Brussel, 17 november 2006 Voorstelling van het ontwerp van conceptnota Leerzorg in de Vlaamse Onderwijsraad
Een tienjarenplan om elk kind en elke leerling de zorg te geven die ze nodig hebben Dames en heren, Inleiding Doen we het of doen we het niet? Tien jaar lang heeft het debat gewoed over de hervorming van het onderwijs voor kinderen met speciale noden. Tien jaar lang stonden mensen op de barricaden voor inclusief onderwijs, terwijl anderen de angst om het hart sloeg dat het buitengewoon onderwijs zijn poorten definitief zou moeten sluiten. Tien jaar lang werd de hete aardappel van minister naar minister doorgeschoven. Ik wil daar een punt achter zetten. Ik denk dat het stilaan tijd wordt om samen met u alle argumenten pro en contra af te wegen. De discussies af te ronden. Knopen door te hakken. En te beginnen aan een tienjarenplan, van geleidelijke maar doordachte verandering en verbetering. Ik geef grif toe dat het een complex en een gevoelig thema is. Het gaat immers om onze meest kwetsbare leerlingen. Maar na tien jaar debat zijn we tot een doortimmerd voorstel gekomen, waarin iedereen zich zou moeten kunnen vinden. Want we hebben dit verhaal voor een stuk samen ontwikkeld, onderwijsminister met het onderwijsveld, verzameld in de Vlaamse Onderwijsraad. Ik heb u, mensen van de VLOR, eind vorig jaar mijn discussienota bezorgd over wat ik het "leerzorgkader" noem, waarmee we leerlingen die het moeilijk hebben meer op maat kunnen ondersteunen, zowel in het gewoon als in het buitengewoon onderwijs. Ik heb u gevraagd dat concept te onderzoeken en het samen verder te ontwikkelen. Want de Vlaamse Onderwijsraad heeft in het verleden al heel wat inspanningen geleverd in dit debat. Ik vind de rol van onze strategische adviesraad in dit moeilijke proces van beleidsontwikkeling uitermate verdienstelijk. Denk aan de recente probleemverkenningen over nieuwe organisatievormen voor het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijs- en opvoedingsbehoeften. Aan die over de problematiek van leerlingen met ernstige gedrags- en emotionele problemen. Aan het advies over inclusief onderwijs. We kunnen hierop voortbouwen om een draagvlak te krijgen bij al wie betrokkenis. Voor een hervorming als deze is dat nodig. Leerzorg is immers een heel belangrijk thema in het onderwijs en in de samenleving. Heel wat ouders en leerkrachten hebben in het dagelijkse leven en werken te maken met leerlingen met specifieke onderwijs- en opvoedingsbehoeften. De verwachtingen van ouders en leerkrachten zijn soms tegenstrijdig, soms gelijklopend. Ik wil dan ook een grondig inzicht hebben in wie wat wil in verband met leerzorg. Ook daarom heb ik van bij het begin gekozen om samen te kiezen voor verandering. Het secretariaat van de VLOR is op deze uitdaging ingegaan en richtte een speciale werkgroep Leerzorg op die van december vorig jaar tot juni dit jaar in een hoog vergaderritme samenkwam. Jacques Perquy en Paul Ghesquière waren de voorzitters. Ik wil hen hartelijk danken voor dit engagement. In april formuleerde de Algemene Raad van de VLOR op voorzet van de werkgroep een tussentijds advies waarop ik geantwoord heb met mijn standpuntennota van 19 mei. Die vormde daar opnieuw het voorwerp van discussie op 22 juni. De Raad vond het moeilijk om een definitief standpunt in te nemen. Hij vroeg een geïntegreerde nota waarin ook de mechanismen voor de financiering en toewijzing van de middelen zou worden opgenomen. Hij wilde ook genoeg tijd voor overleg over het dossier. Het ontwerp van conceptnota dat ik vandaag voorleg, integreert de resultaten van de inhoudelijke discussies. Het is voor mij een belangrijke syntheseoefening, die aantoont welke resultaten ik uit het
proces van gezamenlijke beleidsontwikkeling wil meenemen in het beleid. Dit voorstel is niet te nemen of te laten: daarom heb ik het document ontwerp van conceptnota genoemd. Ik verwacht een advies van de VLOR binnen enkele maanden zodat we een definitieve conceptnota kunnen voorleggen midden maart. Dames en heren, Laat de cijfers spreken Voor ik deze syntheseoefening met u bespreek, wil ik eerst enkele opmerkelijke cijfers overlopen. Om te beginnen de stijging van het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs: van 33.000 in het begin van de jaren 90 naar 46.500 leerlingen vandaag. Dit is een groei met 41%. Van al deze leerlingen hebben drie op de vier een lichte verstandelijke beperking of een ernstige leerstoornis. Zeg maar de leerlingen uit het type 1 en type 8, die zich voorbereiden op een gewone leef- en arbeidsomgeving. Voor de leerlingen met ernstige leerstoornissen, merken we dat de stijging nu begint te stagneren. Een tweede vaststelling. In een Europese vergelijking scoort Vlaanderen zeer hoog op het percentage leerlingen in het buitengewoon onderwijs. Daar zijn meerdere redenen voor. De verschillen tussen de landen zijn bijvoorbeeld toe te schrijven aan