Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Een volle rugzak, en dan? Outdoor als nazorg Voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek
Ester Schotten Juni 2015
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Een volle rugzak, en dan? Outdoor als nazorg Voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek
In opdracht van Gerrit Onstein Outdoor bedrijf Outrac Eibergen
Auteur Ester Schotten Studentnummer: 517169 Schoorl Opleiding Pedagogiek Hogeschool InHolland Boelelaan 1109 - 65 1081 HV Amsterdam Begeleid door dhr. J. Mulder Fotografie: Tom Hamelink
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Voorwoord Het verslag ‘Outdoor als nazorg voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek’ vormt het afstudeerproject ter afsluiting van de HBO-opleiding Pedagogiek aan de Hogeschool InHolland te Amsterdam. Het afstudeerproject is geschreven in opdracht van Gerrit Onstein, eigenaar van Outrac. Dankzij het schrijven van het afstudeerproject heb ik mijn passie voor buitensport meer diepgang kunnen geven. Het uiteindelijke advies aan Outrac heeft mijzelf inzicht geboden in de mogelijkheden van pedagogisch werken in combinatie met outdoor activiteiten. Graag wil ik de opdrachtgever Gerrit Onstein bedanken voor de mogelijkheid die hij mij heeft gegeven dit project bij Outrac uit te voeren. Ook wil ik hem bedanken voor zijn betrokkenheid en het meedenken over mogelijkheden en richtingen voor het afstudeerproject. Mijn woord van dank wil ik richten aan iedereen die heeft bijgedragen aan de totstandkoming van het afstudeerproject. Mijn afstudeerbegeleider, dhr. Mulder, wil ik bedanken voor zijn steeds motiverende woorden en zijn vermogen beren op de weg te kunnen verjagen. De afstudeerkring waar ik tijdens de periode van het afstuderen deel van heb mogen zijn wil ik bedanken voor hun passie en doorzettingsvermogen die mij hebben gestimuleerd vol te houden. Ook de kritische noot van mijn studiegenoten is zeer gewaardeerd. Mijn familie, met in het bijzonder mijn vriend en moeder, wil ik bedanken voor de steun en het geduld dat zij met mij hadden tijdens de afgelopen periode. Tot slot wil ik alle betrokkenen bedanken voor hun medewerking, hun openhartigheid en het vertrouwen dat zij in mij hebben geuit. Jullie hebben een waardevolle bijdrage geleverd aan de kwaliteit van het praktijkonderzoek. Ester Schotten Juni 2015
3
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Inhoudsopgave ABSTRACT/SAMENVATTING
5
1. 1.1. 1.2. 1.3.
INLEIDING Aanleiding Organisatie Beschrijving onderwerp
6 6 7 7
2. 2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5. 2.6.
ORIËNTATIEFASE Werkwijze Pedagogische oriëntatie Externe oriëntatie Nterne oriëntatie Inleiding in de theorie Terugkoppeling
8 8 8 9 10 11 12
3. 3.1. 3.2. 3.3. 3.4.
PLAN VAN AANPAK Onderwerpsomschrijving Centrale vraag en deelvragen Onderzoeksopzet en globale werkwijze Communicatieplan
13 13 13 14 14
4. 4.1. 4.2. 4.3.
LITERATUURSTUDIE Inleiding Theoretisch kader Terugkoppeling
15 15 16 29
5. 5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5.
PRAKTIJKONDERZOEK Onderzoeksontwerp en methodologie Verloop Bespreking methodologische zwakten Resultaten Deelvraag aan de praktijk
30 30 34 35 36 47
6. 6.1. 6.1. 6.2.
VERGELIJKING EN CONCLUSIE Theorie versus praktijk Conclusie Voorlopige aanbevelingen
48 48 50 51
7. 7.1. 7.2. 7.3.
IMPLEMENTATIE Inleiding Resultaten Conclusie
51 51 52 52
8.
ADVIES
53
BIBLIOGRAFIE
54
BIJLAGEN I Observatieschema II Interview leidraad III Verslag observatie IV Samenvatting interviews V Mindmap VI Feedback kenniskring
55 56 57 59 61 64 65
4
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Abstract Introduction Outrac is a business with a focus on coaching and supporting. A new concept, Outrac intends to create an after-care project for young adults with addiction and behavioural problems where the main form of treatment will be outdoor activities. Currently no program of this kind exists in the Netherlands. Research question In which ways can Outrac provide effective after-care service for young adults with addiction and behavioural problems? Results Literary research has shown that various effective principles from outdoor activities can be applied to aftercare service. These include working in groups, the creation of mutual bonds through a friendly and supportive environment, and close contact between caretaker and client. This is supported by the Practical study which has also highlighted the importance of working in groups, along with the offer of continuity and the attainment of insight into one's own behaviour. Discussion It is interesting that the results of the literary research largely correspond to those of the practical study. An important difference between the two is that while the practical study has shown the importance of involving the young adults by letting them request for help themselves, this aspect was not found in the literary research. The latter does, however, mention the importance of cultivating an increase in their autonomy. Conclusion Outrac can offer an after-care program for young adults with addiction and behavioural problems by continuously offering a variety of outdoor group activities. During these activities they can work towards present goals while being supported in a direct an emphatic way by the Outrac staff members. If necessary, external help can be offered in extreme cases.
Samenvatting Introductie Outrac is een outdoor bedrijf gericht op het aanbieden van coaching en begeleiding. Als nieuw concept wil Outrac een nazorgtraject opzetten, specifiek voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek, waarbij gebruik gemaakt wordt van outdoor activiteiten. Op dit moment bestaat dit concept nog niet in deze vorm in Nederland. Onderzoeksvraag Op welke wijze kan Outrac een passend nazorgtraject bieden voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek? Resultaten Uit de literatuur blijken verschillende werkzame principes van outdoor activiteiten toegepast te kunnen worden in een nazorgtraject, zoals het werken in groepen, het aansluiten bij de jongeren en een goed contact tussen hulpverlener en cliënt. Uit het praktijkonderzoek blijkt tevens het werken in groepen van belang te zijn, alsmede het bieden van continuïteit en het creëren van inzicht in eigen gedrag. Discussie Opvallend is dat de resultaten uit de literatuurstudie veelal overeenkomen met de resultaten van het praktijkonderzoek. Een belangrijk verschil is dat het betrekken van de jongeren door de hulpvraag aan de jongeren zelf te stellen wel uit de praktijkstudie blijkt, maar in de literatuur niet in deze vorm is terug te vinden. Wel spreekt de literatuur over het vergroten van de zelfsturing van jongeren. Conclusie Concluderend kan worden gesteld dat Outrac een nazorgtraject kan bieden aan jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek, door het met regelmaat aanbieden van outdoor activiteiten aan groepen. Tijdens deze activiteiten kunnen de jongeren werken aan vooraf opgestelde doelen en worden zij op empatisch directieve wijze begeleid door Outrac, waarbij indien nodig externe begeleiding ingezet kan worden.
5
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
1. Inleiding Een gevulde rugzak, en dan? Maanden lang ben je hard aan het werk geweest om je gedrag te veranderen, je gewoontes te doorbreken en nieuwe vaardigheden aan te leren. Je hebt geworsteld om een intensieve behandeling te doorstaan en bent klaar om terug te keren naar huis, de maatschappij in. Je familie staat vol verwachting op je te wachten om in de praktijk te zien wat je allemaal hebt geleerd en ook je vrienden kunnen niet wachten om weer verder te gaan waar jullie waren gebleven. Maar jij bent in de tussentijd veranderd, je hebt een heleboel nieuwe vaardigheden geleerd en hebt geleerd verleidingen te weerstaan en voor jezelf te kiezen; je rugzak is gevuld. Maar hoe gebruik je alles uit je rugzak? Hoe overwin je de bergen die op je pad zullen komen? En bovenal; hoe zorg je er voor dat je je rugzak er niet bij neer gooit? Dit afstudeerproject vormt een advies voor outdoor bedrijven om jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek te kunnen begeleiden tijdens de terugkeer in de maatschappij na een intensieve behandeling binnen de GGZ-sector.
1.1.
Aanleiding
Aanleiding voor het schrijven van het afstudeerproject is een duidelijke vraag omtrent het opstellen van een nazorgtraject bij de opdrachtgever en een wens vanuit de student om meer te ontdekken over pedagogiek in combinatie met outdoor activiteiten. De vraag van de opdrachtgever was een pedagogisch advies te verkrijgen bij het opzetten van een passend nazorgtraject voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek. Het doel van dit nazorgtraject is de jongeren te begeleiden bij de terugkeer in de maatschappij na een intensieve behandeling in de GGZ-sector. De opdrachtgever ziet een mogelijke toekomst voor het bedrijf Outrac in het opzetten van een nazorgtraject gericht op outdoor activiteiten. Middels een nazorgtraject bij Outrac kunnen jongeren die een behandeling hebben ondergaan binnen de GGZ-sector ondersteuning krijgen bij de continuering en consolidering van aangeleerde vaardigheden tijdens de behandeling. Op dit moment bestaat er, zover bekend, één GGZinstelling in Nederland waar tijdens de intensieve behandeling ook aandacht wordt besteed aan outdoor activiteiten, uit het onderzoek is niet gebleken dat er nazorg wordt geboden waarbij gebruik gemaakt wordt van outdoor activiteiten. Motivatie Als student heb ik de wens om meer te ontdekken over pedagogiek in combinatie met buitensport. Door het vrijwilligerswerk dat ik sinds zeven jaar doe binnen Scouting Nederland, waarbij ik activiteiten en kampen organiseer voor kinderen van 10 tot 14 jaar, heb ik gezien dat buiten bezig zijn een belangrijke toevoeging kan zijn aan de (verstoorde) ontwikkeling van kinderen. Omdat ik tot dusver weinig wetenschappelijke onderbouwing was tegengekomen ter onderbouwing van de werkzaamheid van outdoor-activiteiten bij jongeren met verschillende problematiek, leek het mij interessant om hier dieper en beter naar te kijken door middel van het afstudeerproject. Ik wil mij graag richten op het combineren van pedagogisch werken met het uitvoeren van outdoor activiteiten. Ik ben dan ook naast de opleiding Pedagogiek bezig met een opleiding tot hike- en survivalinstructeur. Door het uitvoeren van dit project hoop ik meer kennis te verwerven over de combinatie pedagogiek en outdoor, maar ook een groter netwerk op te doen en mij als pedagoog te specificeren met outdoor ervaring.
6
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
1.2.
Organisatie
De opdrachtgever is de eigenaar van Outrac. De naam Outrac staat voor outdoor trajecten. Outrac is een outdoor bedrijf gespecialiseerd in het geven van coaching en begeleiding aan specifieke doelgroepen. Hieronder vallen onder andere jongeren die deelnemen aan het speciaal onderwijs en jongeren met gedragsproblematiek. Outrac gebruikt de natuurlijke omgeving waarin verschillende activiteiten aangeboden worden, waarbij zowel fysiek als mentaal de lat op een uitdagende hoogte wordt gelegd. Er wordt op aanvraag vanuit het pedagogisch werkveld gewerkt, evenals op aanvraag van particulieren. Outrac is sinds 2013 een groeiend bedrijf bestaande uit één vaste begeleider, nauw samenwerkend met diverse therapeuten en instellingen.
1.3.
Beschrijving onderwerp
Het afstudeerproject dient als advies bij het ontwikkelen van een nazorgprogramma voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek. In een nazorgprogramma voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek worden outdoor activiteiten centraal gesteld en ingezet als middel bij de re-integratie van de jongeren. Het nazorgprogramma is bedoeld voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek die na een intensieve behandeling in de GGZ-sector weer terug in de maatschappij komen. Het nazorgprogramma kan als terugvalpreventie worden ingezet, evenals ter consolidatie van de in de behandeling bereikte resultaten.
7
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
2. Oriëntatiefase In dit hoofdstuk staat beschreven hoe de oriëntatie is verricht. Achtereenvolgens worden de werkwijze van de oriëntatiefase, de pedagogische oriëntatie, de externe oriëntatie en de interne oriëntatie beschreven. Tot slot wordt er een korte inleiding in de literatuur beschreven. Het doel van de oriëntatiefase is een eerste kennismaking met het onderwerp te bieden.
2.1.
Werkwijze
In de oriëntatiefase heb ik mij voornamelijk beziggehouden met het kennismaken met de opdrachtgever en zijn bedrijf Outrac. Door verschillende bezoeken te brengen en deel te nemen aan door Outrac georganiseerde activiteiten heb ik getracht de werkwijze en visie van Outrac te leren kennen om vanuit daar een goede start te kunnen maken voor het te schrijven advies. Tevens heb ik kennisgemaakt met een Nederlandse GGZ-instelling gericht op het behandelen van verslavings- en gedragsproblematiek. Bij deze instelling wordt, naast de intensieve behandeling, gebruik gemaakt van outdoor activiteiten. De instelling zou mogelijk handvatten kunnen bieden tijdens het praktijkonderzoek. Ook heb ik een module ‘Outdoor voor specifieke doelgroepen’ gevolgd en de bijbehorende reader bestudeerd. Tijdens deze module heb ik kennisgemaakt met een professional werkzaam in de verslavingszorg voor jongeren en een expert op het gebied van outdoor activiteiten. Mogelijk kunnen deze personen bijdragen aan de validiteit en bruikbaarheid van het advies. Door het volgen van de opleiding tot hike- en survivalinstructeur bij het trainings- en buitensport centrum de Voshaar te Eibergen maak ik kennis met de mogelijkheden van outdoor activiteiten.
2.2.
Pedagogische oriëntatie
Het onderwerp speelt rondom de belangen van jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek in de GGZ-sector. Er ligt een vraag naar een nazorgtraject waarin outdoor als middel ingezet wordt, om de jongeren zo op een passende manier te kunnen begeleiden. Het belang van de jongeren in de GGZ-sector is mogelijk in het geding door het op dit moment ontbreken van een nazorgtraject met outdoor als middel. Tevens zou het vrijheidsbelang van de jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek in de GGZ-sector in het geding kunnen komen, wanneer er geen gehoor wordt gegeven aan de behoeften vanuit de doelgroep. Wat deze behoeften zijn, is onderzocht tijdens het praktijkonderzoek en komt uitgebreid aan bod in hoofdstuk 5. Het vrijheidsbelang van jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek in de GGZ-sector kan worden vergroot, door hen een nieuwe keuze in nazorg aan te bieden. Het gebruik van outdoor activiteiten in nazorg lijkt een redelijk nieuw concept in Nederland, wat een verrijking kan zijn voor de nazorgsector. Een goede manier om het belang van jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek te onderzoeken, zou kunnen zijn door bij hen zelf te rade te gaan of zij zich prettig voelen bij de huidige gang van zaken en hoe zij een nazorgtraject met outdoor als middel zien. In het praktijkonderzoek is de mening van de doelgroep meegenomen door middel van het interviewen van oud-cliënten uit verschillende GGZinstellingen. In het interview is ingegaan op het belang van welbevinden van de doelgroep, maar ook op het vrijheidsbelang. Het betrekken van de jongeren bij het opstellen van een nazorgtraject, wordt van wezenlijk belang geacht op het welbevinden en de vrijheid van de jongeren. Door actief in gesprek te gaan met de doelgroep, is aandacht geschonken aan het vrijheidsbelang. Er van uitgaande dat de jongeren als geen ander weten wat zij nodig hebben en waar zij behoefte aan hebben. Het vrijheidsbelang is gediend door deze jongeren een stem te geven in dit project. Het belang van welbevinden is gediend door inhoudelijk te luisteren naar wat de jongeren aangeven nodig te hebben en mogelijk op dit moment missen in de huidige nazorgtrajecten die
8
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
reeds bestaan. De uitkomsten van de interviews met de doelgroep zijn meegenomen in het eindadvies aan de opdrachtgever. Tevens is het belang van welbevinden gediend door het praktijkonderzoek niet alleen samen met de doelgroep uit te voeren, maar ook in gesprek te gaan met professionals. Op deze wijze kan ook vanuit professioneel oogpunt worden gekeken naar het welbevinden van de jongeren; wat denken de professionals dat het welbevinden van jongeren bevordert en op welke wijze kan hieraan aandacht worden besteed in een nazorgtraject? Ontwikkelingsmogelijkheden De ontwikkelingsmogelijkheden van jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek in de GGZ-sector worden versterkt door de opzet van een nazorgtraject gericht op outdoor activiteiten. Door middel van nazorg kunnen de vaardigheden die de jongeren tijdens een intensieve behandeling in de GGZ hebben geleerd, worden geïmplementeerd en geconsolideerd. Tevens kan het nazorgtraject handvatten bieden om de maatschappelijke re-integratie te realiseren. De ondersteuning die het nazorgtraject kan bieden, biedt de jongeren de kans om zich te ontwikkelen tot een persoon met een goed maatschappelijk functioneren.
2.3.
Externe oriëntatie
Uit de externe oriëntatie is gebleken dat de transitie van de jeugdzorg van invloed is op het afstudeerproject. In eerste instantie zou een nazorgtraject worden opgesteld specifiek voor de jongeren van een specifieke GGZ-instelling welke in dit verslag niet met naam genoemd wenst te worden. Naar mate de oriëntatiefase vorderde, bleek dat de GGZ-instelling op dit moment veel werk heeft om de eigen transitie van de overheid naar de gemeente in goede banen te leiden en de financiering rond te krijgen. Om deze reden heeft de instelling op dit moment geen prioriteit bij het opstellen van een nieuw nazorgtraject. Doordat directe samenwerking tussen de instelling en Outrac op dit moment niet mogelijk is, is de doelgroep voor het afstudeerproject verbreed van ex-cliënten van specifiek deze GGZ-instelling naar jongeren met verslavingsen gedragsproblematiek in het algemeen. Tevens heeft de transitie van de jeugdzorg invloed op de opstartfase van het nazorgprogramma. Er dient in nagedacht te worden over de financiering van het nazorgtraject, aangezien voor een soepele financiering van jeugdzorg contracten met gemeenten nodig zijn. Hoe deze financiering er mogelijk uit kan gaan zien is nu nog niet bekend en leent zich wellicht voor een vervolgonderzoek. Good Practices Een mogelijke good practice is NOLS, National Outdoor Leadership School. Dit is een instelling gevestigd in Amerika, gericht op outdoor en educatie. Ik heb NOLS een e-mail gestuurd met de vraag of zij kennis en ervaring hebben op het gebied van verslavings- en gedragsproblematiek in combinatie met outdoor, het is echter niet gelukt contact te leggen met deze instelling. Outward Bound is een andere organisatie in Amerika die outdoor cursussen en programma’s aanbiedt voor jongeren met verschillende problematiek. Dit is een good practice. Outward Bound USA (2007) schreef een boek over leiderschap volgens de outward bound methode. In het literatuuronderzoek wordt hier verder op ingegaan. Tevens is er op dit moment een actueel aanbod aan televisieprogramma’s en –series betreffende het onderwerp. Zo wordt in een programma in de wildernis gewerkt met moeder en dochter om de relatie te versterken en bestaat er een ander programma waar jongeren in het buitenland gestimuleerd worden gedragsverandering bij zichzelf teweeg te brengen. Er is besloten deze associaties uit de media niet mee te nemen in het afstudeerproject, aangezien de televisieprogramma’s een ander doel, namelijk een commercieel doel dienen.
9
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
2.4.
Interne oriëntatie
In de interne oriëntatie heb ik mij bezig gehouden met het onderzoeken wie de betrokkenen bij het onderwerp zijn. Samen met de betrokkenen ben ik uit gaan zoeken waar de handelingsverlegenheid ligt en hoe hun visie daarop is. Betrokkenen De hoofdbetrokkene bij het onderwerp is de eigenaar van Outrac, Gerrit Onstein. Aangezien Outrac een eenmansbedrijf is, komt vanuit het bedrijf maar één betrokkene voort. Andere betrokkenen zijn jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek die op dit moment een behandeling volgen, of juist klaar zijn met de behandeling en verlegen zitten om een nazorgtraject. Tijdens de zoektocht naar de betrokkenen bij het onderwerp, bleek dat er vanuit verschillende oogpunten over een invulling van een nazorgtraject kan worden nagedacht. Om zoveel mogelijk verschillende invalshoeken te kunnen belichten, is bij de uitvoering van het praktijkonderzoek de mening van de jongeren die reeds een intensieve behandeling binnen de GGZ hebben gevolgd meegenomen. Tevens is besloten te werken met een kenniskring. De kenniskring bestaat uit een groep professionals op verschillende gebieden, die meedenkt over de uitvoering en de resultaten van het onderzoek. Hier wordt verder op ingegaan in hoofdstuk 5. Handelingsverlegenheid Outrac is handelingsverlegen op het gebied van het projectmatig werken waarbij vooraf een doel is opgesteld. De opdrachtgever is op dit moment gericht op situatiegericht werken. Om een passend nazorgtraject voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek op te zetten, is het omschrijven van passende doelen en competentiegericht werken van belang. De jongeren komen mogelijk uit een intensieve behandeling waarbij zij veel zelfkennis hebben opgedaan. Aan Outrac de taak om de terugkeer van deze jongeren in de maatschappij te begeleiden en ondersteunen en om terugval in oud gedrag te voorkomen. Belangrijk voor Outrac is te weten welke behoeften er bestaan bij de doelgroep voor wat betreft nazorg na een intensieve behandeling. Wat hebben jongeren nodig om de stap terug de maatschappij in te maken? Het is nieuw voor Outrac om te werken middels een vooraf opgesteld doel waarbij jongeren met vergelijkbare problematiek met hun eigen vragen terecht kunnen. Er is een verschil tussen het werken met de jongeren die Outrac op dit moment begeleidt en de nieuwe doelgroep voor wie het nazorgprogramma wordt opgesteld. De huidige jongeren beheersen een bepaalde basis aan competenties waarbij Outrac hen ondersteunt om deze verder uit te breiden en te ontdekken welke competenties nog ontbreken. De nieuwe doelgroep jongeren heeft in een behandeling al veel gewerkt aan de competenties en hier veelal al mee geëxperimenteerd en geoefend. Het implementeren van de competenties en het daadwerkelijk uitvoeren van het nieuwe gedrag zou echter een mogelijke hindernis kunnen zijn. De opdrachtgever vraagt zich af hoe hij competentiegerichte ondersteuning kan bieden aan behandelde jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek om de stap terug in de maatschappij te maken en niet te vervallen in oud gedrag. Visie De opdrachtgever ziet het opzetten van een nazorgtraject voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek als een mooi project. Hij geeft zelf aan de prioriteit bij het opzetten van het traject te leggen, maar niet per sé bij het uitvoeren van het nazorgtraject. Zijn visie is met Outrac een nazorgtraject op te zetten, te organiseren en kwaliteit te bieden, om vervolgens de uitvoering door te geven aan een ander. Wie deze ander is, is nog niet bekend. Het doel van de opdrachtgever is een traject neer te zetten waar hij achter staat en zich goed bij voelt, zodat ook anderen, met name klanten, zich hier ook prettig bij voelen. De opdrachtgever hoopt door het opzetten van een nazorgtraject waarin outdoor centraal als middel wordt ingezet, de maatschappij een nieuw inzicht te bieden. Tevens lijkt het hem een mooie bevestiging voor zijn visie, namelijk dat outdoor activiteiten ondersteunend kunnen zijn voor jongeren met ernstige problematiek.
