Naar de best practice voor de opmaak van een promisvonnis Onderzoek naar aanleiding van een jurisprudentieanalyse bij het Bossche Hof
Tommy Laro 05-04-2010 Universiteit van Tilburg
Inhoudsopgave
1.
Inleiding
4
2.
Opzet van het onderzoek
6
2.1
Doel van het onderzoek & onderzoeksvraag
6
2.2
Relevantie
6
2.3
Methodologie
7
3.
De achtergrond van Promis
8
3.1
Inleiding
8
3.2
Waarom motiveren?
9
3.3
Motiveringsvereisten
10
3.4
Uitdrukkelijk onderbouwde standpunten
13
3.5
De Hoge Raad over Promis
17
4.
Uitkomsten van het onderzoek
18
4.1
Om wat voor soort zaak gaat het?
18
4.2
Met betrekking tot de vragen van art. 348 Sv en de eerste drie vragen van art. 350 Sv:
4.2.1
19
Wordt met betrekking tot de betwiste punten steeds zowel het standpunt van de AG als dat van de verdediging vermeld en worden deze ook onderbouwd?
19
4.2.2
Wordt door het hof gemotiveerd op deze punten ingegaan?
19
4.3
Met betrekking tot de op te leggen straf/maatregel:
20
4.3.1 Wordt de beslissing van de eerste rechter vermeld?
20
4.3.2 Wordt de vordering van de AG vermeld en onderbouwd?
21
4.3.3 Wordt het standpunt van de verdediging vermeld en onderbouwd?
21
4.3.4 Zijn er oriëntatiepunten voor dit delict en worden deze vermeld?
22
4.3.5 Wordt gemotiveerd op argumenten van de AG en de verdediging ingegaan?
24
2
4.3.6 Als de beslissing aanmerkelijk anders is dan die van de eerste rechter
4.4
en de vordering van de AG, wordt dan uitgelegd waarom?
25
Concluderend
27
4.4.1 Is de motivering op maat?
27
4.4.2 Is er inzicht in de gedachtegang van de rechter?
28
4.4.3 Is het arrest begrijpelijk?
29
4.4.4 Zijn
alle
redengevende
feiten
en
omstandigheden
in
de
bewijsredenering direct in het arrest opgenomen?
32
4.4.5 Is het controleerbaar of de opgenomen redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen?
33
4.4.6 Is er kwaliteitsverbeterende aandacht gegeven aan de straf- en maatregelmotivering?
34
4.4.7 Is er een uitgewerkt arrest?
36
4.5
Benadeelde partij
36
4.6
Interviews tijdsdruk
37
5.
De best practice
39
5.1
Rechterlijk beleid
39
5.2
Doel van de best practice
42
5.3
Best practice uit 1913
44
5.4
Best practice
45
6.
De rechtskracht van de best practice
54
6.1
Codificatie
54
6.2
Oriëntatiepunten in de wet?
55
6.3
Overige punten uit de best practice codificeren?
57
7.
Conclusie
60
Bronvermelding
66
Bijlage
69
3
1.
Inleiding
Door de gemiddelde burger wordt een rechterlijke beslissing niet altijd goed begrepen. Een veelgehoord punt van kritiek is dat rechterlijke beslissingen zijn geschreven in onbegrijpelijke juridische taal. Het achterwege blijven van een duidelijke uitleg tot het moment dat de verdachte of het openbaar ministerie een rechtsmiddel instelt, doet de kritiek toenemen. Een vonnis bevat vaak nog maar het hoogst noodzakelijke op het moment dat het wordt uitgesproken. Een duidelijke verhaallijn ontbreekt vaak in het vonnis. Dit kan leiden tot onnodige maatschappelijke discussies over de hoogte van de opgelegde straffen. Daarnaast zorgt het voor ontevredenheid bij verdachten en advocaten die hun standpunt vaak niet terugzien in het vonnis, zodat ze het gevoel hebben niet gehoord te zijn.1 Er is een maatschappelijke ontwikkeling gaande waarin gezagsargumenten sterk aan kracht hebben ingeboet. Gezag moet worden verdiend. Gezag wordt niet meer automatisch verbonden met autoriteit, maar veeleer met de inhoud, met de wijze waarop de functie wordt uitgeoefend. Dat geldt ook voor de rechterlijke macht. De aanvaardbaarheid van het rechterlijk oordeel hangt meer dan vroeger af van de overtuigende kracht van de daaraan ten grondslag liggende argumentatie. Sinds 2004 is de rechtspraak bezig om een vorm te vinden waarin de uitspraken voor het publiek beter leesbaar en dus begrijpelijker zijn. Deze vorm is gevonden in het Project motiveringsverbetering in strafvonnissen (hierna: Promis). Dit project moet leiden tot vonnissen die meer inzicht geven in de redenering achter de rechterlijke beslissing. De rechter dient in zijn promisvonnis inzicht te geven in zijn gedachtegang, in de wijze waarop hij tot zijn beslissing is gekomen. Vooral die onderwerpen die op de terechtzitting een punt van discussie zijn geweest, verdienen de aandacht. De rechter motiveert dus de beslissingen die afwijken van het standpunt van het OM en/of de verdediging.2 Het vertrouwen van de burger in de rechtspraak moet hiermee toenemen. Het doel is om de bewijs- en strafmaatbeslissing in een vonnis te verbeteren, dit om te komen ‘tot een betere communicatie tussen de strafrechter, betrokkenen en uiteindelijk de samenleving als geheel’. In dat verband valt de term ‘motivering op maat’: er wordt uitgebreid gemotiveerd waar dit nodig is, terwijl met een beperkte 1 2
C.H.W.M. Sterk & C.L.R.L.M. Ficq, ‘Promis: inzicht in de gedachtegang van de rechter’, NJB 2008, 3. Promis: een belofte van de rechtspraak.
4
motivering kan worden volstaan als de uitspraak voor zichzelf spreekt.3 De motivering dient zodanig te zijn ingericht dat inzicht wordt gegeven in de gedachtegang van de rechter en dat deze motivering helder, transparant, begrijpelijk en controleerbaar is.4 Om het vonnis leesbaarder te maken, dienen de bewijsmiddelen direct in het vonnis te worden opgenomen in een verhalende vorm. De bewijsmotivering wordt altijd opgenomen in het vonnis. Dit betekent dat er niet op een later tijdstip een aanvulling op het vonnis komt met de bewijsmiddelen. Bij de uitspraak is dus direct duidelijk op welke bewijsmiddelen de rechter zijn oordeel heeft gebaseerd. De motivering van de bewezenverklaring gebeurt in verteltrant of met zakelijke weergave van het bewijs, met verwijzing in een voetnoot naar het bewijsmiddel waaruit de betreffende passage afkomstig is. Bij de strafmotivering wordt ook gekeken naar wat in soortgelijke zaken aan straf is opgelegd. Daarbij worden zo min mogelijk standaardbewoordingen gebruikt. Voor het hof geldt daarnaast dat het ook aangeeft of er verschil is met de straf zoals die door de rechtbank is opgelegd en waarom het afwijkt van de straf die in eerste aanleg is opgelegd.5 Aan de hand van de hiervoor genoemde doelen is het programma Strafsector 2010 tot de volgende definitie van Promis gekomen: ‘een promisuitspraak is een uitspraak waarin de rechter op heldere, begrijpelijke en transparante wijze aangeeft welke de redengevende feiten en omstandigheden zijn waarop de beslissing steunt dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Hierbij is het controleerbaar aan welke wettige bewijsmiddelen deze redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend en geeft de rechter op begrijpelijke wijze en in begrijpelijke taal inzicht in zijn gedachtegang bij de beslissing op beargumenteerde standpunten van OM en/of verdediging. Daarnaast bevat de uitspraak een heldere motivering van sanctiesoort en maat. Een promisuitspraak is ook een uitspraak waarin de rechter op heldere, begrijpelijke en transparante wijze motiveert op welke gronden hij tot een vrijspraakbeslissing is gekomen. Hetzelfde geldt voor beslissingen die ontslag van alle rechtsvervolging inhouden’.6
3
Eindrapport Pilot PROMIS, d.d. 26 mei 2005, beschikbaar via < www.rechtspraak.nl >. Veldonderzoek Promis – Verslag en conclusies – maart 2009, p. 31. 5 Promis: een belofte van de rechtspraak. 6 Veldonderzoek Promis – Verslag en conclusies – maart 2009, p. 26. 4
5
2.
Opzet van het onderzoek
2.1
Doel van het onderzoek & onderzoeksvraag
Het doel van mijn onderzoek is om te komen tot een best practice voor de opmaak van een promisvonnis. Daarbij wil ik tevens onderzoeken welke rechtskracht deze best practice dient te hebben. Gedurende mijn onderzoek heb ik me gericht op beantwoording van de volgende centrale onderzoeksvraag: wat is de best practice voor de opmaak van een promisvonnis en welke rechtskracht dient deze best practice te hebben?
2.2
Relevantie
Er is nog nauwelijks literatuur beschikbaar met betrekking tot dit onderwerp. Dit komt mede doordat het een heel recent onderwerp is en het project zich nog in een proeffase bevindt. Tot op heden is enkel onderzocht of een motivering op promiswijze een verbetering is ten opzichte van het verleden. Mijn onderzoek is vernieuwend. Ik zal niet alleen de promisarresten analyseren aan de hand van criteria waaraan een promisarrest dient te voldoen, ik zal tevens een best practice opstellen voor de opmaak van een promisvonnis en vervolgens ook nog uiteenzetten welke rechtskracht deze best practice dient te hebben. Zo tracht ik de kloof tussen de strafrechter en de burger te verminderen. In de maatschappij is veel onbegrip over de beslissingen van de rechterlijke macht.7 Dat de vonnissen vaak zijn geschreven in minder begrijpelijke juridische taal speelt hierbij een rol. Ook ontbreekt vaak een motivering van de bewezenverklaring. Er is geen heldere verhaallijn. Door veel promisarresten te bestuderen en de rechterlijke macht te wijzen op een aantal punten dat zou kunnen worden verbeterd, probeer ik het niveau van de promisuitspraken naar een hoger plan te tillen. Door een best practice op te stellen tracht ik te komen tot één opmaak van een promisvonnis waar de verschillende strafkamers gebruik van maken. Dit moet leiden tot kwalitatief hoogwaardige vonnissen die ook wat structuur betreft op elkaar aansluiten. Dit moet eraan bijdragen dat een burger een vonnis beter begrijpt. Ik heb niet de illusie dat de kloof tussen de rechterlijke macht en de maatschappij hiermee verdwijnt. Wel streef ik ernaar om de mogelijkheden 7
J. de Keijser & H. Elffers, ‘Onbegrip voor het strafoordeel bedreigt het draagvlak voor het rechtssysteem niet’, in: M. Malsch & N. van Manen (red.), De begrijpelijkheid van de rechtspraak, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2007, p.115-127.
6
die de rechterlijke macht heeft om meer begrip bij de burger te kweken ten volle te benutten. Een helder gestructureerd, uitgebreid gemotiveerd vonnis kan ertoe bijdragen dat de kloof tussen burger en strafrechter iets afneemt.
2.3
Methodologie
Het onderzoek vond voor een groot deel plaats door middel van een analyse van arresten. Onderzocht werden de arresten van de strafkamers van het Bossche Hof, die van de desbetreffende kamer het predicaat ‘promisarrest’ hebben gekregen. Deze arresten werden door het gerechtshof ter beschikking gesteld. De te onderzoeken periode liep van 1 februari 2009 tot en met 31 mei 2009. Daarbij heb ik uiteindelijk 177 arresten bekeken. Voor de projectgroep van het hof heb ik, mede ten behoeve van een RM-overleg op 20 april 2009, tussenrapportages geschreven met mijn eerste bevindingen. Na 20 april 2009 heb ik natuurlijk nog nieuwe arresten ontvangen om te analyseren. Ik heb hierbij geen ontwikkelingen kunnen ontdekken die zich hebben voorgedaan naar aanleiding van het RM-overleg. In dit verslag zal ik daarom geen onderscheid maken tussen de arresten die zijn gewezen voor het RM-overleg van 20 april 2009 en de arresten die daarna zijn gewezen. De projectgroep heeft mij een aantal criteria aangereikt waaraan ik de arresten diende te toetsen. Deze criteria zijn door het hof overgenomen uit de ‘Notitie uitgangspunten promis in de praktijk’.8 Dit zijn de criteria:
A) Motivering op maat. Wordt uitgebreid gemotiveerd wat uitgebreid moet worden gemotiveerd en wordt kort gemotiveerd als dit mogelijk is? In de promisrapporten wordt daarbij steeds gefocust op de bewijs- en de sanctiebeslissing; het onderzoek heeft zich echter ook gericht op de formele vragen (art. 348 Sv) en de kwalificatieen strafbaarheidsvraag (art. 350 Sv). B) Er is inzicht in de gedachtegang van de rechter. Is duidelijk welke redenering de rechter heeft gevolgd? C) Helderheid, transparantie, begrijpelijkheid en controleerbaarheid. Is de redenering van de rechter te volgen? De vraag is wie daarbij criteriumfiguur is. Wat voor de onderzoeker begrijpelijk is, hoeft dat voor een derde nog niet te zijn (NB: 8
M.J. van Duijne Strobosch & A.M.M. van Leuven, Notitie uitgangspunten promis in de praktijk, Programma Strafsector 2010, Den Haag 22 juli 2008.
7
andersom zal die stelling niet opgaan). Gezien de doelen van Promis zijn opties: de geïnteresseerde ‘leek’ (pers, publiek, politie), de procespartij (eventueel met rechtsgeleerde bijstand), de hogere rechter. Daarbij zal ook moeten worden gekeken naar de aard van de voorliggende zaak. D) Alle redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsredenering zijn direct in het arrest opgenomen. E) Het is controleerbaar of de opgenomen redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen. Is met bronvermelding gewerkt en zo ja, hoe? F) Er
is
kwaliteitsverbeterende
aandacht
gegeven
aan
de
straf-
en
maatregelmotivering. Worden oriëntatiepunten genoemd? Wordt gemotiveerd waarom wordt afgeweken van de eis van het OM en het standpunt van de verdediging? Wordt gebruikgemaakt van een expliciet beginpunt van redeneren (eis OM of oriëntatiepunten) om de strafmotivering inzichtelijker en duidelijker te maken? G) Is er een uitgewerkt arrest of is er aanvulling nodig?
Aan de hand van deze criteria heb ik een vragenlijst opgesteld waaraan ik elk arrest heb getoetst. Deze lijst is met de projectgroep besproken. De vragenlijst is als bijlage toegevoegd. Tevens zal ik een literatuurstudie en een jurisprudentieonderzoek doen om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden.
3.
De achtergrond van Promis
3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk zal ik de achtergrond van Promis schetsen. Dit is noodzakelijk om een beter beeld te krijgen van de beweegredenen van de rechterlijke macht om met dit project te starten. Allereerst zal ik weergeven waarom een rechter zijn uitspraken moet motiveren. Daarbij zal aan bod komen welke functies het motiveren heeft. Zonder het belang van het motiveren van uitspraken duidelijk te hebben, is een goede analyse van de arresten niet mogelijk. Vervolgens zal ik de motiveringsvereisten vermelden die al
8
golden voordat met Promis is gestart. Hiermee probeer ik aan te tonen waarin Promis vernieuwend is. Daarbij zal ik uitgebreid ingaan op de intrede van de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten. Blijkbaar zijn de motiveringsvereisten die al golden voordat met Promis is gestart niet voldoende om te komen tot kwalitatief hoogwaardig gemotiveerde vonnissen. Ten slotte geef ik kort de kernpunten weer van een tweetal standaardarresten waarin de Hoge Raad zich over Promis heeft uitgelaten.
3.2
Waarom motiveren?
‘Met een goede motivering van strafvonnissen zijn verschillende belangen gediend. In de eerste plaats worden de beslissingen die in het strafvonnis genomen worden en de afwegingen die daarbij een rol hebben gespeeld, door de motivering inzichtelijk gemaakt voor de verdachte, het openbaar ministerie, eventuele slachtoffers en de samenleving. In de tweede plaats worden de overwegingen van de strafrechter die het vonnis heeft gewezen door de motivering kenbaar voor de rechter die zich, als een rechtsmiddel wordt ingesteld, vervolgens over de zaak buigt. In de derde plaats bevordert een verplichting tot motivering de zorgvuldigheid van de genomen beslissing’, aldus de memorie van toelichting bij de wijziging van het Wetboek van Strafvordering strekkende tot aanpassing van de eisen te stellen aan de motivering van de bewezenverklaring bij een bekkenende verdachte.9 Deze drie functies van het motiveren van rechterlijke uitspraken worden ook wel de explicatiefuntie, de controlefunctie en de inscherpingsfunctie genoemd. Strafrechtspleging ziet op bestraffing. De staat maakt inbreuken op de grondrechten van individuele burgers. Deze inbreuk vraagt om een rechtvaardiging. Een rechter dient de hem voorliggende zaak zorgvuldig te onderzoeken. Deze zorgvuldigheid wordt aangescherpt door van de rechter te verlangen dat hij zijn beslissingen motiveert. De rechter is een democratisch gebrekkig element in een democratische rechtsorde. ‘Om dit democratische gebrek op te heffen dient hij zijn beslissingen zo goed als mogelijk is te motiveren, opdat de kracht van de motivering het gezag van de beslissing verstevigt. Daaruit moet blijken dat hij de wettelijke grenzen heeft gerespecteerd, hoe hij invulling heeft gegeven aan zijn beoordelingsruimte en dat hij de belangen tegen elkaar heeft afgewogen’. De vonnissen moeten de gronden 9
Kamerstukken II 2003/04, 29 255, nr. 3, p. 1
9
inhouden waarop zij rusten (art. 121 GW). Voor het gebrek aan democratische legitimiteit moet compensatie worden geboden.10 De explicatiefunctie heeft als doel het verwerven van instemming van de procespartijen en/of het publiek. Het doel is legitimiteit. Door openbaarheid en motivering toont de rechter zijn onpartijdigheid en niet-willekeurigheid van zijn handelen. Door te motiveren licht de rechter de procespartijen en derden in omtrent de gronden die hij voor zijn beslissing aanvoert. De explicatie is van belang voor de aanvaarding van het vonnis. Met het oog op de mogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden, dient het vonnis inzicht te geven in de gronden van de genomen beslissing zodat de procespartijen een goede afweging kunnen maken om hier al dan niet gebruik van te maken. De controlefunctie heeft als doel de hogere rechter in staat te stellen te controleren of de uitspraak in overeenstemming is met het recht. Het doel is legaliteit en de eerlijkheid van het proces. De motivering stelt de hogere rechter in staat te controleren of juridisch juiste overwegingen aan de beslissing ten grondslag liggen. De inscherpingsfunctie heeft betrekking op het proces van besluitvorming. Doordat de rechter zich rekenschap moet geven van zijn beweegredenen komt hij tot een betere ‘inscherping’ van de argumenten voor en tegen een beslissing. Hij dwingt zichzelf kritisch te kijken naar zijn eigen uitspraak. Motivering bevordert de zelfcontrole. Door te verplichten te motiveren wordt de rechter scherper met de vragen geconfronteerd welke de bewijsmiddelen zijn, waarom een verweer moet worden verworpen, waarom een bepaalde straf moet volgen etc., dan wanneer hij zou mogen volstaan met het formuleren van conclusies.11
3.3
Motiveringsvereisten
In vonnissen die op promiswijze worden gemotiveerd, is het de bedoeling dat de rechter gemotiveerd ingaat op standpunten/verweren die door de officier van justitie en de verdediging zijn ingenomen/aangevoerd. De vraag is nu waarin Promis vernieuwend is.