verschillen in allerhande verwijsprocedures, gaande van 'snelle' doorverwijzingen op basis van momentopnames via testings tot meer handelingsgerichte procedures. Ook de manier van financieren heeft wellicht een effect. Zo zou het kunnen dat als de verschillen tussen de financiële middelen van een gewone school en die van een buitengewone school té groot zijn, waardoor ouders het gevoel krijgen dat een kind dat het moeilijker heeft sowieso beter opgevangen wordt in het buitengewoon onderwijs, er een aanzuigeffect ontstaat dat zichzelf voedt. Dat die buitengewone school meer bijval kent, heeft dan niets te maken met een toename van leerlingen die een stoornis hebben. Let wel, dit is geen pleidooi om ons buitengewoon onderwijs minder middelen te geven, wel om na te denken over verwijsprocedures en de financiering van het héle onderwijs. Het mag overigens gezegd worden dat ons buitengewoon onderwijs, dankzij inzet van zeer vele leerkrachten en directies, zeer grote verdiensten heeft, die ook internationaal erkend worden. En daarbij sluit een andere vaststelling aan. Kansarme leerlingen en leerlingen van allochtone herkomst zijn sterk vertegenwoordigd in het buitengewoon onderwijs. Vooral de types 1, 3 en 8 fungeren als opvangnetten voor probleemleerlingen uit zwakkere sociale milieus. Zo scoren leerlingen van het buitengewoon onderwijs sterk op de gelijkekansenindicatoren uit het gewoon onderwijs. Er zijn verschillen voor de diverse types, maar in type 1 van het buitengewoon basisonderwijs bijvoorbeeld loopt het percentage uit zwakke sociale groepen volgens onze ruwe ramingen op tot gemiddeld 58%. In dezelfde periode dat het buitengewoon onderwijs sterk gegroeid is, nam het aantal leerlingen dat geïntegreerd onderwijs volgt, ook sterk toe. Het aantal leerlingen geïntegreerd onderwijs - GON evolueerde van ongeveer 700 leerlingen bij het begin tot 5.871 leerlingen in het schooljaar 20052006. Dit is een stijging met 850%! En het gros van die stijging situeert zich in de laatste vijf jaar. Een aanzienlijk deel van deze stijging is te verklaren door de toename van leerlingen met autisme. Een groep die op de keper beschouwd géén plaats heeft in de regelgeving, en die geholpen wordt met een type 7-attest, d.w.z. een attest voor leerlingen met een auditieve handicap. En dan nog dit. Ik ontvang geregeld brieven van ouders over de lange busritten die hun kind uit het buitengewoon onderwijs moet maken. Onlangs nog schreef een moeder me dat de bus met haar zoon voorbij drie scholen buitengewoon onderwijs rijdt. Maar ze kan hem daar niet inschrijven omdat de school niet programmeert voor zijn type. Mensen begrijpen dit niet, en soms is het inderdaad niet te begrijpen. Als de leerling niet het vereiste attest heeft kan hij er niet in, tenzij hij een attest krijgt dat eigenlijk niet overeenstemt met de diagnose. Dat perverse effect doet zich inderdaad voor, ongetwijfeld vaak met de beste bedoelingen. Want wat zien we soms wanneer we het rekruteringsgebied van scholen voor buitengewoon onderwijs in kaart brengen? Dat er in de buurt van scholen voor een bepaald type blijkbaar opvallend meer dan gemiddeld leerlingen wonen met een handicap die overeenkomt met dat type.
2
Enkele analyses Dit zijn slechts enkele opmerkelijke cijfers en vaststellingen. In de conceptnota kunt u alle geactualiseerde cijfers terugvinden. Wat kunnen we uit deze cijfers besluiten? De vraag naar leerzorg in het gewoon en buitengewoon onderwijs is sterk toegenomen. En in Vlaanderen hebben we de neiging om vaak door te verwijzen naar het buitengewoon onderwijs. Ondanks het feit dat de inspanningen voor zorg in het gewoon onderwijs sterk toenemen. We denken ook dat een aantal leerlingen wordt doorverwezen, niet omwille van een stoornis maar eerder omwille van hun taalachterstand en zwakke thuissituatie. Er zijn ook lacunes in het aanbod, zoals het ontbreken van een type voor autisme, de wachtlijsten voor deze groep, en het ontbreken van geschikte scholen voor buitengewoon onderwijs in de buurt. Samen met u kan ik ook zien dat net door het niet toereikend zijn van ons aanbod en instrumenten de praktijk creatief is. Ik meen dat de cijfers niet eenzijdig te interpreteren zijn. Het zijn niet de geïsoleerde acties van gewone scholen, CLB's of buitengewone scholen die deze cijfers veroorzaken. Het is een constante wederzijdse beïnvloeding die leidt tot wat we vandaag zien. We zien veel goeds, maar ook dingen die fout lopen. We hebben dan ook absoluut nood aan een duidelijk en samenhangend kader dat ons toelaat om de sterke dynamiek van "zorg" te interpreteren en op een verstandige manier te beheren. Het gaat om mensen En verstandig beheren is één ding. We mogen tussen al de cijfers en analyses die ik en ongetwijfeld ook anderen maken, niet uit het oog verliezen dat we spreken over kinderen en mensen van vlees en bloed. Kinderen met een handicap die we allemaal toewensen dat