Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
2
Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
Thesis MSc MME Specialisatie ‘Public Health and Society’ door: Annemarie Visser (870310891060) Vakcode SCH 80433 (33 credits) Begeleid door: Dr. Ir. A. Wagemakers (Universitair docent Wageningen Universiteit, SCH) Dr. Ir. B. Bock (Universitair hoofddocent Wageningen Universiteit, RSO) en Dr. A. Winsemius (Senior onderzoeker MOVISIE, Utrecht) Periode: Januari - Juni 2010
Copyright © 2010 All rights reserved. No part of this publication may be reproduced or distributed in any form or by any means, without the prior consent of the author. This report is produced by a student of Wageningen University as part of the MSc-program. It is not an official publication of Wageningen University and the content herein does not represent any formal position or representation by Wageningen University.
Samenvatting Aanleiding onderzoek & vraagstelling De overheid heeft in 2009 de AWBZ-pakketmaatregel ingevoerd om te bezuinigingen op de AWBZ. De maatregel houdt in dat de toegang tot de functie begeleiding in de AWBZ is aangescherpt; mensen met een lichte beperking kunnen hier niet langer aanspraak op maken. Zij dienen de benodigde ondersteuning op een andere manier te organiseren. In opdracht van MOVISIE is een MSc-afstudeeronderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de AWBZpakketmaatregel voor zorgaanbieders in de GGZ en ouderenzorg. De onderzoeksvraag luidt: ‘Welke rol vervullen zorgaanbieders in de ondersteuning van burgers met een lichte beperking na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel?’ Methode Het onderzoek bestond uit een kwalitatieve verkenning waarbij gebruik is gemaakt van verschillende onderzoeksmethoden. Bij de start van het onderzoek is een literatuuronderzoek uitgevoerd en is een partijenanalyse gedaan. Met behulp van de literatuur is een raamwerk ontworpen dat gebruikt is om te beoordelen in hoeverre bij de ontstane alternatieven gehandeld wordt vanuit het Wmo-gedachtegoed. Vervolgens zijn 32 zorgaanbieders telefonisch geïnterviewd. Verder zijn op basis van selectiecriteria vijf voorzieningen van alternatieve vormen voor begeleiding geselecteerd als good practice, te weten: de Buurtbinderij in Helmond, Dagarrangement Welzijn in Haarlem, Wijk en Psychiatrie in Amersfoort, Buren voor Buren in Rotterdam en Humanitas VOC Tandem in Enschede/Hengelo. Bij deze good practices zijn in totaal 25 betrokkenen geïnterviewd. Bij twee van de vijf is tevens geobserveerd. Tenslotte zijn vijf experts op het gebied van de Wmo, AWBZ en informele zorg geïnterviewd. Conclusie Zorgaanbieders uit dit onderzoek vervullen na de invoering van de pakketmaatregel verschillende rollen in de ondersteuning van burgers met een lichte beperking, namelijk die van: ‘vasthouder’, ‘doorverwijzer’, ‘expert’, ‘ondersteuner informele zorg’, ‘toeziend samenwerkingspartner’ en ‘actieve samenwerkingspartner’. Veel zorgaanbieders zijn in de nieuwe situatie nog op zoek naar de rol(len) die zij willen vervullen. Ze proberen in eerste instantie mensen met een lichte beperking te ondersteunen door ze zelf te blijven begeleiden; de eerst genoemde rol. Een deel van hen zet hun kennis en ervaring ook in door andere, meer ondersteunende, rollen te vervullen. Dit gebeurt veelal in samenwerking met andere partijen. De good practices zijn hier voorbeelden van. Deze meer ondersteunende rollen passen beter binnen het gedachtegoed achter de Wmo, maar vragen wel om een omslag in denken en handelen. Aanbevelingen Voor zorgaanbieders is het aan te bevelen om een weloverwogen keuze te maken tussen AWBZ of Wmo aanbod of een combinatie hiervan. Zorgaanbieders die naar aanleiding van deze keuze andere rol(len) gaan vervullen kunnen hierbij tegen een aantal barrières oplopen; met name in de samenwerking met andere organisaties. Een goede sociale kaart helpt zorgaanbieders bij het doorverwijzen en het aangaan van samenwerking. Bij samenwerking met welzijnsorganisaties is het van belang dat veel aandacht wordt besteed aan het leren (er)kennen van elkaars kwaliteiten, kennis en werkwijze. Ook is het van belang dat uitvoerenden van verschillende organisaties elkaar ontmoeten. Voor een goede samenwerking met vrijwilligers is het aan te bevelen om vrijwilligers een goede training én vertrouwen te geven. Het positioneren en profileren van het eigen aanbod helpt zorgaanbieders om beter met de dynamiek van samenwerken en concurreren om te gaan. Tenslotte kan het ontworpen raamwerk zorgaanbieders helpen om Wmo-aanbod op te zetten en te evalueren.
1
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
Voorwoord
Deze thesis is geschreven als verslaglegging van het afstudeeronderzoek dat ik als MSc ‘Public Health and Society’ studente heb uitgevoerd in opdracht van MOVISIE. Het onderzoek gaat over de rol die zorgaanbieders (kunnen) vervullen in de ondersteuning van mensen met een lichte beperking na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel. De interesse in dit onderwerp is ontstaan door de vakantiebaan die ik had als zorginterviewer bij Indicatie- & Adviesbureau Zeeman in Huizen in de zomer van 2009. In deze functie verzamelde ik de informatie die nodig was om tot een AWBZindicatiebesluit te kunnen komen. Hiervoor sprak ik onder andere met cliënten, mantelzorgers en zorgaanbieders. Door dit werk vroeg ik me af wat er gebeurt als er vanuit beleid vanuit het ministerie van VWS dingen veranderd worden in de AWBZ. Wat betekent dit voor de cliënt, voor de zorgaanbieder en voor allerlei andere partijen die hiermee te maken hebben? Een goed voorbeeld hiervan was de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel. Het wekte mijn nieuwsgierigheid op hoe er met deze pakketmaatregel werd omgegaan en wat de gevolgen en reacties hiervan voor zorgaanbieders zijn. Daarom besloot ik om mij tijdens mijn afstudeeronderzoek hierin te verdiepen. Ik ben erg blij dat MOVISIE mij hiervoor de gelegenheid bood. Aan het einde van dit onderzoek wil ik graag een aantal mensen bedanken. Zonder hen was het voor mij onmogelijk geweest om mijn onderzoek op deze manier uit te voeren. Allereerst bedank ik Aletta Winsemius, mijn begeleider bij MOVISIE. Jouw enthousiasme, betrokkenheid, goede feedback en onze gezamenlijke brainstormmomenten motiveerden mij telkens om lekker door te gaan en mijn werk te verbeteren. Ten tweede wil ik ook mijn begeleiders van de Wageningen Universiteit, Annemarie Wagemakers en Bettina Bock ontzettend bedanken. Mede dankzij jullie goede kritische feedback is mijn thesis veel duidelijker geworden. Ook hielp jullie feedback mij altijd om alles weer in een goed kader te plaatsen. Bedankt voor alle tijd die jullie hierin hebben gestoken, ik heb veel van jullie geleerd. Ten derde wil ik alle respondenten bedanken die aan mijn onderzoek hebben meegewerkt. Het zijn er teveel om iedereen bij naam te noemen. Bedankt dat jullie mij de tijd en gelegenheid wilde geven om mijn onderzoek uit te voeren. Zonder jullie had ik geen onderzoek(sdata) gehad! Ten vierde bedank ik mijn collega’s bij MOVISIE. Collega’s die mij als experts hebben geholpen bij mijn onderzoek en met wie ik af en toe kon ‘sparren’, maar ook alle collega’s van het team Trends en Onderzoek. Bedankt voor de gezelligheid, de openheid en de bereidheid om mij op te nemen in het team. Mede door jullie heb ik het erg naar mijn zin gehad bij MOVISIE. Daarnaast wil ik mijn ouders bedanken die gedurende mijn hele studieperiode altijd voor mij klaar stonden en waar nodig altijd ondersteunende begeleiding;) hebben geboden. Wat heb ik het met jullie getroffen! Tenslotte wil ik nog een persoon speciaal bedanken die mij vanaf het begin gesteund en gemotiveerd heeft in dit intensieve thesisproces: mijn lieve vriend Henk. Bedankt ook voor de gave layout. Ik ben je voor altijd dankbaar en had dit niet zonder jou naast mij willen doen! Ik wens u allen veel plezier bij het lezen van deze thesis.
Annemarie Visser MOVISIE, Utrecht Juni 2010
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
2
Lijst met afkortingen
AB = AWBZ = BG = BGind = BGgroep = CIZ = DBC = ICF = GGZ = LVG = MOgroep = NAH = OB = OBalg = OBdag = RIBW = VNG = VG = VWS = Wmo =
3
Activerende Begeleiding Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Begeleiding Begeleiding Individueel Begeleiding Groep Centrum Indicatiestelling Zorg Diagnose Behandel Combinatie International Classification of Functioning, Disability and Health Geestelijke gezondheidszorg Licht Verstandelijk Gehandicapt Maatschappelijke Ondernemersgroep Niet Aangeboren Hersenletsel Ondersteunende Begeleiding Ondersteunende Begeleiding algemeen Ondersteunende Begeleiding dag Regionale Instelling voor Beschermd Wonen Vereniging Nederlandse Gemeenten Verstandelijk Gehandicapten Volksgezondheid Welzijn en Sport Wet op de maatschappelijke ondersteuning
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
Inhoudsopgave 1
Inleiding ............................................................................................................................................. 6 1.1 Aanleiding van het onderzoek ................................................................................................... 6 1.2 Probleemstelling van het onderzoek.......................................................................................... 6 1.3 Doel van het onderzoek ............................................................................................................. 7 1.4 Vraagstelling van het onderzoek ............................................................................................... 7 1.5 Relevantie van het onderzoek ................................................................................................... 8 1.6 Ontwerp van het onderzoek ....................................................................................................... 8 1.7 Leeswijzer ................................................................................................................................ 12 2 Theoretisch kader ............................................................................................................................ 13 2.1 Historische context................................................................................................................... 13 2.2 Beleidscontext.......................................................................................................................... 15 2.3 Zorgaanbieders en samenwerking binnen de Wmo ................................................................ 17 2.4 Handelen naar de Wmo-beleidstheorie ................................................................................... 19 2.5 Raamwerk Wmo-beleidstheorie............................................................................................... 23 3 AWBZ-pakketmaatregel .................................................................................................................. 25 3.1 Invoering van de AWBZ-pakketmaatregel ............................................................................... 25 3.2 Gevolgen van de AWBZ-pakketmaatregel .............................................................................. 28 3.3 Mogelijkheden door de pakketmaatregel ................................................................................. 31 3.4 Conclusie gevolgen en mogelijkheden .................................................................................... 32 4 De zorgaanbieder na de AWBZ-pakketmaatregel in beeld ............................................................. 33 4.1 Gevolgen van de AWBZ-pakketmaatregel voor de zorgaanbieders ....................................... 33 4.2 (Re)acties van zorgaanbieders op de AWBZ-pakketmaatregel .............................................. 36 4.3 Alternatieven ............................................................................................................................ 39 4.4 Ervaren knelpunten door zorgaanbieders................................................................................ 40 4.5 Conclusie gevolgen en reacties zorgaanbieders en de Wmo-beleidstheorie.......................... 43 5 Collectieve voorzieningen................................................................................................................ 45 5.1 Good practice de Buurtbinderij ................................................................................................ 45 5.2 Good practice Dagarrangementen welzijn in Haarlem ............................................................ 51 5.3 Good practice Wijk en Psychiatrie in Amersfoort .................................................................... 56 5.4 Conclusie collectieve good practices ....................................................................................... 61 6 Individuele voorzieningen ................................................................................................................ 62 6.1 Good practice Buren voor Buren ............................................................................................. 62 6.2 Good practice Humanitas VOC Tandem ................................................................................. 67 6.3 Conclusie individuele voorzieningen........................................................................................ 73 7 Conclusie ......................................................................................................................................... 74 7.1 Deelvraag 1 en 2: Gevolgen voor zorgaanbieders en reacties van zorgaanbieders .............. 74 7.2 Deelvraag 2: (Re)acties van zorgaanbieders .......................................................................... 75 7.3 Deelvraag 3: Good practices die zijn ontstaan als alternatieven voor begeleiding ................. 75 7.4 Deelvraag 4: De rol van de zorgaanbieder in de samenwerking ............................................. 76 7.5 Deelvraag 5: Wmo-beleidstheorie en de pakketmaatregel...................................................... 77 7.6 Hoofdvraag: Rol van de zorgaanbieder in de ondersteuning van licht beperkten ................... 79 8 Aanbevelingen ................................................................................................................................. 81 8.1 Keuze maken ........................................................................................................................... 82 8.2 Overbruggen van ervaren kloof tussen zorg- en welzijnsorganisaties .................................... 83 8.3 Omgaan met samenwerken en concurrentie ........................................................................... 83 8.4 Omgaan met vrijwilligers in de samenwerking ........................................................................ 84 8.5 Omgaan met ervaren kloof tussen beleidsniveau en uitvoeringsniveau ................................. 84 8.6 Handelen naar gedachtegoed van de Wmo ............................................................................ 85 8.7 Suggesties voor vervolgonderzoek.......................................................................................... 85 8.8 Het raamwerk als leidraad voor het opzetten en beoordelen van Wmo-aanbod .................... 86 Literatuurlijst ............................................................................................................................................ 87
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
4
5
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
1
Inleiding
1.1
Aanleiding van het onderzoek
Van 11 miljard euro in 1997, naar 22 miljard euro in 2007, naar 44 miljard euro in 2017…? De kosten van de Algemene Wet Bijzondere Kosten (AWBZ) zijn in de afgelopen jaren enorm toegenomen. In 10 jaar tijd verdubbelden de uitgaven en de verwachting is dat dit bedrag alleen maar verder stijgt. Belangrijke redenen hiervoor zijn de toenemende vergrijzing en de uitbreiding van het aanbod binnen de AWBZ. De rijksoverheid is van mening dat met de huidige toename in kosten de zorg op den duur niet meer betaalbaar is. Het ministerie van VWS vindt dat er onderdelen in de AWBZ terecht zijn gekomen die daar niet in thuis horen, bijvoorbeeld participatie (MvT, 2006). Zij heeft daarom besloten om terug te gaan naar waar de AWBZ bij zijn invoering voor bedoeld was: het verzekeren van onverzekerbare risico’s voor chronisch zieke mensen (Gorp, Hull, & Wilcke, 2009; Memorie van Toelichting (MvT), 2006). Staatssecretaris Bussemaker kondigde dit in de Tweede Kamer aan als “Terug naar de kern van de AWBZ”. Het uitgangspunt hierbij is dat de AWBZ in de toekomst weer helemaal gericht dient te zijn op de meest kwetsbaren in de samenleving (TK, 2009/2010b). Eén van de manieren om te bezuinigingen op de AWBZ was de invoering van de zogenaamde ‘AWBZpakketmaatregel’ in 2009. Het ging hierbij om een bezuiniging op de functie begeleiding die vanuit de AWBZ werd betaald en waar hele diverse doelgroepen gebruik van maakten (zie voor meer informatie over de pakketmaatregel hoofdstuk 3). Deze begeleiding wordt zowel in collectieve als in individuele vorm gegeven. Hierbij valt te denken aan dagopvang, maar ook aan hulp bij de administratie of het aanbrengen van structuur in de dag. De pakketmaatregel beperkt de toegang tot deze functie uit de AWBZ. Voor mensen met een lichte beperking valt de begeleiding vanuit de AWBZ weg en bij mensen met een matige of ernstige beperking wordt er strenger gekeken naar het aantal uren begeleiding dat vanuit de AWBZ wordt gefinancierd. De mensen die door deze pakketmaatregel hun indicatie (gedeeltelijk) zijn kwijtgeraakt, kunnen indien nodig, wellicht ondersteuning krijgen op basis van de Wet op de maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Dit betekent dat burgers in eerste instantie zijn aangewezen op hun eigen netwerk, vervolgens op informele zorg en daarna op collectieve voorzieningen. Tenslotte bestaat er binnen de gemeenten nog de mogelijkheid gebruik te maken van individuele voorzieningen (Van Bergen & Beltman, 2009). Gemeenten zijn door de rijksoverheid gedeeltelijk gecompenseerd voor het ondersteunen van deze mensen binnen de Wmo. Veranderingen in beleid brengen altijd gevolgen met zich mee. Hoe reageert de maatschappij en ontstaan er geen ongewenste situaties? Deze vragen vormen de aanleiding voor dit onderzoek. 1.2
Probleemstelling van het onderzoek
Door de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel zijn 60.000 mensen hun collectieve of individuele begeleiding geheel of gedeeltelijk kwijtgeraakt. Uit verschillende onderzoeken (zie bijlage 1) blijkt dat 4 op de 10 mensen die hun indicatie zijn kwijtgeraakt tussen de wal en het schip dreigen te vallen, omdat zij niet op een andere manier hun benodigde ondersteuning vinden. Zij ervaren een kloof tussen het oude aanbod vanuit de AWBZ en de ondersteuning waarop zij nu aanspraak kunnen maken binnen de kaders van de Wmo. De verrichtte onderzoeken richtten zich voornamelijk op de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregel voor cliënten. Echter, de maatregel heeft ook gevolgen voor zorgaanbieders. Zij verliezen op zijn minst een deel van hun inkomsten en kunnen daardoor wellicht bepaalde voorzieningen niet meer aanbieden. De veranderde rol van de zorgaanbieder is tot dusver in onderzoek onderbelicht gebleven. De gevolgen van de pakketmaatregel voor deze partij zijn nog niet in kaart gebracht.
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
6
Nu cliënten met een lichte beperking niet langer een indicatie krijgen valt er voor de zorgaanbieder een stuk ‘zorg’ weg. Binnen de kaders van de Wmo is de zorgaanbieder niet meer de eerste partij waarop een beroep wordt gedaan voor ondersteuning (zie hoofdstuk 2 & 3). De begeleiding voor deze doelgroep dient vanuit het Wmo-gedachtegoed overgenomen te worden door voorliggende voorzieningen, zoals het aanbod van welzijnsorganisaties. Hierbij is de gemeente verantwoordelijk als regisseur. De rol en verantwoordelijkheden van de zorgaanbieder in de nieuwe situatie zijn echter onduidelijk. Zorgaanbieders hebben tot de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel begeleiding geboden aan cliënten met een lichte beperking en hebben hierdoor veel expertise en ervaring opgebouwd. Deze kennis kan verloren gaan nu de zorgaanbieders niet langer betrokken zijn bij de ondersteuning van deze cliënten. Volgens Van Klaveren, Noordhuizen, & Van Vree (2010) blijft de zorgaanbieder een essentiële schakel in de benodigde samenwerking voor het vinden van goede alternatieven van begeleiding. De vraag blijft echter wat de gevolgen zijn voor zorgaanbieders en hoe zij in de praktijk reageren op de nieuwe situatie. Ook is het de vraag welke rol zorgaanbieders vanuit hun achtergrond (kunnen) vervullen in de samenwerking met andere partijen zoals gemeenten, welzijnsorganisaties en informele zorg. En als er vervolgens sprake is van het opzetten van alternatieve begeleiding, gebeurt dit dan vanuit het gedachtegoed achter de Wmo1? Is de pakketmaatregel mogelijk een stimulans voor het verder invullen van Wmo-beleid? 1.3
Doel van het onderzoek
Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van de rol die de zorgaanbieders aannemen in de ondersteuning van de participatie van mensen met een lichte beperking na de invoering van de AWBZpakketmaatregel. De focus ligt hierbij op aanbieders van geestelijke gezondheidszorg (GGZ) (aanbod voor volwassenen) en op aanbieders van ouderenzorg, omdat de verwachting is dat de gevolgen voor de cliënten van deze twee categorieën aanbieders het grootst zijn (zie voor meer informatie hoofdstuk 3). 1.4
Vraagstelling van het onderzoek
De vraagstelling voor dit onderzoek luidt als volgt: Hoofdvraag: Welke rol vervullen zorgaanbieders in de ondersteuning van de participatie van mensen met een lichte beperking na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel? Deelvragen 1. Wat merken zorgaanbieders in hun organisatie van de AWBZ-pakketmaatregel? 2. Hoe wordt er door zorgaanbieders gereageerd op de AWBZ-pakketmaatregel? 3. Wat zijn ‘good practices’ van alternatieve vormen van individuele en collectieve begeleiding waarin zorgaanbieders een rol vervullen? 4. Welke rol vervullen zorgaanbieders tijdens de samenwerking met andere partijen zoals gemeenten, welzijnsorganisaties en informele zorg onder andere binnen ‘good practices’? 5. In hoeverre wordt er in de alternatieven die ontstaan door de pakketmaatregel vanuit de Wmo-beleidstheorie gehandeld?
1
Het gedachtegoed achter de Wmo wordt in het vervolg ‘de Wmo-beleidstheorie’ genoemd, ervan bewust zijnde dat dé beleidstheorie niet bestaat. Het blijft altijd een constructie. De constructie in dit onderzoek wordt gevormd door het raamwerk van hoofdstuk 2. 7
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
1.5
Relevantie van het onderzoek
Dit onderzoek is zowel maatschappelijk als wetenschappelijk relevant. De maatschappelijke relevantie ligt ten eerste besloten in het feit dat de AWBZ pakketmaatregel kwetsbare burgers en diverse andere partijen in de samenleving treft. Deze partijen ervaren de verandering in beleid als iets wat belangrijk is. Dat deze kwestie daadwerkelijk leeft in de maatschappij blijkt uit reacties van de verschillende belanghebbenden in de media, acties die het ministerie van VWS onderneemt en uit de vele bijeenkomsten die hierover worden georganiseerd in het land. Daarnaast dient de invoering van de pakketmaatregel een hoger doel; de verdere bezuinigingen die binnen de zorg gepland zijn. Uit de voorstellen van de Werkgroep AWBZ blijkt dat in de toekomst mogelijk veel meer zorg uit de AWBZ gaat verdwijnen (Externe Commissie Fundamentele Herbezinning Langdurige Zorg, 2010). Volgens bepaalde voorstellen gaat de hele functie begeleiding vallen onder de verantwoordelijkheid van de Wmo en dient zo lokaal opgevangen te worden. Mocht de pakketmaatregel sommige mensen, gemeenten of organisaties nu nog niet zo treffen vanwege de lichtheid van de beperkingen, wanneer deze voorstellen worden uitgevoerd zullen zij hier zeker gevolgen van ondervinden. Belanghebbenden kunnen daarom beter goed voorbereid zijn en dit als een voorbode zien voor wat komen gaat. Dit onderzoek is wetenschappelijk relevant omdat het inzicht geeft in hoeverre een (beleids)theorie zijn uitwerking heeft in de praktijk. In de beoordeling wordt tevens bekeken of uit literatuur gedestilleerde indicatoren bruikbaar zijn voor evaluatie in de praktijk. Hierdoor leert men vanuit de praktijk over de mate van toepasbaarheid van de theorie. 1.6
Ontwerp van het onderzoek
Het onderzoek kan worden getypeerd als een kwalitatief explorerend onderzoek. In min of meer chronologische volgorde zijn de volgende onderzoeksmethoden toegepast: 1. Literatuuronderzoek 2. Partijenanalyse 3. Telefonische interviews met zorgaanbieders 4. Selectie van good practices 5. Interviews met betrokkenen binnen de good practices 6. Observaties bij good practices. Op verschillende momenten tijdens het onderzoek hebben expert interviews plaatsgevonden. Deze paragraaf beschrijft de verschillende gebruikte onderzoeksmethoden in meer detail. 1.6.1 Literatuuronderzoek De context van dit onderzoek is bepaald vanuit literatuur over de AWBZ, de Wmo en de AWBZpakketmaatregel. Ook literatuur over theorieën die inzicht bieden in de inhoudelijke vernieuwing achter de AWBZ-pakketmaatregel is geraadpleegd. Deze literatuur is vergaard op basis van de volgende trefwoorden: geschiedenis AWBZ, (invoering) Wmo, AWBZ-pakketmaatregel, vermaatschappelijking, participatie van kwetsbare groepen, verzorgingsstaat, civil society, empowerment, intersectorale samenwerking, participation of citizens en support of vulnerable groups. Er is gebruik gemaakt van de volgende zoekmachines/informatiebronnen: (Scholar)Google, Scopus, Web of Science en de interne catalogus van MOVISIE. Daarnaast is literatuur gebruikt die werd aanbevolen in expertinterviews en ook referenties van gevonden literatuur vormden een uitgangspunt voor het vinden van literatuur.
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
8
1.6.2 Partijenanalyse Om de diverse partijen in beeld te krijgen die een belang hebben bij de pakketmaatregel is er een ‘partijenanalyse’ uitgevoerd. Hiervoor zijn diverse reeds gepubliceerde onderzoeken op dit terrein nader bestudeerd en zijn er een zestal interviews gehouden met experts (zie bijlage 2). De participanten voor de interviews binnen MOVISIE werden geselecteerd op grond van hun expertise en raakvlak met het onderwerp. De expert van Vilans is gevraagd omdat zij medeauteur was van een onderzoek naar de gevolgen van de pakketmaatregel voor mantelzorgers. De experts brachten op grond van de Stakeholder Identification Technique (Chevalier, 2001) diverse belanghebbenden partijen in kaart. Zo ontstond een overzicht dat bij elk expertinterview werd bestudeerd, bekritiseerd en aangevuld. De zo gevonden partijen komen in hoofdstuk 3 en 4 aan de orde. 1.6.3 Telefonische interviews met zorgaanbieders Voor de beantwoording van deelvraag 1 en 2 is gekozen om zorgaanbieders uit de GGZ en de ouderenzorg telefonisch te interviewen. Het doel van de telefonische interviews was om inzicht te krijgen in de gevolgen van de pakketmaatregel voor de organisatie, de reactie die zorgaanbieders hierop hebben gegeven en inzicht te krijgen in kennis over (good practices van) alternatieven. Er is een topiclist opgesteld (zie bijlage 3), die tijdens het onderzoeksproces diverse malen is aangescherpt. Voor de interviews zijn relevante zorgaanbieders benaderd die aanwezig waren bij de conferenties over de AWBZ-pakketmaatregel van StudieArena in februari en maart 2010. Daarnaast zijn van de websites van twee koepelorganisatie, te weten GGZ Nederland en ActiZ, lijsten verkregen met alle aangesloten lidinstellingen. Willekeurig zijn hiervan organisaties geselecteerd. Op internet is vervolgens bekeken of deze organisaties ook Ondersteunende Begeleiding (OB) en/of Activerende Begeleiding (AB) leveren. Indien dit het geval was is naar de organisatie gebeld en gevraagd naar degene die van dit onderwerp op de hoogte was. Afhankelijk van voorkeur van de respondent werd een belafspraak gemaakt of werd het interview ter plekke uitgevoerd. Nadat zo’n 20 interviews waren gehouden is een tussentijds overzicht gemaakt van de resultaten waaruit geconcludeerd werd dat er voornamelijk organisaties waren benaderd die collectieve begeleiding leverden. Om een representatief beeld te geven van de totale situatie zijn vervolgens een aantal organisaties specifiek uitgekozen omdat zij individuele begeleiding lever(d)en. Naast deze telefonische interviews zijn twee interviews op locatie uitgevoerd. Een overzicht van alle respondenten is te vinden in bijlage 2. De duur van de interviews verschilde sterk, van 10 minuten tot 40 minuten. Voor de interviews op locatie werd zo’n 1,5 uur uitgetrokken. Na ieder interview is een korte samenvatting geschreven van het telefoongesprek en, indien gewenst, is dit verslag voor commentaar naar de respondent toegestuurd. De interviews zijn geanalyseerd door de samenvattingen te coderen op de onderwerpen ‘gevolgen’, ‘reactie’, ‘alternatieven’ en ‘knelpunten’. 1.6.4 Selectie van good practices Om de deelvragen 3-5 te beantwoorden is gezocht naar goede alternatieven voor de weggevallen begeleiding. Hiervoor zijn diverse stappen gezet (zie figuur 1). Allereerst zijn er criteria opgesteld waaraan een alternatief moet voldoen om als good practice voor het onderzoek te worden geselecteerd, zowel in praktische als in inhoudelijke zin (zie figuur 2). Deze criteria zijn opgesteld naar aanleiding van het theoretisch kader (zie hoofdstuk 2), de feedback van Wmo-experts van MOVISIE en de focus van dit onderzoek.
9
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
De zoektocht naar goede voorbeelden werd op verschillende manieren aangepakt. Ten eerste werd er wekelijks via Google gezocht. Deze zoektocht leverde vaak gemeentelijke beleidsplannen op die naar aanleiding van de pakketmaatregel waren opgesteld en een enkel concreet voorbeeld.
Figuur 1: Selectieproces van good practices
Ten tweede zijn de voorbeelden bestudeerd die aan bod kwamen tijdens de conferenties van StudieArena. Van deze voorbeelden voldeden enkele aan de opgestelde criteria. Ten derde zijn door connecties bij het ministerie en de onderzoeksbureaus HHM en Radar een aantal reeds verzamelde goede voorbeelden vrijgegeven, waarvan een aantal aan de criteria voldeden. Ten slotte is er bij elk (telefonisch) interview en expertgesprek gevraagd naar kennis van mogelijke good practices. Hiervoor werd gesproken met zorgaanbieders, gemeenten, welzijnsinstellingen, onderzoekers. Dit leverde ook nog een aantal voorbeelden op.
Figuur 2: Selectiecriteria good practices
De verzamelde alternatieven zijn aan de hand van de criteria nogmaals beoordeeld, waardoor alsnog veel voorbeelden af vielen. Wanneer de informatie die beschikbaar was over het alternatief niet voldoende was om te bepalen of het een good practice kon zijn, werd door middel van internet en telefonisch benaderen van de betrokkenen meer informatie verzameld. Van voorbeelden die overbleven is er gelet op diversiteit naar doelgroep, aanpak (collectief/individueel) en geografische spreiding. Op grond hiervan is de keuze gemaakt voor de volgende good practices: 1. De Buurtbinderij in Helmond 2. Dagarrangementen in Haarlem 3. Wijk en Psychiatrie in Amersfoort 4. Buren voor buren in Rotterdam 5. Maatjesproject Humanitas VOC Tandem in Hengelo/Enschede.
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
10
1.6.5 Interviews met betrokkenen bij de good practices Met een aantal betrokken van de good practices zijn semigestructureerde diepte-interviews gehouden (zie bijlage 2). Het doel van deze interviews was om inzicht te krijgen in de opzet van het initiatief, de samenwerking binnen het initiatief, de rol van de zorgaanbieder, het tot uiting komen van de Wmobeleidstheorie en de barrières die worden ervaren in de good practice. De interviews zijn afgenomen aan de hand van een topiclist die verschilde per good practice en tevens ook specifiek voor elke type organisatie was aangepast (zie bijlage 4). Voor de beschrijving van de good practices werden afspraken gemaakt met de verschillende betrokkenen partijen. Bij één initiatief bleek het niet mogelijk om met alle betrokkenen een interview te houden, maar is in het interview naar de andere partijen gevraagd. De duur van de interviews varieerde van vijftig minuten tot anderhalf uur. Alle interviews zijn digitaal opgenomen, met toestemming van de respondent. De interviews zijn getranscribeerd en, indien gewenst, naar de respondent toegestuurd. Eventuele aanvullingen/opmerkingen zijn verwerkt in het verslag van het interview. De interviews zijn voor de analyse gecodeerd op verschillende onderwerpen, gerelateerd aan de deelvragen zoals: ‘Doel’, ‘Doelgroepen’, ‘Werving’, ‘Samenwerking’, ‘Rollen stakeholders’, ‘Rol van de zorgaanbieder’ etc. De resultaten hiervan zijn per good practice weergegeven. 1.6.6 Observaties bij de good practices Tijdens het onderzoek is geobserveerd bij twee good practices. Het observeren bestond uit het proeven van de sfeer en het bestuderen van het groepsproces. Tevens werden een aantal korte gesprekken gevoerd met de aanwezige cliënten, vrijwilligers en/of professionals. Hierin werd onder andere gevraagd naar de ervaring, vergelijking met hetgeen eerst in de AWBZ werd aangeboden, hoe men ertoe gekomen is om naar het initiatief te gaan/vrijwilliger te worden, eventuele ervaren knelpunten etc. 1.6.7 Expertgesprekken Gedurende het onderzoek hebben er verschillende expertinterviews plaatsgevonden (zie bijlage 2). Aanvankelijk zijn er zes interviews gevoerd met experts op het gebied van de pakketmaatregel en de Wmo. Aanvullend zijn er interviews gehouden met experts die werkzaam zijn als beleidsmedewerkers in de informele sector. Uit de telefonische interviews met zorgaanbieders ontstond namelijk de indruk dat door de invoering van de pakketmaatregel de informele zorgsector onder druk komt te staan en de zorgaanbieder mogelijk een rol kan spelen in het oplossen van dit probleem. Tenslotte zijn twee experts op het gebied van de Wmo en de AWBZ benaderd om de resultaten van het onderzoek terug te koppelen. De methode en analyse van de expertgesprekken zijn vergelijkbaar met de methode en analyse van de interviews met betrokkenen van de good practices. 1.6.8 Werkwijze onderzoeker Door de actualiteit van het thema is de onderzoeker continu op zoek geweest naar nieuwe informatie en ontwikkelingen. Dit gebeurde bijvoorbeeld door wekelijks op internet te zoeken naar nieuwe informatie over de pakketmaatregel en door vakbladen zoals Zorg & Welzijn en de nieuwsattenderingen van MOVISIE dagelijks te lezen. Geregeld kwamen hierdoor nieuwe inzichten, uitslagen van onderzoeken of reacties op de AWBZ-pakketmaatregel aan de orde die werden gebruikt als input voor dit rapport of de interviews. Tevens leverde het inspiratie op voor de keuze van de respondenten.
11
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
1.7
Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft het theoretisch kader. Hierin worden de onderzoeksvragen in een bredere context geplaatst en geoperationaliseerd. In hoofdstuk 3 wordt dieper ingegaan op de AWBZpakketmaatregel en de gevolgen hiervan voor de verschillende betrokken partijen. In hoofdstuk 4 wordt specifieke aandacht gegeven aan de gevolgen van de pakketmaatregel voor zorgaanbieders en hun (re)acties hierop. In de hoofdstukken 5 en 6 worden good practices van collectieve en individuele voorzieningen beschreven die als alternatief dienen voor de weggevallen begeleiding. Hoofdstuk 7 geeft vervolgens de conclusie(s) van dit onderzoek weer door middel van het beantwoorden van de onderzoeksvragen. Deze conclusies worden in hoofdstuk 8 gevolgd door praktische aanbevelingen.