10
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Wat de opdrachtgever heel duidelijk stelt, is dat Outrac geen therapeutische instelling is en het doel van het nazorgtraject dus ook geen therapie kan zijn. Wel ziet hij mogelijkheden in samenwerking met bijvoorbeeld psychotherapeuten en wijkteams, om zo een zorgnetwerk op te bouwen. Urgentie De urgentie van het opzetten van een nazorgtraject voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek is niet heel hoog. In Nederland zijn veel nazorgtrajecten die jongeren kunnen volgen na een behandeling in de GGZ-sector. Voor zover ik heb kunnen vinden zijn er geen specifieke nazorgtrajecten waarin outdoor als middel wordt ingezet. Kenniskring Zoals eerder geschreven, is in de oriëntatiefase een kenniskring opgezet. Een kenniskring is te zien als een netwerk van mensen die betrokken zijn bij het onderwerp. Het doel van de kenniskring is om meerdere visies op het onderwerp te kunnen bekijken en vanuit verschillende invalshoeken te kunnen nadenken over de mogelijkheden voor een nazorgtraject. In de kenniskring participeren de volgende partijen: -
De eigenaar van Outrac (tevens de opdrachtgever); De uitvoerder van het afstudeerproject (de student); Een ervaringsdeskundige op het gebied van verslavings- en gedragsproblematiek; Een verpleegkundige van een kliniek voor verslavingsproblematiek; Twee experts op het gebied van outdoor-activiteiten voor specifieke doelgroepen, anders dan Outrac.
De kenniskring heeft in de uitvoering van de onderzoeksfase een belangrijke rol gespeeld. Zij zijn niet als groep bij elkaar gekomen, maar middels individuele gesprekken en interviews is onderzocht welke mogelijkheden worden gezien voor de invulling van een nazorgtraject waarin outdoor als middel wordt gebruikt.
2.5.
Inleiding in de theorie
In deze paragraaf wordt een korte inleiding in de theorie gegeven. Deze paragraaf dient als eerste kennismaking met het onderwerp en de bestudeerde literatuur. In de literatuur wordt veel gebruik gemaakt van de term ervarend leren, of ervaringsleren als het over outdoor of buitensport activiteiten gaat. In de Engelstalige literatuur wordt gesproken over adventure based activities en wilderness therapy. De term wilderness wordt nog wel eens vervangen door adventure and outdoor. De Wildt (2005) beschrijft het belang van nazorg volgend op een klinische behandeling voor cliënten in de verslavingszorg. In de nazorg is het volgens de Wildt van belang dat de geleerde vaardigheden uit de klinische behandeling op een lagere intensiteit worden geïmplementeerd en geconsolideerd. Tevens wordt beschreven dat relatief weinig cliënten deelnemen aan nazorg. Eén van de redenen hiervoor gegeven is de afstand van woonplaats tot locatie van nazorg. Van der Ploeg (2011) spreekt over het ervaringsleren als het leren door doen, met name in avontuurlijke projecten met jongeren waar gedragsverandering gewenst is. Over het buitenschools ervaringsleren (outdoor education) schrijft van der Ploeg (2011, p. 16): “In het buitenschoolse ervaringsleren gaat men er van uit dat het leren effectiever verloopt als jeugdigen ervaring opdoen buiten hun vertrouwde omgeving.” De Wildt (2005) stelt dat hoe groter de afstand is tussen het woonadres van de cliënt en de instelling voor nazorg, hoe kleiner de kans is op deelname. In dit licht lijkt het van groot belang een passend nazorgtraject op te zetten in de regio Achterhoek, waar tot op heden geen nazorg in combinatie met outdoor gevestigd is.
11
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Russel, Hendee en Phillips-Miller (1999) onderschrijven het belang van nazorg na intensieve wildernis therapie. De auteurs noemen dat meer dan 80% van de cliënten na het therapieprogramma kiezen voor nazorg op wildernis basis. Ook halen zij het belang aan van samenwerking tussen wildernis therapie programma’s en andere ondersteuningsinterventies. Deze samenwerking kan worden vormgegeven door bijvoorbeeld een zorgnetwerk. Conclusie Uit bovenstaande informatie kan worden geconcludeerd dat de literatuur het gebruik van outdooractiviteiten bij de behandeling van jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek onderkent. Er bestaan specifieke methoden en programma’s op het gebied van outdoor en educatie. In het literatuuronderzoek wordt het belang van toegankelijke nazorg benadrukt. In het theoretisch kader, hoofdstuk 4, wordt dieper ingegaan op de literatuur.
2.6.
Terugkoppeling
De terugkoppeling van de oriëntatie heeft telefonisch plaatsgevonden. De opdrachtgever was tevreden met het resultaat van de oriëntatie. Hij verwachtte dat er veel informatie verkregen kan worden uit de gevonden literatuur en is benieuwd naar de resultaten. Ook benoemde de opdrachtgever dat het hem interessant lijkt meer informatie te verkrijgen over het opzetten van een zorgnetwerk. Hij gaf aan geïnteresseerd te zijn in samenwerking met andere zorginstellingen. Tevens benadrukte hij het belang van het meenemen van de reacties en ervaringen van de doelgroep. De opdrachtgever zag het opzetten van een kenniskring als waardevolle toevoeging.
12
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
3. Plan van aanpak 3.1.
Onderwerpsomschrijving
Het definitieve onderwerp is het onderwerp waar de centrale vraag en daarmee het gehele afstudeerproject op gebaseerd is. Het definitieve onderwerp is het opzetten van een passend nazorgtraject voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek, waarbij outdoor als middel ingezet wordt. Het doel van dit nazorgtraject is het implementeren van de in een behandeling geleerde competenties en het consolideren van aangeleerde vaardigheden.
3.2.
Centrale vraag en deelvragen
De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt: “Op welke wijze kan Outrac een passend nazorgtraject bieden voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek?” Om tot een passend antwoord op de centrale onderzoeksvraag te komen, zijn vragen aan de literatuur en aan de praktijk opgesteld. 3.2.1. Vragen aan de literatuur De vragen aan de literatuur zijn opgesplitst in een deelvraag en een vijftal subvragen. De subvragen omvatten drie definitievragen, een analysevraag en een aanpakvraag. Door middel van literatuurstudie wordt gezocht naar antwoorden op de subvragen om uiteindelijk de deelvraag te kunnen beantwoorden: “Op welke wijze kan een instelling nazorg bieden aan jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek met behulp van outdoor activiteiten?” Subvragen aan de literatuur 1. “Wat is verslavings- en gedragsproblematiek?” 2. “Wat houdt nazorg in?” 3. “Wat is outdoor als middel?” 4. “Tegen wat voor soort uitdagingen lopen jongeren aan in hun re-integratieproces?” 5. “Wat voor soort outdoor-activiteiten kunnen bij de uitdagingen van de jongeren in hun reintegratieproces ondersteuning bieden?” 3.2.2. Vragen aan de praktijk De vragen aan de praktijk zullen worden beantwoord aan de hand van het praktijkonderzoek. Aan de hand van de antwoorden op de subvragen zal een antwoord worden gegeven op de deelvraag aan de praktijk: “Welke mogelijkheden zien experts op het gebied van nazorg, outdoor en verslavings- en gedragsproblematiek voor de invulling van een nazorgtraject bij Outrac? Subvragen aan de praktijk 1. “Over welke benodigde vaardigheden beschikt Outrac om tot een passend nazorgtraject te komen?” 2. “Hoe denken de betrokkenen dat nazorg bij Outrac er uit zou kunnen zien?” 3. “Wat is volgens de betrokkenen van belang in een nazorgtraject bij Outrac?”
13
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
3.3.
Onderzoeksopzet en globale werkwijze
De globale werkwijze in het afstudeerproject, de lijn, is ‘samen zoeken’. Middels het samen zoeken in de kenniskring1 is vanuit meerdere visies gekeken naar de invulling van een nazorgtraject. De dataverzamelingsmethode die hiervoor gebruikt werd is veelal interviewend van vorm. Ook met de ervaringsdeskundigen is samen gezocht naar de mogelijkheden van een nazorgtraject waarbij outdoor activiteiten ingezet worden. Het onderzoek heeft zich gericht op de ideeën van de betrokkenen en de mogelijkheden die zij zien voor Outrac om een passend nazorgtraject op te zetten. Het onderzoek is verricht op basis van de ideeën van de betrokkenen en op basis van literatuurstudie. De literatuurstudie vindt plaats op macro-niveau (Verhoeven, 2014). Het onderzoek met de betrokkenen is gehouden volgens kwalitatieve onderzoeksmethoden. Er is gebruik gemaakt van open interviews en halfgestructureerde interviews.
3.4.
Communicatieplan
In het communicatieplan staat beschreven voor welke onderdelen er met wie gecommuniceerd wordt en op welke wijze. De globale lijn die centraal staat bij de communicatie, is het ‘samen zoeken’. Direct en regelmatig contact met de betrokkenen is hierbij van groot belang. Met de opdrachtgever en tevens de eigenaar van Outrac zijn afspraken gemaakt omtrent de communicatie. Hij is tevens de persoon die het uiteindelijke advies beoordeelt en hier mee gaat werken in de praktijk. Vanwege de relatief grote afstand tussen de locatie van Outrac (regio Achterhoek) en mijn woonplaats (regio Noord-Holland Noord) is afgesproken het contact voornamelijk telefonisch en via e-mail te onderhouden. Daarnaast heb ik een aantal activiteiten meegedraaid met Outrac en heb ik na ieder belangrijk onderdeel van het afstuderen een terugkoppeling gegeven. De in de oriëntatiefase beschreven kenniskring bestaat uit een zestal personen. Zij worden de betrokkenen genoemd. Contact met de betrokkenen gebeurde in eerste instantie telefonisch. Belangrijke informatie zal via e-mail naar de betrokkenen gestuurd worden, het slotinterview zou in levende lijven worden afgenomen, dit is echter niet gelukt. Voor een verdere toelichting verwijs ik naar hoofdstuk 5.2., waar het verloop van het onderzoek besproken wordt.
1
Zie hoofdstuk 5
14
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
4. Literatuurstudie Dit hoofdstuk omvat het theoretisch kader. Aan de hand van bestudeerde literatuur zal een antwoord worden gegeven aan de deelvraag aan de literatuur: “Op welke wijze kan een instelling nazorg bieden aan jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek met behulp van outdoor activiteiten?” Om tot een goed antwoord te komen, is er een vijftal subvragen opgesteld welke tevens middels literatuurstudie zullen worden beantwoord. De subvragen luiden als volgt: 1. 2. 3. 4. 5.
Wat is verslavings- en gedragsproblematiek? Wat houdt nazorg in? Wat is outdoor als middel? Tegen wat voor soort uitdagingen lopen jongeren aan in hun re-integratieproces? Wat voor soort outdoor activiteiten kunnen bij de uitdagingen van de jongeren in hun reintegratieproces ondersteuning bieden?
4.1.
Inleiding
Verantwoording literatuur De literatuurstudie is gebaseerd op een vooraf opgesteld plan. Dit plan is opgesteld om zo efficiënt mogelijk passende en bruikbare literatuur te zoeken. Het plan is opgesteld door middel van het vaststellen van een aantal begrippen. Vervolgens is middels deze begrippen gezocht in verschillende databanken. Tijdens het zoeken bleek het vinden van literatuur passend bij het onderwerp van het afstudeerproject lastig. Uiteindelijk is besloten te beginnen met het schrijven van het theoretisch kader op basis van zes wetenschappelijke artikelen, om tijdens het schrijven verder en mogelijk gerichter te kunnen zoeken naar meer literatuur. Er zijn uiteindelijk 19 artikelen gevonden, waarvan minstens 13 wetenschappelijke artikelen. Veel literatuur bleek Engelstalig. Allereerst is gezocht middels algemene termen. De termen waarop gezocht is zijn terug te zien in tabel 1. In deze tabel staan ook de Engelse vertalingen. Enkele Engelse vertalingen hebben geen Nederlandse term, deze zoektermen zijn gebaseerd op informatie uit reeds gevonden literatuur. Deze termen zijn vervolgens ingevoerd in de databanken en zoekmachines Eric, Lybrin, Google Scholar, NJI en de databank van InHolland. Ook is via de registers van studieboeken die ik reeds in bezit heb gezocht naar aansluitende termen. Omdat vroeg in de literatuurstudie bleek dat er niet voldoende informatie online beschikbaar was, heb ik contact opgenomen met diverse instanties. Zo heb ik de opdrachtgever benaderd met de vraag of hij relevante wetenschappelijke artikelen tot zijn beschikking had. Tevens is met dezelfde vraag een GGZ-instelling benaderd en is er contact gezocht met Outward Bound USA, een instelling in Amerika. Uit deze contacten zijn een drietal bruikbare artikelen voortgekomen. Tot slot is er gezocht naar artikelen middels de bronnenlijsten van reeds gevonden artikelen. Zo is nog een extra aantal bronnen gevonden. Een laatste bruikbaar artikel is na een lange zoektocht via de auteur, de uitgever en verschillende bibliotheken als hardcopy gevonden in de medische bibliotheek van de Vrije Universiteit Amsterdam. Term
Engelse vertaling
Buitensport Gedragsproblematiek Verslaving Nazorg Terugvalpreventie
Outdoor Behaviour problems Addiction Aftercare Relapse prevention Adventure and outdoor Wilderness therapy Adventure based activities
Ervaringsleren
Tabel 1.
15
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
4.2.
Theoretisch kader
Het theoretisch kader bestaat uit een vijftal subvragen die achtereenvolgens aan de hand van de literatuur zullen worden beantwoord. Aan de hand van de antwoorden op de subvraag wordt een antwoord aan de deelvraag aan de literatuur geformuleerd. 4.2.1. Wat is verslavings- en gedragsproblematiek? Verslavingsproblematiek Vandereycken, Hoogduin en Emmelkamp (2008) spreken van verslaving, als steeds dezelfde handelingen herhaald worden zonder dat deze drang kan worden weerstaan. Hierbij benadrukken zij dat de term verslaving strikt gezien alleen gebruikt dient te worden in verband met de inname van genotsmiddelen zoals alcohol en drugs. Er wordt echter gesteld dat de term verslaving ook in bredere zin wordt gebruikt bij op lust gerichte handelingen, zoals gok- of seksverslaving. Vanderecyken e.a. noemen verslaving een ‘stoornis in verband met verlangen en wil’. Ook wordt genoemd dat de term ‘zucht’ gebruikt kan worden in plaats van verslaving, bijvoorbeeld drankzucht. Verhulst, Verheij en Ferdinand (2007) spreken niet van verslavingsproblematiek maar van middelenmisbruik of verslavingsgedrag. Zij noemen het verslavingsgedrag niet als stoornis op zich, maar als bijkomend probleem bij een andere stoornis, als co-morbiditeit van bijvoorbeeld ontwikkelingsstoornissen of impulscontrolestoornissen. Er lijkt een verschil te zijn tussen verslaving en verslavingsproblematiek, waarbij verslaving het afhankelijk zijn van middelen of op lust gerichte handelingen is. Verslavingsproblematiek is niet in de literatuur terug te vinden, wel wordt gesproken van verslavingsgedrag als co-morbiditeit van andere stoornissen. Gedragsproblematiek Als het gaat over problematische gedragingen, stelt Van der Ploeg (2007) allereerst dat er voorzichtig moet worden omgegaan met het gebruik van de term ‘probleemgedrag’. Jeugdigen die ongehoorzaam zijn of ongepast gedrag vertonen worden al snel jongeren met gedragsproblematiek genoemd door opvoeders. Van der Ploeg noemt het gebruik van de term gedragsproblematiek in dit geval subjectief en normatief, aangezien het gedrag van de jongeren wordt beoordeeld op basis van verschillende interpretaties en de normen en waarden van de opvoeders. Maar wanneer is er dan wel sprake van gedragsproblematiek? Van der Ploeg (2007) noemt vier criteria waarnaar gekeken kan worden alvorens gedrag problematisch te kunnen noemen, te weten de frequentie, duur, omvang en de gevolgen van het gedrag. Naar mate bepaalde ongewenste gedragingen van een jongere vaker voorkomen en langer aanhouden, is er meer reden om van probleemgedrag te spreken (Van der Ploeg, 2007). De omvang gaat voornamelijk over op welke plekken het gedrag zich voordoet, bijvoorbeeld op school of thuis. Tevens kan het gedrag zich op verschillende manieren uiten, ook dit valt onder de omvang. Hoe groter de omvang, hoe meer reden er is om van probleemgedrag te spreken. De gevolgen kunnen op zowel op omgevingsniveau als persoonlijk niveau betrekking hebben. Een voorbeeld van gevolgen op persoonlijk niveau is sociale afwijzing door leeftijdsgenoten vanwege het afwijkende gedrag dat de jongere vertoont ten opzichte van zijn leeftijdsgenoten gewend zijn. Door de afwijzing kan psychische schade een risico worden. Van der Ploeg (2007, p. 25) definieert probleemgedrag als volgt: “We spreken van probleemgedrag als ouders, leerkrachten en andere personen dit gedrag beschouwen als strijdig met de door hen en de samenleving gehanteerde normen en regels en/of wanneer deskundigen dit gedrag als problematisch beoordelen op basis van valide kenmerken inzake psychische (on)gezondheid.” Hierbij worden zowel de normen en waarden, als feitelijke en inhoudelijke kennis als onderdeel van de definitie genoemd.
16
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Van Lieshout (2009) schrijft over een aanwijsbaar verschil tussen een gedragsstoornis en gedragsproblematiek. Er is sprake van een gedragsstoornis als de symptomen niet verholpen kunnen worden, maar de persoon en de omgeving geleerd kunnen worden om te gaan met de symptomen. Gedragsstoornissen vinden vaak hun oorsprong in erfelijke aanleg. Een gedragsprobleem daarentegen vindt meestal de oorzaak in omgevingsfactoren. Mede hierdoor is een gedragsprobleem vaak gemakkelijker extern te beïnvloeden dan wanneer er sprake is van een stoornis, aldus Van Lieshout. Waar van der Ploeg (2007) schrijft over de beleving van de directe omgeving en beoordeling van deskundigen om tot de definitie gedragsproblematiek te komen, spreken Vandereycken, Hoogduin en Emmelkamp (2008) van gedragsproblematiek als het gedrag herhaaldelijk wordt vertoond gedurende langere tijd én het kind er onder lijdt. Gedragsproblematiek kan volgens Vandereycken e.a. optreden als co-morbide stoornis aan andere stoornissen zoals ADHD of stoornissen uit het autistisch spectrum. Gedragsproblematiek kan zich ook ontwikkelen tot een gedragsstoornis, wanneer de symptomen lang aanhouden. Van Lieshout (2009) schrijft over twee verschillende vormen van probleemgedrag. Enerzijds de internaliserende problematiek, waarbij vooral de jongere zelf last heeft van het probleem of het gedrag en anderzijds de externaliserende problematiek, waarbij met name de omgeving het ongewenst gedrag als storend ervaart. Tot slot schrijven Jellema en Bosscher (2009) over internaliserende en externaliserende gedragsproblematiek. Zij omschrijven internaliserende jongeren als de wat meer verlegen jongeren, terwijl de externaliserende jongeren de ‘licht ontvlambare types’ zijn. Het verschil tussen internaliserende en externaliserende gedragsproblematiek wordt ook door Vandereycken, Hoogduin en Emmelkamp (2008) omschreven. Zij stellen dat internaliserende stoornissen zoals angst- en stemmingsstoornissen, vooral voor het kind zelf merkbaar zijn, waar externaliserende stoornissen zoals gedragsstoornissen en aandachtstekortstoornissen als ADHD voor de omgeving duidelijk merkbaar en soms storend zijn. Opvallend is dat Vandereycken e.a. ADHD als aandachtstekortstoornis noemt in plaats van als gedragsstoornis, zoals van der Ploeg (2007) en van Lieshout (2009) wel doen. Co-morbiditeit Verhulst, Verheij en Ferdinand (2007) schrijven over een verhoogd risico op verslaving bij jongeren met internaliserende problematiek, zoals stemmingsstoornissen. De oorzaak van dit verhoogde risico wordt niet beschreven. Tevens wordt gesteld dat bij kinderen met ADHD even vaak middelenmisbruik ontwikkeld wordt als bij kinderen zonder ADHD (Biederman e.a., zoals geparafraseerd in Verhulst, Verheij en Ferdinand, 2007). Wel neemt de kans op verslaving toe bij de overgang van de puberteit naar de volwassenheid. Jongeren met een antisociale gedragsstoornis hebben daarentegen 40% meer kans op verslaving voor of tijdens de puberteit dan andere jongeren. Kazdin (zoals geparafraseerd in Verhulst, Verheij en Ferdinand, 2007) noemt ook een verhoogde kans op verslaving bij kinderen en jeugdigen met externaliserende stoornissen. Vandereycken, Hoogduin en Emmelkamp (2008) noemen een vergroot aantal drugsgebruikers onder jongeren met gedragsstoornissen, waarbij zij drugsgebruik en andere verslaving als co-morbiditeit van gedragsstoornissen stellen. Frances en First (2011) stellen dat gedragsstoornissen vaak in verband worden gebracht met vroegtijdige afhankelijkheid of verslaving van middelen. Frances en First noemen middelenmisbruik of verslaving niet als co-morbiditeit of differentiaaldiagnose van gedragsproblemen maar als complicaties en symptomen van gedragsproblematiek. Wel wordt hierbij genoemd dat middelenmisbruik of –verslaving niet per definitie een symptoom is van gedragsproblematiek, danwel een veelvoorkomend fenomeen.
17
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Conclusie Er wordt gesproken van verslaving als er steeds een onweerstaanbare drang aanwezig is om een bepaalde handeling uit te voeren of middelen tot zich te nemen. Verslavingsgedrag wordt vooral gezien als symptoom van verschillende stoornissen en niet zozeer als problematiek op zich. Er bestaat er een aanwijsbaar verschil tussen gedragsproblematiek en gedragsstoornissen, waarbij gedragsstoornissen een meer chronische aard hebben dan gedragsproblematiek. Er wordt gesproken van gedragsproblematiek als zowel de omgeving als de jongere zelf last ondervindt van de symptomen, direct danwel indirect. Opvallend is dat het aanwijsbare verschil tussen gedragsproblematiek en een gedragsstoornis niet wordt gemaakt bij verslavingsproblematiek of verslaving. De termen verslavingsproblematiek en verslaving lijken door elkaar te worden gebruikt in de literatuur. Verslavings- en gedragsproblemen worden in verschillende bronnen gezien als co-morbiditeit of symptomen van elkaar. Verslavingsproblemen en gedragsproblemen lijken dus vaak hand in hand te gaan. Tevens wordt de kans op verslaving vergroot door de aanwezigheid van gedragsproblemen. 4.2.2. Wat houdt nazorg in? Definitie Nazorg, in de literatuur ook wel follow-up, terugvalpreventie of aftercare genoemd, wordt als volgt gedefinieerd: “Na·zorg (de; v(m)): Controle op en zorg voor patiënten na de behandeling” (Van Dale, 2014). In de literatuur wordt geen duidelijke definitie van nazorg gegeven. Wel schrijven verschillende auteurs over het belang van nazorg na een intensieve behandeling in de GGZ. Zo noemen Vandereycken, Hoogduin en Emmelkamp (2008) een onderzoek van Bockting e.a. (2005) welk heeft aangetoond dat cognitieve gedragstherapie als terugvalpreventie bij stemmingsstoornissen de kans op recidive ongeveer kan halveren. Verster (zoals geparafraseerd in de Wildt, 2005), heeft onderzoek gedaan naar de effectiviteit van nazorg na een klinische behandeling waaruit de algemeen positieve invloed van nazorg bleek op zowel de frequentie als de duur van terugvallen bij cliënten. Altschuler en Armstrong (1994) noemen intensieve nazorg de oplossing om de kans op recidive, terugval, te verminderen of zelfs weg te nemen na een behandeling gericht op outdoor- en gedragstherapie. Nazorg lijkt dus geen eenduidige definitie te hebben, maar wel veelal hetzelfde hoofddoel te dienen; de patiënt of cliënt begeleiden na een intensieve behandeling. Doel van nazorg Zoals uit de voorgaande paragraaf bleek, kan nazorg verschillende doelen dienen. Om meer overzicht van deze doelen te verschaffen volgt hieronder een opsomming van de mogelijke doelen van nazorg. De Wildt (2005) noemt een zestal doelen: 1. 2. 3. 4. 5.
