Een zilveren draad tussen goede buren Mensenrechten prijken bovenaan de agenda ‘De Europese leiders bewijzen lippendienst aan de grote Europese idealen: de vrije meningsuiting, de mensenrechten, de Verlichting, het recht om van mening te verschillen, het belang van de scheiding tussen Kerk en Staat. Maar als deze idealen botsen met de krachtige banaliteiten van wat men 'de realiteit' noemt - handel, geld, wapens, macht - is het de vrijheid die sneuvelt’, betreurt Salman Rushdie.i
In mijn fantasie prijken in 2050 mensenrechten en het internationaal humanitair recht hoog op de agenda van de Europese Unie. Het internationaal recht is niet langer ondergeschikt aan economische of strategische belangen, zoals eind vorige en begin deze eeuw. De economische en ecologische crisis, de migratieproblematiek en politieke omwentelingen, noopten de EU in 2013 tot een grondige hervorming van haar buitenlandbeleid. Gemotiveerd door de ontvangst van de Nobelprijs voor de Vrede, namen de landen van de EU een veel pro-actievere houding aan om respect voor internationaal recht te promoten en ook af te dwingen. Vanuit de overtuiging dat de EU enkel een voorbeeld voor democratie en stabiliteit kan zijn in een multipolaire wereld als ze een coherent buitenlandbeleid voert. De verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger voor het Buitenlands Beleid Ashton dat mensenrechten als ‘een zilveren draad’ doorheen de externe relaties van de EU geweven zijn, werd vanaf dat moment dan ook een concreet streefdoel.ii
Tegen 2050 hebben de Europese Unie en de landen in het Middellandse Zeegebied ook een diepgeworteld partnerschap. Vanuit solidariteit en respect werkt de EU samen met Algerije, Cyprus, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Libië, Malta, Marokko, Syrië, Tunesië, Turkije én de jonge staat Palestina. Een intensieve dialoog over politiek, veiligheid en economische, financiële, sociale en culturele samenwerking draagt bij tot stabiliteit, welvaart en vrede. De bril waardoor de EU naar de regio kijkt is niet langer een van angst voor de toenemende invloed van de
politieke islam en ongrijpbare conflicten. Europa ontdekt steeds beter het potentieel van de regio, bevolkt met voornamelijk jongeren die verlangen naar basisrechten. Het draagt hiertoe bij, in de wetenschap dat de totstandkoming van rechtsstaten in de regio een langzaam maar noodzakelijk proces is.
Wie dit leest, zal me waarschijnlijk naïef vinden. De relaties met de landen in het Midden-Oosten en de Magreb lopen allesbehalve van een leien dakje. Het IsraëlischPalestijns conflict zit muurvast. Door het gewicht van de Verenigde Staten, speelt de EU sinds de start van het vredesproces in 1993 de tweede viool. Met betrekking tot de Arabische wereld zijn de voornaamste aandachtspunten negatief: radicalisering, hoge jongerenwerkloosheid en migratie. Sinds het losbarsten van de Arabische revoluties in 2011, kijkt Europa met argusogen naar de politieke omwentelingen en de groeiende instabiliteit.
Maar toch ontsproot de idee van een intens partnerschap uit cenakels van de EU zelf. In 1995 richtte de Unie het Euro-Mediterraan Partnerschap op, een multilateraal kader voor relaties met de mediterrane landen. De stichtende Verklaring van Barcelona is een bevlogen, maar ook een praktisch document.iii De focus ligt weliswaar op veiligheid en economische samenwerking via vrijhandelsakkoorden, een kerntaak van de Unie. Toch spreekt ook hier hetzelfde engagement dat ten grondslag ligt aan de Europese constructie: geen ontwikkeling zonder vrede.
In mijn fantasie behoudt de EU dat idealisme over vredesopbouw niet enkel voor haar verleden en de Frans-Duitse verzoening die zo essentieel was voor de opbouw van een democratisch Europa. Ze besluit het internationaal recht voorop te stellen in haar buitenlands beleid om haar Nobelprijs voor de Vrede eer aan te doen. Ze wil een voorbeeld zijn voor landen die verteerd worden door conflicten en pro-actief zoeken naar een uitweg. Met veel moed en vindingrijkheid slaagt ze daarin in Israël en Palestina. Ze besluit zich ook echt te bekommeren om het lot van burgers en allen die opkomen voor mensenrechten. Die zouden loskomen uit het jargon van de richtlijnen omtrent de promotie van mensenrechten en de aanvragen voor financiering van vredesprojecten. Bijgevolg worden activisten uit de regio meer betrokken bij het beleid, zeker nadat de Arabische revoluties tabula rasa hebben gemaakt met de oude orde in het Midden-Oosten en Noord-Afrika.
