België-Belgique 3%33 %
De
Maïsteler 9DNWLMGVFKULIWMDDUJDQJQUZLQWHU3HULRGLFLWHLW[MDDU$IJLIWHNDQWRRU+DVVHOW3$
Retouradres Gil Claes Produkties Gerheiden 87 2250 Olen - België
Helminthosporium
Intussen wél de kost verdienen
3
Een terugblik, is vooruitzien
4
Betere graanprijzen betekenen duurder voer. Minder mest vergt een optimaler teelt. +HWSULMVPHFKDQLVPHVWXXUWDDQRSQRJHI¿FLsQWHUJURQGJHEUXLN
19
De schimmel die ons zoveel onrust bracht Een genuanceerde benadering verdient in de praktijk de voorkeur.
Zaaizaadontsmetting
22
23
Europees beleid garandeert zekerheid.
Agri - Energie Contracteert de teelt van energiemaïs voor biogasinstallaties.
De praktijkervaringen van het vorig jaar wijzen toch in de richting van een meer toegespitste bemesting. Haal het uiterste uit uw stikstof en fosfaat.
Een andere kijk op de uitkomsten
9
...vroege rassen gaan het winnen
De inzichten in de praktijk veranderen sneller dan de systematiek van het rassenonderzoek. Oplopende krachtvoerprijzen sturen aan op meer zetmeelproductie van eigen land.
Vlaamse overheid regelt ‘derogatie’
14
Optimaal telen met mineralen
17
Maïskolvenschroot
18
De Europese Nitraatrichtlijn is uiterst streng. Alleen onder maatregelen die de best mogelijke landbouwpraktijk verzekeren mag in de praktijk aan de behoefte van het gewas tegemoet gekomen worden.
Tegen ziekten en plagen.
Zaaizaadkwaliteit
goede raad en aanwijzingen voor de teelt in het nieuwe jaar
16
Bij het ingaan van het ‘nieuwe’ mestbeleid heeft het Nederlandse bedrijfsleven nog kans gezien een ‘handreiking’ te verkrijgen voor bedrijven die de ‘uitscheiding’ tot het uiterste weten te beperken. Maar, daar zijn we er nog niet mee.
praktijkverslag. Hoe een melkveehouder van de nood een deugd maakt. 0HHGRHQ DDQ GH µGHURJDWLH¶ EHWHNHQW LQ 1HGHUODQG JUDVODQG EHQXWWHQ Dat halveert op veel bedrijven het maïsareaal. Bij Benning schakelden ze over van snijmaïs op maïskolvenschroot om de koeien tóch goed te voeren.
Het broeikaseffect
'HHHXZLJHNULQJORRSYDQ]XXUVWRIHQNRROGLR[LGHZRUGWRSJDQJJHKRXGHQGRRU het plantaardig en dierlijk leven. Is ‘de mens’ de storende factor?
Voor de mond, óf, voor de motor
20
21
Inmiddels een kwestie voor de politiek. Verandert de armoede in de wereld wanneer wij ons hier beperkingen opleggen in de grondstoffenproductie voor duurzame energie? Nee, toch?
WINTER 2008 - De Maïsteler 1
Vroege silomaïs, CCM/geplette maïs
Altijd de winnaar! Lafortuna is dit jaar het meest gezaaide maïsras in Nederland en zelfs in de Benelux. Alleen al van dit ras zijn er ± 40.000 ha uitgezaaid en heeft dus menig veehouder deze herfst blij gemaakt met een super kwaliteitskuil.
Lafortuna FAO 230 Omdat dit ras:
NR 1 Voedermaïs Voedermaïs
• vroegrijp is (fao 230) • super jeugdgroei heeft (9) • de hoogste korrelopbrengst/ha als korrelmaïs heeft (107 DLV FACET)
gsten:
opbren l e e m t e Z
) DLV (107 5), nlijst (10 e s s a R e isch Ilvo Belg ), LCV (105 UX (103) L E N E B KWS
• de hoogste zetmeelopbrengst/ha geeft (107 DLV FACET) • super Stay-green is (9) • zeer oogstzeker is
Ook in 2007 in de prijzen! De hoogste zetmeelopbrengst per ha! Het hoogste financieel rendement! Super praktijkresultaten! 35% ds/410 zetmeel/1005 VEM www.kwsbenelux.com
KWS Benelux BV Tel.: 0032 (0)3 449 02 20 Fax: 0032 (0)3 449 20 89
Seeding the future since 1856
Maïsteler De
WINTER 2008 - Nr. 15
Colofon
De Maïsteler” is een uitgave van Gil Claes Produkties. De verantwoordelijkheid voor de redactionele inhoud ligt bij de redacteur. Er wordt echter geen verantwoording genomen voor de consequenties van gevolgtrekkingen van de lezer uit de nhoud van dit blad.