10
G.J.M Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 6e druk, Deventer: Kluwer 2008, p. 651-652. G.J.M Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 6e druk, Deventer: Kluwer 2008, p. 652-653; M. Malsch, T.J. Lavender & J.F. Nijboer, ‘Van kop tot staart. Helpt de motivering bij het begrijpen van schriftelijke strafvonnissen?’, NJB 2006, 7; Y. Buruma, ‘Motiveren: waarom?’, in: A. Harteveld, D.H. de Jong & E. Stamhuis (red.), Systeem in ontwikkeling: Knigge-bundel, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2005, p. 71-87; C.M. Pelser, ‘Motivering en openbaarheid’, in: A. Beijer, C.H. Brants, L. van Lent & C.M. Pelser (red.), Openbare strafrechtspleging, Deventer: Kluwer 2002, p. 45-65. 11
10
Er zijn namelijk al motiveringsvereisten in de wet opgenomen en ook uit de jurisprudentie kunnen motiveringsvereisten worden afgeleid. In 1926 bepaalt de Hoge Raad dat de rechter in zijn vonnis niet expliciet hoeft in te gaan op bewijsverweren, omdat de weerlegging daarvan valt te lezen in de gemotiveerde bewezenverklaring: ‘Geen wettelijke bepaling verplicht den rechter, indien de verwerping eener verdediging reeds ligt opgesloten in de bewezenverklaring van een deel der aanklacht, in zijn uitspraak nog te vermelden, dat hij het aangenomen bewijs niet ontzenuwd acht door de omstandigheden, waarop verdachte tot het tegenbewijs beroep heeft gedaan’.12 Op verweren die zien op de vraag of het bewijs is geleverd, hoeft de rechter niet gemotiveerd in te gaan. Dat ten aanzien van de andere hoofdvragen van art. 350 Sv gemotiveerd moet worden beslist volgt uit de artikelen 358 lid 3 Sv jo. 359 lid 2 en 5 Sv. Daarnaast kent art. 359 Sv de dwingende strafmotiveringsvereisten dat de vordering van de officier van justitie in het vonnis moet worden opgenomen, de toepassing van de artikelen 9a of 44a Sr moet worden gemotiveerd, de soort straf of maatregel en de duur van de straf moeten worden gemotiveerd en de oplegging van TBS met verpleging dient te worden gemotiveerd. Een kop-staartvonnis bevat geen motivering van de bewezenverklaring. Die wordt pas toegevoegd als er hoger beroep wordt ingesteld (art. 365a Sv). In dit type vonnis zijn vaak wel ‘nadere overwegingen omtrent het bewijs’ opgenomen, die delen van de bewijsmiddelen weergeven. Sanctiemotiveringen zijn vaak wel aanwezig in een kop-staartvonnis.13 In de loop der jaren is op de regel dat niet hoeft te worden gerespondeerd op bewijsverweren een aantal uitzonderingen tot stand gekomen. In deze situaties is het redelijk te eisen dat de rechter wel een uitdrukkelijk antwoord geeft. De uitzonderingen zijn voornamelijk door de jurisprudentie tot stand gekomen. De eerste jurisprudentiële uitzondering doet zich voor in het geval de verdediging een verweer voert dat ziet op de onrechtmatigheid van verkregen bewijsmiddelen. Indien de rechter het bestreden bewijsmiddel gebruikt, zal hij dat verweer expliciet en gemotiveerd moeten
12
HR 20 december 1926, NJ 1926, p. 56. M. Malsch, T.J. Lavender & J.F. Nijboer, ‘Van kop tot staart. Helpt de motivering bij het begrijpen van schriftelijke strafvonnissen?’, NJB 2006, 7. 13
11
weerleggen.14 Van de verdediging die een beroep doet op een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv mag volgens de Hoge Raad worden verlangd dat deze ‘duidelijk en gemotiveerd aangeeft tot welk in art. 359a Sv omschreven rechtsgevolg het vormverzuim dient te leiden’. Alleen dan is de rechter verplicht een met redenen omklede beslissing te geven.15 De tweede uitzondering betreft de Meer-en-Vaartverweren.16 Dergelijke verweren kenmerken zich door een verklaring van de verdachte over hetgeen hem wordt verweten, die door de gebezigde bewijsmiddelen in het vonnis niet worden weerlegd. Uit de alternatieve lezing van de verdachte kan geen bewezenverklaring volgen. Het verweer is strijdig met de bewezenverklaring maar niet met de bewijsmiddelen. Er zit een ‘gat’ in de bewezenverklaring.17 Een derde uitzondering is de Dakdekkersverweren.18 Een dakdekkersverweer is een verkapt kwalificatieverweer. Bij een dergelijk verweer legt de verdachte een wetsterm anders uit dan in de tenlastelegging is gebeurt. Het gaat om de betekenis van een term in de tenlastelegging die aan de wet is ontleend. De verdachte vecht aan dat zijn gedraging onder die term valt.19 Een vierde categorie uitzonderingen betreft betrouwbaarheidsverweren. Deze categorie is in meerdere gevallen onder te verdelen. Zo is er ten eerste het geval dat een verklaring van een anonieme getuige wordt betwist.20 De rechter moet te kennen geven dat hij zich de vraag naar de betrouwbaarheid heeft gesteld en die positief heeft beantwoord. De eigenlijke inhoudelijke vraag waarom hij de anonieme getuige betrouwbaar acht valt buiten de motiveringsplicht.21 De situatie van het ‘Poppenspelarrest’ is het volgende geval.22 Daarin gaat het niet om de vraag naar de betrouwbaarheid van een verklaring, maar om de vraag naar de betrouwbaarheid van een methode op zichzelf (los van de persoonlijke betrouwbaarheid van de betrokken
14
HR 18 april 1978, NJ 1978, 365 (Erwtenpistool). HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376 m.nt. YB (Afvoerpijp). 16 HR 1 februari 1972, NJ 1974, 459 (Meer en Vaart). 17 G.H. Meijer & D. Emmelkamp, ‘Rechts in zicht: Onbegrepen maakt onbemind. De reikwijdte van artikel 359 lid 2 Sv’, Ars Aequi 2007, 12. 18 HR 16 februari 1982, NJ 1982, 411 (Dakdekker). 19 G.J.M Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 6e druk, Deventer: Kluwer 2008, p. 724. 20 HR 25 september 1984, NJ 1985, 426, 427. 21 HR 30 maart 1999, NJ 1999, 451 m.nt. ’t H. 22 HR 28 februari 1989, NJ 1989, 748 m.nt. ’t H (Poppenspel). 15
12
deskundige).23 Een ander geval is dat van het ‘Snelheidsmeting-arrest’.24 Daarin gaat het om de vraag wat een gemeten snelheid betekent in relatie tot hetgeen de verdachte ten laste is gelegd.25 In een volgend geval gaat het om een deskundigenrapport dat de verdediging aan haar verweer ten grondslag legt. Dat rapport moet de rechter nadrukkelijk in zijn overwegingen betrekken.26. Een volgend arrest waarin de Hoge Raad
bepaalt
dat
de
rechter
gemotiveerd
dient
in
te
gaan
op
een
betrouwbaarheidverweer is het ‘Helmondse carnavalsmoord-arrest’.27 Daarin gaat het om een verklaring van een deskundige die voor het bewijs wordt gebezigd terwijl de verdediging de deskundigheid van de betrokkene aanvecht. Het laatste geval heeft betrekking op vertalingsverweren. Indien de verdachte zich uitdrukkelijk en gemotiveerd beroept op de ondeugdelijkheid van de vertaling van een stuk dat voor het bewijs wordt gebruikt, dient de rechter hiervoor verantwoording af te leggen.28 Wat de jurisprudentie in deze categorieën bewijsverweren gemeen heeft, is dat in die situaties volgens de Hoge Raad niet kan worden volstaan met het slechts opnemen van de gebezigde bewijsmiddelen ter verwerping van een bewijsverweer, juist omdat de reden van die verwerping niet expliciet uit het gebruik van de bewijsmiddelen kan worden gelezen. In dergelijke situaties is de rechter genoodzaakt aanvullend te motiveren.29
3.4
Uitdrukkelijk onderbouwde standpunten
Per 1 januari 2005 is in het kader van de invoering van de ‘Wet bekennende verdachte’ aan het tweede lid van art. 359 Sv een tweede zin toegevoegd die inhoudt dat de strafrechter in zijn vonnis dient te responderen op door de verdediging dan wel de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, indien hij hiervan afwijkt. In een brief van de minister van Justitie over het algemeen kader voor de herziening van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoeksproject Strafvordering 2001, merkt hij op: ‘Gebrek aan inzicht in het gewicht van de factoren 23
HR 30 maart 1999, NJ 1999, 451 m.nt. ’t H. HR 12 maart 1996, NJ 1996, 511 (Snelheidsmeting). 25 HR 30 maart 1999, NJ 1999, 451 m.nt. ’t H. 26 HR 13 mei 1997, NJ 1998, 318, m.nt. Sch (Computergame). 27 HR 27 januari 1998, NJ 1998, 404, m.nt. JR (Helmondse carnavalsmoord). 28 HR 17 april 2001, NJ 2002, 107 m.nt. Sch (Sinti). 29 G.H. Meijer & D. Emmelkamp, ‘Rechts in zicht: Onbegrepen maakt onbemind. De reikwijdte van artikel 359 lid 2 Sv’, Ars Aequi 2007, 12. 24
13
die bij het vervolgingsbeleid of het nemen van de rechterlijke beslissing een rol hebben gespeeld of het gebrek aan overtuigingskracht van de motivering in het vonnis kunnen de geloofwaardigheid van de strafrechtspleging in het geding brengen. Het OM en de rechter dienen zich rekenschap te geven van de invloed die van een beslissing of uitspraak kan uitgaan op het maatschappelijk debat’.30 Het amendement heeft als doel de motiveringsplicht van de rechter te verzwaren. Een rechterlijke uitspraak moet inzicht geven in de redenen die hebben geleid tot de aard en de hoogte van de opgelegde straf en maatregel.31 ‘Met een goede motivering van strafvonnissen zijn verschillende belangen gediend. Zo worden beslissingen die in het strafvonnis genomen worden en de afwegingen die daarbij een rol hebben gespeeld, door de motivering inzichtelijk gemaakt voor de verdachte, het OM, eventuele slachtoffers en de samenleving’.32 De invoering van het leerstuk van de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten is vooral het gevolg van de roep om meer inzichtelijkheid in vonnissen en de toenemende kritiek op het functioneren van de rechterlijke macht. De reden van deze uitgebreidere motiveringsplicht voor de rechter is dus een andere dan die met betrekking tot bewijsverweren zoals in de vorige paragraaf besproken. Daarbij wordt een uitgebreidere motivering verlangd omdat een impliciete motivering op gevoerde bewijsverweren door slechts te verwijzen naar de opsomming van de bewijsmiddelen tekortschiet. Met de wijziging van art. 359 lid 2 Sv beoogt de wetgever een verruiming van de responsieplicht voor de rechter.33 In het standaardarrest van 11 april 2006 laat de Hoge Raad zich uit over wat moet worden verstaan onder een ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’.34 ‘Niet ieder ter terechtzitting ingenomen standpunt bij niet-aanvaarding noopt tot een gemotiveerde overweging. Een ingenomen standpunt moet slechts gemotiveerd worden verworpen indien het duidelijk, beargumenteerd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht. De raadsman/vertegenwoordiger van het openbaar ministerie die meent dat zijn standpunt van zodanige aard is dat de rechter die daarvan afwijkt, in het bijzonder de redenen dient op te geven die daartoe 30
Kamerstukken II 2003/04, 29 271, nr. 1, p. 10. Kamerstukken II 2003/04, 29 255, nr. 7, p. 2. 32 Kamerstukken II 2003/04, 29 255, nr. 3, p. 1. 33 G.H. Meijer & D. Emmelkamp, ‘Rechts in zicht: Onbegrepen maakt onbemind. De reikwijdte van artikel 359 lid 2 Sv’, Ars Aequi 2007, 12. 34 HR 11 april 2006, NJ 2006, 393 m.nt. Y. Buruma. 31
14
hebben geleid, dient te bewerkstelligen dat zijn standpunt schriftelijk komt vast te liggen. Indien het voor de hogere rechter niet controleerbaar is wat in eerdere instantie is aangevoerd, kan niet met vrucht worden geklaagd over de niet-naleving van art. 359 lid 2 Sv’. Daarnaast wordt in dit arrest de reikwijdte van de motiveringsverplichting besproken. ‘Art. 359 lid 2 Sv verandert niks aan de vrijheid van de feitenrechter ten aanzien van de selectie en waardering van het bewijsmateriaal en aan de keuze en weging van de factoren die belangrijk zijn voor het opleggen van een straf of een maatregel. Wel dient de rechter in bepaalde gevallen zijn beoordeling van het bewijs te motiveren. De aard van het onderwerp en de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten spelen hierbij een rol’. De Hoge Raad bepaalt dat er geen algemene regels zijn te geven wat onder een ‘gemotiveerde weerlegging’ dient te verstaan. Wel bepaalt de Hoge Raad dat de nadere motivering uit de gebezigde, voor de verwerping van het standpunt relevante bewijsmiddelen of de bewijsmotivering kan blijken. Ingeval een uitdrukkelijke weerlegging ontbreekt, behoeft dit geen inbreuk te doen aan de toereikendheid en begrijpelijkheid van de motivering van de uitspraak. Ten slotte bepaalt de Hoge Raad dat een verzuim van ondergeschikte betekenis niet tot cassatie hoeft te leiden. Hiermee volgt de Hoge Raad de conclusie van AG Knigge: ‘De vraag is niet of het uitdrukkelijk onderbouwde verweer expliciet is weerlegd, maar of de bewijsmotivering in haar geheel, bezien in het licht van de ter terechtzitting door de verdachte en de officier van justitie ingenomen en beargumenteerde standpunten, begrijpelijk en toereikend is’. Ten aanzien van de motiveringsplicht van art. 359 lid 2 Sv geldt onder meer dat: 1) de motiveringsplicht slechts geldt bij niet-aanvaarding van een ter terechtzitting uitdrukkelijk onderbouwd standpunt 2) de motiveringsplicht niet geldt indien in de einduitspraak niet wezenlijk wordt afgeweken van een standpunt 3) de omvang van de motiveringsplicht is afhankelijk van de aard van het onderwerp en de mate waarin wordt afgeweken van het ingenomen standpunt 4) bij niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt hoeft niet op ieder detail van de argumentatie te worden ingegaan.35
35
HR 11 april 2006, NJ 2006, 393 m.nt. Y. Buruma.
15
De explicatiefunctie en de inscherpingsfunctie van het motiveren komen met Promis beter tot uitdrukking dan bij de weerlegging van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten het geval is. Dit zit hem in het feit dat indien het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt betrekking heeft op de bewijsbeslissing, de weerlegging daarvan mag worden opgenomen in de aanvulling als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv. Bij promisvonnissen wordt de weerlegging direct in het vonnis opgenomen. Als het vonnis of arrest alleen in de aanvulling ingaat op uitdrukkelijk onderbouwde standpunten impliceert dit dat veel verweren toch onbeantwoord blijven, namelijk in die gevallen waarin geen beroep wordt ingesteld. Aan de explicatiefunctie wordt dan niet voldaan. Voor wat betreft de inscherpingsfunctie geldt hetzelfde. Indien geen rechtsmiddel wordt ingesteld hoeft de rechter indien gebruik wordt gemaakt van een verkort vonnis zichzelf niet te dwingen kritisch te kijken naar de verwerping van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Nu ik de motiveringsvereisten heb weergegeven die al golden voordat met Promis is gestart, kan ik aangeven op welke punten Promis vernieuwend is. Promis is vernieuwend omdat op afwijkende standpunten van procespartijen gemotiveerd dient te worden ingegaan. Van een uitzondering zoals besproken in par. 3.3 hoeft geen sprake te zijn. Ook ten opzichte van de invoering van de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten is Promis vernieuwend omdat in promisvonnissen de rechter ook ingaat op standpunten die niet voldoen aan de criteria die zijn vereist om te kunnen spreken van een ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’. De Hoge Raad bepaalt dat een ingenomen standpunt slechts gemotiveerd moet worden verworpen indien het duidelijk, beargumenteerd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht. Daarnaast dient het standpunt schriftelijk te zijn vastgelegd. Hiervan is bij Promis geen sprake. Ook een standpunt dat niet aan deze criteria voldoet, moet gemotiveerd worden verworpen. Dit betekent natuurlijk niet dat de rechter ook op “onzinverhalen” gemotiveerd moet ingaan. Het is aan de beoordeling van de rechter om te bepalen welke standpunten een uitgebreide motivering vereisen.
16
3.5
De Hoge Raad over Promis
De Hoge Raad heeft zich in twee arresten uitgesproken over de Promis motiveringsmethodiek.36 De conclusie die uit deze arresten mag worden getrokken is dat de Hoge Raad de verwerking van de bewijsmiddelen in de bewijsmotivering accepteert. De Hoge Raad oordeelt dat ‘het wettelijk stelsel aldus moet worden begrepen dat de motivering van de bewezenverklaring, behoudens indien sprake is van een bekennende verdachte, op zijn minst dient te bestaan uit de weergave in het vonnis van die onderdelen van de bewijsmiddelen die de rechter redengevend acht voor de bewezenverklaring’. De werkwijze van het hof ten aanzien van de bewijsmotivering, komt erop neer dat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de beslissing steunt dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, in een terstond uitgewerkt arrest zijn vermeld in een bewijsredenering waarbij het hof heeft volstaan met een verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend. Volgens de Hoge Raad is die werkwijze niet in strijd met art. 359 lid 3 Sv: ‘Een dergelijke bewijsredenering kan de inzichtelijkheid van de door de rechter gevolgde gedachtegang bevorderen, terwijl niet wordt tekortgedaan aan een andere wezenlijke functie van de bewijsmotivering, namelijk dat de rechter op controleerbare wijze zich ervan vergewist dat de beslissing dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, steunt op daartoe redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen. Gunstig effect van de hier gevolgde werkwijze is dat de verdachte terstond na de uitspraak beschikt over een uitgewerkt vonnis. Van een later op te maken ‘aanvulling’ op het vonnis in de zin van art. 365a Sv kan immers geen sprake meer zijn, omdat bij deze werkwijze geen verkort vonnis wordt gewezen’. Daarnaast staat de Hoge Raad toe dat de redengevende inhoud van een bewijsmiddel zakelijk wordt samengevat: ‘Dat in die werkwijze de redengevende inhoud van een bewijsmiddel - zoals hetgeen een getuige heeft waargenomen of ondervonden, of hetgeen een opsporingsambtenaar heeft gerelateerd omtrent zijn bevindingen - zakelijk wordt samengevat, is op zichzelf niet onverenigbaar met genoemd motiveringsvoorschrift. Daarbij zal uiteraard de redengevend geachte inhoud 36
HR 15 mei, NJ 2007, 387 (Promis I) en 388 (Promis II) m.nt. Y. Buruma.
17
van
het
bewijsmiddel
geen
geweld
mogen
worden
aangedaan.
Wel zullen de redengevende feiten en omstandigheden moeten worden onderscheiden van gevolgtrekkingen - geheel of ten dele van feitelijke aard - die de rechter aan die feiten en omstandigheden verbindt. Waar met een dergelijke gevolgtrekking wordt volstaan zonder dat de onderliggende redengevende feiten en omstandigheden worden opgenomen, is aan het wettelijk motiveringsvereiste niet voldaan. In dit verband moet ook worden benadrukt dat het bij deze werkwijze noodzakelijk is dat de verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend, zo nauwkeurig is dat kan worden beoordeeld of de bewezenverklaring in toereikende mate steunt op de inhoud van wettige bewijsmiddelen en of de samenvatting geen ongeoorloofde conclusies of niet redengevende onderdelen inhoudt dan wel of het bewijsmiddel niet is gedenatureerd’. In de voorliggende zaak had het hof onder verwijzing naar een zevental pagina’s uit het proces-verbaal van de politie de gevolgtrekking gedaan dat de verdachte en zijn medeverdachte op de hoogte waren van de aanwezigheid van hennepplanten in een woning, zonder nadere aanduiding van de in dat proces-verbaal gerelateerde feiten en omstandigheden waaraan het die gevolgtrekking heeft verbonden. De Hoge Raad oordeelde dat het hof hiermee niet heeft voldaan aan de vereisten zoals hiervoor gesteld.