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
12
2
Theoretisch kader
Dit hoofdstuk vormt het theoretisch kader voor dit onderzoek. Om de veranderingen die optreden in perspectief te plaatsen wordt allereerst de historische en beleidscontext van de centrale vraag in beeld gebracht (2.1 & 2.2). Onder andere de transitie van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving en de essentie van de AWBZ en de Wmo komen hierbij aan de orde. Het tweede gedeelte gaat in op zorgaanbieders en samenwerking binnen de Wmo en vervolgens op het Wmo gedachtegoed. Hiermee worden de deelvragen 4 en 5 geoperationaliseerd (2.3 & 2.4). De laatste paragraaf van dit hoofdstuk (2.5) bestaat uit een raamwerk dat in dit onderzoek wordt gebruikt om deelvraag 5 te beantwoorden. 2.1
Historische context
Momenteel bevindt Nederland zich in de overgang van een verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving (Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, 2008). Het meer gaan meedoen van alle burgers in de maatschappij, met of zonder beperking, is hierbij erg belangrijk; beleidsmakers vinden participatie steeds meer een beleidsstreven. Deze transitie is door de jaren heen van invloed geweest op de manier waarop er beleid is gemaakt in de zorg; in het bijzonder voor het ondersteunen van kwetsbare burgers en de rollen die partijen, zoals zorgaanbieders, hierin aannemen. 2.1.1 De transitie van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving Voor de Tweede Wereldoorlog lag het initiatief voor zorg voornamelijk bij de burgers onderling. Na 1945 begon de overheid echter steeds meer voor haar burgers te zorgen. De economische situatie was slecht en het land moest opgebouwd worden. De overheid nam hiervoor in allerlei opzichten de verantwoordelijkheid en richtte zich hierbij volledig op het garanderen van bestaanszekerheid en het creëren van ontplooiingskansen voor de burgers (WRR, 2006). Dit deed ze door te voorzien in diverse publieke goederen zoals onderwijs, gezondheid, bijstand en hulpverlening (Van Ewijk, 2006). Het belangrijkste deel van deze opbouw vond plaats in de jaren vijftig en zestig. Na deze periode beschikte Nederland over een volwaardige verzorgingsstaat met verschillende (sociale) voorzieningen en verzekeringen, waaronder de AWBZ. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig kwam er steeds meer discussie over de grenzen van de verzorgingsstaat. Hiervoor geven onderzoekers meerdere redenen. Een eerste reden was de sterke stijging van de kosten van de AWBZ, die mede veroorzaakt werd door de uitbreiding van het aanbod. Veel burgers maakten hier (onterecht) gebruik van. De verzorgingsstaat leek doorgeschoten en overvraagd te zijn en kon niet meer voldoen aan de door haarzelf gewekte verwachtingen (WRR, 2006; Uyterlinde, Neefjes, & Engbersen, 2007). Een tweede reden was de verandering in het denken over sociale vraagstukken. De staat kreeg in de overgang naar verzorgingsstaat de rol van beschermer van de burger en nam hierdoor steeds meer de plaats in van onderling hulpbetoon. Deze verandering omschrijft socioloog De Swaan als ‘veranderd sociaal gevoel’. Hij betoogt dat wat hierdoor onder mensen was gegroeid een abstract en algemeen sociaal besef was dat ze niet zelf hoefden te zorgen, maar dat ze ervoor moesten zorgen dat anderen voor hen zorgen (De Swaan, 1976). De discussie laaide op of dit wel gewenst was. Een derde reden was de vraag of de (vaak) intramurale professionele zorg voor kwetsbare burgers ook daadwerkelijk het beste was (Koops & Kwekkeboom, 2005; WRR, 2006). Die vraag werd mede veroorzaakt door de veranderingen in de opvattingen over de beste zorg voor mensen met langdurige beperkingen en door de veranderde vraag van de gebruikers. De strijd tegen institutionalisering kwam
13
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
aan het einde van de jaren zeventig op gang. Zowel professionals als andere (politieke) partijen boden weerstand tegen de huidige zorg. Dit proces van vermaatschappelijking begon bij de psychiatrie, maar sloeg later ook over naar de gehandicaptensector en de ouderenzorg. In al de discussies werd vaak geconcludeerd dat de verzorgingsstaat meer moest gaan ontzorgen en dat mensen niet buitengesloten moesten worden. Van de overheid diende niet meer worden te verwacht dat zij van wieg tot graf voor de burgers zou zorgen. Burgers dienden meer hun eigen en sociale verantwoordelijkheid op te nemen en zich onafhankelijker en meer zelfredzaam op te stellen. Het gevolg van deze discussies over de verzorgingsstaat was dat er steeds meer overheidsmaatregelen werden genomen om de verzorgingsstaat te veranderen. Door middel van decentralisatie van beleid, versterking van de civil society (het maatschappelijk middenveld) en privatisering werd onder meer getracht om de kosten te reduceren. Deze tendens beschrijven van Ewijk (2006, 2010) en de RMO (2008) als een verandering naar een ander soort samenleving, de participatiesamenleving. Binnen deze samenleving staat de burger centraal en wordt hij/zij verantwoordelijker gehouden voor eigen welvaart en welzijn. Iedereen dient naar vermogen mee te doen en niemand kan meer langs de kant blijven staan. De (lokale) overheid dient de burger hiertoe te stimuleren. De algemene gedachte achter het participatiestreven is dat de samenleving alleen goed kan functioneren als iedereen hieraan bijdraagt (Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, 2008). Zowel het proces van vermaatschappelijking, de Wmo alsmede de AWBZ-pakketmaatregel passen bij deze ontwikkeling. 2.1.2 Vermaatschappelijking Vermaatschappelijking staat voor ‘het geheel van de veranderingen die nodig zijn om het mogelijk te maken dat mensen met beperkingen zelfstandig kunnen wonen en aan de samenleving deel kunnen nemen’ (Koops & Kwekkeboom, 2005). Met de term vermaatschappelijking wordt bedoeld dat mensen met beperkingen zoveel mogelijk deel uit maken van de samenleving en dat zorg zoveel mogelijk in de samenleving wordt aangeboden (Wilken, 2005). Vermaatschappelijking is in eerste instantie een doelstelling in de hulpverlening. Het gaat om een landelijk grootschalig vernieuwingsproces waarvan het doel is om ouderen en mensen met een verstandelijke, lichamelijke of psychische beperking een plek te geven in de samenleving als volwaardig participerende burgers (Verplanke, Veldboer, & Duyvendak, 2008). Dit omslagproces, ook wel extramuralisatie genoemd, lijkt goed samen te gaan met bezuinigen omdat extramurale zorg een stuk goedkoper bleek te zijn dan intramurale zorg. Beleidsmakers pakten mede daarom de doelstellingen van het proces van vermaatschappelijking op. In toenemende mate wordt sindsdien het overheidsbeleid op het terrein van zorg door de kenmerken van vermaatschappelijking bepaald (Koops & Kwekkeboom, 2005) en vindt het zijn vertaling in maatschappelijke processen. Veel van de veronderstellingen voor vermaatschappelijking van de zorg zijn ook terug te vinden in de contourennota en Memorie van Toelichting van de Wmo (Koops & Kwekkeboom, 2005). Verscheidene onderzoekers leggen dan ook de connectie tussen vermaatschappelijking en de Wmo. Verplanke et al. (2008) geven aan dat de Wmo onder andere een wettelijk kader moest gaan vormen voor de kwetsbare burgers die in de buurten onder de mensen kwamen te wonen. Ook het SCP (2005) onderschrijft dat de Wmo het proces van vermaatschappelijking bevordert; bij de Wmo gaat het er tevens om dat mensen met een beperking zo ‘normaal’ mogelijk meedoen in de maatschappij en gaat het om decentralisatie. Hoewel vermaatschappelijking door het SCP (2005) als een van de belangrijkste beleidsvoornemens wordt betiteld, blijkt het echter niet eenvoudig om te bereiken (SCP, 2010). Het berust op een totale verandering in denken en doen en vraagt om een omslag in (organisatie)cultuur. Hierdoor is het een proces van lange adem.
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
14
2.1.3 Conclusie Uit het voorgaande blijkt dat in de samenleving een verandering gaande is van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. Het proces van vermaatschappelijking past goed binnen deze verandering. De invoering van de Wmo bevordert het proces van vermaatschappelijking (en vice versa) en haar kenmerken zijn typerend voor de participatiesamenleving (Koops & Kwekkeboom, 2005; Verplanke et al., 2008). De invoering van de AWBZ-pakketmaatregel is eveneens een min of meer logisch gevolg van deze transitie. Het stimuleert tevens dat er alternatieven worden gezocht binnen de Wmo. In dit onderzoek wordt de pakketmaatregel daarom niet alleen als een bezuinigingsmaatregel beschouwd, maar ook als een mogelijke stimulans voor het verder invullen van Wmo-beleid. Figuur 3 verbeeldt de transitie van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving en de relatie met vermaatschappelijking, de Wmo en de AWBZ-pakketmaatregel.
Figuur 3: Transitie van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving
2.2
Beleidscontext
2.2.1 AWBZ De AWBZ bestaat sinds 1968 en is een verplichte collectieve verzekering voor langdurige zorg (Gorp et al., 2009; Van Eerten, 2007). Aanvankelijk kwam iemand alleen voor AWBZ-zorg in aanmerking in het geval hij of zij langdurige intramurale zorg nodig had, zoals verpleeghuiszorg of gehandicaptenzorg. In de loop der jaren is de AWBZ echter behoorlijk uitgebreid. Dit heeft er onder andere toe geleid dat er in 2007 in totaal 22 miljard euro werd uitgegeven aan de AWBZ. De kosten waren in 10 jaar verdubbeld. De afgelopen jaren is de roep om een grondige herziening van de AWBZ dan ook steeds luider geworden. Als het huidige beleid ongewijzigd zou blijven zou dit, gezien de sterke groei van het beroep op collectieve voorzieningen in de afgelopen jaren, namelijk leiden tot aanzienlijk hogere lasten in de uitvoering van de AWBZ (Linders et al., 2008). De premie zou daarmee oplopen tot meer dan 25% in 2020 (MvT, 2006). Diverse commissies en adviesraden hebben zich gebogen over de vraag hoe er bezuinigd kan worden in de AWBZ en er zijn diverse maatregelen getroffen. De invoering van de Wmo in 2007 is hier één van. 2.2.2 Aanleiding en ideologie Wmo Om de zorg betaalbaar te houden wilde het kabinet Balkenende lll de AWBZ beheersbaar maken en de druk van collectieve zorgbudgetten beperken. Dit realiseerde de regering onder meer door een deel van de AWBZ naar een nieuwe wet, de Wmo, over te hevelen, namelijk: de huishoudelijke zorg (sinds
15
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
invoering Wmo), ondersteuning op basis van de grondslag psychosociaal (sinds 2008) en ook compensatie voor de ondersteunende en activerende begeleiding (sinds 2009). De overheveling van deze onderdelen van de AWBZ is slechts een start. In de toekomst zullen waarschijnlijk meer onderdelen van de AWBZ naar de Wmo overgeheveld worden (Linders et al., 2008; MvT, 2006). De Wmo is tevens een bundeling en vernieuwing van de bestaande welzijnswet, de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) (beiden uit 1994 en reeds gemeentelijk), de bevordering van de openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGZ) vanuit de Wet collectieve preventie volksgezondheid en de eerdergenoemde delen uit de AWBZ (Koops & Kwekkeboom, 2005). Met alleen het overhevelen van allerlei verschillende wetten naar één nieuwe wet worden de budgettaire problemen niet opgelost. De grootste kostenbeheersingen verwachtte het kabinet bij de bevordering en het herstel van de zelfredzaamheid van burgers en door een groter beroep te doen op informele zorg (Linders et al., 2008). De analyse van het kabinet was namelijk dat de burger een te groot beroep doet op collectieve zorg en te weinig op eigen zelfredzaamheid en informele zorg (Linders et al., 2008). Afgezien van het feit dat de professionele hulpverlening van overheidswege daardoor veel te duur wordt, was deze ontwikkeling volgens de wetgever ook funest voor de bereidheid van burgers om betrokken te zijn bij de inrichting van de samenleving en voor de maatschappelijke positie van kwetsbare mensen (Van Eerten, 2007). De overheid wilde daarom met dit wetsvoorstel stimuleren dat mensen die dat kunnen, meer dan voorheen zelf oplossingen zouden bedenken in de eigen sociale omgeving voor problemen die zich voordoen (Linders et al., 2008). Ze stelde daarmee een aantal historisch gegroeide vanzelfsprekendheden in zorg en ondersteuning ter discussie en deed/doet een groter beroep op de eigen draagkracht (MvT, 2006). De invoering van de Wmo betekent een belangrijke verandering voor gemeenten. Zij worden met de Wmo verantwoordelijk gesteld voor de maatschappelijke ondersteuning van hun burgers en zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van de wet (Linders et al., 2008). Gemeenten dienen vierjaarlijks beleid te formuleren rondom de 9 prestatievelden die door de rijksoverheid zijn vastgesteld (zie bijlage 5) en hebben hierin een compensatieplicht. Dit laatste wil zeggen dat gemeenten burgers met een beperking oplossingen moeten bieden die hen in staat stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel, medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (De Klerk et al., 2010; MvT, 2006). Gemeenten zijn vrij om te bepalen hoe zij mensen ondersteunen en of zij daarbij de nadruk leggen op algemene voorzieningen of op individuele voorzieningen (Linders et al., 2008). 2.2.3 Doelen van de Wmo Het basale doel van de Wmo is om te zorgen dat iedereen zo lang en zelfstandig mogelijk meedoet in de samenleving: burgers, maatschappelijke organisaties en overheden. Dat meedoen geldt voor iedereen, jong en oud, ongeacht zijn maatschappelijke of economische positie en ongeacht of iemand beperkingen ondervindt of niet (MvT, 2006). Alleen als het echt niet anders kan biedt de gemeente een vangnet (Linders et al., 2008). Naast het brede doel van meedoen benoemt het SCP in haar evaluatie (2010) ook maatschappelijke en bestuurlijke doelen (zie figuur 4). Deze doelen behelzen volgens het SCP twee gewenste sociale vernieuwingen. Allereerst de verschuiving naar de eigen verantwoordelijkheid van de burger en ten tweede de versterking van de sociale positie van mensen met een beperking en hun integratie in de samenleving. Het verband tussen deze vernieuwingen is dat wanneer mensen hun verantwoordelijkheid opnemen, burgers ook meer rekening houden met de kwetsbare burgers en zij hen ondersteunen waar nodig (De Klerk, Gilsing, & Timmermans, 2010).
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
16
Figuur 4: Doelen van de Wmo
De wet dient tegelijkertijd te dienen als vangnet en mobilisatiebron: vangnet voor kwetsbaren en mobilisatiebron voor de koppeling van weerbare aan kwetsbare burgers, bijvoorbeeld door vrijwilligerswerk. De Wmo is daarmee niet alleen voor kwetsbaren, maar gericht op alle burgers (Hortulanus, 2004). Van wie zelf geen ondersteuning nodig heeft, wordt verwacht deze aan een (kwetsbare) ander te verlenen en een steentje bij te dragen aan de maatschappij. Door het gedachtegoed achter de Wmo is het werven en begeleiden van vrijwilligers voor gemeenten ook een belangrijk aandachtspunt geworden. 2.3
Zorgaanbieders en samenwerking binnen de Wmo
Zoals eerder beschreven vraagt de Wmo om een kanteling van denken en handelen, namelijk: meer eigen verantwoordelijkheid voor de burger (voor zichzelf en zijn naaste) en een minder grote verantwoordelijkheid voor de staat. De Wmo heeft hierdoor ook consequenties voor de verhoudingen tussen de individuele burger, zijn sociale netwerk, het lokale vrijwillige particuliere initiatief, de gemeente en de professionele dienstverleningsinstellingen. Deze veranderingen spelen ook een rol bij de AWBZ-pakketmaatregel. De pakketmaatregel zorgt er namelijk voor dat de cliënt niet langer zijn ondersteuning van de zorgaanbieder krijgt. Hij/zij dient dit op een andere manier te organiseren. Andere partijen dienen in het kader van de Wmo deze burgers hierin te ondersteunen. Een mogelijk gevolg van deze andere verantwoordelijkheidsverdeling is dat organisaties meer of op een andere manier gaan samenwerken om deze ondersteuning te bieden. Dit komt omdat alle partijen verschillende expertises hebben die gezamenlijk ingezet kunnen worden bij het bieden van ondersteuning. Over deze integrale samenwerking gaat het in deelvraag 4, die vraagt naar de rol van de zorgaanbieder in de samenwerking met andere partijen als gevolg van de pakketmaatregel. Van der Lans (2007) heeft een Wmo-ladder ontwikkeld die de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de partijen inzichtelijk maakt (figuur 5). In de Wmo staat de burgers centraal. De ladder telt zes treden die de verschillende stappen van individuele autonomie en maatschappelijke afhankelijkheid beschrijven. Om de ladder te illustreren wordt de metafoor van een auto gebruikt. De eerste trede duidt op het private domein van burgers waarin ze in hoge mate zelf verantwoordelijkheid dragen en nemen voor hun levens. De tweede trede duidt op de zelforganisatie van burgers in de civil society. Hiermee worden burgerverbanden bedoeld (zoals vrijwilligersorganisaties etc.). Deze civil society is cruciaal in de samenleving en vormt samen met de eerste trede het motorblok van de samenleving; samen dienen ze zelfstandig te kunnen functioneren.
17
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
Figuur 5: Wmo-ladder (Van der Lans, 2007)
Het motorblok heeft soms echter problemen om op gang te komen en kan hierbij ondersteund en ‘empowered’ worden door de startmotor die door de treden 3, 4 en 5 in kaart wordt gebracht. Trede 3 geeft de rol van lokale overheden aan om ruimte en mogelijkheden te creëren voor zelforganisatie, bijvoorbeeld het ondersteunen van vrijwilligerswerk en de sociale infrastructuur. In de vierde trede biedt de lokale overheid ondersteuning door zwakke en sterke mensen met elkaar te verbinden (bijvoorbeeld door maatjesprojecten). Bij een aantal mensen is het nodig om bepaalde competenties te leren om mee te draaien in de maatschappij. Deze ondersteuning wordt in de vijfde trede geboden. Tenslotte is er nog een groep kwetsbare mensen waarbij het motorblok kapot is. Zij kunnen met de geboden ondersteuning van de startmotor nog niet zelfstandig functioneren. Hierdoor mist men de aansluiting met de samenleving. Voor deze mensen is er trede 6 waarbij professionele organisaties een rol spelen om dit ‘mankement’ te repareren. Professionele organisaties in deze ladder gezien als extra bronnen naast de civil society die individuen en hun informele netwerken kunnen versterken en ondersteunen (Van Ewijk, 2009). Dit dient echter zo kort mogelijk te zijn en alleen bij hoge nood (Linders et al., 2008). De Wmo stimuleert daarom dat de professionals hierbij de rol aannemen van wegenwacht, in plaats van de rol van garage zoals voorheen vaak gebruikelijk was (en bij AWBZ-zorg vaak nog zo is). Dit betekent dat de zorgverlener dient te opereren in de leefwereld van de betrokkenen (bijvoorbeeld letterlijk in de wijk). Zo kan er contact gemaakt worden met de aanwezige krachtbronnen in iemands omgeving en is de kans groter dat de startmotor aangezwengeld wordt. De Wmo is voor professionele organisaties een uitdaging om hun werk anders te doen. Het is hiervoor nodig dat organisaties elkaar sneller kunnen vinden en inschakelen. Beleidsmakers verwachten daarom dat de Wmo verbetering brengt in de ‘integrale benadering’ (Van der Lans, 2007). In dit onderzoek betekent het bovenstaande dat de burger met een lichte beperking dus niet langer afhankelijk moet zijn van de zorgaanbieder; hij/zij dient te proberen om met behulp van de voorliggende ondersteuning bij voorzieningen in zijn omgeving te functioneren. De zorgaanbieder kan dit proces mogelijk ondersteunen en stimuleren door de ondersteuning voor cliënten elders te faciliteren. Een andere mogelijkheid is dat zorgaanbieders een ondersteunende functie vervullen bij voorliggende voorzieningen, bijvoorbeeld door expertise uit te wisselen of het informele netwerk toe te rusten. Welke rol zorgaanbieders (naar aanleiding van de pakketmaatregel) gaan vervullen in de
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
18
samenwerking met andere partijen die door de overheid worden gezien als voorliggende voorzieningen wordt in dit onderzoek nagegaan. 2.4
Handelen naar de Wmo-beleidstheorie
Met het beantwoorden van deelvraag vijf wordt nagegaan of er bij de alternatieven die tot stand komen door de pakketmaatregel gehandeld wordt vanuit de Wmo-beleidstheorie. De veronderstelling is dat de pakketmaatregel hierin werkt als een stimulans. Dit vraagt om een nadere uitleg. Van burgers die door de AWBZ-pakketmaatregel hun indicatie zijn kwijtgeraakt wordt verwacht dat zij op een andere manier de benodigde ondersteuning regelen. Figuur 6 schetst dit proces waarbij onderaf gestart dient te worden bij het verkrijgen van ondersteuning. Op basis van deze gedachtegang zouden de gevolgen van de pakketmaatregel dienen te bevorderen dat mensen met een beperking zo normaal mogelijk meedoen in de maatschappij. Gemeenten worden hierdoor min of meer gedwongen om te zorgen voor goede (randvoorwaarden voor) ondersteuning; de ‘startmotor’ uit 2.3 moet goed kunnen functioneren. Voor zover deze ondersteuning nog niet was georganiseerd vormt de pakketmaatregel een stimulans voor gemeenten om dat nu wel te doen. De overheid heeft compensatiegeld ter beschikking gesteld om dit te stimuleren. Het is nu de vraag of er bij alternatieven die tot stand komen als gevolg van de pakketmaatregel gehandeld wordt vanuit het gedachtegoed achter de Wmo. Om deze vraag empirisch te beantwoorden is het nodig om een raamwerk te ontwerpen voor het beoordelen van de praktijkresultaten. Uit het Wmo beleid zijn de meest relevante streefwaarden geselecteerd die tot uiting zouden kunnen komen in de voorzieningen. De verantwoordelijkheidsverdeling van de Wmo-ladder is hier ook als streefwaarde aan toegevoegd. De gekozen streefwaarden zijn: 1. Bevorderen van sociale redzaamheid 2. Bevorderen van participatie 3. Keuzevrijheid 4. Verbeteren van sociale samenhang 5. Bevorderen van intersectorale samenwerking 6. Verantwoordelijkheidsverdeling volgens de Wmo-ladder.
Figuur 6: Wmo-driehoek
19
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
Een aantal van de gekozen streefwaarden, zoals keuzevrijheid, is direct meetbaar. Andere streefwaarden van de Wmo zijn echter lastiger te beoordelen en dienen geoperationaliseerd te worden vanuit de literatuur. De komende subparagrafen onderbouwen bij de verschillende streefwaarden wat ze inhouden en hoe ze te beoordelen zijn. Per criterium worden de variabelen en indicatoren gedestilleerd. De indicatoren zijn met letters in de tekst aangegeven en terug te vinden in het raamwerk. De conclusies hiervan worden verwerkt in een raamwerk (zie 2.5). 2.4.1 Streefwaarde 1: Bevorderen van sociale redzaamheid Omschrijving In dit onderzoek wordt beoordeeld of de gevolgen van de pakketmaatregel de sociale redzaamheid van mensen stimuleert. Sociale redzaamheid kan worden omschreven als ‘het kunnen voldoen aan de dagelijkse eisen die de samenleving stelt’ (MvT, 2006). Burgers die hier niet uit zichzelf aan kunnen voldoen dienen door de compensatieplicht hierin door gemeenten ondersteund te worden. Ondersteuning bij het verplaatsen buiten de woning en het aangaan van sociale relaties (2 aspecten van de compensatieplicht) vallen volgens het SCP (2010) onder sociale redzaamheid. Bevorderende factoren Sociale redzaamheid wordt bevorderd wanneer participatie wordt georganiseerd en wanneer mensen begeleiding krijgen bij de verplaatsing. Daarnaast blijkt vraagsturing de gemiddelde sociale redzaamheid van burgers te bevorderen, alsmede de aandacht voor de gehele leefsituatie in de ondersteuning bij burgers (De Klerk et al., 2010). Indicatoren Uit het voorgaande blijkt dat sociale redzaamheid nauw samenhangt met bevorderen van participatie. Van vraagsturing blijkt later dat er overeenkomst is met keuzevrijheid. Om toch onderscheid te kunnen maken is er daarom gekozen om hier op doelstellingniveau te beoordelen. Voor deze streefwaarde is daarom indicatief of (a) in de initiatieven participatie wordt georganiseerd voor de mensen, (b) zij begeleiding krijgen bij verplaatsing en (c) of er in de alternatieven wordt gewerkt vanuit vraagsturing. 2.4.2 Streefwaarde 2: Bevorderen van participatie Omschrijving Participatie is een containerbegrip. In relatie tot de Wmo kan onderscheid worden gemaakt tussen: 1. Maatschappelijke participatie door kwetsbare mensen 2. Participatie ten behoeve van een ander of de samenleving (door weerbare en kwetsbare mensen) 3. Beleidsparticipatie Uit analyse van het SCP (2010) blijkt dat bij de invulling van de Wmo vooral wordt gedacht aan maatschappelijke participatie door kwetsbare mensen. De Wmo wil bevorderen dat kwetsbare mensen zelf beter deel kunnen nemen aan de samenleving. Hiervoor hebben ze de hulp van anderen nodig, maar er wordt ook om eigen inzet gevraagd. De interpretatie van deze vorm van participatie richt zich doorgaans op belemmeringen die kwetsbare mensen ondervinden (toegankelijkheid, openstaan voor kwetsbare groepen e.d.). Er zit echter ook een andere kant aan participatie, wat mensen zelf kunnen doen en de mogelijkheden die zij hebben. Om de participatie te bevorderen is het van belang om deze kracht te benutten. Het stimuleren van participatie wordt ook wel activering genoemd. De Wmo wil ook bevorderen dat weerbare burgers meer gaan participeren ten behoeven van de ander of de samenleving. Deze participatie wordt ook wel omschreven als ‘actief burgerschap’ of ‘maatschappelijke inzet’ (De Klerk et al., 2010). Volgens het SCP vormt actief burgerschap door
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
20
(weerbare) burgers een belangrijk deel van de inzet van burgers die beoogd wordt met het prestatieveld sociale samenhang. Beleidsparticipatie valt buiten de kaders van dit onderzoek. Zie tabel 1 voor de vormen van participatie die wel in dit onderzoek beoordeeld worden. Bevorderende factoren Participatie wordt onder andere bevorderd door toegankelijkheid (De Klerk et al., 2010), activering (De Klerk et al., 2010) en empowerment (Van Regenmortel, 2008). Een veelgebruikte definitie van empowerment is: ‘een proces waarbij mensen of groepen meer invloed krijgen over gebeurtenissen en situaties die belangrijk voor hen zijn’ (Rappaport, 1987). Indicatoren Indicatief voor de beoordeling van deze streefwaarde in de praktijk is ten eerste in hoeverre kwetsbare burgers gestimuleerd worden tot participatie. Maatgevend hiervoor zijn (a) het aantal kwetsbare burgers dat meedoet aan de voorziening en (b) de mate van waardering van participatie van de burgers. Ten tweede wordt gekeken naar empowerment; (c) in hoeverre er binnen het initiatief wordt gewerkt vanuit de eigen kracht van de burgers/ de gedachte dat de burgers nog van alles kan. Ook activering is een indicator voor de streefwaarde participatie. Hierbij wordt gelet op (d) de mate waarin burgers worden gestimuleerd om actief mee te doen en hun eigen inbreng door zo mogelijk het resultaat hiervan te observeren. Tevens wordt gekeken of (e) de burgers door het initiatief ook worden aangezet tot participatie in andere activiteiten en zelf mogelijk vrijwilligerswerk gaan doen. Als vierde wordt gekeken in hoeverre weerbare burgers gestimuleerd worden zich in te zetten ten behoeve van een ander of de samenleving. Het (f) aantal vrijwilligers is hiervoor indicatief. Als vijfde wordt gekeken naar toegankelijkheid voor de doelgroep, zowel (g) de logistieke toegankelijkheid als (h) de fysieke toegankelijkheid zoals voor rolstoelen, rollators, etc. (De Klerk et al., 2010). De laatste variabele is de openheid/geschiktheid om kwetsbare burgers te ontvangen. Dit wordt toegespitst op (i) de geschiktheid van het aanbod, (j) de bereidheid van de betrokkenen en (k) de competenties van de betrokkenen (De Klerk et al., 2010). Tabel 1: Participatie in de Wmo
Participatie in de Wmo
Weerbare burger/vrijwilliger Kwetsbare burger
Vanuit het individu
Empowerment
Toegankelijkheid Activering
Tbv een ander of de samenleving
Zelforganisaties
Burenhulp
Burgerinitiatieven
Vriendendienst
Vrijwillige inzet
Mantelzorg
2.4.3 Streefwaarde 3: Keuzevrijheid Bevorderende factoren Keuzevrijheid wordt bevorderd wanneer cliënten aan kunnen geven of zij tevreden zijn en wanneer cliënten hun eigen inbreng hebben en kunnen kiezen wat zij willen doen. Indicatoren Voor deze streefwaarde is daarom indicatief of (a) er ruimte is voor de cliënt om aan te geven of hij/zij tevreden is, (b) er aan de cliënt wordt gevraagd wat hij/zij wil doen.
21
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
2.4.4 Streefwaarde 4: Verbeteren van de sociale samenhang Omschrijving criterium In dit onderzoek wordt beoordeeld of de voorzieningen de sociale samenhang stimuleren. In de Wmo staat nergens uitgelegd wat sociale samenhang is en dat is ook niet verassend, want in de (wetenschappelijke) literatuur is ook geen eenduidige omschrijving te vinden (Schnabel & De Hart, 2008). Uitleg door het SCP wijst uit dat het om twee zaken lijkt te gaan binnen de Wmo. De eerste is een attitude, een persoonlijke instelling die het best te duiden is met het woord ‘betrokkenheid’, een woord dat in teksten in en over de Wmo vaak als synoniem voor sociale samenhang wordt gebruikt. De tweede is het gedrag dat uit die betrokkenheid voorvloeit, welke tot twee dingen zou dienen te leiden: ten eerste verbetering van de levensomstandigheden in de kleine wereld van gezin, sociaal netwerk, buurt, lotgenoten en anderszins aan elkaar verbonden burgers. Ten tweede tot ondersteuning van de kwetsbaren in die kleine wereld. Deze bijzondere maatschappelijke inzet (zie ook 2.4.2) zal, verwacht men, op haar beurt de betrokkenheid weer stimuleren. Bij een goede sociale samenhang zijn mensen bereid om wat voor elkaar te doen. Bevorderende factoren De sociale samenhang wordt verbeterd door een attitude van betrokkenheid en door burgers met elkaar in verbinding te brengen ter ondersteuning van de kwetsbaren. Daarnaast wordt de sociale samenhang ook verbeterd door de integratie van verschillende doelgroepen (De Klerk et al., 2010). Indicatoren Meten of burgers meer betrokkenheid voor elkaar zijn gaan tonen door de pakketmaatregel valt buiten het bereik van dit onderzoek. Er wordt daarom beoordeeld op (a) de mate waarin het de ontschotting van doelgroepen in het initiatief bevorderd (staat het initiatief open voor alle doelgroepen) en (b) of de wijk erbij betrokken is door aanwezigheid en eventuele inzet van wijkbewoners. 2.4.5 Streefwaarde 5: Bevorderen van de intersectorale samenwerking Omschrijving criterium Volgens de toelichting op de Wmo is een van de redenen om de uitvoering van de Wmo bij gemeenten te leggen de wens om tot een sterk samenhangend beleid op de Wmo-prestatievelden te komen (MvT, 2006). Bij samenhangend (ook wel integraal) beleid kan onderscheid worden gemaakt in het geformuleerde beleid en die in de uitvoering (Keuzenkamp, 2009). In dit onderzoek wordt ingegaan op een instrument van samenhangend beleid dat bij de beleidsuitvoering een rol speelt; intersectorale/integrale samenwerking. Koelen et al. (2008) geeft de volgende definitie van intersectorale samenwerking: ‘Een erkende relatie tussen delen van verschillende sectoren uit de maatschappij die is gevormd om actie te ondernemen voor een bepaald vraagsstuk, om gezondheidsuitkomsten te krijgen op een manier die effectiever, efficiënter en duurzamer is dan wat kan worden bereikt door de gezondheidssector alleen’. Bij integrale samenwerking werken verschillende partijen samen in het vaststellen van de behoeften, het stellen van prioriteiten en in de ontwikkeling, implementatie, en evaluatie van acties die erop zijn gericht om de gezondheid van burgers te bevorderen. De toegevoegde waarde van zo’n samenwerking is de mogelijkheid om informatie, activiteiten, expertise, vaardigheden en bronnen tussen verschillende sectoren te delen om samen een bepaalde uitkomst te behalen (Koelen et al., 2008). Verschillende sectoren werken dus met elkaar samen om een bepaald doel te bereiken.
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
22
Bevorderende factoren Koelen et al. (2008) deden onderzoek naar de factoren die een rol spelen bij een succesvolle intersectorale samenwerking en daarmee deze samenwerking bevorderen. De beschreven succesfactoren zijn: 1. representatie van relevante maatschappelijke sectoren (inclusief cliënten), 2. discussiëren van doel en doelstellingen, 3. discussiëren van rollen en verantwoordelijkheden, 4. communicatie infrastructuur, 5. zichtbaarheid van activiteiten, uitkomsten en persoonlijke bijdrage en 6. management. De eerste drie zijn vooral belangrijk om de integrale samenwerking te bewerkstelligen en de laatste drie om het in stand te houden. Het tot stand komen en in stand houden van deze samenwerking wordt bevorderd wanneer er sprake is van een regisseur, een instantie die de uitvoering coördineert, de voortgang bewaakt en op de naleving van afspraken toeziet (De Klerk et al., 2010). In het algemeen wordt verondersteld dat integrale samenwerking kan slagen als de partijen overeenstemmen over het probleem, de doel(stellingen), de rollen en verantwoordelijkheden en over strategieën en procedures die het probleem oplossen (Koelen et al., 2008). Indicatoren In dit onderzoek zal de streefwaarde intersectorale samenwerking beoordeeld worden door de genoemde succesfactoren te evalueren. Omdat de meeste voorzieningen nog maar kort geleden zijn opgezet is het moeilijk om de laatste drie succesfactoren te meten. Daarom ligt de focus voornamelijk op de eerste drie genoemde factoren. Indicatoren hiervoor zijn (a) het feit of er minimaal twee verschillende organisaties samenwerken uit verschillende sectoren, (b) De organisaties zijn afkomstig uit zorg/welzijn/gemeente of vrijwilligersorganisaties, (c) De doelstellingen gezamenlijk zijn opgesteld/afgestemd, (d) De rollen en verantwoordelijkheden duidelijk zijn voor alle partijen en (e) er is een duidelijke regisseur/verantwoordelijke aanwezig die zorgt voor afstemming en coördinatie. 2.4.6 Streefwaarde 6: Verantwoordelijkheidsverdeling volgens de Wmo-ladder Omschrijving criterium De verantwoordelijkheidsverdeling volgens de Wmo-ladder is in paragraaf 2.3 reeds uitgelegd en daarom wordt in deze subparagraaf alleen de indicatoren beschreven. Indicatoren Voor deze streefwaarde is indicatief of (a) de burger in de voorziening gewezen wordt op zijn eigen verantwoordelijkheid, (b) er vrijwilligers actief zijn die zich inzetten voor anderen, (c) de gemeente actief burgerschap stimuleert en (d) de zorgaanbieder een duidelijke andere rol aanneemt dan binnen de AWBZ. 2.5
Raamwerk Wmo-beleidstheorie
In figuur 7 wordt een raamwerk weergegeven dat een conclusie vormt van de paragrafen 2.3 en 2.4 en hiermee een raamwerk biedt om de Wmo-beleidstheorie te beoordelen. Met behulp van de indicatoren wordt in de beschrijving van de good practices antwoord gegeven op de vraag of er bij de gevolgen van de pakketmaatregel vanuit de beleidstheorie wordt gehandeld. Een aantal streefwaarden (zoals sociale redzaamheid & participatie en keuzevrijheid & vraagsturing) overlappen elkaar, waardoor het lastig is om een duidelijke scheiding te maken in de beoordeling. Bij bevorderen van sociale redzaamheid wordt meer op organisatieniveau naar de doelstellingen gekeken, terwijl bij streefwaarde 2 meer de nadruk ligt op de uitwerking in de praktijk. Ook keuzevrijheid en vraagsturing overlappen elkaar. Er is voor gekozen om onder vraagsturing het niveau van doelstellingen te verstaan en onder vraagsturing de praktijk met de cliënt.
23
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel Figuur 7: Raamwerk Wmo-beleidstheorie
24
3
AWBZ-pakketmaatregel
Dit hoofdstuk beschrijft de AWBZ-pakketmaatregel en de gevolgen hiervan voor de verschillende betrokken partijen. Tevens wordt ingegaan op nieuwe mogelijkheden voor zorgaanbieders die door de pakketmaatregel ontstaan. 3.1
Invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
3.1.1 Functies van de AWBZ voor de invoering van de pakketmaatregel Binnen de AWBZ zijn er diverse functies waar mensen afhankelijk van hun aandoening, beperking of handicap aanspraak op konden maken. Voor de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel waren dat er zes, te weten: - Verpleging - Persoonlijke Verzorging - Zorg met verblijf (Langdurig/tijdelijk) - Behandeling - Ondersteunende Begeleiding (OB) - Activerende Begeleiding (AB) Dit onderzoek heeft betrekking op de laatste twee functies. Deze worden nu in meer detail beschreven. Bij de functie Ondersteunende Begeleiding (OB) gaat het om begeleiding bij activiteiten die er op zijn gericht de zelfredzaamheid te behouden en deelname aan de maatschappij te bevorderen. Mensen die begeleid worden krijgen bijvoorbeeld hulp bij het plannen van activiteiten, het regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten, structureren van de dag en het organiseren van sociale activiteiten. Bij OB kan het ook gaan om toezicht op, en korte ingrepen in, het gedrag bij gedragsproblemen. Tenslotte kunnen ook mantelzorgers voor ondersteunende begeleiding in aanmerking komen als zij overbelast zijn of dreigen te raken. Dit heet respijtzorg. Bij de functie Activerende Begeleiding (AB) gaat het om begeleiding waarbij de beperkingen van de cliënt worden aangepakt, in plaats van deze voor gegeven aan te nemen. Het doel van activerende begeleiding is om de beperkingen te verminderen en/of om achteruitgang zoveel mogelijk te voorkomen. Voorbeelden zijn: gesprekken om gedrag te veranderen of gedrag te leren hanteren bij gedragsproblemen of een psychische stoornis of training gericht op het zelfstandig functioneren in verband met een lichamelijke handicap of een somatische ziekte. Mantelzorgers kunnen ook AB krijgen. De begeleiding is dan gericht op het leren omgaan met de gevolgen van de beperking van de cliënt (Programma VCP, 2009; Tympaan Instituut, 2009)). Het aantal indicaties voor deze vormen van begeleiding is sterk toegenomen in de afgelopen jaren; tussen 2005 en 2008 met 57% tot een aantal van 230.000 mensen (Dam, Brummelhuis, Dijk vanJonkman, Oomen & Schutte, 2009a). 3.1.2 Inhoud AWBZ-pakketmaatregel Met de AWBZ-pakketmaatregel worden de functies ondersteunende en activerende begeleiding minder toegankelijk en worden minder uren aan cliënten toegekend. In de nieuwe beleidsregels die door het ministerie van VWS zijn opgesteld zijn de criteria voor indicatiestelling op de volgende wijze hiervoor aangepast:
25
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
Allereerst komt een deel van de zorg die nu onder de functie AB valt, met ingang van 1 januari 2009 onder de functie behandeling te vallen. De rest van de activerende begeleiding komt terecht onder de nieuwe functie begeleiding (BG) samen met wat nu ondersteunende begeleiding is (zie figuur 8) (TK, 2007/2008; TK, 2009/2010a; Raad van Bestuur CIZ, 2009).
Figuur 8: Functies binnen de AWBZ
Ten tweede is deze nieuwe functie BG alleen nog maar voor mensen met matige of ernstige beperkingen. Mensen met een lichte beperking zijn volgens de overheid in staat om zelf voor ondersteuning te zorgen. Ten derde is het niet meer mogelijk om voor maatschappelijke participatie begeleiding aan te vragen, zoals begeleiding naar het buurthuis. Dit zou de cliënt namelijk zelf kunnen regelen, eventueel met behulp van familie/buren of binnen de kaders van de Wmo (Website Meldjezorg, 2009). Met de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel wordt er daarom, overeenkomstig de visie van de Wmo, meer uitgegaan van de zelfredzaamheid van de burgers en van de ondersteuning uit hun eigen netwerk. De gemeente heeft daarboven de taak participatie te stimuleren en ervoor te zorgen dat haar voorzieningen ook open staan voor kwetsbare groepen. Ten vierde is in de nieuwe beleidsregels vastgelegd dat vanaf 1 januari 2009 alleen op de volgende vijf onderdelen nog AWBZ begeleiding ingezet mag worden (zie figuur 9): • sociale redzaamheid (de regie over het eigen leven) • bewegen en verplaatsen (het zelfstandig voortbewegen) • probleemgedrag (agressief of dwangmatig) • psychisch functioneren (denken, concentreren en waarnemen) • geheugen- en oriëntatiestoornissen (geheugen en bewustzijn) Begeleiding op de terreinen persoonlijke verzorging en het sociale leven, huishoudelijk leven, maatschappelijk leven en psychisch welbevinden vallen hierdoor niet meer onder de functie begeleiding en zijn door het ministerie uit de AWBZ geschrapt (TK, 2009/2010a). Het CIZ of BJZ bepaalt tijdens de herindicatie met behulp van de ICF-vragenlijst de ernst van de beperkingen op deze vijf onderdelen bij cliënten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen licht, matig en zwaar (Spek, 2009). Licht beperkt betekent dat iemand iets zelf kan maar toezicht/controle nodig heeft, matig betekent dat iemand iets alleen kan doen met hulp van iemand anders, zwaar betekent dat iemand iets niet zelf kan en dat iemand anders het voor hem moet doen (Feith, Vermaas, & Wilbrink, 2009). Afhankelijk van deze beoordeling, wordt al dan niet een indicatie afgegeven (Bellemakers, 2008; Cliëntenmonitor Langdurige Zorg, 2009; Programma VCP, 2009).