Uitgeverij en redactiesecretariaat Gil Claes Produkties Brigitte Weyts Gerheiden 87 2250 Olen - België el 0032 (0)14 27 94 91 ax 0032 (0) 14 26 51 01 e-mail
[email protected]
Redactie Wim Fournier el 0031 (0)346 566 385 e-mail
[email protected]
Opmaak Rosalie Fournier
Advertentiebemiddeling Brigitte Weyts Wim Fournier
Oplage: Editie België: 12,000 ex. Editie Nederland: 16,000 ex.
Afgifte kantoor: België Nederland
Hasselt Sittard
De Maïsteler” wordt gratis op naam verstuurd aan alle telers met meer dan 5 ha maïs en de loonwerkers in Nederand en Vlaanderen. Overige abonnementen tegen betaling van € 10,- op ek.nr. 413-2142071-77, van Gil Claes Produkties, met duidelijke vermelding: abonnement De Maïsteler.
Verzoek Gelieve bij onjuiste adressering of bij verhuizing ons hiervan per post, of per ax of e-mail op de hoogte te brengen.
... intussen moeten wij wel de kost verdienen Na tientallen jaren zijn nu wereldwijd de graanprijzen sterk opgelopen. Dat betekent een hele verandering in de verhoudingen tussen akkerbouw en veehouderij. Éindelijk verdienen akkerbouwers ook eens wat, maar tegelijk stijgen de veevoerkosten aanmerkelijk. Hoe gaan wij daarmee om? De verandering in het prijzenbeeld treedt in, doordat er ineens koopkrachtige vraag vanuit China en India komt opzetten en tegelijk de vraag naar grondstoffen voor bio-energie producten een behoorlijke omvang aanneemt. En dat, terwijl de oogsten in verschillende werelddelen de laatste jaren niet te royaal zijn uitgevallen. Wereldwijd reageert de markt op deze koopkrachtige vraag door meer landbouwgrond in gebruik te nemen. In de Europese Unie wordt de braakleggingspremie gestopt: Het ‘overschot’ aan landbouwproductie is beëindigd. Het is nu aan u als maïsteler om uw profijt te trekken uit deze veranderende omstandigheden. Hetzij als veehouder, hetzij als akkerbouwer. De vraag is; produceert u voor de ‘mond’, of voor de ‘motor’. Tot nogtoe was de voedselvoorziening de voornaamste markt voor het landbouwproduct, tegenwoordig is ook de energievoorziening om de hoek gekomen. Een verschijnsel wat wereldwijd een discussie op gang brengt over de vraag of de teelt van energiegewassen de teelt voor voedselvoorziening mag verdringen. Een kwestie die ook bij u op tafel ligt, als u tot de overweging komt om -bijvoorbeeld- energiemaïs te gaan telen. Het is een vraag die in het Nederlandse parlement gesteld wordt. Een politieke kwestie die bij de volgende verkiezingen kan spelen. De Europese Commissie bereidt haar standpunt hierin voor. Maar, hoe het ook zij; u heeft daar buiten hectares grond liggen die u in uw landbouwbedrijf exploiteert en het is natuurlijk de bedoeling daar zoveel mogelijk geld van te maken. U moet intussen wél de kost verdienen. En, mág het een beetje meer zijn? U probeert de hoogst mogelijke opbrengst per hectare te bereiken. Gegeven de kwaliteit van uw percelen en de vochtigheid, maakt u uw keuzes. Welke gewassen? Bieden energiegewassen nieuwe kansen? Of, gewoon ruwvoer telen? Het is toch een kwestie van saldoberekeningen. En dan; kiest u een ras. Zoals elk jaar verschaffen de uitkomsten van het vergelijkend rassenonderzoek u weer de nodige informatie. Ook met dit blad proberen we weer een wezenlijke bijdrage in de meningsvorming te leveren. Wim Fournier
Een terugblik, is vooruitzien
Twaalf mannen die er hun dagelijks werk van maken om de vragen die opkomen bij de teelt van maïs op te vangen en zo goed mogelijk te beantwoorden, vraag ik naar de resultaten van de teelt in het afgelopen jaar. Hun antwoorden zijn doorspekt met goede raad en aanwijzingen voor de teelt in het nieuwe jaar. n hun bijdragen leest u waar het in de praktijk opaan komt en hoe je daarmee om kunt gaan.
