Een waarde(n)volle universiteit
Visiestuk over de toekomst van de universiteit vanuit christendemocratisch perspectief
Bob van Meijeren, lid Algemeen Bestuur Jorden van der Haas, namens de werkgroep Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Marlien Ligtenberg, Dagelijks Bestuurslid Politiek & Internationaal
Voorwoord De inrichting van de universiteit verdient een vernieuwde visie. Naar aanleiding van maatschappelijke discussies en tendensen hebben we als CDJA besloten in de pen te klimmen om een christendemocratisch antwoord te geven op de ontwikkelingen die we in de universitaire wereld zien. Bob van Meijeren en Jorden van der Haas hebben een onmisbare rol vervult als mede-auteurs, en mensen met hart voor dit onderwerp, bij de totstandkoming van dit visiestuk. Ook dank aan Ruben Bakker voor het meedenken en meelezen tijdens het schrijfproces. We hopen dat dit stuk bijdraagt aan een goede discussie in onze vereniging, en ook de CDA fractie in de Tweede Kamer dit christendemocratisch geluid daar wil laten horen. Den Haag 2015 Marlien Ligtenberg
2
Inleiding Rendementsdenken. Nu al het woord van het jaar 2015. Een term die op het moment het publieke debat over het hoger onderwijs en de universiteit domineert. Er leeft een brede maatschappelijke discussie over de kwaliteit en de status van de universiteit in Nederland. Een uiting van onvrede bleek uit de bezetting van het Maagdenhuis in Amsterdam. Op 25 februari stormden 300 woedende studenten het gebouw in.1 Naast een roep om democratisering van het bestuur hadden ze kritiek op rendementsdenken in het onderwijs. Er waren gemengde reacties op het protest van de studenten, zo ook door het CDA en het CDJA.2 Zo kwam de maatschappelijke discussie over de invulling van het universitaire onderwijs kwam op gang. Ook docenten gingen zich publiekelijk roeren over het onderwerp. De minister van onderwijs, Jet Bussemaker, zei zich te herkennen in de probleemschets van het toegenomen rendementsdenken.3 Zelfs in de Telegraaf, toch gezien als een rechtse krant, vond de hoofdredacteur dat deze nieuwe zakelijkheid te ver was doorgeslagen.4 Een langdurigere tendens kwam aan het licht.
Ontwikkelingen in het onderwijs
De situatie van de universiteiten in Nederland verdient het om onder de loep genomen te worden. ‘De nieuwe zakelijkheid is zover doorgeDoor diverse Europese ontwikkelingen en politieke voerd, ook in de nonprofitsector, dat door keuzes is namelijk de kwaliteit van het wetenbesturen afwegingen worden gemaakt geschappelijk onderwijs (wo) in de knel geraakt. Zo richt op winst en rendement waardoor ook geven docenten aan dat de werkdruk in het ondermaatschappelijke belangen rechtstreeks onwijs is toegenomen. Dat is te verklaren uit het feit der druk komen te staan.’ dat het aantal universitaire studenten de afgelopen Hoofdredactioneel commentaar van De Teledecennia sterk is gestegen. Tussen 2000 en 2010 graaf in reactie op het rendementsdenken is het aantal studenten in het wo met 46 procent gegroeid. Volgens de huidige prognoses zal dit aantal tot 2020 met 27 procent doorgroeien tot 305.000.5 Het aantal docenten is daarentegen ongeveer gelijk gebleven. Dit heeft tot gevolg dat er minder tijd is voor persoonlijke aandacht voor de student en een juiste verhouding tussen tijd voor onderzoek en onderwijs. Tegelijkertijd is in de periode van 2000 tot 2010 de rijksbijdrage per student, het geld dat de overheid aan een instelling betaalt per student, gedaald van €18.800 naar €14.100. Daarbij zijn ook de verschillen in studenten toegenomen tussen bijvoorbeeld talent, vooropleiding en sociaal-culturele achtergrond. Dat maakt dat de aanwas studenten tegenwoordig groot en divers is. Het aantal Vwo’ers dat naar de universiteit gaat neemt toe, maar ook het aantal hbo-studenten dat doorstroomt naar de universiteit, evenals internationale studenten. Deze dalende prijs per student dwingt universiteiten het onderwijs doelmatiger in te richten. Een dalende prijs per student in het huidige systeem kan niet samengaan met ambitieuze doelen voor kwaliteitsverbetering of maatwerk.6 De OESO concludeert in een rapport uit 2014 dat in Nederland de groei van studenten niet gelijkloopt met de investeringen in het onderwijs.7 Tegelijkertijd legt het kabinet wel de nadruk op de ontwikkeling van excellentie. Zo is bijvoorbeeld recent door minister Bussemaker het project ‘De Nationale Wetenschapsagenda’ gestart. Een van de grootste beweegredenen voor het instellen van deze Agenda is 1
http://www.nu.nl/binnenland/3999929/honderden-demonstrerende-studenten-bezetten-maagdenhuis.html. http://www.ad.nl/ad/nl/1041/Amsterdam/article/detail/3947381/2015/04/09/Studenten-vertrekken-maandag-uit-Maagdenhuis.dhtml. 3 Zie de uitzending van het programma Buitenhof op 17 mei 2015: http://programma.vpro.nl/buitenhof/afleveringen/buitenhof-17-mei---jet-bussemaker---joris-luyendijk---onno-ruding.html. 4 https://twitter.com/sparadijs/status/571998068414889986. 5 VSNU, Prestaties in perspectief. Trendrapportage universiteiten 2000-2020 (Den Haag 2012) 13. 6 VSNU, Prestaties in perspectief, 13. 7 http://www.bits-chips.nl/artikel/oeso-onderwijsinvesteringen-houden-studentengroei-niet-bij.html. 2
3
dat Nederland competitief moet blijven in de internationale top. Daarvoor zijn strategische keuzes nodig. Op basis van deze keuzes wordt het onderzoek gefinancierd. Al met al is te concluderen dat Nederland op dit moment voor een dubbeltje op de eerste rang wil zitten. De overheid stelt de ambitie om tot de internationale top te horen, maar tegelijkertijd is er een dalende trend te zien in de investering in onderwijs en onderzoek.8 Ook is het aantal docenten gelijk gebleven terwijl het aantal studenten hard is gegroeid. Dan is het logisch dat er verschraling van de kwaliteit ontstaat.