ze graag naar school gaan. Ouders die fier kunnen zijn en zich gelukkig voelen over wat hun kind presteert. Leerkrachten die zich uit de naad werken om voor alle leerlingen goed te doen ? Het is die realiteit achter de cijfers die we niet uit het oog mogen verliezen als we willen kiezen voor verandering. Het zijn ook die mensen die gereageerd hebben op de discussienota Leerzorg in het onderwijs, een kader voor zorg op maat. Er werd fel gediscussieerd. En dat is goed, want het gaat hier over een heel belangrijke en delicate kwestie: onderwijs aan kinderen die om één of andere reden in een zwakkere positie staan. Het viel me in die discussies altijd op dat men vreest dat het buitengewoon onderwijs zou worden afgeschaft. Ik kan u alvast geruststellen: dat klopte toen niet en ook vandaag niet. Het buitengewoon onderwijs blijft bestaan. Het zal zelfs een heel belangrijke rol blijven spelen in het landschap van morgen. Het is een onderwijsvorm waar vele leerlingen, ouders en leerkrachten voor kiezen. En terecht. Ik wil dan ook geen afbreuk doen aan deze keuzemogelijkheid. Aan de andere kant zitten de mensen die pleiten voor inclusie, die ervoor kiezen om hun kind met een handicap naar de gewone school te laten gaan. Ook voor hen moeten we zoeken hoe we op een redelijke manier het onderwijs kunnen aanpassen, zodat ook zij een keuze hebben. Het moet echter een realistische keuze blijven, zowel voor de ouders, de kinderen als de school. De plannen die wij vandaag voorstellen zoeken een goed evenwicht tussen deze standpunten. Het is geen eenzijdig of-of verhaal: of inclusie, of buitengewoon onderwijs. Het is een genuanceerd en-en verhaal geworden, waarbij we traag maar zeker een stap zetten in de richting van integratie in de gewone school, zonder dat we sterke kanten van de huidige situatie uit het oog verliezen. Doelstellingen Daarom is leerzorg erop gericht het bestaande zorgaanbod in het gewoon en buitengewoon onderwijs beter te beschrijven. We plaatsen het binnen één en hetzelfde kader. Zo krijgen we een helder totaaloverzicht, worden de lacunes duidelijk en kunnen we het aanbod aanvullen en verbeteren waar nodig. We willen met leerzorg ook het buitengewoon onderwijs verbreden. Want de huidige typologie wordt dikwijls als te eng ervaren. Er zijn leerlingen die in geen enkel type passen. De scholen voor bepaalde
3
types zijn bovendien ongelijk gespreid over Vlaanderen en bepaalde doelgroepen zoals autisme worden niet gevat in de regels. En het buitengewoon secundair onderwijs pleit voor een soepeler gebruik van de opleidingsvormen. Dat zijn zaken die we in het buitengewoon onderwijs willen veranderen. Ook de overstap naar een school op maat, de verwijspraktijk, willen we bijsturen. Die verschilt opvallend tussen scholen en tussen CLB's. Bepaalde problemen zijn ook moeilijk te objectiveren. Dat alles willen we verder onder de loep nemen en verbeteren. We willen betere kwaliteitsnormen vastleggen. CLB's en scholen moeten ouders en leerlingen ook meer van bij het begin betrekken bij het leertraject dat een leerling met speciale noden aflegt. Ten slotte wil ik met leerzorg zeer geleidelijk aansluiting zoeken bij internationale trends in het omgaan van samenlevingen met beperkingen en handicaps. Specifiek voor onderwijs verwijs ik naar de UNESCO en haar Verklaring van Salamanca, die zegt dat kinderen met speciale onderwijsbehoeften toegang moeten hebben tot reguliere scholen. Dames en heren, Tot zover de uitdaging en de discussie. Over naar de concrete voorstellen. We blijven vertrekken vanuit twee invalshoeken: de kenmerken van de leerling aan de ene kant, en de omgeving die zich op een bepaalde manier en in een bepaalde mate moet aanpassen aan die kenmerken aan de andere kant. De noodzakelijke omgeving definiëren we met leerzorgniveaus. Voor de kenmerken van de leerling werken we met doelgroepen en clusters. Eerder definieerden we alleen clusters, nu dus ook doelgroepen. Leerzorgniveaus De leerzorgniveaus verwijzen naar noodzakelijke kenmerken van de pedagogische omkadering. Het gaat over een steeds verdergaande aanpassing van het onderwijs zelf in de aard van het onderwijsaanbod, de pedagogisch-didactische aanpak, de aard en intensiteit van de ondersteuning en de inzet van personele en materiële middelen. Leerzorgniveau I Op leerzorgniveau I geldt het gemeenschappelijke curriculum. Het is de bedoeling dat elke leerling een diploma of getuigschrift behaalt. De school voert een zorgbeleid en een gerichte praktijk om problemen bij het leren te voorkomen. Er is met andere woorden een goede basiszorg. Leerzorgniveau 0 bestaat niet! Als een leerling problemen krijgt, plots slechte cijfers haalt bijvoorbeeld, onderzoekt het schoolteam hoe dat komt. Het beschrijft het probleem van afstemming tussen de noden van de leerling en het gangbare aanbod in de klas. Het team gaat na hoe het leerproces bijgestuurd kan worden door te