“Consolidatie van de in de behandeling geleerde vaardigheden; Het verminderen van de kans op terugval; Het beperken van de duur, ernst en schade van eventuele terugval; Integratie van de tijdens de behandeling geleerde vaardigheden in het dagelijks handelen; Het faciliteren van de overgang van gestructureerde behandeling naar het minder gestructureerde leven; 6. Het ondersteunen van de maatschappelijke re-integratie.” (De Wildt, 2005, p.7) Deze zestal doelen van nazorg zijn ook in andere literatuur terug te vinden. Zo noemt Den Boer (2009) als belangrijkste doel bij Terugvalpreventieprogramma ADHD het signaleren van klachten en kans op recidive verkleinen. De Wildt (2005) noemt dit in het tweede doel; verminderen van kans op terugval.
18
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Oliemeulen en van der Poel (2008) noemen als doel van nazorg het bieden van ondersteuning aan cliënten na een intensieve behandeling. Het bieden van ondersteuning kan breed gezien worden; in feite kunnen alle zes de doelen van De Wildt als ‘ondersteuning bieden’ gezien worden. Het hoofddoel van nazorg zou dus het bieden van ondersteuning aan cliënten na een intensieve behandeling genoemd kunnen worden, zoals Oliemeulen en van der Poel (2008) het doel van nazorg omschrijven. Nazorgprogramma Verschillende auteurs schrijven in de bestudeerde literatuur over het belang van nazorg of aftercare na een intensieve behandeling in de GGZ. Zo werd al in 1987 door de regering van de Verenigde Staten (Altschuler en Armstrong, 1994) geschreven over de positieve resultaten van effectieve nazorgtrajecten voor jongeren vanuit residentiële instellingen. De regering van de Verenigde Staten stelde dat de recidive teruggedrongen wordt en jongeren eerder uit een instelling ontslagen kunnen worden, mits er intensieve supervisie op deze jongeren plaatsvindt. Opvallend is dat slechts enkele auteurs ingaan op de inhoud van nazorg en hoe een nazorgprogramma er uit zou kunnen zien. Altschuler en Armstrong (1994) ontwikkelden het ‘Intensive Aftercare Program´ (IAP), een intensief programma om jongeren na opname in een residentiële instelling te begeleiden bij de terugkeer in de maatschappij en om de kans op recidive te verkleinen. Altschuler en Armstrong beschrijven vijf basiselementen waarop het IAP gebaseerd is. Ten eerste wordt het voorbereiden op de vergrote verantwoordelijkheid van de jongeren genoemd. Met het voorbereiden op een vergrote verantwoordelijkheid wordt stilgestaan bij de vergroting van de vrijheid van jongeren wanneer zij van een behandeling in een gesloten of semi-gesloten instelling terugkeren in de maatschappij. Als tweede basiselement wordt het faciliteren van de interactie en betrokkenheid tussen de jeugd en het netwerk beschreven om de sociale controle te vergroten. Een derde element is het betrekken van zowel de cliënt als het netwerk en gezinssysteem van de cliënt, om zo te zorgen voor constructieve interactie tussen beiden. Middels dit constructieve contact is er meer kans op een succesvolle terugkeer in de maatschappij, aldus Altschuler en Armstrong. Het vierde element beschrijft het ontwikkelen en aanbieden van nieuwe steun en middelen aan de behandelde jongeren. Tot slot wordt het monitoren en testen van de jongeren gedurende het nazorgtraject genoemd, waarbij gekeken wordt of en hoe het de jongeren en het netwerk lukt om zich aan elkaar aan te passen. Kort samengevat noemen Altschuler en Armstrong (1994) vijf basiselementen voor het intensive aftercare programma: 1. 2. 3. 4. 5.
Voorbereiden op vergrote verantwoordelijkheid; Faciliteren van de interactie en betrokkenheid tussen jeugd en netwerk; Betrekken van zowel cliënt als netwerk en systeem van cliënt; Ontwikkelen en aanbieden van nieuwe steun en middelen; Monitoren en testen van de jongeren gedurende het nazorgtraject.
Bovengenoemde basiselementen dienen ter voorkoming van recidive na een behandeling in een jeugdinstelling. Hierbij dient in acht genomen te worden dat bovengenoemde bron meer dan 20 jaar oud is. Verschillende elementen van het hierboven beschreven intensieve nazorgprogramma van Altschuler en Armstrong uit 1994 kunnen echter ook herkend worden in recentere bronnen. Bijvoorbeeld in het kwalitatief onderzoek2 van Russel (2005) naar de rol van nazorg in outdoor gedragstherapie. Kijkend naar het eerste basiselement van Altschuler en Armstrong, het voorbereiden van de jongeren op de vrijheid, onderschrijft Russel dit belang. Hij stelt dat bijna 60% van de ondervraagde jongeren twee jaar na de behandeling nog steeds verdovende middelen zoals alcohol en drugs gebruikt. Wel wordt hierbij een 2
Russel (2005) deed een kwalitatief onderzoek naar het welzijn van jongeren en de specifieke rol van nazorg hierin, twee jaar na het volgen van een Outdoor Behavioral Healthcare Treatment, OBH treatment.
19
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
vermindering van de hoeveelheid en frequentie genoemd. Russel noemt voor de overige 40% van de ondervraagde jongeren die niet teruggevallen zijn in het oude verslavingsgedrag als hoofdreden begeleiding na de behandeling, ondersteuning van familie en vrienden en de wens tot een beter leven. Hieruit kan worden opgemaakt dat begeleiding na de behandeling, nazorg, de jongeren kan mee helpen bij het voorkomen van terugval in oud gedrag. Wat betreft het faciliteren van interactie tussen de jongeren en het netwerk, het tweede basiselement, schrijft Russel (2005) over het belang van de interactie tussen de jongeren en vrienden. Uit het onderzoek van Russel blijkt dat veel jongeren in de zes maanden na de behandeling moeite hadden met het aansluiten bij de vrienden van vroeger. De moeite die de jongeren hadden met het vinden van aansluiting bij hun oude netwerk onderschrijft het belang van het faciliteren van interactie zoals Altschuler en Armstrong (1994) deze omschrijven. Waar Altschuler en Armstrong (1994) schrijven over het belang van het betrekken van zowel de jongere als zijn of haar netwerk in de nazorg, noemen Oliemeulen en van der Poel (2008) vooral een door cliënten benoemde kloof tussen de behandeling en de thuissituatie. Oliemeulen en van der Poel stellen dat bij de stap van intensieve behandeling terug naar de oude situatie ondersteuning nodig is en dat de door hun geïnterviewde cliënten vaak te kennen geven ‘in een zwart gat’ terecht te komen. Tevens ontkennen de cliënten dat nazorg geregeld dient te worden door eigen omgeving, aangezien zij hen al genoeg belasten door hun verslaving. Deze ontkenning sluit echter niet geheel aan bij het principe zoals Altschuler en Armstrong deze stellen, namelijk het betrekken van het netwerk in plaats van het verantwoordelijk stellen van het netwerk zoals Oliemeulen en van der Poel in deze stellen. Tot slot noemt Den Boer (2009) als hoofddoel van het Terugvalpreventieprogramma ADHD het vroegtijdig signaleren van verergering van de klachten om op tijd actie te kunnen ondernemen tijdens terugval of ter preventie van terugval. Met dit hoofddoel sluit het Terugvalpreventie-programma ADHD aan bij het vijfde basiselement genoemd door Altschuler en Armstrong (1994), het monitoren en testen van de cliënten om zo een vinger aan de pols te houden. Oliemeulen en van der Poel (2008) hebben onderzoek gedaan naar wat (ex)verslaafde volwassenen nodig hebben om te kunnen re-integreren in de maatschappij en in hoeverre dit wordt aangeboden door bestaande instellingen in de verslavingszorg. Aansluitend op Altschuler en Armstrong (1994) schetsen Oliemeulen en van der Poel een door de geïnterviewde cliënten genoemd ideaalbeeld van nazorg. Beschikbaarheid en bereikbaarheid komt hierin duidelijk naar voren; de hulpverlening moet altijd beschikbaar en bereikbaar zijn, waardoor de cliënt direct steun kan ontvangen. Tevens wordt een goede dagbesteding waarin structuur wordt geboden en men de kans krijgt sociale contacten op te bouwen als belangrijk beschouwd. Tot slot vinden de cliënten het belangrijk dat het aanbod van nazorg individueel afgestemd wordt en hier al tijdens de behandeling over nagedacht wordt, stellen Oliemeulen en van der Poel. Opvallend is dat in de literatuur niet wordt geschreven over het belang van het aansluiten van het nazorgtraject op de behandelmethode van de kliniek waarin de behandeling door de cliënt is gevolgd.
20
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Conclusie Concluderend kan worden gesteld dat nazorg kan worden omschreven als zorg met als hoofddoel het bieden van ondersteuning aan cliënten na een intensieve behandeling. Er bestaan verschillende vormen van nazorg voor verschillende doelgroepen binnen de GGZ-sector. De basiselementen waarop de nazorgprogramma’s, of terugvalpreventieprogramma’s gebaseerd zijn en de mogelijke doelen die kunnen worden nagestreefd zijn onder elkaar gezet in tabel 1. Basiselementen
Voorbereiden op vergrote verantwoordelijkheid
Doelen 3
Faciliteren van de interactie en betrokkenheid tussen jeugd en netwerk2
Bieden van ondersteuning aan cliënten na intensieve behandeling4 Het hebben of vinden van een nuttige dagbesteding3 Consolidatie van de in de behandeling geleerde vaardigheden5
Betrekken van zowel cliënt als netwerk en systeem van cliënt2
Verminderen van kans op terugval4
Ontwikkelen en aanbieden van nieuwe steun en middelen2
Beperken van duur, ernst en schade van eventuele terugval4
Monitoren en testen van de jongeren gedurende het nazorgtraject2
Integratie van geleerde vaardigheden in dagelijks handelen4
Beschikbaarheid en bereikbaarheid van de hulpverlening3
Faciliteren van overgang van gestructureerde behandeling naar minder gestructureerd leven4 Ondersteunen van maatschappelijke reintegratie4 Tabel 1
3
Bron: Altschuler en Armstrong, 1994 Bron: Oliemeulen en van der Poel, 2008 5 Bron: De Wildt, 2005 4
21
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
4.2.3. Wat is outdoor als middel? De opdrachtgever Onstein (2015) schrijft over ‘outdoor als middel’. Wat outdoor als middel is en hoe dit wordt toegepast, wordt in de bestudeerde literatuur niet beschreven. Wel wordt geschreven over verschillende outdoor- of buitensportactiviteiten en methoden of therapieën gericht op outdoor die worden ingezet binnen de jeugdzorg. In dit hoofdstuk zal worden gesproken van outdoor als de auteur buitensport schrijft, indien deze vervanging geen inhoudelijke verandering van de bron veroorzaakt. Jellema en Bosscher (2009) stellen outdoor activiteiten als avontuurlijke activiteiten waarbij gemakkelijk nieuw gedrag geleerd kan worden. Immers veel jongeren vinden het ondernemen van avontuurlijke activiteiten leuk om te doen en leren gaat gemakkelijker als je dingen kunt doen die je leuk vindt. Van der Ploeg (2011) spreekt niet zozeer van het leren door het doen van leuke dingen, maar van het leren door ervaring. Van der Ploeg legt het begrip learning by doing uit als het leren door te doen en te proberen, door ervaring op te doen en van deze ervaring te profiteren. Deze theorie wordt ook wel ‘ervaringsleren’ genoemd. Het ervaringsleren wordt later in dit hoofdstuk verder uitgediept. In voorgaande alinea leek te worden geïmpliceerd dat outdoor activiteiten (Jellema en Bosscher, 2009) gelijk zijn aan ervaringsleren (Van der Ploeg, 2011). Hovelynck (2001) noemt het gebruik van de begrippen outdoor activiteiten en ervaringsleren als elkaars synoniem onjuist. Hovelynck stelt dat ervaringsleren als kenmerkende opvatting wordt ingezet wordt tijdens outdoor trainingen. Tevens noemt de auteur de pedagogische principes van Kurt Hahn, die in 1940 een Outward Bound School oprichtte in Engeland. Outward Bound Outward Bound is een van oorsprong Engelse organisatie opgericht in 1941 door pedagoog-filosoof Kurt Hahn (Outward Bound USA, 2007). Hahn (1886 – 1974) noemde verschillende ontwikkelings-risico’s voor de jeugd waar het volgen van school oorzaak van was (Van der Ploeg, 2011). School zou er onder andere toe leiden dat de jeugd te lang afhankelijk gehouden zou worden, te weinig in beweging kwam, te weinig zelfdiscipline had en een gebrek aan participatie en verbeeldingskracht had. Door het oprichten van de Outward Bound School konden jongeren volgens Hahn (zoals geparafraseerd in Van der Ploeg, 2011) werken aan lichamelijke training, initiatief ontplooien en zichzelf en de omringende wereld onderzoeken. De eerste Outward Bound School is opgericht om zeelieden meer ervaring op te laten doen en hen voor te bereiden op noodsituaties (Van der Ploeg, 2011). Men zag zo rond 1940 dat de ervaren zeelieden langer en vaker overleefden in noodsituaties op zee dan de jonge, nog niet ervaren zeelieden. Kurt Hahn richtte de Outward Bound School op om deze ervaring vooraf op te doen en zo de overlevingskans in noodsituaties te vergroten. Vanuit deze basis is Outward Bound steeds verder ontwikkeld en afgestemd op verschillende doelgroepen, aldus Van der Ploeg. Outward Bound is inmiddels een wereldwijd erkende organisatie met scholen of opleidingsinstituten in elk continent (Outward Bound USA, 2007). De bekendste en grootste scholen in Europa bevinden zich in Schotland, Engeland en België. Binnen Outward Bound wordt de theorie van het ervaringsleren toegepast om jongeren met allerlei verschillende problematiek via outdoor activiteiten en wildernis therapie te begeleiden in de ontwikkeling (Van der Ploeg, 2011). Ervaringsleren De leertheorie ervaringsleren is ontwikkeld door de eerdergenoemde pedagoog-filosoof Kurt Hahn (Van der Ploeg, 2011). De uitgangspunten van het ervaringsleren zijn vergelijkbaar met de leercirkel van Kolb (figuur 1). Al eerder bestonden deze uitgangspunten van het ervaringsleren, maar Hahn voerde deze uitgangspunten door buiten een schoolse situatie. Met deze nieuwe ontwikkeling van het leren buiten een schoolse setting, werd de eerste stap gezet naar (outdoor) activiteiten om vaardigheden aan te leren (Outward Bound USA, 2007).
22
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
1. Concreet ervaren (feeling)
4. Actief experimenteren (doing)
Kolb
2. Waarnemen en overdenken (watching)
3. Abstracte begripsvorming (thinking)
Figuur 1. Leercirkel van Kolb Jellema en Bosscher, 2010
Het ervaringsleren kent drie grote stromingen: het leren van ervaringen, buitenschools ervaringsleren en het leren van de natuur (Van der Ploeg, 2011). Alle drie deze stromingen zijn gericht op het principe learning by doing; leren door te doen, wat tevens het ervaringsleren het best omschrijft. De vier hoofddoelen van het ervaringsleren volgens Van der Ploeg zijn:
Vergroting van het zelfvertrouwen; Versterking van sociale competentie; Meer inzicht in eigen gedrag; Versterking van de gezinsrelaties.
Jellema en Bosscher (2010, p. 40) citeren Ruikes en Koekkoek in een definitie voor ervaringsleren:“In de hulpverlening bestaat ervarend leren uit het weloverwogen en systematisch aanbieden van een actieve leeromgeving, waarin de jongeren uitdagende activiteiten ondernemen die leiden tot nieuwe ervaringen. Door op die ervaringen te reflecteren en naar aanleiding daarvan nieuwe keuzes te maken kunnen ze komen tot zelfinzicht, zelfdiscipline, verantwoordelijkheid en nieuw gedrag dat in toekomstige situaties kan worden toegepast.” In dit citaat wordt omschreven hoe de activiteiten bij kunnen dragen aan de ontwikkeling van jongeren. Van der Ploeg (2011) benadrukt dat niet zo zeer de activiteit belangrijk is, dan wel de reflectie op de ervaringen. Wilderness Therapy Eerder in dit hoofdstuk werd genoemd dat de Outward Bound Schools jongeren begeleiden middels onder andere wildernis therapie. Wildernis therapie, in het Engels Wilderness Therapy genoemd, is een interventie om jongeren te helpen bij het overwinnen van emotionele problemen, psychische problemen en verslaving (Russel, Hendee en Phillips-Miller, 1999). Wildernis therapie is gebaseerd op het ervarend leren. Wildernis therapie kan op twee manieren worden ingevuld; door middel van verblijf op een basiskamp of door middel van expeditie. Beide vormen werken volgens een gestructureerd behandelingsprincipe waarin ervaringsleren centraal staat, de expeditie-variant is echter meer afhankelijk van onverwachte gebeurtenissen en improvisatie voor zowel de deelnemer als de begeleider (Russel e.a.).
23
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Busova Van der Ploeg (2011) stelt dat er diverse onderzoeken gedaan zijn naar de effecten van ervaringsleerprojecten, maar dat de uitkomsten verschillend zijn door uiteenlopende manieren van onderzoek. De Busova, Buitensport Sociale Vaardigheidstraining, is één van deze ervaringsleerprojecten welke in Nederland wordt ingezet om jongeren de mogelijkheid te bieden om grenzen te verkennen en te experimenteren met nieuw gedrag (Jellema en Bosscher, 2010). Jellema en Bosscher stellen dat jongeren uitdagingen nodig hebben om te kunnen leren en sluiten hiermee aan bij het principe van het ervaringsleren. De Busova maakt gebruik van zowel de leercirkel van Kolb (zie figuur 1) als het competentiemodel van Slot en Spanjaard (zoals genoemd in Jellema en Bosscher). Volgens onderzoek van Hulstijn e.a. (zoals genoemd in Jellema en Bosscher) lijken de effecten van de Busova-training positief te zijn. Zo is er een duidelijke verbetering op prosociaal gedrag te zien en is er een zichtbare positieve gedragsverandering, zowel op school als in thuissituaties geconstateerd. Er wordt echter gesteld dat er een te klein aantal verwerkte data is om definitieve conclusies over de effecten van de training te noemen. Doelgroep Ervaringsleerprojecten zijn voor bijna alle doelgroepen mogelijk, stelt van der Ploeg (2011). Hij noemt zowel problematische als niet-problematische jeugd, maar ook volwassenen, sportteams, recreanten et cetera. Wij zullen alleen ingaan op de problematische jeugd, gezien het onderwerp van deze literatuurstudie. Jellema en Bosscher (2009) noemen Buitensport Sociale Vaardigheidstraining voor jongeren tussen de 12 en 18 jaar. Ook spreken zij van jongeren met zowel externaliserende als internaliserende gedragsproblematiek, maar wel jongeren met een overwegend actieve en experimenterende leerstijl. Jellema en Bosscher gaan bij de doelgroep al uit van jongeren die graag leren door te doen, ervarend leren. Ook schrijven zij dat de geschikte doelgroep voor ervaringsleerprojecten uitdaging nodig heeft om te leren, om zo middels succeservaringen nieuwe vaardigheden aan te leren. Van der Ploeg (2011) noemt ervaringsleerprojecten over het algemeen voor elke doelgroep geschikt, mits deze wordt aangepast en gevormd naar de doelgroep. Jongeren met een eetstoornis laat je immers geen zware sporten doen. Tevens noemt van der Ploeg het belang van het beschikken over gegevens van de deelnemers; een basiskennis van de diagnostiek is wenselijk om de jongeren goed te kunnen begeleiden. Van der Ploeg (2011) haalt een nieuw onderwerp aan door te suggereren het gehele gezin mee te nemen in de ervaringsleerprojecten. De gezinsleden kunnen dan gedurende langere periode intensief bij elkaar zijn en vanuit de mogelijk ontstane spanningen nader tot elkaar groeien en versterkte banden ontwikkelen door middel van reflectie en adequate begeleiding. Russel (2009) schrijft over wildernis therapie specifiek en stelt dat een aantal cliënten wel en een aantal cliënten absoluut niet geschikt is voor deze vorm van therapie, vanwege het fysiek intensieve karakter en uit veiligheidsbelang. Zo noemt hij als niet geschikte cliënten jongeren met anorexia, suïcidale problematiek, gewelddadige jongeren en cliënten jonger dan 12 jaar. Een wel geschikte doelgroep acht Russel jongeren met aandachtstekortstoornissen, alcohol en drugs verslaving, gedragsproblematiek, depressie en ODD. Concluderend kan worden gesteld dat outdoor activiteiten voor elke doelgroep en elke leeftijd geschikt kunnen zijn, mits de activiteiten worden aangepast op de kenmerken van de doelgroep. De doelgroep waar de meeste activiteiten geschikt voor zijn, zijn jongeren tussen de 12 en 18 jaar met internaliserende of externaliserende gedragsproblematiek.