4.
Uitkomsten van het onderzoek
Ik zal nu de uitkomsten van mijn arrestenanalyse weergeven. Dit zal ik doen aan de hand van het schema dat als bijlage is toegevoegd. Daarbij zullen ook de criteria terugkomen die mij door de projectgroep zijn aangereikt. Aan de hand van concrete voorbeelden zal ik mijn bevindingen onderbouwen.
4.1
Om wat voor soort zaak gaat het?
Van de 177 arresten die ik heb bestudeerd betreft het in 11 gevallen een verstekzaak en in
4
gevallen
een
ontnemingszaak.
De
overige
162
arresten
betreffen
“tegenspraakzaken”.
18
4.2
Met betrekking tot de vragen van art. 348 Sv en de eerste drie vragen van art. 350 Sv:
4.2.1
Wordt met betrekking tot de betwiste punten steeds zowel het standpunt van de AG als dat van de verdediging vermeld en worden deze ook onderbouwd?
In 15 arresten wordt met betrekking tot punten waarover discussie bestond zowel het standpunt van de AG, als het standpunt van de verdediging vermeld en onderbouwd. In 98 arresten wordt enkel het standpunt onderbouwd van de partij die een verweer voert. Dit is vrijwel altijd de verdediging. In 3 arresten wordt het standpunt van beide partijen wel vermeld, maar niet onderbouwd. In 16 arresten worden de standpunten van geen van beide partijen weergegeven. Ten slotte zijn er nog 45 arresten waarbij geen standpunten worden weergegeven omdat er geen verweren zijn gevoerd of de verdachte heeft bekend. In veruit de meeste zaken wordt enkel het standpunt van de verdediging die een verweer heeft gevoerd, vermeld en onderbouwd. Wat de AG over dit punt heeft gezegd is vaak niet duidelijk. Ik vind dat het hof in de gevallen dat het meegaat met het verweer van de verdediging, ook het standpunt van de AG in het arrest moet opnemen. Als de verdediging een bewijsverweer voert waar het hof in meegaat, dient de mening van de AG te worden opgenomen indien hij het feit wel bewezen acht en heeft onderbouwd waarom hij dit vindt, ook indien zijn standpunt niet voldoet aan de vereisten van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Daarnaast dient het standpunt van de AG in het arrest te worden opgenomen indien de verdediging de AG direct aanvalt door bijv. te eisen dat het OM niet-ontvankelijk wordt verklaard. Door de standpunten van beide partijen op te nemen komt het tijdens de terechtzitting gevoerde debat terug in het arrest. Dit geeft meer inzicht in de gedachtegang van het hof. De geïnteresseerde lezer die niet bij de terechtzitting aanwezig was, weet hierdoor wat er aan ideeën tijdens de terechtzitting is gewisseld.
4.2.2
Wordt door het hof gemotiveerd op deze punten ingegaan?
In 117 arresten gaat het hof gemotiveerd in op de verweren die zijn gevoerd. Als het hof het niet eens is met een standpunt van de AG of een verweer van de verdediging wordt
19
door het hof op elk punt uitgebreid gemotiveerd ingegaan. Vaak gebeurt dit in een heldere verhaallijn. In 2 arresten reageert het hof wel op de gevoerde verweren, maar vind ik dat de motivering aan de korte kant is. Een voorbeeld hiervan is een arrest waarbij de verdachte wordt vrijgesproken van mishandeling omdat het hof niet vindt ‘dat er sprake is geweest van een zodanig duwen dat daardoor pijn en/of letsel is veroorzaakt’. De AG heeft wel bewezenverklaring gevorderd en baseert zich daarbij op onder andere het feit dat verbalisanten rode plekken in de zij en op de borst van de aangever hebben waargenomen. Nu zou het inderdaad kunnen dat de rode plekken niet de pijn en/of letsel bewijzen, de enkele motivering ‘dat er geen sprake is geweest van een zodanig duwen dat daardoor pijn en/of letsel is veroorzaakt’ is wat aan de korte kant. Deze motivering maakt niet duidelijk waarom het hof vindt dat er geen pijn en/of letsel bij de aangever was. Aangezien zowel de rechter in eerste aanleg als de AG de mishandeling wel bewezen acht vind ik dat het hof uitgebreider zou moeten ingaan op het nietbewezenverklaren van de pijn en/of letsel. Een uitgebreidere motivering geeft meer inzicht in de gedachtegang van de rechter. Hierdoor wordt het voor zowel de eerste rechter als de AG duidelijker waarom het hof wél tot een bewezenverklaring komt. In één arrest wordt niet op de gevoerde verweren ingegaan. Daarnaast zijn er nog 57 arresten waarin geen verweren staan vermeld waar het hof gemotiveerd op in zou moeten gaan.
4.3
Met betrekking tot de op te leggen straf/maatregel:
4.3.1 Wordt de beslissing van de eerste rechter vermeld? In 124 arresten wordt de beslissing van de eerste rechter vermeld. In 30 arresten wordt de beslissing van de eerste rechter niet vermeld onder het kopje ‘sanctiemotivering’. Enkele kamers kiezen ervoor om enkel aan het begin van het arrest de beslissing van de eerste rechter weer te geven. Het komt de leesbaarheid van het arrest ten goede om deze bij de sanctiemotivering nog eens te herhalen, zoals enkele andere kamers doen. Ook zijn er arresten waarin de beslissing van de eerste rechter in het hele arrest niet wordt vermeld. Het hof dient aan te geven of er verschil is met de straf zoals die door de
20
rechtbank is opgelegd en waarom het afwijkt van de straf die in eerste aanleg is opgelegd. Dit kan alleen als de beslissing van de eerste rechter wordt weergegeven. Ten slotte zijn er 23 arresten waarbij het niet van toepassing is of de beslissing van de eerste rechter is vermeld omdat er geen sanctiemotivering is omdat de verdachte bijv. is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3.2
Wordt de vordering van de AG vermeld en onderbouwd?
In 3 arresten wordt de vordering van de AG vermeld en onderbouwd. In 129 arresten wordt de vordering enkel vermeld. De vordering van de AG kan als ankerpunt dienen ten opzichte waarvan de concrete zaak wordt afgewogen en afgezet. Zeker indien er geen oriëntatiepunt beschikbaar is en er geen zaken zijn die (grosso modo) vergelijkbaar zijn met de voorliggende zaak. Door het weergeven van de vordering van de AG wordt de eigen beslissing inzichtelijker gemaakt, mits ook de reden van afwijking wordt aangegeven. In 22 arresten wordt de vordering van de AG niet vermeld onder het kopje ‘sanctiemotivering’. Enkele kamers kiezen ervoor om enkel onder het kopje ‘onderzoek van de zaak’ de vordering van de AG weer te geven. Het komt de leesbaarheid van het arrest ten goede wanneer deze bij de sanctiemotivering nog eens wordt herhaald, zoals enkele andere kamers doen. Daarnaast wordt hiermee de dialoog die is gevoerd duidelijker weergegeven. Op 23 arresten is deze vraag niet van toepassing omdat er geen sanctiemotivering is omdat de verdachte bijv. is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3.3
Wordt het standpunt van de verdediging vermeld en onderbouwd?
In 45 arresten wordt het standpunt van de verdediging vermeld en onderbouwd. In tegenstelling tot de AG geeft het hof bij de verdediging dus wel vaak de onderbouwing van dier standpunt weer. In 56 arresten wordt het standpunt van de verdediging enkel weergegeven. In 35 arresten wordt geen standpunt vermeld. Ten slotte zijn er 41 arresten waarop deze vraag niet van toepassing is. In een aantal arresten staat bijv. vermeld dat ‘de verdediging met betrekking tot de strafoplegging geen standpunt heeft ingenomen’. Het komt de duidelijkheid ten goede indien het hof dit bij alle arresten gaat doen waarop deze situatie van toepassing is. Voor de partijen die bij de terechtzitting aanwezig waren heeft het opnemen van een dergelijke bepaling geen toegevoegde
21
waarde, maar voor de geïnteresseerde lezer die niet bij de terechtzitting aanwezig was maakt dit het arrest wel duidelijker. Overigens onderken ik dat het hof niet moet doorslaan in het opnemen van bepalingen die niet zijn gezegd. Wel kan het hof in het arrest opnemen dat er geen standpunten zijn ingenomen met betrekking tot de vragen van art. 348 Sv, de bewezenverklaring en de straf indien deze situatie zich voordoet.
4.3.4
Zijn er oriëntatiepunten voor dit delict en worden deze vermeld?
Het hof maakt consequent gebruik van de oriëntatiepunten die beschikbaar zijn. Slechts in 5 arresten wordt het oriëntatiepunt niet vermeld terwijl er wel een oriëntatiepunt beschikbaar is voor het delict in de onderhavige zaak. Zo wordt in een arrest het oriëntatiepunt voor onwettig verblijf (art. 197 Sr) niet toegepast. Het oriëntatiepunt is namelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. ‘De onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt telkens met één maand verhoogd (tot de maximale gevangenisstraf van zes maanden) voor elke keer dat de verdachte in een periode van vijf jaar voorafgaande aan de terechtzitting eerder veroordeeld is geweest wegens artikel 197 Sr’. In het desbetreffende arrest staat dat de verdachte eerder ter zake van een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld. Toch verhoogt het hof de straf niet met een maand. Het oriëntatiepunt wordt niet vermeld en ook wordt niet gemotiveerd waarom ervan wordt afgeweken. In 55 arresten maakt het hof gebruik van oriëntatiepunten. In sommige arresten wordt zelfs aansluiting gezocht bij een oriëntatiepunt terwijl er geen oriëntatiepunt beschikbaar is voor het delict in de onderhavige zaak. Zo wordt in sommige arresten aansluiting gezocht bij het oriëntatiepunt dat ziet op het telen/kweken van hennep, terwijl er sprake is van het aanwezig hebben van hennep. Het hof matigt vervolgens zijn straf. Ook wordt voor het aanwezig hebben van drugs aansluiting gezocht bij het oriëntatiepunt dat zich beperkt tot drugskoeriers. Een andere mogelijkheid waar gebruik van wordt gemaakt is het aansluiting zoeken bij het oriëntatiepunt dat ziet op zware mishandeling, terwijl sprake is van zware mishandeling met voorbedachten rade. Aansluiting zoeken bij het oriëntatiepunt dat ziet op mishandeling met aanzienlijk lichamelijk letsel terwijl geen sprake is van aanzienlijk lichamelijk letsel is ook een mogelijkheid. Tevens wordt in jeugdzaken gebruikgemaakt van oriëntatiepunten. Ondanks dat de oriëntatiepunten zijn ontwikkeld voor meerderjarige daders kan hiervan
22
wel gebruik worden gemaakt, zolang het hof de straf maar aanpast. Daarbij dient het hof aan te geven hoe en waarom het de straf aanpast. Hierbij moet rekening worden gehouden met het strafmaximum in het jeugdrecht en de pedagogische benadering aldaar. Oriëntatiepunten weergeven is een goede manier om vanuit een ankerpunt de straf te motiveren. Omdat er maar voor weinig delicten oriëntatiepunten beschikbaar zijn, kan aansluiting worden gezocht bij vergelijkbare delicten. Belangrijk is wel dat de straf vervolgens wordt aangepast aan de omstandigheden van het geval. Hierin schuilt een gevaar. Zo wordt in een arrest waar sprake is van opzetheling gebruikgemaakt van het oriëntatiepunt dat ziet op de diefstal van een auto. De straf wordt echter vervolgens niet aangepast en voor de opzetheling wordt dezelfde straf opgelegd als dat het oriëntatiepunt aangeeft voor de autodiefstal (5 weken). De straf wordt verder niet gemotiveerd. Gezien de verschillende wettelijke strafmaxima (6 jaar gevangenisstraf voor diefstal door middel van braak en 4 jaar gevangenisstraf voor opzetheling) is dit opmerkelijk. In een ander arrest wordt voor het aanwezig hebben van hennep aansluiting gezocht bij het oriëntatiepunt dat ziet op het telen/kweken van hennep. De straf wordt echter niet aangepast aan het aanwezig hebben van hennep, terwijl dit toch wordt beschouwd als een minder ernstig misdrijf. Eenzelfde voorbeeld trof ik aan in een arrest waarbij sprake is van schuldheling, maar het hof de straf oplegt conform het oriëntatiepunt inbraak uit een pand, niet zijnde een woning. Deze vergelijking vind ik opmerkelijk. In de eerste plaats omdat op deze misdrijven verschillende wettelijke strafmaxima staan, maar ook omdat de aard van beide delicten anders is. Inbraak uit een pand is een ernstiger misdrijf dan schuldheling. In 41 arresten is er geen oriëntatiepunt beschikbaar en zoekt het hof bij de strafmotivering aansluiting bij zaken die (grosso modo) vergelijkbaar zijn met de voorliggende zaak. Dit vind ik een goed alternatief om de straf te motiveren vanuit een ankerpunt. Daarbij is het van belang dat ook, net als bij de oriëntatiepunten, wordt vermeld wat daadwerkelijk de straf is die in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. In een aantal arresten meldt het hof enkel dat het ‘acht heeft geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten, die met het onderhavige geval (grosso modo) vergelijkbaar zijn’. In een aantal andere arresten wordt aan deze passage ook
23
daadwerkelijk toegevoegd wat die straf is. Dit laatste verdient de voorkeur aangezien hiermee duidelijker wordt wat het ankerpunt is van waaruit het hof zijn straf motiveert. In 20 arresten zoekt het hof bij de strafmotivering aansluiting bij de straf die gebruikelijk door dit hof voor een dergelijk delict wordt opgelegd. Voorbeeld hiervan is dat ‘voor moord in de regel niet kan worden volstaan met een lagere gevangenisstraf dan 10 jaar’. Dit is een mogelijkheid om toch de straf te motiveren vanuit een ankerpunt. Bij een misdrijf als moord blijft er echter wel een erg grote marge over. Door te vermelden dat voor moord minimaal 10 jaar gevangenisstraf wordt opgelegd, laat het hof een marge open van minimaal 10 jaar gevangenisstraf tot maximaal levenslange gevangenisstraf. Het opnemen van deze bepaling heeft enkel toegevoegde waarde als de straf die daadwerkelijk wordt opgelegd, om en nabij de 10 jaar gevangenisstraf ligt. In 36 arresten is geen oriëntatiepunt beschikbaar en wordt ook geen gebruikgemaakt van een ander ankerpunt (de vordering van de AG buiten beschouwing gelaten). Op 29 arresten is deze vraag niet van toepassing. Dat het aantal arresten in deze paragraaf uitkomt op meer dan 177 (het aantal arresten dat ik heb bestudeerd), komt doordat in een aantal arresten bij de strafmotivering voor het ene delict gebruik wordt gemaakt van een oriëntatiepunt en bij de strafmotivering voor het andere delict aansluiting wordt gezocht bij soortgelijke zaken.
4.3.5
Wordt gemotiveerd op argumenten van de AG en de verdediging ingegaan?
In 41 arresten gaat het hof gemotiveerd in op de argumenten die de AG en de verdediging aandragen ter onderbouwing van hun vordering/standpunt ten aanzien van de straf. Een voorbeeld hiervan is dat de verdediging aangeeft ‘dat verdachte in een kliniek
een
behandeling
ondergaat
voor
zijn
verslavings-
en
persoonlijkheidsproblematiek, welke behandeling positief verloopt en niet zou moeten worden onderbroken door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf’, en het hof hierop ingaat door te stellen dat ‘een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de positieve ontwikkelingen
met
betrekking
tot
verdachtes
verslavings-
en
persoonlijkheidsproblematiek zou belemmeren’. In 6 arresten gaat het hof wel in op de argumenten die zijn aangevoerd, maar zou de motivering duidelijker kunnen. Een voorbeeld hiervan is dat de verdediging aanvoert ‘dat geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf dient te worden opgelegd omdat de verdachte
24
zelfstandig een bedrijf voert en dat onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming de voortzetting van die bedrijfsvoering op het spel zou kunnen zetten’, en het hof hierin meegaat met de enkele motivering dat ‘de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding geven om geen vrijheidsbenemende straf op te leggen, doch deze straf om te zetten in een werkstraf van na te melden duur’. Ik ben van mening dat het hof de motivering moet verduidelijken door de ‘persoonlijke omstandigheden’ nader in te vullen, bijv. door te verwijzen naar de voortzetting van de bedrijfsvoering van verdachte. In 3 arresten gaat het hof niet gemotiveerd in op argumenten die door de AG of de verdediging zijn aangevoerd. Zo bepleit de verdediging in een zaak dat zal worden volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf omdat de medeverdachte tot een werkstraf van 20 uren is veroordeeld, het feit geruime tijd geleden is gepleegd en de verdachte in verzekering is gesteld. Het hof legt een werkstraf op en weerlegt de argumenten van de verdediging met de enkele mededeling dat ‘de namens verdachte te dezen naar voren gebrachte stellingen dat niet anders kunnen maken’. Op 127 arresten is deze vraag niet van toepassing omdat in het arrest geen argumenten staan vermeld die de AG en/of de verdediging hebben aangedragen ter onderbouwing van hun vordering/standpunt ten aanzien van de straf. Ook is deze vraag niet van toepassing op arresten waarbij geen sanctie wordt opgelegd.
4.3.6
Als de beslissing aanmerkelijk anders is dan die van de eerste rechter en de vordering van de AG, wordt dan uitgelegd waarom?
In 102 arresten motiveert het hof goed waarom het afwijkt van de beslissing van de eerste rechter en/of de vordering van de AG. In een dergelijk geval motiveert het hof zijn beslissing uitgebreid en legt het uit waarom het een andere beslissing neemt dan de beslissing van de eerste rechter of de vordering van de AG. In 18 arresten gaat het hof wel in op het verschil met de beslissing van de eerste rechter en/of de vordering van de AG, maar is de motivering aan de korte kant. Een voorbeeld hiervan is een arrest waarbij de eerste rechter de verdachte heeft veroordeeld tot een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. De AG heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot dezelfde straf als de eerste rechter. Het hof veroordeelt verdachte tot dezelfde
25
voorwaardelijke gevangenisstraf, maar legt een hogere werkstraf op. Dit wordt door het hof uitgebreid gemotiveerd. Het hof legt, in tegenstelling tot de beslissing van de eerste rechter en de vordering van de AG, als bijzondere voorwaarde echter geen reclasseringstoezicht op. Waarom het hof op dit punt afwijkt van de beslissing van de eerste rechter en de vordering van de AG wordt niet gemotiveerd. Een ander voorbeeld is een arrest waarbij de AG een voorwaardelijke gevangenisstraf met een werkstraf heeft gevorderd. Het hof somt enkele omstandigheden op ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde en ten aanzien van de persoon van verdachte en concludeert dat ‘op grond van het vorenstaande het hof een taakstraf in de vorm van een werkstraf zal opleggen’. Waarom het hof geen voorwaardelijke gevangenisstraf oplegt zoals door de AG is gevorderd, wordt niet gemotiveerd. Uit de omstandigheden die worden opgesomd kan hiervoor ook geen verklaring worden gevonden. Een ander voorbeeld waarbij ik vind dat het hof uitgebreider dient te motiveren waarom het afwijkt van de beslissing van de eerste rechter is een arrest waarbij het hof de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf gelast, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De eerste rechter had enkel de proeftijd verlengd. Het hof dient te motiveren waarom het afwijkt van de beslissing in eerste aanleg. Een uitgebreidere motivering maakt duidelijker wat de gedachtegang van het hof is geweest om niet te kiezen voor het verlengen van de proeftijd, maar om tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf te gelasten. In 22 arresten is de beslissing van het hof aanmerkelijk anders dan de beslissing van de eerste rechter en/of de vordering van de AG, maar legt het niet uit waarom. Zo staat in een arrest: ‘het hof komt tot een andere straf dan door de AG is gevorderd. Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden’. Deze motivering blijft erg vaag. Om het verschil met de vordering van de AG duidelijk te maken, dienen vage termen als ‘de ernst van hetgeen bewezen is verklaard’, ‘de omstandigheden waaronder dit is begaan’ en de persoon van de verdachte’ nader te worden ingevuld met specifieke voorbeelden uit de voorliggende zaak.