differentiëren, te remediëren en te compenseren. De ouders krijgen informatie en worden zoveel mogelijk betrokken. Voor leerlingen met een lichte maar manifeste visuele, auditieve of fysieke handicap vraagt de school bijvoorbeeld ook specialeonderwijsleermiddelen aan. Ik denk hierbij aan een speciale stoel of een leesloep. Het aanbod op niveau I is er voor àlle leerlingen in de gewone school. Maar dat betekent niet dat die school voor iedereen tastbare acties onderneemt. De zorgbrede school die we op dit niveau voor ogen hebben, werkt preventief, staat klaar als er wat misloopt en kan snel tot actie overgaan. Leerzorgniveau II Ook voor het tweede leerzorgniveau hebben we de praktijk voor ogen. Namelijk die van scholen die leerlingen over de vloer krijgen met dyslexie, kinderen die met de beste wil van de wereld niet goed kunnen rekenen, ADHD hebben of doof zijn en met de nodige tolkondersteuning alle lessen volgen. Net als op niveau I blijven op niveau II alle leerlingen het gewone curriculum volgen. En ze worden verondersteld de eindtermen te bereiken en een einddiploma of getuigschrift te behalen. De leerling
4
kan dus het gemeenschappelijk curriculum aan maar door zijn of haar stoornis is het echt nodig om te compenseren en te dispenseren. Bij het dispenseren worden leerdoelen, die belangrijke hinderpalen vormen voor de leerling maar die niet echt noodzakelijk zijn voor het diploma of getuigschrift, vervangen door andere doelen. Ten opzichte van het eerste niveau, waar we de gewone zorgbrede school voor ogen hebben, vinden we dat op niveau II de school zich moet aanpassen door te compenseren en te dispenseren. We vinden ook dat de school zich een redelijke manier moet aanpassen aan de noden van de leerling die een stoornis heeft of een zeer ernstig probleem. Of anders gezegd, de leerling met een objectief vastgestelde stoornis of ernstig probleem heeft recht op redelijke aanpassingen in de school van z'n keuze. En dit is een mes dat aan twee kanten snijdt. Enerzijds willen we hierdoor het recht op redelijke aanpassingen, voor leerlingen die het gewone curriculum volgen, vrijwaren. Maar anderzijds willen we voorkomen dat de school te pas en te onpas - onder soms erg grote druk van de ouders - onredelijke aanpassingen gaat doen. Of, nog anders, dat ze aanpassingen zou doen voor leerlingen van wie niet objectief is vastgesteld dat ze die aanpassingen echt nodig hebben. We willen dit bereiken door de invoering van het gemotiveerd verslag. De centra voor leerlingenbegeleiding gebruiken nu in de praktijk al vaak gemotiveerde verslagen in samenwerking met de school. We zien hen dan ook in de rol van draaischijf tussen enerzijds de onderzoeksgegevens en diagnoses en anderzijds de vertaling naar de praktijk. In het gemotiveerd verslag zullen ook duidelijke leerlingenkenmerken worden opgenomen. De clusters op de leerzorgniveaus I en II kunnen richtinggevend zijn voor de organisatie van het zorgbeleid, maar dat is zeker geen verplichting. Het is aan het schoolteam om het zorgbeleid binnen deze twee niveaus concreet in te vullen. Dit is ten opzichte van de discussienota een belangrijke bijsturing. Dames en heren, Middelen voor niveau I en II U merkt dat we voor de zorgniveaus I en II een zorgbeleid en CLB-praktijk voor ogen hebben zoals we die vandaag in veel goede praktijkvoorbeelden aantreffen. De overheid wil het zorgbeleid in scholen sterker maken en hierin bijkomend investeren. Samen met de koepels en vakbonden hebben we via cao VIII extra middelen voor zorg in het basisonderwijs vrijgemaakt. Op kruissnelheid gaat het om een bijkomend budget van 21 miljoen euro. De cao VIII zorgt ervoor dat de middelen voor zorg tegen 2011-2012 in het basisonderwijs bijna verdubbeld zullen zijn. Concreet betekent dit dat in het schooljaar 2008-2009 er bijna 45.000 punten voor zorg bijkomen. Of 526 bachelors of 355 masters in een functie van zorgcoördinator zullen kunnen starten in dat schooljaar - uitgedrukt in voltijdse betrekkingen. Van 2009 tot 2012 komen er dan nog eens 89 bachelors of 59 masters bij. Dit brengt het totale aantal op ongeveer 1500 voltijdse zorgcoördinatoren in het basisonderwijs. Voor het secundair onderwijs investeren we ook via de CAO. Maar we laten meer ruimte voor keuzes die door de scholen gemaakt worden. Voor functie- en taakdifferentiatie krijgen zij in 2007-2008 13 miljoen euro. Omgerekend in voltijdse equivalenten zijn dit er 342. Tot 2011 groeit dit aantal nog tot 368 ambten. Secundaire scholen die kiezen om extra te investeren in zorg en leerlingenbegeleiding kunnen uit deze middelen putten. Al deze beslissingen ondersteunen het structurele zorgbeleid van basisscholen en secundaire scholen. De enveloppen zullen op het niveau van de scholengemeenschap toegekend worden. Waar nodig kan dan corrigerend opgetreden worden naar scholen die meer leerlingen hebben met specifieke zorgvragen. We zijn er immers van overtuigd dat scholengemeenschappen béter dan "Brussel" weten in welke scholen de noden op dit gebied het hoogst zijn. We verwachten dat een deel van de GON-leerlingen van type 3, type 8 en GON-leerlingen met autisme een inschaling zullen krijgen op leerzorgniveau II. Hoe groot dit deel is weten we nu nog niet,