Israël-Palestina: niet langer testcase maar succesverhaal voor het buitenlandbeleid
Vrede in Israël en Palestina is één van de pijlers van het Europese buitenlandbeleid. Toch was Europa lange tijd weinig daadkrachtig. Het deed ronkende verklaringen maar in de praktijk stelde het zich tevreden met een secundaire rol en concentreerde het zich op financiering van de Palestijnse staatsopbouw. Ze gaf het niet toe, maar de EU meende dat gerechtigheid en vrede hier onverzoenbaar zijn. Daarom liet ze een rechtenbenadering varen en maakte ze het recht ondergeschikt aan het politieke proces. Zo zweeg de Unie tijdens het vredesproces over schendingen van het internationaal recht. Na het uiteenvallen van het vredesproces in 2000, veranderde de toon en hekelde ze de Palestijnse zelfmoordaanslagen en raketbeschietingen, Israëlische militaire operaties, de nederzettingenbouw, enz. Europa stelde dat Israëls recht op veiligheid en het Palestijnse recht op zelfbeschikking enkel gegarandeerd zijn mits het respect voor het internationaal recht.
Toch had de EU het lef niet om deze gedachte door te trekken en het internationaal recht centraal te stellen in haar relaties met Israël. Mensenrechtenorganisaties wezen de EU op het feit dat de uitzonderlijk sterke relaties met Israël een concrete hefboom vormen om onwettelijke praktijken te corrigeren. Maar de EU weigerde om het respect voor het recht consequent toe te passen en bijvoorbeeld te eisen van Israël dat het de bilaterale akkoorden met de EU zoals het Associatie-akkoord niet zou toepassen op de nederzettingen. Dit laatste element vloeit nochtans voort uit de positie dat de nederzettingen geen deel uitmaken van Israël. Door haar gedoogbeleid ten aanzien van Israëls ‘afwijkende interpretatie’ over onder meer het territoriale bereik van de akkoorden, gaf Europa weinig blijk van coherentie. Impliciet zond het een signaal aan Israël dat de verdieping van de relaties losstaat van het internationaal recht. Deze kloof tussen woord en daad leidde tot zeer schizofrene situaties. Enerzijds bekritiseerde de EU Israëls schendingen van het internationaal recht, maar anderzijds bouwde ze de relaties steeds verder uit. Dit resulteerde in een onmogelijke spreidstand, waarbij Europese diplomaten in 2010
toegaven dat Israëls nederzettingenbouw de deur naar de tweestatenoplossing afsloot.
In mijn verbeelding werd 2013 een keerpunt. Doorslaggevend hierbij was de start van een geleidelijke koerswijziging in het Amerikaanse beleid. Mede door de economische crisis, de Arabische revoluties en de terugtrekking uit Irak en Afghanistan, stelden de Verenigde Staten hun Midden-Oostenbeleid, met als centrale pijler de onvoorwaardelijke steun aan Israël, in vraag. Ze zagen in dat Israëls belangen niet noodzakelijk samenvallen met die van de VS. De aanstelling van Chuck Hagel tot minister van Defensie maakte voor het eerst in decennia een kritischere Amerikaanse opstelling tegenover Israël mogelijk. De invloed van de machtige pro-Israël lobbygroep AIPAS kalfde af terwijl die van gematigde drukkingsgroepen zoals J-Street toenam.
Wat betreft de EU, noopten de opgedreven nederzettingenbouw in Oost-Jeruzalem en het discours van Israëlische beleidsmakers, Israël voor de keuze te stellen: respect voor internationaal recht of isolatie. Concreet dwong de Unie Israël, een onderscheid te maken tussen de nederzettingen enerzijds en Israël anderzijds en de bilaterale akkoorden derhalve niet toe te passen op de nederzettingen. Hierdoor was sindsdien, bij invoer in de EU, duidelijk welke producten uit de nederzettingen komen en werden nederzettingsbedrijven uitgesloten uit Europese programma’s. Door het internationaal recht voorop te stellen, dwong de EU Israël om de grens met de Westoever te hertekenen en de bezetting te beëindigen.
