HAVO/VWO School besteedt veel aandacht aan C 1 2 3 4 5 kinderen met leerachterstand School besteedt ook aandacht aan D 1 2 3 4 5 sneller lerende kinderen School besteedt E veel aandacht aan 1 2 3 4 5 creatieve vakken Deze school scoort goed volgens de F 1 2 3 4 5 Inspectie van het Onderwijs
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
92
Match tussen school en thuis: Zeer onbelangrijk
G
H
I
J
K
L
De sfeer (regels/omgang met kind) van de school spreekt ons aan Op deze school zitten veel kinderen uit hetzelfde milieu als wij Op deze school zitten veel autochtone kinderen Veel kinderen (vriendjes) uit de buurt gaan ook naar deze school Op deze school zitten weinig allochtone kinderen Op deze school zitten ook andere kinderen van mij
Onbelangrijk
Noch onbelangrijk/ noch belangrijk
Belangrijk
Zeer belangrijk
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
Zeer onbelangrijk
Onbelangrijk
Noch onbelangrijk/ noch belangrijk
Belangrijk
Zeer belangrijk
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
Afstand:
M N
Deze school is lopend goed bereikbaar Deze school is dichtbij
93
BIJLAGEN
O
De weg naar deze school is veilig wat verkeer betreft
1
2
3
4
5
94
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
Aanbod en voorzieningen: Zeer onbelangrijk
P
Q
R
Deze school heeft een naschoolse opvang Deze school zit in een nieuw en ruim gebouw Deze school ziet er verzorgd uit
Onbelangrijk
Noch onbelangrijk/ noch belangrijk
Belangrijk
Zeer belangrijk
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
G2. Zijn er andere redenen die belangrijk waren bij de keuze van een basisschool voor uw kind, die niet genoemd worden in vraag G1 ? Nee 1 Ja, namelijk …………………………………………... ………………………………………………………… …………………………………………………………
2
G3. Was de gekozen school ook de school van uw eerste voorkeur? Nee 1 Ja 2 G4. Waarom heeft u uw kind niet naar een andere school in Tilburg gestuurd? Er zijn meerder antwoorden zijn mogelijk. Het niveau van de school staat als slecht bekend 1 Deze school scoort slecht volgens de Inspectie van het On2 derwijs Op deze school zitten teveel allochtone kinderen 3 Te weinig kinderen (vriendjes) uit de buurt gaan ook naar 4 deze school Deze school is lopend niet goed bereikbaar 5 Deze school is te ver weg 6 School besteedt weinig aandacht aan kinderen met leerach7 terstand Deze school heeft geen naschoolse opvang 8
BIJLAGEN
95
G5. Waren er andere redenen om uw kind niet naar een andere school te sturen, die niet genoemd worden in vraag G4? Nee 1 Ja, namelijk …………………………………………... ………………………………………………………… 2 ………………………………………………………… G6. Wat was de samenstelling van uw huishouden op het moment dat u een keuze van een school voor uw kind moest maken? Alleenstaand met kinderen 1 Samenwonend/getrouwd met kinderen 2 Inwonend bij ouders 3 Anders, namelijk .......................... 4 G7. Kunt u aangeven wie uiteindelijk de keuze voor een school (voor uw jongst schoolgaande kind) heeft gemaakt? De vader van het kind 1 De moeder van het kind 2 Vader èn moeder van het kind 3 Anders, namelijk .......................................... 4 G8. Kunt u aangeven hoeveel minuten de reistijd is (of zou zijn) vanaf uw huis naar school? 0 tot 5 minuten 1 6 tot 10 minuten 2 11 tot 15 minuten 3 Langer dan 15 minuten 4 G9. Hoe gaat het kind elke dag naar school? Omcirkel één mogelijkheid, namelijk die zich het meest voordoet: Het kind loopt zonder ouder naar school 1 Het kind loopt met de ouder naar school 2 Het kind fietst zonder ouder naar school 3 Het kind fietst met de ouder naar school 4 Het kind gaat met het openbaar vervoer 5 Het kind wordt met de auto gebracht 6 Anders, namelijk …………………….. 7 (vult u in, bijv. ‘met taxi’)