5
want dat zal afhangen van de precieze criteria die we willen opstellen voor leerzorgniveau III. In tegenstelling tot de situatie vandaag, zal de toewijzing van uren aan individuele leerlingen niet meer rechtstreeks vanuit Brussel gebeuren. . Het budget dat deze leerlingen nu vertegenwoordigen zal echter op leerzorgniveau II geïnvesteerd blijven. We willen deze middelen als een enveloppe toekennen aan de scholen. Deze middelen moeten op lokaal niveau uiteraard voor individuele ondersteuning aangewend worden Als we zeggen 'toekennen aan scholen', betekent dit dat we een mechanisme willen hanteren dat dicht bij de scholen staat maar dat tezelfdertijd ook de scholen overstijgt. Zoals daarnet gezegd, werken we vandaag aan zo'n mechanisme voor de verdeling van de extra zorgmiddelen in het kader van cao VIII, met name via de scholengemeenschappen. Momenteel wordt er ook al een ander schooloverstijgend mechanisme toegepast voor de verdeling van het extra budget van 2,6 mio EUR dat vrijgemaakt is voor de ondersteuning van leerlingen met autisme. Ik ben ervan overtuigd dat we door te werken met een realistische enveloppe dicht bij de scholen, flexibeler kunnen inspelen op de noden van leerlingen én dat we de professionals in de praktijk veel meer verantwoordelijkheid kunnen geven. Verantwoordelijkheid over hoe ze zelf de ondersteuning voor de leerlingen organiseren. Voor leerlingen met een visuele, auditieve of fysieke handicap worden op leerzorgniveau II wel individugebonden middelen toegekend vanuit de centrale overheid. We verwachten hier een heel aantal GON-leerlingen type 4, 6 en 7 terug te vinden. De individugebonden middelen blijven, net als vandaag. De middelen zijn hier bedoeld voor handicapspecifieke ondersteuning. We zullen ons hiervoor blijven baseren op de normen die we momenteel kennen in het kader van het GON (begeleidingseenheden en integratietoelagen). De middelen zullen, zoals de GON-uren, gekleurde middelen blijven waarmee de gewone school een samenwerking met een school voor buitengewoon onderwijs aangaat. We willen, zoals in het GON, dat het buitengewoon onderwijs hier een essentiële rol speelt in de ondersteuning van leerlingen met specifieke noden en hun leraren in het gewoon onderwijs. Leerzorgniveau III Op leerzorgniveau III wordt het gewone curriculum verlaten. Het krijgt vorm op basis van handelingsgerichte diagnostiek en individuele handelingplanning. Op leerzorgniveau III zullen het individueel curriculum en de individuele handelingsplanning in regel leiden tot een studiesanctionering die niet dezelfde is als die op leerzorgniveau I of II, maar tot een certificering van de verworven competenties. Leerlingen op leerzorgniveau III kunnen dus wel een certificering krijgen, maar omwille van hun specifieke noden kunnen ze geen gemeenschappelijk curriculum volgen. Er worden haalbare doelen op maat geselecteerd en een individueel curriculum opgebouwd. Ze komen dus niet in aanmerking voor de gangbare getuigschriften van het gewoon onderwijs. De meeste leerlingen zullen wel in staat zijn een studiesanctionering te behalen zoals die nu gangbaar is in het buitengewoon onderwijs. Voor die leerlingen op leerzorgniveau III die toch een competentieniveau behalen dat overeenkomt met het gemeenschappelijk curriculum van het gewoon onderwijs, kan de school het overeenkomstig studiebewijs uitreiken. We willen hierop toezicht houden via een schoolexterne procedure. Het proces op basis waarvan men kan besluiten tot een overgang van leerzorgniveau II naar leerzorgniveau III, wat vergelijkbaar is met de huidige attestering voor het buitengewoon onderwijs, moet aan duidelijke kwaliteitseisen voldoen. Een onvoldoende uitgebouwd zorgbeleid in scholen kan geen reden zijn om tot een inschaling op leerzorgniveau III te besluiten. Ook te snelle conclusies van de CLB's zullen definitief tot het verleden moeten behoren. Voor leerlingen met een ernstige beperking waarvan meteen duidelijk is dat een inschaling op leerzorgniveau III of IV nodig is, moet een directe inschaling in het passende leerzorgniveau kunnen. In de huidige situatie zullen we de leerlingen van leerzorgniveau III eerder terugvinden in scholen voor buitengewoon onderwijs, en dat zal in de toekomst ook nog in belangrijke mate zo blijven. Een deel van deze groep zit echter nu al met ondersteuning van het GON in de gewone school. Op lange
6