Onderwijs als koopwaar
Deze ontwikkelingen in het universitair onderwijs in Nederland staan niet op zichzelf. Sinds de jaren tachtig is er de ontwikkeling waar te nemen dat universiteiten ‘vermarkten’. Dit staat in context van het internationale Europese beleid op het gebied van onderwijs. In 1999 werd er tussen 29 Europese ministers van Onderwijs een akkoord gesloten ter bevordering van de integratie van het hoger onderwijs in Europa: de Bolognaverklaring. Dit akkoord kwam tot stand omdat er zorgen waren over de internationale concurrentiepositie van de Europese universiteiten, ten opzichte van bijvoorbeeld Amerika en Azië. In deze Bolognaverklaring staan afspraken over onder andere de invoering van een studiepuntenstelsel, de bevordering van mobiliteit tussen de universiteiten en internationale concurrentiepositie van universiteiten. Ook wordt in deze verklaring het systeem van scheiding tussen de bachelor en de master geïntroduceerd, waarbij de bachelor relevant moet zijn voor de arbeidsmarkt. De kern van deze Bolognaverklaring is dat het oproept tot integratie van alle nationale systemen binnen de EU tot één Europees systeem voor hoger onderwijs. Het belangrijkste streven daarbij is: ‘Het vergroten van het internationale concurrentievermogen van het Europees hoger onderwijssysteem.’9 Deze mate van concurrentie heeft tot gevolg gehad dat universiteiten regelmatig gemeten worden op hun resultaten en de concurrentiedruk is verhoogd. In het akkoord wordt onderwijs namelijk gezien als fundament van de Europese kenniseconomie. Maar daarmee wordt het onderwijs gereduceerd tot koopwaar. Dat is ook te zien in de ontwikkeling die zich daarna voor ging doen: de universiteiten werden grootschaliger. De bedoeling was om kosten te reduceren en de concurrentiepositie te vergroten. Universiteiten zijn veel meer ingericht als bedrijf en de student is een product geworden voor de arbeidsmarkt. Deze ontwikkeling was er, ook voor Nederland, geen die ons maar zomaar is overkomen. Het is een politieke keuze geweest om het universitair onderwijs in te richten zoals dit nu het geval is. Uitspraak 1: Het Nederlandse universitaire onderwijs moet niet primair ten dienste staan van de kenniseconomie, maar moet gericht zijn op kennis en vorming van de student die daarmee een bijdrage kan leveren aan de samenleving. Dit moet gebeuren in een kleinschalige omgeving. De universiteiten en de politiek staan dus voor een uitdaging. Het is tijd om te kiezen. Het onderwijs kan niet én kleinschalig zijn, én topkwaliteit leveren, én zo min mogelijk kosten, én zoveel mogelijk opleveren.10 We moeten niet doen alsof we aan instrumentalisering en economisering niets aan kunnen doen. Deze manier van denken is een politieke en morele keuze. Om goed op de geschetste problematiek in te kunnen gaan, staan in dit stuk een aantal vragen centraal. Hoe kun je ervoor zorgen dat er wel aandacht blijft voor verantwoording van de publieke 8
http://www.vsnu.nl/mobile-nieuws/nieuwsbericht/84-opnieuw-minder-overheidsinvesteringen-in-wetenschappelijk-onderzoek.html. 9 Bolognaverklaring; Chris Lorenz in: T. Jansen, G. de Jong en A. Klink (red.), ‘De nieuwe schoolstrijd!’, Christen Democratische Verkenningen (herfst 2006) 126. 10 http://www.nrc.nl/handelsblad/van/2015/mei/12/de-mond-vol-over-excellentie-maar-niet-durven-kie-1494535.
4
middelen, zonder de eenzijdige focus op rendement? Hoe kan de student tot zijn recht komen, zonder dat er notoire langstudeerders ontstaan? Hoe kan de universiteit het bestuur zo inrichten, dat docenten meer inspraak krijgen op de invulling van kwaliteit van onderwijs? Over deze en andere dilemma’s in het universitaire onderwijs gaat dit stuk. Het CDJA presenteert een nieuwe visie op de universiteit. Een visie die uitgaat van de persoonsvorming en de intrinsieke kwaliteit van het onderwijs en het niet reduceert tot de dienstverlener van BV Nederland.