24
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Conclusie Op de vraag wat outdoor als middel is, is in de literatuur geen eenduidig antwoord te vinden. Wel worden verschillende projecten en methoden omschreven waarbij gebruik gemaakt wordt van outdoor activiteiten en het ervaringsleren volgens Kurt Hahn als methode wordt ingezet. Ervarend leren is een manier van leren waarbij door het opdoen van ervaringen en reflectie op deze ervaringen inzicht in eigen gedrag kan worden gecreëerd en mogelijkheden worden geboden tot nieuw gedrag. In verschillende landen wordt middels wildernis therapie, gebaseerd op het ervarend leren, gewerkt om jongeren te begeleiden en te ondersteunen. In Nederland is relatief weinig onderzoek gedaan naar het opzetten van ervaringsleerprojecten. Een voorbeeld van een ervaringsleerproject in Nederland is de Buitensport Sociale Vaardigheidstraining. In onderstaande tabel is schematisch weergegeven voor welke doelgroep outdoor activiteiten bij voorkeur geschikt zijn volgens de literatuur. Een kanttekening hierbij is dat de outdoor activiteiten aangepast kunnen worden op de kenmerken van de minder geschikte doelgroepen, waarmee outdoor activiteiten in principe voor elke doelgroep geschikt gemaakt kan worden. Wel geschikt Tussen de 12 en 18 jaar Actief experimenterende leerstijl Internaliserende problematiek Externaliserende problematiek Aandachtstekortstoornissen Verslavingsproblematiek Gedragsproblematiek
Minder of niet geschikt Jonger dan 12 jaar Eetstoornissen Suïcidaliteit Geweldplegers
Tabel 2. Doelgroepen
4.2.4. Tegen wat voor soort uitdagingen lopen jongeren aan in hun re-integratieproces? Na een intensieve behandeling weer aansluiten in de maatschappij kan een flinke uitdaging zijn, zo stelt de Wildt (2005). Jongeren die vanuit een behandeling in een residentiële instelling terug komen in het dagelijks leven, zullen moeten wennen aan de overgang van de gestructureerde behandeling naar het minder gestructureerde leven. In hoofdstuk 2.2.2. werd een zestal doelen van nazorg beschreven, welke aansluiten op de behoeften van de cliënten na een intensieve behandeling. Er zou kunnen worden gesteld dat er behoefte is aan het implementeren van de vaardigheden geleerd tijdens de behandeling, het voorkomen van en ondersteunen bij terugval en begeleiding bij de overgang naar de maatschappij (De Wildt, 2005). Uit onderzoek van Oliemeulen en van der Poel (2008) blijken cliënten niet zozeer behoefte te hebben aan ondersteuning op maatschappelijk gebied, dan wel aan continue bereikbaarheid en beschikbaarheid van de hulpverlening. Oliemeulen en van der Poel stellen dat cliënten aangeven een kleinere kans op terugval te ervaren op het moment dat zij dag en nacht iemand kunnen bereiken die hen steunt en helpt in het overgangsproces. Een mogelijke uitdaging is dan het niet kunnen bereiken van hulpverlening. Wel dient er bij dit gegeven rekening gehouden te worden met dat Oliemeulen en van der Poel onderzoek hebben verricht onder volwassen (ex)cliënten uit de verslavingszorg. Boendermaker (1999) benoemt dat jongeren na verblijf in een residentiële inrichting vaak te maken krijgen met onbegrip van leeftijdsgenoten en autoriteiten als docenten en werkgevers. Uit een follow-up studie waarbij 317 jongeren een jaar na vertrek uit de residentiële inrichting geïnterviewd zijn, blijkt dat veel jongeren geen zinvolle dagbesteding hebben (Boendermaker). Als grootste uitdaging voor de jongeren na de behandeling noemt Boendermaker het weerstaan van drugs en alcohol, met name voor jongeren die met verslavingsproblematiek in de instelling kwamen. Tevens bleek dat veel van de onderzochte jongeren financiële problemen kenden vanwege werkloosheid en zelfstandig wonen. Na residentiële behandeling wordt door jongeren vaak de stap gemaakt naar zelfstandig of zelfstandig begeleid wonen, stelt
25
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
de Wildt (2005). Boendermaker noemt ook het vinden van een eigen woning als struikelblok voor jongeren na de behandeling. Boendermaker noemt als kernpunten van het onderzoek verslaving, psychische en gedragsproblemen en gepleegde delicten. Opvallend is dat er niet naar netwerk en systeem of sociale contacten gevraagd is. Over de mogelijke uitdagingen op sociaal gebied is in de bestudeerde literatuur geen informatie te vinden. Conclusie Welke uitdagingen jongeren specifiek ervaren in hun re-integratieproces blijkt deels uit de bestudeerde literatuur, er worden echter geen concrete antwoorden gegeven. In het praktijk-onderzoek dient meer aandacht te worden besteedt aan de uitdagingen voor jongeren tijdens het re-integreren. Samenvattend kunnen de volgende uitdagingen worden genoemd: -
Het niet kunnen bereiken van hulpverlening; Het vinden van een zinvolle dagbesteding of werk; Verleiding van alcohol en drugs weerstaan; Financiële problemen; Het vinden van een woning.
4.2.5. Wat voor soort outdoor activiteiten kunnen bij de uitdagingen van de jongeren in hun re-integratieproces ondersteuning bieden? Het enthousiasme voor outdoor activiteiten als ondersteuning of als therapieprogramma groeit met de jaren, maar daarentegen lijkt er weinig onderzoek te zijn gedaan naar de effectiviteit van de activiteiten. Toch is er in de literatuur een aantal werkzame principes te vinden over ervaringsleer-projecten en outdoor activiteiten. Er bestaan volgens van der Ploeg (2011) allerlei verschillende activiteiten waarbij gebruik gemaakt wordt van het ervaringsleren. Zo zijn er verschillende outdoor activiteiten te bedenken zoals wandeltochten, bergbeklimmen, raften of speleologie (grottentochten). Ook worden nog spelactiviteiten en touwparcours of hindernisbanen genoemd, waarmee van der Ploeg aan wil geven dat outdoor activiteiten niet per definitie ver van huis en in de ruige natuur plaats hoeven te vinden. Maar van der Ploeg noemt ook nog andere activiteiten, zoals leer-werkprojecten op een boerderij of het opknappen van een gebouw. Ook in andere literatuur worden de leer-werkprojecten, zoals werken op een zorgboerderij, genoemd als ervaringsleerprojecten. Daar zal in deze literatuurstudie echter niet verder op in worden gegaan, aangezien het onderwerp zich richt op outdoor activiteiten. Werkzame principes Russel, Hendee en Phillips-Miller (1999) benoemen het belang van een goede samenwerking tussen de outdoor activiteitenprogramma’s en andere ondersteuningsinterventies, bijvoorbeeld door een zorgnetwerk. Russel e.a. stellen dat outdoor activiteiten, met name wildernis therapie, best werkzaam is als deze niet als interventie op zich wordt ingezet, maar in combinatie met andere vormen van begeleiding. Van der Ploeg (2011) benadrukt dat niet zozeer de activiteit belangrijk is, maar met name de reflectie kan leiden tot gedragsverandering en zelfinzicht. Als eerste werkzame principe is dan reflectie op de activiteit te noemen. Uit onderzoek van Elsevier (1998), blijkt dat outdoor activiteiten als behandeling naast een reguliere behandeling voor verslavingsproblematiek, meer effect hebben dan een reguliere behandeling op zich. Ook stelt Elsevier dat outdoor activiteiten in combinatie met een reguliere behandeling positieve resultaten gaf op stressverlaging en het beheersen van de drang naar drugs of alcohol. Voor deze resultaten wordt geen mogelijke oorzaak gegeven. Tevens is het onderzoek zeventien jaar geleden gedaan, waardoor dit niet als werkzaam principe is aan te dragen.
26
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Russel, Hendee en Phillips-Miller (1999) suggereren dat het uitvoeren van (survival)activiteiten in de wildernis bijdraagt aan de vergroting van de verantwoordelijkheid en communicatie, simpelweg omdat er overleefd moet worden in een situatie waarin de jongeren op zichzelf en elkaar zijn aangewezen. Wordt er geen verantwoordelijkheid genomen en niet goed gecommuniceerd, kan er niet overleefd worden of slaagt de activiteit niet, aldus Russel e.a.. Ook noemen Russel e.a. het verschijnsel dat jongeren tijdens of na de periode in de wildernis zich af beginnen te vragen welke personen belangrijk zijn in hun leven. Tot slot noemen Russel e.a. nog het verbeteren van de gezondheid door het ondernemen van fysieke activiteiten als gunstige factor voor jongeren. Ook van der Ploeg (2011) onderschrijft het positieve effect van sport en bewegen op het brein, alhoewel niet verder onderbouwd. Russel e.a. geven geen eenduidige verklaring voor de bovengenoemde ontwikkelingen en veranderingen bij jongeren tijdens of vlak na een periode van outdoor activiteiten in de wildernis. Wel noemen zij het afwezig zijn van afleidingen zoals computer, drank, drugs en groepsdruk van ‘foute’ vrienden. Tevens noemen zij het primitieve leven waar de jongeren even aan worden blootgesteld, waardoor zij het gemak en het normale leven meer zouden gaan waarderen. Tot slot noemen zij de uitdagingen waar jongeren voor komen te staan. Uitdagingen waarbij de jongeren soms voorbij hun grenzen moeten en zichzelf tegen komen. Russel e.a. noemen dit het moment waar de jongeren zichzelf leren kennen. Dit wordt echter niet verder theoretisch onderbouwd door Russel e.a. (1999). Aanvullend op de genoemde werkzame factoren stelt van der Ploeg (2011) een nieuw punt ter discussie. Van der Ploeg stelt dat er een goede relatie dient te zijn tussen de cliënt en de begeleider. Er dient een wederzijds vertrouwen te kunnen ontstaan waardoor in veiligheid aan doelen gewerkt kan worden. Van der Ploeg noemt hierbij het actief bezig zijn een voordeel voor de communicatie. Doordat de focus op de activiteit lijkt te liggen, kan het voor jongeren gemakkelijker zijn om ervaringen en gevoelens te delen. Als tegenargument voor wildernis therapie en outdoor activiteiten als ondersteuningsmiddel noemt Russel (2005) een citaat van een jongere een jaar na de outdoor activiteit als therapie. De jongere noemt in dit citaat dat hij juist met zijn problemen moest leren omgaan op de plek waar deze zich afspeelden, niet ver weg in de middle of nowhere. Dit argument pleit juist voor het behandelen in de thuissituatie van de jongere. Uit dit citaat kan ook worden beredeneerd dat juist de transfer van de ervaringen vanuit de wildernis naar de situatie van alledag een goede begeleiding vereist. Er zou kunnen worden opgemaakt dat de implementatie van de geleerde vaardigheden in het dagelijks leven problematisch kan zijn als hiermee slechts geoefend is in een andere situatie dan de plek waar de problemen zich afspelen. Conclusie Er blijkt een verscheidenheid aan outdoor activiteiten te bestaan waarbij gewerkt wordt volgens het ervaringsleren. In de voorgaande paragraaf werd antwoord gegeven op de vraag op welke gebieden jongeren ondersteuning nodig lijken te hebben tijdens het re-integratieproces. Ondersteunende activiteiten lijken de nadruk te hebben op het buiten zijn, in beweging komen en actief zijn. Andere werkzame factoren zijn het ontbreken van afleiding, de afwezigheid van verdovende middelen en de ongedwongen manier van communiceren tussen begeleider en cliënt. Tot slot lijkt ook het brengen van jongeren in situaties waarin zij moeten overleven en aangewezen zijn op beperkte middelen werkzaam. Deze genoemde werkzame factoren lijken echter niet aan te sluiten bij de eerder-genoemde uitdagingen waar jongeren volgens de literatuur voor komen te staan. Slechts de behoefte aan bereikbaarheid van de hulpverlening lijkt te kunnen worden opgevangen door de ongedwongen communicatie tussen begeleider en cliënt. Om outdoor activiteiten ondersteuning te laten bieden aan jongeren tijdens hun re-integratieproces na een intensieve behandeling, dient goed gekeken te worden naar de uitdagingen waar de doelgroep voor staat. Om de gewenste ondersteuning bij deze uitdagingen te bieden, dienen de activiteiten aan te sluiten. De literatuur geeft hier geen duidelijke handvatten voor.
27
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
4.2.6. Deelvraag aan literatuur In deze paragraaf wordt een antwoord gegeven op de deelvraag aan de literatuur: “Op welke wijze kan een instelling nazorg bieden aan jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek met behulp van outdoor activiteiten?” In de literatuur is geen directe informatie gevonden over outdoor activiteiten als nazorg voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek. Wel blijkt uit de literatuur wat verslavings- en gedragsproblematiek is, hoe een goed nazorgprogramma er uit zou kunnen zien en waar outdoor activiteiten op gebaseerd zijn. Onder verslaving wordt verstaan het hebben van een onweerstaanbare drang naar een uit te voeren handeling of in te nemen middel. Gedragsproblematiek zijn bepaalde gedragingen waar zowel de jongere als de omgeving in meer of mindere mate last van ondervindt. Verslaving en gedragsproblematiek lijken vaak hand in hand te gaan en hebben een hoge co-morbiditeit. Om een nazorgprogramma aan te bieden aan jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek, dient te worden aangesloten bij de behoeften van deze jongeren. Een goed nazorgprogramma biedt ondersteuning en begeleiding aan cliënten. Bij de overgang van de gestructureerde behandeling naar het minder gestructureerde leven, maar ook bij de andere uitdagingen die op het pad van de jongeren komen tijdens de terugkeer in de maatschappij. Het ervaringsleren wordt vaak ingezet als methodiek of als uitgangspunt bij het opzetten van outdoor activiteiten. Bij outdoor activiteiten staat het ervarend leren, het leren door te doen, centraal. In principe zijn outdoor activiteiten geschikt voor elke doelgroep, aangezien de activiteiten aangepast kunnen worden naar de kenmerken van de doelgroep. Wel blijkt dat met name jongeren met eetstoornissen, jongeren jonger dan 12 jaar en gewelddadige jongeren over het algemeen minder geschikt zijn om deel te nemen aan outdoor activiteiten. Volgens de literatuur lijken outdoor activiteiten jongeren niet per definitie te kunnen ondersteunen in de genoemde uitdagingen welke de jongeren ondervinden tijdens hun re-integratieproces. Outdoor activiteiten bieden wel voldoende mogelijkheid tot aanpassing om tot een aansluitend programma te komen. Uit de literatuur zijn mogelijke werkzame principes van outdoor activiteiten te halen, waar een instelling gebruik van zou kunnen maken bij het bieden van nazorg aan jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek. Zo dragen outdoor activiteiten uitgevoerd volgens het ervaringsleerprincipe bij aan een vergroting van de zelfsturing en het zelfvertrouwen van de jongeren, maar kan er ook meer inzicht in eigen gedrag gecreëerd worden middels reflectie. Daarnaast kunnen outdoor activiteiten de interactie tussen de jeugd en het netwerk bevorderen en biedt het de mogelijkheid om de voortgang van jongeren te monitoren en te testen. Tevens blijkt het werkzaam om de jongeren uit de probleemsituatie te halen en het ontbreken van verleidingen uit het dagelijks leven lijkt bij te dragen aan de bereidheid tot gedragsverandering. De fysieke activiteiten in de wildernis dragen bij aan de communicatievaardigheden en vergroot het verantwoordelijkheidsgevoel en de fysieke gezondheid van de jongeren. Een instelling kan nazorg bieden aan jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek met behulp van outdoor activiteiten, door de activiteiten aan te laten sluiten op de kenmerken van de doelgroep. Tevens dient gekeken te worden naar de uitdagingen waar de jongeren tegenaan lopen, om zo een passend aanbod te creëren. Samenwerking met andere instellingen of het toepassen van andere interventies náást het aanbieden van outdoor activiteiten blijkt positieve resultaten te boeken. Een goede vertrouwensband tussen de jongeren en de begeleider én het bieden van fysieke activiteiten lijken de kernpunten te zijn.
28
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
4.3.
Terugkoppeling
De terugkoppeling aan de opdrachtgever heeft plaatsgevonden in Eibergen. De opdrachtgever gaf aan zeer tevreden te zijn met het theoretisch kader. Het heeft hem meer inzicht geboden in de theorie en de mogelijkheden van outdoor activiteiten. Hij benoemde met name de theorie uit van der Ploeg (2007) als praktisch toepasbaar en gaf aan zeer geïnteresseerd te zijn in deze literatuur. Ook gaf hij aan hoge verwachtingen te hebben van het praktijkonderzoek. De opdrachtgever was benieuwd of de literatuur aan zal sluiten bij de uitkomsten uit de praktijk en welke handvatten daar uit voort zullen stromen. De opdrachtgever sprak tevens zijn zorg uit over de uitvoerbaarheid, waarbij hij bang is dat Outrac niet genoeg kwaliteiten in huis heeft om jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek goed te kunnen begeleiden. Dit is in het praktijkonderzoek onderzocht middels observaties. Als daaruit zou blijken dat Outrac inderdaad ontoereikend is, kan worden gezocht naar mogelijke aanvullingen om het nazorgtraject toch uitvoerbaar te laten zijn. De opdrachtgever zag dit positief in.
29
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
5. Praktijkonderzoek Om tot een sluitend antwoord op de centrale vraag te komen is een praktijkonderzoek uitgevoerd. In dit hoofdstuk wordt het onderzoeksontwerp en de gebruikte methodologie beschreven. Tevens worden de uitvoering van het praktijkonderzoek en de resultaten weergegeven. Aan de hand van de beschreven resultaten en de interpretatie van de resultaten wordt antwoord gegeven op de deelvraag aan de praktijk: “Welke mogelijkheden zien experts op het gebied van nazorg, outdoor en verslavings- en gedragsproblematiek voor de invulling van een nazorgtraject bij Outrac?” Om tot een antwoord op de deelvraag aan de praktijk te komen, is een drietal subvragen opgesteld. Deze vragen worden door middel van weging van de resultaten van het praktijkonderzoek beantwoord. 1. “Over welke benodigde vaardigheden beschikt Outrac om tot een passend nazorgtraject te komen?” 2. “Welke verwachting hebben de betrokkenen ten aanzien van een nazorgtraject bij Outrac?” 3. “Wat is volgens de betrokkenen van belang in een nazorgtraject bij Outrac?”
5.1.
Onderzoeksontwerp en methodologie
5.1.1. Type onderzoek Het onderzoek richt zich op de ideeën van de betrokkenen en de mogelijkheden die zij voor Outrac zien om een passend nazorgtraject op te zetten. Om tot een goed onderzoek te komen dient er een vorm van onderzoek passend bij het onderwerp te worden gebruikt. Bij het praktijkonderzoek is gebruik gemaakt van kwalitatief onderzoek zoals Verhoeven (2014) dit omschrijft; een kwalitatief onderzoek wordt uitgevoerd in het veld, waarbij oog is voor het verhaal van de onderzochte personen en omgeving. Er wordt holistisch gekeken, het geheel is belangrijk, niet alleen de uitkomstcijfers van een onderzoek zoals bij een kwantitatief onderzoek het geval is. Het onderzoek is in eerste instantie deductief van aard. Verhoeven (2014) noemt deductief onderzoek een onderzoek welke is uitgevoerd volgens verwachtingen en bestaande theorieën en modellen. Naar aanleiding van de verrichte literatuurstudie is een bepaalde richting gekozen voor het praktijkonderzoek. Aan de hand van de resultaten is het onderzoek inductief voortgezet om ruimte te laten en mogelijkheid te bieden voor eventuele nieuwe thema’s of theorieën aangedragen door de onderzochte personen, de betrokkenen. 5.1.2. Dataverzamelingsmethoden Om tot een goede dataverzameling te komen, is gekozen voor het doen van observaties en het voeren van twee open groepsinterviews. Er is gekozen voor het voeren van een groepsinterview, om een proces op gang te kunnen brengen waar kan worden voortgeborduurd op elkaars ideeën, bijvoorbeeld door middel van brainstormen of discussies. Verhoeven (2014) stelt een aantal criteria voor het houden van een open interview, waarbij onder andere ‘kleine groepen’ genoemd wordt. Er is voor gekozen de groepsinterviews te houden met minimaal drie, maximaal vijf respondenten. Dit om het interview overzichtelijk en vertrouwelijk te houden. Vanwege de mogelijk privacygevoelige informatie die gedeeld kan worden tijdens de interviews over de behandeling, problematiek en nazorg van de respondenten zelf, is het wenselijk dat de respondenten elkaar reeds kennen van de behandeling en bekend zijn met elkaars problematiek. Vanuit dit perspectief kan een vertrouwelijkheid gecreëerd worden. Als de respondenten elkaar kennen, is het echter ook mogelijk dat juist daarom de vertrouwelijkheid kleiner is; mogelijk is er informatie wat de respondenten liever niet delen met vrienden of bekenden. Tevens noemt Verhoeven (2014) het houden van een open interview als geschikt onderzoeksmiddel naar de beleving van de respondenten. Daar dit onderzoek zich richt op de beleving van de nazorg, lijkt het houden van een open (groeps)interview een geschikte methode.
30
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Als laatste criterium voor een open interview noemt Verhoeven (2014) het belang van beschikbaarheid van menskracht en tijd. Hieruit kan worden opgemaakt dat het voeren van een open interview wat organisatie vereist. Het lijkt dan ook goed om een alternatieve dataverzamelingsmethode achter de hand te houden mocht er om wat voor reden dan ook geen open interview mogelijk blijken. Indien het open interview organisatorisch niet mogelijk is, zullen de respondenten persoonlijk worden benaderd voor een halfgestructureerd interview waarbij de onderzoeker zich flexibel opstelt, maar wel een rode draad heeft aan de hand van een aantal vragen (Verhoeven). Deze alternatieve methode voor het open interview heeft als voorkeur de respondenten persoonlijk te benaderen en lijflijk te bezoeken, indien ook dit niet lukt, zullen de interviews telefonisch worden afgenomen. Er is gekozen om gebruik te maken van triangulatie door zowel open interviews te houden als enkele observaties uit te voeren. De observaties dienen als doel er achter te komen welke capaciteiten het bedrijf op dit moment al bezit, dus om de huidige situatie te inventariseren. Deze observaties zijn gehouden in het veld. De uitvoerende werknemer van het bedrijf Outrac is geobserveerd tijdens de dagelijkse bezigheden of tijdens georganiseerde activiteiten om zo tot een antwoord op de eerste subvraag aan de praktijk te komen, namelijk de huidige capaciteiten en mogelijkheden van het bedrijf. De observatie is deels participerend uitgevoerd, waarbij de onderzoeker observeert en ervaart tijdens deelname aan activiteiten (Verhoeven, 2014). Het onderzoek is cross-sectioneel (op één moment) gedaan (Verhoeven, 2014), rekening houdend met de praktijk waarin niet genoeg tijd beschikbaar is het onderzoek longitudinaal uit te voeren. Het uitvoeren van de observatie zou zich met name lenen voor een longitudinaal onderzoek, om zo het advies aan het bedrijf bij te kunnen stellen. Een mogelijk vervolgonderzoek zou kunnen bestaan uit longitudinaal onderzoek door middel van observaties bij Outrac. Aanvullend op de interviews en observaties is gebruik gemaakt van Delphi-onderzoek. Verhoeven (2014) noemt dit een onderzoeksmethode met als doel overeenstemming te bereiken tussen verschillende personen. Tijdens de gehele onderzoeksperiode is contact geweest met een eerdergenoemde kenniskring. De kenniskring bestaat uit een aantal professionals van verschillende disciplines. Middels Delphi-onderzoek wordt steeds bij de kenniskring om feedback gevraagd op de geschreven stukken. Zo zijn de observatielijsten, de interviewlijsten en de resultaten individueel aan de kenniskring voorgelegd om zo middels de feedback verschillende visies en invalshoeken mee te kunnen nemen in het onderzoek. Indien tijdens het onderzoek zou blijken dat er behoefte was aan nog andere vormen van dataverzameling, kon dit naar voortschrijdend inzicht worden aangepast. Op deze wijze is er inductief onderzocht (Verhoeven, 2014). 5.1.3. Respondenten De respondenten, ook wel betrokkenen genoemd, zijn verschillende mensen met verschillende achtergronden. Grofweg zijn de respondenten in twee groepen te verdelen, de professionals en ervaringsdeskundige (oud)cliënten. Een aantal van de betrokkenen is aangedragen door de opdrachtgever. Ik heb met name de ervaringsdeskundigen actief benaderd en gevraagd deel te nemen aan de interviews. Er is ook overwogen ouders te betrekken in het praktijkonderzoek, door de beperkte tijd is echter besloten het onderzoek te beperken tot professionals en ervaringsdeskundigen. Ervaringsdeskundigen Via de contactpersoon van een instelling binnen de GGZ-sector zijn drie ervaringsdeskundigen, oud-cliënten van deze instelling, benaderd die bereid zijn deel te nemen aan het onderzoek. Het betreffen drie jongeren die een intensieve behandeling gevolgd hebben binnen de GGZ voor verslavings- en gedragsproblematiek. Binnen de door hen gevolgde behandeling hebben zij reeds kennis gemaakt met outdoor activiteiten. De jongeren hebben tevens gebruik gemaakt van de door de instelling aangeboden nazorgtrajecten. De drie ervaringsdeskundigen zijn uitgenodigd voor een open groepsinterview waarin naar hun mening over nazorg en outdoor activiteiten gevraagd wordt.