termijn willen we verder gaan en een kader aanreiken zodat een ruimere groep ouders en leerlingen een keuze kan maken voor de gewone school mét de nodige ondersteuning. We denken hier bijvoorbeeld aan de ION-leerlingen en de leerlingen uit type 1, 3 en type 8. Kiezen ouders voor de inschrijving in een school voor gewoon onderwijs, dan gaat met de leerling een gelijkwaardig pakket middelen mee als die welke hij in de buitengewone school zou 'inbrengen'. In een eerste fase willen we, naar analogie met het GON, de gewone school vrijwillig laten kiezen om een leerling van zorgniveau III op te nemen. Pas als we voldoende zicht hebben op de effecten in de praktijk willen we dit vertalen in een recht van ouders. Maar ook dan willen we de draagkracht van individuele scholen beschermen: de school zal vanaf een bepaald percentage leerlingen waarvoor ze leerzorgniveau III moet aanbieden, deze leerlingen kunnen weigeren. Dit percentage zal landelijk bepaald worden voor alle scholen en zal verschillen per doelgroep. Het spreekt voor zich dat het bepalen van dit percentage in overleg zal gebeuren met het onderwijsveld. De bedoeling moet immers zijn dat scholen hun opdracht goéd kunnen aanpakken voor deze leerlingen. Verder wijs ik nog op dat dit voorstel zowel een "versoepeling" als een zekere "verstrenging" inhoudt van het huidige inschrijvingsrecht, met andere woorden: een beter evenwicht. Leerzorgniveau IV Op leerzorgniveau IV is er een blijvende nood aan gespecialiseerde therapie en verzorging, eventueel met residentieel of semi-residentieel verblijf in een voorziening. De interventies vereisen echt een aparte setting. Op leerzorgniveau IV gaat het dus om leerlingen met zeer complexe ondersteuningsnoden die zelfs met de middelen van het buitengewoon onderwijs niet adequaat kunnen worden opgevangen in het gewoon onderwijs. Het zou ook niet efficiënt en niet effectief zijn om deze middelen in te zetten in de gewone school. Bijvoorbeeld leerlingen met zeer ernstige problemen in de sociale interactie en erg storend gedrag. In de discussienota werd een strikte koppeling gemaakt met een opname in een internaat of semiinternaat. Dit willen we loslaten. We stellen daarentegen volgende criteria voorop voor leerzorgniveau IV: - aanwezigheid van een zeer ernstige en meervoudige problematiek - nood aan gespecialiseerde infrastructuur en voorzieningen; - andere verhouding van lestijden en therapeutische begeleiding; - een traject dat leidt tot integratie in een beschermd leef- en/of arbeidsmilieu (huidige OV1 en OV2 aanbod) Leerzorgniveau V Leerzorgniveau V tenslotte is bedoeld voor leerlingen die nood hebben aan partieel onderwijs, bijvoorbeeld omdat ze tijdelijk of permanent een ernstig medisch probleem hebben. Ik denk hier bijvoorbeeld aan het onderwijs aan huis en de inspanningen die we doen voor de type 5 scholen, de k-diensten ? Ik verwijs hier naar het ontwerp van conceptnota. Clusters en doelgroepen De beperkingen waarmee kinderen en jongeren te maken krijgen, groeperen we tot ruimere categorieën dan de types die vandaag worden gehanteerd. Het groeperen van beperkingen tot ruimere clusters biedt een mogelijkheid tot verbreding van het aanbod waardoor scholen voor buitengewoon onderwijs zich breder kunnen openstellen dan nu het geval is. Ik overloop ze samen met u. Cluster 1: geen beperkingen Ons "leerzorgkader" geldt voor àlle leerlingen. Alle leerlingen behoren dus tot een of andere cluster. De grootste groep leerlingen behoort tot de eerste cluster. Die groep kan tijdelijk leerproblemen hebben maar deze zijn niet het gevolg van beperkingen of stoornissen.
7
Cluster 2: leerbeperkingen Deze cluster groepeert die stoornissen die tijdens het leerproces aan de oppervlakte komen. Hierin onderscheiden we twee doelgroepen: leerlingen met ernstige leerstoornissen en leerlingen met een lichte verstandelijke beperking. Ze hebben vooral moeite met het leren van schoolse vaardigheden en met het verwerven van schoolse kennis. Het gaat om leerlingen van type 1 en 8. Cluster 3: functiebeperkingen Leerlingen met een functiebeperking brengen we onder in een derde cluster. Een stoornis in het verstandelijke, fysieke en/of zintuiglijke functioneren maakt specifieke tussenkomsten nodig om het leerproces toegankelijk te maken. Dit zijn de huidige types 2, 4, 6 & 7. Cluster 4: beperkingen in de sociale interactie Tot slot brengen we leerlingen met gedrags- en emotionele problemen, ADHD en autisme onder in de vierde cluster. We onderscheiden volgende twee doelgroepen: leerlingen met gedrags- en/of ernstige emotionele problemen en leerlingen met autisme. Deze laatste doelgroep, die in wetenschappelijke termen 'pervasieve ontwikkelingsstoornissen' heet, is ten opzichte van de huidige typologie een nieuwe doelgroep. Zo willen we leerlingen met autisme en aanverwante stoornissen een duidelijke plaats te geven in ons kader en voor hen eindelijk een degelijk aanbod uitbouwen. Daarmee willen we de wachtlijsten voor leerlingen met autisme wegwerken. Hoe verbreden? Het groeperen van diverse types van problemen en stoornissen moet toelaten dat jongeren met specifieke noden