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
26
Ten vijfde is de omvang van de AWBZ-functie BG tot een bepaald maximum gesteld.
Figuur 9: Terreinen waarop de AWBZ begeleiding ingezet mag worden
Concluderend heeft de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel de volgende consequenties: - De functies Ondersteunende Begeleiding (OB) en Activerende Begeleiding (AB) zijn geherdefinieerd tot Begeleiding (BG) - De nieuwe functie is niet meer beschikbaar voor mensen met lichte beperkingen - Voor de nieuwe functie is niet langer participatie maar zelfredzaamheid het dominante criterium - In plaats van op tien terreinen kan er nu nog maar op vijf terreinen een indicatie voor begeleiding worden aangevraagd, de andere vijf terreinen vallen erbuiten - Er is een maximum gekomen voor het aantal uren dat men begeleiding kan ontvangen 3.1.3 Beoogde doelgroep pakketmaatregel Getroffen cliëntgroepen Het CIZ en onderzoeksbureau HHM berekenden in 2009 op basis van de indicaties uit de periode januari 2005 tot april 2008 het verwachte aantal mensen dat door de invoering van de pakketmaatregel voor begeleiding uitgesloten zou worden. Het zou om een groep van 60.000 mensen gaan. Dit is 27 procent van de mensen die voor 2009 in aanmerking kwam voor begeleiding (Dam et al., 2009a; Programma VCP, 2009). Deze 60.000 mensen zijn afkomstig van diverse cliëntgroepen (zie bijlage 6 voor een overzicht). Uit recenter onderzoek blijkt dat met name drie cliëntengroepen negatieve gevolgen ondervinden van de AWBZ-pakketmaatregel; beginnend dementerenden, psychiatrische cliënten met lichte problematiek en allochtone en/of eenzame ouderen die gebruik maken van dagopvang (Feith et al., 2009). 3.1.4 Gewenningsregeling en begeleiding door MEE De overheid koos voor een gewenningsregeling om te zorgen voor een zachte landing van de mensen die hun indicatie kwijtraken. Dit is een periode waarin iemand zich kon voorbereiden op de
27
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
verandering. Deze gewenningsperiode liep uiterlijk af op 31 december 2009. Vanaf 1 januari 2010 ontvangt niemand meer begeleiding vanuit de AWBZ wanneer hij/zij hier geen recht op heeft (Programma VCP, 2009). Uitzondering hierop vormen mensen die door achterstand bij het CIZ nog steeds niet geherindiceerd zijn en jeugdigen waarvan de herindicaties tot juni 2010 zijn uitgesteld. Naast de overgangsregeling heeft het rijk besloten om MEE de taak te geven kortdurende ondersteuning te bieden aan cliënten bij het zoeken naar alternatieve begeleiding. Cliënten kunnen hier tot eind juni 2010 aanspraak op maken (TK, 2009/2010a; Van Klaveren et al., 2010). Tenslotte heeft de overheid ter compensatie van de pakketmaatregel 127 miljoen euro verdeeld over de gemeenten om de ontwikkeling van alternatief ondersteuningsaanbod te stimuleren. Deze middelen zijn niet geoormerkt (TK, 2009/2010b)). 3.2
Gevolgen van de AWBZ-pakketmaatregel
De invoering van de AWBZ-pakketmaatregel brengt verschillende gevolgen met zich mee voor partijen die met deze vorm van AWBZ-zorg te maken hadden en voor partijen die door de gevolgen in beeld komen om alternatieven aan te bieden. Deze paragraaf bespreekt de gevolgen die vooralsnog bekend zijn voor de cliënt, de gemeente, de informele zorg en de welzijnsorganisaties. De gevolgen voor zorgaanbieders komen in hoofdstuk 4 aan de orde. 3.2.1 Gevolgen voor de cliënt Er zijn verschillende partijen die op landelijk niveau zicht hebben op de gevolgen van de pakketmaatregel voor cliënten. Zo hebben de landelijke cliëntenorganisaties en ouderenbonden meldacties uitgevoerd, brengt het CIZ kwartaalrapportages uit over de gevolgen voor indicaties en rapporteert MEE over die cliënten die zich bij hen hebben gemeld. Uit de diverse onderzoeken blijkt dat cliënten het volgende merken van de AWBZ-pakketmaatregel: • Tweederde van de cliënten die meededen aan de landelijke cliëntenmonitor heeft door de herindicatie minder of geen recht meer op de begeleiding die ze kregen vanuit de AWBZ (Cliëntenmonitor Langdurige Zorg, 2010). Een ander onderzoek laat zien dat bijna de helft van de cliënten na de herindicatie minder of geen begeleiding heeft gekregen; een derde krijgt minder begeleiding en 17% krijgt helemaal geen begeleiding meer. Dit zijn met name mensen die voorheen individuele begeleiding kregen (Van Klaveren et al., 2010). • Ruim tweederde van de mensen die minder of geen begeleiding meer krijgen ondervindt hierdoor problemen en nog eens 17% procent verwacht deze te gaan krijgen. Voor ouderen zijn dit bijvoorbeeld: verminderd psychisch welbevinden, minder buiten komen en minder sociale contacten (Van Klaveren et al., 2010). Anderen noemen knelpunten op gebieden als: zich kunnen redden bij zelfstandig wonen, eenzaamheid, zinvolle besteding van de vrije tijd en dreigende of reële belasting van mantelzorgers (Cliëntenmonitor Langdurige Zorg, 2010). • Vier op de tien mensen geeft aan dat er door de AWBZ-pakketmaatregel een fors knelpunt voor hun ontstaat; een situatie waarin de cliënt de hulpvraag zeer onvoldoende kan opvangen. (Cliëntenmonitor Langdurige Zorg, 2010). • Voor mensen die problemen ervaren door de AWBZ-pakketmaatregel is na enkele maanden meestal nog geen nieuwe stabiele situatie ontstaan. De Cliëntenmonitor Langdurige Zorg (2010) concludeert dat er tussen de afbouw in de AWBZ en opbouw van ondersteuning langs andere wegen (bijvoorbeeld de Wmo) voor bepaalde cliënten een lastig kloof zit.
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
28
Cliënten uit zicht Bij MEE hebben zich tot 1 mei 2010 4.609 mensen gemeld (MEE Nederland, 2010). In vergelijking met het aantal mensen waarvan de begeleiding wegvalt is dit aantal laag (Feith et al., 2009). Dat maar weinig mensen zich melden, ook niet bij zorgaanbieders of Wmo-loketten, kan worden gezien als een positief teken: de consequenties van de pakketmaatregel zouden meevallen. Er zijn echter signalen dat bepaalde mensen wel begeleiding nodig hebben maar niet op zoek gaan. Zij raken nu uit zicht (Van Klaveren et al., 2010). Het gaat hierbij om mensen die verwachten dat er geen alternatief is voor hen, niet weten bij welke organisaties zij aan kunnen kloppen of geen nieuwe organisatie durven te benaderen. Of het gaat om mensen die wel beginnen met zoeken maar geen alternatief vinden of de doorverwijzing niet opvolgen. Tenslotte raken ook zogenaamde ‘nieuwe cliënten’ uit zicht: mensen die zich op grond van berichten in de media op voorhand niet melden bij het CIZ, maar ook niet bekend zijn met andere begeleidingsvormen. De pakketmaatregel heeft dus tot gevolg dat een grote groep cliënten uit beeld lijkt te verdwijnen (Feith et al., 2009). Het is onbekend of deze mensen zich zelfstandig prima redden of dat zij niet weten waar zij hulp kunnen krijgen. Het ministerie van VWS gaat er in haar beleid van uit dat er nieuwe sociale verbanden ontstaan die deze mensen opvangen, maar deze sociale verbanden blijken veelal (nog) te ontbreken (Van Klaveren et al., 2010). De vrees bestaat dat mensen die uit het zicht verdwijnen een groot risico lopen om andere klachten te gaan ontwikkelen en binnen afzienbare tijd een beroep zullen doen op duurdere zorgvoorzieningen (Schellenkens, 2009). 3.2.2 Gevolgen voor de gemeente De AWBZ-pakketmaatregel heeft ook voor gemeenten consequenties. Alhoewel er geen sprake is van een directe overheveling naar de Wmo zijn gemeenten in het kader van de compensatiebeginsel wel verantwoordelijk voor het compenseren van beperkingen van burgers op het terrein van participatie (Van Bergen, Driest, Van Eerten, & Van Ogtrop, 2009; Zorgbelang Zuid-Holland, 2009). De pakketmaatregel heeft als gevolg dat er een extra beroep gedaan wordt op deze ondersteuning (Cliëntenmonitor Langdurige Zorg, 2010; MEE Nederland, 2010). Van gemeenten wordt min of meer verwacht dat zij binnen afzienbare tijd de verantwoordelijkheid voor de participatie van kwetsbare burgers in ieder geval voor een deel overnemen uit de AWBZ (Van Bergen et al., 2009). Dit vraagt om veel creativiteit. Gemeenten zien wel kansen en zijn in het algemeen welwillend om iets te doen, maar het Wmo-beleid gericht op de maatschappelijke participatie van kwetsbare burgers staat vaak nog in de kinderschoenen. Het lastige voor gemeenten is tevens dat ze erg beperkt op de hoogte zijn van de cliënten(vragen) en het hulpaanbod (Elsen van den, 2009; MEE Nederland, 2010). Daardoor zijn gemeenten vaak nog zoekende (Van Bergen & Beltman, 2009). Gemeenten reageren dan ook heel verschillend in de wijze waarop ze met dit vraagstuk beleidsmatig omgaan (Van Klaveren et al., 2010). Wat ze zoal doen is: • Alleen mensen ondersteunen die aan het Wmo-loket om alternatieve begeleiding vragen • Proactief reageren. Dit doen ze bijvoorbeeld door een integrale visie op participatie en compensatieplicht te ontwikkelen en als regisseur nieuwe arrangementen te ontwikkelen waarbij collectieve voorzieningen voorafgaan aan individuele (Dam et al., 2009a; Feith et al., 2009) • Actief mensen te benaderen die de begeleiding verliezen om inzicht te krijgen in de ondersteuningsbehoefte van cliënten waardoor gewerkt kan worden aan passend aanbod • Samenwerken met MEE • (Tijdelijk) continueren van dagopvang of individuele voorzieningen die eerst vanuit de AWBZ werden gefinancierd. • Bijeenkomsten organiseren met alle relevante aanbieders om na te denken over mogelijke oplossingen.
29
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
De meerderheid van de gemeenten stelt zich echter nog afwachtend op en ontwikkelt vooralsnog geen specifiek beleid voor de getroffen groepen. Zij wachten af tot er directe vragen komen (Van Klaveren et al., 2010; MEE,2010). Het is onbekend waardoor de verschillen in reacties tussen gemeenten worden veroorzaakt. Veldpartijen signaleren dat het ontbreken van gemeentelijke visie en regie het ontstaan van structurele samenwerking tussen diverse betrokken partijen belemmert (Dam et al., 2009a; Feith et al., 2009; MEE Nederland, 2010). In de ogen van zelforganisaties en zorgaanbieders is bij de meeste gemeenten geen goed beleid geformuleerd voor kwetsbare groepen en worden compensatiemiddelen beperkt ingezet. Mede hierdoor vinden cliënten en aanbieders dat het beperken van de toegang tot de AWBZ niet hand in hand gaat met een gericht Wmo-beleid (Schellenkens, 2009; Website PerSaldo, 2009). Dit gerichte Wmo-beleid zou dienen te bestaan uit samenwerking tussen aanbieders van AWBZ-zorg, jeugdzorg en welzijn. MEE (2010) concludeert echter dat de opbouw hiervan veel tijd vergt omdat de sectoren in veel regio’s gescheiden opereren en vanuit een ander perspectief werken. 3.2.3 Gevolgen voor de informele zorg Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de pakketmaatregel leidt tot een groter beroep op de informele zorg. Ten eerste vormen mantelzorgers en vrijwilligers de eerste en tweede laag in het bieden van ondersteuning voor burgers die hun indicatie zijn kwijtgeraakt (zie figuur 5&6). Zij zijn hiermee een alternatief voor de professionele begeleiding (Feith et al., 2009; Tympaan Instituut, 2009; Van der Vlist, 2010). Momenteel is hiervoor echter nog geen extra capaciteit, wat leidt tot overbelasting. Een tweede gevolg is dat er door de AWBZ-pakketmaatregel een vraag is gekomen naar intensivering van de opbouw van vrijwilligerszorg door gemeenten binnen de Wmo. Deze intensivering is nodig om de verwachte toeloop van cliënten uit de AWBZ te kunnen opvangen en wachtlijsten te beperken. Van der Vlist (2010) concludeert dat het gewenst is dat de vrijwilligerszorg uitgebreid wordt door financiering, activiteiten en extra werving van vrijwilligers. Naast intensivering worden vrijwilligersorganisaties ook geadviseerd om zich te bezinnen op de diversiteit van het aanbod. De (nieuwe) hulpvraag van cliënten is namelijk divers; van het voorkomen van sociaal isolement en rehabilitatie tot meer praktische hulp en ondersteuning (Tympaan Instituut, 2009; Van der Vlist, 2010). Ten derde dient de informele zorg nu taken over te nemen van professionals, terwijl ze hiervoor niet is opgeleid. Aanbieders, cliëntorganisaties en gemeenten hebben hier bezwaar tegen gemaakt. Zij zijn van mening dat zowel mantelzorgers als vrijwilligers onvoldoende zijn toegerust met specifieke expertise en communicatievaardigheden om invulling te geven aan taken voor een in omvang beperkte doelgroep. Een mogelijke consequentie daarvan is versnippering van het aanbod en het verloren gaan van zorgvuldig opgebouwde expertise (Spek, 2009; Van der Vlist, 2010). 3.2.4 Gevolgen voor welzijnsorganisaties De invoering van de AWBZ-pakketmaatregel heeft ervoor gezorgd dat er nieuwe alternatieven voor de oorspronkelijke begeleiding worden gezocht buiten de AWBZ. Deze alternatieven zouden volgens de overheid bij voorkeur collectief zijn en indien mogelijk dient er aansluiting te worden gezocht bij bestaande initiatieven van welzijnsorganisaties (TK, 2009/2010a). Welzijnsorganisaties zouden door deze maatregel beter op de kaart komen te staan en drukker worden bezocht. Dit blijkt inderdaad uit de kwartaalrapportage van MEE (2010) en uit de ‘quickscan’ die door de MO Groep onder haar leden is uitgevoerd. Van de respondenten van de ‘quickscan’ meldt 80 procent dat de vraag naar begeleiding is gestegen. Het gaat echter niet om heel grote aantallen; bij de helft van de organisaties gaat het om tien of minder mensen.
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
30
Van de welzijnsorganisaties heeft 60 procent de cliënten kunnen inpassen in reguliere activiteiten. Ruim 40 procent heeft voor de nieuwe groep nieuw aanbod ontwikkeld. Dit heeft volgens de welzijnsorganisaties veel tijd en geld gevergd (Stam, 2010; Website MO Groep, 2010). Om als alternatief te dienen, dient het aanbod aan te sluiten op de kwetsbare doelgroepen, wat voor alsnog weinig lijkt te gebeuren (Van Klaveren et al., 2010). Van welzijnsorganisaties wordt verwacht dat zij begeleiding gaan geven die voorheen door zorgprofessionals werd geboden. Aanbieders en cliëntorganisaties hebben hier bezwaar tegen gemaakt. Zij zijn van mening dat mensen die werken bij welzijnsorganisaties, veelal vrijwilligers, onvoldoende zijn toegerust met specifieke expertise en communicatievaardigheden (Spek, 2009; Van der Vlist, 2010). 3.3
Mogelijkheden door de pakketmaatregel
Door de pakketmaatregelen ontstaan ook mogelijkheden voor de partijen. Het bestaande aanbod wordt meer gebruikt en tevens wordt nieuw aanbod ontwikkeld. 3.3.1 Gebruik huidig aanbod De eerder genoemde 60.000 cliënten zoeken, indien nodig, ondersteuning binnen bestaand aanbod (zie figuur 10). Het blijkt dat men in de zoektocht naar ondersteuning primair is gericht op de informele kring (Cliëntenmonitor Langdurige Zorg, 2010).
Figuur 10: Alternatieven voor weggevallen begeleiding
Daarnaast wordt hulp gezocht bij formele voorzieningen zoals de eerstelijnszorg, GGZ-steunpunten, de ouderenadviseur en voorzieningen als school, vrijwilligersorganisaties en veelal ook bij welzijnswerk (Cliëntenmonitor Langdurige Zorg, 2010; MEE Nederland, 2010; Van Klaveren et al., 2010). MEEorganisaties spelen een rol bij informatie en advies, maar die rol is bescheiden omdat slechts weinig mensen zich melden (Cliëntenmonitor Langdurige Zorg, 2010; Van Klaveren et al., 2010). Ook de gemeente is beperkt in beeld bij cliënten die erop achteruitgaan in de AWBZ. Tot nu toe hebben nog maar een op de vijf cliënten op deze wijze een geheel of gedeeltelijk bevredigende oplossing gevonden (Van Klaveren et al., 2010). Hieruit blijkt dat er slechts een beperkte toename is in het gebruik van voorliggende voorzieningen. 3.3.2 Ontwikkelingen aanbodzijde Om tot passend aanbod voor deze groepen te komen lijkt samenwerking tussen zorg en welzijn en tussen formele en informele zorg noodzakelijk, waarbij de gemeente als regisseur optreedt (Feith et al., 2009; MEE Nederland, 2010; Van Klaveren et al., 2010). Praktijksituaties laten zien dat er goede initiatieven tot stand komen daar waar partijen in gesprek gaan en waar het belang van de cliënt prevaleert boven organisatiebelangen en doelstellingen (MEE Nederland, 2010). De invoering van de AWBZ-pakketmaatregel biedt dus nieuwe kansen voor samenwerking. Door verschillende partijen
31
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
wordt op dit moment daarom gezocht naar alternatieven. Het aanpassen van bestaand aanbod en/of ontwikkelen van nieuw aanbod staat echter nog in de kinderschoenen (Van Klaveren et al., 2010). 3.4
Conclusie gevolgen en mogelijkheden
Uit de voorgaande paragrafen kan worden geconcludeerd dat het wegvallen of verminderen van de indicatie voor begeleiding verschillende gevolgen en mogelijkheden met zich meebrengt. De gevolgen komen overeen met de signalen die MEE schetst (MEE, 2010) (zie figuur 11).
Figuur 11: (Ervaren) gevolgen en mogelijkheden van de pakketmaatregel
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
32
4
De zorgaanbieder na de AWBZ-pakketmaatregel in beeld
Dit hoofdstuk brengt de zorgaanbieder in beeld na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel. Allereerst wordt beschreven wat zorgaanbieders merken van de AWBZ-pakketmaatregel. Vervolgens worden reacties van zorgaanbieders op de pakketmaatregel weergegeven en de mogelijke alternatieven die de zorgaanbieders noemen. Verder worden knelpunten op een rij gezet die zorgaanbieders door de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel ervaren. Hiermee geeft het hoofdstuk een antwoord op de eerste twee deelvragen. Aan het einde van het hoofdstuk wordt op basis van het voorgaande een conclusie gegeven met betrekking tot deelvraag 5. De informatie is gebaseerd op de telefonische interviews die zijn gehouden met zorgaanbieders (GGZ N=17, Ouderenzorg (OZ) N=15) en twee interviews met zorgaanbieders die op locatie zijn gehouden (zie bijlage 2). De zorgaanbieders leverden allemaal OB en/of AB voordat de pakketmaatregel werd ingevoerd. Deze begeleiding was meestal in de vorm van dagbesteding of individuele begeleiding thuis. 4.1
Gevolgen van de AWBZ-pakketmaatregel voor de zorgaanbieders
4.1.1 Algemeen beeld Hoewel organisaties zich in eerste instantie veel zorgen maakten over de herindicatie, ervaren ze dat de gevolgen voor de meeste ouderenzorgorganisaties en met name de GGZ-instellingen vooralsnog meevallen. Hiervoor geven de zorgaanbieders meerdere verklaringen, die voor zowel GGZ-instellingen als ouderenzorgaanbieders gelden. De eerste is dat cliënten vaak bezwaren indienen. Zorgaanbieders hebben dikwijls hierbij geholpen of hiervoor een ouderenadviseur ingezet. “De ervaring leert dat wanneer je in beroep gaat op het besluit en veel meer extra moeite doet voor de mensen (bellen/brief sturen etc.) je vaak toch nog wel een indicatie toegewezen krijgt door aanvullende achtergrondinformatie te geven.” (GGZ2). Een tweede reden voor de meevallende gevolgen is dat het CIZ al steeds strenger indiceert, waardoor mensen met een lichte beperking al niet meer zo makkelijk een indicatie kregen. Een derde verklaring is dat deze vorm van begeleiding voor een aantal organisaties slechts een klein deel van alle producten is die geleverd worden. Binnen de GGZ-instellingen werden nog twee andere redenen genoemd. Allereerst dat de meeste cliënten niet de doelgroep vormen van de bezuiniging, omdat hun beperkingen vaak matig tot ernstig zijn. Een andere reden waarom GGZ-zorgaanbieders er minder van merken is dat veel organisaties nog wachtlijsten hebben en voor hun inkomsten dus niet afhankelijk waren van deze groep. Deze aanbieders kunnen meteen weer nieuwe cliënten begeleiden die wel een indicatie hebben. Dat de gevolgen bij de meeste zorgaanbieders lijken meevallen, betekent niet dat de zorgaanbieders niets merken van de pakketmaatregel. Het soort gevolgen dat wordt en de impact hiervan verschillen sterk per (vergelijkbare) organisatie. Dit wordt nu beschreven (zie figuur 12). 4.1.2 Aard en omvang van de gevolgen Verlies van indicaties Veel organisaties geven aan dat het in het algemeen nog lastig is om te zeggen wat zij merken van de gevolgen van de AWBZ-pakketmaatregel.
33
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
“Op dit moment is het nog allemaal veel te vaag en te onduidelijk. Pas over een aantal maanden kunnen we als organisatie echt weten wat het voor gevolgen heeft gehad voor onze organisatie” (GGZ2). Lang niet alle organisaties hebben een inventarisatie gedaan of ze hebben momenteel nog veel cliënten waarvan een bezwaarprocedure loopt. Desondanks geven vrijwel alle zorgaanbieders (N=29) aan dat zij momenteel een (gedeeltelijk) verlies aan indicaties ervaren. De landelijke verwachting was 25-30% uitval; in dit onderzoek blijken de meeste organisaties binnen de GGZ zo’n 5-10% aan indicaties te verliezen en binnen de ouderenzorg gemiddeld 10-15% (beide sterk wisselend van 0-40%). Het moment van het interview in dit dynamische proces (tussen februari en april) heeft vermoedelijk invloed gehad op deze afwijkende cijfers (in vergelijking met de verwachte uitval), net als het soms terugvallen op relatief ‘oude cijfers’. Het komt vaker voor dat cliënten gedeeltelijk hun indicatie verliezen in plaats van geheel. Ook is er meer uitval merkbaar van individuele dan van collectieve begeleiding. Binnen de GGZ zijn de gevolgen voor de ‘echte’ GGZ-instellingen die voornamelijk behandeling bieden nihil, in tegenstelling tot de Regionale Instellingen voor Begeleid Wonen (RIBW) en de dagactiviteitencentra. De ouderenzorgaanbieders merken vooral dat de mensen hun dagopvang kwijtraken. Het verlies van indicaties heeft bij een vijfde van de organisaties tot gevolg dat de dagverzorgingscentra nu leeglopen, dit is met name bij GGZ-instellingen. Hierdoor is er naar verhouding teveel personeel en zijn organisaties zich aan het beramen op een goede oplossing. Bij een vijfde deel van de organisaties worden groepen samengevoegd of opgeheven. Dit betekent ook dat hiermee een product met opgebouwde expertise verdwijnt. Een aantal zorgaanbieders merken op dat de nieuwe instroom ook minder wordt als gevolg van de pakketmaatregel. Op termijn kan dit leiden tot reorganisatie en wijzigingen in het personeelsbestand. Zorgaanbieders geven aan dat het komende half jaar voor hun heel spannend zal zijn voor hun voortbestaan als zodanig. Meer (administratief) werk Vrijwel alle zorgaanbieders geven aan dat ze extra hebben geïnvesteerd in het begeleiden van cliënten, uitleggen aan personeel, gesprekken voeren met gemeenten en andere organisaties, zoeken naar alternatieven met cliënten etc. “Dat uitleggen aan cliënten is helemaal bij de zorgorganisaties terecht gekomen. (...) Organisaties hebben veel kosten moeten maken om te zorgen dat hun mensen deskundig genoeg zijn om met deze materie om te gaan, want op dit moment is een indicatie AWBZ begeleiding HBO tekst verklaren. Als je de goede woordjes niet gebruikt krijg je de indicatie niet” (OZ16). Ook kost het meer werk om eventuele financiering rond te krijgen. Zorgorganisaties dienen nu in plaats van naar een regionaal zorgkantoor naar elke afzonderlijke gemeente binnen hun werkveld te gaan om financiële afspraken te maken. Dit kost tijd en energie terwijl het meestal in elke gemeente gaat om een relatief kleine groep cliënten. Dit vraagt van organisaties veel schakelen, aanpassen van bedrijfsprocessen en meer aandacht voor rapportage en registratie; gemeenten stellen namelijk andere rapportage-eisen. Onzekerheid Veel zorgaanbieders geven aan dat de pakketmaatregel voor onzekerheid en onrust heeft gezorgd binnen de organisatie; “Ook al zijn de gevolgen achteraf niet zo groot, de maatregel an sich heeft wel de hele organisatie op zijn kop gezet. (…). Meer dan een jaar lang heeft de organisatie in onzekerheid gezeten over hoe groot de groep van de 500 zou zijn die zijn begeleiding kwijtraakt. Zou het
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
34
gaan om 0%, om 50% of om 100%? In eerste instantie werd er aangenomen dat het om een heel groot deel van de cliënten zou gaan, wat natuurlijk verstrekkende gevolgen voor de organisatie zou hebben” (GGZ11). Verontwaardiging Een ander gevolg van de pakketmaatregel is verontwaardiging bij de zorgaanbieders. Zij lopen er tegenaan dat het voor een groot deel van de mensen al zo lang onderdeel van hun leven was dat ze niet begrijpen dat daar geen rekening mee gehouden is. “Maar bij bestaande mensen, kwetsbare ouderen die soms al acht of tien jaar naar een dagverzorging gaan zeggen: nu mag u het niet meer hebben, want nu is wat u heeft niet ernstig genoeg meer… Dat heeft tot zoveel verdriet, onrust geleid en nog. (…) De cliënt is vaak zo kwetsbaar, dat men dat niet meer snapt. Omdat het de overheid dan goed uitkomt kunnen ze ineens allemaal voor zichzelf zorgen, nou dat is gewoon niet waar. En laten we wel wezen als je tegen iemand 5 jaar lang of 10 jaar lang zegt; wij vinden dat u dit nodig heeft en nu pak je het weer af, dat is niet te snappen voor die mensen. Nog niet, hoe vaak je het ook uitlegt. (…) Ik denk dat de overheid de regie van deze groepen zwaar overschat; het zelfinzicht, het zelfregelend vermogen“ (OZ16).
Figuur 12: Gevolgen voor zorgaanbieders
4.1.3 Kansen Veel zorgaanbieders vinden dat de invoering van de pakketmaatregel ook kansen biedt. Ten eerste is vaak sprake van vernieuwing binnen de organisaties. Het aanbod wordt kritisch bekeken en er wordt nagedacht over wat de core business is. Zorgaanbieders gaan streven naar meer efficiëntie. Tevens worden de zorgaanbieders gedwongen om te kijken of bepaalde zorg wel noodzakelijk is of dat het aanbod meer vraaggericht dient te worden. Een tweede positief gevolg van de pakketmaatregel is dat een betere scheiding wordt gemaakt van mensen die op de scheidslijn van wel/geen zorg zaten. “Van een aantal van onze cliënten was het eerlijkheidshalve ook al wel altijd de vraag of zij echt wel begeleiding nodig hadden. Voor deze groep is het niet zo erg dat ze de begeleiding kwijt zijn.” (GGZ9). Ten derde merkt een klein deel van de zorgaanbieders op dat de pakketmaatregel mensen meer stimuleert om te participeren in de samenleving en eraan bijdraagt om mensen zo zelfstandig mogelijk te maken.
35
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
“Het kan zijn dat mensen elders net zo goed dat stukje ondersteuning kunnen krijgen, wat voor hen een veel gezondere omgeving is, bijvoorbeeld binnen een normale sportvereniging. Ik vind dat je mensen niet langer in zorg moet houden dan nodig is” (GGZ16). Een vierde positief gevolg van de pakketmaatregel is dat vele particuliere bureaus die allerlei vormen van luxe begeleiding boden nu opgedoekt worden. Het gaat hier om luxe begeleiding die eigenlijk niet persé nodig was. Door de pakketmaatregel is meer onderscheid gekomen tussen organisaties met echte begeleiding en luxe vormen van begeleiding. Ten vijfde is het voor de organisaties een oefening voor wat komen gaat. Als onderdeel van de toekomstige bezuinigingen die er hoogstwaarschijnlijk aankomen zien organisaties dit als een voorproefje. Tenslotte heeft de invoering van de pakketmaatregel er ook voor gezorgd dat een klein deel van de zorgaanbieders is gaan samenwerken met andere organisaties en hierdoor soms in financiële zin groeien. 4.1.4 Conclusie Voor zowel de zorgaanbieders in de GGZ als in de ouderenzorg blijken de gevolgen minder groot te zijn dan van te voren verwacht, er is bij de meeste organisaties geen uitval van 27%. Er is tevens sprake van dubbele signalen; een klein deel van de aanbieders merkt wel veel van de pakketmaatregel, andere vergelijkbare organisaties merken minder gevolgen. De bemerkte gevolgen liggen op verschillende vlakken maar met name in het verlies aan indicaties en het extra werk dat is gecreëerd. Zorgaanbieders ervaren dat de pakketmaatregel ook kansen creëert voor aanbieders en cliënten. 4.2
(Re)acties van zorgaanbieders op de AWBZ-pakketmaatregel
4.2.1 Algemeen beeld De onderzochte zorgaanbieders hebben allemaal actie ondernomen naar aanleiding van de pakketmaatregel, ook de organisaties waarbij de gevolgen vrijwel nihil zijn. Hoewel de reacties hierdoor uiteenlopen zijn met name de eerste reacties van zorgaanbieders vergelijkbaar (zie figuur 13). 4.2.2 (Re)acties intern Intern ontstaan er verschillende acties bij zorgaanbieders. Ten eerste wordt nagedacht over wat de organisatie wil met cliënten die hun indicatie zijn verloren. Vrijwel alle organisaties willen hun cliënten niet zomaar laten gaan, te meer omdat de cliënten vaak al jarenlang deze zorg ontvingen. Het standpunt van de organisatie uit zich soms in een officiële uitspraak van de Raad van Bestuur dat cliënten, zolang er nog geen alternatief is, ondersteuning blijven ontvangen van de zorgaanbieder. Uitspraken van zorgaanbieders laten zich kenmerken door: “We willen de cliënt niet kwijt” (VVT4) of “Onze organisatie wil zich graag inzetten voor een naadloze overgang voor de cliënten, ook als blijkt dat de zorg niet door de gemeente gefinancierd gaat worden” (GGZ1). Bij het overgrote deel van de organisaties hangt het sterk af van de financiering na de pakketmaatregel of cliënten definitief worden afgewezen of dat er wordt gezocht naar alternatieven: “Als de gemeente definitief besluit om geen of te weinig financiering te geven dan moet de organisatie heel hard gaan nadenken over het kunnen voortbestaan van de dagbesteding. Mogelijk kiest het bestuur ervoor om deze ellende af te stoten en de verantwoordelijkheid voor deze groep aan andere organisaties of de gemeente over te dragen” (GGZ2)
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
36
Ten tweede wordt er nagedacht over de gevolgen van de pakketmaatregel voor de organisatie zelf en het overschot aan personeel dat kan ontstaan. Het doel hiervan is om voor te breiden op een eventueel reorganisatie. Om de gevolgen te beperken gaan organisaties meer aandacht besteden aan het aanbod door het professionaliseren, positioneren en profileren van hun product. Daarnaast investeerden organisaties in kennisoverdracht en instrueren van personeel door bijvoorbeeld bijeenkomsten te organiseren voor medewerkers en kennisdragers in te stellen. Het doel hiervan is hen goed voor te bereiden op de herindicaties. Dit blijkt hen tevens te helpen bij het succesvol aangaan van bezwaarprocedures. Tenslotte is er soms binnen organisaties afgesproken dat moest worden voorkomen dat cliënten zelf door het CIZ benaderd zouden worden. Dit is bij de begeleiders benadrukt en de cliënten kregen een brief over wat zij moesten doen bij de herindicatie. Ten derde beraden een organisaties zich op alternatieven voor de weggevallen begeleiding. De meeste organisaties zijn hiermee echter nog maar net gestart. Paragraaf 4.3 gaat hier verder op in. 4.2.3 Reacties naar cliënten Bij bijna alle organisaties wordt ten eerste samen met de cliënt kritisch gekeken naar de herindicatie. De zorgaanbieders zijn verontwaardigd dat het CIZ telefonisch heeft geïndiceerd. Volgens hen houden cliënten vaak door de telefoon de schijn op en geven zij aan dat zij dingen nog wel doen/kunnen die ze in werkelijkheid helemaal niet doen. Daarom hebben de zorgaanbieders wanneer ze de uitslag van de herindicatie niet terecht vinden, als eerste een bezwaarprocedure ingediend. “Onze organisatie heeft veel geïnvesteerd in het ondersteunen van mensen in de herindicatie en het schrijven van bezwaarschriften. Op deze manier hebben wij heel hard geprobeerd om zoveel mogelijk mensen te behouden. Uit ervaring heb ik gemerkt dat hoe actiever je hier als organisatie in bent, hoe minder mensen je kwijtraakt bij de herindicatie. Eigenlijk is dat niet eerlijk, want als je niet zo’n organisatie om je heen hebt raak je dus veel makkelijker zonder hulp. Door deze betrokkenheid/inzet van medewerkers lijkt het probleem nu kleiner dan dat het in werkelijkheid is. Het probleem is hierdoor weggepoetst” (VVT13). Ten tweede wijst een klein deel van de zorgaanbieders hun cliënten er ook op dat ze via de landelijke cliëntenmonitor kunnen aan geven wat de gevolgen voor hen zijn zodat het ministerie een duidelijk signaal hiervan krijgt. Een derde reactie naar cliënten toe is het doorverwijzen van cliënten. Dit gebeurt alleen wanneer zorgorganisaties de begeleiding zelf niet kunnen continueren. De organisaties verwijzen door naar MEE, het zorgloket van de gemeente en soms ook naar de thuiszorg. In een deel van de organisaties helpen de begeleiders de cliënten om op zoek te gaan naar alternatieven. Er wordt bijvoorbeeld gekeken naar hoe het eigen netwerk geactiveerd kan worden. Het verschilt sterk per organisatie en type begeleider hoeveel tijd en energie hieraan wordt besteed. 4.2.4 Reacties naar gemeente Alle organisaties, die gevolgen merken van de pakketmaatregel, zijn met de gemeente in gesprek gegaan. De belangrijkste reden hiervoor is de vraag of de gemeente vanuit Wmo-gelden de weggevallen begeleiding of alternatieve korte begeleidingstrajecten wil financieren. Menig zorgaanbieder heeft de gemeente hierbij gewezen op de plicht om zich vanuit de Wmo verantwoordelijk te voelen voor deze doelgroep en te zorgen dat er een goed alternatief voor hen komt. Een deel van de gemeenten reageert hierop afwachtend of terughoudend, anderen gemeenten geven aan dat de begeleiding mogelijk tijdelijk gefinancierd kan worden, weer anderen financieren niets. In een enkele gemeente betaalt de gemeente de begeleiding helemaal. In alle gevallen maakten gemeenten aan de aanbieders duidelijk dat ze niet op lange termijn 1-op-1 hetzelfde kunnen/willen financieren als dat wat binnen de AWBZ bekostigd werd. Met name
37
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
financiering voor dagverzorging blijkt lastig. De financiering voor thuisbegeleiding wordt wel makkelijker gegeven, mogelijk vanwege de complexere doelgroep. Een aantal gemeenten heeft bijeenkomsten georganiseerd waarbij alle aanbieders werden betrokken. Met elkaar werd nagedacht over alternatieven. Tot nu toe zijn hier echter nog geen concrete plannen uitgekomen, of initiatieven stonden nog zo in de kinderschoenen dat aanbieders hier nog niets over konden zeggen. 4.2.5 Reacties naar collega-zorgaanbieders Ongeveer een vierde deel van de zorgaanbieders in dit onderzoek is met collega-zorgaanbieders in gesprek gegaan over de AWBZpakketmaatregel; binnen samenwerkingsverbanden of door conferenties te bezoeken. Ze wilden, voornamelijk in de tijd dat alles nog heel onzeker was, van elkaar horen hoe de situatie voor de ander eruit zag. De organisaties hadden hierdoor steun aan elkaar. Daarnaast heeft ongeveer een derde van de organisaties contact opgenomen met MEE om samen na te denken over mogelijke oplossingen.