26
Op 35 arresten is deze vraag niet van toepassing omdat bijv. de beslissing van het hof gelijk is aan de beslissing van de eerste rechter en de vordering van de AG.
4.4
Concluderend
4.4.1 Is de motivering op maat? Wordt uitgebreid gemotiveerd wat uitgebreid moet worden gemotiveerd en wordt kort gemotiveerd als de uitspraak voor zichzelf spreekt? In 124 arresten is de motivering op maat. Op argumenten van de AG en de verdediging wordt uitgebreid gemotiveerd ingegaan. De strafhoogte en de strafmaat worden voldoende onderbouwd en indien wordt afgeweken van de beslissing van de eerste rechter en/of de vordering van de AG, dan wordt gemotiveerd waarom. In 45 arresten gaat het hof gemotiveerd in op de hiervoor genoemde punten, maar zou een uitgebreidere motivering het arrest duidelijker maken of de lezer meer inzicht geven in de gedachtegang van het hof. Voorbeeld hiervan is dat het hof dezelfde straf oplegt als de eerste rechter terwijl de eerste rechter opzetheling bewezen acht en het hof schuldheling. Bij de strafmotivering somt het hof enkel feiten op die ook bij de eerste rechter bekend waren. Waarom het hof dezelfde straf oplegt als de eerste rechter terwijl die een minder ernstig feit bewezen acht, wordt niet gemotiveerd. Naar mijn mening is de motivering enkel op maat indien dit wel wordt gemotiveerd. Een ander voorbeeld waarbij ik vind dat het hof uitgebreider moet motiveren, is indien het hof verwijst naar een rapport. Meestal wordt enkel vermeld dat het hof acht heeft geslagen op het rapport. Wat voor relevants in het rapport staat is niet duidelijk. Waar mogelijk dient het hof kort die bepalingen uit het rapport die op de beslissing van invloed zijn in het arrest over te nemen. Zo wordt in een arrest ter onderbouwing van de beslissing van het hof niet een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen vermeld dat 'uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, in het bijzonder uit de door de Mondriaan Zorggroep op 24 juni 2008 over verdachte uitgebrachte rapportage volgt dat verdachte inmiddels een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven en om dat gestand te doen, zowel tijdens en na ommekomst van de huidige detentie, voldoende hulp en steun krijgt'. Ook de motivering van vrijspraken is soms aan de korte kant. Zo wordt in een arrest de verdachte vrijgesproken met de enkele motivering: 'voor de
27
betrokkenheid van de verdachte bij diefstal van elektriciteit of poging tot oplichting van Essent schiet het voorhanden bewijs namelijk tekort'. Aangezien de AG wel tot bewezenverklaring rekwireert ben ik van mening dat de vrijspraak uitgebreider moet worden gemotiveerd. Voor de AG is het nu niet inzichtelijk waarom het hof het bewijs tekort vindt schieten. In 8 arresten vind ik de motivering niet op maat. Hierbij gaat het om arresten waarbij zowel de motivering met betrekking tot de bewezenverklaring, als de motivering met betrekking tot de sanctie erg kort is. Een voorbeeld van een te korte motivering trof ik aan in een arrest waarbij de gedeeltelijke vrijspraak wordt gemotiveerd met: 'Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. primair dan wel subsidiair, 2. primair dan wel subsidiair, 3. primair en 4. ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Hoewel aan het onderzoek onbetwijfelbaar belastende aanwijzingen voor de betrokkenheid bij die feiten zijn te ontlenen, schiet het bewijs te kort om te kunnen komen tot een bewezenverklaring'. Deze motivering is te kort, zeker gezien het feit dat de eerste rechter het onder 4. ten laste gelegde wel bewezen acht en de AG wel tot veroordeling van verdachte voor het onder 1. primair, 2. subsidiair, 3. subsidiair en 4. ten laste gelegde heeft gerekwireerd. Een voorbeeld van een te korte motivering van de sanctie heb ik gegeven in par. 4.3.6. De strafmotivering in dit arrest is als volgt: 'Het hof komt tot een andere straf dan door de AG is gevorderd. Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden'. Een strafmotivering als hier weergegeven onderscheidt zich niet van de strafmotiveringen in niet-promisarresten.
4.4.2
Is er inzicht in de gedachtegang van de rechter?
Is het voor de eerste rechter, de procespartijen en een geïnteresseerde derde inzichtelijk hoe het hof tot zijn beslissing is gekomen? Van belang is dat de overwegingen die het hof aan de beslissing ten grondslag legt, terugkomen in het arrest. In 154 arresten is er inzicht in de gedachtegang van het hof. Vaak wordt uitgebreid gemotiveerd ingegaan op verweren die door de verdediging zijn aangevoerd. Hierbij geeft het hof zijn
28
gedachtegang helder weer. Bij de sanctiemotivering worden vaak strafverzwarende en strafverminderende gronden opgesomd die de lezer duidelijk maken waarom het hof voor een bepaalde strafsoort en strafmaat kiest. Door deze opsomming wordt inzichtelijk gemaakt welke omstandigheden het hof de verdachte aanrekent en welke omstandigheden in diens voordeel spreken. In 17 arresten is er slechts gedeeltelijk inzicht in de gedachtegang van het hof. Oorzaak hiervan is een te korte motivering. Voorbeeld hiervan is een arrest waarbij het hof de verdachte veroordeelt tot een geldboete van € 100. De eerste rechter heeft verdachte veroordeeld tot twee dagen hechtenis. De AG heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een geldboete van € 90. Het hof motiveert de straf enkel met de standaardbepaling dat het heeft gelet op de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte (waarbij het hof vermeldt dat bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete rekening is gehouden met de financiële draagkracht van verdachte). Hoe het hof komt tot een geldboete van € 100 in plaats van € 90 zoals door de AG is gevorderd of van twee dagen hechtenis zoals opgelegd door de eerste rechter, is niet inzichtelijk gemaakt. In 6 arresten is de gedachtegang van het hof niet inzichtelijk. Een voorbeeld hiervan is een arrest dat ik eerder in par. 4.2.2 heb aangestipt. In deze zaak wordt de verdachte vrijgesproken van mishandeling omdat het hof niet vindt 'dat er sprake is geweest van een zodanig duwen dat daardoor pijn en/of letsel is veroorzaakt'. De AG heeft wel bewezenverklaring gevorderd en baseert zich daarbij op onder andere het feit dat verbalisanten rode plekken in de zij en op de borst van de aangever hebben waargenomen. De motivering van het hof maakt niet inzichtelijk waarom het hof vindt dat er geen pijn en/of letsel bij de aangever was. Een ander voorbeeld waarin de gedachtegang van het hof niet inzichtelijk is, betreft arresten waarbij de straf enkel wordt gemotiveerd aan de hand van standaardbepalingen en vage termen zoals beschreven in par. 4.3.6.
4.4.3
Is het arrest begrijpelijk?
158 arresten zijn begrijpelijk. In deze arresten staat geen overbodig ingewikkeld taalgebruik en er wordt geen gebruikgemaakt van overbodig ingewikkelde
29
zinsconstructies. Daarnaast zijn er geen overige redenen die het arrest onbegrijpelijk maken. In 4 arresten staat overbodig ingewikkeld taalgebruik. Afhankelijk van de aard van de voorliggende zaak heb ik als criteriumfiguur genomen de geïnteresseerde leek of de procespartij met rechtsgeleerde bijstand. Ik begrijp dat het een utopie is om arresten te vervaardigen die voor iedere verdachte te begrijpen zijn. Wel zou het een streven moeten zijn om de arresten in zo’n taalgebruik weer te geven dat het voor de gemiddelde leek te begrijpen is. Dat hierbij tevens gebruik wordt gemaakt van juridisch taalgebruik is in sommige gevallen onvermijdelijk. Een voorbeeld van overbodig ingewikkeld taalgebruik: 'artikel 49 lid 4 WvSr bepaalt dat bij het bepalen van de straf alleen die handelingen in aanmerking komen die de medeplichtige opzettelijk heeft gemakkelijk gemaakt of bevorderd, benevens hun gevolgen'. Dat dit duidelijker kan blijkt uit een ander arrest waarin staat: 'art. 49 vierde lid van het WvSr bepaalt dat bij het bepalen van de straf alleen die handelingen in aanmerking komen die de medeplichtige opzettelijk gemakkelijk heeft gemaakt of bevorderd, benevens hun gevolgen. In casu betekent dit dat de strafmaat niet wordt bepaald door het delict waaraan verdachte medeplichtig is geweest, maar alleen door dat delict waarop zijn opzet gericht was, benevens de gevolgen daarvan'. Dit is een goede manier om een moeilijke wetsbepaling voor de leek te verduidelijken. Daarnaast verdient het de voorkeur om het gebruikmaken van Latijn te minimaliseren. Indien de verdediging zelf gebruikmaakt van Latijnse termen kunnen deze worden overgenomen, maar het hof zou zijn eigen overwegingen in het Nederlands moeten weergeven. Zo staat in een arrest de volgende passage: 'Kennisneming hiervan heeft het hof tot het oordeel gebracht dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat de gehouden fotoconfrontatie niet lege artis heeft plaatsgevonden'. Deze passage zou duidelijker kunnen (‘volgens de regel heeft plaatsgevonden’ of ‘heeft plaatsgevonden zoals het hoort’). Gebruik van Latijnse woorden is hier overbodig. In 10 arresten staan overbodig ingewikkelde zinsconstructies. Hieronder versta ik tevens onnodig lange verwijzingen in voetnoten. In de eerste voetnoot kunnen de gegevens van het eindproces-verbaal worden vermeld, waarbij wordt aangegeven dat in de volgende voetnoten (tenzij op andere wijze bepaald) wordt verwezen naar de dossierpagina’s van dat eindproces-verbaal. Dit kan een flink aantal voetnootregels
30
schelen. Daarnaast heb ik enkele arresten bestudeerd waarin onnodig ingewikkelde passages zijn opgenomen. Het hof zou het juridische taalgebruik kunnen vervangen door eenvoudiger taalgebruik. Indien het van mening is dat het gebruikmaken van juridisch taalgebruik onvermijdelijk is, vind ik dat de zinsdelen moeten worden gesplitst of dient te worden gekozen voor een juridische en een feitelijke zin. Dit maakt het arrest een stuk leesbaarder voor de gemiddelde leek. Zo staat in een arrest de volgende passage: 'De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het in de bewezenverklaring omschreven gevolg, te weten het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, dat het - behoudens contra-indicaties, waarvan in casu niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard'. Deze moeilijke passage kan als volgt makkelijker worden gemaakt: ‘Het aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg intreedt, mag in beginsel ook worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte. In dit geval vindt het hof dat het aanvaarden van die kans op zwaar lichamelijk letsel kan worden afgeleid uit het feit dat verdachte meermalen het slachtoffer heeft geschopt en hem daarbij op/tegen het hoofd heeft geraakt. Dat uit dit gedrag niet mag worden afgeleid dat verdachte die kans heeft aanvaard, is in deze zaak niet aannemelijk gemaakt'. 5 arresten zijn om een andere reden niet begrijpelijk. Hierin staat geen overbodig ingewikkeld
taalgebruik
en
bevinden
zich
geen
overbodig
ingewikkelde
zinsconstructies. Een voorbeeld hiervan is een zaak waarin het hof overweegt dat de verdachte geen opzet had op de dood van (slachtoffer), omdat hij voor ogen had dat er pas zou worden ingebroken als (slachtoffer) niet thuis zou zijn. Medeplegen van poging tot diefstal met geweld wordt echter wel aangenomen omdat verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn medeverdachten geweld zouden kunnen gebruiken dan wel daarmee zouden kunnen dreigen indien de bewoner onverhoeds toch thuis was, dan wel tijdens de inbraak thuis zou komen. Deze twee redeneringen zijn mijns inziens tegenstrijdig en dat maakt dat het arrest niet begrijpelijk is. Een ander arrest in deze categorie, betreft een zaak waarin de verdachte wordt vrijgesproken. De vrijspraak wordt gemotiveerd met: 'Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is naar ’s hofs oordeel genoegzaam komen vast te staan dat verdachte geen enkele wetenschap heeft
31
gehad van hetgeen hem onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair en 3 wordt verweten. Het hof acht verdachtes gemotiveerde stellingname daaromtrent ter terechtzitting in hoger beroep, gelet ook op hetgeen ter zake overigens uit het dossier naar voren komt, geloofwaardig'. Naast deze motivering staan in het arrest enkel de tenlasteleggingen vermeld. Over de feiten in de zaak is niets bekend, net als over de standpunten van de procespartijen. Dit maakt dat het arrest voor de geïnteresseerde lezer niet begrijpelijk is. Het hof zou kort de feiten van de zaak en de standpunten van de procespartijen kunnen weergeven. Daarmee zou dit probleem worden ondervangen, al begrijp ik goed dat in zaken waarvoor weinig maatschappelijke interesse is dit geen toegevoegde waarde heeft. Een vergelijkbaar geval doet zich voor in arresten waarbij het hof zich verenigt met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de strafmotivering. Een strafmotivering is niet begrijpelijk als bij de lezer geen feiten met betrekking tot de voorliggende zaak bekend zijn. Een volgend voorbeeld van een arrest dat ik als niet-begrijpelijk heb bestempeld, is een arrest waarbij de verdachte geen onvoorwaardelijke rijontzegging wordt opgelegd, omdat een onvoorwaardelijke rijontzegging de verdachte ingrijpend zal treffen in zijn werk. Tot zover niets opmerkelijks, maar wat ik wel opmerkelijk vind is dat bij de vordering tot tenuitvoerlegging vervolgens wél een onvoorwaardelijke rijontzegging wordt opgelegd. De motivering die het hof geeft bij het in eerste instantie niet opleggen van een onvoorwaardelijke rijontzegging is niet in overeenstemming met de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging.
4.4.4
Zijn alle redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsredenering direct in het arrest opgenomen?
Dit criterium dat mij door de projectgroep is aangereikt is door mij niet te toetsen aan de arresten omdat ik niet over voldoende informatie beschik. Ik heb niet de beschikking over de dossiers, maar enkel over de arresten. Ik zie alleen welke feiten en omstandigheden in de bewijsredenering in het arrest zijn opgenomen, maar niet welke feiten en omstandigheden zijn weggelaten. Daarom heb ik ervoor gekozen dit criterium op een andere manier in te vullen. Ik heb me bij deze vraag gericht op de arresten waarbij geen bewijsverweer is gevoerd of de verdediging zich ten aanzien van de bewezenverklaring heeft gerefereerd. Hierbij is me opgevallen dat in een aantal arresten
32
het hof de verdachte die zich refereert gelijkstelt met een bekennende verdachte. In deze gevallen hoeven de redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsredenering niet direct in het arrest te worden opgenomen. Op deze gevallen is deze vraag dus niet van toepassing. Op 167 arresten is deze vraag niet van toepassing omdat bewijsverweren zijn gevoerd of de verdachte heeft bekend. In 8 arresten zijn geen bewijsverweren gevoerd of heeft de verdediging zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd en neemt het hof toch redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsredenering direct in het arrest op. Het hof motiveert de bewezenverklaring. In 2 arresten is geen bewijsverweer gevoerd of heeft de verdediging zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof, maar neemt het hof geen redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsredenering op in het arrest. De bewezenverklaring wordt niet gemotiveerd. Het hof lijkt in deze twee arresten een verdachte die zich refereert aan het oordeel van het hof gelijk te stellen met een bekennende verdachte. Het hof neemt onterecht niet de redengevende feiten en omstandigheden op in het arrest.
4.4.5
Is het controleerbaar of de opgenomen redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen?
Wordt in voetnoten verwezen naar wettige bewijsmiddelen waaraan de opgenomen redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend? Hierbij heb ik ook aandacht besteed aan de nauwkeurigheid in voetnootverwijzingen. Wordt heel precies aangegeven waar iets staat (met paginanummers), of heel ruim? In 144 arresten is het controleerbaar of de opgenomen redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen. Bij het opsommen van de redengevende feiten en omstandigheden wordt consequent gebruikgemaakt van een voetnoot die precies aangeeft aan welk bewijsmiddel dit is ontleend en waar het te vinden is. In 6 arresten is het bij een aantal opgenomen redengevende feiten en omstandigheden controleerbaar of deze zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen, maar wordt bij sommige redengevende feiten en omstandigheden geen gebruikgemaakt van voetnoten. Hieronder versta ik mede het geval dat een rapport wordt aangehaald zonder
33
daarbij een verwijzing in een voetnoot te gebruiken. Indien een passage uit een rapport wordt aangehaald dient naar mijn mening het hof in een voetnoot te vermelden op welke pagina uit het rapport dit blijkt. Dit maakt het voor de procespartijen makkelijker om te contoleren of de passage juist is overgenomen. In 19 arresten wordt de vindplaats van de redengevende feiten en omstandigheden niet aangegeven, maar is dit ook niet noodzakelijk omdat in deze arresten de verdachte wordt vrijgesproken. Wetstechnisch gezien hoeft de vindplaats van de redengevende feiten en omstandigheden dan niet te worden aangegeven. Het hof zou in verband met de controleerbaarheid ervoor kunnen kiezen toch de vindplaats te vermelden. In 4 arresten is het niet controleerbaar of de opgenomen redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen. In deze arresten worden onterecht geen voetnoten gebruikt. Ook is niet op een andere manier controleerbaar of de opgenomen redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen. Op 4 arresten is deze vraag niet van toepassing, bijv. omdat het arresten zijn waarbij het hof zich voor wat betreft het stuk met betrekking tot de bewezenverklaring verenigt met het beroepen vonnis.