31
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Tevens is contact gelegd met een tweede groep ervaringsdeskundigen van een andere GGZ-instelling, specifiek gericht op de behandeling van verslavingsproblematiek. Deze drie jongeren hebben, voor zover bekend, nog geen ervaring met outdoor activiteiten. Ook zij zijn uitgenodigd voor een open groepsinterview over nazorg en outdoor activiteiten. Er is bewust voor gekozen om (oud)cliënten te betrekken bij het onderzoek. Deze cliënten betreffen de doelgroep en hun mening wordt van groot belang geacht voor het slagingspercentage van het uiteindelijk op te zetten nazorgtraject. Uit het literatuuronderzoek bleek dat juist het betrekken van de cliënt van belang geacht wordt om een nazorgtraject te laten slagen. Professionals De professionals vormen de kenniskring zoals in paragraaf 5.1.2. beschreven is. De vraag aan de professionals betreft samen zoeken en meedenken. Zij dienden als klankbord voor het project en als feedback-groep. Er vanuit gaande dat de professionals vanuit beroepservaring veel kennis uit de praktijk hebben, kon de werkbaarheid van een nazorgtraject samen met hen uitgewerkt en besproken worden. De feedback vond via mailcontact plaats, met als afsluitend gesprek een open interviewgesprek om de resultaten en het verloop van het onderzoek te bespreken. De professionals hebben na benadering toegezegd te participeren in het onderzoek. Voor enkele professionals gold dat zij onder voorbehoud mee wilden doen met de kenniskring, afhankelijk van de tijd die zij op moment van het onderzoek beschikbaar hadden. De kenniskring bestaat uit: -
De eigenaar van Outrac, tevens opdrachtgever; Een verpleegkundige van een instelling voor verslavingsproblematiek; Een professional op het gebied van outdoor activiteiten; Een ervaringsdeskundige met verslavings- en gedragsproblematiek van middelbare leeftijd, nu werkzaam in de hulpverlening; De student zelf.
Tot slot zijn er verschillende open, participerende observaties in het veld gedaan om de capaciteiten en vaardigheden van Outrac te onderzoeken. Hiervoor zijn verschillende door Outrac georganiseerde activiteiten gevolgd en geobserveerd, waarbij de eigenaar van Outrac, tevens opdrachtgever, als handelend professional werd geobserveerd. 5.1.4. Onderzoeksinstrumenten De onderzoeksinstrumenten zijn ontwikkeld aan de hand van de richtlijnen van Verhoeven (2014) en de verrichte literatuurstudie. Er is een tweetal onderzoeksinstrumenten ontwikkeld, te weten een interviewlijst en een observatieschema. Deze twee instrumenten zijn als bijlage aan het verslag toegevoegd. Open groepsinterview Het open groepsinterview heeft vanzelfsprekend een open vorm. Van te voren is een lijst met mogelijke onderwerpen samengesteld en zijn er enkele vragen opgesteld om het gesprek op gang te brengen of indien nodig op gang te houden. Tevens gaven deze vragen evenals de onderwerpenlijst richting aan het gesprek. De betrouwbaarheid van een interview kan worden vergroot door een proefinterview af te nemen (Verhoeven, 2014). Dit is voor een open groepsinterview echter lastig te organiseren. Om de validiteit en betrouwbaarheid toch zo goed mogelijk te waarborgen is de onderwerpenlijst voor het open interview met de ervaringsdeskundigen eerst besproken in de kenniskring. Tevens zijn de onderwerplijsten besproken in de afstudeerkring.
32
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
De interne validiteit is vergroot door het randomiserend kiezen van de proefpersonen; dit is gedaan door een GGZ-instelling te benaderen met de vraag of zij (oud)cliënten kenden die mogelijk bereid waren deel te nemen aan het onderzoek. Voor de onderzoeker zijn de ervaringsdeskundigen willekeurig gekozen. Observatie De observaties zijn participerend en open, in het veld, uitgevoerd, waardoor het lastig was structuur aan te brengen in de observatie. Wel kon van te voren een lijst worden opgesteld met aandachtspunten; waar moet de observator op letten om tot een antwoord op de onderzoeksvraag te komen? Deze aandachtspunten zijn opgesteld om de betrouwbaarheid en de validiteit van de observatie te vergroten. De validiteit van de observatie is vergroot door de te observeren activiteiten gerandomiseerd te kiezen. Hierdoor ontstaat er een willekeur aan de geobserveerde activiteiten en kan er uit een zo breed mogelijk scala aan resultaten een conclusie worden getrokken. Tevens zijn de aandachtspunten besproken in de afstudeerkring. 5.1.5. Onderzoeksprocedure Het praktijkonderzoek bestaat uit vier verschillende deelonderzoeken. Deze deelonderzoeken zijn in de volgende volgorde uitgevoerd: 1. Voorleggen van onderzoeksinstrumenten aan kenniskring 2. Open groepsinterview met de ervaringsdeskundigen Centraal staat wat de ervaringsdeskundigen belangrijk vinden in een nazorgtraject 3. Open interview met de kenniskring Besproken worden de uitkomsten van het interview met de ervaringsdeskundigen waarbij de centrale vraag is hoe deze uitkomsten of wensen van de ervaringsdeskundigen omgevormd kunnen worden naar een bij Outrac passend nazorgtraject. 4. Observatie bij Outrac Het vierde deelonderzoek is parallel aan de eerste drie stappen uitgevoerd. Deze stap was lastig te plannen, aangezien de observatie afhankelijk is van de planning van de activiteiten. Het parallel uitvoeren van de observatie hoeft geen belemmering te zijn voor de overige stappen, aangezien de interviews in principe geen direct verband hebben met de activiteiten van Outrac. Tot slot zijn de onderzoeksuitkomsten geanalyseerd en verwerkt. Schematisch overzicht In onderstaand schema een overzicht van de te ondernemen stappen en de volgorde hiervan.
Voorbereiding
Onderzoek
•Opstellen vragenlijsten •Open interview met en meetinstrumenten ervaringsdeskundigen •Bespreken •Open interview met meetinstrumenten met kenniskring kenniskring •Observatie bij Outrac
Verwerking •Verwerken uitkomsten in rapportage •Verbatim uitwerken van gesprekken •Uitkomstanalyse •Beantwoordingen van vragen aan de praktijk
Terugkoppeling •Terugkoppeling resultaten aan opdrachtgever •Eventuele aanpassingen doorvoeren
33
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
5.1.6. Dataverwerking De data zal in een totaalrapport worden verwerkt, waarin (geanonimiseerde) citaten opgenomen zullen worden waar nodig. De gesprekken en interviews zullen, in overleg met en met toestemming van de respondenten, opgenomen worden op geluidsband. Tevens zullen deze gesprekken verbatim worden uitgewerkt. De observatie zal zowel open en participerend, als niet-participerend worden uitgevoerd. Er is een observatieschema opgesteld aan de hand van het theoretisch kader. Dit schema is als bijlage aan dit verslag toegevoegd. De bevindingen zullen schematisch worden weergegeven in hoofdstuk 5.3 en ondersteund door rapportage waar nodig. Tijdens het praktijkonderzoek wordt een logboek bijgehouden waarin aantekeningen worden gemaakt over de genomen en te nemen stappen, sfeerimpressies en overige mogelijk belangrijke informatie.
5.2.
Verloop
Het onderzoek is in grote lijnen verlopen volgens in voorgaande paragraaf beschreven planning. Hier en daar zijn echter wat kleine aanpassingen gedaan om tot een goed resultaat te komen. Er is contact geweest met een tweetal GGZ-instellingen, beide instellingen geven er de voorkeur aan niet met naam te worden genoemd in dit verslag. Onderscheid tussen beide instellingen is te maken door één instelling specifiek verslavingsgericht te noemen en te vermelden dat de andere instelling gebruik maakt van outdoor activiteiten in de behandeling. In eerste instantie zou er een tweetal groepsinterviews plaatsvinden met respondenten van beide instellingen, waarbij de uitkomsten met elkaar vergeleken zouden worden. Het bleek echter lastig tijdig contact te leggen met de (oud)cliënten van de verschillende GGZ-instellingen. Vanwege de beperkte tijd voor het praktijkonderzoek, is er voor gekozen slechts één open groepsinterview te houden met drie respondenten vanuit de instelling waarbij outdoor activiteiten bekend zijn. De andere drie respondenten zijn telefonisch benaderd. Uit het telefonisch contact is één respondent overgebleven die zich bereid vond zijn mening telefonisch delen. Het open groepsinterview heeft een paar weken later dan gepland plaatsgevonden, maar met bruikbare resultaten. In tabel 2 staan de respondenten schematisch weergegeven. Respondent 1 2 3 4
Leeftijd Hoofdproblematiek 22 18 21 19
Verslaving Verslaving Verslaving Verslaving
Bekend met outdoor activiteiten Nee Ja Ja Ja
Vorm Telefonisch interview Open groepsinterview Open groepsinterview Open groepsinterview
Tabel 2. Respondenten interview (ervaringsdeskundigen)
De verschillende observaties bij Outrac zijn afhankelijk geweest van de opdrachten die Outrac kreeg. Er hebben drie verschillende gestructureerde observaties plaatsgevonden, daarnaast zijn fieldnotes gemaakt tijdens aanwezigheid van de observator bij niet-gestructureerde momenten. Deze aantekeningen kunnen naast de uitkomsten van de observaties gebruikt worden om tot een antwoord op de vragen te komen. De respondenten staan schematisch weergegeven in tabel 3. Respondent 5 6 7
Leeftijd 12 15
Hoofdproblematiek Nvt Gedrag Gedrag
Kenmerk Eigenaar Outrac ZMOK leerling ZMOK leerling
Vorm Observatie Observatie Observatie Tabel 3. Respondenten observatie
34
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Gedurende het gehele praktijkonderzoek is driemaal contact gelegd met de leden van de kenniskring. Het kenniskring-onderzoek is volgens de Delphi-methode uitgevoerd, waarbij steeds om feedback van de kenniskring werd gevraagd. Het bleek niet haalbaar om van alle leden een reactie op de toegestuurde stukken te ontvangen binnen de relatief korte tijd. Er is waar mogelijk gewerkt met de ontvangen feedback, ondanks dat hierbij niet altijd de visies van alle professionals meegenomen konden worden. Afsluitend aan het praktijkonderzoek stond een gesprek gepland waar alle leden van de kenniskring voor uitgenodigd waren. In dit gesprek zou een terugkoppeling van de resultaten van het onderzoek plaatsvinden, evenals de mening van de professionals gevraagd worden over het opzetten van een nazorgtraject door Outrac. Dit gesprek heeft helaas niet plaats kunnen vinden, omdat er geen datum bleek waarop meer dan twee leden van de kenniskring aanwezig zouden kunnen zijn. Om toch de meerdere visies mee te kunnen nemen, is besloten elk lid van de kenniskring telefonisch te benaderen. De resultaten van deze telefonische gesprekken zijn meegenomen in de conclusie. Kenniskring lid 1 2 3 4 5
Geslacht Professionaliteit Outdoor expert Hulpverlener verslavingszorg Ervaringsdeskundige Outdoor expert Outdoor expert Tabel 4. Leden kenniskring
5.3.
Bespreking methodologische zwakten
Middels dit onderzoek is getracht een zo nauwkeurig en aansluitend mogelijk advies op te stellen voor outdoor bedrijven. Elk onderzoek heeft echter altijd een aantal zwakten welke bijdragen aan een minder valide resultaat (Verhoeven, 2014). Ten eerste is een methodologische zwakte te vinden in de koppeling van de literatuurstudie aan de vraag van de opdrachtgever. Uit het literatuuronderzoek blijkt het plaatsen van jongeren in overlevingssituaties als werkzaam principe van outdoor activiteiten. De jongeren worden hiermee uit de eigen situatie gehaald en in een situatie geplaatst waarin perspectieven veranderen en onder meer een vergrote verantwoordelijkheid van hen wordt gevraagd. De vraag van de opdrachtgever is echter hoe een nazorgtraject op te zetten voor jongeren die juist weer terug gaan naar de eigen situatie na een intensieve behandeling. In feite is het doel van het nazorgtraject tegenovergesteld aan het werkzame principe; de jongeren begeleiden bij de terugkeer. Een risico bij dit verschil tussen literatuur en praktijk is dat de antwoorden uit de literatuurstudie niet nauw aansluiten op de vraag die in de praktijk bestaat. In eerste instantie zou het praktijkonderzoek uit onder andere een tweetal open groepsinterviews bestaan, waarbij tweemaal drie respondenten naar hun mening en ervaringen omtrent nazorg gevraagd zouden worden. Het bleek echter lastig om contact te leggen met de respondenten, waardoor omwille van tijdsdruk slechts één groepsinterview heeft plaatsgevonden. Wel is er telefonisch contact gezocht met de drie andere respondenten, maar bij slechts één respondent heeft een telefonisch interview plaats kunnen vinden. Het nadeel van telefonisch afnemen van een interview, is dat er geen zicht is op lichaamstaal en –houding en er een minder persoonlijke band kan ontstaan tussen de onderzoeker en de respondent. Een ander nadeel is dat er geen interactie tussen de respondenten onderling kan ontstaan, zij kunnen niet reageren of inhaken op de antwoorden van een ander. Een andere mogelijke methodologische zwakte kan zijn dat er een ongelijke verdeling is in het aantal respondenten van verschillende instellingen. Er zijn drie respondenten die een behandeling hebben gevolgd bij een instelling waar tijdens de behandeling kennis is gemaakt met outdoor activiteiten. Daartegenover staat slechts één respondent van een andere instelling, specifiek gericht op verslavingsproblematiek. Tevens is deze laatstgenoemde respondent telefonisch geïnterviewd, terwijl de andere drie respondenten
35
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
gezamenlijk aan een groepsinterview hebben deelgenomen. Door deelname aan het groepsgesprek is er mogelijk verschil in veiligheid en vertrouwen ten opzichte van de telefonische respondent. Hierdoor zou er een vertekening in de resultaten kunnen ontstaan. Tevens dient er rekening gehouden te worden met mogelijke sociaal wenselijke antwoorden. Bij het opstellen van de interview vragenlijsten, is getracht de vragen zo valide mogelijk te maken en tijdens het afnemen van de interviews is aandacht besteed aan het bieden van ruimte voor de oprechte mening van de respondenten. Groepsdruk zou echter tot gevolg kunnen hebben dat de respondenten in het groepsinterview elkaar naar de mond hebben gepraat, alhoewel er wel een aantal discussies heeft plaatsgevonden tussen de respondenten. Het durven aangaan van discussies doet vermoeden dat er voldoende ruimte was om de eigen mening te uiten. Het telefonisch spreken van de kenniskring in plaats van een open interview uit te voeren waarbij iedereen lijflijk aanwezig is, kan als nadeel hebben dat er niet direct op elkaar doorgepraat kan worden en er dientengevolge minder diepgang in de gedeelde informatie kan ontstaan. Tevens geldt ook hier dat een nadeel van telefonisch overleg is dat er minder makkelijk een persoonlijke band ontstaat tussen onderzoeker en respondent en er geen lichaamstaal en –houding wordt meegenomen in het gesprek. In hoofdstuk 5.1. is beschreven dat de validiteit van een interview vergroot kan worden door een proefinterview af te nemen. Tevens is benoemd dat het afnemen van een proefinterview lastig lijkt in het geval van een groepsinterview. Wel is de onderwerpenlijst en de vragenlijst voor het interview getoetst bij de kenniskring, waarna de ontvangen feedback is verwerkt. Desondanks heeft er geen proefinterview plaatsgevonden en bleek tijdens de afname van het groepsinterview dat sommige vragen niet tot een eenduidig antwoord leidden. Om toch tot de antwoorden te komen is veelvuldig gebruik gemaakt van doorvragen. Wat betreft de observatie, bleek het lastig om vaardigheden objectief te observeren. Er is een observatieschema opgesteld aan de hand van de literatuur van Verhoeven (2014). Dit schema is tevens getoetst bij de kenniskring, zie ook bijlage 1 aan dit verslag. Doordat de vaardigheden niet expliciet genoemd waren in het observatieschema, maar meer abstract van vorm, kon er niet geturfd worden tijdens het observeren. Om deze reden is er voor gekozen om in het schema steeds een citaat of situatieomschrijving te noteren, om zo een beeld te schetsen van de uitvoering.
5.4.
Resultaten
Aan de hand van de afgenomen interviews en de uitgevoerde observaties kan antwoord gegeven worden op de deelvragen aan de praktijk. De respondenten zijn, zoals in hoofdstuk 5.1.3. is beschreven, vier jongeren die in behandeling geweest zijn voor verslavingsproblematiek. De observaties zijn uitgevoerd bij Outrac, waarbij de respondent de opdrachtgever is en tijdens de observatie gewerkt is met twee deelnemers. De verbatim uitwerking van de interviews zijn op te vragen bij de auteur onder de bestandsnaam: ‘Een volle rugzak, en dan? Dataverzameling’ (Schotten, 2015). Om de leesbaarheid te vergroten en de privacy van de respondenten te waarborgen, is gebruik gemaakt van een codering. In tabel 5 staat deze codering schematisch weergegeven.
Code E1 E2 E3 E4 K1 K2 K3 K4 K5 O1
Type respondent Ervaringsdeskundige Ervaringsdeskundige Ervaringsdeskundige Ervaringsdeskundige Lid van kenniskring Lid van kenniskring Lid van kenniskring Lid van kenniskring Lid van kenniskring Oprdachtgever/observatie
Kenmerken 22 jr, verslavingsproblematiek 18 jr, verslavingsproblematiek 21 jr, verslavingsproblematiek 19 jr, verslavingsproblematiek Outdoor expert Hulpverlening verslavingszorg Ervaringsdeskundige professional Outdoor expert Outdoor expert Eigenaar Outrac Tabel 5. Codering respondenten
36
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
5.5.1. Over welke benodigde vaardigheden beschikt Outrac om tot een passend nazorgtraject te komen? Om tot een antwoord op de eerste subvraag te komen, dient eerst duidelijk te zijn welke vaardigheden benodigd zijn om tot een passend nazorgtraject te komen. Vervolgens kan aan de hand van observaties worden gekeken of Outrac reeds over deze vaardigheden beschikt. Uit de literatuur komen de volgende vaardigheden naar voren: -
Het vermogen aan te sluiten bij de jongeren; Zelfsturing en zelfvertrouwen van de jongeren kunnen vergroten; Kunnen voorbereiden op verantwoordelijkheid; Interactie tussen jeugd en netwerk bevorderen; Bieden van steun en kunnen ondersteunen bij weerstaan van verleidingen; Monitoren en testen van voortgang van jongeren; Versterken van de sociale competentie.
De ervaringsdeskundige respondenten noemen ook een aantal vaardigheden waarvan zij het belangrijk vinden dat een hulpverlener daar over beschikt: -
Direct zijn; Durven te confronteren; Contact aan durven gaan en te behouden; Zowel empatisch als directief kunnen zijn; Diepgang in gesprek aan kunnen brengen, maar ook luchtige gesprekken voeren; Hulp bieden op aanvraag; Streng waar het moet, belonen waar het kan; De jongeren als persoon zien; Complimenten menen, niet er mee strooien (niet goedbedoeld maar gemeende complimenten) Ruimdenkend, op meerdere manieren naar problemen kunnen kijken; Faciliteren van het ontstaan van een groepsgevoel; Ruimte kunnen geven om boos te kunnen worden, maar ook grenzen kunnen stellen.
Wat opvalt is dat door de respondenten om een empatisch-directieve benadering wordt gevraagd, waarbij zowel ruimte gegeven wordt, maar ook behoefte is aan duidelijkheid en grenzen. De vaardigheden die de respondenten van belang achten, zijn grotendeels te koppelen aan de punten genoemd in de literatuur, zie hiervoor tabel 6. Waar de literatuur wat abstract blijft, gaan de respondenten iets specifieker in op de vaardigheden die zij van belang achten. In tabel 6 is geprobeerd de koppeling tussen de in de literatuur en door de respondenten genoemde vaardigheden te maken. Literatuur Aansluiten
Vergroting zelfsturing/zelfvertrouwen Voorbereiden op verantwoordelijkheid Interactie jeugd/netwerk Bieden van steun Ondersteunen bij weerstaan verleidingen Monitoren en testen voortgang Versterken sociale competentie
Ervaringsdeskundige respondenten Zowel diepe als luchtige gesprekken bieden Jongeren als persoon zien Complimenten menen Hulp bieden op aanvraag Streng zijn waar moet, belonen waar kan Ruimte geven versus grenzen stellen Faciliteren ontstaan groepsgevoel Ruimdenkend Durven confronteren Contacten aangaan en durven behouden Tabel 6. Vaardigheden
37
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Aan de hand van de resultaten van de observaties kan per vaardigheid worden gekeken in hoeverre Outrac, in de persoon van de opdrachtgever, over de gevraagde vaardigheden beschikt. Goed om te vermelden is dat de observaties zijn uitgevoerd tijdens een klimactiviteit. Voor verdere informatie over de observatie verwijs ik graag naar het observatieverslag welke als bijlage is toegevoegd. Er is van te voren gekozen te observeren op de punten die uit de literatuur naar voren zijn gekomen, omdat de observatie eerder plaats heeft gevonden dan de interviews met de ervaringsdeskundige respondenten. Wel is er bij de uitwerking zoveel mogelijk gekeken naar de in tabel 6 gemaakte koppeling. Aansluiten bij jongeren Aansluiten bij de jongeren lijkt respondent O1 voornamelijk te doen door gebruik te maken van humor. Hij sluit aan door in te haken op grapjes die de deelnemers maken. De respondent reageert op vragen van de deelnemers door uitleg te geven of door duidelijk en direct te zijn. Deelnemer 1 maakt een grapje. Respondent O1 schudt zijn hoofd en moet lachen. Hij reageert op de grap door een mop te vertellen over een vergelijkbaar onderwerp. Beide deelnemers en de respondent moeten lachen. Wat opviel tijdens de observaties, is dat er weinig complimenten werden gegeven. Er werd zogezegd niet met complimenten gestrooid. Dit zou geïnterpreteerd kunnen worden als weinig bekrachtigend. Het gevoel hierbij, wat een subjectieve verklaring is, is echter dat de complimenten die wel werden gegeven een vergrootte waarde kregen door de oprechtheid ervan. De complimenten die de geobserveerde respondent gaf, leek de deelnemers trots te maken en te doen ‘stralen’. De ervaringsdeskundige respondenten geven daarnaast aan dat zij geen behoefte hebben aan complimenten, tenzij deze gemeend zijn en uit een goed hart komen. Hieruit concluderend kan gesteld worden dat weinig complimenteren niet per definitie negatief hoeft te zijn, mits de complimenten die gegeven worden oprecht zijn. Respondent E4: “Als ik aan het stofzuigen ben, hoef ik geen complimentje in de richting van ‘Oh wat goed dat je aan het stofzuigen bent, ik vond het ook wel een beetje vies’. Dat had ik zelf ook wel gezien dat het vies was, het voelt dan als een geforceerd compliment om mij een goed gevoel te geven.” De geobserveerde respondent, O1, lijkt goed aan te sluiten bij de deelnemers, door mee te gaan met de humor van de jongeren en de gemaakte complimenten te menen. Tevens lijkt de respondent de jongeren als persoon te zien door hen regelmatig bij de voornaam te noemen en te verwijzen naar eerdere werkervaringen met hen, dit blijkt echter niet uit de observatie maar uit de gemaakte fieldnotes. Zelfsturing en zelfvertrouwen vergroten Respondent O1 maakt gebruik van motiverende zinnen zoals “Vorige keer vond je het ook leuk, weet je nog?” om de deelnemers hun grenzen te laten verleggen. Er zou gesteld kunnen worden dat met het terugkomen op eerdere succeservaringen het zelfvertrouwen van de jongeren vergroot kan worden. Deelnemer 1 hangt halverwege de rotswand. “Ik durf echt niet verder te klimmen, ik kan dit niet, het is eng!” Respondent O1 reageert door te bevestigen dat het eng is: “Ja, het is ook eng. Vorige keer deed je het ook, weet je nog?” Deelnemer 2 zegt dat hij nu echt naar beneden wil. De respondent spreekt met hem af dat hij nog tien stappen omhoog doet, waarmee de deelnemer uiteindelijk de top van de wand bereikt. Als deelnemer 1 weer beneden staat, lacht hij breed en zegt: “Ik was helemaal boven, goed hè!”