96
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
G10. Als u nu nogmaals zou moeten kiezen, denkt u dat u (met de kennis die u nu heeft over de school) voor dezelfde school zou kiezen? Ja 1 Nee, omdat………………………………… 2 ………………..…………………...(vult u in) G11. Is uw kind wel eens veranderd van basisschool? Ja, omdat …………………………………… …………………………………….(vult u in) Nee
1 2
G12. Geeft u aan of u het met de volgende uitspraak eens of oneens bent. HeleEens NeuOneens Helemaal traal maal eens oneens Het is een probleem als de 2 3 4 5 school veel meer 1 allochtone kinderen zou krijgen. G13. Zou u uw kind van school afhalen als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen? Nee > Door naar vraag H1. 1 Ja > verder met vraag G14. 2 G14.Kunt u aangeven waarom u uw kind in dat geval van de school af zou halen? …………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………… ………………………....(vult u in)
BIJLAGEN
97
H. CONTACT De volgende vragen gaan over het hebben van contact met andere ouders. Hierbij kan het om contact gaan op basis van vriendschap, contact op het werk, in de buurt, in een winkel, een sportvereniging, etc. H1. Kunt u het aantal keer aangeven dat u per maand contact heeft met autochtone ouders van andere kinderen van de school van uw kind? Minder 1 1 of 2 keer per maand 2 3 of 4 keer per maand 3 5 keer per maand 4 Vaker 5 H2. Kunt u aangeven waar het contact met die autochtone ouders van andere kinderen plaatsvindt? Meerdere antwoorden zijn mogelijk. Bij andere ouders thuis 1 Op het werk 2 Bij de sportvereniging 3 In het uitgaansleven 4 Bij culturele evenementen 5 Op straat 6 Op school 7 In de supermarkt 8 Op ouderavonden op school 9 In de kerk/moskee 10 Anders, namelijk ........................................... 11 H3. Zou u dat contact met die ouders meer als een ‘oppervakkig’ of een ‘vriendschappelijk’ contact omschrijven ? Meer als een oppervlakkig contact 1 Meer als een vriendschappelijk contact 2 H4. Kunt u het aantal keer aangeven dat u per maand contact heeft met ouders van allochtone kinderen van de school van uw kind? Minder 1 1 of 2 keer per maand 2 3 of 4 keer per maand 3 5 keer per maand 4 Vaker 5
98
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
H5. Kunt u aangeven waar het contact met die ouders van die allochtone kinderen plaatsvindt? Meerdere antwoorden zijn mogelijk. Bij andere ouders thuis 1 Op het werk 2 Bij de sportvereniging 3 In het uitgaansleven 4 Bij culturele evenementen 5 Op straat 6 Op school 7 In de supermarkt 8 Op ouderavonden op school 9 In de kerk/moskee 10 Anders, namelijk ........................................... 11 H6. Zou u dat contact met die allochtone ouders meer als een ‘oppervakkig’ of een ‘vriendschappelijk’ contact omschrijven ? Meer als een oppervlakkig contact 1 Meer als een vriendschappelijk contact 2 H7. Kunt u aangeven wie van uw gezin dat contact heeft met de andere ouders? Alleen de moeder 1 Alleen de vader 2 Beide ouders, maar de moeder vaker dan de vader 3 Beide ouders, maar de vader vaker dan de moeder 4 Anders, namelijk .................. 5