5
Het juiste talent op de juiste plek De ontwikkelingen op de universiteit zijn niet los te zien van de inrichting van het onderwijsstelsel in Nederland. Deze inrichting doet op het moment namelijk onvoldoende recht aan het verschil in aanleg van leerlingen en studenten. Er wordt wel veel gezegd en geschreven over maatwerk en het individuele proces van een leerling of student, maar door de didactische aanpak wordt het leerproces juist uniformer en door schaalvergroting onpersoonlijker. In het hoger onderwijs is de grens tussen praktisch en theoretisch onderwijs aan het vervagen. Het verschil tussen het hbo en het wo is vormgegeven in een binair systeem. Er is fundamenteel onderscheid tussen de universiteiten en hogescholen: de universiteiten hebben een wettelijk monopolie op promoties en door de staat gefinancierd onderzoek. De hogescholen hebben deze niet, en hun onderzoek wordt niet door de staat gefinancierd. Er is echter een tendens waar te nemen dat de hbo’s meer academische trekken krijgen en de universiteit meer een beroepsopleiding is geworden. Zo is het bijvoorbeeld op sommige hogescholen mogelijk om te promoveren.11 Er zijn hogescholen met academische bachelors terwijl universiteiten steeds meer professionele opleidingen aanbieden in plaats van zuiver academische. De reactie van universiteiten op de beschreven ontwikkelen is dan ook het ontwikkelen van hun eigen ‘excellente’ opleidingen. Dit laat zien dat het gemiddelde niveau van een universitaire diploma blijkbaar niet meer voldoende is voor een wetenschappelijke loopbaan. Het gevolg is dat misschien wel meer studenten een universitair diploma kunnen halen, maar dat de kwaliteit daarvan is gedegradeerd. Thom de Graaf, de huidige voorzitter van de Vereniging Hogescholen (voorheen de HBO-raad), vindt de ontwikkeling van de afnemende verschillen tussen het hbo en het wo niet zo’n probleem. De reden daarvoor is wat hem betreft dat het verschil niet meer past bij de ‘arbeidsmarkt van de eenentwintigste eeuw.’12 Dit laat echter zien dat in de relativering van de verschillen tussen het hbo en het wo het onderwijs een economisch denken over het onderwijs schuilgaat. Een andere opvatting is bijvoorbeeld die van Doekle Terpstra, voormalig voorzitter van de Vereniging Hogescholen. Zijn pleidooi is om een sterkere scheiding aan te brengen tussen het beroepsonderwijs en het academisch onderwijs.
‘De academische collegebanken zijn gevuld, maar we verliezen er veel goede beroepsbeoefenaars mee.’ Voormalig voorzitter van de HBO-raad Doekle Terpstra over de verhouding tussen het hbo en wo
Een wetenschappelijke opleiding hoeft niet volledig los te staan van de arbeidsmarkt, maar het is ook niet haar primaire doel. De ontwikkeling van academische vaardigheden en een maatschappelijk verantwoordelijke persoon moet centraal staan. Er moet nagedacht worden over hoe de student de samenleving ziet, en welke plek hij of zij in dit geheel inneemt. In het hbo is onderzoek natuurlijk ook van belang, het is immers hoger onderwijs. Maar in het hbo hoort een sterke verbinding met de praktijk en de toepassing voor de arbeidsmarkt centraal staan. Daarom is een eenzijdige focus op onderzoek om bij de internationale concurrentie te horen, een verkeerde ontwikkeling. Het hoger beroepsonderwijs moet gewaardeerd worden om de kwaliteit van zelfstandige beroepsbeoefenaars. Het wetenschappelijk onderwijs daarentegen moet gewaardeerd worden om de academische vaardigheden, onderzoek en het ontwikkelen van studenten die met een analytische blik naar de samenleving kunnen kijken.
11 12
http://www.hu.nl/Nieuws/Promovendi-kiezen-bewust-voor-praktijkgericht-onderzoek.aspx. http://www.cursor.tue.nl/nieuwsartikel/artikel/thom-de-graaf-verschil-hbo-en-wo-verdwijnt-vanzelf/.
6
Uitspraak 2: Het onderwijs op het hbo en de universiteit zijn beide eigen in hun aard. Daarom is er een strikte scheiding nodig tussen het beroepsgericht en academisch onderwijs. Hierbij dient de doorstroommogelijkheid naar wo echter gewaarborgd te blijven. Deze vermenging van het hbo en het wo heeft tot gevolg dat er binnen de klassen op de universiteit diversiteit aan niveau is ontstaan. In combinatie met het gegroeide aantal studenten en de schaalvergroting in het onderwijs, is de persoonlijke aandacht in het onderwijs verschraald. Een reflex op deze uniformering van het onderwijs is de individualisering ervan. Dit wordt nog wel eens verkocht onder de term maatwerk. Dit klinkt wellicht in eerste instantie positief, maar dit kan juist verschil tussen leerlingen creëren. Bovendien wordt dan onderschat dat onderwijs ook een proces van gezamenlijk leren is. Op een universiteit is het opdoen van kennis over een bepaald vakgebied een basiselement van de studie. Deze informatie draagt de docent over, maar studenten leren niet alleen van een docent. Ze nemen kennis niet zomaar voor waar aan, maar bevragen die met een kritische houding. Daarin