38
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Van de bovenstaande situatieschets kan gezegd worden dat de respondent de deelnemer motiveert om verder te gaan dan hij in eerste instantie durft. Hij sluit een compromis waarna de deelnemer zichzelf overtreft en trots lijkt als hij weer beneden komt. Het zelfvertrouwen van de deelnemer lijkt gegroeid te zijn. De respondent laat in het volgende voorbeeld zien dat de zelfsturing van deelnemer 2 vergroot kan worden door hem te stimuleren zelf nog eens te proberen. Deelnemer 2 tegen respondent: “Help, help! Ik kom niet verder!” De respondent reageert op stellige toon: “Nee, ik ga je niet helpen, probeer het eerst zelf eens.” Deelnemer 2 richt zich vervolgens tot de observant: “Jij moet me helpen, het lukt niet!” De respondent zegt tegen de observant: “Laat het hem maar even zelf doen, dat kan hij namelijk prima.” Het lukt deelnemer 2 daarna wel om verder te klimmen. De geobserveerde respondent draagt bij aan de vergroting van het zelfvertrouwen en de zelfsturing, door de deelnemers te motiveren grenzen te verleggen. Tevens stimuleert hij de deelnemers om zelf te proberen alvorens hulp te vragen. Voorbereiden op verantwoordelijkheid Respondent O1 neemt deelnemer 1 even apart. Hij vertelt hem dat hij straks zal gaan zekeren terwijl iemand anders omhoog klimt. “Het is dus jouw verantwoordelijkheid straks, zijn leven hangt in jouw handen. Kun je daar serieus mee om gaan denk je?” Door de deelnemer even apart te nemen en hem te wijzen op de gevaren en de verantwoordelijk van de volgende activiteit, bereidt respondent O1 de deelnemer voor op de verantwoordelijkheid waar de deelnemer voor komt te staan. De respondent geeft de deelnemer even de kans hier over na te denken en zich hierop voor te bereiden. Deelnemer 2 vraagt of hij alvast via de rotswand naar boven mag klimmen. Respondent O1 reageert met “Nee.” Als de deelnemer vraagt waarom niet, geeft de respondent uitleg over de gevaren en verwijst naar een eerder gemaakte afspraak. Deelnemer 2 knikt en wacht. De respondent geeft in bovenstaand voorbeeld de deelnemer een duidelijke grens. Vervolgens geeft de respondent op vraag van de deelnemer een uitleg over zijn antwoord. De deelnemer lijkt de gevaren in te zien en te begrijpen waarom hij niet alvast naar boven mag klimmen. Het wordt in dit geval zijn verantwoordelijkheid, waarbij de deelnemer de kans krijgt de gevaren te overwegen en te besluiten niet naar boven te klimmen. Respondent O1 bereidt de deelnemers voor op verantwoordelijkheid door duidelijke grenzen te stellen, maar tevens uitleg te geven over de gestelde grenzen. Hij geeft de deelnemers wat tijd om er zelf over na te denken. De ervaringsdeskundige respondenten E2 en E3 geven aan het belangrijk te vinden dat er naast het stellen van grenzen ook ruimte is, bijvoorbeeld om boos te kunnen worden. De geobserveerde respondent is in staat deze ruimte te geven, naast het stellen van duidelijke grenzen. Als deelnemer 2 hoort dat deelnemer 1 wel mag zekeren, maar hij niet, wordt hij boos. Hij schreeuwt: “Het is niet eerlijk, hij mag wel en ik ben het zeker weer niet waard!” De respondent reageert door te zeggen dat hij deze kans nog wel krijgt. De deelnemer lijkt aanstalten te maken om boos weg te lopen, waarop de respondent hem vastpakt en op luide toon zegt: “Je hebt twee opties: of je loopt nu weer weg, of je luistert naar mij en grijpt je kans.” Na een woordenwisseling tussen deelnemer en respondent lijkt de deelnemer rustiger en krijgt hij de kans om ook te leren zekeren. Na afloop van het zekeren benoemt de deelnemer dat hij blij is dat hij dit heeft gedaan. 39
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
In bovenstaande voorbeeld krijgt de deelnemer de kans om boos te worden, maar toch een gedragswijziging aan te brengen. Uit voorinformatie is bekend dat deelnemer 2 bekend is met weglopen tijdens woedeaanvallen. In dit voorbeeld is de deelnemer met behulp van de geobserveerde respondent ondanks zijn boosheid gebleven en heeft een nieuwe kans gekregen om iets te leren. Mogelijk heeft de directieve aanpak van de respondent, waarbij hij op luide en stellige toon tegen de deelnemer praat en hem vastgrijpt als hij weg wil lopen, de deelnemer geholpen een gedragspatroon van weglopen te doorbreken. Interactie jeugd en netwerk bevorderen In de gedane observaties zijn geen aanwijzingen gevonden waaruit blijkt dat de geobserveerde respondent op eniger wijze de interactie tussen jeugd en netwerk probeert te bevorderen. De ervaringsdeskundige respondenten geven in het groepsinterview aan de interactie tussen de jongeren en hun netwerk, maar ook het nieuw opbouwen van een netwerk, belangrijk en waardevol te vinden. Respondent E2: “Juist in groepen heb je veel aan elkaar. We hebben dezelfde problematiek en zijn door dezelfde periodes gegaan, de steun van elkaar heb je nodig om vol te houden.” Een aandachtspunt is hoe Outrac de interactie tussen de jeugd en het netwerk verder kan bevorderen. Bieden van steun In een eerdergenoemde situatie wordt geschetst hoe respondent O1 een compromis sluit met de angstige deelnemer 1 en hem verder langs de rotswand omhoog helpt. De respondent biedt steun door hem moed in te spreken en te verwijzen naar een eerdere situatie waarin de deelnemer ook zelf omhoog was geklommen. De respondent laat hiermee merken dat hij weet wat de deelnemer kan en dat hij in hem gelooft. Weerstaan van verleidingen In een eerdergenoemde situatie werd beschreven hoe deelnemer 2 boos werd en weg wilde lopen, maar door de geobserveerde respondent tegen werd gehouden. Dit leverde bij deelnemer 2 uiteindelijk een succeservaring op, doordat hij de verleiding om weg te lopen weerstond. Respondent O1 hielp de deelnemer door hem enerzijds te confronteren met zijn eigen gedrag (“Je bent nu heel erg boos om niks,”) en hem anderzijds een tweede kans te geven (“Je kunt nu ook besluiten om niet weg te lopen en alsnog te leren zekeren.”) Sociale competentie versterken Voor de vaardigheid van het versterken van de sociale competentie, kan de situatie waarin de respondent O1 inhaakt op de humor van de deelnemers als voorbeeld gebruikt worden. De respondent legt contact met de jongeren middels humor. Tevens tracht de respondent de sociale competentie van de deelnemers te vergroten door basis gedragsregels te benoemen, zoals iemand een hand schudden bij een kennismaking en de persoon aankijken als je met iemand praat. De sociale competentie zou volgens respondent O1 ook versterkt kunnen worden door bijvoorbeeld in gesprek te gaan met de deelnemers over hoe je vriendschappen maakt en onderhoudt, of hoe je bijvoorbeeld een sollicitatiegesprek of kennismakingsgesprek voert. Deze gesprekken hebben echter niet plaatsgevonden tijdens de observatiemomenten en vallen daarmee niet onder de geobserveerde vaardigheden.
40
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Persoonlijk Tijdens de observaties is een verschil geconstateerd in de manier waarop de geobserveerde respondent O1 contact maakt met de twee verschillende deelnemers. In de boven geschetste drie cases leek respondent O1 deelnemer 1 veelal motiverend te benaderen, waar deelnemer 2 wat directiever benaderd leek te worden. Zo noemt deelnemer 1 in een aantal keer een angst, waar respondent O1 op reageert door de angst te legitimeren en de deelnemer te motiveren om de angst te overwinnen: “Ja, het is ook eng, vorige keer deed je het ook, weet je nog?” (Respondent O1). Een soortgelijke situatie doet zich voor als deelnemer 2 niet verder durft op de rotswand en om hulp vraagt. Respondent O1 reageert in deze situatie door de deelnemer te wijzen op zijn zelfstandigheid en de mogelijkheid om zelf verder te klimmen. Ook stelt deelnemer zich afhankelijk op door weg te lopen als hij zijn zin niet krijgt, bijvoorbeeld bij het eerdergenoemde zekeren. De respondent reageert hier op door directief te zijn en te voorkomen dat deelnemer 2 wegloopt. Uit deze voorbeelden blijkt dat de geobserveerde respondent in deze cases in staat is om de deelnemers persoonlijk, op verschillende wijze te bejegenen. Conclusie De geobserveerde respondent O1 laat in de observaties veel verschillende vaardigheden zien die aansluiten bij de in de literatuur genoemde vaardigheden. Zo laat hij zien aan te sluiten bij de deelnemers door het gebruik van humor en het persoonlijk benaderen van de deelnemers, de zelfsturing en het zelfvertrouwen van de jongeren te vergroten door hen te helpen grenzen te verleggen en hen voor te bereiden op verantwoordelijkheid door duidelijke instructie en bedenktijd te geven. Tevens biedt de respondent steun aan de deelnemers door hen te motiveren en te laten merken dat hij achter hen staat. Door het stellen van duidelijke grenzen en het bieden van gedragsalternatieven helpt de respondent de deelnemers met het weerstaan van verleidingen. Gesteld kan worden dat Outrac in de geobserveerde cases beschikt over voldoende vaardigheden om een passend nazorgtraject op te richten voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek. Enkele punten waar nog verder over nagedacht kan worden, zijn hoe Outrac de interactie tussen jongeren en hun netwerk verder kan bevorderen en hoe het bedrijf op een overzichtelijke wijze de voortgang van de jongeren kan monitoren en testen. 5.5.2. Welke verwachting hebben de betrokkenen ten aanzien van een nazorgtraject bij Outrac? Wat allereerst opviel bij de analyse van de interviews is dat met name de drie jongeren die reeds ervaring hadden met het inzetten van outdoor activiteiten tijdens of na de behandeling, zeer positief spraken over outdoor activiteiten als middel. Respondent E1, die nog geen ervaring heeft met outdoor activiteiten, leek hier wat terughoudend in. Gesteld zou kunnen worden dat outdoor activiteiten als positief worden gezien door de ervaringsdeskundigen, mits zij in de behandeling hiermee kennis hebben gemaakt. Het is echter lastig deze hypothese aan te nemen, gezien het aantal respondenten zonder ervaring met outdoor activiteiten slechts één is. Om deze hypothese te toetsen zou er meer onderzoek gedaan kunnen worden onder zowel jongeren met reeds kennis van outdoor activiteiten als jongeren zonder deze ervaringen. De periode na een intensieve behandeling in de GGZ wordt door de ervaringsdeskundige respondenten omschreven als een zwart gat. Een moeilijke stap vanuit de veilige behandelsetting terug naar de grote boze maatschappij. De respondenten geven dan ook aan graag hulp te krijgen tijdens deze moeilijke periode. De punten waarop zij verwachten hulp te kunnen krijgen middels outdoor activiteiten als onderdeel van een nazorgtraject, zijn met name het opbouwen van zelfvertrouwen en het aangaan van nieuwe contacten. Wel benadrukken twee van de vier respondenten dat zij hulp niet opgedrongen willen krijgen. Zij geven aan dat ze tijdens de behandeling geleerd hebben om hulp te vragen. Als zij nu om hulp moeten vragen, helpt dit hen om open te staan voor de hulp en bereid te zijn geholpen te worden. Wel geven zij aan het prettig te vinden om een stok achter de deur te hebben, bijvoorbeeld door een vaste afspraak in de week te hebben met een hulpverlener. Respondent E3: “Als ik iets tijdens de behandeling heb geleerd, is het om hulp vragen. Tijdens mijn actief gebruik werd alles voor mij opgeruimd, als ik dat nu wil moet ik er om vragen. Dit helpt mij om open en eerlijk te zijn en niet te manipuleren.”
41
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
De verwachting van de ervaringsdeskundige respondenten is te omschrijven als enerzijds een motivatie hebben om contact aan te gaan middels een vaste afspraak in de week met een hulpverlener, maar anderzijds de vrijheid te krijgen zelf om hulp te vragen en invulling te kunnen geven. Respondent K1 zegt hierover:
Respondent K1: “Door wel het tijdstip van een bijeenkomst vast te stellen, maar de invulling daarvan aan de jongeren zelf over te laten, leg je de hulpvraag bij de jongeren maar biedt je wel een vaste afspraak als stok achter de deur.” Tevens noemt respondent K1 dat op het moment dat de hulpvraag bij de jongeren blijft, er handvatten geboden kunnen worden waar de jongeren daadwerkelijk wat mee kunnen doordat de vraag uit henzelf komt. Hij sluit hiermee aan bij wat de ervaringsdeskundige jongeren in de interviews zelf aangaven. Inhoudelijk De respondenten geven ook een inhoudelijke schets van hun verwachtingen van een nazorgtraject bij Outrac. Bijna alle respondenten, zowel de ervaringsdeskundigen als de professionals van de kenniskring, geven aan tenminste één keer per week een bijeenkomst te verwachten in het kader van het nazorgtraject. Over hoe deze bijeenkomst ingevuld dient te worden, denken de respondenten verschillend. Respondent E 1 geeft aan een wekelijkse bijeenkomst te verwachten waarbij gewerkt wordt middels vooraf opgestelde doelen. Hij verwacht verschillende outdoor activiteiten te ondernemen, zoals mountainbiken, kanoën, klimmen of bosactiviteiten. Respondent E2, E3 en E4 geven aan vooral te verwachten dat het nazorgtraject hen helpt bij het creëren van zelfinzicht. Daarnaast verwachten zij handvatten te krijgen om terugval te voorkomen of om vroegtijdig te signaleren. Zij geven aan het werken in groepen een prettig idee te vinden en te verwachten dat daar een goede groepsband uit kan ontstaan. Tevens zien respondenten E2, E3 en E4 het outdoor nazorgtraject ook als uitlaatklep en vermaak, om daarna weer met frisse moed door te kunnen. Respondent K3 en K5 verwachten beiden dat een nazorgtraject zeer goed bij Outrac zal passen. Respondent K3 noemt ervaring met specifieke doelgroepen en ervaring met outdoor activiteiten als voornaamste reden, waarmee hij refereert naar de ervaring en kennis waar Outrac over beschikt. Respondent K1 geeft aan te verwachten dat het enthousiasme en de persoonlijke benadering van Outrac goed zal werken om de jongeren te stimuleren en te motiveren om door te zetten. Conclusie De betrokkenen verwachten een nazorgtraject waarbij jongeren op persoonlijke wijze begeleid worden om de stap terug de maatschappij in te maken. Enerzijds verwachten zij dat het nazorgtraject amuserend van aard is, anderzijds dient het nazorgtraject zeker ondersteuning te bieden bij de moeilijke periode na de behandeling, aldus de respondenten. Ook word het werken in groepen genoemd, waarbij ondersteuning bij het vergroten van het zelfinzicht van de jongeren geboden kan worden. Tevens worden het voorkomen van terugval en het verwerken van negatieve emoties genoemd. De respondenten zien outdoor activiteiten als een goede invulling voor nazorg. De betrokkenen verwachten een bijeenkomst op een vast moment in de week, waarbij de jongeren zelf kunnen besluiten waar zij aan willen werken. Het vrijheidsbelang van de jongeren wordt hiermee gediend, daar zij met deze opzet de kans krijgen zelf om hulp te vragen bij de uitdagingen waar zij voor komen te staan. De verwachting is dat Outrac een geschikt bedrijf is voor het opzetten van een nazorgtraject voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek.
42
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
5.5.3. Wat is volgens de betrokkenen van belang in een nazorgtraject bij Outrac? De ervaringsdeskundige respondenten hebben in de interviews verschillende aandachtspunten genoemd. Naast deze aandachtspunten, noemden zij ook specifieke kwaliteiten waarover een vormgever van een nazorgtraject, in dit geval Outrac, volgens hen dient te beschikken. Deze hulpverlenerskwaliteiten zijn in hoofdstuk 5.3.1. aan bod gekomen. Naast de eerdergenoemde hulpverlenerskwaliteiten, noemen de respondenten de volgende aandachtspunten: Werken in groepen Alle respondenten zijn het er over eens: het werken in groepen levert veel voordelen op. Allereerst krijgen de jongeren de kans om te leren samenwerken door in groepsverband te werken, aldus respondent K2. Daarnaast noemt respondent E3 het een voordeel van in groepen werken, dat daarmee een netwerk opgezet kan worden. Met name de ervaringsdeskundige respondenten zien in het werken in groepen het voordeel steun aan elkaar te hebben. Respondent K3 benoemt het belang van het hebben van een voorbeeldfunctie in een groep. Hij stelt dat de nieuwe jongeren een voorbeeld kunnen hebben aan jongeren die reeds langer in de groep zitten, waardoor zij gemotiveerd worden om door te zetten en het goede voorbeeld te volgen. Dit kan volgens het lid van de kenniskring een persoon zijn die al langer in het nazorgtraject zit, of een ervaringsdeskundige beroepsprofessional. Inzetten ervaringsdeskundigen Het herkennen van problemen sluit aan bij het inzetten van een ervaringsdeskundige professional. Respondent K3 benoemt samenwerking tussen Outrac en een ervaringsdeskundige professional als optie om vanuit een vaste basis de jongeren steun te bieden en nieuwe ervaringen op te laten doen. Hij benoemt het belang van een ervaringsdeskundige met name om de manipulatieve kant van de jongeren te herkennen en de trucjes door te hebben vanuit eigen ervaring. De ervaringsdeskundige respondenten geven aan het nodig te hebben te worden geconfronteerd met hun eigen gedrag door iemand die hun manipulatie doorziet. Mogelijk is Outrac reeds in staat dit gedrag te kunnen doorzien, tot op heden heeft Outrac echter nog niet veel ervaring met specifiek verslavingsproblematiek. Vanuit dit oogpunt zien meerdere respondenten het samenwerken met een ervaringsdeskundige als verrijking, met name in het begin van het nazorgtraject. Stok achter de deur De vier ervaringsdeskundige respondenten geven aan een reden nodig te hebben om deel te nemen aan een nazorgtraject. Respondent E1 zegt zelf pas nazorg te zijn gaan zoeken toen hij merkte dat hij terugviel in oud gedrag. Ook respondent E2 en E3 geven aan een stok achter de deur nodig te hebben om nazorg te volgen. Er kunnen verschillende redenen zijn; gewoon omdat het een leuke, gezellige groep is, maar ook omdat het hen verder helpt en zij er steun aan ondervinden. De respondenten E1, E3 en E4 geven aan eerder geneigd te zijn naar een bijeenkomst te komen als deze wekelijks ingepland is, dan wanneer dit georganiseerd wordt op vraag van de respondenten zelf. Vrijwillig Respondent K5: “Ik denk niet dat nazorg werkt als dit gedwongen of verplicht wordt aangeboden. Iemand moet er wel voor open staan, anders is het lastig om het lijntje te houden met de jongeren. De intrinsieke motivatie van de jongeren is belangrijk om te kunnen deelnemen.” Naast dat er een stok achter de deur nodig is om te participeren in een nazorgtraject, lijken de respondenten het eens te zijn over een vrijwillige vorm van nazorg. Niet alleen zal de motivatie om naar de bijeenkomsten te komen dan vanuit de jongeren zelf komen en daarmee groter zijn, zeggen de respondenten, maar ook de motivatie om daadwerkelijk te veranderen en gedragsverbetering te laten zien zal groter zijn dan wanneer
43
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
een nazorgtraject verplicht gevolgd wordt. Ook draagt het vrijwillig volgen van een nazorgtraject bij aan het leren vragen om hulp; als de jongere niet verplicht is om te komen, wordt het een eigen keuze om hulp te ontvangen. De bereidheid om actief mee te doen met het nazorgtraject zal hiermee groter zijn, waardoor er meer mogelijkheden zijn voor outdoor activiteiten. Immers, als een groep verplicht is én niet gemotiveerd is mee te doen kunnen sommige activiteiten onveiligheden met zich meebrengen. Respondent E3 noemt bijvoorbeeld een risico op weglopen of ontsnappen. Tot slot benadrukt respondent K3 het belang van het terugkomen na een terugval. Hij stelt dat je leert door te vallen en weer op te staan. Juist door na een terugval weer terug te komen bij het nazorgtraject, kunnen de jongeren sterker worden en meer leren over hun eigen gedrag. Het kenniskringlid verwacht dat een jongere eerder bereid is terug te keren als hij naar een veilige plek terug kan. Deze veiligheid zal eerder ontstaan wanneer het nazorgtraject een vrijwillige vorm heeft, aldus respondent K3.
44
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Inzicht in gedrag Het creëren van inzicht in hun eigen gedrag vinden de vier ervaringsdeskundigen belangrijk. Dit kan door middel van confrontatie met wat zij doen, maar ook door middel van activiteiten. Hoe dit er precies uit kan zien weten zij niet, maar zij denken wel dat dit mogelijk is door middel van outdoor activiteiten. Ook benoemen de ervaringsdeskundigen het versterken van het zelfvertrouwen als een belangrijk punt wat volgens hen middels outdoor activiteiten goed mogelijk is. Respondent K1 spreekt ook over het opbouwen van zelfvertrouwen bij de jongeren door het opdoen van succeservaringen, bijvoorbeeld bij het uitvoeren van een teamopdracht. Tevens noemt hij het oefenen met nieuw gedrag in zijn algemeen als goede mogelijkheid binnen outdoor activiteiten, wat kan worden toegepast binnen het nazorgtraject. Daarnaast vinden de vier ervaringsdeskundigen het belangrijk dat er een verband is tussen wat zij in de behandeling hebben geleerd en waar zij aan werken tijdens het nazorgtraject. Respondent E3: “Als ik iets tijdens de behandeling heb geleerd, is het om hulp vragen. […] Het zou mooi zijn als ik hier ook tijdens het nazorgtraject aan kan blijven werken.” Uitlaatklep Naast het werken aan eigen gedrag en problematiek, dient een nazorgtraject volgens de betrokkenen ook als uitlaatklep, als vermaak. Zij benoemen de adrenaline-kick van outdoor activiteiten ook als werkzaam bij het weerstaan van de verleidingen van de verslaving. Respondent E1 noemt hierbij de ‘boost’ die outdoor activiteiten kunnen geven. Ook wordt het verbeteren van de gezondheid en het opbouwen van zelfzorg als belangrijk gezien door de respondenten. Zij omschrijven de periode van de verslaving als een periode van slechte zelfzorg waarin alleen de verslaving belangrijk was. Het uitvoeren van onder andere sportactiviteiten kan hen helpen om weer een gezonde levensstijl op te pakken, aldus respondenten E2, E3 en E4. Wel wordt door respondent E2 benadrukt dat er bij sportactiviteiten een risico is op overmatig sporten, waarbij zij zichzelf als voorbeeld neemt:
Respondent E2: “Als ik de kans krijg om iets overdreven veel te doen, zal ik dat automatisch proberen. Bijvoorbeeld elke dag naar de sportschool, elke nacht uitgaan enzovoorts.” Er zou gesteld kunnen worden dat het belangrijk is te letten op mogelijke destructieve handelingen van jongeren tijdens het nazorgtraject en hen hier waar nodig mee te confronteren. Terugval Met name respondent K3 benoemt het belang van wijze van omgang met terugval. Hij stelt dat het terugvallen in oud gedrag niet erg is, mits de jongeren daarna weer terug komen bij het nazorgtraject en de draad weer op pakken. Respondent K3: “Je leert met vallen en opstaan. Het is niet erg als het een keertje mis gaat, maar als de jongeren daarna de draad maar weer op pakken, als ze maar weer terug komen.” Respondenten E2, E3 en E4 geven ook meermaals aan dat een verslaving niet zomaar over is en de kans op terugval steeds aanwezig blijft. Het lijkt dan ook belangrijk voor Outrac om aandacht te besteden aan hoe om te gaan met terugval en welke handvatten Outrac kan bieden tijdens of na een terugval. Vanuit de betrokkenen zijn hier geen inhoudelijke suggesties voor.