Conflictmanagement en steun aan burgeractivisten
In 2050 zijn de relaties tussen de EU en de Arabische landen opnieuw steviger. Van voormalige kolonisatoren en economisch gedreven actoren, zijn de landen van de EU geëvolueerd naar echte gesprekspartners voor de regeringen en burgers van de Arabische landen. De Arabische protesten van 2010 en later hadden Europa genoopt het roer om te gooien. De EU kon toch niet enkel gendarme spelen aan de grenzen en zoeken naar economische opportuniteiten op de volatiele markten? Niet zozeer idealisme, maar een diepgeworteld besef over de nabijheid van de regio en het belang van stabiliteit, dreef de Unie tot een nieuw paradigma. Veiligheid kan niet
worden verkregen door steun aan dictatoriale regimes, maar door het steunen van de basisrechten van de bevolking en democratisering.
De EU reageerde tenslotte behoedzaam maar goed op de Arabische protesten. De instellingen toonden zich genereuzer, niet louter gedreven door het vinden van nieuwe afzetmarkten. Beleidsmakers hielden rekening met de lokale stemmen en verzuchtingen van de bevolking. De Arabische partners bleken ook een stuk kritischer dan in het verleden.iv De dynamiek in de regio noopte de EU een stuk verder te gaan en een lange-termijn-visie te ontwikkelen over welvaart, veiligheid en echte democratisering.
De Unie verfijnde haar beleid. De Arabische protesten toonden dat een alomvattende aanpak onmogelijk is. De regio werd meer heterogeen. Sommige landen werden democratischer (Tunesië en Egypte), andere voerden beperkte hervormingen op om protesten in te dijken (Marokko, Jordanië), nog andere hielden hervormingen tegen (Golfstaten) en in het slechtste geval ontstonden er gewelddadige conflicten (Syrië en Libië). Het Nabuurschapsbeleid (de opvolger van het EMP) kreeg meer oog voor politieke participatie en via het ‘more for more’ principe kregen die partnerlanden die het verst staan in termen van hervormingen, meer financiële steun, naast verbeterde toegang tot de Europese markt.v
De praktische incentives die Europa gaf, stimuleerden een meer duurzame economie, met aandacht voor het bestrijden van jongerenwerkloosheid en de ontwikkeling van een economie die niet louter op olie-rijkdommen steunt. Zo zette de EU zwaar in op de uitbreiding van gezamenlijke projecten omtrent de massale productie van zonne-energie in de Magreb. De stijging van de financiële hulp en leningen van de Europese Investeringsbank droegen bij tot een meer diverse socioeconomische ontwikkeling, met initiatieven op het vlak van kleine ondernemingen, microkredieten en pilootprojecten in rurale ontwikkeling. Ook voordelen zoals evenwichtigere vrijhandelsakkoorden en mobiele partnerschappen, met onder meer de liberalisering van visa voor studenten en zakenlui, droegen bij tot een andere economische ontwikkeling.
Dit zijn mijn voornaamste dromen over het Europese beleid in het Middellandse zeegebied in 2050. Een deel ervan kan waarheid worden als de EU mensenrechten daadwerkelijk als een zilveren draad in haar externe relaties verweeft en durft geloven in de kracht van verandering en het respect voor het recht, ook in het Midden-Oosten en Noord-Afrika.
i
Interview met Salman Rushdie, De Morgen, 14 februari 1997 Human Rights and Democracy High on Agenda Foreign Affairs Council, 25 Mei 2012, http://eeas.europa.eu/top_stories/2012/250612_hr_package_fac_en.htm iii Verklaring van Barcelona en Euro-mediterraan partnerschap, EU http://europa.eu/legislation_summaries/external_relations/relations_with_third_countries/mediterranean_partner _countries/r15001_nl.htm iv YOUNGS M., The EU and the Arab Spring : from munificence to geo-strategy, FRIDE, oktober 2011, http://www.fride.org/publication/950/the-eu-and-the-arab-spring:-from-munificence-to-geo-strategy vv Europese Commissie, A new response to a changing neighbourhood, 25 mei 2011, http://ec.europa.eu/world/enp/pdf/com_11_303_en.pdf ii