gaan zij in debat met de docent, maar ook met medestudenten. Juist van andere stemmen en perspectieven valt veel te leren. Samen weten we meer. Daarom is het belangrijk dat ook het niveau van de studenten vergelijkbaar is en aan basiscriteria voldoet. Studenten moeten elkaar onderling kunnen aanscherpen. Dit zal gunstige gevolgen hebben voor de motivatie van zowel de student als de docent. Als een student serieus aangesproken wordt op wat hij of zij kan, word je immers gewaardeerd op je kwaliteiten. Daarbij kan een groepsverband helpen waarbij er sprake is van een gemeenschappelijke ontwikkelingsweg. Juist dán is er ruimte voor persoonlijke aandacht. Op het moment wordt er in Nederland, anders dan in andere landen, nauwelijks ‘geselecteerd aan de poort.’13 Maar door een goede selectie is de student gemotiveerd aan de studie te beginnen. Veel studenten switchen van studie of vallen bijvoorbeeld na het tweede of derde jaar nog uit. Hoewel dit percentage licht gedaald is, is het percentage uitval en studiewijzigingen relatief hoog.14 Het kan een keer gebeuren dat een student een verkeerde keuze maakt. Maar het is wenselijk dat dit voorkomen wordt, en de student goede informatie en een goed beeld van de studie heeft voordat hij of zij eraan begint. Ook is het belangrijk om te weten of het type onderwijs wel bij de student past. Onderzoek wijst uit dat een goede selectie vooraf de motivatie van de student en de binding met de studie verhoogt.15 Het is belangrijk dat er een juiste selectie plaatsvindt op basis van de criteria van academisch onderwijs en het type persoon dat de student is. In het academisch onderwijs staan namelijk weer andere vaardigheden centraal dan in het beroepsonderwijs. Als een student praktisch en doelmatig is ingesteld maar wel een academisch denkniveau heeft, kan hbo-advies toch beter zijn. Daarom verdient de student bij het maken van een goede studiekeuze aandacht voor zijn of haar intellect, maar ook voor zijn of haar persoonlijkheid. Kortom, de universiteit verdient het weer een topinstituut met een eigen karakter te zijn. Niet te meten in cijfers van het aantal geleverde publicaties of afgestudeerde studenten, maar plekken waar academische kennis en persoonsvorming centraal staat. Uitspraak 3 Er moet vanuit het oogpunt van een goede matching een striktere selectie toegepast worden voor de toetreding van een universitaire studie. Daarbij staan academische vaardigheden en de motivatie van de student centraal.
13 14 15
VSNU, Prestaties in perspectief, 14. Ibidem, 65. Ibidem, 66.
7
Een andere universiteit Waartoe is de universiteit op aarde? De recent losgebarsten discussie over het universitair onderwijs is een goede aanleiding om deze vraag vanuit christendemocratisch perspectief te beantwoorden. In het hoofdstuk hiervoor werd voorgesteld om de universiteit te waarderen voor haar academische kwaliteit en de type persoonsvorming die daarbij hoort. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op hoe dat er dan uit zou moeten zien.
Onderzoek en onderwijs
Een van de belangrijkste taken van het onderwijs is het overbrengen van kennis. Een student kiest immers een studie van een bepaalde richting, en wordt daarmee expert in dit vakgebied. De kwaliteit en inhoud van deze kennis moet van een goed academisch niveau zijn. Centraal hierin staat dat er sprake is van een verwevenheid van onderwijs en onderzoek, dat is immers wat de universiteit uniek maakt ten opzichte van andere onderwijsinstellingen. Deze verwevenheid houdt in dat docenten onderzoek doen in het vakgebied waarover ze lesgeven. Op deze manier worden studenten meegenomen in wat het is om onderzoek te doen en wat de laatste wetenschappelijke ontwikkelingen zijn. Tegelijkertijd kan de docent door de interactie met de studenten op nieuwe inzichten komen. Ook kunnen studenten meehelpen met het onderzoek van een docent. Verwevenheid tussen onderwijs en onderzoek werkt dus twee kanten op, zowel de student als de docent wordt er beter van. Door de publicatiedruk en het toegenomen aantal studenten, komt deze verwevenheid echter onder toenemende druk te staan. In het carrièrepad van docenten wordt het geven van onderwijs structureel lager gewaardeerd dan het doen van onderzoek (dat wil zeggen: het publiceren in vooraanstaande vaktijdschriften). Dit blijkt er alleen al uit dat bij elke carrièrestap iemand minder onderwijs hoeft te gaan geven en meer tijd krijgt voor zijn of haar onderzoek. Om onderwijs van academisch niveau te kunnen garanderen, moet deze trend gekeerd worden en moet er meer balans en samenhang komen tussen de onderwijs- en onderzoeksactiviteiten van docenten. Uitspraak 4: Goed academisch onderwijs hangt samen met onderzoek. Om studenten academische vaardigheden bij te brengen is het essentieel dat op universiteiten de verwevenheid tussen onderwijs en onderzoek versterkt wordt. De kwaliteit moet hierbij uiteraard gewaarborgd worden.