Figuur 13: (Re)acties van zorgaanbieders
4.2.6 Reacties naar overige externen Vanuit de RIBW-instellingen is door middel van meerdere brieven een reactie afgegeven naar het ministerie van VWS. Dit landelijke signaal vanuit de RIBW-alliantie was bedoeld om duidelijk te maken dat er zorgen waarom rondom bepaalde cliënten. De koepelorganisatie van de GGZ heeft ook landelijk gelobbyd en het onderwerp besproken met haar lidinstellingen. GGZ Nederland pleit verder (onder andere naar aanleiding van de pakketmaatregel) bij gemeenten voor meer aandacht voor de toegankelijkheid van locale voorzieningen voor mensen met een (lichte) psychiatrische beperking. Binnen de ouderenzorg heeft de koepelorganisatie ActiZ naar aanleiding van onderzoeksresultaten gereageerd op de pakketmaatregel door te lobbyen bij het ministerie van VWS. Verder geeft ze advies aan haar lidinstellingen over hoe je je product goed kunt verkopen bij gemeenten. Daarnaast heeft ActiZ als koepelorganisatie de gemeenten gewezen op hun verantwoordelijkheid om als regievoerders te zorgen voor alternatieven (Website ActiZ, 2010). Tenslotte heeft een klein deel van de aanbieders zelfstandig gereageerd door mee te werken aan het programma van de Ombudsman, artikeltjes in de krant te schrijven, Kamerleden uit te nodigen of door een boekje met verhalen over slachtoffers uit te brengen dat o.a. naar het ministerie is gestuurd. Op deze manier hoopten aanbieders meer bekendheid te geven aan de verwachte problematiek. 4.2.7 Overige reacties Een klein deel van de zorgaanbieders reageert op de pakketmaatregel door creatief te boekhouden, voornamelijk wanneer individuele begeleiding wegvalt. Vaak heeft de cliënt namelijk nog een andere
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
38
indicatie bijvoorbeeld voor persoonlijke verzorging. Deze wordt nu gedeeltelijk gebruikt voor het bieden van begeleiding. Dit gebeurt niet alleen door de zorgaanbieders, maar ook door het CIZ zelf. “Wat wij tegenwoordig tegenkomen is dat intakers nu soms zelf de noodzaak ook wel zien, maar als ze de criteria er strak langs leggen ze er geen kant mee op kunnen. (…) Wat ze tegenwoordig daarom veel doen is de uren verzorging verhogen en dan raden ze aan om de uren begeleiding van de uren verzorging te betalen, want dat tarief is ongeveer hetzelfde. (..)Ik vind dit een rare gang van zaken. Doordat de regels zo streng worden gemaakt krijg je nu vervuiling en misbruik van de regelgeving” (OZ 16). 4.2.8 Conclusie Vrijwel alle zorgaanbieders hebben op de een of andere manier op de pakketmaatregel gereageerd. De ouderenzorgorganisaties reageren iets actiever dan de aanbieders van de GGZ, mogelijk omdat zij meer merken van de gevolgen van de pakketmaatregel. Het merendeel van de zorgaanbieders stelt zich afwachtend op. Ze wachten voornamelijk op de toezegging van financiën door de gemeente. Een klein deel van de aanbieders is minder afwachtend; deze zorgaanbieders ondernemen stappen naar de gemeente, praten met collega-aanbieders en gaan op zoek naar alternatieven. De algehele tendens is om hetzelfde aanbod vast te houden. Organisaties doen dit door bezwaarprocedures te beginnen opdat cliënten toch een indicatie krijgen. Tevens vragen zij de gemeente om de weggevallen begeleiding te financieren. Ondertussen financiert een vijfde deel van de organisaties tijdelijk de begeleiding zelf of hebben zij cliënten doorverwezen. Het aanbod van GGZinstellingen wordt vaker door gemeenten gefinancierd dan de aanvragen van dagverzorging voor ouderen. Wanneer de gemeente niet financiert laten de meeste aanbieders de cliënten gaan. Concluderend vervullen zorgaanbieders meestal de rol als vasthouder van het aanbod en soms als doorverwijzer. Het continueren van het oude met Wmo-geld is én financieel niet haalbaar én lijkt niet goed te passen binnen de Wmo-beleidstheorie. Andere aanbieders zoeken naar alternatieven, die meer binnen de Wmo-sferen passen. Deze alternatieven, vaak in samenwerking met welzijnsorganisaties en vrijwilligersorganisaties zijn nog in ontwikkeling. 4.3
Alternatieven
“Dat het nu relatief zo is meegevallen met wat verwacht was is geen garantie voor de geplande bezuinigingen voor de toekomst. Daarom moeten we wel op zoek naar alternatieven die binnen de Wmo geboden kunnen worden” (GGZ9). De strekking van dit citaat kwam in het merendeel van de interviews naar voren. De meeste organisaties zowel binnen de GGZ als de ouderenzorg zoeken daarom naar alternatieven voor cliënten. Een klein deel van de organisaties vindt in hun zoektocht intern een aantal (tijdelijke) alternatieven, met name gericht op continueren van AWBZ met andere middelen (zie bijlage 7 voor een overzicht van de genoemde alternatieven). Andere organisaties hebben hun cliënten doorverwezen naar voorzieningen buiten de zorgorganisatie. In vergelijking met de GGZ cliënten gaan ouderen vaker naar activiteiten van het welzijnswerk toe; de drempel lijkt minder hoog. Zorgaanbieders geven echter aan dat cliënten tot nu toe van de meeste alternatieven weinig gebruik maken. Vaak voelen de cliënten zich namelijk (nog) niet op hun plek bij het alternatief. “De overheid zegt nu; we vinden dat die groep er toch maar in moet passen. En dat wringt. Dat gaat niet lukken, omdat de kwetsbaarheid, of het lichte pg-beeld of de lichte psychiatrie maakt dat mensen zich niet handhaven in de vrij open groepen die sociëteiten en ontmoetingsruimten zijn. Daar zit niet voldoende structuur in, want dat is een dinsdagmiddag activiteit, een vrijdagmiddagavond activiteit, de zondagbingo” (OZ16).
39
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
Daarom voelt de zorgaanbieder zich vaak genoodzaakt om zelf bij een alternatief betrokken te zijn en een aantal organisaties ontwikkelt ideeën voor toekomstige alternatieven. De meeste organisaties zijn nog erg aan het zoeken en oriënteren. Zij zijn geïnteresseerd in mogelijke alternatieven die elders in het land zijn gevonden, mede omdat ze dan zelf niet opnieuw het wiel hoeven uit te vinden. Slechts drie organisaties zijn reeds bezig om nieuwe alternatieven uit te werken. De organisaties die alternatieven aan het ontwikkelen zijn, doen dit veelal in samenwerking met andere organisaties. Hierin is de zorgaanbieder meestal de initiatiefnemer. De zorgaanbieders geven aan dat het in de samenwerking erg belangrijk is om de krachten te bundelen, ook financieel gezien. “Je ziet dat waar het lukt, men bereid is om van beide kanten water bij de wijn te doen. In alle gemeenten zijn zoveel clubs, als je al die krachten nou wat samen kan bundelen kun je misschien de schaarse middelen goed verdelen en zorgen dat ze goed terecht komen” (OZ16). Bij de ouderenzorg zijn meer concrete samenwerkingsplannen en alternatieven dan in de GGZ, maar mogelijk is de urgentie hiertoe ook lager omdat zij relatief minder van de gevolgen merken. Met name voor collectieve begeleiding. Bij het ontwikkelen van de alternatieven wordt vooral uitgegaan van de eigen belangen en niet vanuit de vraag van de cliënt. Samenwerking komt tevens moeizaam op gang. Dit is niet in lijn met de Wmo-beleidstheorie. 4.4
Ervaren knelpunten door zorgaanbieders
In deze paragraaf komen vijf veelvoorkomende knelpunten aan de orde die zorgaanbieders ervaren ten gevolge van de pakketmaatregel of bij het zoeken naar oplossingen (zie figuur 14). 4.4.1 Samenwerking gemeente uitdagend Bijna alle zorgaanbieders ervaren de samenwerking met gemeenten als uitdagend. Hiervoor noemen zij verschillende redenen. Ten eerste reageren gemeenten vaak afwachtend, zijn ze vaak nog zoekende en pakken de gemeenten volgens de meeste aanbieders hun regierol niet op. Zorgaanbieders merken hierbij op dat het nogal verschilt hoe gemeenten dit vraagsstuk oppakken. “De uitdaging is om binnen het gemeentehuis domeinen en muurtjes te beslechten en samen tot een goed Wmo-beleid te komen. Maar je ziet gewoon hier en daar het onvermogen om binnen de gemeente de muurtjes te beslechten. Samen met de verschillende potjes kan je iets moois maken, maar als je binnen een potje blijft is er geen samenhang in Wmo-beleid” (OZ16). Ten tweede verloopt het verkrijgen van middelen bij gemeenten volgens aanbieders moeizaam. “Als je bij het CIZ een aanvraag doet, weet je dat het zes weken duurt maar dat je daarna ook meestal wel krijgt waarom je vraagt. Er bestaat bij de gemeente echter vaak geen structurele manier waarop je een verzoek om financiering van een product kan vragen. Vaak word je diverse malen doorverwezen en duurt het erg lang voordat je de juiste persoon te spreken krijgt. Daarna volgt meestal een persoonlijk gesprek en na lange tijd wordt er dan uiteindelijk een besluit genomen” (GGZ16). Ten derde merken zorgaanbieders dat met name in kleine gemeenten de ambtenaren die beslissingen moeten nemen over de Wmo onvoldoende deskundigheid hebben over dit onderwerp. Het valt zorgaanbieders tevens op dat ambtenaren niet altijd weten wat zorgaanbieders aan passende producten kunnen leveren. Aan de andere kant weten zorgaanbieders ook niet altijd wat gemeenten te bieden hebben. Ten vierde ervaren zorgaanbieders in de samenwerking met gemeenten dat zij niet altijd zo worden betrokken bij het vormgeven van de Wmo als dat ze zelf zouden willen. Soms zijn ze bij gesprekken aanwezig, in andere gevallen krijgen aanbieders de conceptnota toegestuurd waarop ze kunnen reageren. Ze zouden hier graag meer betrokken bij zijn.
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
40
4.4.2 Indicatiestelling/signalering Zorgaanbieders ervaren de manier waarop er is geïndiceerd ook vaak als knelpunt. Indicatiestelling door het CIZ als extern bureau maakt het oordeel wellicht objectiever, maar dat dit meestal telefonisch gebeurt kan de goedkeuring van zorgaanbieders niet wegdragen. Zorgaanbieders geven aan dat de groep mensen met een lichte beperking een hele kwetsbare groep is. Vaak wordt er hierdoor volgens hen fout beoordeeld omdat ze zich beter voordoen en zorgmijders zijn. Het gaat hierbij ook om de lastige groep mensen waarbij wel wat aan de hand is maar die zich niet (willen) laten diagnosticeren. Het lastige bij deze doelgroep is volgens de zorgaanbieders eveneens dat wanneer deze mensen hun indicatie kwijtraken zij niet zo snel naar een alternatief gaan, omdat ze niet uit zichzelf om hulp vragen. Hierdoor raken de zorgaanbieders voor deze kwetsbare groep mensen ook hun belangrijke functie als signaleerder kwijt. Het uitblijven van ondersteuning kan op den duur leiden tot overlast of crisishulpverlening, wat weer leidt tot gebruik van duurdere voorzieningen. “Het is niet goed dat de cliënt nu bij ons uit beeld valt, want van een psychiatrische cliënt weet je ook dat die dat juist het aller-moeilijkste vindt. Dat hij het vaak niet alleen kan en daarmee ook vaak de omgeving erg gaat belasten”(GGZ1). 4.4.3 Voorliggende voorzieningen niet ervaren als alternatief Een derde knelpunt is dat zorgaanbieders van mening zijn dat voorliggende voorzieningen niet altijd een passend alternatief zijn voor hun cliënten, wat doorverwijzing in de weg staat. Hiervoor noemen zij verschillende redenen. Ten eerste vinden zorgaanbieders dat welzijnsorganisaties momenteel niet al te sterk in hun schoenen staan vanwege bezuinigingen, kleinschaligheid e.d. Hierdoor zitten zij ook niet altijd te wachten op nieuwe groepen. Men is bij welzijnswerk tevens afhankelijk van hoe dit in de gemeente is opgezet. Dit verschilt sterk. Ten tweede gaat het volgens de zorgaanbieders om een groep mensen met een beperking die niet zomaar aansluiting vindt. Dit geldt met name voor GGZ-clienten; voor ouderen wordt het welzijnswerk soms wel door zorgaanbieder als een goed alternatief gezien. “Er is wel een welzijnsorganisatie die activiteiten organiseert, maar dit is voor de ‘gezonde mensen’. De mensen die echter naar het dagactiviteitencentrum komen, doen dat niet voor niets. Dit zijn mensen die moeite hebben met het aangaan van sociale contacten. Daarnaast voelen zij zich vaak ook niet geaccepteerd door anderen in een gewone buurtvereniging. Dit komt mede door hun gedrag of uiterlijk; zij kunnen niet zo functioneren als de rest” (GGZ2). Ten derde geven zorgaanbieders aan dat het gemis aan professionaliteit bij voorliggende voorzieningen een reden is. Een aantal zorgaanbieders vindt het spannend wanneer hun cliënten naar een voorziening gaan dat gedraaid wordt door vrijwilligers. Zorgaanbieders krijgen soms van vrijwilligersorganisaties te horen dat ze er tegen aanlopen dat vrijwilligers onvoldoende kennis van en ervaring met (ex)GGZ cliënten hebben, waardoor vrijwilligers het lastig vinden om op een goede manier met deze cliënten om te gaan. Het is voor hen tevens de vraag of er in de toekomst wel voldoende en vaste vrijwilligers blijven voor deze doelgroepen. Ten vierde worden door het opzetten van nieuwe alternatieven mensen nu soms letterlijk in dezelfde straat of binnen hetzelfde gebouw in verschillende groepen geplaatst. Hiermee wordt er een scheiding gemaakt tussen licht beperkte mensen en mensen met een matig/ernstige beperking (Wmo & AWBZ) waardoor aanbieders vinden dat er alleen maar meer hokjes ontstaan in plaats van categoraal aanbod voor alle groepen. Ten vijfde wordt door het merendeel van de organisaties de AWBZ-pakketmaatregel tenslotte gezien als een voorbode van de verdere afslanking van de AWBZ. Het aanbod raakt hierdoor steeds meer versnipperd. Een aanbieder beschrijft:
41
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
“Zorgorganisaties konden eerst altijd een totaalpakket leveren aan cliënten. De hele zorgketen kon door hen worden uitgevoerd, maar nu is er een stukje uitgehaald. Hiermee wordt als het ware ‘de voordeur’ van de organisatie weggehaald. Met het verder uitkleden van de AWBZ in de komende jaren zal dit alleen nog maar erger worden.” (GGZ1). Zorgaanbieders zijn zelf ook niet altijd bekend met de sociale kaart van het aanbod en weten daardoor niet altijd waar ze naar kunnen doorverwijzen of wat andere organisaties doen. Tevens geven zorgaanbieders aan dat er geen algemene lijn van doorverwijzen voor cliënten bestaat, juist omdat elke situatie verschilt. Per individu dient te worden gekeken naar wat het beste past en een maatoplossing dient te worden gevonden. Daarnaast weten zorgaanbieders vaak ook niet of als zij iemand doorverwijzen, degene vervolgens verder wordt geholpen door die organisatie. Dit wordt niet gemonitord. 4.4.4 Dynamiek tussen samenwerken en concurrentie Een vierde knelpunt is de combinatie marktwerking & samenwerking. Zorgaanbieders ervaren dit als een erg dynamisch systeem. Door de marktwerking worden zorgaanbieders gedwongen om te concurreren met andere organisaties bij gemeenten. Ze zijn niet langer van financiën vanuit de AWBZ verzekerd. Tegelijkertijd wensen gemeenten dat de organisaties met concurrenten gaan samenwerken. Organisaties die ze soms helemaal niet kennen. Hier Figuur 14: Ervaren knelpunten goed mee omgaan vormt voor de zorgaanbieders een knelpunt. “Het is net als in een bedrijfsleven; in een markt met heftige concurrentie, waarbij ook weer wordt verwacht om samen te werken. Hoe dynamisch kun je het maken?” (OZ16). 4.4.5 Perverse prikkel Voor zowel gemeenten als zorgaanbieders geldt dat er een perverse prikkel is om te zorgen voor een goed alternatief voor de weggevallen begeleiding. Zij kunnen door goede ondersteuning aan te bieden binnen de Wmo voorkomen dat er van duurdere AWBZ zorg gebruik moet worden gemaakt. Beide partijen worden hier echter niet voor beloond. Zolang niets nieuws binnen de Wmo wordt aangeboden, bestaat de kans dat cliënten vanzelf weer zwaardere, en vaak duurdere, hulp vanuit de AWBZ nodig zullen hebben. AWBZ-begeleiding kost gemeenten niets en maakt dat zorgaanbieders zekerder zijn van hun geld. Voor zowel gemeenten als zorgaanbieders is het daardoor financieel gezien aantrekkelijk om niets te doen; een perverse prikkel. Daarnaast hebben gemeenten en zorgaanbieders weinig middelen tot hun beschikking. Bij de zorgaanbieders is ruimte voor innovatief beleid vaak wegbezuinigd, waardoor er nu ook weinig ruimte is om na te denken over goede alternatieven. ”Er zit niet zoveel vet meer op de botten, nergens in Nederland. Als je dan als overheid zegt van: jongens, doe dat met elkaar, dan moet je daar ook in investeren. Als dat alleen maar gepaard gaat met bezuinigingen, dan is dat gedoemd te mislukken” (OZ16).
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
42
Daarentegen hebben gemeenten wel een compensatieplicht en moeten zich lokaal verantwoorden. Wanneer zij niets ondernemen, kunnen zij hier op afgerekend worden. Ook willen gemeenten en zorgaanbieders doen wat goed is voor hun burgers/cliënten. Het gebrek aan financiële prikkels betekent dus niet dat gemeenten en zorgaanbieders geen actie ondernemen, vaak is de bereidheid en de intentie er zeker. De good practices getuigen ook onder meer van de uitwerking. 4.4.6 Conclusie Zorgaanbieders kunnen zich vinden in de intentie dat mensen eerst zoveel mogelijk binnen hun eigen kring ondersteuning moeten zoeken. In de praktijk is dit echter niet zo makkelijk als de ideologie van de rijksoverheid doet vermoeden en lopen ze tegen diverse knelpunten aan. Aansluiten bij bestaande alternatieven is volgens zorgaanbieders lastig voor cliënten en ook ervaren zij obstakels voor het ontwikkelen van nieuwe alternatieven. Zorgaanbieders voelen zich door al deze knelpunten minder gestimuleerd om te handelen volgens de Wmo-beleidstheorie. Zij blijven vooral vechten voor het behoud van hun cliënten en slagen hier vaak in. 4.5
Conclusie gevolgen en reacties zorgaanbieders en de Wmo-beleidstheorie
Dit onderzoek laat zien dat voor veel aanbieders de gevolgen van de pakketmaatregel zijn meegevallen, waardoor ze zich minder aangespoord voelen om op een nieuwe (Wmo) manier te gaan handelen (waartoe zij ook niet verplicht zijn). In de reactie van zorgaanbieders die wel wat merken van de pakketmaatregel valt over het algemeen ook weinig vernieuwends op. In eerste instantie proberen zij het aanbod vast te houden, door het indienen van bezwaarprocedures en/of andere geldpotjes aan te boren. Wanneer dit niet lukt verwijzen ze cliënten soms door. De meeste zorgaanbieders proberen dus vast te houden aan het oude. Dit is op een aantal punten strijdig met de Wmo (zie figuur7/tabel 2). Tegelijkertijd geven zorgaanbieders aan dat zij de pakketmaatregel ervaren als (extra) stimulans om (na te denken over) te handelen vanuit de Wmo-beleidstheorie. Zorgaanbieders zijn bijvoorbeeld meer aan het nadenken over nieuwe verhoudingen tot ander partijen, het bevorderen van de eigen kracht van cliënten of zijn gestimuleerd om meer vraaggericht te werken. Een aantal zorgaanbieders gaat door de pakketmaatregel ook buiten hun eigen grenzen kijken voor alternatieven en door een drietal zorgaanbieders wordt reeds samenwerking aangegaan met andere partijen. Deze processen zijn momenteel nog volop in ontwikkeling, maar bieden (Wmo)perspectief voor de toekomst. Op basis van de telefonische interviews kunnen een aantal streefwaarden van de Wmo-beleidstheorie beoordeeld worden (zie tabel 2). Op basis van deze beoordeling wordt geconcludeerd dat gegeven de (re)acties van de zorgaanbieders er door de meeste onderzochte zorgaanbieders (nog) niet gehandeld wordt vanuit de Wmo-beleidstheorie. Mogelijk gaat dit in de toekomst wel meer gebeuren, omdat veel zorgaanbieders aangeven dat ze door de pakketmaatregel wel gestimuleerd zijn tot nadenken over het handelen naar de Wmo-beleidstheorie. In een enkel geval wordt dit al in de praktijk zichtbaar.
43
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
Tabel 2: Beoordeling handelen naar Wmo-beleidstheorie op basis van telefonische interviews
Streefwaarden
Positief (in lijn met Wmo)
Negatief (in strijd met Wmo)
1. Bevorderen sociale redzaamheid
- Zorgaanbieders zijn meer na gaan denken over vraaggericht werken
- De bezwaarprocedure wordt in samenwerking met of op verzoek van de zorgaanbieder ingediend, in plaats van door eigen keuze
- Zorgaanbieders stimuleren cliënten om meer in de maatschappij actief te zijn wanneer dit mogelijk is
- Cliënten vinden volgens zorgaanbieders niet makkelijk aansluiting bij voorliggende voorzieningen en blijven daardoor vaak alleen thuis - Zorgaanbieders reageren met name uit eigen belang in plaats van uit de behoefte van de cliënt
2. Bevorderen van participatie
- Een klein deel van de zorgaanbieders is gestimuleerd om meer uit te gaan van de eigen kracht van cliënt en trainen medewerkers hierin - Zorgaanbieders stimuleren cliënten meer om in de maatschappij actief te zijn wanneer dit mogelijk is
- Cliënten vinden volgens zorgaanbieders niet makkelijk aansluiting bij voorliggende voorzieningen en blijven daardoor alleen thuis - Door aanbod van zorgaanbieders te continueren worden cliënten niet gestimuleerd om te participeren in de wijk(centra)
- Een aantal zorgaanbieders gaat meer vrijwilligers inschakelen
3. Keuzevrijheid
- Een klein deel van de zorgaanbieders gaat in de wijk(centra) activiteiten ondernemen - Zorgaanbieders zijn meer gaan na denken over hoe ze vraaggerichter kunnen werken
- De bezwaarprocedure wordt in samenwerking met of op verzoek van de zorgaanbieder ingediend, in plaats van door eigen keuze - Zorgaanbieders reageren met name uit eigen belang in plaats van uit de behoefte van de cliënt
4. Verbeteren van sociale samenhang
- Een aantal zorgaanbieders gaat meer vrijwilligers inschakelen
- Door aanbod van zorgaanbieders te continueren worden cliënten niet gestimuleerd om te participeren in de wijk(centra)
- Een klein deel van de zorgaanbieders gaat in de wijk(centra) activiteiten ondernemen 5. Bevorderen intersectorale samenwerking
- Zorgaanbieders gaan meer nadenken over (nieuwe) verhoudingen tot andere partijen
- Zorgaanbieders willen hun aanbod vasthouden en gaan niet in samenwerking op zoek naar alternatieven
- Drie organisaties zijn bezig om met andere partijen samen te werken 6. Verantwoordelijkheidsverdeling volgens Wmo-ladder
- Een enkele zorgaanbieder kijkt buiten de eigen grenzen naar alternatieven
- Zorgaanbieders willen hun aanbod vasthouden en vervullen geen andere rol
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
44
5
Collectieve voorzieningen
Casus (Gebaseerd op casus Landelijke Cliëntenmonitor, 2010) “Mijn moeder is bijna negentig jaar. Ze ging altijd met veel plezier naar de dagverzorging. Geestelijk is mijn moeder gelukkig goed gezond, maar lichamelijk mankeert ze van alles. Ze heeft astma en hartklachten. Dat alles, in combinatie met haar hoge leeftijd, beperkt haar om zelfstandig wat te ondernemen. Daarom is dagverzorging ideaal. Het vaste programma en het contact met leeftijdsgenoten peppen haar op. Andere ouderen hebben hetzelfde tempo en dezelfde dingen meegemaakt. Dat contact kunnen wij haar niet bieden. De mededeling dat de dagverzorging niet meer door de AWBZ wordt vergoed, kwam volledig onverwacht. We hebben bij de gemeente aangeklopt om via de Wmo dagopvang voor mijn moeder te krijgen, en zo vereenzaming te voorkomen. De gemeente geeft echter niet thuis met de mededeling: “Het is niet de bedoeling dat u andere wegen gaat bewandelen, want dan is het geen bezuiniging meer.” We vrezen dat moeder door deze bezuiniging weer achter de geraniums van haar woning belandt. Dit is echt een vreselijke domper voor mijn moeder”.
Er ontstaan door de pakketmaatregel verschillende nieuwe alternatieven of aanpassingen van bestaand aanbod. Hoofdstuk 3 en 4 gaven daar al enig inzicht in. Bovenstaande casus geeft weer voor welk soort situaties deze voorzieningen een alternatief kunnen bieden. In dit hoofdstuk worden drie collectieve good practices nader uitgewerkt, namelijk 1. de Buurtbinderij in Helmond, 2. Dagarrangementen welzijn in Haarlem en 3. Wijk en Psychiatrie in Amersfoort. De paragrafen starten met een korte beschrijving van de good practice. Vervolgens worden, voor zover mogelijk, alle indicatoren van de verschillende streefwaarden van het raamwerk (zie hoofdstuk 2) beoordeeld. In de tekst wordt met letters naar deze indicatoren verwezen. Integrale samenwerking en de rol van de zorgaanbieder worden in een aparte paragraaf beschreven, omdat hier een specifieke deelvraag over is. Achtereenvolgens komt in de paragrafen aan bod: 1. Het handelen naar de Wmo-beleidstheorie (indicatoren van streefwaarden 1,2,3,4) 2. De integrale samenwerking (indicatoren van streefwaarden 5,6) 3. De rol van de zorgaanbieder in de samenwerking (indicator van streefwaarde 6) 4. Barrières in de samenwerking 5. Conclusie good practice Het hoofdstuk eindigt met een conclusie over alle genoemde good practices. Dit hoofdstuk beantwoordt deelvraag 3, 4 en 5. 5.1
Good practice de Buurtbinderij
Voor de beschrijving van de Buurtbinderij is het plan van aanpak gebruikt wat door de gemeente in samenwerking met onderzoeksbureau PCkwadraat op papier is gezet (Gemeente Helmond, 2009). Aanvullend op deze informatie zijn er acht interviews gehouden met de diverse betrokkenen van twee van de drie pilots (een voor ouderen en een voor (ex)GGZ-cliënten); een ambtenaar van de gemeente Helmond, twee mensen van Stichting Welzijn Ouderen Helmond (SWOH), twee mensen van SavantZorg, een betrokkene van Stichting Welzijn Helmond (SWH) en twee mensen van de GGZ Oost-Brabant (zie bijlage 2). Tevens is er bij één pilot geobserveerd. Hierbij waren twee professionals van Savant en SWOH aanwezig, twee vrijwilligers en 15 ouderen. Het project was op het moment van interviewen in de opstartfase; één pilot had net een eerste keer gedraaid, de andere twee moesten nog starten.
45
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
Algemene beschrijving de Buurtbinderij Waar: De collectieve Wmo dagbestedingsvoorziening ‘Buurtbinderij’ vindt plaats in Helmond. Aanleiding: Bij de gemeente kwamen signalen binnen dat er een groep mensen was die niet zelfstandig vervangende begeleiding kon organiseren als alternatief voor de verloren indicatie. Doel: Het activeren van burgers met een (lichte) beperking; door de ondersteuning die de Buurtbinderij biedt dient het voor mensen met een beperking makkelijker te worden om “zelfstandig” te participeren in de samenleving. De Buurtbinderij wil vooral inzetten op het activeren van participatie binnen bestaande voorzieningen, in plaats van het creëren van nieuw aanbod. Doelgroep: De doelgroep zijn mensen met een (lichte) beperking. Opzet: De Buurtbinderij bestaat uit 3 verschillende pilots; elk met een andere doelgroep, namelijk 1. kwetsbare ouderen, 2. (ex)GGZ en 3. Mensen met een Niet Aangeboren Hersenletsel of Licht Verstandelijk Gehandicapten (NAH/LVG). De gemeente financiert de pilots met een incidentele subsidieverstrekking voor 2010 van maximaal 65.000 per pilot. De invulling per pilot is verschillend. De ‘ouderenpilot’ is sinds maart als eerste operationeel geworden. Er is gestart met het uitbreiden van het bestaande dagelijkse eetpunt op de vrijdag in het seniorencomplex Rozenhof. Een eerste initiatief is om mensen wat langer te laten blijven door na de maaltijd gratis koffie en thee aan te bieden. Het is de bedoeling dat er in de toekomst vrijwilligers (buurtbinders) bij de Buurtbinderij aanwezig zijn om de mensen te activeren tot activiteiten & participatie bij bestaande voorzieningen. De pilot voor de (ex)GGZ is gestart, maar men is zich vooral aan het oriënteren op mogelijkheden om een goede invulling te geven aan het project. Momenteel organiseert GGZ Oost-Brabant een aantal van hun activiteiten in een buurthuis en gaat ze daar soms ook heen met een groep cliënten om koffie te drinken. Het idee is om het eigen activiteitenaanbod ook open te stellen voor anderen. Daarnaast dienen buurtbinders met de cliënten samen de stap te maken naar voorliggend aanbod. De betrokkenen van de NAH/LVG pilot had op moment van onderzoek nog geen concrete ideeën over de invulling en zijn niet in dit onderzoek meegenomen. Bereiken van deelnemers: Aanbieders, behandelaars, wijkbeheerders, Thuiszorg en de Zorgpoort (Wmo-loket) signaleren en verwijzen door. Verder wordt geworven via mond-op-mondreclame, persberichten, attendering via activerend huisbezoek en het aanschrijven van mensen. Uitvoerenden: De Buurtbinderij zal met name uitgevoerd te worden door vrijwilligers uit de wijk die hierbij ondersteund worden door professionals van zorg of welzijn. De vrijwilligers die actief worden binnen de Buurtbinderijen krijgen een basistraining vrijwilliger van het ROC. Vervolgens wordt de specialisatiemodule “Buurtbinder” aangeboden. De training is momenteel nog niet ontwikkeld. Evaluatie: Om de Buurtbinderij te evalueren is een monitoring en evaluatiestructuur ingericht. Een niet bij het project betrokken medewerker van de Zorgpoort (Wmo-loket) zal deze periodiek afnemen. Deze evaluatie heeft nog niet plaatsgevonden en ook wordt het evaluatieformulier nog niet gebruikt door de betrokkenen. Wel zullen de partijen op korte termijn door de gemeente bij elkaar geroepen worden om samen te evalueren, nadat iedereen een persoonlijk gesprek heeft gevoerd met de ambtenaar.
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
46
5.1.1 Wmo-beleidstheorie: sociale redzaamheid, participatie, keuzevrijheid en sociale samenhang Sociale redzaamheid: Op meerdere laagdrempelige locaties in de wijk wordt met de Buurtbinderij de mogelijkheid voor (kwetsbare) burgers gecreëerd om elkaar te ontmoeten. De doelstelling van deze ontmoeting is om burgers de mogelijkheid te geven elkaar op te zoeken en liefst samen iets te gaan ondernemen. Hiermee organiseert men participatie1a. De partijen hebben bij het implementeren van de Buurtbinderij de intentie om te werken vanuit vraagsturing maar zetten toch vaak zelf hun aanbod neer1c. Participatie: De good practice heeft de intentie om participatie te stimuleren, waarbij de nadruk ligt op mensen met elkaar actief te laten zijn. Hierin wordt primair de ondersteunende energie gestoken en niet op het aanbieden van nieuwe activiteiten. Of burgers daadwerkelijk (meer) gaan participeren in de bestaande activiteiten kon nog niet worden geobserveerd2a. Doelstelling is wel om de aanwezigen zo te stimuleren en te ondersteunen, dat ze ieder op geheel eigen wijze actief blijven en zo een zinvolle vorm van dagbesteding handhaven. De nadruk ligt op het werken vanuit de eigen kracht van de cliënt2c. Wat betreft de toegankelijkheid van het project; het gebouw van de ouderenpilot was al aangepast en daarom geschikt voor deze doelgroep2h. Voor ouderen die verder weg wonen is het echter niet goed te bereiken en is er geen vervoer geregeld2g. In hoeverre het aanbod geschikt is voor kwetsbare groepen is nog onbekend, omdat er nog geen doelgroep was2i. Bij de ouderenpilot bestaat de angst dat gewone ouderen weg blijven wanneer het aanbod te sterk gaat veranderen. Bij de GGZpilot wordt geconstateerd dat het huidige aanbod bij welzijnsorganisaties nog niet geschikt is voor mensen met een psychiatrische beperking2k. Er wordt tegen deze doelgroep nog vreemd en angstig aangekeken2j en volgens de betrokkenen hebben vrijwilligers niet altijd de competenties in huis. Hiervoor is echter training en het is ook sprake van hieraan gewend raken. Keuzevrijheid: Het is de intentie dat mensen in de Buurtbinderij middels evaluatie kenbaar maken hoe tevreden ze zijn en zelf aangeven wat ze wel en niet willen3a,b. Een voorbeeld hiervan is dat er bij de ouderenpilot diverse spelletjes en kranten worden klaargezet en de mensen zelf kiezen wat ze gaan doen. Bij de GGZpilot is het voornemen om met de cliënten te gaan praten over de invulling. Sociale samenhang: Momenteel is er nog geen vermenging van de verschillende doelgroepen4a. Toch wordt hier wel naar gestreefd, zij het op lange termijn. De GGZ-instelling wil ook buurtbewoners gaan betrekken bij de activiteiten omdat deze buurtbewoners hier mogelijk ook profijt van kunnen hebben. De Buurtbinderij streeft naar integratie van het project in de wijk door de Buurtbinderijen op wijkniveau te beleggen en hiervoor gebruik te maken van de bestaande zorglocaties, wijk of buurthuizen4b. Verder zoeken de partijen naar aansluiting bij bestaande verenigingen, vrijwilligerswerk en voorzieningen. Tenslotte worden mensen uit de directe omgeving gevraagd als vrijwilliger. 5.1.2 Intersectorale samenwerking Beschrijving van de samenwerking De integrale samenwerking is tot stand gekomen op initiatief van de gemeente. Als regisseur heeft deze samenwerking PCKwadraat een aantal relevante aanbieders (Savant Zorg, GGZ Oost-Brabant, SWOH) gevraagd om mee te denken bij de opzet. In een later stadium zijn andere aanbieders erbij betrokken (SWH en ORO). Met de input van deze partijen schreef de beleidsadviseur team Zorg en Welzijn een plan van aanpak en formuleerde doelstellingen5c,e. Dit document is het uitgangspunt voor de uitvoering van de pilot en de integrale samenwerking. De uitvoerende partijen zijn vrij om hun eigen invulling te geven aan de pilots. Bij elke pilot is er een andere kartrekker verantwoordelijk gesteld. Bij de ouderenpilot is dat SWOH, in samenwerking met Savant Zorg. Bij de (ex)GGZpilot is GGZ Oost-Brabant de kartrekker, in samenwerking met SWH en de vereniging wijkbeheer. Bij de NAH/LVG is stichting ORO kartrekker, in samenwerking met SWH5a,b.
47
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
De samenwerking in de GGZpilot dient nog veel meer op gang te komen dan de samenwerking bij de ouderenpilot. Er is geen samenwerking tussen de verschillende pilots op uitvoeringsniveau. Verschillende rollen en verantwoordelijkheden binnen de samenwerking De verschillende partijen hebben diverse rollen en verantwoordelijkheden5d. De rollen die de gemeente vervult zijn regievoering, kaders stellen, financieren, eindverantwoordelijk zijn voor de uitvoering en bijeenkomsten initiëren met de verschillende partners6c. De rollen van de welzijnsorganisatie binnen de ouderenpilot zijn het inzetten van de kennis over de wijk bij de opzet van de Buurtbinderij, het huidige vrijwilligersnetwerk dat ze opgebouwd hebben inzetten, nieuwe vrijwilligers werven en leveren die deelnemers tot participatie activeren. Daarnaast is welzijnsorganisatie SWOH verantwoordelijk voor de competenties van de vrijwilligers en geeft hierdoor de training. Bij de GGZpilot wordt de rol van de welzijnsorganisatie volgens SWH waarschijnlijk het project uitzetten in de stad en vrijwilligers leveren. De welzijnsorganisatie heeft veel contacten in de wijk en heeft ook veel ervaring in het werken met vrijwilligers. “Wat SWH te bieden heeft is met name deskundigheid op motiveren en stimuleren van mensen en te zoeken naar kwaliteiten, in plaats van te kijken naar de beperkingen “ (SWH). De buurthuizen beschikken over een breed activiteitenaanbod. De contacten met de vereniging wijkbeheer zorgen ook voor vrijwilligers en zijn belangrijk voor draagvlak en signalering6a,b. 5.1.3 Rol van de zorgaanbieder in de samenwerking Ouderenpilot De rol van de zorgaanbieder binnen de Buurtbinderij is heel divers (zie figuur 15). Binnen de pilot voor de ouderen is de rol van de zorgaanbieder allereerst geweest om de pilot mede op te zetten en na te denken over de juiste invulling daarvan, in samenwerking met de uitvoerende van SWOH. Tevens is de rol om voor de faciliteiten te zorgen (maaltijd, locatie, aanwezigheid gastvrouwen) en de Buurtbinderij te promoten. De zorgaanbieder vervult ook een signaalfunctie bij haar deelnemers; ze houdt de deelnemers op afstand in de gaten en vraagt indien nodig indicaties aan of verwijst door. Met betrekking tot de toekomstige vrijwilligers ziet de zorgaanbieder zich samen met SWOH verantwoordelijk voor de training en coaching6d. Belangrijke kwaliteiten die in haar rol van pas komen zijn de aanwezige expertise en deskundigheid omtrent ouderen, de beschikking over aangepaste faciliteiten voor ouderen, het beschikken over vrijwilligers en de ervaring met het organiseren van activiteiten. De Figuur 15: Rol zorgaanbieder Savant zorgaanbieder kent tevens vele potentiële deelnemers uit de buurt, wat belangrijk is voor werving. Naast de pilot is de zorgaanbieder ook naar aanleiding van de pakketmaatregel door SWOH als expert gevraagd om advies te geven bij het opstarten van een huiskamerproject voor beginnend dementerenden. Met betrekking tot informele zorg biedt Savant nu ook meer ondersteuning aan mantelzorgers, met name in de wijken waar deze pilot niet draait.