45
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Conclusie De betrokkenen noemen een zevental belangrijke punten waar volgens hen rekening mee gehouden dient te worden bij het opzetten van een nazorgtraject. Allereerst wordt geadviseerd te werken in groepen, om steun en een voorbeeld aan elkaar te hebben. Daarnaast lijkt het werken in groepen of het samenwerken met een ervaringsdeskundige een belangrijk middel om herkenning te kunnen bieden en gedrag te kunnen spiegelen. De respondenten suggereren een combinatie van een vrijwillige vorm met een vast moment in de week, waarmee zowel een stok achter de deur wordt geboden als de vrijheid wordt behouden om de hulpvraag bij de jongeren te laten. Deze vrijheid lijkt van belang bij het vinden van de motivatie om gedragsverandering te laten zien. Door de jongeren te confronteren met hun eigen gedrag, kan inzicht gecreëerd worden en gewerkt worden aan bijvoorbeeld de vergroting van het zelfvertrouwen. Tot slot wordt door de respondenten genoemd dat een nazorgtraject waarbij outdoor activiteiten ingezet worden ook leuk moet zijn en als uitlaatklep kan dienen. Zij noemen als bijkomstig voordeel van outdoor activiteiten dat de gezondheid verbeterd kan worden en er aandacht aan zelfzorg besteed kan worden door middel van het actief buiten bezig zijn. Een puntje van aandacht ligt nog bij de omgang met terugval. Een vraag voor verder onderzoek zou kunnen zijn hoe Outrac het best om kan gaan met jongeren die (dreigen) terug te vallen in oud gedrag. Mogelijk is dit een punt waar Outrac in kan groeien door ervaring op te doen met de doelgroep. Wellicht dient er nog verder nagedacht te worden over de omgang met het terugvallen in oud gedrag.
46
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
5.5.
Deelvraag aan de praktijk
Aan de hand van het verrichte praktijkonderzoek wordt antwoord gegeven op de vraag aan de praktijk: “Welke mogelijkheden zien experts op het gebied van nazorg, outdoor en verslavings- en gedragsproblematiek voor de invulling van een nazorgtraject bij Outrac?” Over het algemeen zien de responderende experts een goede mogelijkheid voor Outrac om een nazorgtraject op te zetten. Er worden verschillende verwachtingen en aandachtspunten genoemd waar rekening mee gehouden dient te worden met het opzetten van een nazorgtraject. Ten eerste blijkt uit de uitgevoerde observaties dat Outrac reeds over een aantal vaardigheden beschikt die zowel in de literatuur als door de respondenten van belang wordt genoemd. Tevens wordt er door de respondenten een aantal vaardigheden genoemd over welke Outrac volgens de observaties niet beschikt, zoals het hebben van werkervaring met de problematiek of omgang met manipulatie. Een aantal professionals uit de kenniskring geven echter aan dat Outrac deze ervaringen op kan doen tijdens de beginperiode van het traject. Kijkend naar de vaardigheden van Outrac kan geconcludeerd worden dat de experts voldoende mogelijkheden zien om een nazorgtraject invulling te geven. De experts verwachten dat het nazorgtraject ondersteuning biedt aan jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek die na een behandeling in de GGZ de stap terug de maatschappij in gaan maken. De experts stellen voor om een vast moment in de week af te spreken met de jongeren en zo de continuïteit te waarborgen, maar tevens de hulpvraag individueel aan de jongeren te stellen. De experts noemen het van belang dat een nazorgtraject op vrijwillige basis wordt aangeboden. Daarbij wordt genoemd dat de intrinsieke motivatie bij de jongeren het grootst zal zijn wanneer zij zelf de keuze kunnen maken en daarmee zelf om hulp vragen. Het nazorgtraject zal onder meer dienen als terugvalpreventie, echter als het gaat om daadwerkelijk terugvallen in oud gedrag zien de experts nog geen mogelijkheden voor Outrac om hier mee om te gaan. Wellicht heeft dit te maken met het gemis aan ervaring van Outrac met de doelgroep. De experts zien goede mogelijkheden voor een nazorgtraject waarbij outdoor activiteiten de jongeren handvatten kunnen bieden bij de terugkeer in de maatschappij. Zij zien een traject op regelmatige basis als beste mogelijkheid, waarbij de inhoud van de bijeenkomsten in overleg met de jongeren wordt bepaald. Gezien de vaardigheden waarover Outrac reeds bezit, lijkt Outrac een geschikt bedrijf voor het opzetten van dit nazorgtraject.
47
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
6. Vergelijking en conclusie In dit hoofdstuk wordt een vergelijking getrokken tussen de literatuurstudie en het praktijkonderzoek. Het doel hiervan is inzicht te creëren in de verschillen en overeenkomsten tussen beide resultaten. De vergelijking kan worden meegenomen in de conclusie en aanbevelingen.
6.1.
Theorie versus praktijk
Overeenkomsten Als de uitkomsten van de literatuurstudie vergeleken worden met het praktijkonderzoek, valt op dat er veel overeenkomsten zijn tussen de resultaten. Zo wordt in de literatuur het belang van aansluiten bij de cliënt specifiek genoemd. De ervaringsdeskundige respondenten geven in het praktijkonderzoek aan het als zeer prettig te ervaren als een hulpverlener op vriendschappelijke wijze met hen om gaat. Een verschil daarbij is echter wel dat de hulpverlener de jongeren moet kunnen confronteren met hun eigen gedrag volgens de respondenten, wat uit de literatuur niet specifiek naar voren komt. Tevens blijkt uit zowel de literatuurstudie als uit het praktijkonderzoek het werken in groepen een werkzaam principe. De literatuur noemt het werken in groepen als manier om te leren samenwerken en de communicatie te verbeteren, de respondenten in het praktijkonderzoek noemen vooral steun aan elkaar en een voorbeeldfunctie als voordeel van het werken in groepen. Ook noemen de respondenten het opzetten van een netwerk belangrijk, wat mede door het werken in groepen gefaciliteerd kan worden. In de literatuur wordt het opzetten van een netwerk als doel van nazorg genoemd. Mogelijk zou ook het onderhouden van een sociaal netwerk een doel voor nazorg kunnen betreffen. De uitdagingen waar jongeren voor komen te staan komen zoals deze in de literatuur genoemd worden komen deels overeen met de genoemde uitdagingen door de respondenten. Met name op het gebied van het weerstaan van alcohol en drugs, wat in de literatuur als uitdaging wordt genoemd, onderschrijven de respondenten deze uitdaging en het belang van nazorg bij het weerstaan van de verleidingen. De ervaringsdeskundigen noemen de activiteiten in het nazorgtraject niet alleen als middel en behandeldoel, maar noemen ook het belang van vermaak en ontspanning. Het belang van ontspanning en sport wordt door de literatuur onderschreven, waarbij fysieke gezondheid en vermaak wordt gekoppeld aan goede mentale gezondheid. Verschillen Naast de bovengenoemde overeenkomsten, is er ook een aantal verschillen te noemen tussen de resultaten van de literatuurstudie en het praktijkonderzoek. Een belangrijk verschil lijkt de aansluiting van de literatuur op de praktijk te zijn. Uit de literatuur blijkt met name het plaatsen van jongeren in overlevingssituaties als belangrijkste principe van outdoor activiteiten. Om in een overlevingssituatie te komen, dienen de jongeren uit hun eigen situatie te worden gehaald, stelt de literatuur. Wat echter uit het praktijkonderzoek sterk naar voren komt, is juist de behoefte aan het oefenen van de nieuwe vaardigheden in de eigen situatie. De jongeren hebben in een behandelsetting nieuwe vaardigheden aangeleerd, een nazorgtraject kan hen helpen deze vaardigheden te implementeren in het dagelijks leven. Waar de literatuur dus met name antwoord geeft op de vraag hoe outdoor activiteiten werken buiten de eigen situatie, geeft het praktijkonderzoek antwoord op de vraag hoe outdoor activiteiten in de huidige, eigen situatie ingezet kunnen worden. Zo spreekt de literatuur over het systematisch en doordacht aanbieden van een omgeving waar in geleerd kan worden. Impliciet wordt hiermee gezegd dat de hulpverlener de omgeving creëert en de activiteiten weloverwogen aanbiedt. De respondenten geven echter allen aan de vrije keuze en het betrekken van de jongeren van belang te vinden in een nazorgtraject. Uit het praktijkonderzoek blijkt dan ook dat het een goede keuze zou zijn om als hulpverlener te faciliteren en de invulling van bijeenkomsten in overleg met de jongeren te doen.
48
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Een ander groot verschil is dat in de literatuur genoemd wordt dat de hulpverlening tijdens nazorg goed bereikbaar dient te zijn. Uit het praktijkonderzoek blijkt inderdaad dat een hulpverlener bereikbaar dient te zijn, maar de respondenten stellen hier minder harde eisen aan dan in de literatuur genoemd wordt. Zo noemt de literatuur dat de hulpverlener liefst elke dag en nacht bereikbaar is, de respondenten echter noemen tijdens werkdagen bereikbaar zijn ook voldoende. Ook wordt in de theorie aangegeven dat in een nazorgtraject behoefte is aan hulp bij alledaagse dingen, zoals financiën, huisvesting en het zoeken naar werk. De respondenten spreken voornamelijk over hulp bij verslavingsgedrag en dagbesteding, evenals het vergroten van zelfsturing en zelfvertrouwen. Opvallend is dat de respondenten niet spreken over de hier eerder genoemde alledaagse dingen. Tevens opvallend is dat de respondenten, met name de ervaringsdeskundigen, aangeven het van belang te achten dat de jongeren zelf de hulpvraag kunnen stellen en een zekere vrijheid krijgen bij de invulling van het nazorgtraject. Uit het literatuuronderzoek komen geen vergelijkbare resultaten naar voren. In de literatuur wordt regelmatig gesproken over een vorm van therapie als nazorg. Een kernpunt hierbij lijkt het doorpakken van de therapeutische setting vanuit de behandeling, om zo stapsgewijs te leren functioneren in de maatschappij. De respondenten geven echter allen aan dat in de behandeling voldoende therapie is geweest en dat in een nazorgtraject slechts het werken volgens doelen en het kort evalueren van de activiteit gewenst is. De respondenten geven aan dat jongeren juist afgeschrikt zouden kunnen worden door een therapeutische setting, daar zij al een intensieve behandeling achter de rug hebben. De literatuur spreekt met name over het terugdringen van de kans op terugval in oud gedrag als doel van nazorg. Verschillende respondenten noemen echter dat naast het terugdringen, het leren omgaan met terugval van belang is, aangezien er altijd een risico op terugval zal blijven. Vanuit dit oogpunt noemen de respondenten het van belang hiermee als hulpverlener om te kunnen gaan, alsmede de jongeren te kunnen begeleiden tijdens of na een terugvalperiode. Overeenkomsten Aansluiten bij jongeren Werken in groepen Weerstaan van verleidingen Bieden van ontspanning
Verschillen Confronteren met gedrag Aanbod vanuit hulpverlener of vanuit eigen keuze van de jongeren Bereikbaarheid van de hulpverlener (altijd bereikbaar of tijdens kantooruren) Hulpbehoefte (hulp bij alledaagse dingen of juist bij specifiek gedrag) Vrijheid in het stellen van de hulpvraag Therapie als nazorg of slechts in evaluatieve vorm Terugdringen van terugval of leren omgaan met terugval Tabel 6. Theorie versus praktijk
49
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
6.1.
Conclusie
Om tot een antwoord op de centrale vraag te komen, is een literatuurstudie en een praktijkonderzoek gedaan. Aan de hand van de eerder genoemde vergelijking van de resultaten kan een voorlopig antwoord worden gegeven op de centrale vraag: “Op welke wijze kan Outrac een passend nazorgtraject bieden voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek?” Het antwoord op deze vraag en de hieruit voortkomende aanbevelingen zijn vervolgens besproken met de opdrachtgever, waaruit de definitieve conclusie en aanbevelingen voort gekomen zijn. De definitieve antwoorden worden beschreven in hoofdstuk 8. Uit de literatuurstudie en het praktijkonderzoek is gebleken dat outdoor activiteiten goed ingezet kunnen worden bij het begeleiden en ondersteunen van jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek. Uit het praktijkonderzoek blijkt ook dat Outrac over voldoende vaardigheden en mogelijkheden beschikt om outdoor activiteiten als nazorg aan te bieden aan de doelgroep. Wel blijkt dat Outrac een aantal aanvullingen nodig heeft om te voldoen aan de wensen en verwachtingen van de respondenten. Een voorbeeld hiervan is het opdoen van ervaring met de problematiek. De respondenten geven hierbij aan te verwachten dat dit niet ten koste zal gaan van de kwaliteit van een nazorgtraject en dat er voldoende mogelijkheden bestaan om deze aanvullingen te doen, bijvoorbeeld door het inzetten van een ervaringsdeskundige op verschillende momenten tijdens het nazorgtraject. Zowel de literatuur als de praktijk zijn het eens over de werkzaamheid van groepen. Door de jongeren in groepen een nazorgtraject te laten volgen, kunnen zij steun en begrip bij elkaar vinden en een goed voorbeeld aan elkaar hebben. Met de grootte van de groepen kan tijdens de start van het traject worden geëxperimenteerd. Tevens blijkt dat het bieden van continuïteit een belangrijk punt is. Door met enige regelmaat een bijeenkomst te organiseren kan continuïteit en daarmee een stok achter de deur, zoals de respondenten het noemen, geboden worden. Om de jongeren te motiveren en te stimuleren de aangeleerde vaardigheden toe te gaan passen, lijkt het van belang hen inspraak te geven op de inhoud van de bijeenkomsten. Door in overleg met de jongeren te bepalen aan welke uitdagingen of vaardigheden gewerkt wordt, wordt hun eigen verantwoordelijkheid vergroot en zal de motivatie stijgen, noemen zowel de respondenten als de literatuur. Dit kan worden vormgegeven door steeds samen met de jongeren doelen vast te stellen. In contact met de jongeren lijkt het belangrijk dat Outrac een empatisch directieve manier van omgang heeft. Hierbij valt te denken aan enerzijds naast de jongeren staan en hen begripvol te benaderen, anderzijds hen te confronteren met eigen gedrag en directief te zijn waar nodig. De respondenten achten dit van belang bij het consolideren van de tijdens de eerder gevolgde behandeling ingezette gedragsverandering. De respondenten noemen het tevens van belang dat Outrac om kan gaan met terugval en jongeren hierbij kan begeleiden. Uit het onderzoek is niet gebleken of Outrac reeds over deze vaardigheden beschikt, wellicht behoeft dit verder onderzoek parallel aan de start van het traject. Ook noemen de respondenten het niet wenselijk om het nazorgtraject een therapeutische vorm te geven. De jongeren die een nazorgtraject gaan volgen hebben reeds een intensieve behandeling gevolgd. Het opstellen van doelen, evalueren en reflecteren op het gedrag achten de respondenten als voldoende. Dit sluit goed aan bij de capaciteiten van Outrac, daar er geen therapeutische vaardigheden tot de beschikking van Outrac staan. Concluderend kan worden gesteld dat Outrac een nazorgtraject kan bieden aan jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek, door het met regelmaat aanbieden van outdoor activiteiten aan groepen. Tijdens deze activiteiten kunnen de jongeren werken aan vooraf opgestelde doelen en worden zij op empatisch directieve wijze begeleid door Outrac, waarbij indien nodig externe begeleiding ingezet kan worden.
50
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
6.2.
Voorlopige aanbevelingen
Gebruik maken van outdoor activiteiten Eigen vaardigheden van Outrac vergroten 4.3. Leren omgaan met terugval 5.3. In dienst nemen, of achter de hand hebben, van een deskundige op het gebied van verslaving en gedragsproblematiek, b.v. (ortho)pedagoog of ervaringsdeskundige professional; Werk in groepen Bieden van continuïteit 4.3. Wekelijks aanbod van bijeenkomsten creëren 5.3. Zorgen voor een vaste groep waarbij deelnemers elkaar leren kennen en steun aan elkaar kunnen ondervinden Samenwerken met jongeren 4.3. Op empatisch directieve wijze naast de jongeren staan en hen tevens kunnen confronteren met eigen gedrag; 5.3. Overleg met jongeren over inhoud en doel van de nazorg.
7. Implementatie De implementatie dient als ‘zachte landing’ van de resultaten van het afstudeerproject. Gedurende het gehele traject is veelvuldig contact geweest met de opdrachtgever. Het praktijkonderzoek en de voorlopige aanbevelingen zijn tijdens de implementatiefase met de opdrachtgever besproken. Om de opdrachtgever zo goed mogelijk mee te nemen in het uiteindelijke advies en tevens het advies zo werkbaar mogelijk te maken, is in de slotfase van het afstudeerproject ruimte gemaakt voor bespreking met de opdrachtgever en de betrokkenen.
7.1.
Inleiding
Ter implementatie is er een evaluatief gesprek gevoerd met de opdrachtgever. Tijdens dit gesprek is hij op de hoogte gesteld van de voorlopige aanbevelingen en het voorlopige antwoord op de centrale vraag. Tevens is het verloop van het gehele project besproken. In eerste instantie zou het bespreken van de resultaten en het evalueren van het verloop van het project besproken worden in aanwezigheid van de leden van de kenniskring. De kenniskring zou als betrokkene worden meegenomen in de implementatie om een laatste feedback te kunnen geven op het advies. Het bleek echter niet mogelijk een datum te plannen waarop zowel de opdrachtgever als de leden van de kenniskring aanwezig konden zijn, waardoor de implementatie slechts met de opdrachtgever is uitgevoerd. Om de visie en mening van de kenniskring alsnog mee te kunnen nemen in het eindadvies, is er voor gekozen de leden van de kenniskring de kans te geven schriftelijk feedback te geven op de voorlopige aanbevelingen. Tevens is er met een aantal leden van de kenniskring telefonisch contact geweest om de visie van de professionals zo goed als mogelijk mee te nemen in het eindadvies. Het slotgesprek met de opdrachtgever heeft plaatsgevonden op donderdag 21 mei 2015 in Eibergen. Er is voor gekozen om het gesprek te voeren aan de hand van de aanbevelingen en de conclusie, waarin tevens de terugkoppeling van het praktijkonderzoek is meegenomen.
51
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
7.2.
Resultaten
De opdrachtgever gaf aan zeer content te zijn met de aanbevelingen en de conclusie van het eindverslag. Hij noemde het advies ‘een theoretische verantwoording van zijn werk’ en zei vertrouwen te hebben in de start van het nazorgtraject. De opdrachtgever gaf aan dat hij de resultaten van het praktijkonderzoek bemoedigend vindt en is blij dat de aanbevelingen dicht bij zijn eigen ideeën blijven. Wel geeft de opdrachtgever aan het jammer te vinden dat het niet is gelukt meer ervaringsdeskundige respondenten te verkrijgen voor het praktijkonderzoek. Ook geeft hij aan nog een aantal punten te missen in de conclusie en de aanbevelingen. Hij spreekt zijn zorg uit over het rondkrijgen van de financiering van het nazorgtraject, maar ook geeft hij aan niets terug te lezen over het betrekken van ouders tijdens het traject. Tevens vraagt de opdrachtgever zich af hoe hij de jongeren kan begeleiden op sociaal vlak, dus bijvoorbeeld bij het zoeken naar werk en het aangaan van nieuwe contacten. Hij vindt het jammer dat hierover niets uit het onderzoek naar voren is gekomen. Mogelijk behoeven de financiering, het betrekken van ouders en een aanbod in sociale begeleiding verder onderzoek, de punten van aandacht zijn meegenomen in de slotconclusie en aanbevelingen. Tot slot komt de media aandacht ter sprake, waarbij de opdrachtgever aankaart dat er op dit moment veel aandacht is voor outdoor in combinatie met jongeren en problematiek. Samen met de opdrachtgever is er voor gekozen hier kort op in te gaan in de oriëntatiefase. Kenniskring De feedback van de kenniskring op het praktijkonderzoek is samengevat in bijlage VI.
7.3.
Conclusie
De opdrachtgever lijkt gemotiveerd te zijn door het advies en kan van start met het opzetten van een nazorgtraject. In overleg met de opdrachtgever is besloten de voorlopige aanbevelingen onveranderd te laten. Er blijken wel nog een paar punten te zijn die aandacht behoeven alvorens het traject van de grond kan komen. De aanbevelingen bieden Outrac handvatten bij het opzetten van een passend nazorgtraject voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek. De kenniskring geeft aan het volste vertrouwen te hebben in de mogelijkheden van Outrac om een passend nazorgtraject aan te bieden en een nieuw aanbod op de markt van nazorg te kunnen plaatsen. De rugzak van Outrac lijkt goed gevuld en klaar om te gebruiken.
52
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
8. Advies De eerdergenoemde voorlopige aanbevelingen zijn besproken met de opdrachtgever en de kenniskring. Naar aanleiding van deze implementatie is een drietal aanbevelingen toegevoegd aan de eerder genoemde voorlopige aanbevelingen. De reeds genoemde aanbevelingen zijn in overleg met de opdrachtgever onveranderd gebleven en vormen samen met de toegevoegde aanbevelingen het advies voor Outrac:
Gebruik maken van outdoor activiteiten Eigen vaardigheden van Outrac vergroten - Leren omgaan met terugval; - In dienst nemen, of achter de hand hebben, van een deskundige op het gebied van verslaving en gedragsproblematiek, b.v. (ortho)pedagoog of ervaringsdeskundige professional; Werk in groepen Bieden van continuïteit - Wekelijks aanbod van bijeenkomsten creëren, waar in verloop van het traject in overleg tussen Outrac en deelnemer begeleiding afgebouwd kan worden; - Zorgen voor een vaste groep waarbij deelnemers elkaar leren kennen en steun aan elkaar kunnen ondervinden. Samenwerken met jongeren - Op empatisch directieve wijze naast de jongeren staan en hen tevens kunnen confronteren met eigen gedrag; - Overleg met jongeren over inhoud en doel van de nazorg.
Toegevoegde aanbevelingen zijn:
Mogelijkheden voor vervolgonderzoek - De financiering van de opstart van het nazorgtraject; - Het mogelijk betrekken van ouders bij het traject en de wenselijkheid hiervan; - De mogelijkheden onderzoeken of en hoe Outrac jongeren kan ondersteunen bij het vinden van werk en huisvesting en het aangaan van nieuwe contacten.