Waardenvol onderwijs
De universiteit is niet primair een voorbereiding op de arbeidsmarkt. Daarom moet er op de universiteit ook ruimte zijn voor een ander soort kennis. Dit is kennis die gaat over wie je bent, over anderen, en over mens-zijn in onze hedendaagse samenleving. Onderwijs, en vooral het academisch onderwijs, heeft vanuit de christendemocratische traditie namelijk een sterk vormende betekenis. Dat hangt samen met het mensbeeld van de christendemocratie. In dit mensbeeld verhoudt een persoon zich tot het hogere (het transcendente), tot zijn omgeving en tot zichzelf. Daarom moeten deze elementen in het onderwijs ook terugkomen. Vragen over de verhouding tot levensbeschouwing, (on)geloof en zingeving mogen centraal staan. Maar ook vragen over de ontwikkelingen van de samenleving en cultuur. En tot slot moet de student als persoon toegerust worden met de juiste vaardigheden om een toevoeging te kunnen zijn in de maatschappij. Deze vormen van kennis doet de student vooral op in ‘Education without values, as useful as it is, samenwerking met medestudenten. In open debatten seems rather to make man a more clever en in een kleinschalige omgeving kun je geprikkeld devil.’ worden om je eigen perspectief naast dat van anderen te leggen. Het verscherpt, bevestigt of spreekt tegen. C.S. Lewis Zo worden studenten aan het denken en reflecteren gezet. Door de bewustwording van de eigen maatschappelijke positie te midden van een onuitputtelijke verscheidenheid aan mensen, wordt het de 8
student duidelijk dat hij of zij onderdeel is van iets dat groter is dan henzelf. De student wordt zo geïnspireerd tot het nemen van verantwoordelijkheid voor dit grotere geheel. De student studeert immers niet alleen voor zichzelf, maar kan met zijn of haar talenten een toevoeging zijn voor de samenleving. Onderwijs is bij uitstek de plek om jongeren tot verantwoordelijke mensen te maken en zich tot goede mensen te ontwikkelen.16 Een dergelijk universitair systeem draagt daarmee bij aan een gezonde maatschappij met verantwoordelijke personen die zich betrokken voelen op meer dan alleen zichzelf. Een dergelijk systeem past ook in het christendemocratisch wereldbeeld. Zo wordt duidelijk dat je niet alleen studeert voor jezelf, maar je een bredere impact hebt op de samenleving. Uitspraak 5: Het CDJA ziet, naast het opdoen van kennis, de vorming van de student tot een zelfbewust en reflectief persoon als een van de kerntaken van het universitair onderwijs om een positieve bijdrage aan de maatschappij te leveren.
Geesteswetenschappen
De aandacht voor persoonsvorming aan de universiteit kan concreet gemaakt worden door meer aandacht te hebben voor de geesteswetenschappen. In studies zoals filosofie, geschiedenis, en cultuurwetenschappen worden beschouwelijke vragen gesteld. Er is aandacht voor het wezen van de mens en de mens in relatie tot zijn omgeving. Daarmee gaat het automatisch ook over je eigen positie in de samenleving. Wie ben jij? Hoe sta jij in verhouding tot je medemens, en tot de structuren waarin jij leeft? Helaas wordt het belang van de geesteswetenschappen te vaak onderschat. De economische productiviteit van de geesteswetenschappen staat niet gelijk aan die van een studie bedrijfskunde of informatica. Doordat het economisch effect van de geesteswetenschappen op de korte termijn lastig meetbaar is, worden zij vaak overboord gezet (zie ook bijvoorbeeld de analyse van Martha Nussbaum over de rol van de geesteswetenschappen in het universitaire onderwijs).17 Daarbij wordt echter de maatschappelijke waarde van deze studies over het hoofd gezien. De sociale betrokkenheid die ontstaat, en de kwaliteitsimpuls voor de samenleving die door de filosofie en andere studies gebracht kunnen worden, zijn onontbeerlijk voor een gezonde maatschappij. We kunnen het ons niet veroorloven te stoppen met nadenken over de kernwaarden van onze samenleving zoals democratie, gelijkheid en vrijheid. Nu is niet iedereen een geboren geesteswetenschapper. Sommige studenten zijn nu eenmaal meer geïnteresseerd in bijvoorbeeld de exacte vakken, en dat is maar goed ook. Maar de vragen van de geesteswetenschappen gaan over iedereen. Iedere student maakt immers deel uit van de samenleving, en heeft zich tot de ander te verhouden. Ook is het belangrijk dat iedere student met morele en ethische vragen over zijn of haar vakgebied in aanraking komt. Zo is het belangrijk dat in de geneeskunde ook ethische vragen worden gesteld. Of economie de vragen over de verhouding tussen de mens en economische systemen. Het kernwoord om het perspectief van de student te verbreden is interdisciplinariteit. Door de student buiten de eigen discipline te laten kijken wordt diegene verrijkt, en kan zo later andere perspectieven toevoegen aan een specifieker vakgebied. Wanneer biologie- of geneeskundestudenten in aanraking komen met religiewetenschappelijke of filosofische thema’s, zullen zij andere invalshoeken en ideeën meenemen naar professionele beslissingen. Bovendien vergroot deze interdisciplinariteit ook het bereik van de geesteswetenschappen zelf. Er is nog wel eens kritiek dat de geesteswetenschappen teveel in zichzelf gekeerd en weinig maatschappelijk relevant zijn. Maar juist deze wetenschappen zijn relevant voor hedendaagse en prangende vragen, en kunnen dat op deze manier ook veel beter zijn. Dat kan gaan om bijvoorbeeld taal- en
Wetenschappelijk Instituut CDA (WI), Mens waar ben je? (Den Haag 2006) 10. M.C. Nussbaum, Niet voor de winst. Waarom de democratie de geesteswetenschappen nodig heeft (Amsterdam 2011). 16 17
9
communicatievraagstukken, de rol van religie op de West-Afrikaanse economie, of het iconoclasme van ISIS. Daarom is het CDJA voorstander van aandacht voor interdisciplinariteit en de rol van geesteswetenschappen in een academische opleiding. Het is essentieel dat studenten toegerust worden voor hun toekomstige plek en verantwoordelijkheid in een pluriforme samenleving. Door samen met andere studenten van verschillende achtergronden op zoek te gaan naar maatschappijvisies en antwoorden op lastige vragen in de samenleving, komt goed burgerschap tot stand. Belangrijk is in ieder geval de vraag: hoe ben jij, met jouw specifieke vakkennis, onderdeel van deze maatschappij? Wat daar bij aan bij kan dragen is een eerste jaar waarin de brede vorming centraal staat. Deze inrichting kan door universiteiten zelf ingevuld worden.