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
48
De betrokkenheid van de zorgaanbieder is volgens de zorgaanbieder niet persé noodzakelijk voor het functioneren van deze Buurtbinderij, maar wel gewenst omdat anders een stuk kennis blijft liggen. “Juist als je het hebt over ouderen is het integraal zorgdragen voor deze groep erg belangrijk. Het gaat om een behoorlijke grote groep mensen die ook in zorg zijn, die een specifieke vraag hebben en waarbij je juist in die samenwerking een optimaal aanbod kan neerzetten”(SZ). De gemeente en de welzijnsorganisatie vinden het ook belangrijk om de zorgaanbieder erbij te hebben. “In mijn optiek is het te kort door de bocht om te zeggen dat welzijnsorganisaties zomaar het aanbod van de zorginstellingen kunnen overnemen. De zorgaanbieder heeft namelijk nog steeds een hele grote rol te spelen. (..) Het is daarmee dus niet zorg of welzijn, maar heel nadrukkelijk zorg en welzijn” (SWOH). GGZpilot Binnen de GGZpilot wil de zorgaanbieder ook meerdere rollen vervullen (zie figuur 16). Ten eerste ziet de GGZ Oost-Brabant voor zichzelf een belangrijke rol om cliënten meer te helpen om de stap te maken naar de maatschappij6d. Dit doen ze door cliënten alvast op verschillende manier kennis te laten maken met het buurthuis. Hierdoor is de overgang van zorg naar welzijn minder groot. Ten tweede ziet de zorgaanbieder het als haar rol om ook een bijdrage te leveren in de inhoud en het verzorgen van de training. Als ervaringsdeskundige wil de zorgaanbieder in de pilot de kennis en ervaring graag delen met de andere partners en vrijwilligers. Een derde rol is van de zorgaanbieder is het promoten van de Buurtbinderij onder cliënten en verwijzers. Een taak ziet de GGZ OostBrabant in het creëren van randvoorwaarden voor de Buurtbinderij. Dit is belangrijk voor hun doelgroep die bepaalde richtlijnen en afspraken nodig heeft. Ten vierde wil de GGZ-instelling bij de activiteiten van het project zeker in de beginfase met professionele begeleiding aanwezig zijn. Mogelijk wordt dit later een minder belangrijke rol, maar volgens de zorgaanbieder dient er altijd vanaf afstand begeleid te worden. Tenslotte ziet de GGZ Figuur 16: Rol zorgaanbieder GGZ Oost-Brabant Oost-Brabant vanwege hun ervaring een belangrijke rol in het werven van geschikte vrijwilligers. Volgens de zorgaanbieder is er voor deze doelgroep een ander type vrijwilligers nodig. Daarom wil ze een profiel ontwikkelen voor vrijwilligers en regelmatig evalueren. Belangrijke kwaliteiten die in haar rol van pas komen zijn kennis en ervaring in de omgang met de doelgroep. De gemeente en welzijnsorganisatie in de GGZpilot zou dit project niet graag doen zonder de GGZ. “Ten eerste omdat ze gewoon echt meer verstand van de doelgroep hebben als SWH. (..) Ook als het gaat over groepen cliënten, wat nu wel of niet haalbaar is. Daar heb ik echt geen verstand van en zij wel” (SWH). In de praktijk is duidelijk is dat de overgang naar welzijn niet zomaar gaat, volgens SWH heb je hiervoor de zorgaanbieder nodig. Mogelijk kan de rol in de toekomst minder worden, maar de professie blijft volgens de welzijnsorganisatie belangrijk. De zorgaanbieder vindt haar eigen rol ook belangrijk.
49
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
“Ik denk wel dat het betrekken van de zorgaanbieder nodig is om het te laten lukken. (…) Ik vind ook dat we als GGZ verantwoordelijk zijn ons steentje hieraan bij te dragen. Ik vind als wij het voor onze doelgroepen belangrijk vinden, moeten wij ook de brug slaan om de stap naar elkaar te zetten.” (GPGGZ1). Barrières in de samenwerking De verschillende organisaties ervaren de samenwerking als positief. Het levert kansen op doordat de partijen elkaar aanvullen en samen een brug vormen tussen welzijn en zorg. In de samenwerking worden echter ook een aantal barrières ervaren (zie figuur 17). De eerste barrière is dat vanwege de nieuwigheid van de samenwerkingsverbanden rollen en verantwoordelijkheden nog niet voor iedereen duidelijk zijn5d. Dit komt mede doordat sommige partners pas laat (november 2009) of helemaal niet door de gemeente betrokken werden, terwijl ze wel genoemd stonden in het plan van aanpak. Partijen weten nog niet precies met wie ze allemaal dienen te gaan samenwerken. Een tweede uitdaging is dat de zorgaanbieders en welzijnsorganisaties een ander perspectief hebben. Het blijken in deze pilots aparte werelden, met name bij de GGZ-pilot. “De uitdaging met een zorgaanbieder is dat je echt op een andere manier kijkt. Je start is echt anders” (SWH). Zorgaanbieders merken bij gebruikers van welzijnsvoorzieningen soms de angst en vooroordelen om zich open te stellen voor kwetsbare burgers. Er dient volgens hen nog veel te gebeuren in de buurthuizen voordat de groep goed zal kunnen integreren. “Welzijnstellingen zelf zijn daar op zich heel ver in, maar bij hun vrijwilligers en Figuur 17: Barrières in samenwerking andere inwoners die gebruik maken van activiteiten moeten nog wel wat stappen gezet worden”(G). De GGZ-instelling twijfelt hierdoor over de competenties van de welzijnsorganisatie om hun cliënten te ontvangen. “Tegelijkertijd zien wij dan dat hoe wij denken dat je met psychiatrische cliënten moet omgaan dat die vaardigheden daar nog helemaal niet zijn en dat dat grote risico’s geeft dat die cliënt van ons daar drie keer komt en vervolgens wegblijft of bepaald gedrag gaat vertonen wat eigenlijk niet kan en dat daar niet goed op wordt ingegaan” (GPGGZ1). Aan de andere kant geven welzijnsorganisaties aan dat zorgaanbieders teveel vanuit de problemen van de mensen kijken in plaats van de mogelijkheden. Dit kan nog weleens gaan botsen. “Wij kunnen leren van maatschappelijk denken en niet alles voor zijn denk ik (…)We moeten met name informatie over elkaar krijgen”(GPGGZ2). Een derde barrière is dat volgens de gemeente en welzijnsorganisaties zorgaanbieders geneigd zijn om terug te vallen op de oude situatie. Ze neigen naar indicatie en aanbieden van activiteiten en willen eigenlijk de AWBZ continueren binnen de Wmo. “Dat staat haaks op wat de aanbieders onderschrijven. Blijkbaar botst dat nog wel eens. Dat heeft ook te maken met organisatiebelangen. Ze zijn gewend om budget te krijgen, nu krijgen ze slechts een deel. Nu moeten ze ook anders communiceren naar cliënten toe” (G).
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
50
Een vierde uitdaging volgens de partijen is dat er is gekozen om het project uit te voeren door vrijwilligers, in plaats van door professionals. De meeste partijen vinden deze tendens zorgelijk, omdat er best veel wordt gevraagd van vrijwilligers. Partijen vragen zich af of de vrijwilligers dit wel aan kunnen, maar moeten ook nog wennen aan het idee hiervan. Het geven van training helpt, maar het is de vraag of vrijwilligers hierdoor ook klaar zullen zijn voor dit werk. Ze vinden het daarom belangrijk om goed te kijken naar de grenzen van de vrijwilligers en regelmatig te evalueren met hen. “Veel vrijwilligers in het buurthuis zijn mensen die om bepaalde reden zelf niet werken, die zelf ook hun eigen achtergrond hebben waarom zij niet werken. (…) Dus je moet heel erg kijken naar de draagkracht van de vrijwilligers; wat hebben die voor extra ondersteuning of informatie nodig” (SWH). Het is de bedoeling dat de Buurtbinders geen activiteitenbegeleiders worden, maar anderen activeren en inzetbaar zijn voor alle doelgroepen. Het vinden van (deze) vrijwilligers vormt volgens de aanbieders een uitdaging voor dit project, met name binnen de GGZ. 5.1.4 Conclusie good practice Buurtbinderij De Buurtbinderij richt zicht op de overbrugging van de ervaren kloof tussen AWBZ zorg en voorliggende voorzieningen in de Wmo, in plaats van nieuw aanbod te ontwikkelen. In het project worden vrijwillige buurtbinders, ondersteund door professionals, ingezet om kwetsbare burgers (zowel ouderen als (ex)GGZ-clienten) te activeren tot participatie in (veelal) bestaande activiteiten. Wanneer dit principe goed uitwerkt vormt de Buurtbinderij een goed alternatief voor collectieve begeleiding en soms ook voor individuele begeleiding (wanneer buurtbinders huisbezoek doen). De betrokken zorgaanbieders nemen in de samenwerking diverse rollen aan. Deze zijn het invulling geven aan het project, helpen bij overbrugging zorg/welzijn, zorgen voor faciliteiten, begeleiden op afstand, signaleren, aandeel leveren in de training en het promoten van het project. De verschillende partijen vinden de rol van de zorgaanbieder niet persé noodzakelijk, maar wel aanvullend vanwege hun expertise en contacten. De rol van de zorgaanbieder wordt bij de GGZpilot groter en noodzakelijker bevonden dan bij de ouderenpilot, met name vanwege de complexere doelgroep. In de Buurtbinderij wordt er voor de meeste streefwaarden uit het raamwerk positief gehandeld of is er de intentie om dit te gaan doen. Activeren van participatie in de maatschappij heeft de grootste nadruk. Eventuele verbeterpunten zijn vervoer van burgers1c, het werken vanuit vraagsturing1c, de openheid/geschiktheid van vrijwilligers2j,k, ontschotting van doelgroepen4a en het afstemmen van doelen en rollen met alle partijen5c,d. Tenslotte bleek het voor een aantal indicatoren (o.a. van participatie) te vroeg om in dit stadium te beoordelen. 5.2
Good practice Dagarrangementen welzijn in Haarlem
De informatie die voor deze beschrijving is gebruikt is een voorstel gemaakt door zorgaanbieder SHDH en het Rode Kruis voor de gemeente over het dagarrangement voor ouderen (SHDH, 2009). Aanvullend zijn drie interviews gehouden met de diverse betrokkenen: ouderenzorgaanbieder SHDH, Rode Kruis en een ambtenaar van de gemeente Haarlem (zie bijlage 2). Tevens is er bij het dagarrangement geobserveerd. Hierbij waren 5 deelnemers aanwezig, drie vrijwilligers en een coördinator van het Rode Kruis. Het project draaide ten tijde van het onderzoek 2 maanden.
51
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
Algemene beschrijving Dagarrangement in Welzijn Waar: Het dagarrangement vindt plaats in een gebouw van het Rode Kruis in Haarlem. Aanleiding: Een groep ouderen bleek geen geschikt alternatief te kunnen vinden voor de dagverzorging die zij door de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel was kwijtgeraakt. Behoefteonderzoek wees uit dat deze cliënten een sterke behoefte hadden aan een plek waar zij 1 of meerdere malen per week leeftijdsgenoten kunnen ontmoeten. Doel: Het doel van de voorziening is om ouderen een zinvolle dagbesteding te geven en zo sociaal isolement te voorkomen. Dit initiatief beoogt om mensen meer uit hun huis te krijgen, te activeren en handvatten mee te geven om ook buiten het dagarrangement actiever te zijn. Doelgroep: Kwetsbare ouderen die zonder dit arrangement onvoldoende participeren en weinig mensen zien. Zij hebben veelal lichte lichamelijke en/of psychosociale gezondheidsproblemen. Opzet: Het dagarrangement vindt elke donderdag plaats van 10.00-14.00. Voor de ouderen is groepsvervoer geregeld. Ouderen doen diverse activiteiten naar keuze (zoals spelletjes en knutselen) en gebruiken met elkaar de maaltijd. De groep wordt door vrijwilligers begeleid. Zij worden voor 2 uur in de week bijgestaan door een professional van het Rode Kruis. Naast deze professional is er voor twee uur per week een professional van SHDH op afroep inzetbaar. De ondersteuning van professionals dient te voorkomen dat vrijwilligers overvraagd worden en dat de ouderen achteruitgaan in hun beperkingen zonder dat iemand dit bemerkt. De cliënten betalen een eigen bijdrage van 5 euro en voor het groepsvervoer 50 eurocent per ritje. De rest van de kosten betaalt de gemeente. Werving: Er is door SHDH ruchtbaarheid gegeven aan het project door het eigen netwerk in te schakelen. Het staat nog op de planning om ook meer vanuit het Rode Kruis voor het dagarrangement te werven. Dit zal o.a. gaan gebeuren door een redactioneel artikel in de krant. Uitvoerenden: Het project wordt uitgevoerd door drie vrijwilligers, een coördinator van het Rode Kruis en een verpleegkundige SHDH. Mogelijk worden de vrijwilligers in de toekomst getraind. Evaluatie: Het project wordt na een aantal maanden geëvalueerd door de samenwerkingspartners bij de gemeente.
5.2.1 Wmo-beleidstheorie: sociale redzaamheid, participatie, keuzevrijheid en sociale samenhang Sociale redzaamheid: Het dagarrangement heeft als doelstelling om participatie te beogen1a. Burgers worden indien nodig met groepsvervoer naar het dagarrangement vervoerd1b. Op het dagarrangement ligt sterk de nadruk om te werken vanuit de participatiegedachte, waarbij men wil organiseren dat er vraaggericht gewerkt wordt1c. Dit is benoemd in de doelstellingen. Participatie: Vooralsnog participeren 9 ouderen in het dagarrangement2a en zijn er drie vrijwilligers actief2f. De participanten zijn nog niet erg tevreden met en gewend aan het dagarrangement; ze missen de omstandigheden binnen de oude AWBZ-voorziening (minder materialen, kortere tijdsduur etc.)2b. Participatie is bij dit alternatief het centrale woord; gestreefd wordt om de mensen zoveel mogelijk dingen zelf te laten doen2c. De vrijwilligers zetten daarom, in tegenstelling tot een AWBZdagvoorziening, weinig van te voren klaar en werken tevens niet een voorbereid programma af, de
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
52
cliënten dienen hier zelf input voor te leveren2d. De deuren van de kasten staan open zodat mensen zelf kunnen pakken. De vrijwilligers krijgen geen training en zijn nog wat onwennig in wat hun rol precies is; van hen wordt niet langer verwacht om activiteitenbegeleider te zijn zoals in de AWBZ. “Dit is echt een verandering in de manier van werken waar cliënten, maar ook vrijwilligers aan moeten wennen” (SHDH). In de aanpak van het alternatief is de intentie om te werken vanuit de gedachte dat de burger zelf nog van alles kan. Dit gebeurt door hun te wijzen op de dingen die zij nog kunnen en deze activiteiten te stimuleren. Daarnaast wordt geprobeerd om mensen te activeren door te kijken of ze ook aan andere activiteiten kunnen deelnemen. Tenslotte wordt gekeken of deelnemers misschien een stapje verder kunnen doen door vrijwilliger te worden bij het wijkcentrum. Dit heeft al als resultaat gehad dat deelnemers ook bij andere activiteiten actief zijn geworden2e. Het alternatief blijkt hiermee aan te zetten tot activering en participatie. Toch voelt de sfeer nog niet altijd even participatief. Alhoewel mensen vanuit de Wmo gedachte gestimuleerd zouden moeten worden om zo veel mogelijk zelf te doen stellen sommige deelnemers zich nog erg afhankelijk op. Voor de deelnemers is groepsvervoer geregeld, zodat zij makkelijk kunnen komen2g. De ruimte binnen blijkt echter minder geschikt te zijn voor rollators etc., waardoor de ouderen alleen maar in ‘hun eigen ruimte’ kunnen blijven2h. Met de activiteiten sluit het project aan bij de mogelijkheden van de cliënten2i. Keuzevrijheid: Vrijwilligers vragen regelmatig aan de deelnemers wat ze ervan vinden3a. “Het aanbod moet namelijk vraaggericht zijn. Bij de soosmiddagen worden er gewoon spelletjes gedaan en niets anders. Om dit nu ook op het dagarrangement alleen maar te doen was niet de bedoeling. Het heeft even geduurd voordat mensen ook andere dingen gingen doen. Daar zijn ze nu erg druk mee”(RK). De intentie is dat ouderen zelf aan geven waaraan zij behoefte hebben en wat voor hen een zinvolle dagbesteding is3b. In de praktijk is dit vooralsnog wennen en vraagt om een omslag in denken voor alle betrokkenen. Sociale samenhang: Het project richt zicht met name op ouderen, waardoor geen ontkokering wordt bevorderd4a. Wel zijn er mensen vanuit de directe omgeving bij het dagarrangement betrokken als vrijwilliger, hetwelk de sociale samenhang bevorderd4b. 5.2.2 Intersectorale samenwerking Beschrijving van de samenwerking SHDH heeft in vroeg stadium met MEE contact gehad over mogelijke alternatieven voor cliënten die hun indicatie kwijtraakten. Op advies van MEE heeft SHDH contact gezocht met het Rode Kruis; MEE wist van SHDH dat ze iets wilde doen, maar op zoek waren naar een geschikte locatie. Het Rode Kruis had kenbaar gemaakt dat ze openstond om een alternatief (mee) op te zetten. De twee partijen zijn bij elkaar gekomen en hebben het idee van het dagarrangement uitgewerkt5a,b,c,d. De gemeente honoreerde het verzoek om financiering omdat het aansluit bij de insteek die de gemeente heeft: Aanbod zo dicht mogelijk bij de mensen thuis, gekoppeld aan het brede welzijnswerk en in collectieve zin. In de tweede week van februari 2010 is men gestart en kwamen de eerste deelnemers. Binnen de samenwerking is SHDH degene geweest die het eerste contact heeft gelegd en kan hierdoor als initiatiefnemer worden gezien5e. Het Rode Kruis is echter meer verantwoordelijk voor de organisatie en invulling van het dagarrangement en ziet zichzelf daarom als initiatiefnemer. De communicatie tussen de partijen verloopt redelijk. Bij het opstarten was er regelmatig overleg, maar momenteel niet veel meer dan het contact tussen de uitvoerenden. Verschillende rollen en verantwoordelijkheden binnen de samenwerking Het Rode Kruis is de subsidieaanvrager en regelt de financiën, huisvesting, vrijwilligers, eten en vervoer. Tevens levert het Rode Kruis een coördinator sociale hulp. Een onderdeel van haar werk is de
53
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
begeleiding van het dagarrangement door zowel de vrijwilligers te begeleiden als de mensen te monitoren6b. De rol van de gemeente in dit project is het regisseren van de verschillende partijen. Ze deed dit onder andere door een ‘pakketmaatregelbijeenkomst’ voor aanbieders te organiseren om na te denken over alternatieven6c. De gemeente heeft met input van het veld bedacht hoe dit moest worden ingevuld en een plan van aanpak opgesteld. Hierin staat per alternatief welke doelstelling en welk budget geldt. Momenteel ziet de gemeente het als haar rol om ervoor te zorgen dat de verschillende organisatoren van dagarrangementen met elkaar afstemming zoeken. De gemeente heeft de partijen dan ook gevraagd om na een paar maanden de bevindingen te evalueren, om te zien wat verschillen zijn met welzijnsorganisaties die zonder zorgaanbieder dagarrangementen opzetten. 5.2.3 Rol van de zorgaanbieder De rol die de zorgaanbieder in dit project vervult is divers (zie figuur 18). Allereerst is de SHDH nauw betrokken geweest bij de opzet van het project6d. Daarnaast is er bij dit project een verpleegkundige voor 2 uur in de week ingehuurd om de signaalfunctie uit te voeren. Dat houdt in dat ze alle intakes doet en de uitstroom regelt. Als er tussentijds iets is met de deelnemers pakt zij dat op. De verpleegkundige gaat voor de signaalfunctie af en toe in de groep met de mensen praten over in hoeverre ze in de thuissituatie tegen problemen aan lopen waardoor ze misschien op den duur toch een indicatie nodig hebben. Op zulke ‘bezoekmomenten’ heeft de verpleegkundige ook overleg met de activiteitenbegeleidster en de vrijwilligers. Tenslotte vervult SHDH tevens een belangrijke rol in de werving. “De SHDH heeft ouderenwerkers die al met de mensen praten, dus die hebben meer inzicht en kennen mensen die door de maatregel de indicatie zijn kwijtgeraakt. Die mensen kent het Rode Kruis niet. De SHDH kan daarom goed doorverwijzen” (RK). Kwaliteit van SHDH is dat ze meer kennis hebben van de ouderenzorg en van ziektes en gebreken van ouderen dan het Rode Kruis. “Zij weten wat iemand minimaal Figuur 18: Rol zorgaanbieder nodig heeft aan ondersteuning thuis of aan hulpmiddelen en hoe de overgang eruit ziet en op welk moment je moet zeggen dat het eigenlijk niet meer verantwoord is of mensonwaardig. Zij hebben ook een goede kijk op de overgang van licht naar matig en zijn nu nog beter in het inschatten wanneer iemand toch te veel begeleiding nodig heeft om in zo’n dagarrangement te zitten dan de welzijnsinstelling.”(G) In de interviews blijkt dat de gemeente en het Rode Kruis nog niet overtuigd zijn van de noodzaak van het betrekken van de zorgaanbieder, mede omdat er ook dagarrangementen zijn opgezet zonder zorgaanbieder. De samenwerking met een zorgaanbieder heeft volgens alle partijen echter wel degelijk een toegevoegde waarde. Dit is volgens de gemeente met name het leveren van expertise en de samenwerking met een zorgaanbieder zorgt voor een warme overdracht. “Ik merk bij sommige welzijnsorganisaties koudwatervrees. Ze weten natuurlijk helemaal niet wat voor doelgroep er op hun af komt. En of ze wel in staat zijn om daar op een goede manier mee
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
54
om te gaan en ook wat indicaties betreft. (…)het vereist wel wat en de meeste mensen die in het welzijnswerk werkzaam zijn zullen daar eerst wat ervaring in moeten opdoen en misschien wat bijscholing moeten krijgen en dan denk ik dat een zorgaanbieder daar een hele goede rol in heeft” (G). De gemeente en het Rode Kruis denken dat zorgaanbieders met name bij het opstarten van alternatieven kunnen aangeven wat nodig is voor de doelgroep. De signalerende rol is mogelijk de reden dat er bij dit dagarrangement wel mensen komen en bij de andere welzijnsorganisaties niet. SHDH vindt zelf zeker een rol te hebben in de ondersteuning van deze licht beperkte groep ouderen. “Ik zie de meerwaarde van een zorgaanbieder, omdat je dan echt een professional hebt die de signaalfunctie uitvoert. Die echt verstand heeft van een oudere waarbij het dreigend mis gaat en met alle respect voor het welzijnswerk, maar de mensen die daar werken zijn toch vaak activiteitenbegeleidster die veel minder achtergrond hebben van ziektebeelden, van hoe het met gedrag gaat”(SHDH). De expertise wordt door de zorgaanbieder in dit dagarrangement gedeeld. Daarnaast zijn adviserende gesprekken met andere welzijnsorganisaties geweest. Het delen van expertise ziet SHDH als haar rol. Barrières in de samenwerking De verschillende partijen ervaren de samenwerking overwegend positief. Het levert voor beide partijen kansen op. Zo geeft de zorgaanbieder aan dat er nu betere ketenzorg geboden kan worden, doordat ze nu een voet tussen de deur heeft bij welzijnswerk. Het Rode Kruis kan nu haar aanbod bij andere doelgroepen bekend maken. In de samenwerking worden echter ook een aantal barrières ervaren (zie figuur 19). Ten eerste is dat het verschil in perceptie tussen het Rode Kruis en de zorgaanbieder. De zorgaanbieder reageert verontwaardigd en geschrokken dat ouderen nu ‘hun dagopvang wordt afgepakt’, het ‘enige wat ze nog hebben verliezen’. De welzijnsinstelling is van mening dat als mensen maar eenmaal binnen zijn, ze het net zo goed daar naar hun zin kunnen hebben. Volgens hen zit ook lang niet iedereen op zijn plek bij de AWBZ-voorzienig en is de verandering juist goed. De zorgaanbieder hecht ook meer waarde aan de gedachte vanuit participatie dan het Rode Kruis en is teleurgesteld dat dit nog niet zo goed uitwerkt. Het hierover in gesprek gaan met het Rode Kruis wordt als lastig ervaren. “Ik vind zo’n visieverschil tussen de beide partijen wel een uitdaging’. (G) Het visieverschil wordt door de zorgaanbieder en de gemeente ervaren als een kloof tussen zorg en welzijn. “Ik vind dat het welzijnswerk… dat er echt nog een gat zit tussen het welzijnswerk en de AWBZ groep. Ik denk dat er met name iets moet gebeuren in de harten van mensen zelf om dit gat te slechten. Want iedereen is bang, iedereen is vooral zijn eigen organisatie aan het promoten. Dat begint bij de instelling dat je samen veel meer kunt bereiken, want dan pas ontstaat er iets toegevoegds. Als je het allemaal alleen maar met je eigen organisatie doet, bereik je niets.”(SHDH) Het Rode Kruis is zich hier niet zo van deze kloof bewust. Wel dient volgens het Rode Kruis de onderlinge communicatie te verbeteren. “Mensen moeten van elkaar weten van hoe of wat anderen doen en organisaties moeten elkaar weten te vinden.”(RK). Het gevoel van concurrentie vormt een tweede barrière in de samenwerking. Voor het Rode Kruis is het soms moeilijk om te Figuur 19: Barrières in samenwerking
55
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
begrijpen waarom de zorgaanbieders nu ook doen wat zij al jaren aanboden. Dit staat de openheid en trouw naar elkaar in de weg. Een belangrijke reden voor de concurrentie zijn de eigen belangen; klanten binnen halen en klanten binden voor de toekomst. “Wanneer je al bekend bent dan is het zeer waarschijnlijk dat die wel bij dezelfde aanbieder binnenkomt. Dat wordt ook gewoon zo gezegd door zorgaanbieders”(G). 5.2.4 Conclusie project Dagarrangementen in welzijn Het dagarrangement welzijn in Haarlem is opgericht voor kwetsbare ouderen die hun indicatie zijn kwijtgeraakt. Het biedt reeds voor negen mensen een alternatief voor collectieve begeleiding en onderscheidt zich in de zin dat het is opgericht naar aanleiding van de behoefte van de doelgroep. Een barrière is dat het nog niet als een volwaardig alternatief wordt ervaren door de deelnemers, mede omdat de tijdsduur korter is en er minder materialen zijn. Voor de betrokkenen vraagt het om een omslag in denken. De rol van de zorgaanbieder in het project is voornamelijk het initiëren van het dagarrangement, intake/uitstroom regelen, op afstand begeleiden, promoten en momenteel het signaleren in het project. Naast dit project wil de zorgaanbieder, indien nodig, ook een rol spelen in het ondersteunen van informele zorg door bijvoorbeeld mantelzorgers en vrijwilligers te ondersteunen en te trainen. Ook deelt de zorgaanbieder expertise met welzijnsorganisaties door middel van advies. In deze good practice is een duidelijke intentie aanwezig om te handelen volgens de Wmobeleidstheorie. Met name de aandacht voor vraagsturing en input vanuit de doelgroep staat centraal. Het heeft nog wel zijn tijd nodig voordat vrijwilligers en deelnemers hieraan gewend zijn en de omslag tot Wmo-denken is gemaakt. Eventuele verbeterpunten in deze good practice zijn de mate van waardering van participatie 2b, de geschiktheid van de ruimte2h, competentie van vrijwilligers2k, ontschotting van doelgroepen4a en verdere betrokkenheid van de wijk4b. Alle indicatoren bleken goed beoordeelbaar te zijn. 5.3
Good practice Wijk en Psychiatrie in Amersfoort
De informatie die voor deze beschrijving is gebruikt is een projectbeschrijving van WeP (WeP, 2007). Aanvullend is een interview gehouden met de projectleider en een SPH stagiaire van WeP. Beiden hebben vanuit hun opleiding en/of werkervaring (veel) geleerd over psychiatrie. Tevens is er geobserveerd bij een van de activiteiten; de gezelschapsgroep. Hierbij waren zeven deelnemers aanwezig, een vrijwilliger en een SPH stagiaire. Alle aanwezige deelnemers hadden een achtergrond in de psychiatrie. Het project draait sinds 2005.
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
56
Algemene beschrijving Wijk en Psychiatrie Waar: Wijk en Psychiatrie is actief in vier wijken in Amersfoort en breidt zich momenteel uit naar andere steden. Aanleiding: Een tekort aan maatjes voor de doelgroep heeft geleid tot het opzetten van WeP. Doel: Het doel van WeP is om de maatschappelijke aansluiting in de wijk te bevorderen voor mensen met een psychiatrische achtergrond. Dit doel dient bereikt te worden door buurtgerichte samenwerking tussen zorg en welzijn te versterken, een passend aanbod en een proactieve houding vanuit de wijkcentra van Stichting Welzijn Amersfoort (SWA) te leveren en in de buurt vooroordelen te doorbreken door middel van voorlichting en advies. Doelgroep: WeP richt zicht met name op mensen met een psychiatrische achtergrond in de wijk. Daarnaast vindt er ook kruisbestuiving plaats doordat mensen met andere soorten beperkingen (zoals psychosociaal en licht verstandelijk beperkt) naar WeP toekomen. Opzet: WeP wil eenzaamheid van de doelgroep doorbreken/tegengaan door deelname aan activiteiten in de wijk(centra) te bevorderen. De werkwijze van WeP kent zes karakteristieken: empowerment, participatie, vraaggestuurde wijkaanpak, ‘push’ en ‘pull’, intersectorale samenwerking en de presentie benadering. Vanuit wijkcentra worden diverse activiteiten georganiseerd die er voor moeten zorgen dat de doelgroep zich meer thuis voelt in de wijk. De activiteiten zijn vooral op het contact gericht. Er zijn creatieve groepen, gezelschapsgroepen, beweeg groepen etc. Het project wordt door de gemeente gefinancierd. Werving: Deelnemers worden met name bereikt via de push en pull methodiek. SWA trekt hen als het ware naar binnen door deelnemers op te bellen e.d. GGZ-instellingen hebben de afspraak dat ze mensen proberen naar binnen te duwen, over de drempel heen. Deelnemers worden ook geworven via flyers, persberichten, huisbezoeken, voorlichting in de wijk, andere projecten van de welzijnsorganisatie of via ‘verwijslijntjes’ in de wijk zoals opbouwwerkers of wijkverpleegkundigen. Uitvoerenden: Het project wordt geleid door de WeP projectleider en vier ‘volwassenwerkers’, in ieder wijkcentrum één. De activiteiten worden veelal uitgevoerd door SPH stagiaires van de Hogeschool Utrecht. Ze worden hierbij ondersteund door vrijwilligers uit de wijken en cliënten die vrijwilliger worden. De vrijwilligers doen voornamelijk praktische taken. WeP werkt ook met ervaringsdeskundigen. Evaluatie: In de overleggen met partners wordt het project regelmatig geëvalueerd. Ook vindt geregeld evaluatie plaats in een klankbordgroep bestaande uit deelnemers.
5.3.1 Wmo-beleidstheorie: sociale redzaamheid, participatie, keuzevrijheid en sociale samenhang Sociale redzaamheid: Bij WeP wordt in diverse wijkcentra diverse vormen van ontmoeting gecreëerd. Participatie bevorderen is als een van de doelstellingen opgenomen1a. Vraaggestuurde wijkaanpak is tevens een van de karakteristieken van het project1c. Voor deelnemers is geen vervoer geregeld1b. Participatie: Het aantal deelnemers blijkt wekelijks per activiteit te verschillen van zo’n 4-20 personen2a. De cliënten van de geobserveerde groep ervaren WeP als zeer positief2b. De meeste
57
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
mensen participeren dan ook ‘als het even kan’. Ze hebben makkelijk contact met de welzijnsorganisatie en worden soms gebeld als ze een tijdje niet zijn verschenen of om uitgenodigd te worden voor andere activiteiten2d. De cliënten zijn door WeP vaak bij meerdere activiteiten van WeP/ wijkcentra actief2e. Voor een belangrijke karakteristiek, empowerment, wordt binnen dit project uitgegaan van de potentie, de capaciteiten en kwaliteiten van de bewoners2c. Door de zelfkracht te Figuur 20: Rol zorgaanbieder versterken worden mensen in staat gesteld zelf iets te doen aan hun leefsituatie. Bevorderd wordt dat mensen het heft in eigen hand nemen. Om zelfkracht te versterken wordt gebruik gemaakt van kennisoverdracht, ondersteuning en vaardigheidsontwikkeling. Ook is er aandacht voor een ondersteunende omgeving gecreëerd, door de inzet van vrijwilligers uit de wijk2f. “Daarnaast zetten we ook veel cliënten in als vrijwilliger om ze te activeren. (…) omdat we het belangrijk vinden dat deze doelgroep op hun gezonde deel wordt aangesproken. Ze zijn heel goed inzetbaar.” (SWA) Voor de deelnemers is er geen vervoer geregeld2g. Het is bij deze doelgroep de vraag in hoeverre dat ook nodig is. Deelnemers geven aan dat de activiteiten goed aansluiten bij hun mogelijkheden2i. De vrijwilligers zijn gewend om met deze doelgroep te werken en ook zijn er altijd getrainde professionals aanwezig waardoor er competentie genoeg is om met deze doelgroep om te gaan2k. De bereidheid bij de betrokkenen om de doelgroep in het wijkhuis te ontvangen is groot; ze zijn dit ook al heel lang gewend2j. Keuzevrijheid: WeP biedt meerdere activiteiten aan, zodat de cliënt zelf kan kiezen wat hij of zij wil3b. Sinds kort heeft WeP een klankbordgroep die bestaat uit vrijwilligers en mensen uit de doelgroep. Zij denken mee over welke kant ze op moeten gaan met het project. Dit is mede om te checken bij de achterban of wat ze doen wel of niet bevalt3a. Sociale samenhang: Integratie met (en vanuit) de wijk is een doel dat sterk terugkomt bij WeP en dat aansluit bij het bevorderen van sociale samenhang4b. De wijkbewoners worden betrokken bij de activiteiten of door middel van vrijwilligerswerk. Wanneer wijkbewoners activiteiten bezoeken waar mensen van de doelgroep aanwezig zijn, geven de uitvoerders van WeP voorlichting. Deze uitleg wordt bewust niet op een informatieavond gedaan, omdat het dan ‘over’ mensen gaat terwijl WeP mensen juist ter plekke goed wil begeleiden, in 1 op 1 gesprekken of in een groepje. “Je kan beter ter plekke handvatten aanreiken plus dat mensen dan ook zien dat er ook gewoon een heel groot gedeelte ook goed functioneert van zo iemand. (…) Dat proberen wij steeds te belichten” ( SWA). Wat WeP verder doet is de mogelijkheden aanpakken die er zijn om de vooroordelen ook buiten het wijkcentrum weg te halen. Een voorbeeld is kerstfeest dat georganiseerd wordt door wijkbewoners. Soms wordt de mogelijkheid gegeven voor mensen van WeP om daaraan deel te nemen, om bijv. muziek te maken. “Dat soort manieren gebruiken we om mensen met elkaar in contact te brengen en door het contact hopen we dat ze zien dat er meer is dan alleen het psychiatrisch stukje” (SWA).
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
58
5.3.2 Intersectorale samenwerking Beschrijving van totstandkoming samenwerking Het project WeP is tot stand gekomen in samenspraak tussen RIAGG Amersfoort, Symfora, RIBW Kwintes, stichting Ravelijn en de Stichting Welzijn Amersfoort5a,b. Het initiatief om WeP op te starten lag bij Ravelijn. Zij kwamen ernstig maatjes te kort voor hun maatjesproject voor mensen met een psychiatrische achtergrond. Zij hebben toen het initiatief genomen om de drie GGZ-instellingen en de welzijnsinstelling in 2001/2002 bij elkaar te roepen om te kijken wat nog meer mogelijk is voor deze doelgroep. Met de organisaties is een opzet en een plan gemaakt en in 2005 is gestart met WeP5c,d. De vijf partners zijn de meest voor de hand liggende partners in Amersfoort om dit project op te zetten, omdat de instellingen degene zijn die zich met deze doelgroep bezig houden en SWA de grootste welzijnsorganisatie is. Hoewel het initiatief van het opstarten bij Ravelijn lag, heeft SWA nu de verantwoordelijkheid overgenomen om het project uit te voeren5e. Zij gaven aan daar zelf de meeste mogelijkheden voor te hebben, omdat ze de panden, de mensen en ook de kennis hebben om dit uit te voeren. “Wij zitten als welzijnsorganisatie verankerd in de wijken, dus als je die bruggen wilt slaan zijn wij als welzijnsorganisatie denk ik het meest voor de hand liggend. Ik merk bij anderen dat het best taai iets als je zoiets vanuit de GGZ in een wijk neergezet wordt, dan missen ze die schakel” (SWA). SWA heeft op verschillende niveaus contacten met de andere organisaties. Allereerst is er een groep die alles op managementniveau volgt; de zogeheten begeleidingsgroep. Hier komen alle betrokken partijen zes keer per jaar bij elkaar. In deze bijeenkomsten wordt het project afgestemd en verder ontwikkeld. Verder bekijkt deze begeleidingsgroep de nieuwe aanvragen voor gemeenten en de rapportages gemaakt door de projectleider voordat deze naar de gemeenteambtenaar gaan die verantwoordelijk is voor de financiering. Het project wordt zo door de verschillende partijen gedragen. Naast het samenkomen van de partijen op managementniveau vindt er vanaf de opzet van het project afstemming plaats op uitvoeringsniveau in het WePwijknetwerk. Dit netwerk bestaat momenteel uit vier mensen van SWA, de projectleider, meestal twee stagiaires, vier volwassenwerkers en zo’n 10/11 professionals van de betrokken instellingen. Zij komen een keer in de twee á drie maanden bij elkaar. Het doel hiervan is om de deelnemers uit te dagen om mee te denken en te werken aan het succes van WeP. Ook is het belangrijk om korte lijnen te hebben en elkaar te kennen en gekend te worden. Verschillende rollen en kwaliteiten binnen de samenwerking De samenwerkingsafspraken van de verschillende partijen zijn bij het opstarten van het project vastgelegd in een convenant. De rol van de welzijnsorganisatie is heel divers6b. SWA doet alles op het gebied van uitvoering, aansturing en faciliteren en neemt initiatief. Hierbij hoort ook het trainen van medewerkers van SWA. In ieder wijk waar WeP wordt uitgerold krijgen de welzijnsprofessionals een training om globale kennis over de ziektebeelden te verkrijgen, maar ook om te horen hoe je dient om te gaan met iemand met een psychiatrische achtergrond. Verder is SWA degene die verantwoording moeten afleggen naar de gemeente. Daarnaast heeft SWA een belangrijke rol in de promotie van het project. De rol van de gemeente is het project financieren. SWA is de enige partij binnen het samenwerkingsverband die financiën krijgt6c. De rol van Stichting Ravelijn is momenteel vrij beperkt. Zij zijn aanwezig bij de vergaderingen en leiden tevens heel zelden mensen toe naar WeP. Daarnaast organiseren zij maandelijks een maaltijd.