BIJLAGEN
99
I. OPVATTINGEN I1. In Nederland wonen mensen zoals Turken, Surinamers en Marokkanen, die oorspronkelijk afkomstig zijn uit andere landen. Over hen horen we regelmatig allerlei uitspraken. De meningen daarover zijn nogal verdeeld. Het gaat hier om uw mening, er zijn dus geen ‘foute’ antwoorden mogelijk. Geeft u aan of u het met de uitspraken eens of oneens bent. HeleEens NeuOnHelemaal traal eens maal eens oneens Onderwijs aan kinderen van allochtonen gaat ten A 1 2 3 4 5 koste van de Nederlandse kinderen Etnische minderheden B gedragen zich over het 1 2 3 4 5 algemeen heel netjes Allochtonen komen bij het toewijzen van huizen C 1 2 3 4 5 eerder aan de beurt dan Nederlanders Turken hebben zoveel D kinderen omdat ze nog 1 2 3 4 5 niet beter weten Onder asielzoekers zitE ten ook veel misdadi- 1 2 3 4 5 gers Met Marokkanen weet je nooit zeker of ze niet F 1 2 3 4 5 plotseling aggresief worden Allochtonen die een winkel beginnen, pikken G het werk van de Neder- 1 2 3 4 5 landse middenstanders in De meeste Surinamers H 1 2 3 4 5 werken nogal langzaam Etnische minderheden passen zich in het algeI 1 2 3 4 5 meen heel goed aan in Nederland Bezuinigingen op sociaJ le uitkeringen zouden 1 2 3 4 5 helemaal niet nodig zijn,
100
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
als er niet zoveel werkloze allochtonen waren
BIJLAGEN
101
J. OPINIES J1. Als er morgen verkiezingen voor de Tweede Kamer zouden zijn en u zou gaan stemmen, op welke partij zou u dan stemmen? Als u twijfelt tussen twee partijen, kiest u dan de meest waarschijnlijke. CDA 1 PvdA 2 VVD 3 LPF 4 SP 5 Groenlinks 6 D66 7 Christenunie 8 SGP 9 Ouderen partij (Unie 55+, AOV) 10 Blanco 11 Zou niet gaan stemmen 12 Anders, namelijk …………………………… 13 J2. Bent u lid van een kerk of geloofsgemeenschap? Zo ja, van welke? Niet behorend bij kerk 1 Rooms-Katholiek 2 Nederlands Hervormd 3 Gereformeerd 4 Islamitisch 5 Joods 6 Anders, namelijk …………………………… 7
102
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
Meewerken aan het tweede deel van dit onderzoek? Het onderzoek bestaat uit twee delen. Deze schriftelijke vragenlijst is het eerste deel van het onderzoek, het tweede deel zal bestaan uit interviews met een aantal ouders. Het interview wordt gehouden met één ouder tegelijk (bij de ouder thuis of op school) en zal ongeveer 1 uur duren. De ouders kunnen in het interview dieper ingaan op de schoolkeuze die zij hebben gemaakt. Via deze interviews kan zo specifiekere informatie worden verkregen. Wanneer u aan dit tweede deel van het onderzoek mee wilt werken, dan kunt u mij dit laten weten door hieronder uw naam, adres en telefoonnummer te vermelden. Na een paar weken zal contact met u worden opgenomen. Ja, ik wil meewerken aan het interview: Achternaam: .......................................................................................... Adres: .......................................................................................... Telefoonnummer: ........................................................................