10
Rendement en publieke verantwoording De huidige discussie rondom het universitair onderwijs concentreert zich op de term ‘rendementsdenken.’ De kritiek is dat er tegenwoordig teveel beleid gevoerd wordt op basis van output, op basis van kwantiteit in plaats van kwaliteit, en op basis van economische maatstaven. Zoals in de inleiding is geanalyseerd is dit een terecht kritiekpunt op het onderwijs. De oorzaak ervan is een combinatie van maatschappelijke ontwikkelingen en politieke keuzes.
Prestatieafspraken
Een van de punten waarop de kritiek op het rendementsdenken zich centreert, zijn de prestatieafspraken. Dit zijn afspraken tussen de Rijksoverheid en het hoger onderwijs (in zowel hbo als wo) waarin hun prestaties voor vier jaar zijn vastgelegd. Deze pilot is gestart in 2012 onder de toenmalig staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Halbe Zijlstra. Zijn voorstel hiertoe kwam naar aanleiding van het rapport van de commissie-Veerman, dat een advies uitbracht over de toekomst van het hoger onderwijs. De onderwijsinstellingen maakte samen met de overheid afspraken waarin ze wilden excelleren, zoals in bijvoorbeeld studieresultaten of het niveau van docenten. Aan deze ambities zijn ook financiële middelen verbonden. Dit is zeven procent van de Rijksfinanciering voor een instelling. Dit kan in totaal oplopen tot 300 miljoen euro voor het hoger onderwijs. Daarvoor is geen extra geld vrijgemaakt, maar het is een herverdeling van de bestaande middelen. De VSNU beoordeelde de universiteiten in 2014 op het behalen van de afspraken. Hoewel de voortgang over de prestatieafspraken als positief is beoordeeld, is de vraag of deze resultaten ook wel kwalitatief zo waardevol zijn.18 Er wordt immers gekeken naar de afspraken over deze prestaties en dat is een kwantitatieve meting. Er is dan ook door veel docenten op universiteiten kritiek geuit op deze manier van beoordeling. De voorzitter van VSNU, Karl Dittrich, pleit op basis van de kritiek van de universiteiten ervoor om de afspraken meer interne legitimiteit te geven.19 Het getuigd van meer vertrouwen in universiteiten als deze zeven procent weer via lumpsum gefinancierd wordt. De beoordeling ligt dan bij docenten en studenten (via bijvoorbeeld medezeggenschap) zelf. De resultaten op het gebied van kwaliteit, studentenuitstroom en toegepast onderzoek ligt namelijk per universiteit verschillend. Bovendien is veelgehoorde kritiek over de prestatieafspraken dat deze veel bureaucratie zouden opleveren. De christendemocratie heeft vertrouwen in de kracht van de professional en de betrokkenheid van de student. De docent is namelijk degene die de vakkennis heeft en goed in staat is om criteria over de kwaliteit van het onderwijs te formuleren. De student aan de universiteit is een volwassen persoon die voor een onderwijsvorm kiest die gebaseerd is op zelfstandigheid. Daarom verdienen docenten en studenten vertrouwen van de overheid. Vertrouwen om het onderwijs in te richten zodat docent en student tot hun recht komen, waardoor ze van toevoeging op de samenleving kunnen zijn. Daarom moeten medewerkers van de universiteiten meer zelf over kwaliteit en geldverdeling beslissen. In het organisatieschema is de docent niet als zodanig opgenomen, terwijl ze wel verstand hebben van de kwaliteitscriteria. Dit terwijl de overheid het bedrijfsleven wel als belanghebbende actief betrekt.20 Een meer decentraal systeem op basis van vertrouwen is nodig. Dit past ook goed in de christendemocratische filosofie van subsidiariteit. Als mensen verantwoordelijkheid krijgen in het onderwijsproces, zal de betrokkenheid ook toenemen. Dat is beter dan de huidige centrale besturen en gedetailleerde afspraken waarover verantwoording afgelegd moet worden aan Den Haag. Uitspraak 6: Het gesprek over de kwaliteit van het onderwijs moet in de eerste plaats met studenten en staf worden gevoerd via de medezeggenschapsorganen. Hier passen geen nieuwe prestatieafspraken met de overheid bij.
18 19 20
Zie de jaarrapportage 2014 over prestatieafspraken: http://www.vsnu.nl/prestatieafspraken. http://www.nrc.nl/nieuws/2015/04/02/universiteiten-willen-af-van-prestatieafspraken-met-overheid/. Jansen, De Jong en Klink (red.), ‘De nieuwe schoolstrijd!’, 132.