53
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Bibliografie
Altschuler, D.M., & Armstrong, T.L. (1994). Intensive Aftercare for High-Risk Juveniles: A community Care Model. Program Summary. Washington, D.C.: Office of Juvenile Justice and Delinquent Prevention
Boendermaker, L. (1999). Justitiële behandelinrichtingen voor jongeren; poulatie en werkwijze. Leuven/Apeldoorn: Garant
Boer, J.d. (2009). Terugvalpreventieprogramma ADHD. PsyQ, vol. 5, issue 2
Dale, v. (2014). Van Dale Woordenboek. Opgeroepen op maart 26, 2015, van Van Dale: www.vandale.nl/opzoeken
Frances, A., & First, M. (2011). Stemming en Stoornis; een gids voor iedereen die meer wil weten over kenmerken en diagnose van psysische stoornissen. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds
Hovelynck, J. (2001). Procesbegeleiding in outdoor-programma's: een reflectie bij 40 jaar Nederlandstalige outdoor-training. In P.J. Schramade, Handboek Effectief Opleiden (pp. 187-214) Doetinchem: Elsevier Human Resources
Jellema, M., & Bosscher, R. (2009). Buitensportactiviteiten voor jongeren met gedragsproblemen. 't Web, 4-12
Jellema, M., & Bosscher, R. (2010). Sociale vaardigheden leren door buitensport. Jeugd en Co, 37-47
Lieshout, T.v. (2009). Pedagogische adviezen voor speciale kinderen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum
Oliemeulen, L., & Poel, A.v. (2008). Nazorg aan verslaafden door de verslavingszorg. Rotterdam: IVO
Onstein, G. (2015). Outdoor voor specifieke doelgroepen. Eibergen: Outrac
Outward Bound USA. (2007). Leadership the outward bound way. Seattle: The Mountaineers Books
Ploeg, J.v. (2007). Gedragsproblemen. Rotterdam: Lemniscaat
Ploeg, J.v. (2011). Ervaringsleren. Rotterdam: Lemniscaat
Russel, K.C. (2005). Two Years Later: A Qualitative Assessment of Youth Well-Being and the Role of Aftercare in Outdoor Behavioral Healthcare Treatment. Child & Youth Care Forum, 209-239
Russel, K.C., Hendee, J.C., & Phillips-Miller, D. (1999). How Wilderness Therapy Works: An examination of the Wilderness Therapy Process to Treat Adolescents with Behavioral Problems and Addictions. Cole
Schotten, E.S. (2015). Een volle rugzak, en dan? Dataverzameling. Schoorl
Vandereycken, W., Hoogduin, C.A., & Emmelkamp, P.M. (2008). Handboek psychopathologie deel 1. Houten: Bohn Stafleu van Loghum
Verhoeven, N. (2014). Wat is onderzoek? Amsterdam: Boom Lemma Uitgevers
Verhulst, F., Verheij, F., & Ferdinand, R. (2007). Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Assen: Koninklijke Van Gorcum
Wildt, W.d. (2005). Nazorg na deeltijd en klinische behandeling. Utrecht
54
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Bijlagen I. II. III. IV. V. VI.
Observatieschema Interview leidraad Verslag observatie Samenvatting interview ervaringsdeskundigen Mindmap theoretisch kader Feedback kenniskring
55
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
I.
Observatieschema
Observator Type observatie Datum Locatie Activiteit/situatie Deelnemer(s)
Aansluiten bij de jongeren
Zelfsturing van jongeren vergroten
Voorbereiden op verantwoordelijkheid
Interactie tussen jeugd en netwerk (vragen naar vrienden, benoemen van contacten etc.) Bieden van steun Verleiding weerstaan Monitoren en testen van jongeren
Vergroting van zelfvertrouwen
Versterking van sociale competentie
Meer inzicht in eigen gedrag creëren
Overige observaties
56
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
II.
Interview leidraad
Gegevens interviewer: Ester Schotten, 25 jaar, 4ejaars studente Pedagogiek Gespreksgegevens Type gesprek Datum Locatie Deelnemers + leeftijd Het interview wordt afgenomen aan de hand van onderstaand onderwerpenlijst De vragen tussen haakjes (…) zijn bedoeld als doorvragen en richtinggevers. 1. Welkom, voorstellen - Is er voordat we beginnen iets belangrijks dat ik moet weten, of heb je een vraag aan mij? 2. Behandeling - Wat voor soort behandeling heb je gevolgd? Waar heb je deze behandeling voor gevolgd? - Hoe kijk je op deze behandeling terug? - Heb je eerdere behandelingen gevolgd? 3. Na de behandeling - Kun je me meenemen in de periode na je behandeling? (Hoe heb je dit ervaren, wat vond je moeilijk of wat ging juist heel goed?) - Als je terugdenkt aan deze periode, wat waren dan dingen waar je tegenaan liep? (Wat had je nodig, waarom juist dat, wat nog meer, wat had je juist niet nodig of vond je heel moeilijk) - Kun je iets vertellen over personen die voor jou belangrijk waren tijdens de periode na je behandeling? (Wie waren dat, wat hebben ze voor je gedaan?) - Wat zouden anderen voor jou kunnen doen in deze periode? (Wat vond je prettig? Wat juist niet? Van wie? Hulpverleners of instanties, en/of de mensen om je heen?) - Wat vind je hierin belangrijk? 4. Hulpverlenerschap - Wat verwacht jij van professionele hulpverleners die jou begeleiden in de periode na je behandeling? - Hoe en wanneer zou een hulpverlener volgens jou bereikbaar moeten zijn? - Welke kwaliteiten vind jij belangrijk bij iemand die jou na een behandeling begeleidt? 5. Outdoor activiteiten - Waar denk je aan bij de term outdoor activiteiten? (uitleg over outdoor activiteiten en het verschil tussen fun en middel) - Wat vind jij van het idee om outdoor activiteiten bij de behandeling te betrekken? (doel van outdoor activiteiten als middel en aantal voorbeelden geven) - En voor de periode na de behandeling?
57
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
- Hoe zie jij dat voor je, hoe zou zouden deze activiteiten er uit kunnen zien? - Heb je zelf wel eens outdoor activiteiten gevolgd in het kader van een behandeling? Wat werkte voor jou en wat werkte juist niet? - Stel dat je nu deel zou mogen nemen aan verschillende outdoor activiteiten. Aan welke uitdagingen of problemen die je hebt (of hebt gehad) zou je dan willen werken? Hoe zou je dit kunnen doen? Wat zou je hiermee willen bereiken? - Wat voor activiteiten zouden geschikt zijn tijdens de nazorgperiode? - Hoe zie je dat voor je? - Wat zou voor jou persoonlijk goed werken? 6. Aanvullingen Heb je zelf aanvullingen, of dingen waarvan je denkt dat ik die echt moet weten? Heb je vragen? 7. Afsluiting en bedank
58
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
III.
Verslag observatie
Om tot een antwoord op de deelvraag aan de praktijk te komen, is er voor gekozen een observatie uit te voeren bij een activiteit georganiseerd en begeleid door Outrac. Voor deze observatie is vooraf een observatieschema opgesteld. Omdat vooraf de locatie en de activiteit niet bekend waren bij de observator, bleek het lastig een passend schema op te stellen voor een outdoor activiteit. Aan de hand van onderstaand schema (schema 1) is gepoogd een zo objectief mogelijke participerende observatie uit te voeren. Er is voor gekozen om in de linker kolom competenties en vaardigheden te noteren, om zo in de rechter kolom de handelingen te noteren bij de competenties en vaardigheden. De links genoteerde competenties en vaardigheden zijn afgeleid uit het theoretisch kader. Aangezien sommige handelingen snel achter elkaar volgden, is het mogelijk dat niet alle handelingen bij de juiste competenties staan. Dit kan meegenomen worden in de uitwerking van de observaties. Observator Type observatie Datum Locatie Activiteit/situatie
Situatieschets (indien van toepassing) Deelnemer(s)
Ester Schotten Participerend / niet-participerend 21-04-2015 Duitsland, rotswand - Klettersteig6 (participerend) - Toprope klimmen7 (niet-participerend) - L. is boos (niet-participerend) Gerrit Onstein (G.) Leerling 1 (L., 14 jr) Leerling 2 (K., 12 jr)
Aansluiten bij de jongeren
- K maakt een grapje, G. lacht en reageert op de grap door een mop te vertellen. L. en K. lachen. - G. reageert op de vraag van L. of hij alvast naar boven mag met: “Nee.” Als L. vraagt waarom niet, geeft G. uitleg over de gevaren, waarop L. knikt.
Zelfsturing van jongeren vergroten
- “Als het niet lukt, niet opgeven maar gewoon nog een keer proberen. Je kunt het best” - “Ester kan je helpen, maar dan moet je het wel eerst even vragen.” - “Ester, wacht even met tips geven totdat ze er om vragen” - “Nee, nee, zoek het zelf eerst eens” - “Vorige keer vond je het leuk, weet je nog!”
Voorbereiden op verantwoordelijkheid
- “Zijn leven hangt nu in jouw handen hè” - “Ik wil dat je even goed oplet, anders weet je straks niet wat je moet doen.” - “Let op, straks ga jij zekeren.”
Interactie tussen jeugd en netwerk (vragen naar vrienden, benoemen van contacten etc.) Bieden van steun
X X
6
Variant van rotsklimmen, in het Frans ook wel via ferrata genoemd, waarbij men zichzelf zekert door twee haken aan de klimgordel steeds aan een staalkabel te bevestigen. 7 Bij Toprope klimmen wordt de klimmer gezekerd door een persoon beneden op de grond terwijl hij langs de rotswand omhoog klimt.
59
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Verleiding weerstaan Monitoren en testen van jongeren
Vergroting van zelfvertrouwen
Versterking van sociale competentie
Meer inzicht in eigen gedrag creëren
“Als je nu weg loopt, kan je niet meer mee klimmen” “Weet je zeker dat je nu weer boos weg wilt lopen?” G. trekt samen met K. een vergelijking met vorige keer; toen durfde hij alleen laag bij de grond in zijn gordel te hangen, nu doet K. dit wat hoger. K. benoemt hierbij zijn hoogtevrees. G. vertelt tegen observator dat L. soms last heeft van woede-aanvallen waarbij hij dan wegloopt. G. benoemt dat L. nu wel heel boos werd, maar uiteindelijk toch bleef. - Grenzen verleggen; “Vorige keer deed je het hier, weet je nog? Probeer het nu eens wat hoger!” - Complimenten: “Heel goed”, “Je kunt het” - Motiveren: ““Kom op, nog een paar stappen”, “Zie je wel dat het je lukt?”, “Je kunt meer dan je denkt” - “Ik denk dat je daar al wel kunt gaan hangen, probeer maar, ik zeker je.” - “Ik wil graag dat je dat eerst vraagt voordat je er meteen op af loopt.” - Grenzen stellen: L. vraagt: “Gerrit mag ik…” G. zegt met zware, luide stem: “Nee.” - G. geeft aan dat de jongeren bovenaan de rots naar rechts moeten. L. loopt de andere kant op en dreigt van de rots te kunnen vallen. G. roept L. op strenge toon terug en geeft later beneden uitleg. - “Hoe kon het nou dat je hier beneden wel durfde te hangen, maar boven niet meer?” - “Zie je dat je veel kunt bereiken als je niet wegloopt als je boos bent? Nu sta je hier een belangrijke rol te vervullen.”
Overige observaties
Wat opviel tijdens het observeren, was dat er niet gestrooid werd met complimenten. De complimenten en bemoedigingen die werden gegeven, hadden als resultaat dat de jongeren begonnen te stralen (glimlachen, schouders rechtop, om zich heen kijken). Een interpretatie hierbij is dat de respondent niet veel complimenten geeft, maar de complimenten die worden gegeven komen uit het hart en worden gemeend. Het zou goed mogelijk zijn dat de jongeren hierdoor de complimenten als ‘echt’ ervaren en hier wel bij varen. Tijdens de observatie bleek dat participerend observeren lastig uit te voeren is tijdens het rotswandklimmen. Dit bleek met name lastig omdat de observator naast het observeren ook op de eigen veiligheid moest blijven letten en tevens een begeleidende en motiverende rol vervulde tijdens het naar boven klimmen. Vanuit deze ervaring is er voor gekozen ook een niet-participerende observatie uit te voeren, waarbij de observator uit de situatie stapte en er met de jongeren én de kliminstructeur werd afgesproken dat de observator niet beschikbaar was voor de activiteit.
60
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
IV.
Samenvatting interviews
Respondent E1 E2 E3 E4
Leeftijd Hoofdproblematiek Bekend met outdoor activiteiten 22 Verslaving Nee 18 Verslaving Ja 21 Verslaving Ja 19 Verslaving Ja
Vorm Telefonisch interview Open groepsinterview Open groepsinterview Open groepsinterview
De behandeling De respondenten hebben allen een behandeling gevolgd specifiek voor verslavingsproblematiek, waarbij ook aandacht is besteed aan mogelijke gedragsproblematiek. De respondenten kijken met een goed gevoel terug op de gevolgde behandeling. Dit goede gevoel is met name te danken aan de warmte, geborgenheid en het gevoel van vriendschappelijkheid dat zij hebben ervaren tijdens de behandeling. Een van de respondenten omschrijft de hulpverleners van tijdens de behandeling als volgt: “Mijn persoonlijk begeleider was niet iemand die de hele dag op kantoor zat en die verder weinig contact met me had, maar iemand die er gewoon bij ging zitten en praatte over koetjes en kalfjes en over mijn interesses.” (Respondent E1) Ook het contact met medecliënten, groepsgenoten, hebben de respondenten als positief ervaren. Het werken in groepen hielp hen zich begrepen te voelen. Door de constante spiegeling van zichzelf op anderen werd meer inzicht in zichzelf gecreëerd, aldus respondent E3. Na de behandeling De periode na de behandeling wordt door de meeste respondenten beschreven als een zwart gat. Een moeilijke stap tussen de veilige, duidelijke behandeling en de grote, onveilige maatschappij. Er wordt gesproken over een angst om terug te vallen in het oude gedrag, maar ook over verveling en het missen van een dagbesteding. Eén van de respondenten geeft aan het heel lastig gevonden te hebben om zich niet terug te gaan trekken en in contact te blijven met de mensen om hem heen. Drie van de vier respondenten hebben na de behandeling iets van nazorg of begeleiding gehad. Eén respondent geeft aan dit zelf geweigerd te hebben, hij voelde zich goed na de behandeling en had niets nodig. Hij geeft aan nu wat last van terugval te hebben en daar hulp bij te krijgen. Alle vier de respondenten benoemen bij de vraag waar zij tegen aan liepen na hun behandeling hun ouders als struikelblok. Zij geven aan te hebben ervaren dat ouders vaak overbezorgd zijn en een controlerende rol op zich nemen, terwijl de respondenten juist wilden laten zien dat zij nieuwe dingen hebben geleerd tijdens de behandeling. Respondent E3 zegt hierover: “Mijn ouders waren zo overbezorgd en controlerend toen ik terugkwam. Ik kan me dat ook wel voorstellen, want jaren lang heb ik gelogen tegen hen. Ik heb veel geld van hen gestolen. Maar zij kunnen zich niet voorstellen hoe wij zijn veranderd in de tien weken behandeling. Het vertrouwen moet weer worden opgebouwd.” De respondenten benoemen dat zij veel gehad hebben aan contact met mensen die hen snapten, die dezelfde problematiek ervaren. Respondent E1 geeft aan met één persoon de diepgang te kunnen krijgen in een gesprek die hij nodig heeft, respondent E2 benoemt als belangrijke eigenschap van de mensen aan wie zij wat heeft het vermogen om haar te kunnen confronteren met haar eigen gedrag. Hulpverlener Kijkend naar het hulpverlenerschap, geven alle vier de respondenten duidelijk aan duidelijkheid en directheid nodig te hebben. Een hulpverlener moet kunnen zeggen waar het op staat en streng zijn waar het moet, maar ook wel kunnen belonen. Complimenten moeten echter wel gemeend zijn en niet alleen maar goedbedoeld. Een hulpverlener dient te durven confronteren, maar ook empatisch en begrijpend te kunnen
61
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
zijn. Er wordt meerdere keren benadrukt dat de respondenten graag behandeld willen worden als persoon en niet als een cliënt uit het boekje. Respondent E2 geeft aan het een erg prettige ervaring gevonden te hebben dat er in de behandeling gekeken werd naar een oplossing en niet zozeer naar het probleem. Oplossingsgericht denken lijkt hiermee een belangrijke kwaliteit van een hulpverlener. Tot slot noemen de respondenten het van belang dat een hulpverlener ruimdenkend kan zijn, op meerdere manieren naar een probleem kan kijken. Twee respondenten geven aan tijdens de behandeling geleerd te hebben om hulp te vragen. Vanuit dit oogpunt geven zij aan bij een hulpverlener graag te zien dat hij hulp niet opdringt. Wel noemen zij het als ondersteunend en als stok achter de deur om een vaste afspraak in de week te hebben. Qua bereikbaarheid lijkt het de respondenten fijn om iemand 24/7 te kunnen bereiken, maar zou een vaste afspraak in de week en de mogelijkheid om telefonisch contact op te kunnen nemen tijdens kantooruren ook voldoende zijn. Wel vinden zij het dan van belang om daarnaast een groepsgenoot of coach te hebben die zij wel kunnen bereiken op het moment dat er terugval dreigt. Outdoor activiteiten De respondenten E2, E3 en E4 noemen verschillende positieve ervaringen met outdoor activiteiten die zij hebben opgedaan tijdens de behandeling. Zo ervoeren zij de outdoor activiteiten als uitlaatklep, maar ook als verbetering van hun gezondheid en conditie na een periode waarin zelfzorg niet voorop stond. Respondent E1 heeft geen ervaring met outdoor activiteiten in het kader van behandeling of nazorg, maar kan zich wel bedenken dat het hem zou helpen zijn zelfvertrouwen te vergroten. Desondanks geeft hij aan zelf waarschijnlijk na een intensieve behandeling niet zo veel zin meer in te hebben in een verplichting, waarmee hij doelt op de outdoor activiteiten als nazorgtraject. Respondent E2 en E3 geven juist aan veel behoefte te hebben aan iets georganiseerds in een groep. Als dagbesteding, maar ook als houvast voor na de behandeling. Respondent E2 lijkt het fijn om een netwerk van mensen op te bouwen door middel van outdoor activiteiten, waarbij zij verwijst naar de groepsbinding die kan ontstaan door samen dingen te ondernemen. Als tegenargumenten voor outdoor activiteiten wordt genoemd het risico op overmatig, of obsessief, sporten, met name bij jongeren die neigen naar obsessief gedrag. De respondenten noemen het van belang dat een hulpverlener hier alert op blijft. Tevens wordt gediscussieerd over de veiligheid van outdoor activiteiten, waarbij wordt gedoeld op de vergrote mogelijkheid om weg te kunnen lopen tijdens bijvoorbeeld een hike of mountainbike ritje. Hierbij wordt ook benoemd dat het de respondenten onwaarschijnlijk lijkt dat de volledige groep in één keer besluit weg te lopen omdat groepsdruk er voor zou kunnen zorgen de groep bij elkaar te houden. Het verschil in vrijwillige behandeling of verplichte behandeling is hierbij van wezenlijk belang: bij verplichte behandeling (of nazorg) wordt het risico op ontsnappen groter geacht door de respondenten. De respondenten noemen als punten waaraan zij tijdens outdoor activiteiten zouden willen werken met name het vergroten van het zelfvertrouwen, maar ook het oppakken van het dagelijks ritme, het terugvinden van discipline en hulp ontvangen bij het vol houden van geleerde vaardigheden worden genoemd. Werkzame principes: - Werken in groepen - Confronteren - Herkennen van problematiek
62
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
Benodigde kwaliteiten: - direct zijn - durven te confronteren - contact aan durven gaan en te behouden - empatisch zijn naast het streng/confronterend zijn - het kunnen bieden van diepgang in een gesprek, maar ook gewoon over koetjes/kalfjes praten - niet hulp opdringen maar op ‘aanvraag’ bieden - streng waar moet, belonen waar kan - zeggen waar het op staat, de waarheid durven benoemen - niet uit het boekje, maar naar de persoon kijken - Complimenten menen, niet er mee strooien (niet goedbedoeld maar gemeende complimenten) - ruimdenkend, op meerdere manieren naar problemen kunnen kijken - ruimte kunnen geven om boos te kunnen worden, maar ook grenzen kunnen stellen Outdoor activiteiten + groepsbinding + uitlaatklep + inzicht creëren in eigen gedrag + zelfvertrouwen opbouwen + gezondheid verbeteren en zelfzorg heropbouwen - risico op obsessief sporten - risico op weglopen/ontsnappen Werken aan: + zelfvertrouwen + dagelijkse ritme oppakken + discipline terugvinden + dat wat ik heb geleerd blijven doen en daar hulp bij krijgen
63
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
V.
Mindmap
De mindmap biedt een schematisch beeld van het theoretisch kader.
64
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
VI.
Feedback Kenniskring
Als afsluiting van het praktijkonderzoek is de kenniskring gevraagd een mening te vormen over de inhoud van het praktijkonderzoek. De mening en feedback is zover mogelijk meegenomen in de uitwerking van het praktijkonderzoek. Aangezien de feedbackronde met de kenniskring lastig in te plannen bleek en uiteindelijk vlak voor het einde van het afstudeerproject is uitgevoerd, was er slechts de mogelijkheid kleine punten van feedback op te nemen in het eindresultaat. Samengevat Allereerst wordt aangesloten bij de feedback van de opdrachtgever, waarin genoemd wordt dat het advies geen antwoord geeft op de vragen hoe een nazorgtraject gefinancierd kan worden en hoe ouders betrokken kunnen worden bij een nazorgtraject. Er zijn wat verschillen in de mening over het wel of niet betrekken van ouders bij een nazorgtraject, waar enerzijds genoemd wordt dat ouders de mogelijkheid verdienen invloed te hebben op hun kind, anderzijds de zelfstandigheid van de jongeren wordt benadrukt en daarmee wordt gezegd dat de jongeren tijdens het traject op eigen benen dienen te leren staan. In de kenniskring wordt zich afgevraagd hoe je de jongeren vanaf de straat gemotiveerd krijgt om deel te gaan nemen aan een nazorgtraject, waarbij de vrijwilligheid van het traject ter discussie komt te staan. Enerzijds wordt gedacht dat de outdoor activiteiten, het stuk vermaak, bijdragen aan de motivatie om te komen, anderzijds lijkt het de kenniskring risicovol om dingen met de jongeren aan te gaan waarbij een risico is op ruzie tussen hulpverlener en cliënt. De angst lijkt te bestaan dat een jongere dan niet meer terug komt bij een volgende bijeenkomst. De kenniskring is het er over eens dat in de loop van het traject zal blijken hoe omgegaan kan worden met de vrijwilligheid. Geopperd wordt om het traject wel vrijwillig, maar niet geheel vrijblijvend aan te bieden, bijvoorbeeld door nauwe afspraken over consequenties te maken met de doorverwijzende instelling of hulpverlener en de cliënt. Er wordt een idee geopperd om in samenwerking met instellingen uit de omgeving Achterhoek één locatie in te richten voor nazorg voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek, van waaruit multidisciplinair begeleidt kan worden. Dit zou mogelijk bij kunnen dragen aan het versterken en vergroten van het steunnetwerk van de jongeren, maar tevens de angst dat de jongeren wegvallen uit het nazorgtraject kunnen wegnemen omdat er meerdere jongeren bij elkaar verblijven (peerpressure) en een vaste locatie geboden kan worden. Verder wordt genoemd dat er meer veldonderzoek plaats had mogen vinden, waarbij ingezoomd had kunnen worden op het leven van een verslaafde, de kenniskring noemt het echter begrijpelijk dat dit omwille van de tijd niet mogelijk was. Tot slot wordt er als advies aan Outrac genoemd tijdens de behandeling al kennis te maken met de jongeren. Door contact aan te gaan met verschillende instanties in de regio kunnen de jongeren de kans krijgen om alvast kennis te maken met het concept en krijgt Outrac de kans om de jongeren enthousiast te maken voor een vervolgtraject na de behandeling. Dit zou de continuïteit van de zorg en de doorstroom van de jongeren in het nazorgtraject kunnen bevorderen. Met deze adviezen kan Outrac aan de slag met het opzetten van een nazorgtraject voor jongeren met verslavings- en gedragsproblematiek. Ongetwijfeld zijn er leden van de kenniskring bereidt om Outrac ook na het afstudeerproject te adviseren en ondersteunen waar nodig. Ik in ieder geval wel!
65
Een volle rugzak, en dan? Ester Schotten (2015)
66