59
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
5.3.3 Rol van de zorgaanbieder De zorgaanbieders vervullen in deze samenwerking rollen op verschillende niveaus (zie figuur 20). Ten eerste denken ze in de begeleidingsgroep mee met het project. Ze geven input voor de verdere ontwikkeling om de brug te slaan naar de maatschappij6d. Ook zijn ze betrokken in het WePwijknetwerk. Ten tweede leiden de zorgaanbieders op uitvoerend niveau de cliënten naar WeP toe door ze soms letterlijk aan de hand te nemen of bij het huisbezoek van SWA aanwezig te zijn. Een derde rol van de zorgaanbieder in dit project is het delen van expertise door een professional of een ervaringsdeskundige van de GGZ-instelling. Zij leveren een aandeel in de training aan de SWA welzijnsprofessionals of geven specifieke informatie over individuele cliënten. De zorgaanbieders hebben tevens de afspraak met SWA dat ze open zijn als vraagbaak voor SWA of achterwacht bij acute problemen/vragen. “De afspraak is dat als ik iets wil weten of vastloop dat ik ze altijd kan bellen. Ze kunnen dan altijd uitleg geven en er is altijd iets mogelijk. Dat is natuurlijk normaal bijna niet mogelijk, daar kom je niet zomaar doorheen. Je kan niet zomaar naar de Riagg bellen”( SWA). Ten vierde stimuleren zij de doelgroep om deel te nemen aan de projectactiviteiten. Ze geven soms ook de mogelijkheid om activiteiten van hun zelf uit te voeren in het wijkcentrum, zodat het laagdrempeliger is om mee te doen. De projectleider vindt het lastig om te zeggen of het project ook zonder zorgaanbieder zou kunnen draaien. Mogelijk wel op het moment dat mensen WeP weten te vinden. “Maar het is wel beter om het met zorgaanbieders te doen omdat je meer mensen kan bereiken en je kan mensen die behandeld worden ook de mogelijkheid geven om buiten die grenzen van die psychiatriewereld ook andere mogelijkheden te benutten. Het voordeel van contact met zorginstellingen is dat we meer kunnen bieden aan deelnemers. Wanneer informatie nodig is zijn de lijntjes nodig en daardoor kun je beter inspelen op iemands situatie” ( SWA). Barrières in de samenwerking Alhoewel de samenwerking als erg positief wordt ervaren zijn er diverse barrières op te merken (zie figuur 21). Ten eerste wordt ervaren dat er een grote kloof is tussen welzijn en zorg. Dit komt volgens de projectleider omdat het nog echt twee verschillende werelden zijn. Om vanuit deze verschillende werelden afstemming te zoeken en van elkaars capaciteiten gebruik te maken vergt dat beide organisaties vanuit een stap doen uit hun eigen ‘wereld’. Dit heeft veel tijd nodig en heel veel praten en lukt met de ene organisatie sneller dan bij de andere. Het is voor zorgaanbieders hierbij een uitdaging in de samenwerking om de cliënten los te laten. “Zowel voor de cliënten als voor de begeleiders van de cliënten. Ze hebben hiervoor tijd nodig, om echt te integreren en om misschien soms ook de cliënten een beetje los te laten.”( SWA). Een tweede barrière is dat zorgaanbieders alhoewel ze in de samenwerking betrokken zijn, WeP niet altijd op hun netvlies hebben. “Nu is het heel voor de hand liggend om mensen naar een dagactiviteitencentrum van Symfora te begeleiden, wat op één plek in de stad is. Volgens mij zou het veel beter
Figuur 21: Barrières in samenwerking
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
60
zijn om ook meteen al af te vragen of die cliënt misschien niet beter gebaat zou zijn bij iets wat dichter in de buurt is waarvoor WeP allerlei mogelijkheden biedt. Er zijn toch altijd weer werkers die dan weer niet weten dat dit er is op de een of andere manier.” ( SWA). Een derde barrière binnen de samenwerking is het in stand houden van de samenwerking door hier voldoende tijd in te investeren. Dit vraagt volgens SWA om onderhoud en continue informatievoorziening. 5.3.4 Conclusie project Wijk en Psychiatrie Wijk en Psychiatrie bestond al ruime tijd voor de invoering van de Wmo en de AWBZ-pakketmaatregel en onderscheid zich daarin van de andere twee collectieve good practices. Ook de push&pull methodiek is typerend voor deze good practice, net als de positieve benadering ten opzichte van de vrijwilligers. Momenteel zijn nog geen nieuwe mensen bij de activiteiten van WeP gekomen als alternatief voor de OB/AB binnen de AWBZ. Op basis van de informatie kan echter worden geconcludeerd dat WeP een goed alternatief zou kunnen zijn, met name voor mensen vanuit de psychiatrie. Het biedt een alternatief voor dagbesteding die eerst vanuit de AWBZ werd geboden; de sociale ontmoeting en participatie in de samenleving. De zorgaanbieders zijn in deze good practice meer op de achtergrond aanwezig en nemen rollen aan als adviseur, doorverwijzer/toeleider, promoter en expert. In hoeverre het project deze rol van de zorgaanbieder nu nodig heeft is lastig te bepalen. SWA ervaart SWA dat de rol van de zorgaanbieder erg aanvullend is en het project hierdoor voor de cliënt ook meer te bieden heeft. Wijk en Psychiatrie handelt in haar werkwijze vrijwel op alle punten vanuit de Wmo-beleidstheorie. De nadruk op empowerment, het stimuleren van het normaal zijn en de aanspraak op de eigen kracht (zichtbaar in de vele vrijwilligers vanuit de doelgroep) zijn typerend. Eventuele verbeterpunten liggen bij het meer betrekken van de gemeente in dit project6c. Het raamwerk bleek geschikt voor de beoordeling. 5.4
Conclusie collectieve good practices
De bovengenoemde collectieve voorzieningen draaien voornamelijk om ontmoeting en participatie van kwetsbare burgers en lijken hiermee alternatieven te zijn voor de oorspronkelijke dagbesteding in de AWBZ. De good practices verschillen van elkaar in werkwijze, accent van de doelstellingen en doelgroep (GGZ, ouderen of combinatie door twee pilots). Belangrijk verschil tussen de projecten is dat er bij de een echt sprake is van nieuw aanbod waarin mensen geactiveerd worden, terwijl bij de ander veel sterker wordt gekeken hoe er met behulp van vrijwilligers en professionele begeleiding de stap naar de bestaande voorzieningen gemaakt kan worden. Ook nemen de zorgaanbieders in de drie good practices verschillenden rollen aan, die vooral gekenmerkt wordt door een meer ondersteunende functie. Naast facilitatie, signalering en begeleiding op afstand levert de zorgaanbieder vaak expertise en ondersteuning aan vrijwilligers, welzijnsprofessionals en mantelzorgers (Dagarrangement in Welzijn/Buurtbinderij). Soms vervult de zorgaanbieder in de samenwerking een rol als samenwerkingspartner die op aftand toeziet of het goed verloopt en waar nodig ondersteuning en expertise biedt (Wijk en Psychiatrie). De rol van de zorgaanbieder lijkt binnen de alternatieven van de GGZ groter te zijn en meer erkend in de alternatieven dan bij de ouderenzorg. In alle projecten wordt er in grote mate gehandeld vanuit de Wmo-beleidstheorie. Met name het bevorderen van participatie vormt een belangrijk streven in de good practices. Het raamwerk bleek een goed instrument om een beoordeling te maken, zij het dat het bij de eerste twee genoemde good practices op een aantal punten nog vrij vroeg was om hier een uitspraak over te doen. Verbeterpunten voor het handelen naar de Wmo-beleidstheorie liggen met name in het werken vanuit vraagsturing, fysieke toegankelijkheid, ontschotting en de competenties van vrijwilligers.
61
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
6
Individuele voorzieningen
Casus (gebaseerd op onderzoek Dam et al., 2009b) Kenmerken: Meneer Bakker is 82 jaar en woont zelfstandig in een eengezinswoning. Hij is sinds een paar jaar weduwnaar en heeft twee kinderen die ver weg wonen. Meneer Bakker ondervindt beperkingen op het gebied van psychisch welbevinden en psychisch functioneren. Het gevoel langzaam de controle over zijn leven te verliezen, maakt hem bang en neerslachtig. Sinds het overlijden van zijn vrouw voelt hij zich regelmatig eenzaam. Het lukt hem nog net om het huishoudelijk werk te doen en zichzelf bezig te houden, maar eigenlijk vindt hij het leven niet meer de moeite waard. Omdat meneer Bakker weinig toegankelijk is en zich snel afsluit voor anderen, kost het veel tijd en specifieke deskundigheid om een goede relatie op te bouwen. Er komt twee keer per week een begeleider bij meneer Bakker thuis. Deze helpt hem bij het ondernemen van activiteiten en onderhouden van contacten. Het gaat er niet zozeer om dat de begeleider dingen voor meneer Bakker moet regelen; het is vooral luisteren, positief benaderen en stimuleren tot activiteiten. De begeleider houdt ook in de gaten of de beperkingen van meneer Bakker op andere gebieden toenemen. Om te voorkomen dat meneer Bakker verder vereenzaamt, probeert de begeleider hem te bewegen tot deelname aan groepsactiviteiten. Tot nu toe heeft meneer Bakker dat geweigerd. Meneer Bakker had van het CIZ een indicatie OB-alg klasse 2 gekregen, waardoor hij wekelijks anderhalf uur individuele begeleiding krijgt. In 2009 ontving meneer Bakker een brief dat hij geen nieuwe indicatie voor begeleiding ontvangt omdat hij door de AWBZ-pakketmaatregel buiten de doelgroep valt.
In dit hoofdstuk komt aan bod welke individuele alternatieven er mogelijk zijn voor mensen waarvan de begeleiding is weggevallen. Bovenstaande casus geeft weer voor welk soort situaties deze voorzieningen een alternatief kunnen bieden. In dit hoofdstuk worden in de eerste twee paragrafen twee individuele good practices nader uitgewerkt, namelijk: 1. Buren voor Buren in Rotterdam en 2. Humanitas VOC Tandem in Hengelo/Enschede. De paragrafen starten met een korte beschrijving van de good practice. Vervolgens worden, voor zover mogelijk, alle indicatoren van de verschillende streefwaarden van het raamwerk (zie hoofdstuk 2) beoordeeld. In de tekst wordt met letters naar deze indicatoren verwezen. Integrale samenwerking en de rol van de zorgaanbieder worden in een aparte paragraaf beschreven, omdat hier een specifieke deelvraag over is. Achtereenvolgens komt in de paragrafen aan bod: 1. Het handelen naar de Wmo-beleidstheorie (indicatoren van streefwaarden 1,2,3,4) 2. De integrale samenwerking (indicatoren van streefwaarden 5,6) 3. De rol van de zorgaanbieder in de samenwerking (indicator van streefwaarde 6) 4. Barrières in de samenwerking 5. Conclusie good practice Het hoofdstuk eindigt met een conclusie over alle genoemde good practices. Dit hoofdstuk beantwoordt deelvraag 3, 4 en 5. 6.1
Good practice Buren voor Buren
Voor de beschrijving van het project Buren voor Buren is gebruik gemaakt van de informatie op de website van ouderenzorgaanbieder de Stromen (De Stromen, 2007). Aanvullend zijn vier interviews gehouden met respectievelijk de coördinator van het project, een ambtenaar van de deelgemeente, een manager van het Wmo-loket (de Vraagwijzer) in Charlois en een ouderenwerker van Charlois Welzijn (zie bijlage 2). Het project voor ouderen draait sinds 2008.
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
62
Algemene beschrijving Buren voor Buren Waar: In de wijk Pendrecht in Rotterdam (deelgemeente Charlois). Aanleiding: Een behoefteonderzoek door Woonstad en de Stromen in Pendrecht wees uit dat er veel sociaal isolement en eenzaamheid bestond bij ouderen en dat er behoefte was aan activiteiten. Tevens bleek dat wijkbewoners zich voor elkaar wilden inzetten. Met behulp van hun input is toen een vrijwilligersbank opgericht waaruit Buren voor Buren verder is ontwikkeld. Doel: Het project Buren voor Buren heeft als doel om wijkbewoners met elkaar in contact te brengen zodat zij iets voor elkaar kunnen betekenen. Voor cliënten is het een middel om in contact te komen met andere bewoners, ondersteund te worden en hun isolement te doorbreken. Aan de andere kant is het voor vrijwilligers een vorm van activering en uitbreiden van hun sociaal netwerk. Doelgroep: In Pendrecht wonen veel laaggeschoolde ouderen, die moeite hebben met het aangaan van contacten, financieel kwetsbaar zijn en hierdoor sneller in sociaal isolement raken. De doelgroepen van dit project zijn zowel deze ouderen als de wijkbewoners die iets voor de ander willen betekenen. Opzet: Buren voor Buren is een vrijwilligersproject waarin wijkbewoners elkaar ondersteunen. Sommige hebben behoefte aan contact, ondersteuning bij klusjes of begeleiding naar activiteiten of het ziekenhuis. Anderen bieden graag die hulp. Buren voor Buren brengt deze wijkbewoners met elkaar in contact door de aanmeldingen met elkaar te matchen. Wanneer de wijkbewoners gekoppeld zijn is het aan hen hoe vaak ze afspreken en welke ondersteuning geboden wordt. Daarnaast worden geregeld activiteitenmiddagen voor de maatjes georganiseerd in het wijkrestaurant. Het project wordt grotendeels gefinancierd door de gemeente. Werving: Zowel vragers als aanbieders worden geworven via flyers in de seniorenflats en wijkblaadjes. Ook werft de coördinator vrijwilligers via het netwerk van marktplaats vrijwillige zorg. Uitvoerenden: Het project wordt uitgevoerd door de coördinator, senioren vrijwilligers en elk jaar zijn ook een aantal eerstejaars MWD of SPH studenten voor hun stage werkzaam als vrijwilliger. Afhankelijk van welke werkzaamheden de vrijwilligers doen bekijkt de coördinator of training nodig is en biedt dat aan. De coördinator merkt dat vrijwilligers sinds de invoering van de pakketmaatregel meer geschoold moeten worden omdat de zorgvraag anders is. Buren voor Buren is voor het trainingsaanbod aangesloten bij Marktplaats Vrijwillige Zorg die expertise hebben op gebied van scholing en training. Evaluatie: De coördinator evalueert regelmatig met de vrijwilliger en vrager de voortgang. Het bereik wordt gemeten door te kijken naar het aantal gemaakte koppelingen en activiteiten.
6.1.1 Wmo-beleidstheorie: sociale redzaamheid, participatie, keuzevrijheid en sociale samenhang Sociale redzaamheid: In deze good practice wordt de zelfredzaamheid van cliënten gestimuleerd door het organiseren van activiteiten en koppelingen1b. Bij het maken van de koppelingen zoekt de coördinator naar de vraag achter de vraag waardoor vraagsturing centraal staat1b.
63
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
Participatie: Het aantal kwetsbare burgers dat om hulp vraagt stijgt, mede door de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel2a. Op het moment van onderzoek waren ongeveer 300 maatjescontacten bemiddeld. Participatie is een belangrijke doelstelling van dit project. Bij het project wordt de gedachte benadrukt dat de kwetsbare burger nog van alles kan en dat iedereen wat voor een ander kan betekenen2c. “Het is zelfs zo goed uitgepakt dat het een soort seniorenempowerment is geworden”(De Stromen). Met deze term wordt bedoeld dat de vragers die in eerste instantie heel hulpeloos leken en eigenlijk over geen vaardigheden leken te beschikken, door het project tot de ontdekking komen dat ze zelf ook dingen kunnen. Hierdoor gaan ze lekkerder in hun vel zitten en naar aanleiding van het goede contact met hun maatje geven ze aan dat ze ook wel wat voor een ander willen betekenen2d,f. De vrijwilligers zelf, soms arbeidsongeschikten, worden ook geactiveerd door dit project2f. Het project is niet aan een bepaalde ruimte gebonden, maar vindt plaats op de plekken waar de maatjes de tijd willen doorbrengen. Een aantal activiteiten wordt georganiseerd in het bereikbare wijkcentrum de Zuiderkroon2g,h. Er is een wijkbus die mensen naar de activiteiten kan brengen2g. Bij de vrijwilligers wordt bij de intake gecheckt of zij de juiste instelling hebben om met de senioren te werken, zodat de koppeling toegankelijk is2j,k. Specifieke kennis of ervaring is meestal niet nodig, tenzij de hulpvraag zwaarder is. Bij de koppeling wordt hierop gelet. Keuzevrijheid: Bij de intake wordt veel aandacht geschonken aan het achterhalen van de vraag achter de vraag3b. Hierdoor worden soms ook andere opties aangeboden dan Buren voor Buren wanneer blijkt dat dit beter aansluit. De zorgaanbieder kijkt hierbij ook naar het aanbod van anderen. Tevens vraagt de coördinator te allen tijde aan de cliënt of ze het goed vinden dat er iemand langs komt. “Ik vraag het altijd omdat mensen toch de regie over hun eigen leven moeten voeren en ik probeer ze te overtuigen van de zin maar ook van de vrijblijvendheid” (De Stromen). Daarnaast wordt door middel van evaluatie met maatjes en vragers geregeld gelegenheid gegeven om de tevredenheid te bepalen en eventueel dingen te veranderen3a. Sociale samenhang: Buren voor Buren is open voor alle mensen die ondersteuning nodig hebben, alhoewel er met name geworven wordt op eenzame ouderen4a. De wijk wordt bij het project betrokken door actief in wijkblaadjes e.d. te promoten, activiteiten in wijkcentra te houden en door alle vrijwilligers uit de wijk zelf te laten komen. Op het moment dat de wijkbewoners elkaar ontmoeten en er verbinding plaatsvindt, wordt hun sociale vangnet/netwerk vergroot en wordt de sociale samenhang verbeterd4b. 6.1.2 Intersectorale samenwerking Beschrijving van totstandkoming samenwerking De samenwerking kwam tot stand door het eerder genoemde behoefteonderzoek van Woonstad en De Stromen5c,d. Door het succes van het project wat toen is opgezet zijn andere organisaties later ook betrokken geraakt. Deze partners zijn Charlois Welzijn (CW), Onbenutte Kwaliteiten Charlois (OKC), huurdersverenigingen, het Centrum voor Dienstverlening, gezondheidscentrum Zuiderkroon en de Wijkbus5a,b. Doordat mensen in de buurt over Buren voor Buren gingen praten kreeg het project naamsbekendheid. Het project werd verder bekend door het doorverwijzen van de coördinator naar de andere organisaties in de buurt. Op uitvoeringsniveau zijn gesprekken geweest over wat men voor elkaar kon betekenen. “Heel laagdrempelig is dat uiteindelijk bij de professionals terecht gekomen. Dat mensen dus naar mij toe kwamen van: joh, wat omhelst dat Buren voor Buren eigenlijk allemaal. Kan ik daarin mee doen, kan jij daarin wat voor mij betekenen?”(De Stromen). De Stromen is binnen het project de eindverantwoordelijke5e. Alle coördinatie verloopt via deze zorgaanbieder die als enige wordt gefinancierd. De Stromen overlegt een op een met haar
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
64
samenwerkingspartners en soms vindt gezamenlijk overleg plaats. De partners houden zo de voortgang in de gaten. Verschillende rollen en verantwoordelijkheden binnen de samenwerking De verschillende samenwerkingspartners hebben in de samenwerking allemaal hun eigen rollen en verantwoordelijkheden5d. De concrete rollen van CW binnen het project zijn het bekend maken van het project en doorverwijzen bij huisbezoek door de ouderenwerker, introduceren van de coördinator van Buren voor Buren bij hun cliënten, het laten aansluiten van hun aanbod op het project en het doorgeven van signalen uit de wijk naar de andere partners. De rol van Woonstad was het verrichten van het behoefteonderzoek. Woonstad is betrokken gebleven in het project en heeft het proefabonnement op de Wijkbus voor een bepaalde periode gefinancierd. De rol van OKC is het leveren van vrijwilligers die vrijwel allemaal een uitkering hebben. Wanneer zij geschikt blijken doen zij voor minimaal 6 uur in de week vrijwilligerswerk en werken ze toe naar betaalde arbeid. Met het centrum voor Dienstverlening is een dergelijke samenwerking als met OKC6b. De samenwerking met huurdersverenigingen bestaat uit de contacten met het bestuur. Hieruit zijn vrijwilligers actief geworden bij Buren voor Buren. Zij waren in eerste instantie alleen voor sommige mensen beschikbaar om klusjes te doen maar zijn nu voor iedereen in de seniorenflat beschikbaar. De samenwerking met het gezondheidscentrum Zuiderkroon is met name het contact rondom ziekenhuisbegeleiding. Wanneer iemand naar het ziekenhuis moet en er is niemand in de naaste omgeving om mee te gaan, nemen zij contact op met Buren voor Buren. De coördinator regelt dan een passende vrijwilliger. Tevens is de coördinator aanwezig tijdens het huisartsenoverleg, waarin ze de bezorgdheid die ze om bepaalde mensen heeft kwijt kan zodat artsen hierop kunnen anticiperen. De wijkbus is er voor iedereen van 55 jaar en ouder. Mensen kunnen zich hiermee voor een bedrag van 4,50 per maand op een veilige manier verplaatsen binnen de wijk. Door samenwerking met de Stromen is er geregeld dat de wijkbus ook ’s avonds en in het weekend rijdt. Hiervoor is een vrijwilliger van Buren voor Buren opgeleid door de Wijkbus (rijvaardigheid, attitude naar senior, sociale vaardigheden). Dit levert voor de wijkbus een extra chauffeur voor overdag op. De rol van de gemeente is het (gedeeltelijk) financieren van het project en het bijeenbrengen van verschillende professionals om verbindingen te maken. Verder is de deelgemeente aanwezig bij samenwerkingsoverleggen en spreekt ze zich positief uit over het project naar de stad. De gemeente ziet het verder als haar taak om op de hoogte te blijven en de benodigde ondersteuning te bieden. Tenslotte ziet de gemeente het zorgen voor voldoende vrijwilligers als gedeelde verantwoordelijkheid6c. Marktplaats Vrijwillige Zorg is een organisatie die bestaat uit samenwerkingspartners binnen Rotterdam waarbij veel zorgorganisaties omtrent vrijwilligerswerk aangesloten zijn. Samenwerking met hen biedt mogelijkheid om vrijwilligers van elkaar te ‘lenen’ en het gebruik te maken van hun scholing. 6.1.3 Rol van de zorgaanbieder De zorgaanbieder in dit project neemt meerdere rollen aan (zie figuur 22). Allereerst vervult ze de rol van coördinator die de wijkbewoners bij elkaar brengt, activiteiten organiseert, het project bekend maakt, samenwerking aangaat en communiceert met anderen6d. Ten tweede is de rol van de zorgaanbieder om cliënten door te verwijzen wanneer blijkt dat zij geen geschikte vrager/vrijwilliger zijn voor het project Buren voor Buren. Zo worden ook activiteiten van samenwerkingspartners, zoals de wijkbus, door de zorgaanbieder gepromoot. Het zoeken naar de juiste hulp voor vragers is een rol die volgens de coördinator versterkt is door de pakketmaatregel. “Sinds de AWBZ uitgekleed is zijn er natuurlijk heel veel mensen heel veel ondersteunende begeleiding verloren. Ik merk dat gigantisch binnen het project. (De Stromen).
65
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
Deze mensen hebben niet persé de hele begeleiding verloren, meestal is het gedeeltelijk. Hierdoor vallen vaak de gesprekken weg, het bijhouden van de administratie etc. “Al die vragen komen dan nu bij mij, bij Buren voor Buren” (De Stromen). De coördinator kan een deel van deze nieuwe vragen wel inwilligen, omdat er vrijwilligers bij zitten die deze hulpvraag aankunnen, maar niet altijd. De coördinator krijgt ook hulpvragen binnen in de persoonlijke ondersteuning, bijvoorbeeld het verschonen van een licht dementerende voorafgaand aan een activiteit. “Dit is eigenlijk niet mijn insteek, ik probeer het terug te geven bij diegene Figuur 22: Rol zorgaanbieder bij wie die expertise thuishoort. (..) maar als er niet voldoende uren worden afgegeven door de AWBZ dan laat je het uiteindelijk toch verlenen” (De Stromen). Ten derde ziet de zorgaanbieder het als rol om anderen te informeren over de AWBZ en Wmo, omdat zij hiervan de kennis hebben. Een vierde rol is het bepalen van competenties van de vrijwilligers. De kwaliteiten van de Stormen die van pas komen bij deze rollen zijn dat ze kennis hebben op het gebied van zorg, over de sociale kaart en het geven van advies. Andere kwaliteiten zijn dat ze signalen oppikken, initiatief nemen en openstaan voor samenwerking met anderen. Of er persé een zorgaanbieder in dit project betrokken dient te zijn wordt niet door alle partijen hetzelfde ervaren. Volgens de gemeente zou het eventueel ook mogelijk zijn om het project zonder zorgaanbieder uit te voeren, maar is het wel cruciaal dat iemand zoals de huidige coördinator de matches maakt. Het lijkt hen ook niet wenselijk dat de zorgaanbieder zich hier helemaal van terugtrekt. “Ik denk dat juist de kracht is dat je zorg en welzijn combineert omdat voor veel meer mensen allebei de facetten belangrijk zijn. Hoe ouder mensen worden zijn allebei die dingen gewoon precare en dan heb je ook allebei de partners nodig. Ik zou het heel jammer vinden als zorginstellingen weer helemaal op slot zouden gaan en alleen maar voor hun eigen locatie dingen zouden doen” (Gemeente). De zorgaanbieder is van mening dat ze zeker een rol heeft bij het ondersteunen van deze groep burgers. Barrières in de samenwerking De samenwerking tussen de partijen levert mooie kansen op. Zo vullen partners elkaar aan, vindt er onderlinge uitwisseling plaats waardoor het wiel niet telkens opnieuw hoeft worden uitgevonden en zet ieder zijn eigen expertise in. In de samenwerking zijn er ook diverse barrières (zie figuur 23). De eerste barrière die wordt ervaren is dat men wordt geacht om samen te werken om subsidies te krijgen, maar dat de concurrentie ook steeds meer toeneemt. Hierdoor bestaan spanningen tussen aanbieders van Charlois. Iedereen wil een zo groot mogelijk stuk van de taart. Op het moment wordt er daarom veel nieuws ontwikkeld waarvan verschillen niet duidelijk zijn. Zo bestaan er bijvoorbeeld in de directe omgeving van Buren voor Buren twee vergelijkbare projecten. Meer samenwerking kan ervoor zorgen dat er minder overlap is tussen activiteiten en dat organisaties elkaar aanvullen in plaats van met elkaar te concurreren. Organisaties merken echter ook op dat er met alleen maar samenwerking niets van de grond komt. Door het zelf op te zetten ontstaat tevens meer zekerheid over het ontvangen van middelen. Partijen kijken daarom vaak eerst naar wat ze zelf willen doen en later wat anderen
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
66
mogelijk nog hierin kunnen betekenen. Een uitdaging die hierin wordt waargenomen is dat producten worden opgezet ten bate van de organisatie in plaats van de cliënt. “Organisaties zouden het lef moeten hebben om ook een initiatief te stoppen wanneer blijkt dat dit niet aan de behoefte voldoet van de cliënt en wanneer iets niet loopt” (Vraagwijzer). Ten tweede zijn er nog andere aanbieders die mogelijk hadden mee kunnen doen in het project, maar niet hierbij betrokken zijn. Zo is de Vraagwijzer pas vrij recent over het project geïnformeerd, terwijl het project al ruim twee jaar bestond en zij een belangrijke partner zijn om door te verwijzen. Figuur 23: Barrières in samenwerking Ten derde vormt het (gebrek aan) kennis over de AWBZ en de Wmo bij partners volgens de zorgaanbieder een barrière. Er bestaat hierdoor een neiging om meteen te kijken naar wat een professional kan doen, terwijl soms andere mogelijkheden binnen de Wmo veel passender zijn. Ten vierde zijn volgens de gemeente de organisaties op bestuursniveau wel op de hoogte van elkaars kwaliteiten en zwakkere punten en weten ze elkaar te vinden. Op uitvoeringsniveau weten ze dat vaak echter niet, terwijl zij juist kunnen doorverwijzen. 6.1.4 Conclusie project Buren voor Buren Buren voor Buren is een project dat inspeelt op het ondersteunen van ouderen met een lichte beperking door maatjescontacten tussen senioren wijkbewoners te bewerkstelligen. Het project heeft sinds de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel meer (en zwaardere) hulpvragen gekregen. De good practice wordt door deze nieuwe hulpvragers als een alternatief gezien voor de individuele begeleiding in de AWBZ. De zorgaanbieder neemt in dit project een prominente rol aan als actieve initiatiefnemer en coördinator, doorverwijzer, promoter en expert. Zonder de inzet die de zorgaanbieder levert zou het project niet langer bestaan. Dit betekent echter niet dat het persé een zorgaanbieder dient te zijn die deze rol vervult, de welzijnsorganisatie is mogelijk ook in staat om deze taken over te nemen. De toegevoegde waarde van de zorgaanbieder uit zich wel in de contacten, signaalfunctie, faciliteiten etc. In deze good practice wordt veelal gehandeld vanuit de Wmo-beleidstheorie. Het achterhalen van de echte vraag van de hulpvrager en het stimuleren van de eigen kracht vormen twee belangrijke uitgangspunten. Het project zorgt ervoor dat kwetsbaren actiever worden en gaan participeren. Eventuele verbeterpunten in deze good practice zijn de competenties van de vrijwilligers (nu de hulpvraag zwaarder wordt)2k, ontschotting4a, gezamenlijk opstellen van doelen5c en een duidelijke rolverdeling5d. De meeste indicatoren van het raamwerk bleken goed beoordeelbaar te zijn, op een aantal indicatoren van participatie na die voor elk maatjescontact kunnen verschillen2b.2g,2h. 6.2
Good practice Humanitas VOC Tandem
Voor de beschrijving van het project VOC Tandem is gebruik gemaakt van de informatie op de website van de VOC Tandem (VOC Tandem, 2009). Aanvullend zijn interviews gehouden met de twee projectleiders van het project, twee ambtenaren van de gemeente Enschede, een manager van Humanitas onder Dak, de teamleider van Stichting Welzijn Ouderen Hengelo, manager van de Vrouwenopvang en een verzorgende van Livio. Het project voor kwetsbare burgers bestaat sinds 1998.
67
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
Algemene beschrijving VOC Tandem Waar: Humanitas VOC Tandem staat voor Vrijwillig Ondersteunend Contact. Het project is actief in de Achterhoek, Steenwijkerland en in Twente en is momenteel genomineerd door het Oranje Fonds groeiprogramma voor verdere implementatie in Nederland. Aanleiding: Verschillende hulpverleninginstellingen in Twente hadden de wens om contactmogelijkheid aan te bieden aan (oud)cliënten. De behandelduur werd noodgedwongen steeds korter waardoor cliënten eerder op zichzelf waren aangewezen. Vaak ontbrak bij deze cliënten het sociale netwerk waardoor ze makkelijk terugvallen in de oude problematiek. Om dit te voorkomen werd in 1998 Humanitas VOC Tandem (voortaan VOC) opgericht. Doel: VOC is een vrijwilligersproject dat als doel heeft om mensen die in een sociaal isolement zijn geraakt, door middel van een maatjescontact, in staat te stellen dit isolement te doorbreken en/of verder vereenzaming te voorkomen. Waar mogelijk wordt een nieuw sociaal netwerk opgebouwd. Een tweede doel van het project is het bevorderen van samenwerking tussen (hulpverlenings) instellingen en vrijwilligersorganisaties. Doelgroep: VOC is een ‘breed’ maatjesproject: deelnemers kunnen zich ongeacht hun achtergrond aanmelden. Alle vragers hebben wel een gezamenlijk kenmerk: sociaal isolement. Niet elk persoon in sociaal isolement is echter een geschikte kandidaat. VOC heeft een duidelijk profiel van wie ze wel of niet aannemen; alleen de ‘hoopvollen’ (Machielsen) die te activeren zijn. Opzet: De Tandem is de metafoor voor de methodiek. De deelnemer zit aan het stuur en de vrijwilliger trapt mee om gezamenlijk bij het doel te komen. Om goede koppelingen te maken tussen de vrijwilliger en de vrager wordt met beiden een intakegesprek gehouden. Hulpvrager en maatje bepalen vervolgens samen welke ondersteuning wordt geboden. Werving: Om vrijwilligers en vragers te werven worden de media ingeschakeld en gebruik gemaakt van de vrijwilligerscentrale. Veertig procent van de vragers melden zichzelf aan voor het project, de rest wordt doorverwezen via MEE, Wmo-loket en hulpverleningsinstellingen. Uitvoerenden: Vrijwilligers voeren het project uit, ondersteund door vier professionals van Humanitas. De vrijwilligers krijgen een basistraining van drie dagdelen waarin veel aandacht is voor fasering van contact. Daarnaast is er een keer per zes weken een terugkombijeenkomst. Op deze avonden bespreken vrijwilligers hoe het contact gaat en krijgen ze tevens een stukje theorie van externe trainers. Daarnaast zijn er nog twee keer per jaar thema-avonden en organiseert Humanitas voor specifieke groepen nog 1/2 keer per jaar extra intervisie. Evaluatie: Financiers kijken drie keer per jaar naar het aantal koppelingen dat zijn gemaakt. De partners evalueren het wel of niet slagen van koppelingen. Met de cliënt wordt eens per 2/3 maanden de doelen geëvalueerd en met vrijwilligers eens in de zes weken.