4.4.6
Is
er
kwaliteitsverbeterende
aandacht
gegeven
aan
de
straf-
en
maatregelmotivering? Bij de beantwoording van deze vraag heb ik met veel factoren rekening gehouden. Het eerste punt waar ik op heb gelet, is of bij de sanctiemotivering de beslissing van de eerste rechter, de vordering van de AG en het standpunt van de verdediging met betrekking tot de sanctie zijn vermeld. Ten tweede heb ik bestudeerd of het hof gemotiveerd op de argumenten van de AG en de verdediging ingaat. Vervolgens heb ik bekeken of wordt gemotiveerd waarom in voorkomend geval wordt afgeweken van de beslissing van de eerste rechter, de vordering van de AG en het standpunt van de verdediging. Daarnaast heb ik bij de beantwoording van deze vraag rekening gehouden met het door het hof gebruikmaken van een ankerpunt bij het motiveren van de sanctie. Dit kan een oriëntatiepunt zijn, de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, de straffen die in de regel door het hof voor een dergelijk delict worden opgelegd of de vordering van de AG. Ook heb ik gekeken naar de manier waarop de sanctie wordt
34
gemotiveerd. Ik ben van mening dat het hof bij de sanctiemotivering niet enkel gebruik moet maken van standaardpassages. Vage termen als 'de persoonlijkheid van de verdachte' dienen te worden ingevuld. Indien gebruik wordt gemaakt van rapportages komt het de sanctiemotivering ten goede als kort de inhoud van deze rapportages wordt weergegeven, met name die passages die op de beslissing van het hof van invloed zijn. In 102 arresten is er kwaliteitsverbeterende aandacht gegeven aan de straf- en maatregelmotivering. Er is een duidelijke verbetering waarneembaar ten opzichte van de sanctiemotivering in niet-promisarresten. Wat vooral positief opvalt, is dat het hof veel gebruikmaakt van een ankerpunt om de straf te motiveren. In 42 arresten is er kwaliteitsverbeterende aandacht gegeven aan de straf- en maatregelmotivering, maar zijn er nog enkele puntjes die kunnen worden verbeterd. Een voorbeeld hiervan is het verduidelijken van vage termen. Indien het hof gebruikmaakt van een oriëntatiepunt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt heeft, maar het hof op grond van 'de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken' een werkstraf oplegt, dient dit verder te worden verduidelijkt. Wat zijn de persoonlijke omstandigheden die een werkstraf rechtvaardigen in plaats van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals het oriëntatiepunt aangeeft? Een voorbeeld van het invullen van deze vage term is in het arrest opnemen 'dat de verdachte momenteel is opgenomen in een kliniek, waar hij een behandeling ondergaat voor zijn verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek, welke behandeling momenteel voorspoedig lijkt te verlopen'. Het spreekt voor zich dat alleen voor de beslissing relevante persoonlijke omstandigheden dienen te worden vermeld. Een volgend voorbeeld van een arrest waarbij wel kwaliteitsverbeterende aandacht is gegeven aan de straf- en maatregelmotivering, maar er nog ruimte voor verbetering is, betreft een zaak waarbij de straf wordt gemotiveerd aan de hand van de bestraffing van de medeverdachten. Probleem is echter dat in het arrest de desbetreffende straffen niet worden vermeld. Dan heeft het gebruikmaken van een ankerpunt weinig toegevoegde waarde. Het hof zou bij het gebruikmaken van een vertrekpunt de sanctie daadwerkelijk moeten noemen. Een volgend arrest waarbij de sanctiemotivering naar mijn mening beter kan, betreft een zaak waarbij de verdachte wordt veroordeeld voor medeplichtigheid tot medeplegen van doodslag. Omdat de wil van verdachte enkel was gericht op gekwalificeerde diefstal uit een woning zoekt het
35
hof
aansluiting
bij
het
oriëntatiepunt
voor
een
diefstal
uit
een
woning
(onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 weken). Het hof legt echter een werkstraf op van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. Dit wordt als volgt gemotiveerd: 'Weliswaar heeft het bewezen verklaarde feit persoonlijk leed teweeg gebracht voor de nabestaanden van (slachtoffer) en maatschappelijke onrust veroorzaakt, maar zoals hiervoor is overwogen was de wil van verdachte zelf alleen gericht op de gekwalificeerde diefstal. Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen'. Het hof motiveert dus dat geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd omdat de wil van verdachte enkel zag op de gekwalificeerde diefstal. Dit terwijl het oriëntatiepunt voor gekwalificeerde diefstal wel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangeeft. De motivering van het hof vind ik opmerkelijk. In 9 arresten is geen kwaliteitsverbeterende aandacht gegeven aan de straf- en maatregelmotivering.
De
sanctiemotivering
onderscheidt
zich
niet
van
de
sanctiemotivering in niet-promisarresten. Een voorbeeld hiervan heb ik eerder gegeven in par. 4.3.6. In deze 9 arresten wordt de sanctie enkel gemotiveerd aan de hand van algemene, vage passages. Waarom wordt afgeweken van de beslissing van de eerste rechter of de vordering van de AG wordt niet gemotiveerd. De specifieke omstandigheden van de voorliggende zaak worden niet bij het motiveren van de sanctie betrokken. Op 24 arresten is deze vraag niet van toepassing, bijv. omdat de verdachte wordt vrijgesproken.
4.4.7
Is er een uitgewerkt arrest?
Van de 177 arresten die ik heb bestudeerd is er slechts één arrest dat aanvulling behoeft. 176 arresten zijn volledig uitgewerkt.
4.5 Benadeelde partij Bij de bestudering van de arresten heb ik de gehele arresten geanalyseerd en me niet beperkt tot de beantwoording van de vragen van het schema. Hierbij is me opgevallen dat de motivering van het hof met betrekking tot de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij nauwelijks verschilt met de motivering in niet-promisarresten. Er is
36
nauwelijks enige vooruitgang te bespeuren. De burger die € 1000 vordert als schade die door het strafbare feit is geleden en in het arrest leest dat daarvan € 400 wordt toegewezen en hij voor het resterende gedeelte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering nu deze voor het niet-toegewezen gedeelte niet eenvoudig van aard is, wordt niets wijzer omtrent de inzichten die het hof aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd. Juist het belang van Promis (de begrijpelijkheid van de rechterlijke beslissing voor de gewone burger) komt hier niet goed tot uiting. Een voorbeeld van een arrest waarin de afwijzing van de vordering van de benadeelde partij wel goed wordt gemotiveerd, betreft een zaak waarin de verdachte wordt veroordeeld voor diefstal. De verdachte heeft onder andere een fototoestel en een videocamera gestolen. De benadeelde partij stelt immateriële schade te hebben geleden nu ze door de diefstal foto’s en video’s van haar kinderen is kwijtgeraakt. Het hof motiveert de beslissing als volgt: 'Naar burgerlijk recht, meer specifiek artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, bestaat in een geval als het onderhavige enkel een recht op vergoeding van immateriële schade (smartengeld), indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen. Verdachte heeft als aansprakelijke persoon door zijn handelen nadeel aan de benadeelde partij toegebracht nu zij de zich op de geheugenkaart van het fototoestel en de videocamera bevindende foto’s en videobeelden niet meer kan terugzien. Niet kan echter worden vastgesteld dat verdachte het oogmerk op dit nadeel had. Derhalve zal het hof de vordering afwijzen'. Door op deze manier de beslissing te motiveren wordt het voor de benadeelde partij duidelijk waarom de vordering wordt afgewezen. Daar heeft een slachtoffer recht op.
4.6 Interviews tijdsdruk Tijdens mijn onderzoek bij het hof heb ik ook bij een aantal raadsheren en gerechtssecretarissen een interview afgenomen met betrekking tot de extra tijdsdruk die Promis meebrengt in verhouding tot niet-promiszaken. In totaal heb ik 12 raadsheren en 10 gerechtssecretarissen ondervraagd. Ik heb de raadsheren en gerechtssecretarissen gevraagd of ze respectievelijk geen, enigszins of substantieel meer tijd kwijt zijn aan een bepaalde taak in een promiszaak in verhouding tot een niet-promiszaak. Wanneer sprake is van geen, enigszins of substantieel meer tijd heb ik aan de beoordeling van de ondervraagde raadsheren en gerechtssecretarissen overgelaten. De taken heb ik
37
onderverdeeld in het voorbewerken van promiszaken, het raadkameren in promiszaken, het
concipiëren
van
promisarresten
(deze
vraag
heb
ik
alleen
aan
de
gerechtssecretarissen gesteld) en het corrigeren van de promisconceptarresten. Met betrekking tot het voorbewerken van promiszaken komt naar voren dat de raadsheren en de gerechtssecretarissen geen extra tijd kwijt zijn vergeleken met het voorbewerken van niet-promiszaken. Bij het raadkameren in promiszaken geven de meeste raadsheren aan hiermee enigszins of substantieel meer tijd kwijt te zijn. Dit zit in het feit dat meer moet worden besproken, met name met betrekking tot de straf. Zo moeten bijv. oriëntatiepunten worden opgezocht. De extra tijd die ze kwijt zijn, is ook afhankelijk van de verweren die door de verdediging zijn gevoerd. De verweren en de bewijsconstructie worden uitgebreider besproken. Ook niet-uitdrukkelijk onderbouwde standpunten worden besproken. Daarnaast wordt doorgenomen wat de vaststaande feiten zijn. Bij het opleggen van de straf/maatregel worden meerdere factoren gewogen die van invloed zijn op de beslissing. De meeste gerechtssecretarissen geven aan dat het raadkameren hun enigszins meer tijd kost. De structuur van het arrest wordt besproken, de bewijsmiddelen worden geduid en de vindplaatsen worden besproken. Ook wordt besproken wat de vaststaande feiten zijn. Ten slotte moet de straf inzichtelijker worden gemaakt. Alle 10 de gerechtssecretarissen vertellen dat ze substantieel meer tijd kwijt zijn met het concipiëren van de promisarresten. Vooral het maken van voetnoten en het daarvoor vereiste opzoeken kost meer tijd. Ook het opnemen van vaststaande feiten kost meer tijd. Daarnaast zijn de bewijsoverwegingen uitgebreider. Het inzichtelijker maken van het arrest kost meer tijd. De gerechtsecretarissen moeten creatiever zijn. Indien bijv. een oriëntatiepunt 12 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangeeft, maar het hof slechts 6 maanden gevangenisstraf oplegt, dient de gerechtssecretaris dit verschil in te vullen. Als nuancering wordt door de gerechtsecretarissen aangegeven dat de extra tijd die het concipiëren van de arresten hun nu kost, ze later terug kunnen winnen indien cassatie wordt ingesteld. Het corrigeren van de promisconceptarresten kost de raadsheren substantieel meer tijd. Het checken van de voetnoten kost veel tijd. Het corrigeren is heel precies werk. Belangrijk punt is dat het arrest meteen compleet moet zijn, het moet kloppen.
38
Ook het afwegen of de motivering voldoende scherp is kost veel tijd. Daarnaast kost het bekijken of de bewezenverklaring hout snijdt veel tijd. Dat het arrest moet worden weergegeven
als
een
lopend
verhaal
kost
eveneens
extra
tijd.
Bij
de
gerechtssecretarissen hangt de extra tijd die ze kwijt zijn met het corrigeren af van het feit of het nakijken elektronisch gebeurt of niet. Indien het corrigeren elektronisch geschiedt, zijn ze geen extra tijd kwijt. Indien het nakijken niet elektronisch gebeurt, zeggen ze enigszins meer tijd kwijt te zijn. Dit komt doordat er meer tekst is om na te kijken. Ten slotte heb ik de raadsheren en gerechtssecretarissen gevraagd of ze vinden dat Promis toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de oude manier waarop een arrest wordt weergegeven. Allen vinden dat Promis toegevoegde waarde heeft. Als positieve punten worden genoemd dat het feit dat het arrest binnen 14 dagen af moet zijn, zorgt voor een betere focus op het voorkomen van fouten. Een volgend voordeel is dat indien cassatie wordt ingesteld er minder hoeft te worden uitgewerkt. Ook zijn de promisarresten begrijpelijker doordat makkelijker taalgebruik wordt gebruikt en doordat de arresten zijn geschreven in een lopend verhaal. Ze zijn voor de buitenstaander beter te lezen. Tevens zorgt Promis voor inscherping. Pas als je de bewijsmotivering opschrijft zie je of de bewezenverklaring standhoudt. Datzelfde geldt voor de straf. Er worden echter ook kanttekeningen bij Promis geplaatst. Het meest gehoorde punt van kritiek is de extra tijd die het kost. Er moeten meer tijd en middelen beschikbaar worden gesteld. Daarnaast wordt gezegd dat Promis niet voor iedere zaak nuttig is. Vaak is het ‘schrijven voor het archief’, vooral wanneer geen cassatie wordt ingesteld. Ook bij verstekzaken is Promis overbodig. Tevens denken de raadsheren en secretarissen niet dat een arrest motiveren op promiswijze mensen afhoudt van het instellen van een rechtsmiddel.
5.
De best practice
5.1
Rechterlijk beleid
Voordat ik de best practice voor de opmaak van een promisvonnis uiteenzet zal ik eerst verduidelijken wat een best practice is. Volgens de Van Dale is een best practice een ‘werkmethode die in de praktijk de beste is gebleken en daarom voortaan als richtlijn
39
dient’. In het geval van Promis houdt dit concreet in dat ik voor de rechterlijke macht een werkmethode ontwikkel die als richtlijn kan dienen om een promisvonnis weer te geven. Het opstellen van een best practice voor de opmaak van een promisvonnis is een vorm van rechterlijk beleid. Bij het vormen van rechterlijk beleid wordt de rechtspraak gecoördineerd met het oog op het vergroten van de eenheid in de rechtspraak. Het streven is om de wijze waarop in toekomstige gevallen zal worden beslist, op elkaar af te stemmen.37 Dat een best practice dient te worden ontwikkeld, is het gevolg van de grote vrijheid die de wetgever de rechter heeft gelaten om zijn vonnis vorm te geven. Die vrijheid leidt ertoe dat iedere strafkamer een vonnis op zijn eigen manier vormgeeft. Een best practice voor de opmaak van een promisvonnis moet leiden tot kwalitatief hoogwaardige vonnissen die ook wat structuur betreft op elkaar aansluiten. De wetgever heeft ervoor gekozen om de rechter de ruimte te laten zijn taak te vervullen en hem niet te binden aan gedetailleerde wetgeving, dit terwijl art. 1 Sv regelt dat ‘strafvordering alleen plaatsheeft op de wijze bij de wet voorzien’. Is het voeren van rechterlijk beleid dan wel in overeenstemming met art. 1 Sv? Art. 1 Sv beoogt de democratische grondslag van de strafrechtspleging te verzekeren. Die vormt namelijk een waarborg voor de vrijheid van de burger. De rechtszekerheid van de burger wordt gewaarborgd. Hij wordt beschermd tegen de willekeur van de met strafrechtstoepassing belaste instanties. Op de wetgever rust de plicht om strafbepalingen te scheppen, bevoegde rechterlijke organen aan te wijzen en procedureregels vast te stellen. Deze taak mag hij niet naar believen uitbesteden. Het creëren van vage strafbepalingen, onduidelijke competentieregels en te veel ruimte latende procedurevoorschriften dient te worden voorkomen.38 De wetgever dient zelf de voornaamste rechtspolitieke keuzen over de inhoud van het recht in wettelijke regelingen te maken en moet die keuzen niet overlaten aan het bestuur of de rechter.39 Art. 1 Sv richt zich naast de wetgever ook tot de rechterlijke macht. Optreden van leden van de rechterlijke macht dat als 'strafvordering' kan worden gekwalificeerd dient plaats te vinden overeenkomstig de wet. De rechter dient volgens de wet recht te 37
G.K. Schoep, Strafoemetingsrecht en strafvorming, Deventer: Kluwer 2008, p. 21. G.J.M Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 6e druk, Deventer: Kluwer 2008, p. 15. 39 P. Eijlander & W. Voermans, Wetgevingsleer, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 42. 38
40
spreken en mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid daarvan beoordelen. De rechtszekerheid, nationale eenheid van strafrechtspleging en behoorlijke kwaliteit van strafprocessuele wetgeving komen in het gedrang indien de rechter zich teveel interpretatieruimte zou gunnen. Het is echter een illusie te menen dat een wet alle handelen van de bij de strafrechtspleging betrokkenen zou kunnen regelen. De rechter heeft altijd recht gevormd, dat ligt in de aard van zijn taak. Het primaat van de wet hoeft niet in de weg te staan aan rechtsvormende activiteiten van de strafrechter, in het bijzonder op gebieden waar de wetgever dit achterwege heeft gelaten. In art. 1 Sv ligt de opdracht besloten om, daar waar een juridische normering ontbreekt, deze te creëren. Deze vrijheid is niet ongebonden. De aanvullende normering zal moeten worden ontleend aan de principes van het wettelijk stelsel in samenhang met eisen die voortvloeien uit de rechtsstaatgedachte en het legaliteitsbeginsel. Die aanvullingen zullen dus moeten sporen met de doeleinden waarvoor de publieke organen de wettelijke bevoegdheden kregen toegekend.40 Daarnaast heeft de rechter ook de plicht om uit te leggen hoe van de hem geboden vrijheid gebruik is gemaakt. De aard van het optreden is bepalend voor de vraag of volgens art. 1 Sv een wettelijke voorziening is vereist. Het artikel brengt niet met zich dat elk optreden in het kader van strafvordering bij wet moet zijn geregeld. Uit de strekking van het artikel valt namelijk niet af te leiden dat optreden dat geen inbreuk maakt op rechten en vrijheden bij wet moet zijn geregeld. Alleen voor handelingen die wél inbreuk maken op rechten en vrijheden vloeit uit art. 1 Sv de harde eis voort dat ze bij wet moeten zijn geregeld. Het opstellen van een best practice door de rechterlijke macht is niet als een inbreuk op art. 1 Sv aan te merken. Door het opstellen van beleid beperkt de rechterlijke macht de vrijheid die de wetgever hem heeft gegeven. In de gevallen dat een inbreuk wordt gemaakt op de rechten en vrijheden van burgers heeft de wetgever de rechter die bevoegdheid verleend. Vanuit het oogpunt van legaliteit is met het opstellen van beleid niks mis. Rechterlijk beleid leidt juist tot een grotere rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Vooral met betrekking tot het opleggen van een straf of maatregel is de rechterlijke vrijheid groot. De rechter moet in iedere zaak opnieuw afwegen welke straf of maatregel, alle betrokken belangen afwegend, is gewenst. Deze taak lijkt zich 40
G.K. Schoep, Strafoemetingsrecht en strafvorming, Deventer: Kluwer 2008, p. 137-138.
41
moeilijk te verdragen met het voeren van beleid. Op het eerste gezicht lijkt het er op dat de rechter ter wille van de rechtsbescherming van de burger telkens weer opnieuw moet kunnen beginnen zonder zich gebonden te achten aan wat hij gisteren deed of wat collegae doen. Deze benadering is echter een misvatting. Afwegen van alle betrokken belangen is niet een geïsoleerde activiteit die steeds weer opnieuw zonder band met het verleden en zonder om te zien naar hetgeen in hetzelfde tijdvak elders geschiedt. De rechter maakt deel uit van de strafrechtspleging en de verdachte maakt deel uit van de samenleving. Hij staat niet alleen op de wereld. De rechter moet rechtvaardig zijn, beschermen tegen rechtsongelijkheid. Die rechtsgelijkheid brengt met zich mee dat de rechter niet voorbij mag gaan aan wat hij gisteren deed en aan wat collegae doen.41
5.2
Doel van de best practice
Om te komen tot een best practice moet allereerst duidelijk zijn wat het doel van die best practice is, wat je ermee probeert te bereiken. Alleen dan kun je stellen dat de best practice ook daadwerkelijk de best practice is. Zoals ik eerder heb aangegeven tracht ik door het opstellen van een best practice te komen tot één opmaak van een promisvonnis waar de verschillende strafkamers gebruik van maken. Dit moet leiden tot kwalitatief hoogwaardige vonnissen die ook wat structuur betreft op elkaar aansluiten. Maar wat is een kwalitatief hoogwaardig vonnis? In de kern komt het erop neer dat een vonnis goed moet zijn gemotiveerd. In deze paragraaf zal ik uiteenzetten wat een goed gemotiveerd vonnis inhoudt. Allereerst dient duidelijk te zijn waarom wordt gemotiveerd. Dit heb ik in par. 3.2 weergegeven. Het motiveren van rechterlijke uitspraken heeft drie functies namelijk de explicatiefuntie, de controlefunctie en de inscherpingsfunctie. De explicatiefunctie heeft als doel het verwerven van instemming van de procespartijen en/of het publiek. Het doel is legitimiteit. Door openbaarheid en motivering toont de rechter zijn onpartijdigheid en niet-willekeurigheid van zijn handelen. Door te motiveren licht de rechter de procespartijen en derden in omtrent de gronden die hij voor zijn beslissing aanvoert. Met het oog op de mogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden, dient het vonnis inzicht te geven in de gronden van de genomen beslissing zodat de procespartijen een goede afweging kunnen maken om hier al dan niet gebruik van te 41
G.J.M Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 6e druk, Deventer: Kluwer 2008, p. 240-241.