11
Verantwoording van publiek geld
De christendemocratie is kritisch op de afrekening op kwantiteit. Dit vanuit de visie dat het onderwijs een plek is waar je als student in een brede context gevormd wordt als mens. Daarbij past geen afrekening in cijfers, met als bijeffect een verantwoording aan de centrale overheid. Anderzijds is met een gezonde balans van de verantwoording van de besteding van het publieke geld niets mis. Onderwijs is immers iets waar we als samenleving in investeren. Toezicht op de kwaliteit ervan en een verantwoording van de investeringen zijn daarom logisch. De overheid is verantwoordelijk voor voldoende aanbod van onderwijs en schept de kaders van kwaliteit, zoals ook vastgelegd is in de Grondwet. In de inrichting van het bestuur van de universiteit gaat om een juiste balans tussen de vrijheid en verantwoordelijkheid. Bovendien moet het onderwijssysteem uitgaan van vertrouwen in docenten en studenten. Het CDJA vindt dat de invulling van het kwantitatief goede onderwijs moet liggen bij docenten en universiteitsbesturen. Idealisme komt namelijk niet van boven, maar van onderop. Als je idealisme echter in landelijke doelstelling wilt vervatten, worden dit uniforme regels. Daarom is het aan de overheid om algemene doelstellingen te formuleren. Daarbinnen moeten de besturen en docenten hun eigen doelen stellen en hierover onderling verantwoording afleggen.21 Accreditaties zijn de manier waarop de kwaliteit van het onderwijs bekeken wordt. De opleiding, de faculteit en het onderwijs worden getoetst door een accreditatieorganisatie. Voor de Nederlandse universiteiten is dat NVAO: de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie. Deze organisatie toetst universiteiten om de zes jaar, waarbij ook mogelijkheid is voor universiteiten om een minder uitgebreide toets aan te vragen.22 Over de administratieve druk van de accreditaties is veel discussie. Een toetsing is namelijk zeer uitgebreid: de hele universiteit wordt als het ware doorgelicht. Er moeten rapporten worden gemaakt per opleiding, de medezeggenschapsraden moeten alle informatie beschikbaar stellen, er moeten gesprekken met de commissie worden gevoerd. In 2011 is er een voorstel gedaan voor de verbetering van het accreditatiestelsel, maar dat heeft volgens onderzoek nog niet de nodige vermindering van de lastendruk opgeleverd.23 Ook uit een onderzoek van de Universiteit Leiden blijkt dat het huidige systeem van accreditaties en visitaties onvoldoende werkt.24 Vanwege eerdere kritiek op het systeem is er mogelijkheid tot een lichtere toetsing ingevoerd. Deze werd uitgevoerd per opleiding, naast de beoordeling van de universiteit als geheel. Maar in praktijk bleek deze toetsing evenveel administratie op te leveren. Uit angst om door de accreditatiecommissie afgewezen te worden passen de universiteiten criteria aan en leveren ze stapels informatie aan die onnodig uitgebreid zijn. In 2017 volgt er een voorstel van de herziening van het accreditatiestelsel. Wat het CDJA betreft mag er meer verantwoordelijkheid bij de instellingen zelf gelegd worden, en meer uitgegaan worden van verdiend vertrouwen. Uitspraak 7: Bij het controleren van universitaire studies moet uitgegaan worden van het principe van ‘verdiend vertrouwen’: als bij een controle blijkt dat het goed gaat, wordt de verantwoordingsverplichting verminderd. De financiering van het onderwijs staat onder de aandacht. Maar de toegankelijkheid van het onderwijs is recentelijk ook onderwerp van discussie geweest. In 2015 is de basisbeurs afgeschaft. Het CDJA blijft staan voor de basisbeurs. Het is een politieke en morele keuze om iedereen van goed onderwijs te kunnen voorzien. Bovendien staan we, binnen het systeem van de basisbeurs, nog steeds voor het principe van de langstudeerboete. Dit geeft een goede prikkel aan studenten om 21
http://www.nrc.nl/carriere/2015/03/09/rendementsdenken-meer-en-beter-graag/. http://www.vsnu.nl/opleidingsaccreditatie.html. 23 http://www.vsnu.nl/files/documenten/Overig/13254%20U%20OCW%20Evaluatie%20accreditatiestelsel%20HO.PDF. 24 http://www.nieuws.leidenuniv.nl/nieuws-2015/universiteit-leiden-start-taskforce-onderwijskwaliteit.html?utm_source=150421-extern&utm_medium=e-mail&utm_content=universiteit-leiden-start-taskforce-onderwijskwaliteit&utm_campaign=nieuwsbrief. 22
12
hun studie op tijd af te maken, zonder dat hiervoor een perverse prikkel als prestatieafspraken voor nodig is. Want er mag ook zeker inzet van de student gevraagd worden. Helaas is de realiteit op het moment anders vanwege de afschaffing van de basisbeurs. De huidige regering ziet het als een mogelijkheid om te investeren in het onderwijs. Hoewel het CDJA deze maatregel nog steeds betreurt, vinden we ook dat het geld dat vrijkomt met deze bezuiniging goed geïnvesteerd moet worden. Juist nu is het tijd voor een radicaal andere aanpak in het hoger onderwijs. Als de gelden visieloos benut worden om alleen maar meer docenten aan te stellen, zoals Jet Bussemaker in het tv-programma Buitenhof uitlegde, heeft ze de kritiek op het rendementsdenken nog onvoldoende gesnapt. Naast de voorstellen in dit stuk vindt het CDJA dat de prijs per student niet verder af mag nemen. Uitspraak 8: Het geld dat het hoger onderwijs erbij heeft gekregen door afschaffing van de basisbeurs mag niet wegbezuinigd worden. De prijs per student mag niet afnemen. Tevens pleit het CDJA voor de herinvoering van de basisbeurs. Op het moment is het beleid van het huidige kabinet, Rutte II, er wel op gericht om de student zo snel mogelijk voor zo min mogelijk geld te laten afstuderen. Naast het experiment van de prestatieafspraken, is er een nieuwe methode om het studierendement te verhogen bedacht. Dit betreft de invoering van een bindend studieadvies (BSA) in het tweede en derde studiejaar. Vanaf september is het voor de onderwijsinstellingen mogelijk om ook tweede- en derdejaarsstudenten weg te sturen, als er niet aan de studiepunten voldaan is.25 Dit is een extra druk op studenten om hun studie zo snel mogelijk af te maken. Dit zal tot gevolg hebben dat studenten minder snel activiteiten zullen ontwikkelen naast hun studie. Het doen van een bestuursjaar, actief worden op een studentenvereniging of het doen van vrijwilligerswerk wordt dan moeilijker. De redenering is dat er hoge eisen aan de student gesteld mogen worden, net zoals dat aan de instellingen gebeurd. Maar het afdwingen van studiesucces door middel van het BSA eerder repressief dan positief stimulerend. Het gaat ervan uit dat studenten lui en ongemotiveerd zijn, maar laat geen ruimte voor studenten die zich naast hun studie willen ontwikkelen. Bovendien wordt een ambitieus leerklimaat niet alleen gestimuleerd al de student punten moet halen. Een ambitieus klimaat wordt gecreëerd als er kleinschalig onderwijs is, als studenten de kans krijgen van elkaar te leren, en er topdocenten voor de klas staan. Het voorstel is er daarom een verkeerde stimulans, wederom beredeneert vanuit de gedachte dat het studierendement van studenten omhoog moet gaan. Maar het rendement van het aantal studenten zegt an sich niets over de kwaliteit ervan. Er ontstaat een combinatie met de afschaffing van de basisbeurs een grote druk op studenten om hun studie zo snel mogelijk af te maken. Uitspraak 9: Het CDJA staat niet afkeurend tegenover puntenvereisten die het verloop van deze studie stimuleren, mits deze uitloop door vormende activiteiten toelaten en aansluiten bij de persoonlijke situatie van de student.