6.2.1 Wmo-beleidstheorie: sociale redzaamheid, participatie, keuzevrijheid en sociale samenhang Sociale redzaamheid: In de doelstelling van het project wordt duidelijk dat men beoogt om de zelfredzaamheid van cliënten te verbeteren. Dit wordt gedaan door participatie te organiseren voor de
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
68
cliënt1a. Bij het maken van koppeling vindt VOC Tandem het heel belangrijk dat er wordt gewerkt vanuit de vraag van de cliënt1b. Participatie: In het project ondersteunt de vrijwilliger als ‘maatje’ een deelnemer bij het doorbreken van zijn of haar isolement. Waar mogelijk ondersteunt hij/zij ook bij de opbouw van een nieuw, eigen sociaal netwerk. Dit doen de maatjes door bijvoorbeeld de vragers te bezoeken, samen te praten en die activiteiten te ondernemen die de deelnemer in staat stelt zijn/haar eigen plek in de samenleving (weer) met plezier in te nemen. In het contact van de maatjes wordt benadrukt om te kijken naar de mogelijkheden in plaats van de beperkingen2c. Dit sluit aan op bevorderen van participatie, omdat mensen op een zodanige manier worden ondersteund dat ze gaan participeren in de samenleving. Mensen komen hierdoor meestal na een jaar ook echt in breder sociaal netwerk. Een voorbeeld is de vrijwilliger waarvan het maatje nu naar de gymvereniging gaat, zich heeft aangemeld bij de bibliotheek en computercursus gaat volgen2d,e. Doordat het sociale netwerk is uitgebreid is de leefwereld van deze cliënt breder geworden. Naast participatie van de vragers worden de vrijwilligers zelf ook geactiveerd; er is sprake van actief burgerschap2f. “Je kunt ook heel veel bereiken bij de vrijwilligers zelf. Het project resulteert dan ook in activatie van de vrijwilligers. Als je kijkt wat voor opleidingen die mensen allemaal hebben gevolgd nadat ze vrijwilliger zijn geweest: MBO/HBO/WO…, betaalde baan terwijl ze nooit eerder gewerkt hebben” (VOC). Dit project is niet aan een bepaalde ruimte gebonden, maar vindt plaats op de plekken waar de maatjes de tijd willen doorbrengen2i. Bij de vrijwilligers wordt bij de intake ‘gecheckt’ of zij de juist competenties hebben, afgezien van de training die ze krijgen, zodat de koppeling toegankelijk is2j,k. Tijdens de intake wordt veel aandacht geschonken aan het maken van zorgvuldige passende koppelingen. Volgens de zorgaanbieders zijn namelijk niet alle vrijwilligers geschikt om met de (zwaardere) doelgroep om te gaan en hen aan te zetten tot participatie. Keuzevrijheid: In de good practice kunnen zowel vrijwilligers als vragers aangeven wat zij willen in het maatjescontact en kunnen ze aangeven wanneer het hun niet bevalt3a. Er zijn regelmatig evaluatiemomenten waar hier bijzondere aandacht aan wordt geschonken. Tijdens het maatjescontact is het tevens de bedoeling dat de invulling is gebaseerd op de wens van de cliënt3b. Hij/zij dient te bepalen wat er gedaan wordt. Sociale samenhang: Sociale samenhang bevorderen komt in dit project tot uiting doordat het voor alle doelgroepen is, mits zij ‘activeerbaar’ zijn4a. Hiermee beoogt VOC Tandem de doelgroepen te ontschotten. Het is bij dit project niet persé zo dat maatjes wijkbewoners van elkaar zijn. De wijk wordt daarom niet direct betrokken op eigen wijkbewoners met een beperking, behalve in de werving van maatjes4b. 6.2.2 Intersectorale samenwerking Beschrijving van samenwerking VOC werkt vanaf de start met andere organisaties samen. Het aantal samenwerkingspartners breidt zich nog steeds uit. De samenwerking is gestart toen een districtmanager van Humanitas op een bepaald moment signaleerde dat er veel vragen binnenkwamen voor (meer dan alleen telefonische) nazorgcontacten. Ook op andere organisaties was er behoefte aan het ontwikkelen van een dergelijke vorm van contact. De partijen zijn met elkaar om de tafel gaan zitten er is een behoefteonderzoek gedaan. Als gevolg hiervan heeft de vereniging Humanitas in samenwerking met de Telefonische Hulpen dienstverlening Oost Nederland, Tactus, Thuiszorg Centraal Twente en het Platform Maatschappelijke Opvang Twente, VOC Tandem opgericht5a,b,c. Humanitas was de meest voor de hand liggende organisatie om het project uit te gaan voeren, de andere partnerorganisaties fungeerden als verwijzers en boden ruimte voor groepsbijeenkomsten5,d,e. De directieleden van die organisaties
69
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
vormen tevens tot 2005 de stuurgroep van VOC, wat later intern door een overkoepelend Twents bestuur van Humanitas is overgenomen. Momenteel heeft VOC contacten met 1300 organisaties in Twente. Deze organisaties zijn op hele verschillende manieren bij VOC betrokken geraakt, bijv. door voorlichting, netwerken, via MEE etc. Met acht organisaties hiervan werkt VOC het meest intensief samen: Humanitas onder Dak, Maatschappelijk werk, Thuiszorg Livio, Dimens (GGZ), Mediant (GGZ), Vrouwenopvang, Tactus, Avelijn en Kroesing. Deze organisaties hebben maandelijks contact met VOC en verwijzen vaak door. De samenwerking met de partners is los van elkaar, de andere partners werken niet met elkaar samen in het kader van VOC. Van een aantal van deze partners wordt nu beschreven hoe ze betrokken zijn geraakt als samenwerkingspartner. Humanitas Onder Dak is in 2000 betrokken geraakt doordat zij destijds in hetzelfde gebouw zaten als VOC en iemand gesignaleerd had dat ze mogelijk aanvullend konden werken. Sinds deze samenwerkingstart praten de directeur en de projectleider een aantal keer per jaar bij over hun samenwerking naar wens verloopt. VOC moet een bepaald aantal koppelingen halen om het geld van de gemeente te krijgen. Beide zijn ervoor verantwoordelijk dat dit goed loopt. Livio is sinds 2009 met VOC gaan samenwerken. Zij waren door MEE Twente hiertoe aangezet nadat een cliënt een deel van de OB had verloren. Regelmatig wordt besproken hoe het proces verloopt en wat eventueel verbeterd kan worden. Het contact is intensiever wanneer het niet ‘klikt’ tussen de maatjes. Na een jaar wordt de samenwerking geëvalueerd. Vrouwenopvang Overijssel (VOO) is sinds september 2009 een samenwerkingspartner van VOC. Vanuit de organisatie werd het belangrijk gevonden om vrijwilligers beleid op te richten en daar is de samenwerking met VOC uit voortgevloeid. De pakketmaatregel had hier niets mee te maken, omdat de gemeente momenteel nog de ondersteuning betaalt. VOO heeft naast de evaluatie bij de afronding van individuele maatjesprojecten 2/3 maal per jaar een evaluatie met de projectleider. Hierin wordt besproken hoe de samenwerking verloopt, hoeveel matches er worden gemaakt en wat barrières zijn. Stichting Welzijn voor Ouderen heeft sinds vijf jaar samenwerking met VOC. Ze kennen elkaar van het platform voor vrijwilligersorganisaties en hieruit is samenwerking ontstaan. Binnen het project is Humanitas de verantwoordelijke5e. Dit betekent niet dat zij altijd het initiatief nemen in de samenwerking. Het initiatief voor koppelingen komt binnen de samenwerking vaak van de hulpverleningsinstellingen. Daarnaast heeft MEE door de pakketmaatregel ook een belangrijke rol in het tot stand brengen van samenwerking. Humanitas heeft sinds de invoering van de pakketmaatregel meer instroming, met name doordat MEE er voor heeft gezorgd dat de contacten zo waren dat VOC iets zou kunnen beteken voor de mensen die hun indicatie waren kwijtgeraakt. VOC is dus door de invoering van de pakketmaatregel meer op de kaart gekomen; door de pakketmaatregel zijn (nieuwe) samenwerkingsverbanden met andere organisaties sterker geworden (dit geldt niet voor alle organisaties). Ook zijn er nieuwe afspraken gemaakt met instanties dat vrijwilligers extra ondersteuning kunnen krijgen door middel van deskundigheidsbevordering6b. De doelgroepen die er bij komen zijn heel divers; allochtone vrouwen, ouderen, dak- en thuislozen. De hulpvraag die deze vragers hebben, met name degene die hun indicatie zijn kwijtgeraakt en nu zijn doorverwezen, verschilt van vroeger. Eerst waren het gewone mensen die in sociaal isolement zaten. Nu komen er steeds meer mensen bij die een specifieke aanpak nodig hebben. Gevraagd wordt om het aanbrengen van een stukje structuur, meegaan naar instanties of ondersteuning bij de administratie. Bij bepaalde groepen dient VOC hierdoor vrijwilligers in te zetten die meer (aan) kunnen.
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
70
Verschillende rollen binnen de samenwerking De verschillende samenwerkingspartners hebben in de samenwerking allemaal hun eigen rol en kwaliteiten. De rol van Humanitas VOC is alles doen om de doelstellingen te bewerkstelligen en de koppelingen te maken. Dit betekent ook de promotie en netwerken. VOC heeft tevens een signalerende functie; zij verwijzen door wanneer nodig. De gemeenten in de regio zijn ook op meerdere niveaus betrokken bij het project6c. Zo hebben sommige gemeenten meegeholpen bij het opzetten van de voorziening. Op uitvoeringsniveau zijn gemeenten betrokken door zowel vrijwilligers als vragers aan te melden via het Wmo-loket/sociale dienst. Het verschilt per gemeente in hoeverre de gemeente op beleidsniveau een regierol neemt om partijen bij elkaar te brengen en samenwerking te bevorderen. Verschillend is ook of gemeenten VOC financieren. Voor de hoogte van de subsidie kijkt de gemeente naar het aantal koppelingen, waarbij alleen VOC wordt gefinancierd. SWO heeft ouderadviseurs in dienst die mensen van 75+ bezoeken. Daarmee vervullen zij een belangrijke signalerings- en verwijzende functie naar VOC, ook al vormen ouderen niet VOC’s eerste doelgroep. Dit gebeurt vaker na de invoering van de pakketmaatregel. SWO overlegt ook met VOC over cliënten om te bepalen naar welke organisatie zij het beste kunnen gaan. 6.2.3 Rol van de zorgaanbieder Zorgaanbieders zijn zich ervan bewust dat zij niet altijd begeleiding zelf hoeven te bieden. “Alles wat bij ons in begeleiding zit hoeft ook niet persé door een professionele kracht gedaan te worden. Wat een onzin! De administratie op orde maken, waarom zouden wij dat moeten doen? Dat hoeft helemaal niet. Zo zijn er nog wel meer dingen; vrijetijdsbesteding of sociaal netwerk opbouwen. Dat kunnen wij wel doen, doen we ook wel, maar dat hoeft niet bij iedereen. Daar kan je ook iemand uit de maatschappij gebruiken die dat met jou op een hele andere manier doet zonder dat daar altijd dat professionele labeltje aan hoeft te hangen”(HOD). Toch zijn bij het initiatief diverse zorgaanbieders betrokken en vervullen ze bepaalde rollen (zie figuur 24)6d. In deze paragraaf worden alleen de rollen van de organisaties besproken die participeerden in het onderzoek. Humanitas onder Dak (HOD): De rol van HOD is divers. Doorverwijzen, Figuur 24: Rol zorgaanbieder meegaan bij de intake, en het beantwoorden van vragen. Een mogelijke rol in de toekomst wordt het aanbieden van specifieke training aan vrijwilligers over de doelgroep. Een andere rol is het op de kaart zetten van VOC. Livio: De zorgaanbieder Livio vervult door de pakketmaatregel de rol van doorverwijzer naar VOC. “We merken dat omdat ze zelf niet meer kunnen begeleiden vanwege de pakketmaatregel, dat ze doorverwijzen” (VOC). Een andere rol is dat Livio bij het intakegesprek aanwezig is en regelmatig contact houdt met de vrijwilliger en VOC over hoe het gaat. Daarnaast houdt Livio door middel van het zorgdossier ‘in de gaten’ wat door de vrijwilliger wordt gedaan en of dit ook financieel haalbaar is voor de cliënt. Vrouwenopvang Overijssel: VOO brengt geïnteresseerde cliënten in contact met VOC en is bij de intake betrokken voor het maken van afspraken. Daarnaast geeft VOO 2/3 keer per jaar
71
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
training/voorlichting aan de groep vrijwilligers van VOC om hun meer te leren over de doelgroep en geven zij de vrijwilliger ook verder informatie. Tenslotte helpt VOO VOC om het project naar Zwolle uit te breiden en neemt zij gezamenlijk initiatief om samen met VOC een maatjesproject op te zetten voor kinderen. Alle betrokken partijen vinden dat de zorgaanbieder een rol te vervullen heeft in dit project. Met name het doorverwijzen en het uitwisselen van expertise wordt belangrijk gevonden in het project mede omdat het voor andere organisaties soms een nieuwe tak van sport is. Barrières in de samenwerking In de samenwerking worden de korte lijntjes als zeer positief gezien. Daarnaast zien de partners VOC als een waardevolle aanvulling op hun diensten, wat in sommige gevallen ook zorgt dat de doorstroom naar participatie bij de aanbieder beter loopt. Tevens hebben zorgaanbieders er belang bij om mensen in beeld te houden, waarvoor ze organisaties nodig hebben die signalen opvangen. Door hierdoor te investeren, bijvoorbeeld in de samenwerking met VOC, zijn zij nog steeds op afstand betrokken bij de cliënt en houden ze ook de deur voor de cliënt open. De partners ervaren echter ook diverse barrières in de samenwerking (zie figuur 25). Ten eerste kan de onderlinge afstemming tussen wat de hulpverlener doet en wat de vrijwilliger doet beter. Voorkomen dient te worden dat de vrijwilliger niet op hulpverleningsniveau gaat zitten. Hierdoor ontstaat in de praktijk nog wel eens wrevel. Hulpverleners daardoor verwijzen minder snel door omdat zij het project als concurrentie ervaren of negatief zijn over het resultaat; er is een kloof tussen vrijwilligers en professionals. “Waar mensen de neiging toe hebben, en ik denk dat dat een beetje hulpverleningseigen is, dat mensen het zo goed mogelijk willen doen. Figuur 25: Barrières in samenwerking ‘Niemand weet eigenlijk hoe dat moet dan ik, want ik ben de professional.’ Ontzettend arrogant maar zo is het denk ik wel. Men moet sneller durven loslaten. De vrijwilliger kan het soms net zo goed. Je kan niet tot in lengte van dagen iemands hand blijven vasthouden” (HOD). Ten tweede is de samenwerking vaak of op beleidsniveau en weten de uitvoerenden er weinig van af. VOC is vaak niet organisatiebreed bekend. De interne communicatie in organisaties vormt een barrière. Bij de medewerkers van de partnerorganisaties dient volgens VOC meer bekend te worden dat ze een maatje kunnen inschakelen, waardoor meer koppelingen kunnen worden gemaakt. Voor hen is nu nog vaak niet bekend wat VOC precies doet en wat het verschil is met anderen. Ten derde zijn partners niet allemaal op de hoogte van de doelstellingen en de meeste hebben ook geen invloed (gehad) op de inhoud hiervan. Hierdoor zijn ze minder betrokken. Ten vierde merkt VOC op: “Het is een uitdaging om in deze tijden dat je over en weer wat aan elkaar hebt en dat het zo ook wordt ervaren ‘value added partnership”(VOC) . Zij ervaren dat je samen meer kan bereiken dan alleen, maar dat dit samenwerken niet zo makkelijk gaat. “Een uitdaging is dat ze ons niet zien als concurrent, maar als aanvulling. Soms zit je ergens en dan zeggen ze: ja, maar dat is er toch al. Of ‘jullie gaan toch niet dit en dit overnemen’? (..) Het
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
72
blijft een uitdaging om je positie goed helder te maken en te zorgen dat je elkaar niet gaat weg beconcurreren” (VOC). 6.2.4 Conclusie project VOC Tandem Deze good practice richt zich op het voorkomen en doorbreken van sociaal isolement van mensen met een lichte beperking. Door maatjescontacten te faciliteren worden kwetsbaren geactiveerd om hun sociale netwerk uit te breiden. Veelal is het maatjescontact een aanvulling op wat de hulpverlening aanbiedt/aanbood. Dit verschilt van de andere projecten. Het project bestond al ruime tijd voor de invoering van de Wmo en de pakketmaatregel. In de afgelopen tijd is wel meer vraag gekomen naar koppelingen, mede door de pakketmaatregel. Het project kan hierdoor als een alternatief worden gezien voor de individuele begeleiding die eerst in de AWBZ werd geboden. Zorgaanbieders spelen in het project een rol als signaleerder, doorverwijzer, overdrager van kennis, betrokkene bij intake, onderhouders van contacten en promoters van VOC. De zorgaanbieders zijn hiermee meer op de achtergrond aanwezig, in plaats van uitvoerend in het bieden van begeleiding. Zonder zorgaanbieders zou het project volgens de betrokkenen waarschijnlijk echter niet goed kunnen draaien, omdat zij zorgen voor draagkracht, expertise en met name nieuwe hulpvragers. In de good practice zijn duidelijke doelstellingen van de Wmo terug te vinden. Keuzevrijheid en activatie van de kwetsbare burger staan centraal. Tevens wordt veel aandacht geschonken aan het competent maken van vrijwilligers (in vergelijking met de andere projecten). Eventuele verbeterpunten in deze good practice zijn het alleen maar richten op ‘hoopvollen’2i,2j, betrekken van de wijk4b, gezamenlijk opstellen van de doelen met huidige partners5c, rollen zijn duidelijk voor alle partijen5d, betrokkenheid van sommige gemeenten6c, zorgaanbieder die vast wil houden aan AWBZ6d. De meeste indicatoren van het raamwerk bleken goed beoordeelbaar te zijn, op een aantal indicatoren van participatie na die voor elk maatjescontact kunnen verschillen2b.2g,2h. 6.3
Conclusie individuele voorzieningen
De twee bovengenoemde individuele voorzieningen draaien voornamelijk om ontmoeting, (praktische) ondersteuning en uitbreiding van het netwerk van kwetsbare burgers door een op een contact. Hierdoor vormen de projecten een alternatief voor individuele begeleiding. Beide good practices laten zien dat vrijwilligers (met ondersteuning van professionals en training) goed in staat zijn om kwetsbare burgers ondersteuning te bieden. Het contact met de vrijwilligers is volgens de betrokkenen soms juist beter dan met een professional, omdat de vrijwilliger veel dichter bij de deelnemer staat. Belangrijk verschil tussen de projecten is dat er bij de een sprake is van een maatjescontact in de wijk door met name senioren, terwijl het andere maatjesproject veel breder is en meer als aanvullend op de hulpverlening wordt gezien. Bij Buren voor Buren worden soms activiteiten georganiseerd voor de maatjes, terwijl dat bij VOC Tandem niet zo is. Een ander belangrijk verschil is dat bij de een de zorgaanbieder de initiatiefnemer is, terwijl het bij de ander een vrijwilligersorganisatie is. Dit bepaalt ook de verschillende rollen die de zorgaanbieder aanneemt. Bij Buren voor Buren is de zorgaanbieder erg actief als coördinator, bij VOC zijn de zorgaanbieders meer toeziende samenwerkingspartners die deelnemers en kennis leveren. De rol van de zorgaanbieder wordt in beide casussen erg gewaardeerd. In beide projecten zijn veel aspecten van de Wmo-beleidstheorie zichtbaar. Met name het activeren van kwetsbare burgers en het aanspraak doen op hun eigen kracht vormt een belangrijk streven. Het raamwerk bleek een goed instrument om een beoordeling te maken, zij het dat het lastig was om een uitspraak te doen over toegankelijkheid, omdat dit zo per maatje kan verschillen. Verbeterpunten voor het handelen naar de Wmo-beleidstheorie verschillen per project, maar liggen met name in het gezamenlijk opstellen van doelen en rollen met de huidige partners.
73
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
7
Conclusie
Dit onderzoek heeft als centrale vraag welke rol zorgaanbieders vervullen in de ondersteuning van de participatie van mensen met een lichte beperking na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel. Om deze vraag te beantwoorden zijn vijf deelvragen geformuleerd, gericht op: 1. wat zorgaanbieders merken van de AWBZ-pakketmaatregel, 2. hoe zorgaanbieders reageren op de pakketmaatregel, 3. wat good practices van alternatieve vormen van individuele en collectieve begeleiding zijn waarin zorgaanbieders een rol spelen, 4. welke rol de zorgaanbieder vervult tijdens de samenwerking met andere partijen en 5. in hoeverre er in alternatieven die ontstaan gehandeld wordt vanuit de Wmobeleidstheorie. Dit hoofdstuk beantwoordt deze deelvragen en eindigt met een slotconclusie als antwoord op de hoofdvraag. 7.1
Deelvraag 1 en 2: Gevolgen voor zorgaanbieders en reacties van zorgaanbieders
De pakketmaatregel heeft bij het merendeel van de zorgaanbieders die in dit onderzoek telefonisch zijn gesproken voor bepaalde onrust, onzekerheid en verontwaardiging gezorgd. Deze organisaties waren bezorgd over de gevolgen voor hun cliënten, maar ook voor het verder functioneren van de organisatie. Dit was met name voordat de herindicaties begonnen, omdat de zorgaanbieders op dat moment nog niet goed wisten wat hen te wachten stond. Op het moment van dit onderzoek was er bij bijna alle zorgaanbieders (in meer of mindere mate) sprake van een inkomstenverlies door het wegvallen van indicaties bij cliënten. Van te voren werd op basis van onderzoek van HHM verwacht dat zorgaanbieders 27 procent van hun OB/AB cliënten voor begeleiding kwijt zouden raken (Dam et al., 2009). Hoewel de exacte getallen bij zorgaanbieders in dit onderzoek vaak (nog) niet bekend waren, lieten de geschatte cijfers zien dat de uitval van hun cliënten meestal lager bleek te zijn dan verwacht. Bij de onderzochte GGZ-instellingen raakte gemiddeld 5-10% van de cliënten de indicatie kwijt en bij de onderzochte ouderenzorgorganisaties gemiddeld 10-15%. Mogelijke verklaringen voor het verschil tussen de verwachtingen en de uitkomsten van dit onderzoek zijn dat deze organisaties voor veel cliënten bezwaar hebben ingediend en/of dat zij veelal een doelgroep hadden die matig of ernstig beperkt is. Doordat er op het moment van onderzoek nog veel bezwaarprocedures liepen, kan het zo zijn dat in de toekomst wel meer uitval merkbaar zal zijn bij zorgaanbieders. De verschillen in uitval tussen (vergelijkbare) organisaties zijn groot (tussen 0% en 40%), net als de verschillen in andere ervaren gevolgen. Waar een deel van de zorgaanbieders bijna niets merkte, moest bij een vijfde van de zorgaanbieders in dit onderzoek voorzieningen samengevoegd of gesloten worden en werd er gereorganiseerd. De meest aannemelijke verklaring voor deze verschillen tussen organisaties in dit onderzoek is het verschil in ernst van de beperkingen van cliënten. Naast inkomstenverlies door uitval merkte een kwart van de zorgaanbieders die telefonisch zijn gesproken dat de nieuwe instroom van cliënten was verminderd. Dit baarde hen zorgen voor het voortbestaan van bepaalde producten in de toekomst. Een ander gevolg dat zorgaanbieders benoemden was het wegvallen van de signaleringsfunctie van de zorgaanbieder. Verder was extra (administratief) werk vaak een gevolg voor de zorgaanbieders en hadden ze het gevoel afhankelijker te zijn geworden van gemeenten voor hun inkomsten. Desondanks gaven de meeste van deze organisaties - met name binnen de GGZ-instellingen - aan dat de gevolgen voor hun organisatie mee blijken te vallen. Als onderzoeker valt het op dat hoewel sommige zorgaanbieders zeggen dat het meevalt, zij tegelijkertijd wel veel gevolgen benoemen. Mogelijk komt dit doordat zij heftigere gevolgen verwachtten en er redelijk mee om kunnen gaan.
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
74
Vrijwel alle zorgaanbieders benoemden dat er ook een aantal positieve gevolgen van de pakketmaatregel zijn. Het stimuleerde hen tot efficiënter werken en tot herbezinning van hun aanbod. Dit leidde bij een klein aantal zorgaanbieders reeds tot betere profilering, positionering en efficiëntie van hun diensten. De pakketmaatregel bracht tevens vernieuwing in de omgang van zorgaanbieders met cliënten; bij een drietal zorgaanbieders werden hulpverleners bijvoorbeeld meer getraind om cliënten tot participatie en zelfredzaamheid te stimuleren. Tenslotte benoemden veel zorgaanbieders de pakketmaatregel als een oefening om zich voor te bereiden op toekomstige bezuinigingen. 7.2
Deelvraag 2: (Re)acties van zorgaanbieders
De (re)acties van zorgaanbieders op de pakketmaatregel waren binnen de GGZ en de ouderenzorg erg vergelijkbaar, hoewel de ouderenzorgorganisaties vaak actiever reageerden dan de GGZaanbieders. Waarschijnlijk komt dit doordat de ouderenorganisaties in dit onderzoek meer merkten van de gevolgen van de pakketmaatregel dan de GGZ organisaties. In eerste instantie overwogen zorgaanbieders meestal intern de situatie. Bij alle onderzochte zorgaanbieders uitte zich een reactie dat zij de cliënten niet zomaar wilden laten gaan. De reactie van de zorgaanbieders bestond daarom allereerst uit een poging om het aanbod vast te houden (bijvoorbeeld door bezwaarprocedures) of door aanspraak te doen op geld van de gemeente. Wanneer dit niet lukte financierden een vijfde deel van de zorgaanbieders hun aanbod soms tijdelijk zelf, vroegen een eigen bijdrage of gebruikten andere geldpotjes. Het overgrote deel van de zorgaanbieders was echter vrij afwachtend in hun reactie. Ze wachtten voornamelijk op de mogelijke toezegging van financiën door de gemeenten en wilden pas daarna verdere actie ondernemen. Wanneer er geen financiële mogelijkheden waren verwezen deze organisaties de cliënten door of lieten hen gaan. De zorgaanbieders vonden dat niet prettig, mede omdat ze zich zorgen maakten over gebrek aan professionaliteit in alternatieven. Hierdoor ontstond onzekerheid over de toekomst van hun cliënten. Naast reacties om cliënten te behouden bood een aantal zorgaanbieders (extra) ondersteuning aan de informele zorg, door bijvoorbeeld mantelzorgers bij te staan. Drie zorgaanbieders dachten concreet na over mogelijkheden om met andere partijen nieuw aanbod te creëren. Ze namen hiervoor contact op met gemeenten, andere zorgaanbieders, MEE, welzijns- en vrijwilligersorganisaties. Dit zoeken naar oplossingen werd door de zorgaanbieders als lastig ervaren. Ze ervoeren barrières in de samenwerking met gemeenten, de dynamiek van samenwerken en concurreren en tenslotte ontbrak vaak de financiële prikkel om aanbod te ontwikkelen. 7.3
Deelvraag 3: Good practices die zijn ontstaan als alternatieven voor begeleiding
Uit dit onderzoek blijkt dat, ondanks de ervaren barrières, alternatieve vormen van individuele en collectieve begeleiding tot stand komen waarin zorgaanbieders een rol vervullen. Het ontwikkelen van deze alternatieven kost echter tijd. Hoewel de zorgaanbieders al in 2008 op de hoogte waren van de invoering van de pakketmaatregel, wordt er momenteel door velen nog gezocht naar goede oplossingen. Bij zorgaanbieders komen steeds meer ideeën, maar concrete uitwerkingen werden in dit onderzoek nog weinig teruggevonden. Het bleek daarom extra lastig om alternatieven te vinden die voldeden aan de gestelde criteria voor good practices (zie hoofdstuk 1). De gevonden good practices in dit onderzoek zijn met name collectieve alternatieven waarbij intersectoraal wordt samengewerkt. Zij verschillen in werkwijze en doelgroep. Een veelvoorkomende alternatieve vorm is de Wmo-dagbesteding. Dit is een dagopvang (meestal voor ouderen) waarbij een zorgaanbieder samenwerkt met een vrijwilligers- of welzijnsorganisatie. De dagbesteding wordt voornamelijk uitgevoerd door vrijwilligers, begeleid door een professional. Binnen de GGZ worden alternatieven met name gevonden in het (actiever) participeren in maatschappelijke steunsystemen of in het uitbreiden van inloopmogelijkheden.
75
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
Good practices van individuele vormen van begeleiding die als alternatief dienen zijn er ook. Binnen dit onderzoek zijn echter uitsluitend voorzieningen gevonden die al bestonden voor de pakketmaatregel. De bestudeerde good practices zijn drie collectieve en twee individuele voorzieningen. De collectieve voorzieningen genaamd ‘De Buurtbinderij’, ‘Dagarrangement in Welzijn’ en ‘Wijk en Psychiatrie’ richten zich alle drie op ontmoeting en participatie van kwetsbare burgers en zijn hiermee een alternatief voor de oorspronkelijke dagbesteding in de AWBZ. Twee van deze good practices zijn naar aanleiding van de pakketmaatregel opgezet en bestaan pas een aantal maanden. De andere good practice bestond al in 2005. De projecten vormen allemaal een samenwerkingsverband tussen zorg- en welzijnsorganisaties, waarin de gemeente in meer of mindere mate een regisseurrol vervult. De doelgroep verschilt per good practice; de één richt zich op (ex)GGZ cliënten, de ander op eenzame ouderen en bij de Buurtbinderij is voor beide groepen een pilot gestart. In alle drie de good practices spelen vrijwilligers als uitvoerenden een belangrijke rol. Zij stimuleren de deelnemers tot activiteiten en worden hierbij begeleid door een professional. De mate van professionele begeleiding verschilt per good practice, wat onder meer samenhangt met beschikbare financiën. Tevens verschilt de opzet van de good practices; bij de Buurtbinderij is het uitgangspunt dat vrijwilligers de doelgroepen helpen om de stap te maken naar voorliggende voorzieningen en wordt in principe geen nieuw aanbod gecreëerd. Bij de overige twee good practices is veelal wel nieuw aanbod ontwikkeld waar de doelgroep op af kan komen. Uitdagingen binnen deze good practices liggen ten eerste in het feit dat de samenwerkingspartners vaak werken vanuit een ander perspectief. De samenwerkingspartners zijn ook niet altijd goed op de hoogte van elkaars kwaliteiten en mogelijkheden. Het blijkt bij de meeste good practices tevens niet gemakkelijk om (goede) vrijwilligers te vinden. Dit komt met name doordat vrijwilligers niet gewend zijn om mensen tot participatie te stimuleren en doordat het door een deel van de vrijwilligers als lastig wordt ervaren om met nieuwe doelgroepen om te gaan. De twee individuele voorzieningen genaamd ‘Buren voor Buren’ en ‘Humanitas VOC Tandem’ richten zich voornamelijk op ontmoeting, (praktische) ondersteuning, activering uit sociaal isolement en uitbreiding van het netwerk van kwetsbare burgers door één op één contact met vrijwilligers. Het eerstgenoemde project is een samenwerkingsverband tussen zorgaanbieder en diverse (welzijns)organisaties, het tweede een samenwerking tussen een vrijwilligersorganisatie en diverse (zorg)aanbieders. Beide zijn professioneel begeleide maatjesprojecten die al voor de invoering van de pakketmaatregel bestonden. De mate van training van vrijwilligers verschilt. Een tweede verschil tussen de projecten is dat Buren voor Buren zich op ouderen richt en de vrijwilligers allemaal uit dezelfde wijk komen. VOC Tandem is daarentegen voor meerdere (complexere) doelgroepen en hierbij komen de maatjes niet persé uit dezelfde wijk als de kwetsbare burger. Een derde verschil is dat het contact van VOC Tandem in principe een jaar duurt, terwijl dit bij de ander minder vast ligt. Een ervaren uitdaging bij deze good practices is de combinatie van het zowel concurreren als samenwerken met partners. Ook bij de individuele voorzieningen is het vinden van (goede) vrijwilligers vaak een uitdaging. Tenslotte vormt een ervaren kloof tussen wat op beleidsniveau en op uitvoeringsniveau bekend is een barrière. 7.4
Deelvraag 4: De rol van de zorgaanbieder in de samenwerking
Het overgrote deel van de telefonisch benaderde zorgaanbieders gaf aan geen andere samenwerkingsverbanden te zijn aangegaan naar aanleiding van de pakketmaatregel. Indien er wel samenwerking bestond was de zorgaanbieder de initiatiefnemer bij het coördineren van de voorziening.
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
76
De good practices in dit onderzoek zijn echter geselecteerd op samenwerking. Zij verschaffen daarom een specifieker inzicht in de rol die zorgaanbieders (kunnen) vervullen in de samenwerking met andere partijen zoals gemeenten, welzijnsorganisaties en organisaties gericht op informele zorg. De zorgaanbieders uit de good practices blijken hele diverse rollen te vervullen. Binnen de Buurtbinderij geven de zorgaanbieders input voor de invulling aan het project, doen ze (mede) de coördinatie en signalering, zorgen ze voor faciliteiten, promotie en expertise en begeleiden ze cliënten op afstand. De rol die de zorgaanbieder in het Dagarrangement vervult is het initiëren en promoten van het project, regelen van intake/uitstroom, op afstand begeleiden, signaleren en het leveren van expertise. Bij Wijk en Psychiatrie zijn de zorgaanbieders op de achtergrond betrokken als experts, adviseurs, doorverwijzers en zij zien er tevensop toe hoe het gaat. Bij Buren voor Buren is de zorgaanbieder actief in rollen als initiatiefnemer, coördinator, expert en doorverwijzer. Tenslotte vervullen zorgaanbieders bij VOC Tandem een rol als doorverwijzer, signaleerder en expert. Naast hun rollen binnen het samenwerkingsverband vervullen twee van de vijf zorgaanbieders ook een rol in het ondersteunen van informele zorg. Ook geven dezelfde aanbieders expertadvies aan andere (welzijns)organisaties. In twee van de vijf good practices ontvangen de zorgaanbieders geen financiën voor haar rol en bij de andere drie zijn financiën beperkt; zij vervullen hun rol dan ook min of meer vanuit morele verantwoordelijkheid en met het oog op het binden van cliënten voor de toekomst. De rollen van de zorgaanbieders worden in de good practices meestal gekenmerkt door een meer (beleids)ondersteunende functie, dan uitvoerend. Dit is in lijn met de positie van de zorgaanbieder in de Wmo-ladder (zie 7.5). Het uitvoerende werk wordt vaak aan de vrijwilligers overgelaten in tegenstelling tot wat plaatsvond bij begeleiding binnen de AWBZ. Dit verklaart mogelijk de zorgen die bij sommige zorgaanbieders bestaan rondom de inzet van vrijwilligers. Wellicht bestaat bij hen in dit stadium nog een gebrek aan ervaring en expertise in het werken met vrijwilligers. Bij good practices die al langer bestaan lijkt dit vraagstuk zorgaanbieders minder zorgen te baren, omdat daar blijkt dat het ernaast staan van vrijwilligers juist een meerwaarde geeft. Volgens de betrokkenen vervulden de zorgaanbieders in alle good practices een belangrijke rol bij het opzetten van de voorzieningen, mede door hun expertise, faciliteiten en draagkracht. Afhankelijk van de inzet van andere organisaties en financiën werd in de voorzieningen door de zorgaanbieder vervolgens meer of minder initiatief genomen; bij een aantal good practices is de zorgaanbieder wanneer de voorziening eenmaal liep meer op de achtergrond getreden, maar bleef ze wel een rol vervullen als toeziend samenwerkingspartner of expert. Bij andere good practices bleef de zorgaanbieder de belangrijkste coördinator in het project en vervult hiermee een rol als actieve samenwerkingspartner. Samenwerkingspartners verschillen in sommige good practices van mening of de zorgaanbieders persé deze genoemde rollen dienen te vervullen of dat het ook zonder hen kan. In alle gevallen worden de rollen van de zorgaanbieder echter wel als aanvullend gezien en gewaardeerd. Deze lijken in de alternatieven binnen de GGZ wel groter en meer erkend dan bij de ouderenzorg, met name vanwege de complexiteit van de doelgroep. Zorgaanbieders vinden over het algemeen hun eigen rollen onmisbaar en verwachten dat het zonder hen geen goede alternatieven zouden zijn voor de licht beperkte doelgroepen. Zij zijn van mening dat de benodigde professie dan niet aanwezig is, wat als consequentie heeft dat zij zich moreel verantwoordelijk blijven voelen voor hun ex-cliënt. 7.5
Deelvraag 5: Wmo-beleidstheorie en de pakketmaatregel
In hoofdstuk 2 wordt gesproken over de verandering die gaande is in de maatschappij en de verwachting dat de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel wel eens een stimulans kan zijn voor het geven van een goede invulling aan het Wmo-beleid. In de telefonische interviews is er impliciet naar dit
77
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
onderwerp gevraagd. Om diepgaandere inzichten te vergaren is bij de good practices aan de hand van een raamwerk (zie hoofdstuk 2) beoordeeld in hoeverre bij deze alternatieven vanuit de Wmobeleidstheorie gehandeld wordt. Het raamwerk dat werd gebruikt om deze beoordeling te maken bleek hiervoor zeer goed bruikbaar te zijn en is een instrument dat, na eventuele doorontwikkeling, ook door andere organisaties kan worden gebruikt. Uit de telefonische interviews blijkt dat er naar aanleiding van de pakketmaatregel (nog) weinig vanuit de Wmo-beleidstheorie werd gehandeld. Het bleek dat de meeste zorgaanbieders niet betrokken waren bij het opzetten van alternatieven samen met andere partijen. Uit de interviews bleek dat alternatieven wel tot stand komen, maar dat dit vaak regelrechte voortzettingen zijn van de AWBZ met geld uit andere potjes (bijvoorbeeld de Wmo). De zorgaanbieders in dit onderzoek lijken te streven naar behoud van het AWBZ-aanbod en steken hier hun energie in. Deze vasthoudende reactie van zorgaanbieders is niet in lijn met de Wmo-beleidstheorie. Slechts bij drie van de 34 zorgaanbieders kwam op het moment van onderzoek samenwerking tot stand en zijn nieuwe Wmo-achtige alternatieven in de ontwikkelingsfase. Dit impliceert dat de beschreven good practices in dit onderzoek waarschijnlijk (vooralsnog) eerder uitzondering dan regel zijn. De pakketmaatregel heeft daarentegen vrijwel alle zorgaanbieders die telefonisch zijn gesproken wel aan het nadenken gezet. Het merendeel van de zorgaanbieders geeft aan dat de beleidsaanpassing hen gestimuleerd heeft om vooralsnog te gaan handelen vanuit de Wmo-beleidstheorie, mede met het oog op de toekomst. De uitwerking hiervan is echter lastiger dan de intentie. Belangrijke belemmerende factoren om vanuit de Wmo-beleidstheorie te handelen zijn voor hen: vertraging bij gemeente om financiële kaders bekend te maken, onzekerheid over duurzaamheid van financiële ondersteuning door de gemeente, geen tijd/financiën om iets nieuws op te zetten en tevens is het lastig om de juiste verhoudingen te vinden met andere partijen vanwege het dilemma tussen samenwerken en concurreren. De good practices laten zien dat het voor zorgaanbieders echter wel mogelijk is om te handelen vanuit de Wmo-beleidstheorie. Veel van de in het raamwerk genoemde indicatoren waren bij alle vijf de good practices positief te beoordelen. Zij waren reeds zichtbaar of er was een duidelijke intentie aanwezig. Ook de good practices die reeds vóór de invoering van de Wmo en de pakketmaatregel zijn opgezet handelen grotendeels vanuit de Wmo-beleidstheorie. Er is geen relevant onderscheid tussen collectieve en individuele voorzieningen gevonden. Bij alle good practices vormde het stimuleren van participatie het hoofddoel, wat overal op een eigen wijze werd ingevuld en nagestreefd. Meestal werd het verbeteren van de sociale samenhang teruggevonden en in alle gevallen was er sprake van het bevorderen van integrale samenwerking. Tevens was bij de meeste good practices sprake van een verantwoordelijkheidsverdeling volgens de Wmo-ladder. De streefwaarden keuzevrijheid en bevorderen van sociale redzaamheid (met name vraagsturing) vormden ook overal de intentie. Het bleek in de praktijk voor een aantal echter lastiger omdat al snel eerst een aanbod werd neergezet voordat de deelnemers om input werd gevraagd. Toch werd hier overal naar gestreefd of noemden de organisaties het zelf als aandachtspunt. Eerst zorgen voor een aanbod is een bekende valkuil, maar ook niet altijd te vermijden. Vaak is een mix nodig tussen bottomup en top-down, omdat men vaak niet volledig bottum-up kan starten; aansturing van boven blijft nodig. Op basis van deze bevindingen kan worden geconcludeerd dat de pakketmaatregel gevolgen heeft die leiden tot handelen dat in lijn is met de Wmo-beleidstheorie. De pakketmaatregel heeft bij veel respondenten als een stimulans gefungeerd om de Wmo een goede verdere invulling te (gaan) geven. Ondanks de positieve beoordeling van de good practices ondervinden de betroken partijen allemaal echter wel barrières die het handelen volgens de beleidstheorie belemmeren. Partijen willen vaak wel handelen naar het Wmo-beleid, maar zien hierbij nog allerlei beren op de weg, onder andere in de samenwerking met andere partijen. Het vraagt om een nieuwe manier van denken en handelen die niet
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
78
zomaar aanwezig is. Visieverschillen en het op een goede manier werken met vrijwilligers (rekening houdend met de potentiële draagkracht en aanwezige competenties) vormen (bekende) uitdagingen.