42
maken. De controlefunctie heeft als doel de hogere rechter in staat te stellen te controleren of de uitspraak in overeenstemming is met het recht. Het doel is legaliteit en de eerlijkheid van het proces. De motivering stelt de hogere rechter in staat te controleren of juridisch juiste overwegingen aan de beslissing ten grondslag liggen. De inscherpingsfunctie heeft betrekking op het proces van besluitvorming. Doordat de rechter zich rekenschap moet geven van zijn beweegredenen komt hij tot een betere ‘inscherping’ van de argumenten voor en tegen een beslissing. Hij dwingt zichzelf kritisch te kijken naar zijn eigen uitspraak. Door te verplichten te motiveren wordt de rechter scherper met de vragen geconfronteerd welke de bewijsmiddelen zijn, waarom een verweer moet worden verworpen, waarom een bepaalde straf moet volgen etc., dan wanneer hij zou mogen volstaan met het formuleren van conclusies.42 De eisen die aan de motivering van een vonnis mogen worden gesteld, zijn afhankelijk van het publiek tot wie de uitspraak zich richt. Een zaak waarin de procespartijen het op veel punten met elkaar oneens zijn, vraagt om een uitgebreidere motivering dan een zaak waarin de verdachte de ten laste gelegde feiten bekent. Een zaak waarvoor veel belangstelling in de media is kan om een uitgebreidere motivering vragen dan een zaak waarvoor weinig publiekelijke belangstelling is. Juist in “grote zaken” is het van belang dat het vonnis in een begrijpelijke taal wordt gemotiveerd. Bij het opstellen van een best practice dient ook rekening te worden gehouden met de werklast van de rechterlijke macht. In een ideale situatie zou bij het motiveren van een vonnis geen onderscheid hoeven te worden gemaakt tussen verschillende zaken. Dan zou elk vonnis in duidelijke taal uitgebreid worden gemotiveerd. Met de middelen die de rechterlijke macht momenteel ter beschikking staan is dit echter irreëel. Een best practice kan dus alleen een best practice zijn als hiermee rekening wordt gehouden. Een best practice die een ideaal streven weergeeft dat in de praktijk niet uitvoerbaar is, is geen best practice. Ten slotte zal een best practice in overeenstemming moeten zijn met de wet. De wet verplicht de rechter om bepaalde punten in het vonnis op te nemen. Daarnaast biedt 42
G.J.M Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 6e druk, Deventer: Kluwer 2008, p. 652-653; M. Malsch, T.J. Lavender & J.F. Nijboer, ‘Van kop tot staart. Helpt de motivering bij het begrijpen van schriftelijke strafvonnissen?’, NJB 2006, 7; Y. Buruma, ‘Motiveren: waarom?’, in: A. Harteveld, D.H. de Jong & E. Stamhuis (red.), Systeem in ontwikkeling: Knigge-bundel, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2005, p. 71-87; C.M. Pelser, ‘Motivering en openbaarheid’, in: A. Beijer, C.H. Brants, L. van Lent & C.M. Pelser (red.), Openbare strafrechtspleging, Deventer: Kluwer 2002, p. 45-65.
43
de wet een normatief kader. Denk bijv. aan art. 359 lid 3 Sv dat regelt dat voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, volstaan kan worden met een opgave van de bewijsmiddelen.
5.3
Best practice uit 1913
In de toelichting bij de vaststelling van het Wetboek van Strafvordering uit 1913/1914 is een model opgenomen dat verduidelijkt hoe een vonnis eruit moet zien.43 Bijna 100 jaar geleden was de wetgever dus al bezig met het opstellen van een best practice voor de opmaak van een vonnis. Deze toelichting heeft mij geïnspireerd bij het opstellen van de best practice. In de toelichting wordt nader op de motivering ingegaan. De wetgever stelt dat alle vonnissen de gronden moeten inhouden waarop zij rusten. Een enkele opsomming van wat door de getuigen en de verdachte is verklaard voor zover deze verklaringen ten bezware van de verdachte strekken, de overweging dat door die verklaringen het wettig en overtuigend bewijs van het te laste gelegde is geleverd, de aangenomen kwalificatie, de toegepaste artikelen en de vermelding van de opgelegde straf, is onvoldoende. De rechter dient te verduidelijken wat die verklaringen zijn, waarom hij aan de bewijsgronden bewijskracht toekent en waarom hij juist deze straf oplegt. Indien de rechter een straf of maatregel oplegt, dan dienen daarbij de bijzondere redenen te worden opgegeven die tot de strafmaat of de maatregel hebben geleid. De wetgever verlangt dus van de rechter dat hij uitgebreider motiveert, zodat de lezer van het vonnis meer inzicht krijgt in de gedachtegang van de rechter. Vervolgens neemt de wetgever enkele motiveringsvoorschriften op. Ten eerste wordt vermeld dat de rechter de redengevende feiten of omstandigheden dient op te nemen, die tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit hebben geleid. Hij moet motiveren, waarom hij op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen het feit bewezen acht. Hierbij gaat de wetgever ook in op de controle- en inscherpingsfunctie van motiveren. De hogere rechter zal controle moeten uitoefenen op ‘den logischen gedachtengang der vonnissen’. De lagere rechter zal, door het verplicht op schrift stellen van de argumenten, genoopt worden zichzelf nauwkeurig rekenschap te geven van de waarde van het materiaal waaruit hij de conclusie opbouwt dat het ten laste gelegde feit 43
Kamerstukken II 1913/14, 286, nr. 3, p. 139-142.
44
bewezen moet worden geacht. De wetgever is van mening dat in geval van vrijspraak geen redengeving hoeft te worden gesteld. Wel is het voor de officier van justitie en de verdachte van belang te weten, welk punt van de aanklacht door de rechter niet bewezen wordt geacht en zou een motivering haar nut kunnen hebben. Vervolgens gaat de wetgever in op het motiveren van het verwerpen van verweren die door de verdachte zijn aangevoerd. De rechter dient dit uitdrukkelijk te motiveren. ‘Indien de rechtbank in strijd met het uitdrukkelijk voorgedragen verweer de geldigheid van de dagvaarding, haar eigen bevoegdheid, de ontvankelijkheid van de officier van justitie of het niet bestaan van een beweerde reden voor schorsing van de strafvordering aanneemt, of beslist, dat het bewezen verklaarde een bepaald strafbaar feit oplevert, of dat een bepaalde strafverminderings- of strafuitsluitingsgrond niet aanwezig is, dan moet ook de dienaangaande te geven beslissing met redenen zijn omkleed’. Deze eis geldt alleen voor door de verdachte aangevoerde verweren. Ter illustratie van de bedoeling van de wetgever is in de toelichting een voorbeeldvonnis opgenomen.
5.4
Best practice
Ik zal nu mijn best practice voor de opmaak van een promisvonnis weergeven. De best practice is een model dat als handvat kan dienen voor de opmaak van een promisvonnis. Het is nuttig een standaardopzet van een promisvonnis als uitgangspunt te nemen. Een vaste opbouw in de uitspraak draagt bij aan de inzichtelijkheid van de uitspraak. De best practice is slechts een uitgangspunt. Omdat een promisuitspraak een uitspraak op maat is, kan het zijn dat een bepaalde zaak niet in het model past en dat nog meer maatwerk, ook in de opbouw van de uitspraak, moet worden geleverd. Het kan dan verstandig zijn een andere opzet te kiezen. Een best practice geeft richting en houvast aan de leden van de rechterlijke macht. Zeker in de beginfase bij de invoering van Promis is het van belang handvatten aan te reiken. Bij het opstellen van de best practice dienen de toetsingscriteria die mij door de projectgroep zijn aangereikt (weergegeven in par. 2.3) als normatief kader.
45
1.
Zaaksgegevens
Parketnummer Datum uitspraak Tegenspraak/verstek
Persoonsgegevens verdachte
In geval van een zaak in hoger beroep zou hieraan een zakelijke weergave moeten worden toegevoegd van de beslissing van de eerste rechter. (voorbeeld: waarbij verdachte ter zake van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet is veroordeeld tot een geldboete van EUR 380,-, subsidiair 7 dagen vervangende hechtenis)
2.
Onderzoek van de zaak
Hier volgen eventuele bijzonderheden zoals bijstand door een raadsman/raadsvrouw en het kenbaar maken van standpunten van de OvJ en de raadsman/raadsvrouw. Door hier alvast kort de standpunten van de procespartijen te vermelden is het vonnis voor een derde beter leesbaar. Deze derde leest dan namelijk vervolgens het vonnis met de standpunten van de procespartijen in zijn achterhoofd, wat de begrijpelijkheid van het vonnis ten goede kan komen.
3.
De tenlastelegging
De tenlastelegging moet integraal worden overgenomen in de uitspraak. Het integraal opnemen van de tenlastelegging in de uitspraak bevordert de begrijpelijkheid van de uitspraak en heeft ook als voordeel dat niet hoeft te worden doorgebladerd naar de bijlagen. Het komt de begrijpelijkheid ten goede indien de tenlastelegging in klare taal kort wordt samengevat. (voorbeeld: de verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte onder 1 primair en subsidiair: (slachtoffer) in zijn huis heeft vermoord, dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag op (slachtoffer), meer subsidiair: (slachtoffer) zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, waardoor die (slachtoffer) is overleden)
46
4.
De voorvragen
Het zou de duidelijkheid van het vonnis ten goede komen wanneer ook een nonbeslissing wordt vermeld (de rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de OvJ ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging). Indien de verdediging bijv. een verweer voert ten aanzien van de ontvankelijkheid van de OvJ, dan zou het standpunt van de OvJ hieromtrent moeten worden weergeven. Door de standpunten van beide partijen in het vonnis op te nemen komt het tijdens de terechtzitting gevoerde debat terug in het vonnis. Dit geeft meer inzicht in de gedachtegang van de rechter. De geïnteresseerde lezer die niet bij de terechtzitting aanwezig was, weet hierdoor wat er aan ideeën tijdens de terechtzitting is gewisseld.
5.
Bewijsmotivering
Voor alle verwijzingen naar bewijsmiddelen geldt dat de voorkeur uitgaat naar voetnoten. Er dient nauwkeurig te worden verwezen naar het dossierstuk waar de redengevende feiten en omstandigheden aan zijn ontleend. Dossierpagina’s dienen te worden genoemd zodat kan worden gecontroleerd of de zakelijke samenvatting correct is (niet concluderend en niet denaturerend). Indien sprake is van een bekennende verdachte kan er worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zonder dat daarbij de redengevende feiten en omstandigheden worden aangehaald. Slechts bewijsmiddelen hoeven door middel van een voetnoot te worden aangehaald. Daarnaast zouden de overige in het vonnis vermelde stukken door middel van een voetnoot kunnen worden aangehaald. Dit maakt het voor de procespartijen makkelijker om te contoleren of de passage juist is overgenomen. Uit mijn onderzoek is gebleken dat het gebruikmaken van voetnoten bij het verwijzen naar bewijsmiddelen veel tijd kost. Het is een optie om het gebruikmaken van voetnoten achterwege te laten totdat een procespartij in hoger beroep gaat. Deze optie heeft echter niet mijn voorkeur. Dit heeft namelijk als nadeel dat er geen inscherping bij de rechter plaatsvindt. Het gebruikmaken van voetnoten voorkomt fouten omdat heel nauwkeurig moet worden gewerkt. Daar komt nog bij dat het uitstellen van het vermelden van voetnoten tot het moment dat een procespartij een rechtsmiddel aanwendt, waarschijnlijk meer tijd kost omdat de rechter/griffier dan “uit de zaak” is.
47
5.1
Vaststaande feiten
Dit onderdeel is bedoeld om alle onderdelen van de tenlastelegging die niet ter terechtzitting ter discussie stonden, maar wel bewezen moeten worden verklaard, te benoemen met verwijzing naar de redengevende onderdelen van de bewijsmiddelen. Hiermee kan worden voorkomen dat niet alle onderdelen van de bewezenverklaring voldoende worden gemotiveerd, omdat de motivering zich te veel richt op het weerleggen van verweren. Er kan een beschrijving worden geven van de inleiding van het feit, gevolgd door een beschrijving van het feit zelf en de gevolgen daarvan. Belangrijk is dat de vaststaande feiten in een begrijpelijke, verhalende vorm worden weergegeven. Indien er meerdere feiten zijn ten laste gelegd kan het duidelijker zijn wanneer per feit de vaststaande feiten worden vermeld. Indien de verspreid liggende vaststaande feiten echter afbreuk doen aan de heldere verhaallijn, dan dienen de vaststaande feiten in één kopje voor de bespreking van de ten laste gelegde feiten te worden weergegeven.
5.2
Het standpunt van het OM
Hier wordt het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de OvJ ten aanzien van het tenlastegelegde weergegeven. Hierbij zou de onderbouwing die de OvJ aan zijn standpunt geeft moeten worden weergeven. Door de standpunten van beide partijen in het vonnis op te nemen komt het tijdens de terechtzitting gevoerde debat terug in het vonnis. Vooral in de gevallen dat de rechtbank niet meegaat met het standpunt van de OvJ, verdient het aanbeveling dat de verhaallijn van de OvJ wordt weergegeven die ten grondslag ligt aan diens standpunt. Hierbij verdient het aanbeveling dat de rechtbank in voorkomend geval per ten laste gelegd feit apart het standpunt van de OvJ weergeeft.
5.3
Het standpunt van de verdediging
Hier wordt het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging ten aanzien van het tenlastegelegde weergegeven. Ook hierbij dient de onderbouwing die de verdediging aan zijn standpunt heeft gegeven in het vonnis te worden weergegeven. Net als bij het standpunt van de OvJ, geldt ook voor het standpunt van de verdediging dat dit in voorkomend geval per ten laste gelegde feit dient te worden weergegeven.
48
5.4
Beoordeling van de tenlastelegging met behandeling van de verweren
De rechtbank beschrijft het verhaal dat zij aanneemt op basis van de redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Het is van belang dat de redengevende feiten en omstandigheden worden weergegeven zoals vermeld in de bewijsmiddelen. Daarna dient de rechtbank te komen tot een gevolgtrekking daaruit. De rechtbank zou ervoor kunnen kiezen om met de beoordeling van de tenlastelegging onmiddellijk te reageren op verweren. Het gevaar van deze methode is echter dat onderdelen van de tenlastelegging dreigen te worden vergeten in de behandeling. De beoordeling van de tenlastelegging houdt ook in dat moet worden gereageerd op afwijkende standpunten van de OvJ. Eventuele (deel-)vrijspaken dienen te worden gemotiveerd. Uitgangspunt is het motiveren op maat. Indien het noodzakelijk is voor een goed begrip van de zaak voor procespartijen en derden en het voor een grotere inzichtelijkheid in de redenering zorgt die aan de beslissing ten grondslag ligt, dan dient een uitgebreidere motivering in het vonnis te worden opgenomen. Indien er meerdere feiten zijn ten laste gelegd, dan geeft de rechtbank eerst per feit de standpunten van de OvJ en de verdediging weer en gaat zij vervolgens per feit gemotiveerd op die standpunten in.
5.5
Bewezenverklaring
De bewezenverklaring dient integraal te worden uitgeschreven. Het opnemen van een ‘gestreepte’ tenlastelegging als bewezenverklaring komt de leesbaarheid van het vonnis niet ten goede.
6. Tenzij
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde er expliciete kwalificatieverweren
of rechtvaardigingsgronden
worden
aangevoerd, kan in deze paragraaf worden volstaan met de formele vaststelling dat er geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit kan door vermelding van het desbetreffende wetsartikel. De formele kwalificatie vindt plaats in de beslissing zelf.
49
Voorbeeld: Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel … van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
7.
De strafbaarheid van de verdachte
Hier dienen de schulduitsluitingsverweren te worden behandeld. Indien deze niet zijn aangevoerd kan worden volstaan met de enkele mededeling dat: ‘er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde’.
8.
De sanctie
8.1
Korte beschrijving van de feiten
Allereerst wordt een samenvatting gegeven van de feiten. Dit komt de leesbaarheid van het vonnis ten goede.
Voorbeeld: de rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan, kort gezegd, diefstal in vereniging, poging tot diefstal door middel van braak en het besturen van een bromfiets onder invloed van alcohol).
In het geval het een zaak in hoger beroep betreft dient het hof de beslissing van de eerste rechter te vermelden. Bij de zaaksgegevens aan het begin van het arrest wordt de beslissing van de eerste rechter al vermeld. Het komt echter de leesbaarheid van het arrest ten goede indien het hof de beslissing van de eerste rechter hier herhaald.
50
8.2
De vordering van de OvJ
Hier moet kort en bondig de vordering van de OvJ worden vermeld. Hierbij dient te worden weergeven welke feiten de OvJ bewezen acht. De vordering van de benadeelde partij komt hier nog niet aan bod.
Voorbeeld: de OvJ heeft ter terechtzitting verklaard dat het een feit van algemene bekendheid is dat de wereld van de kinderpornografie een harde wereld is, waarin soms hele jonge kinderen op schandelijke wijze worden gebruikt en misbruikt en dat mensen die kinderpornografische foto’s en films bekijken, een bijdrage leveren aan het in stand houden van dit kindermisbruik. De OvJ heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Hier wordt het standpunt van de verdediging ten aanzien van de sanctie weergegeven. Indien de verdediging met betrekking tot de strafoplegging geen standpunt heeft ingenomen kan dit ook worden vermeld. Dit zou de duidelijkheid ten goede komen. Voor de partijen die bij de terechtzitting aanwezig waren heeft het opnemen van een dergelijke bepaling geen toegevoegde waarde, maar voor de geïnteresseerde lezer die niet bij de terechtzitting aanwezig was maakt dit het vonnis wel duidelijker.
8.4
De motivering van de rechtbank
Voor het begrip van de strafmaat is het goed om de motivering op te bouwen vanuit een ankerpunt. Vanuit dit ankerpunt kan vervolgens een redenering worden gegeven met strafverzwarende en strafverlichtende omstandigheden die uiteindelijk tot een bepaalde strafmaat leidt. Als ankerpunt kan gebruik worden gemaakt van oriëntatiepunten, straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, straffen die door de rechtbank in de regel voor een dergelijk delict worden opgelegd en de vordering van de OvJ. Van belang is dat de rechtbank het ankerpunt ook daadwerkelijk weergeeft en niet enkel vermeldt dat zij ‘acht heeft geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten, die met het onderhavige geval (grosso modo) vergelijkbaar zijn’. In sommige zaken waarbij geen oriëntatiepunt voorhanden is kan aansluiting worden gezocht bij een oriëntatiepunt van een ander delict. Een voorbeeld hiervan is dat aansluiting wordt
51
gezocht bij het oriëntatiepunt dat ziet op het telen/kweken van hennep, terwijl er sprake is van het aanwezig hebben van hennep. Indien een procespartij zelf bij de onderbouwing van zijn standpunt met betrekking tot de straf verwijst naar oriëntatiepunten of straffen die zijn opgelegd in vergelijkbare zaken, dan dient de rechtbank hier gemotiveerd op in te gaan wanneer het afwijkt van dit ankerpunt. Vanuit
het
weergegeven
ankerpunt
wordt
beredeneerd
hoe
het
bewezenverklaarde feitencomplex zich verhoudt tot het ankerpunt en op welke gronden er eventuele strafverzwaring of strafverlichting moet plaatsvinden. Ten eerste dienen de wettelijke straf- en maatregelmotivering inclusief de wettelijke strafverzwarende en strafverlichtende omstandigheden te worden besproken. In veel gevallen wordt hiermee gereageerd op een strafmaatverweer van de verdediging of de OvJ. Indien hiermee nog niet voldoende op de standpunten van de procespartijen is ingegaan moet de rechtbank hier alsnog gemotiveerd op ingaan. Bij zijn motivering moet gebruik worden gemaakt van de feitgerelateerde en verdachte gerelateerde factoren. Feitgerelateerde factoren zijn bijv. de ernst van het feit, de normhandhaving, het beschermde rechtsgoed, de impact op slachtoffers en het gevoel van onveiligheid in de samenleving. Daarnaast kunnen onder feitgerelateerde omstandigheden die omstandigheden worden gerekend die van invloed zijn op het strafmaximum zoals medeplichtigheid, poging en recidive. Vervolgens komen de verdachte gerelateerde factoren aan bod. Het spreekt voor zich dat enkel die factoren dienen te worden vermeld die van invloed zijn op de beslissing. Hierbij valt te denken aan de leeftijd van verdachte, de mate van toerekeningsvatbaarheid, over de verdachte uitgebrachte rapportage, detentiegeschiktheid, documentatie, lichamelijke en geestelijke gezondheid en recidivegevaar. Het verdient de voorkeur om niet enkel gebruik te maken van standaardpassages. Vage termen als ‘de persoonlijkheid van de verdachte’ dienen te worden ingevuld. Indien wordt gebruikgemaakt van rapportages dan komt het de sanctiemotivering ten goede als kort de inhoud van deze rapportages wordt weergegeven, met name die passages die op de beslissing van de rechter van invloed zijn.