Terugsturen van de vragenlijst: Wilt u deze vragenlijst zo spoedig mogelijk (voor 23 april) terugzenden. U kunt de vragenlijst in de bijgesloten enveloppe terugsturen, een postzegel is niet nodig. U bent nu aan het einde gekomen van deze vragenlijst. Ik dank u hartelijk voor uw medewerking aan dit onderzoek. Mocht u vragen hebben, kunt u mij per e-mail bereiken:
[email protected]
BIJLAGEN
Bijlage 2
103
Topics en vragen diepte-interview
Introductie: Dankwoord voor het interview. Garanderen vertrouwelijkheid informatie. Toestemming vragen voor opnemen gesprek. Uitleg (+ reden van) dit onderzoek + dit interview als extra onderdeel onderzoek. Topic 1: keuze van school. Aangeven waarom voor deze school is gekozen? (noemt positieve kenmerken) Kan de ouder aangeven waaruit positieve kenmerken van een school blijken? (sfeer, wat betekent dat? kwaliteit, wat betekent dat? etc...) En waarom niet voor de andere scholen in de buurt gekozen? (noemt negatieve kenmerken) Kan de ouder aangeven waaruit negatieve kenmerken van een school blijken? Kent u de andere scholen in de buurt? (School D/School A/School C/School B/School E) Weet u er iets over te vertellen? Veel ouders noemen de sfeer van een school belangrijk? Wat bedoelen u/ze daar mee? Welke ouders sturen hun kind naar welke school? Welke autochtone ouders? Allochtonen? Topic 2: kwaliteit van de school. Heeft u idee wat ‘de kwaliteit’ is van deze school? Is die van uw school hoger dan die van de andere scholen? Wat is de kwaliteit van de andere scholen? Van welke scholen gaan de meeste leerlingen naar HAVO/VWO? Topic 3: etnische samenstelling. Heeft u een idee hoeveel procent allochtonen op deze school en de andere scholen zitten? Wat vindt u daarvan? Stelling luidde: “Het is een probleem als de school veel meer allochtone kinderen zou krijgen.” Meer dan de helft van de ouders was het daar mee eens. Bent u het daar mee eens? Waarom wel/niet. Mening over die andere ouders vragen. Een redenlijk aantal (30%?) zou hun kind afhalen van zo’n school. Bent u het daar mee eens? Waarom wel/niet. Topic 4 : ‘andere’ ouders. Kent u ouders die hun kind naar de verderop gelegen school doen? (Reeshof) Kent u dat daar de redenen van?
104
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
Topic 5: buurt van de school. Buurt (direct eromheen) rond School C ‘anders’ dan buurt rond School B? Afronding: Nagaan of elk onderdeel (Topic) voldoende aan bod is gekomen. Elk onderdeel voldoende aan bod is gekomen? Dankwoord voor het gesprek Benadrukken vertrouwelijkheid gesprek Vragen of de ouder nog iets kwijt wil Uitleg geven aan geïnterviewde wat er met gegevens zal gebeuren.
BIJLAGEN
Bijlage 3
105
Codes diepte-interview
afstand tot school andere ouder kiest andere school andere scholen overwogen anderen discrimineren biografische gegevens contacten - met leerkrachten/school datum en tijdstip interview fusie en dan? geloof - op school informatie inwinnen kwaliteit school mening over discrimerende ouders mening over onderwijssysteem mening over opvoeding negatieve punten andere school negatieve punten eigen school ouder disrimineert ouder voelt discriminatie ouderparticipatie op school % allochtonen - andere scholen
% allochtonen - buurt % allochtonen - eigen school % allochtonen - wat goede verhouding school pesten peuterspeelzaal? positief tegenover intergratie positieve punten - andere school positieve punten - eigen school prestatiegericht reden voor keuze verdergelegen school reden zwarter worden school scholen weren allochtonen? sfeer van de eigen school taal toekomstverwachting kleur school verschillen tussen culturen visie mogelijkheden kind vooroordelen van allochtonen ouder wordt aangesproken op afkomst