7.6
Hoofdvraag: Rol van de zorgaanbieder in de ondersteuning van licht beperkten
Welk rol vervullen zorgaanbieders in de ondersteuning van de participatie van mensen met een lichte beperking na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel? Het antwoord op deze onderzoeksvraag geeft naast inzicht in de huidige situatie, ook richting voor de toekomst. Op basis van dit onderzoek zijn er verschillende rollen te onderscheiden die zorgaanbieders vervullen, namelijk de zorgaanbieder als: 1‘vasthouder’, 2 ‘doorverwijzer’, 3 ‘expert’, 4 ‘ondersteuner informele zorg’, 5 ‘toeziend samenwerkingspartner’ en 6 ‘actieve samenwerkingspartner’ (zie figuur 26). De eerste twee rollen werden met name vervuld door de zorgaanbieders die telefonisch zijn gesproken. De andere rollen werden teruggevonden binnen de verschillende beschreven good practices. Dit onderzoek laat zien dat alle zorgaanbieders in eerste instantie de mensen met een lichte beperking ondersteunen door te proberen hen vast te houden. De motieven hiervoor zijn tweeledig. Enerzijds voelen zorgaanbieders een morele verplichting ten aanzien van hun cliënten. Anderzijds willen zij hun cliënten behouden vanwege financiële belangen, zowel in het heden als voor de toekomst. De tweede rol is die van doorverwijzer. Het doorverwijzen doen sommige zorgaanbieders wanneer blijkt dat zij de cliënten niet kunnen behouden maar wel de cliënten willen helpen om een alternatief te zoeken. In deze eerste twee rollen zetten de zorgaanbieders geen alternatief op in een samenwerkingsverband of zijn ze hierbij betrokken.
1
2
3 Sommige zorgaanbieders vervullen de derde rol van expert. Dit doen ze door zowel binnen samenwerkingsverbanden als daarbuiten hun kennis van en ervaring met de doelgroep te delen. Bijvoorbeeld met welzijnsprofessionals waarvan wordt verwacht dat zij ondersteuning bieden aan de mensen met een lichte beperking, maar die aangeven competenties hiervoor te missen. Een vierde rol is die van ondersteuner informele zorg. In sommige gevallen gaan zorgaanbieders vrijwilligers en mantelzorgers ondersteunen door ze te informeren, te trainen etc. Deze ondersteuning dient ertoe te leiden dat deze betrokkenen op hun beurt zelf de licht beperkten beter kunnen ondersteunen. Een vijfde rol die zorgaanbieders vervullen is die van toeziend samenwerkingspartner. Dit betekent dat zij in de samenwerking rondom een voorziening op de achtergrond aanwezig zijn, toezien/signaleren of het goed verloopt en eventuele ondersteuning bieden. Het uitvoerende deel doen vrijwilligers veelal. Een zesde rol die zorgaanbieders vervullen is die van actieve samenwerkingspartner. Deze zorgaanbieders spelen zelf een belangrijke rol bij de opzet, coördinatie en uitvoering van voorzieningen. Figuur 26: Rollen die zorgaanbieders vervullen
Met name de rollen van doorverwijzer, expert, ondersteuner informele zorg en toeziend samenwerkingspartner en in mindere mate de actieve samenwerkingspartner zijn kenmerkend voor de nieuwe verhoudingen binnen de Wmo. Dit is gelegen in de ondersteunende en coöperatieve aard van de rollen. De rollen als toeziend & actieve samenwerkingspartner zijn essentieel voor het ontstaan van nieuwe voorzieningen.
79
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
4
5
6
Veel zorgaanbieders in dit onderzoek bleken (nog) te twijfelen over de rol die zij willen vervullen in de ondersteuning van burgers met een lichte beperking na de invoering van de pakketmaatregel. De verschillende rollen die zijn beschreven worden door een klein deel van de zorgaanbieders allemaal aangenomen (alleen in de good practices), maar veel zorgaanbieders die telefonisch zijn gesproken in dit onderzoek vervullen alleen de eerste of tweede rol (in mindere mate). Dit wordt mede veroorzaakt door het feit dat de meesten nog relatief weinig merken van de gevolgen van de pakketmaatregel. De mogelijkheden die in de gemeente aanwezig zijn spelen ook een factor bij het vervullen van mogelijk nieuwe rollen. In de eerste rol als ‘vasthouder’ is zichtbaar dat zorgaanbieders in het algemeen nog enten in de principes van de verzorgingsstaat. Dit is hun jarenlang door de maatschappij gestimuleerd (onder andere door de financieringsstroom etc.) en nu wordt iets anders van ze verwacht. De zorgaanbieders geven aan dat deze omslag tijd nodig heeft. Mogelijk is het daarom nu nog voor veel aanbieders te vroeg om van nieuwe rollen te spreken. De zorgaanbieders in de good practices zijn hierin mogelijk vooruitstrevend te noemen.
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
80
8
Aanbevelingen
Dit onderzoek laat zien dat zorgaanbieders meerdere rollen kunnen vervullen om ondersteuning te bieden aan de groep licht beperkten, maar dat zorgaanbieders nog vaak twijfelen over welke rol(len) zij willen innemen. Hoofdstuk 8 wil zorgaanbieders daarom helpen om deze afweging te maken en geeft hiervoor in 8.1 praktische tips. Wanneer zorgaanbieders de uitdaging aan gaan om andere rollen te gaan vervullen (zoals beschreven in hoofdstuk 7), zullen zij hierbij waarschijnlijk een aantal fricties gaan ervaren. Uit dit onderzoek blijkt dat met name het samenwerken van zorgaanbieders met andere partijen diverse uitdagingen met zich meebrengt. Deze barrières zijn overigens niet nieuw in de sectoren zorg en welzijn; ze worden op diverse plekken teruggevonden in literatuur van andere (intersectorale samenwerkings-) projecten. Dit onderzoek werpt echter een nieuw licht op deze barrières, omdat het vanuit een ander onderwerp is benaderd. Om zorgaanbieders te helpen omgaan met de meest genoemde barrières uit dit onderzoek aangaande intersectorale samenwerking, worden in de rest van het hoofdstuk per barrière diverse aanbevelingen gegeven (zie tabel 3 voor een beknopt overzicht). Tabel 3: Aanbevelingen voor zorgaanbieders
Aanbevelingen voor zorgaanbieders, toegespitst op de ervaren barrières Algemeen Maak een weloverwogen keuze tussen AWBZ en Wmo aanbod of het aanbieden van een combinatie Gebruik de geïdentificeerde rollen van de zorgaanbieder als inspiratiebron Barrière 1: Een ervaren kloof tussen zorg- en welzijnsorganisaties Sociale kaart Ga met cliënten mee bij doorverwijzing Brainstormsessies met alle aanbieders in de gemeente Faciliteer regelmatig communicatie tussen zorg en welzijn Stel gezamenlijk de rolverdeling op voor zorg en welzijn Stel gezamenlijk de doelstellingen op voor zorg en welzijn Faciliteer kennisoverdracht (bijv. in workshops) Barrière 2: Omgaan met samenwerking en concurrentie Positioneer en profileer het eigen aanbod Creëer financiële ruimte voor innovatie en samenwerken Evalueer en wijzig/aanvullen gezamenlijk het aanbod in gemeente Barrière 3: Samenwerken met vrijwilligers Train vrijwilligers in kennis en aanzetten tot participatie Organiseer geregeld terugkoppelmomenten met vrijwilligers Vertrouw op de geschiktheid van vrijwilligers Barrière 4: Een ervaren kloof tussen beleidsniveau en uitvoeringsniveau Licht personeel regelmatig in over het gevoerde beleid Stimuleer het netwerken onder uitvoerende medewerkers onderling Barrière 5: Handelen naar het gedachtegoed van de Wmo Vraag vaker om input van deelnemers Ga uit van de kracht van de deelnemer in plaats van de beperkingen Gebruik het raamwerk als inspiratiebron/evaluatie-instrument
81
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
8.1
Keuze maken
Op dit moment kiezen veel van de zorgaanbieders uit dit onderzoek er nog voor om zoveel mogelijk vast te houden aan het oude. Dit is een begrijpelijke reactie, want dit betekent voor de zorgaanbieder en de cliënt zo weinig mogelijk verandering. Het aanhouden van deze rol blijkt echter lastig, omdat de financiën hiervoor vaak ontbreken. Ook is het de vraag in hoeverre deze rol als ‘vasthouder’ toekomstbestendig is met het oog op de verwachte bezuinigingen. Het ligt het in de lijn der verwachting dat in de nabije toekomst meer zorg uit de AWBZ gehaald gaat worden en naar de Wmo wordt overgeheveld. Voor zorgaanbieders is het daarom aan te bevelen om als organisatie een afweging te maken welke richting voor de toekomst ingeslagen dient te worden om toekomstbestendig te blijven. Willen zij zich blijven richten op de AWBZ, willen ze mee gaan in het Wmo-denken of wellicht een combinatie van Wmo- en AWBZ aanbod gaan leveren? Zorgaanbieders die besluiten alleen AWBZ-aanbod te willen blijven leveren, kunnen zich mogelijk meer gaan richten op zwaardere doelgroepen die nog wel indicaties hebben voor AWBZ-zorg. Dit is een duidelijke keuze en vraagt waarschijnlijk de minste verandering binnen de organisatie; mogelijk zal het cliëntenbestand er alleen iets anders (zwaarder) uit gaan zien. Bij deze keuze bestaat wel de kans dat wanneer zorgaanbieders nu kiezen om zich op de AWBZ te richten en de Wmo naast zich neer te leggen, het voor hen lastiger wordt wanneer zij in de toekomst de focus willen verleggen. Wellicht missen zij dan de aansluiting (met andere organisaties) binnen de Wmo, doordat financiële afspraken van de gemeente met anderen reeds bestaan. Van zorgaanbieders die besluiten om wel (meer) Wmo aanbod te willen leveren wordt creativiteit gevraagd om een andere rol in te nemen. Dit vraagt om een (pro)actieve houding van zorgaanbieders; er zelf op af gaan om verbindingen te maken. De geïdentificeerde rollen in hoofdstuk 7 kunnen hiervoor als een inspiratiebron dienen, net als de beschrijvingen van de good practices in dit onderzoek of andere voorbeelden die zijn terug te vinden op www.invoeringwmo.nl. Het vervullen van andere rollen heeft waarschijnlijk consequenties voor de kwaliteit van leven van zorgvragende, behoeftige of mijdende burgers in de samenleving. Zorgaanbieders kunnen hen vanuit de (nieuwe) rollen helpen om een slag verder te gaan en meer onderdeel uit te maken van de maatschappij. Meegaan binnen het Wmo-denken betekent tevens financiële veranderingen binnen de organisatie en heeft mogelijk de consequentie dat het van het personeel deels andere competenties vraagt. Het verleggen van de focus vraagt veel van een organisatie, maar levert mogelijk kansen en winst op voor de toekomst. Kortom, voor zorgaanbieders wordt het aanbevolen om een keuze te maken over het aanbod wat zij (in de toekomst) willen leveren en de rol(len) die zij willen vervullen. Ze kunnen onder andere de volgende vragen gebruiken om een afweging hierover te maken: 1. Hoe ziet het cliëntenbestand er momenteel uit? 2. Op welke cliëntengroep wil de organisatie zich in de toekomst richten? 3. Wat is het soort instelling? (bij ouderenzorgaanbieders is de kans groter dat licht beperkten later als AWBZ cliënt terugkomen dan in de GGZ en dus aantrekkelijker om contact te houden) 4. Wat is het beleid van de gemeente? Staan ze open voor samenwerking met zorgaanbieders? 5. Welke andere lokale omstandigheden hebben in de regio mogelijk invloed op het succes van verkrijgen van financiën van gemeenten? (Bijvoorbeeld het aantal andere (zorg)aanbieders) 6. Welke (financiële) mogelijkheden heeft de organisatie om te hervormen en andere rollen te vervullen?
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
82
7. Is het personeelsbestand geschikt om een hervorming aan te gaan en zijn er anders mogelijkheden om personeel hierin te trainen? 8. Staat de organisatie achter de ideologie van de participatiesamenleving? 9. Welke consequenties heeft het vervullen van andere rollen voor de kwaliteit van leven van zorgvragende, behoeftige of mijdende burgers? Het Ministerie van VWS heeft een website ontwikkeld dat ook als hulpmiddel kan dienen bij deze beslissing: www.invoorzorg.nl. Zorgaanbieders kunnen op basis hiervan besluiten wat er voor hen mogelijk is en hoe zij willen reageren op de veranderingen in de maatschappij. 8.2
Overbruggen van ervaren kloof tussen zorg- en welzijnsorganisaties
Een eerste barrière die door zorgaanbieders in de intersectorale samenwerking wordt ervaren is een kloof tussen zorg en welzijn. Zorgaanbieders geven aan dat zij niet altijd op de hoogte zijn welke andere organisaties welk aanbod leveren. Dit zorgt ervoor dat zij minder vaak en gericht (kunnen) doorverwijzen, hetgeen ook wordt teruggevonden door Van Klaveren et al. (2010) in haar onderzoek (tevens een veel ervaren barrière bij gezondheidsbevordering en preventie). Een mogelijke oplossing voor dit ervaren knelpunt is het hebben van een goede sociale kaart in de gemeente waarin alle aanbieders beschreven staan. Dit helpt om de rol als doorverwijzer goed te kunnen vervullen. Zorgaanbieders kunnen gemeenten verzoeken om zo’n kaart te maken. Om cliënten te helpen de kloof tussen zorg- en welzijnsaanbod te overbruggen is het aan te bevelen dat zorgaanbieders eens meegaan naar de voorziening waarnaar zij cliënten doorverwijzen. Dit stimuleert tevens het ontstaan van korte lijntjes met deze organisaties, waardoor het waarschijnlijker wordt dat zij, indien nodig, ook weer naar deze zorgaanbieders doorverwijzen. Een derde manier om er achter te komen welke aanbieders in de regio actief zijn en wat zij te bieden hebben, is door elkaar te ontmoeten. In dit onderzoek waren er diverse voorbeelden van gemeenten die (naar aanleiding van de pakketmaatregel) brainstormbijeenkomsten organiseerden voor alle aanbieders in hun regio. Dit soort bijeenkomsten werden door alle partijen als positief en vruchtbaar ervaren, omdat zij elkaar op deze manier leren kennen. Zorgaanbieders kunnen zelf dit soort bijeenkomsten organiseren of hun gemeenten vragen om dit te doen. In dit onderzoek bleken ook zorg- en welzijnsorganisaties die al wel samenwerken een kloof te ervaren, wat onder meer ook blijkt uit het onderzoek van Van Klaveren et al. (2010). Hiermee wordt het verschillende perspectief bedoeld van waaruit beide partijen werken. Een mogelijke manier om deze ervaren kloof tussen zorg en welzijn te overbruggen is het faciliteren van regelmatige communicatie tussen beide partijen over elkaars visie, werkwijze, kwaliteiten en zwakke punten. Dit kan reeds starten in de eerste onderlinge gesprekken wanneer men de samenwerking aangaat. De kennis van elkaar die hiermee wordt opgedaan kan worden gebruikt om gezamenlijk de doelstellingen op te stellen zodat duidelijk is wat men samen wil en kan bereiken. Om deze doelstellingen na te streven wordt tevens aanbevolen om gezamenlijk een goede en realistische rolverdeling op te stellen voor de samenwerking. Respondenten geven aan dat het hebben van zo’n duidelijke rolverdeling stimulerend is voor een goede en prettige samenwerking. Een laatste manier om de kloof te slechten is het faciliteren van kennisoverdracht, waardoor organisaties meer leren van elkaars expertise. Dit kan bijvoorbeeld door middel van workshops. 8.3
Omgaan met samenwerken en concurrentie
Veel zorgaanbieders in dit onderzoek bleken het lastig te vinden om zowel samen te werken als te concurreren met andere organisaties. Eenzelfde barrière wordt sinds de invoering van de Wmo ook veel ervaren binnen het welzijnswerk. Een goede afstemming van beide blijkt dynamisch. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kunnen hiervoor een aantal tips worden gegeven.
83
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
Allereerst is het aan te bevelen om het eigen aanbod goed te positioneren en te profileren. Om dit te bewerkstelligen is het raadzaam om als aanbieder duidelijk op papier te zetten wat het aanbod precies inhoudt, waarom dit aansluit op de vraag van de cliënt en waarin het zich onderscheidt van ander aanbod. Respondenten geven aan dat dit erg verhelderend werkt voor de organisaties zelf, maar ook voor andere aanbieders en de gemeente. Het geeft de zorgaanbieder een betere marktpositie en het is duidelijker wat deze partij in mogelijke samenwerking te bieden heeft. Ten tweede is het als organisatie aan te bevelen om in de begroting financiële ruimte te creëren voor innovatie (bijvoorbeeld het opzetten van samenwerking). Zorgaanbieders die dit hadden gedaan, konden hierdoor makkelijker inspringen op deze nieuwe situatie en plukten hiervan nu de vruchten. Tenslotte helpt het wanneer zorgaanbieders bij een nieuwe vraag van cliënten met ander partners evalueren welk aanbod reeds bestaat, wat nog nodig is, wat hier mogelijk bij past, bij wie hiervoor de kwaliteiten liggen en welke partijen elkaar hierin kunnen aanvullen; oftewel vraaggericht werken en op basis daarvan besluiten welke organisatie(s) hiervoor het best passende aanbod kunnen leveren. 8.4
Omgaan met vrijwilligers in de samenwerking
Een derde barrière die regelmatig werd genoemd is dat zorgaanbieders zich zorgen maken over het feit dat vrijwilligers nu ondersteuning gaan bieden aan licht beperkten in plaats van professionals. Zorgaanbieders vroegen zich af of je deze draaglast mag verwachten van vrijwilligers en of zij voldoende competenties hebben. Dit is een bekend vraagstuk waar al veel onderzoek naar gedaan is en over is gediscussieerd (Van Daal et al., 2005; Oudenampsen et al., 2006). De meningen hierover verschillen sterk. Uit de good practices blijkt dat het trainen van vrijwilligers een waardevolle investering is om de kloof die wordt ervaren het werk van een professional en dat van een vrijwilliger te overbruggen. Aanbieders kunnen als expert de vrijwilligers trainen in algemene zaken van vrijwilligerswerk (grenzen aangeven etc.). Daarnaast is het zeker voor het omgaan met licht beperkten goed gebleken wanneer vrijwilligers specifieke informatie krijgen over kenmerken van de doelgroep en het omgaan hiermee. Verder is het aan te bevelen om in de training ook aandacht te geven aan hoe vrijwilligers cliënten kunnen stimuleren tot participatie. Uit de gesprekken met zorgaanbieders, welzijnsorganisaties en vrijwilligersorganisaties in dit onderzoek bleek dat vrijwilligers dit als lastig ervaren. Bij de Buurtbinderij is men momenteel een training aan het ontwikkelen die specifiek gaat over hoe je als vrijwilliger deelnemers kunt stimuleren tot participatie, maar er worden op veel meer plaatsen trainingen voor vrijwilligers aangeboden. Ook is hier al veel onderzoek over gedaan en is veel literatuur beschikbaar; meer informatie hierover is onder meer terug te vinden bij de Vrijwilligerscentrale, het welzijnswerk, MOVISIE of Vilans. Ten tweede is het belangrijk om als professional en vrijwilliger met elkaar in contact te blijven door ervaringen en eventuele knelpunten regelmatig terug te koppelen, hetgeen door respondenten als prettig wordt ervaren. Dit soort momenten kunnen zorgaanbieders gebruiken om op de hoogte te blijven van wat gebeurt met de cliënten en gebruiken als moment van feedback/expertise-uitwisseling. Tevens geeft het de vrijwilliger de mogelijkheid om zijn/haar ervaringen te delen en voor toerusting. Dit onderzoek liet verder zien dat veel vrijwilligers erg geschikt zijn en soms zelfs een betere ondersteuning kunnen bieden dan de zorgaanbieder, vanwege hun nabijheid. Door als zorgaanbieder dit vertrouwen te tonen raken vrijwilligers gestimuleerd en voelen ze zich gewaardeerd, wat de relatie verbetert. 8.5
Omgaan met ervaren kloof tussen beleidsniveau en uitvoeringsniveau
Een vierde barrière die in de samenwerking wordt ervaren is een ervaren kloof tussen wat op managementniveau (tussen verschillende organisaties) wordt besproken en wat het uitvoerende
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
84
niveau hier vervolgens van terughoort. Uitvoerenden ervaren regelmatig een gebrek aan informatie terwijl zij echter vaak degene zijn die de beslissingen, gemaakt op managementniveau, in de praktijk handen en voeten geven. Hoewel het ingewikkeld is om iedereen overal van op de hoogte te houden, worden zorgorganisaties geadviseerd om (nog) vaker het personeel in te lichten over het gevoerde beleid. Indien mogelijk kunnen uitvoerenden ook betrokken worden bij het maken van beslissingen. Zij zullen zich hierdoor meer betrokken weten, wat de uitvoering van het beleid ten goede komt. Onder andere Vilans geeft aanbevelingen hiervoor op haar website (www.vilans.nl zie ‘het goede gesprek’). Naast het ontbreken van informatie is het veelal ontbreken van daadwerkelijk contact met samenwerkingspartners op uitvoeringsniveau ook een barrière voor uitvoerenden. Het zou goed zijn als uitvoerenden van verschillende organisaties ook de gelegenheid hebben om met elkaar te netwerken, bijvoorbeeld eens per jaar tijdens een gezamenlijke bijeenkomst. Dit kan gefaciliteerd worden door zorg/welzijnsorganisaties zelf, maar ook door de gemeente (deelgemeente Charlois in Rotterdam is hier bijvoorbeeld reeds mee bezig). 8.6
Handelen naar gedachtegoed van de Wmo
In de good practices bleek dat een aantal aspecten uit de Wmo-beleidstheorie lastig waren om uit te voeren. Een voorbeeld is het werken vanuit vraagsturing. Om dit in de praktijk meer te verwezenlijken kunnen zorgaanbieders (nog) meer input vragen van deelnemers. Er zijn diverse (evidence based) methoden ontworpen om cliënten te betrekken en te bevragen. Hiervoor kan geïnformeerd worden bij o.a. het kennisprogramma cliëntenparticipatie van MOVISIE, de diverse zorgbelangenorganisaties, Vilans en het NIGZ. Het stimuleren van meer participatie kan worden bevorderd door meer uit te gaan van de eigen kracht van de deelnemer in plaats van hun beperkingen; oftewel door empowerment van de deelnemers. Concreet kan dit door de cliënt steeds eerst de ruimte te geven om de dingen zelfstandig te doen voordat er ondersteuning wordt geboden, zoals in de good practices ook zichtbaar werd. Daarnaast is hier veel literatuur over geschreven en zijn hiervoor diverse tools ontwikkeld (o.a. door MOVISIE). 8.7
Suggesties voor vervolgonderzoek
Dit onderzoek heeft slechts bij een klein deel van alle zorgaanbieders de gevolgen van de AWBZpakketmaatregel in kaart gebracht. Op basis hiervan zijn verschillende rollen geanalyseerd die zorgaanbieders vervullen in de situatie na de AWBZ-pakketmaatregel. Aangezien de situatie dynamisch is en aan verandering onderhevig, is niet zeker of dit onderzoek momenteel nog steeds een compleet beeld geeft. Vervolgonderzoek kan zich richten op een bredere groep zorgaanbieders en vaststellen in hoeverre zij momenteel deze rollen al dan niet vervullen en of er rollen ontbreken. Tevens kan specifieke aandacht worden geschonken aan wat zorgaanbieders behoeven om deze rollen op een zo geschikt mogelijke manier te vervullen, waardoor zorgaanbieders geholpen worden om met het oog op de toekomst zo sterk mogelijk in een voor hen passende rol te staan. Daarnaast is het aan te bevelen om vervolgonderzoek te doen naar het aanbod wat momenteel wordt opgezet als alternatief voor de AWBZ-begeleiding. Ten tijde van dit onderzoek waren nog niet veel good practices te vinden, maar mogelijk zijn dat er nu (een aantal maanden na de dataverzameling van dit onderzoek) meer. Interessant is om te onderzoeken hoe dit aanbod eruit ziet, wat er werkt in deze voorzieningen, of het daadwerkelijk een alternatief biedt en vooral of (en hoe) het de doelgroep bereikt waarvoor het is opgezet. Dit laatste bleek in de good practices van dit onderzoek soms een uitdaging te zijn.
85
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
8.8
Het raamwerk als leidraad voor het opzetten en beoordelen van Wmo-aanbod
De laatste aanbeveling van dit hoofdstuk betreft het ontwikkelen van een handig en werkzaam instrument dat zorgaanbieders kunnen gebruiken voor het opzetten en beoordelen van hun Wmoaanbod. In dit onderzoek gaven zorgaanbieders namelijk aan dat het lastig was om nieuwe Wmoinitiatieven op te zetten. Het raamwerk dat voor dit onderzoek is ontworpen (zie hoofdstuk 2) kan voor deze zorgaanbieders fungeren als een belangrijke leidraad en inspiratiebron voor het opzetten van aanbod dat streeft naar de waarden van de Wmo. Het biedt zorgaanbieders een instrument om mee te gaan met de veranderingen in de maatschappij, vooral met het oog op de toekomst. In dit onderzoek heeft het raamwerk al aangetoond ook een zeer bruikbaar instrument te zijn voor de beoordeling van het handelen naar de Wmo-beleidstheorie in voorzieningen. Veel indicatoren bleken meetbaar door met verschillende samenwerkingspartners te spreken en/of te observeren. Het is daarom heel goed mogelijk om het raamwerk tevens te gebruiken als een evaluatie-instrument waarmee samenwerkingspartners met behulp van het raamwerk hun voorziening geregeld samen kunnen beoordelen; bijkomst van een derde partij voor de beoordeling is hierdoor niet noodzakelijk. Hoewel het raamwerk in dit onderzoek goed werkzaam is gebleken, zijn er nog een aantal verbeterpunten op te merken om het raamwerk in het vervolg ook als een evaluatie-instrument te gebruiken. Voor een goede beoordeling van de voorziening zou het beter zijn wanneer er een nulmeting werd gedaan bij de start van een voorziening. Vervolgens dient het raamwerk dan op regelmatige basis doorlopen (bijvoorbeeld eenmaal per jaar) te worden. De samenwerkende partners kunnen dan beoordelen in hoeverre er nog steeds gehandeld wordt naar de Wmo-beleidstheorie en waar eventuele verbeterpunten liggen. Wanneer het raamwerk wordt ingezet als evaluatie-instrument is het aan te bevelen om per streefwaarde scores te formuleren, zodat makkelijk vergeleken kan worden op welke streefwaarde goed wordt gescoord en waar nog aandacht nodig is voor verbetering. Vanwege de mogelijkheden die het raamwerk biedt is doorontwikkeling ervan door MOVISIE zeer aan te bevelen. Voor deze doorontwikkeling nog een aantal suggesties. Bij de doorontwikkeling dient te worden gelet op de streefwaarden sociale redzaamheid en participatie. Zij bleken elkaar regelmatig te overlappen in de beoordeling, ondanks het aangebrachte niveauverschil. Ook keuzevrijheid en vraagsturing bleken soms lastig van elkaar te onderscheiden. Mogelijk kunnen de indicatoren hiervan aangescherpt worden, zodat het verschil duidelijker wordt. De kwantitatieve indicatoren (aantal deelnemers & vrijwilligers) bleken bij net opgestarte voorzieningen nog lastig om te beoordelen. Dit gold ook voor een aantal andere indicatoren van participatie, zoals dat ‘deelnemers door de activiteit ook actiever worden bij andere activiteiten/als vrijwilliger’2e. Mogelijk kunnen deze streefwaarden ook op een andere manier beoordeeld worden, of pas vanaf het tweede meetmoment worden meegenomen. Verder bleek voor de beoordeling van de kwalitatieve indicator over waardering van participatie dat observatie en gesprekken met betrokkenen alleen niet voldoende is; hiervoor dient met de deelnemers gesproken te worden. Mogelijk kan de deelnemer zelf, naast de samenwerkingspartners, daarom ook een rol vervullen in de beoordeling van sommige indicatoren van het raamwerk bij de voorziening. Tenslotte is het aan te bevelen ook de waardering van de vrijwilligers te meten; zij zijn immers vaak de uitvoerenden (en daarmee vaak dragers) van het project en het is belangrijk om hen daarom in de projectevaluatie te betrekken.
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
86
Literatuurlijst Bellemakers, C. (2008). De cliënt komt helemaal niet in beeld! - effect AWBZ-pakketmaatregel op beleidsparticipatie. WMO Magazine, 2(6), 24-27. Chevalier, J. M. (2001). Stakeholder information system – Stakeholder analysis and natural resource management. Ottawa: Carleton University. Cliëntenmonitor Langdurige Zorg (2009). Veranderende toegang tot de AWBZ - peiling onder zorgvragers en cliënten voorjaar 2009. Rapport Cliëntenmonitor AWBZ, 1-47. Cliëntenmonitor Langdurige Zorg (2010). Veranderde toegang tot de AWBZ - peiling onder zorgvragers en cliënten in 2009. Rapport Cliëntenmonitor AWBZ, 1-49. Dam, N. J., Brummelhuis, K. H., Dijk van- Jonkman, A., Oomen, I., & Schutte, S. J. M. (2009a). Effecten AWBZ pakketmaatregelen op de Wmo. Eindrapport Hoeksma, Homans & Menting (HHM) Organisatiadviseurs BV, 1-63. Dam, N.J., Van Dijk-Jonkman, A., Brummelhuis, K.H. (2009b). AWBZ pakketmaatregelen 2009: Getroffen klantgroepen. Rapport Hoeksma, Homans & Menting (HHM) organisatieadviseurs BV, 1-27. De Klerk, M., Gilsing, R., & Timmermans, J. (2010). Op weg met de Wmo - Evaluatie van de wet maatschappelijke ondersteuning 2007-2009. Den Haag: SCP. De Swaan, A. (1976). De mens is de zorg; over de verstatelijking van verzorgingsarrangementen. De Gids, 1/2. Elsen van den, W. (2009). Opvang regelen, maar voor wie? - Gemeenten tasten in het duister over nieuwe doelgroep. Zorgvisie Magazine, 6, 26-29. Externe Commissie Fundamentele Herbezinning Langdurige Zorg (2010). Naar autonomie, verbondenheid en een gezond leven - Een nieuwe ambitie voor de langdurige zorg. Bunnik: Libertas. Feith, S., Vermaas, M., & Wilbrink, I. (2009). Kan de mantelzorger dit aan? - Quickscan naar gevolgen van de pakketmaatregel begeleiding in de AWBZ voor mantelzorgers. Rapport Expertisecentrum Mantelzorg, 1-30. Gorp, T., Hull, H. R., & Wilcke, E. C. (2009). De AWBZ in Nederland. Zorgthermometer, 1-36.
87
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
Hortulanus, R. (2004). Het belang van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Tijdschrift Sociale Interventie, 4, 1-12. Keuzenkamp, S. (2009). Decentralisatie en de bestuurskracht van de gemeente. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. Koelen, M. A., Vaandrager, L., & Wagemakers, A. (2008). What is needed for coordinated action for health? Family Practice, 25, 25-31. Koops, H., & Kwekkeboom, M. H. (2005). Vermaatschappelijking in de zorg - ervaringen en verwachtigingen van aanbieders en gebruikers in vijf gemeenten. Den Haag: SCP. Kuypers, B., & Molenaar, W. (2006). Wmo: Zorg of zegen? Een veldverkenning van de functie activerende en ondersteunende begeleiding met het oog op de invoering van de Wmo. Haarlem: Bureau Onderzoek en Statistiek Gemeente Haarlem. Linders, L., Bouma, I., & Steyaert, J. (2008). Nieuw beleid, nieuwe professionals - implicaties van de Wmo voor hulpverleners. Gilze: Jansen Drukkerijen BV. MEE Nederland (2010). MEE signaal - kwartaalrapportage pakketmaatregel AWBZ, winter 2010. Zoetermeer: UnitedGraphics Zoetermeer BV. Memorie Van Toelichting Wet Maatschappelijke Ondersteuning, (2006). Oudenampsen, D., Van Vliet, K., Winsemius, A., Tenhaeff, C. (2006). Samenwerking vrijwilligers en beroepskrachten bij maatschappelijke ondersteuning. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut/NIZW. Programma VCP (2009). 1 januari 2009 – Veranderingen in de AWBZ en de gevolgen voor lokaal beleid - Informatie voor lokale belangenbehartigers. Utrecht: Programma Versterking CliëntenPositie. Raad van Bestuur CIZ (2009). AWBZ pakketmaatregelen begeleiding - brief aan college van burgemeester en wethouders. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2008). Verkenning participatie - arbeid, vrijwillige inzet en mantelzorg in perspectief - werkdocument 16. Den Haag: RMO. Rappaport, J. (1987). Terms of empowerment/exemplars of prevention: Toward a theory for community psychology. American Journal of Community Psychology, 15(2), 121-148.
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
88
Schellenkens, H. (2009). Samen uit, samen thuis – Cliëntenmonitor langdurige zorg – Onderzoek naar de gevolgen van de pakketmaatregelen AWBZ voor oudere migranten die gebruik maken van dagactiviteiten. Cappele aan de IJssel: Bureau Brom. Schnabel, P., & De Hart, J. (2008). Sociale cohesie: Het thema van dit sociaal en cultureel rapport. In P. Schnabel, R. Bijl & J. De Hart (Eds.). Betrekkelijke betrokkenheid. Studies in sociale cohesie. Sociaal en cultureel rapport 2008 (pp. 11-32). Den Haag: SCP. Spek, J. (2009). Pakketmaatregel 2009 en de ZG-sector – Eindrapport. Leusden: ETC-Tangram. Stam, C. (2010). Welzijn put vaak uit eigen middelen voor ex-AWBZ voorzieningen, Zorg En Welzijn. TK (2007/2008). Uitwerking AWBZ pakketmaatregel. Brief van de staatssecretaris van VWS aan de Tweede Kamer van 16 september 2008. Kenmerk DLZ/ZI-U-2877632. TK (2009/2010a). Tweede Voortgangsrapportage Pakketmaatregelen AWBZ 2009. Brief van de staatssecretaris van VWS aan de Tweede Kamer van 04 november 2009. Kenmerk DLZ/KZ-U2967344 TK (2009/2010b). Terug naar de kern van de AWBZ. Toespraak van de staatssecretaris van VWS op 02-02-2010. Tympaan Instituut (2009). Pakketmaatregelen AWBZ: Gevolgen en maatregelen voor mantelzorgers. Den Haag: Tympaan Instituut. Uyterlinde, M., Neefjes, K., & Engbersen, R. (2007). Welzijn versterkt burgerschap. Alphen aan de Rijn: Alfabase. Van Bergen, A., & Beltman, H. (2009). Tijd voor een deltaplan "participatieondersteuning". Van Bergen, A., Driest, P., Van Eerten, M., & Van Ogtrop, J. (2009). Participatie uit de AWBZ: Wat staat gemeenten te doen? Van Daal, H.J., Winsemius, A., Plemper, E. (2005). Vrijwilligers en beroepskrachten – Verslag van een verkennend onderzoek naar hun relatie. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Van der Lans, J. (2007). De Wmo-ladder – de stedelijke organisatie van nieuwe solidariteit. Tijdschrift Voor Sociale Vraagstukken, 11, 20-23. Van der Vlist, A. (2010). Pakketmaatregelen AWBZ – effecten op de informele zorg. Bunnik: Mezzo. Van Eerten, M. (2007). Vele gezichten van de Wmo. Maatschappelijke ondersteuning tussen wet en werkelijkheid. Den Haag: Reed Business.
89
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
Van Ewijk, H. (2006). De Wmo als een instrument in de transformatie van de welvaartsstaat en als impuls voor vernieuwing van het sociaal werk. Sociale Interventie, 15(3), 5-16. Van Ewijk, H. (2009). European social policy and social work - citizen-based social work. New York: Routledge. Van Klaveren, S. M., Noordhuizen, E. P. L. G., & Van Vree, F. M. (2010). Gevolgen van de AWBZ pakketmaatregelen - onderzoek onder chronisch zieken, ouderen, lichamelijk en verstandelijk gehandicapten - Eindrapport. Zoetermeer: Research voor Beleid. Van Regenmortel, T. (2008). Zwanger van empowerment - een uitdagend kader voor sociale inclusie en moderne zorg. Eindhoven: Oratie Fontys Hogeschool Sociale Studies. Verplanke, L., Veldboer, L., & Duyvendak, J. W. (2008). Onder de mensen? Een onderzoek naar mensen met beperkingen in vier stadsbuurten. Woerden: Senz grafische media. Website ActiZ (2010). Oproep aan gemeenten: Regel begeleiding vanuit Wmo. Verkregen 02-15-2010, van http://www.actiz.nl/nieuwsberichten/website/nieuws/20100119-oproep-aan-gemeenten-regelbegeleiding-vanuit-wmo Website Meldjezorg (2009). AWBZ en de veranderingen. Verkregen 01-16-2010, van http://www.meldjezorg.nl/meldjezorg/awbz/awbz-veranderingen#Nodig Website MO Groep (2010). Welzijn helpt ex-AWBZ cliënten. Verkregen 05-05-2010, van http://www.mogroep.nl/index.php?p=507307 Website PerSaldo (2009). Bezuiniging AWBZ is geen kans, het is voldongen feit. Verkregen 02-052010, van http://www.pgb.nl/persaldo/nieuws-over-het-pgb/nieuws/archief/juli-2009/per-saldobezuiniging-awbz-is-geen-kans-het-is-voldongen-feit Wilken, J. P. (2005). Over vermaatschappelijking en andere integratiebegrippen. Interne Publicatie Expertisecentrum Maatschappelijke Zorg & Sociaal Beleid Hogeschool Utrecht, 1-4. WRR (2006). De verzorgingsstaat herwogen - over verzorgen, verzekeren, verheffen en verbinden. Amsterdam: Amsterdam University Press. Zorgbelang Zuid-Holland (2009). Inkrimping AWBZ, wat nu? Gouda: Zorgbelang Zuid-Holland.
MSc Afstudeeronderzoek: Een zorg minder?! Een onderzoek naar de rol van zorgaanbieders na de invoering van de AWBZ-pakketmaatregel
90