9.
De vordering van de benadeelde partij(en)
Hier wordt de vordering van de benadeelde partij besproken. De beslissing van de rechtbank dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen/afgewezen moet
52
op promisniveau worden gemotiveerd. De burger die € 1000 vordert als schade die door het strafbare feit is geleden en in het vonnis leest dat daarvan € 400 wordt toegewezen en hij voor het resterende gedeelte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering nu deze voor het niet-toegewezen gedeelte niet eenvoudig van aard is, wordt niets wijzer omtrent de inzichten die de rechter aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd.
10.
Beslag
11.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Hier wordt de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld. De vordering tot tenuitvoerlegging vereist een gemotiveerde beslissing. Indien de rechtbank afwijkt van een standpunt van de OvJ of de verdediging dan dient dit te worden gemotiveerd.
12.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Hier worden de wettelijke voorschriften vermeld die de onmiddellijke grondslag uitmaken van de oplegging van een straf of maatregel. (voorbeeld: de beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde).
13.
Beslissing
Het dictum vormt de conclusie van het vonnis en is niet anders bij promisvonnissen dan bij niet-promisvonnissen. De volgende beslissingen kunnen aan de orde komen: bewezenverklaring, kwalificatie, strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte, oplegging van de straf of maatregel, beslag, vordering benadeelde partij (inclusief eventuele schadevergoedingsmaatregel) en beslissing ten aanzien van de voorlopige hechtenis.
53
6.
De rechtskracht van de best practice
In dit hoofdstuk zal ik uiteenzetten welke rechtskracht de best practice dient te hebben. Zoals eerder aangegeven bepaalt art. 1 Sv dat ‘strafvordering alleen plaatsheeft op de wijze bij de wet voorzien’. De wetgever zou enkele bepalingen uit de best practice in de wet moeten regelen. In dit hoofdstuk komt aan bod wat de voor- en nadelen zijn van codificatie in het algemeen en welke gevolgen codificatie heeft op de verhouding tussen wetgever en rechter. Ik zal aan de hand van de best practice nalopen welke punten uit die best practice in aanmerking komen voor codificatie.
6.1
Codificatie
Voordat de wetgever overgaat tot codificatie dienen eerst de voor- en nadelen van codificatie te worden afgewogen. Een voordeel van codificatie is dat het de kenbaarheid van het recht bevordert en daardoor de rechtszekerheid. Iedere wet wordt gepubliceerd, terwijl de publicatie van rechterlijke uitspraken en rechterlijk beleid minder consequent geschiedt. Publicatie bevordert de discussie over de inhoud van regels en beleid. Doordat zij bekender zijn komt er meer kritiek en discussie op gang.44 Een volgend voordeel van codificatie is dat duidelijker is of een bepaling in een wet geldig is of is gewijzigd of ingetrokken. Bij rechterlijke uitspraken en rechterlijk beleid is dit minder overzichtelijk. Daardoor is het bij rechterlijke uitspraken en rechterlijk beleid vaak lastiger dan bij wetsbepalingen te beoordelen in hoeverre zij hun betekenis hebben verloren. Een ander voordeel van codificatie is dat in wetten neergelegd recht toegankelijker is dan niet gecodificeerd recht, waardoor de wetgever gemakkelijker dan de rechter systematiek en samenhang kan aanbrengen in een veelheid van regels.45 Codificatie heeft ook nadelen. Zo kan codificatie van recht dat nog sterk in beweging is, als nadeel hebben dat wellicht regels worden vastgelegd die nog onvoldoende zijn uitgekristalliseerd. Door codificatie bestaat het gevaar dat het recht geen gelijke tred zal houden met maatschappelijke ontwikkelingen, waardoor de samenleving wordt opgescheept met verouderd recht.46 Een ander nadeel van codificatie 44
M. Scheltema, ‘Codificatie van het bestuursrecht’, NTB 1996, 1. R.F. Mooseker & T.A.D, van Wordragen, ‘Op naar de codificatie van het gelijkheids- en vertouwensbeginsel?’, Tijdschrift voor formeel belastingrecht 2006, 7. 46 P.A.J. van den Berg, ‘De paradox van de codificatie: over de gevolgen van codificatie in Europa voor de rechtsvinding’, Rechtsgeleerd magazijn Themis 2002, 4.
45
54
is, dat door een excessieve detaillering van regelgeving de toegankelijkheid van de materiële normstelling in het gedrang kan komen. Een te omvangrijk bestand aan regels kan de burger het zicht ontnemen op datgene waar hij zich aan heeft te houden.47 Door de omvang van de regelgeving kan de toegankelijkheid ervan verloren gaan. Een volgend nadeel van codificatie kan zijn dat door codificatie de rechter in zijn vrijheid wordt beperkt. In sommige gevallen moet de wetgever de rechter de ruimte laten om zijn taak naar eigen inzichten in te vullen. In de volgende paragraaf zal ik hierop terugkomen.
4.3 Oriëntatiepunten in de wet? In de best practice heb ik aangegeven dat het voor het begrip van de strafmaat goed is om de strafmotivering op te bouwen vanuit een ankerpunt. Vanuit dit ankerpunt kan vervolgens een redenering worden gegeven met strafverzwarende en strafverlichtende omstandigheden die uiteindelijk tot een bepaalde strafmaat leidt. Als ankerpunt kan o.a. gebruik worden gemaakt van oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten zijn vastgesteld door de rechterlijke macht zelf. Ze hebben geen formele status omdat ze niet zijn uitgevaardigd op basis van een wettelijke bevoegdheid en ook geen recht vormen in de zin van art. 79 lid 1 sub 2 Wet RO: ze zijn niet afkomstig van een instantie die bevoegd is rechters te binden wat betreft het gebruik dat zij maken van de door de wetgever gelaten ruimte.48 De rechter mag van de oriëntatiepunten afwijken zonder te motiveren waarom en hij mag ze zelfs terzijde leggen. Om de rechtsgelijkheid te bevorderen zou de wetgever zelf oriëntatiepunten kunnen opstellen en deze vervolgens in de wet vastleggen. Hiermee wordt de enorme straftoemetingsvrijheid van de rechter ingeperkt. Het nulla-poenabeginsel eist dit echter niet. De strafbepaling hoeft niet een exacte strafmaat of een limitatieve opsomming van strafalternatieven te bevatten. Het is voldoende dat de verdachte kan weten wat de maximumstraf is die voor een bepaald strafbaar feit kan worden opgelegd.49 Uit het legaliteitsbeginsel zou men kunnen afleiden dat de verantwoordelijkheid van de wetgever voor de normering van de straftoemeting verder gaat dan het
47
M.S. Groenhuijsen, ‘Codificatie en dynamiek in het strafrecht’, in: J.B.M. Vranken & I. Giesen (red.), Codificatie en dynamiek, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2004, p. 167-193. 48 HR 3 december 2002, NJ 2003, 570. 49 G.K. Schoep, Strafoemetingsrecht en strafvorming, Deventer: Kluwer 2008, p. 90.
55
voorschrijven van de huidige ruime bandbreedtes tussen het strafminimum en het strafmaximum. Er valt te betogen dat de wetgever de rechterlijke straftoemeting moet toetsen op haar proportionaliteit, onderlinge evenredigheid en overeenstemming met maatschappelijke ontwikkelingen. Een mogelijkheid hierbij is dat het parlement wordt betrokken bij het vaststellen van een gemiddeld niveau van straffen en niet alleen bij het vaststellen van het maximumniveau van straffen.50 Dan zou er meer wisselwerking zijn tussen de wetgever en de rechter op het gebied van de straftoemeting. Deze wisselwerking houdt in dat de normering van de wetgever bepalend is voor de straftoemeting van de rechter en dat de straftoemeting van de rechter en de effecten ervan uitgangspunt zijn bij de verdere normering door de wetgever.51 Met het opstellen van oriëntatiepunten door de wetgever wordt de rechterlijke onafhankelijkheid niet aangetast. De rechter wordt niet buiten wetgeving om verhinderd om bepaalde straffen op te leggen en het wordt aan hem overgelaten om in een concreet geval de passende straf te bepalen. Ondanks de oriëntatiepunten is hij nog steeds in staat zijn individuele oordeel te geven. Naarmate de rechterlijke straftoemetingsvrijheid groter wordt, is het begrijpelijk dat de roep om democratische controle toeneemt. De vraag is echter of deze democratische controle wel nodig is. Ik ben van mening dat dit niet nodig is. De wetgever heeft bewust aan de rechter een zeer grote mate van vrijheid gegeven bij de straftoemeting om hem in de gelegenheid te stellen tot een straf te komen die past bij de specifieke omstandigheden van de voorliggende zaak. De rechter maakt overeenkomstig die bedoeling gebruik van deze vrijheid, terwijl hij daarbij rekening houdt met onder meer de opvattingen in de samenleving. De rechter heeft verantwoordelijkheden toebedeeld gekregen en moet die ook zelf kunnen waarmaken. De onafhankelijke rechter is bij uitstek geschikt en deskundig om een straf te bepalen die in de concrete omstandigheden van het geval het meest passend is. Het vastleggen van oriëntatiepunten door de wetgever in de wet wekt de indruk dat de straftoemeting geen zaak meer is voor deskundigen, maar een kwestie is die door de wetgever (als vertegenwoordiger van het volk) kan worden bepaald.52 Een volgend argument tegen
50
M.J.A. Duker, ‘Controle over rechterlijke straftoemeting bij zware misdrijven’, DD 2001, 2. M.J.A. Duker, ‘De verhouding tussen wetgever, Openbaar Ministerie en rechter bij de straftoemeting’, Rechtsgeleerd magazijn Themis 2001, 10. 52 J.A.W. Lensing, ‘Rechter, OM, straftoemeting en democratie’, Straftoemetingsbulletin 2001, 3. 51
56
normering door de wetgever is dat de traagheid van het wetgevingsproces de voortdurende ontwikkelingen in de straftoemeting niet kan bijhouden. Wetgeving kan al snel verouderd zijn. Een ander nadeel van het opstellen van oriëntatiepunten door de wetgever, is dat hiermee de rechterlijke oordeelsvrijheid kan worden aangetast. De rechter verliest aan gezag in de samenleving als hij afwijkt van normen in de samenleving waarvan de wetgever zich rekenschap heeft gegeven. Als hij bovendien zijn eigen opvatting niet goed kan verantwoorden, verliest hij ook aan gezag bij de wetgever die zich geroepen kan voelen de rechter meer aan regels te binden.53 In het geval dat de rechter vrij is om af te wijken van de oriëntatiepunten, maar hij wel verplicht is om te motiveren waarom hij afwijkt, dan wordt de individuele onafhankelijkheid van de rechter in sterke mate beïnvloed. Hij dient namelijk zijn eigen opvatting te toetsen aan de oriëntatiepunten. Er moet voor worden gewaakt dat de rechter onafhankelijk blijft van de wetgever om zo de rechtvaardigheid van het rechtssysteem te verzekeren. De rechter is niet slechts een spreekbuis van de wet, van de rechter wordt verwacht dat hij in staat is zich een onafhankelijk oordeel te vormen over de rechtvaardigheid van het geldende recht en zijn toepassing in het concrete geval.54 Dit alles overwegend ben ik van mening dat de wetgever geen oriëntatiepunten moet opstellen maar de grote rechterlijke straftoemetingsvrijheid in stand moet houden.
6.3
Overige punten uit de best practice codificeren?
Ik zal nu bespreken welke rechtskracht enkele andere punten uit de best practice moeten hebben. De eerste vraag die aan de orde komt, is of de gehele best practice in de wet moet worden opgenomen om te voorkomen dat de rechter ervan afwijkt. Ik ben hier geen voorstander van. Zoals al eerder aangegeven is de best practice slechts een model dat als handvat kan dienen voor de opmaak van een promisvonnis. De best practice is alleen een uitgangspunt. Omdat een promisuitspraak een uitspraak op maat is, kan het zijn dat een bepaalde zaak niet in het model past en dat nog meer maatwerk, ook in de opbouw van de uitspraak, moet worden geleverd. Het kan dan verstandig zijn een andere opzet te kiezen. De wetgever moet de deskundige (de rechter) de vrijheid laten
53
M.J.A. Duker, ‘De verhouding tussen wetgever, Openbaar Ministerie en rechter bij de straftoemeting’, Rechtsgeleerd magazijn Themis 2001, 10. 54 R.H. van den Hoogen, ‘Zijn computers onafhankelijk?’, in: J.B.J.M. ten Berge & A.M. Hol (red.), De onafhankelijke rechter, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2007, p. 81-93.
57
om zijn vonnis naar eigen inzicht op te bouwen. Codificatie van de best practice bevordert de uniformiteit van rechterlijke uitspraken. Een vaste opbouw in de uitspraak draagt bij aan de inzichtelijkheid van de uitspraak. Uniformiteit in de opbouw van rechterlijke uitspraken is naar mijn mening echter niet zó belangrijk dat de best practice in de wet dient te worden vastgelegd. Het aanpassen van het vonnis aan de specifieke omstandigheden van de voorliggende zaak heeft prioriteit. Bij iedere zaak moet een zo kwalitatief hoogwaardig mogelijk vonnis worden geschreven. Als dit betekent dat de opbouw van het vonnis niet aansluit bij de opbouw van vonnissen in andere zaken, dan is dat een gerechtvaardigde uitkomst. Daarbij komt dat er minder zware middelen dan codificatie mogelijk zijn om via de best practice de uniformiteit van de rechtspraak te verbeteren. In de best practice heb ik aangegeven dat de tenlastelegging integraal moet worden overgenomen in de uitspraak. Het integraal opnemen van de tenlastelegging in de uitspraak bevordert de begrijpelijkheid van de uitspraak en heeft als voordeel dat niet hoeft te worden doorgebladerd naar de bijlagen. In art. 359 lid 1 Sv is al geregeld dat het vonnis het ten laste gelegde bevat. Ik vind het niet noodzakelijk om de wetgeving op dit punt aan te passen om de rechter te dwingen de tenlastelegging in het daadwerkelijke vonnis en niet in de bijlagen op te nemen. Daarvoor is het belang van dit punt te minimaal. In de best practice heb ik tevens aangegeven dat het de begrijpelijkheid van het vonnis ten goede kan komen indien de tenlastelegging in klare taal kort wordt samengevat. Ook ten aanzien van dit punt dient de wetgever de rechter vrij te laten. Het is niet eenvoudig om bij elk strafbaar feit de tenlastelegging in klare taal samen te vatten. Het komt de duidelijkheid van het vonnis ten goede wanneer de rechtbank met betrekking tot de voorvragen ook een non-beslissing vermeldt (de rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de OvJ ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging). Art. 358 lid 1 Sv kan hierop worden aangepast. Art. 358 lid 1 Sv kan dan als volgt luiden: ‘het vonnis bevat de beslissing der rechtbank over de punten, bij artikel 348 vermeld’. Ten aanzien van art. 350 Sv wordt ook de beslissing van de rechtbank op alle punten in het vonnis vermeld. Ik zie niet in waarom de rechtbank wel zou moeten vermelden dat ‘geen feiten of omstandigheden aannemelijk
58
zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten en dat de verdachte daarom strafbaar is voor het bewezen verklaarde’, maar niet dat ‘de rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is’. Met betrekking tot het afwijken van de rechtbank op uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van de procespartijen hoeft de wet niet te worden gewijzigd. Ik heb aangegeven dat vooral in de gevallen dat de rechtbank niet meegaat in het standpunt van een procespartij, het aanbeveling verdient de verhaallijn van de procespartij weer te geven die ten grondslag ligt aan diens standpunt. Art. 359 lid 2 Sv regelt dat het vonnis de redenen opgeeft die hebben geleid tot het afwijken van door de procespartijen uitdrukkelijk onderbouwde standpunten. Uit mijn onderzoek is gebleken dat hierbij tevens de verhaallijn wordt weergegeven die een procespartij aan diens standpunt ten grondslag legt. Hieruit trek ik de conclusie dat rechters uit art. 359 lid 2 Sv afleiden dat ze bij het weerleggen van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt tevens de motivering van de procespartij in het vonnis dienen op te nemen. Dit is ook logisch: je kunt een standpunt enkel op een juiste manier weerleggen als je de argumenten die iemand aan diens standpunt ten grondslag legt opsomt. Bij het motiveren van (deel-)vrijspaken heb ik echter een andere constatering gedaan: deze worden niet altijd goed gemotiveerd. Ook wordt in het vonnis niet vermeld waarom de OvJ wel tot een bewezenverklaring komt. De wet hoeft hier echter niet op te worden aangepast. Indien het standpunt van de OvJ dat het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, is aan te merken als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, dan verplicht art. 359 lid 2 Sv de rechter al om hier gemotiveerd op in te gaan. Het ligt in de verwachting dat indien de rechtbank de vrijspraak wel uitgebreid motiveert, zij tevens ingaat op de argumenten van de OvJ, net zoals zij dat doet bij andere standpunten van de OvJ die zijn aan te merken als uitdrukkelijk onderbouwde standpunten. Art. 359 lid 5 Sv regelt de sanctiemotivering: ‘het vonnis geeft in het bijzonder de redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid’. Deze bepaling lijkt een deugdelijke sanctiemotivering te waarborgen. Uit mijn onderzoek is echter gebleken dat in een aantal arresten de sanctie enkel wordt gemotiveerd met de vage passage dat ‘bij de strafoplegging is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de
59
verdachte’. Door de straf op deze manier te motiveren wordt aan de bedoeling van art. 359 lid 5 Sv geen recht gedaan. Aan art. 359 lid 5 Sv zou daarom een zin moeten worden toegevoegd die de rechter dwingt om de sanctie te motiveren aan de hand van de specifieke omstandigheden van de voorliggende zaak. Daarnaast ben ik van mening, dat art. 359 lid 6 Sv dient te worden gewijzigd. Nu luidt dit artikel als volgt: ‘bij de oplegging van een straf of maatregel die vrijheidsbeneming medebrengt, geeft het vonnis in het bijzonder de redenen op die tot de keuze van deze strafsoort, dan wel tot deze soort maatregel hebben geleid. Het vonnis geeft voorts zoveel mogelijk de omstandigheden aan, waarop bij de vaststelling van de duur van de straf is gelet’. De wetgever zou de passage ‘die vrijheidsbeneming medebrengt’ moeten schrappen. Een andere mogelijkheid is om art. 359 lid 5 Sv aan te passen. Aan dit artikel kan de zin worden toegevoegd dat ‘het vonnis in het bijzonder de redenen opgeeft die tot de keuze van de strafsoort, dan wel het soort maatregel hebben geleid’. De huidige formulering van art. 359 lid 5 Sv leidt er niet toe dat de rechter motiveert waarom hij juist voor die straf of maatregel heeft gekozen. Ik vind dat bij elke sanctieoplegging het vonnis de redenen moet opgeven die tot de keuze van deze sanctiesoort hebben geleid. In de maatschappij is onbegrip over het aantal taakstraffen dat wordt opgelegd. Indien de rechter een taakstraf oplegt, terwijl het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangeeft, dan dient de rechter te motiveren waarom hij kiest voor de oplegging van een taakstraf in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechter heeft veel vrijheid om te kiezen uit verschillende sanctiesoorten. Juist omdat hij zoveel vrijheid heeft gekregen dient hij zijn keuze te verantwoorden door te motiveren waarom hij juist die sanctiesoort kiest.