106
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
Bijlage 4 OLS regressie ‘etnische tolerantie’ (algemene vorm), gestandaardiseerde regressie-coefficiënten 1
OLS regresie van ‘etnische tolerantie’ (algemene vorm ) op onafhankelijke variabelen (gestandaardiseerde coëfficiënten) Variabele Vader (a) Leeftijd Allochtoon (b)
Model 1
Model 2
Model 3
Model 4
-0,118 -0,029
-0,099 0,003 0,130
-0,003 0,013 0,299**
0,011 0,013 0,411
0,431***
0,489**
Opleiding Opleiding * allochtoon N= R-kwadraat =
-0,113 62 0,012
62 0,028
61 0,184
61 0,186
R-kwadraat (model 1-2) = 1,6% (F (3;59) =.492= 0.68 R-kwadraat (model 2-3) = 15,6 % (F (4;58) =1.825= 0.13 R-kwadraat (model 3-4) = 0,2 % (F (5;57) =1.672= 0.15 * Significant op 0.10 niveau ** Significant op 0.05 niveau *** Significant op 0.01 niveau a) referentie voor de dummy geslacht is man b) referentie voor de dummy etnische afkomst is autochtone ouder 1 algemene vorm: hoe hoger de score, des te toleranter
107
BIJLAGEN
Bijlage 5 Logistische regressieanalyse ‘etnische tolerantie’ (concrete vorm), gestandaardiseerde regressiecoefficiënten
Logistische regressieanalyse van ‘etnische tolerantie’(concrete vorm)(c) Model 1 Model 2 Model 3 Model 4 Exp (B)
Sig
Exp (B)
Sig
Exp (B)
Sig
Exp (B)
Sig
Vader (a)
0,506
0,318
0,537
0,367
0,639
0,527
0,846
0,821
Leeftijd
0,945
0,188
0,949
0,239
0,960
0,394
0,962
0,425
1,593
0,373
1,993
0,220
10,726
0,137
1,161
0,434
1,647
0,181
0,608
0,260
Variabele
Allochtoon (b) Opleiding Opleiding * allochtoon N=
73
73
72
72
* Significant op 0.10 niveau ** Significant op 0.05 niveau *** Significant op 0.01 niveau a) referentie voor de dummy geslacht is man b) referentie voor de dummy etnische afkomst is autochtone ouder c) referentie voor de dummy etnische tolerantie (concrete vorm) is wél van school af halen
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
108
Bijlage 6 Significantie toetsen van interactie -effecten
Bijlage 6A: logistische regressieanalyse ---------------------- Variables in the Equation ---------------------Variable ALLOFAUT 337.2971 KLEURSCH 153888.55 KLESCHAF .0018 Constant
B
S.E.
5.8210
Wald
30.2801
df
Sig
.0370
R
Exp(B)
1
.8476
.0000
11.9440
60.4541
.0390
1
.8434
.0000
-6.3442
30.2348
.0440
1
.8338
.0000
-8.8180
60.5167
.0212
1
.8841
Bijlage 6B: logistische regressieanalyse ---------------------- Variables in the Equation ---------------------Variable OPLGEZ 1.3252 KLEURSCH 1.0011 KLESCHOP .6930 Constant
B
S.E.
Wald
df
Sig
.2816
.8027
.1230
.0011
1.8439
.0000
-.3667
.4971
2.8257
3.0648
.5441
.8501
1
R 1 1
Exp(B)
.7258
.0000
1.0000
.0000
.4607
.0000
1 .3565
109
BIJLAGEN
Bijlage 6C: logistische regressieanalyse ---------------------- Variables in the Equation ---------------------Variable ALLOFAUT 9.0733 OPLGEZ 2.2077 ETNAOPL .6672 Constant
B
S.E.
Wald
df
Sig
R
Exp(B)
2.2053
1.4390
2.3488
1
.1254
.0599
.7920
.7091
1.2475
1
.2640
.0000
-.4046
.4006
1.0199
1
.3125
.0000
-3.0961
2.6074
1.4099
1
.2351
EEN ZWARTE OF EEN WITTE SCHOOL?
110
Bijlage 6D: OLS regressie Coefficientsa
Model 1
(Constant) ETNAFK KLEUR KL
Unstandardized Coefficients B Std. Error 4.250 .593 -1.375 .640 -2.009 .632 1.557 .716
Standardi zed Coefficien ts Beta -.541 -.764 .581
t 7.170 -2.148 -3.177 2.175
Sig. .000 .035 .002 .033
a. Dependent Variable: Probleem als school veel meer allochtonen krijgt?
Bijlage 6E: OLS regressie Coefficientsa
Model 1
(Constant) OPLGEZ KLEURSCH KLESCHOP
Unstandardized Coefficients B Std. Error .787 .985 .232 .281 1.077 .647 -9.12E-02 .199
Standardi zed Coefficien ts Beta .278 .413 -.161
t .799 .827 1.666 -.459
a. Dependent Variable: Probleem als school veel meer allochtonen krijgt?
Sig. .427 .411 .100 .647