dichter bij huis een geschikt aanbod vinden. Vandaag zijn er al heel wat scholen voor buitengewoon onderwijs die verschillende types tegelijk aanbieden en zo al in de feiten de idee van clustering realiseren. Voor de andere scholen zien we de verbreding als een groeiproces, waarin we samen met de scholen op weg willen gaan. Heel concreet willen we deze problematiek aanpakken door een commissie op te starten waar het aanbod van buitengewoon onderwijs school per school in kaart gebracht wordt, en waarin we samen met vertegenwoordigers van scholen, ouders, deskundigen en de overheid nagaan waar de behoeften zich situeren. Zo kunnen we maatwerk realiseren en oplossingen op korte en middellange termijn mogelijk maken. Ook op korte termijn willen we de huidige programmatienormen in het buitengewoon onderwijs bekijken en aanpassen waar nodig. We willen hierbij onderzoeken of we de programmatienormen kunnen laten samenvallen met de clusters. Dat wil zeggen dat een school dan voor een cluster programmeert en niet voor een bepaalde doelgroep, maar wel kan kiezen voor een bepaalde doelgroep of doelgroepen. Wil de school in functie van een bepaalde doelgroep haar aanbod uitbreiden, dan zou ze dit vanaf de eerste leerling kunnen doen. Voor de doelgroep van de leerlingen met autisme willen we er in een hoger tempo voor zorgen dat er meer plaatsen vrijkomen. We willen dit doen door in de scholen van cluster 2, dit zijn de huidige type 1 en type 8 scholen, bijkomende landingsplaatsen te voorzien voor leerlingen met autisme. Maar we willen dit enkel doen voor die leerlingen die behoefte hebben aan leerzorgniveau III en niet voor de leerlingen die behoefte hebben aan zorgniveau IV, zodat de scholen voor type 1 en type 8 dit kunnen hanteren. Tenslotte denken we eraan om scholen die willen verbreden tijdelijk te ondersteunen om de competenties te ontwikkelen die nodig zijn om leerlingen van een bepaalde doelgroep te ondersteunen. We willen hiervoor werken met een tijdelijke verbredingsstimulans die ervoor moet zorgen dat scholen die willen verbreden ook echt kunnen verbreden op een kwalitatieve manier.
8
Want laat mij duidelijk zijn: verbreden moet hand in hand gaan met deskundigheid. Deskundigheid blijft een absolute prioriteit. Competentieontwikkeling, zowel voor leerkrachten en teams in het buitengewoon als in het gewoon onderwijs, krijgt in deze versie van de nota zeer veel aandacht. De overheid zal daarin ook moeten investereren. Financieringsmechanismen De VLOR vroeg me een antwoord te geven op de vraag naar hoe en op welke manier we 'Leerzorg' willen betalen. Ik lichtte eerder al een en ander toe, maar wil hier toch nog even de band leggen met het nieuwe financieringssysteem. Alle leerlingen op leerzorgniveau I en II, in principe dus alle leerlingen, worden voor de basisfinanciering geteld volgens de principes die in de toekomst gehanteerd zullen worden. Zoals u weet werk ik aan een nieuw financieringssysteem voor de basisfinanciering in het leerplichtonderwijs. Scholen zullen daarbij gesubsidieerd of gefinancierd worden op basis van leerlingen schoolkenmerken. Dit nieuwe financieringssysteem zal in een eerste fase vooral voelbaar worden in de werkingsmiddelen van de scholen, die een aanzienlijk ruimer budget zullen krijgen. Voor het basisonderwijs (kleuter- en lager onderwijs samen) komt er in dit kader additioneel 85,2 mio EUR bij, op te starten in 2008 (21,3 mio EUR) en volledig te realiseren vanaf 2009. Voor het secundair onderwijs gaat het over een budget van 40 mio EUR op te starten in 2008 (10 mio EUR) en volledig te realiseren vanaf 2009. Voor omkadering basisonderwijs en secundair onderwijs in functie van het nieuw financieringssysteem en leerzorg is een budget van 15 mio EUR op kruissnelheid voorzien in de meerjarenbegroting vanaf 2010. De implementatie start in 2008 met een budget van 3,7 mio EUR en 12 mio EUR in 2009. Dit nieuwe financieringssysteem moet de school krachtiger maken in al haar activiteiten gaande van bijvoorbeeld het aankopen van leermethodes en differentiatiemateriaal tot het werken aan gelijke kansen en het bieden van de nodige leerzorg. Ik ga er in deze redenering vanuit dat leerzorg daarbij iets is wat tot het wezen van de school behoort en door de school als geheel gedragen wordt. Zowel de gekleurde middelen voor zorg en de aanwending van de GON-middelen, waarover ik daarnet sprak, als de versterkte basisfinanciering in het nieuwe financieringssysteem moeten de scholen in staat stellen de leerlingen met specifieke noden de gelijke kansen te bieden die ze verdienen. Voor de doelgroepen vanaf leerzorgniveau III zal de financiering sterk aanleunen bij wat we nu voorzien voor de types in het buitengewoon onderwijs. Voor de leerlingen met een inschaling in leerzorgniveau III die ingeschreven worden in een school voor gewoon onderwijs gaan we uit van de omkadering van "eerste" leerling bij het gebruik