25
http://www.nrc.nl/handelsblad/van/2013/maart/13/bindend-studieadvies-ook-in-tweede-en-derde-jaar-opleiding12629770?status=ja-betaald.
13
Uitspraken Uitspraak 1 Het Nederlandse universitaire onderwijs moet niet primair ten dienste staan van de kenniseconomie, maar moet gericht zijn op kennis en vorming van de student die daarmee een bijdrage kan leveren aan de samenleving. Dit moet gebeuren in een kleinschalige omgeving. Uitspraak 2 Het onderwijs op het HBO en de universiteit zijn beide eigen in hun aard. Daarom is er een striktere scheiding nodig tussen het beroepsgericht en academisch onderwijs. Hierbij dient de doorstroommogelijkheid naar WO echter gewaarborgd te blijven. Uitspraak 3 Er moet vanuit het oogpunt van een goede matching een striktere selectie toegepast worden voor de toetreding van een universitaire studie. Daarbij staan academische vaardigheden en de motivatie van de student centraal. Uitspraak 4: Goed academisch onderwijs hangt samen met onderzoek. Om studenten academische vaardigheden bij te brengen is het essentieel dat op universiteiten de verwevenheid tussen onderwijs en onderzoek versterkt wordt. De kwaliteit moet hierin gewaarborgd worden. Uitspraak 5: Het CDJA ziet, naast het opdoen van kennis, de vorming van de student tot een zelfbewust en reflectief persoon als een van de kerntaken van het universitair onderwijs om een positieve bijdrage aan de maatschappij te leveren. Uitspraak 6: Het gesprek over de kwaliteit van het onderwijs moet in de eerste plaats met studenten en staf worden gevoerd via de medezeggenschapsorganen. Hier passen geen nieuwe prestatieafspraken met de overheid bij. Uitspraak 7: Bij het controleren van universitaire studies moet uitgegaan worden van het principe van ‘verdiend vertrouwen’: als bij een controle blijkt dat het goed gaat, wordt de verantwoordingsverplichting verminderd. Uitspraak 8: Het geld dat het hoger onderwijs erbij heeft gekregen door afschaffing van de basisbeurs mag niet wegbezuinigd worden. De prijs per student mag niet afnemen. Tevens pleit het CDJA voor de herinvoering van de basisbeurs. Uitspraak 9: Het CDJA staat niet afkeurend tegenover puntenvereisten die het verloop van deze studie stimuleren, mits deze uitloop door vormende activiteiten toelaten en aansluiten bij de persoonlijke situatie van de student.
14
Bronnen Rapporten •
Commissie-Veerman, Differentiëren in drievoud omwille van kwaliteit en verscheidenheid in
het hoger onderwijs. Advies van de Commissie Toekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel (2010).
•
Inspectie van het Onderwijs, Staat van het Onderwijs. Onderwijsverslag 2012/2013 (2014).
•
Jansen, T., G. de Jong en A. Klink (red.), ‘De nieuwe schoolstrijd!’, Christen Democratische Verkenningen (herfst 2006).
•
VSNU, Zeven klappen voor de kenniseconomie (2011).
•
VSNU, Prestaties in perspectief. Trendrapportage universiteiten 2000-2020 2012).
•
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), Naar een lerende economie. Investeren in het verdienvermogen van Nederland (Amsterdam 2013).
•
Wetenschappelijk Instituut CDA (WI), Mens waar ben je? (Den Haag 2006)
(Den Haag
Artikelen •
http://politiek.thepostonline.nl/2015/03/11/de-bv-universiteit-geen-natuurverschijnselmaar-een-politieke-keuze/
•
http://web.tue.nl/cursor/internet/jaargang50/cursor14/achtergrond/achtergrond.php?page=a2
•
http://www.vsnu.nl/files/documenten/Overig/13254%20U%20OCW%20Evaluatie%20accreditatiestelsel%20HO.PDF.
Websites •
http://www.beteronderwijsnederland.nl/.
•
http://www.scienceintransition.nl/.
•
http://www.nrc.nl/handelsblad/van/2013/maart/13/bindend-studieadvies-ook-in-tweedeen-derde-jaar-opleiding-12629770?status=ja-betaald.
•
http://www.christendemocraat.nl/2015/04/videoserie-wat-is-een-christendemocraat-deel-2onderwijs/.
15