7.
Conclusie
Ik zal nu antwoord geven op de centrale onderzoeksvraag: wat is de best practice voor de opmaak van een promisvonnis en welke rechtskracht dient deze best practice te hebben? Om te komen tot de best practice voor de opmaak van een promisvonnis moet allereerst duidelijk zijn wat de achtergrond van Promis is, waarom met dit project is gestart. Het doel van Promis is om de bewijs- en strafmaatbeslissing in een vonnis te verbeteren, dit om te komen tot een betere communicatie tussen de strafrechter,
60
betrokkenen en uiteindelijk de samenleving als geheel. De motivering van het vonnis dient zodanig te zijn ingericht dat inzicht wordt gegeven in de gedachtegang van de rechter en dat deze motivering helder, transparant, begrijpelijk en controleerbaar is. De uitspraken moeten voor het publiek beter leesbaar en dus begrijpelijker zijn. Het vertrouwen van de burger in de rechtspraak moet hiermee toenemen. De best practice moet leiden tot kwalitatief hoogwaardige vonnissen. In de kern komt het erop neer dat een vonnis goed moet zijn gemotiveerd. Met een goede motivering van strafvonnissen zijn verschillende belangen gediend. Ten eerste worden de beslissingen die in het strafvonnis worden genomen en de afwegingen die daarbij een rol hebben gespeeld, door de motivering inzichtelijk gemaakt voor de verdachte, het openbaar ministerie, eventuele slachtoffers en de samenleving. Ten tweede worden de overwegingen van de strafrechter die het vonnis heeft gewezen door de motivering kenbaar voor de rechter die zich, als een rechtsmiddel wordt ingesteld, vervolgens over de zaak buigt. In de derde plaats bevordert een verplichting tot motivering de zorgvuldigheid van de genomen beslissing. De eisen die aan de motivering van een vonnis mogen worden gesteld, zijn per zaak verschillend. Allereerst is het afhankelijk van het publiek tot wie de uitspraak zich richt. Een zaak waarin de procespartijen het op veel punten met elkaar oneens zijn, vraagt om een uitgebreidere motivering dan een zaak waarin de verdachte de ten laste gelegde feiten bekent. Een zaak waarvoor veel belangstelling in de media is kan om een uitgebreidere motivering vragen dan een zaak waarvoor weinig publiekelijke belangstelling is. Juist in “grote zaken” is het van belang dat het vonnis in een begrijpelijke taal wordt gemotiveerd. Vaak heeft de rechter de vrijheid om naar eigen inzicht te bepalen hoe een vonnis wordt gemotiveerd. Wel dient hij de motiveringsvereisten uit de wet en jurisprudentie te volgen. Daarnaast zijn er een aantal criteria waaraan een goed gemotiveerd vonnis dient te voldoen: het vonnis moet op maat zijn gemotiveerd, er moet inzicht zijn in de gedachtegang van de rechter, het vonnis moet helder, transparant en begrijpelijk zijn, het moet controleerbaar zijn of de opgenomen redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen en er moet kwaliteitsverbeterende aandacht zijn gegeven aan de straf- en maatregelmotivering.
61
De best practice heb ik in par. 5.4 weergegeven en zal ik hier niet in zijn geheel herhalen. Ik zal nu enkel de voornaamste punten weergeven. Bij het opstellen van de best practice is het doel dat met Promis wordt beoogd mijn leidraad geweest. Zo vind ik het een goed idee om (waar mogelijk) de tenlastelegging in klare taal samen te vatten. Dit bevordert de begrijpelijkheid van het vonnis. Hetzelfde geldt voor het in het vonnis opnemen van een non-beslissing op de voorvragen. Dit maakt het vonnis duidelijker. Daarbij ben ik van mening dat indien de verdediging bijv. een verweer voert ten aanzien van de ontvankelijkheid van de OvJ, het standpunt van de OvJ hieromtrent zou moeten worden weergeven. Door de standpunten van beide partijen in het vonnis op te nemen komt het tijdens de terechtzitting gevoerde debat terug in het vonnis. Dit geeft meer inzicht in de gedachtegang van de rechter. De geïnteresseerde lezer die niet bij de terechtzitting aanwezig was, weet hierdoor wat er aan ideeën tijdens de terechtzitting is gewisseld. Bij de beoordeling van de tenlastelegging moet de rechter ook reageren op afwijkende standpunten van de OvJ. Eventuele (deel-)vrijspaken dienen te worden gemotiveerd. Uitgangspunt is het motiveren op maat. Indien het noodzakelijk is voor een goed begrip van de zaak voor procespartijen en derden en het voor een grotere inzichtelijkheid in de redenering zorgt die aan de beslissing ten grondslag ligt, dan dient een uitgebreidere motivering in het vonnis te worden opgenomen. Bij het motiveren van de strafmaat is het goed om deze motivering op te bouwen vanuit een ankerpunt. Vanuit dit ankerpunt kan vervolgens een redenering worden gegeven met strafverzwarende en strafverlichtende omstandigheden die uiteindelijk tot een bepaalde strafmaat leidt. Als ankerpunt kan gebruik worden gemaakt van oriëntatiepunten, straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, straffen die door de rechtbank in de regel voor een dergelijk delict worden opgelegd en de vordering van de OvJ. Van belang is dat de rechtbank het ankerpunt ook daadwerkelijk weergeeft en niet enkel vermeldt dat zij ‘acht heeft geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten, die met het onderhavige geval (grosso modo) vergelijkbaar zijn’. Indien een procespartij zelf bij de onderbouwing van zijn standpunt met betrekking tot de straf verwijst naar oriëntatiepunten of straffen die zijn opgelegd in vergelijkbare zaken, dan dient de rechtbank hier gemotiveerd op in te gaan wanneer zij afwijkt van dit ankerpunt.
62
Bij de sanctiemotivering moet gebruik worden gemaakt van de feitgerelateerde en verdachte gerelateerde factoren. Het verdient de voorkeur om niet enkel gebruik te maken van standaardpassages. Vage termen als ‘de persoonlijkheid van de verdachte’ dienen te worden ingevuld. Indien gebruik wordt gemaakt van rapportages komt het de sanctiemotivering ten goede als kort de inhoud van deze rapportages wordt weergegeven, met name die passages die op de beslissing van invloed zijn. De wetgever zou enkele bepalingen uit de best practice in de wet moeten regelen. In art. 359 Sv heeft de wetgever al enkele motiveringsvereisten opgenomen. Dat de strafrechter in zijn vonnis dient te responderen op door de verdediging dan wel de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, indien hij hiervan afwijkt, is hiervan een bekend voorbeeld. Door middel van codificatie kan de wetgever invloed uitoefenen op hoe de rechter zijn vonnis weergeeft. Dit kan ook een nadeel zijn. Zo vind ik het geen goed idee dat de wetgever zelf oriëntatiepunten opstelt en deze vastlegt in de wet om de rechtsgelijkheid te bevorderen. De wetgever heeft bewust aan de rechter een zeer grote mate van vrijheid gegeven bij de straftoemeting om hem in de gelegenheid te stellen tot een straf te komen die past bij de specifieke omstandigheden van de voorliggende zaak. De rechter maakt overeenkomstig die bedoeling gebruik van deze vrijheid, terwijl hij daarbij rekening houdt met onder meer de opvattingen in de samenleving. De rechter heeft verantwoordelijkheden toebedeeld gekregen en moet die ook zelf kunnen waarmaken. De onafhankelijke rechter is bij uitstek geschikt en deskundig om een straf te bepalen die in de concrete omstandigheden van het geval het meest passend is. Het vastleggen van oriëntatiepunten door de wetgever in de wet wekt de indruk dat de straftoemeting geen zaak meer is voor deskundigen, maar een kwestie is die door de wetgever (als vertegenwoordiger van het volk) kan worden bepaald. Een volgend nadeel is dat de traagheid van het wetgevingsproces de voortdurende ontwikkelingen in de straftoemeting niet kan bijhouden. Wetgeving kan al snel verouderd zijn. Ook kan met het opstellen van oriëntatiepunten door de wetgever, de rechterlijke oordeelsvrijheid worden aangetast. De rechter verliest aan gezag in de samenleving als hij afwijkt van normen in de samenleving waarvan de wetgever zich rekenschap heeft gegeven. In het geval dat de rechter vrij is om af te wijken van de oriëntatiepunten, maar hij wel verplicht is om te motiveren waarom hij afwijkt, dan wordt de individuele onafhankelijkheid van de rechter in sterke mate beïnvloed. Hij
63
dient namelijk zijn eigen opvatting te toetsen aan de oriëntatiepunten. Er moet voor worden gewaakt dat de rechter onafhankelijk blijft van de wetgever om zo de rechtvaardigheid van het rechtssysteem te verzekeren. De rechter is niet slechts een spreekbuis van de wet, van de rechter wordt verwacht dat hij in staat is zich een onafhankelijk oordeel te vormen over de rechtvaardigheid van het geldende recht en zijn toepassing in het concrete geval. De wetgever zou wel enkele andere bepalingen uit de best practice in de wet moeten regelen. Zo dient in de wet te worden opgenomen dat de rechter ten aanzien van de voorvragen ook een non-beslissing in het vonnis vermeldt. Art. 358 lid 1 Sv kan hierop worden aangepast. Ten aanzien van art. 350 Sv wordt ook de beslissing van de rechtbank op alle punten in het vonnis vermeld. Ik zie niet in waarom de rechtbank wel zou moeten vermelden dat ‘geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten en dat de verdachte daarom strafbaar is voor het bewezen verklaarde’, maar niet dat ‘de rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is’. De wetgever zou de wet moeten aanpassen om de rechter te verplichten de opgelegde sanctie uitgebreider te motiveren. Uit mijn onderzoek is gebleken dat art. 359 lid 5 Sv niet voorkomt dat in een aantal arresten de sanctie enkel wordt gemotiveerd aan de hand van vage passages. Aan art. 359 lid 5 Sv zou daarom een zin moeten worden toegevoegd die de rechter dwingt om de sanctie te motiveren aan de hand van de specifieke omstandigheden van de voorliggende zaak. Daarnaast ben ik van mening dat de wet dient te worden gewijzigd om de rechter te verplichten zijn keuze voor een bepaalde straf of maatregel te verantwoorden. In art. 359 lid 6 Sv wordt de rechter enkel verplicht uit te leggen waarom hij voor een vrijheidsbenemende sanctie kiest. Ik vind dat de rechter de keuze voor elke sanctie, vrijheidsbenemend of niet, moet verantwoorden. De huidige formulering van art. 359 lid 5 Sv leidt er niet toe dat de rechter motiveert waarom hij juist voor die straf of maatregel heeft gekozen. In de maatschappij is onbegrip over het aantal taakstraffen dat wordt opgelegd. Indien de rechter een taakstraf oplegt, terwijl het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangeeft, dan dient de rechter te motiveren waarom hij kiest voor de oplegging van een taakstraf in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechter heeft veel vrijheid om te kiezen uit verschillende sanctiesoorten. Juist omdat hij
64
zoveel vrijheid heeft gekregen dient hij zijn keuze te verantwoorden door te motiveren waarom hij juist die sanctiesoort kiest.
65
Bronvermelding
Boeken •
C.M. Pelser, ‘Motivering en openbaarheid’, in: A. Beijer, C.H. Brants, L. van Lent & C.M. Pelser (red.), Openbare strafrechtspleging, Deventer: Kluwer 2002, p. 45-65.
•
G.J.M Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 6e druk, Deventer: Kluwer 2008.
•
G.K. Schoep, Strafoemetingsrecht en strafvorming, Deventer: Kluwer 2008.
•
J. de Keijser & H. Elffers, ‘Onbegrip voor het strafoordeel bedreigt het draagvlak voor het rechtssysteem niet’, in: M. Malsch & N. van Manen (red.), De begrijpelijkheid van de rechtspraak, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2007, p.115-127.
•
M.S. Groenhuijsen, ‘Codificatie en dynamiek in het strafrecht’, in: J.B.M. Vranken & I. Giesen (red.), Codificatie en dynamiek, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2004, p. 167-193.
•
P. Eijlander & W. Voermans, Wetgevingsleer, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999.
•
R.H. van den Hoogen, ‘Zijn computers onafhankelijk?’, in: J.B.J.M. ten Berge & A.M. Hol (red.), De onafhankelijke rechter, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2007, p. 81-93.
•
Y. Buruma, ‘Motiveren: waarom?’, in: A. Harteveld, D.H. de Jong & E. Stamhuis (red.), Systeem in ontwikkeling: Knigge-bundel, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2005, p. 71-87.
Tijdschriftartikelen •
C.H.W.M. Sterk & C.L.R.L.M. Ficq, ‘Promis: inzicht in de gedachtegang van de rechter’, NJB 2008, 3.
•
G.H. Meijer & D. Emmelkamp, ‘Rechts in zicht: Onbegrepen maakt onbemind. De reikwijdte van artikel 359 lid 2 Sv’, Ars Aequi 2007, 12.
•
J.A.W.
Lensing,
‘Rechter,
OM,
straftoemeting
en
democratie’,
Straftoemetingsbulletin 2001, 3.
66
•
M. Malsch, T.J. Lavender & J.F. Nijboer, ‘Van kop tot staart. Helpt de motivering bij het begrijpen van schriftelijke strafvonnissen?’, NJB 2006, 7.
•
M. Scheltema, ‘Codificatie van het bestuursrecht’, NTB 1996, 1.
•
M.J.A. Duker, ‘Controle over rechterlijke straftoemeting bij zware misdrijven’, DD 2001, 2.
•
M.J.A. Duker, ‘De verhouding tussen wetgever, Openbaar Ministerie en rechter bij de straftoemeting’, Rechtsgeleerd magazijn Themis 2001, 10.
•
P.A.J. van den Berg, ‘De paradox van de codificatie: over de gevolgen van codificatie in Europa voor de rechtsvinding’, Rechtsgeleerd magazijn Themis 2002, 4.
•
R.F. Mooseker & T.A.D, van Wordragen, ‘Op naar de codificatie van het gelijkheids- en vertouwensbeginsel?’, Tijdschrift voor formeel belastingrecht 2006, 7.
Parlementaire stukken •
Kamerstukken II 1913/14, 286, nr. 3.
•
Kamerstukken II 2003/04, 29 271, nr. 1.
•
Kamerstukken II 2003/04, 29 255, nr. 3.
•
Kamerstukken II 2003/04, 29 255, nr. 7.
Jurisprudentie •
HR 20 december 1926, NJ 1926, p. 56.
•
HR 1 februari 1972, NJ 1974, 459 (Meer en Vaart).
•
HR 18 april 1978, NJ 1978, 365 (Erwtenpistool).
•
HR 16 februari 1982, NJ 1982, 411 (Dakdekker).
•
HR 25 september 1984, NJ 1985, 426, 427.
•
HR 28 februari 1989, NJ 1989, 748 m.nt. ’t H (Poppenspel).
•
HR 12 maart 1996, NJ 1996, 511 (Snelheidsmeting).
•
HR 13 mei 1997, NJ 1998, 318, m.nt. Sch (Computergame).
•
HR 27 januari 1998, NJ 1998, 404, m.nt. JR (Helmondse carnavalsmoord).
•
HR 30 maart 1999, NJ 1999, 451 m.nt. ’t H.
67
•
HR 17 april 2001, NJ 2002, 107 m.nt. Sch (Sinti).
•
HR 3 december 2002, NJ 2003, 570.
•
HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376 m.nt. YB (Afvoerpijp).
•
HR 11 april 2006, NJ 2006, 393 m.nt. Y. Buruma.
•
HR 15 mei, NJ 2007, 387 (Promis I) en 388 (Promis II) m.nt. Y. Buruma.
Overig •
Eindrapport Pilot PROMIS, d.d. 26 mei 2005.
•
M.J. van Duijne Strobosch & A.M.M. van Leuven, Notitie uitgangspunten promis in de praktijk, Programma Strafsector 2010, Den Haag 22 juli 2008.
•
Promis: een belofte van de rechtspraak.
•
Veldonderzoek Promis – Verslag en conclusies – maart 2009.
68
Bijlage
a) Om wat voor soort zaak gaat het: 1. tegenspraak 2. verstek 3. ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel 4. overig, nl… Met betrekking tot de vragen van art. 348 Sv en de eerste drie vragen van art. 350 Sv: b) Wordt met betrekking tot betwiste punten steeds zowel het standpunt van de AG als dat van de verdediging vermeld en worden deze ook onderbouwd? 1. ja, zowel vermeld als onderbouwd 2. alleen het standpunt van de partij die een verweer voert wordt onderbouwd 3. het standpunt van beide partijen wordt enkel vermeld 4. nee 5. n.v.t. (er zijn bijv. geen verweren gevoerd, bekennende verdachte) c) Wordt door het hof gemotiveerd op deze punten ingegaan? 1. ja 2. ja/nee 3. nee 4. n.v.t. Met betrekking tot de op te leggen straf/maatregel: d) Wordt de beslissing van de eerste rechter vermeld? 1. ja 2. nee 3. n.v.t. e) Wordt de vordering van de AG vermeld en onderbouwd? 1. ja 2. alleen vermeld 3. nee 4. n.v.t. f) Wordt het standpunt van de verdediging vermeld en onderbouwd? 1. ja 2. alleen vermeld 3. nee 4. n.v.t. g) Zijn er oriëntatiepunten voor dit delict en worden deze vermeld? 1. ja, beide 2. er zijn oriëntatiepunten, maar deze zijn niet vermeld 3. nee, maar er wordt aansluiting gezocht bij vergelijkbare zaken
69
4. nee, maar er wordt aansluiting gezocht bij een straf die in de regel voor een dergelijk delict wordt opgelegd (vb: voor moord geen lagere gevangenisstraf dan 10 jaar) 5. nee 6. n.v.t. h) Wordt gemotiveerd op argumenten van de AG en de verdediging ingegaan? 1. ja 2. ja/nee 3. nee 4. n.v.t. i) Als de beslissing aanmerkelijk anders is dan die van de eerste rechter en de vordering van de AG, wordt dan uitgelegd waarom? 1. ja 2. ja/nee 3. nee 4. n.v.t. Concluderend: j) Is de motivering op maat? 1. ja 2. ja/nee 3. nee 4. n.v.t. k) Is er inzicht in de gedachtegang van de rechter? 1. ja 2. ja/nee 3. nee 4. n.v.t. l) Is het arrest begrijpelijk? 1. ja 2. nee, overbodig ingewikkeld taalgebruik. 3. nee, overbodig ingewikkelde zinsconstructies. 4. n.v.t. 5. nee, andere reden. m) Zijn alle redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsredenering direct in het arrest opgenomen? 1. ja 2. ja/nee 3. nee 4. n.v.t.
70
n) Is het controleerbaar of de opgenomen redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen? 1. ja 2. ja/nee 3. nee, maar er is sprake van een vrijspraak. 4. n.v.t. 5. nee o) Is er kwaliteitsverbeterende aandacht gegeven aan de straf- en maatregelmotivering? 1. ja 2. ja/nee 3. nee 4. n.v.t. p) Is er een uitgewerkt arrest? 1. ja 2. nee
71