van de lestijdenschalen, richtgetallen en puntengewichten van het buitengewoon onderwijs. Voor het vierde leerzorgniveau willen we de verhouding tussen de onderwijskundige en paramedische omkadering herbekijken. Op die manier kunnen we een meer aangepaste ondersteuning voor deze kinderen realiseren. Voor leerzorgniveau V houden we de huidige financierings- en allocatiemechanismen aan. Eerst stappen dan lopen In heel wat reacties op de discussienota kon ik lezen dat leerkrachten, directies en ouders vinden dat de verandering die we willen doorvoeren zeer traag en doordacht moet verlopen, wil die verandering succesvol zijn. Ik denk dat dat klopt. Dit is een belangrijke verandering waar we al lang over discussiëren en die een lange uitrol vraagt. Voor een gedetailleerde en schematische beschrijving van de implementatie verwijs ik naar de ontwerp-conceptnota, maar ik wil toch hier de belangrijkste aspecten aanhalen. In een eerste fase van de implementatie, we denken dan aan een termijn van maximaal twee schooljaren na de start in 2009, dat wil dus zeggen tegen 2011, moeten de CLB's de begrippen leren
9
hanteren en gebruiken. De inschalingen in leerzorgniveau III en leerzorgniveau IV moeten een duidelijk beeld geven over de omvang van deze groepen, de mogelijke verschuivingen tussen scholen en personeelsleden en de budgettaire effecten. Om een betrouwbaar inzicht te krijgen in deze nieuwe dynamieken zullen de CLB's deze belangrijke opdracht met een grote professionaliteit moeten aanpakken. Een professionaliteit die ze vandaag de dag ook in huis hebben, maar ze zullen verder moeten gaan met de ontwikkeling ervan en verder gaan dan wat ze er vandaag mee doen. Er zullen duidelijke afspraken moeten gemaakt moeten over de criteria voor het gemotiveerd verslag, het leerzorgniveau III-attest, ? We zullen ook inspanningen moeten doen om dit alles op te volgen. Eveneens in deze fase willen we dat elke school een zorgbrede school wordt, voor zover er nog scholen zijn die dat nog niet zijn, d.w.z. die een goede basiszorg uitbouwt en het gemotiveerd verslag hanteert. Voor het aanbieden van leerzorgniveau III in het gewoon onderwijs kiezen we voor een scenario van geleidelijke groei en de ontwikkeling van goede praktijk. Gewone scholen die nieuwe leerlingen die behoefte hebben aan een leerzorgniveau III willen inschrijven, kunnen dit doen maar zijn niet verplicht. Ze doen dit vrijwillig, maar krijgen al wel de nodige ondersteuning. De regeling in het GOK-decreet rond inschrijvingsrecht blijft van kracht. Op termijn (2014-2016) willen we wel evolueren naar een inschrijvingsrecht waarbij de deuren een beetje worden opengezet voor alle doelgroepen. Ouders en leerlingen zullen op lange termijn dus het recht hebben zich in te schrijven in de gewone school. Maar zoals hoger al gezegd zal de school vanaf ze een bepaald percentage leerlingen waarvoor ze leerzorgniveau III moet aanbieden, deze leerlingen kunnen weigeren. Voor de type 8-leerlingen betekent dit dat we het absolute inschrijvingsrecht terug wat willen inperken. In deze zin is het lange termijnperspectief dat we voorstellen er een van versoepelen maar ook verstrengen: alle deuren gaan een beetje meer open, maar op dit veeleisende zorgniveau zal geen enkele deur volledig open staan. Voor de verbreding, waarover ik zonet sprak, voorzien we ook een groeipad van 5 tot 7 jaar (20142016). Voor de diverse doelgroepen zullen we evalueren of op een gegeven ogenblik een duidelijkere aansturing nodig is. Zoals hoger gezegd, wil ik inzake het aanbod voor leerlingen met autisme wel sneller vooruitgaan. U hoort het: alles samen gaat het over een tienjarenplan. Een tienjarenplan om al onze kinderen en al onze leerlingen de leerzorg te bieden die ze nodig hebben. Slot Binnen de werkgroep 'leerzorg', de verschillende raden en commissies zal dit ontwerp van conceptnota nu bestudeerd worden, zodanig dat de VLOR advies kan uitbrengen. In de ontwerpnota wordt als datum voor het advies 16 februari voorgesteld, maar ik ben bereid daarover nog te overleggen. Naast het advies van de VLOR zal het Raadgevend Comité van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap ook zijn opmerkingen overmaken. Waar nodig zal ik de nodige contacten leggen met onderwijspartners over thema's waarover ik nog verdere duidelijkheid wens. Deze adviezen zullen inspiratie geven voor de opmaak van een beleidsnota die ik midden maart 2007 wil voorleggen aan de Vlaamse regering en de Onderwijscommissie van het Vlaams Parlement. Het is de bedoeling om daarna werk te maken van een ontwerpdecreet dat in het schooljaar 20072008 het wetgevend traject zal doorlopen. Want we moeten echt knopen doorhakken. Er zijn redenen genoeg die verandering nodig maken. De organisatie van de zorg in het onderwijs voor kinderen met beperkingen kan en moet beter. Ik ben niet van plan deze hete aardappel naar mijn opvolger door te schuiven.
10