Aegten
We brengen een bezoek aan Jos Martens van Aegten nv in Meeuwen. Hun werkgebied strekt zich uit vanuit het Antwerpse tot in Belgisch n Nederlands Limburg en Noord Brabant. Daar verkopen zij mesttoffen, sproeistoffen, zaden, plastiek en mineralen. Gevraagd naar de resultaten van de maïsteelt vorig jaar, antwoordt Martens, dat de eelt bij hun uitzonderlijk vroeg gestart is. “Op 4 en 5 april werden hier de eerste percelen ingezaaid”. De pure zandgrond warmt in het voorjaar snel op. “Men neemt steeds meer risico. We hebben geen vorst gehad, gelukkig”. Dat kan enkele jaren achtereen goed gaan, maar, je weet het nooit! Deze maïs is gelijkmatig en mooi gekiemd”. En het hele teeltseioen is verder goed verlopen. “De dorsmaïs is tenslotte ook droog geoogst kunnen worden, dooreen genomen met een percentage van dertig”. Even later in april kwam de droogte. De maïs die dan gezaaid is, veroonde een heel onregelmatige opkomst. Het proefveld wat zij zelf gezaaid hebben op 25 april, kiemde deels pas twee tot drie weken ater. “Het zand waarin we zaaiden was ‘pulver’, waardoor verschilende korrels diep gevallen waren”. Bij de oogst van dit gewas was de wisselvalligheid nog steeds herkenbaar. We hebben wel behoorlijk water gehad in het groeiseizoen, maar weinig zonuren en daardoor te weinig temperatuur”. Die maïs is niet echt tot zijn recht gekomen. We hebben hier ook last van de bladvlekkenziekte gehad”. Dat leverde toch nogal wat commotie op. Het is een verschijnsel wat men n de praktijk nog niet eerder had leren kennen. “Er zijn nogal wat percelen dood gevallen”. In de maïspercelen die werden geïnfeceerd viel de groei stil. De vraag in de praktijk was; wat moet je daar nu mee doen? Tenslotte is die maïs dan toch maar ingekuild of de korrels zijn geoogst om te worden geplet of vermalen tot CCM. In elk geval ging de korreloogst van die percelen niet naar de drogerij.
In het algemeen is het hakselen, ook van de later gezaaide maïs goed verlopen. De ‘massa’ was er, maar het zetmeelgehalte viel een klein beetje tegen”. Het inkuilen van de silomaïs is goed verlopen. n de loop van de korrelmaïsoogst viel een natte periode waardoor oponthoud ontstond. Maar het maakte uiteindelijk niet veel uit wat voor maïs je gezaaid had. Het vochtgehalte van een maïs met een aag FAO-getal of een hoog FAO-getal was hierdoor bijna hetzelfde. Toch blijven we rassen adviseren met een lage FAO voor de drogerij”. Doordat er dit jaar vrij wat percelen lang te nat hebben gelegen, moest er in december nog geoogst worden met machines op rupsen om alles binnen te halen. ntussen is de verkoop voor het volgende teeltseizoen alweer aangevangen. Het valt op dat de ervaring met bladvlekkenziekte nu och wel een rol speelt. “We gaan het gesprek daarover ook niet uit de weg”, zegt Martens. “We hebben ons degelijk geïnformeerd over de tolerantie van de rassen die in de markt zijn”. Martens benadrukt dat je daarbij wel voldoende nuancering moet aanbrengen. Het was een eerste infectie sinds jaren en de ingekweekte tolerantie
betreft alleen de tot nu toe bekende stammen van het schimmel. Het is allemaal betrekkelijk. Je grootste zekerheid ligt in een goede bodembewerking en een goede bemesting, om mee te beginnen. Een bijzonderheid dit jaar, is de beëindiging van de braakleggingsregeling en de beperking van het suikerbietenquotum, waardoor in België respectievelijk 35.000 en 15.000 hectare beschikbaar komen voor een andere teelt. Het ligt voor de hand dat dit areaal deels met graan ingevuld gaat worden en deels met maïs. En dat, terwijl er sprake is van een beperkte maïszaad-voorraad. Veel telers zullen zich op tijd verzekeren van het door hun benodigde zaad. Agerland Jos Deckers is verantwoordelijk voor zaaizaad en pootgoed bij de coöperatie Agerland, die zijn oorsprong heeft in Limburg. Het werkgebied strekt zich inmiddels uit langs de oostkant van Nederland tot in het hoge noorden. “Een gezonde bodem is de basis voor betere maïs”, zegt Deckers. We willen steeds meer opbrengst. Als voedermiddel is de maïs steeds waardevoller geworden. Maar, het mestbeleid knijpt. Hoeveel fosfaat en stikstof we per hectare mogen aanwenden, wordt steeds verder teruggebracht. De mineralenvoorziening voor de plant komt in het nauw. Dit, terwijl de ziektedruk op het gewas begint toe te nemen. Als maïstelers moeten we ons in acht nemen. Een gezonde bodem geeft betere opname van de benodigde mineralen in de plant. Dat vraagt een goede pH van de bodem, dat vraagt een goede structuur van de grond. Dat vraagt voldoende ‘organische stof’ in de bodem, dat geeft een goed vochthoudend vermogen. Alleen daarmee krijg je een goed ‘bodemleven’. Akkerbouwers kennen deze benadering. Veehouders doen er goed aan, daar meer aandacht voor te hebben. “Steek meer aandacht in je bodem”. Dat begint met een professionele bodemanalyse. Voor de bemesting zoeken naar mogelijkheden binnen de beperkingen van het mestbeleid. “Hoe optimaliseren we de mestgift”. Dat zit hem soms in kleinigheden. Bijvoorbeeld; ‘iSeed’. Het is gewoon, dat de zaadkorrels een beschermende coating krijgen tegen schimmels en vraat. Daar kun je nog een dun laagje direct opneembare fosfaat bij doen, zodat het zaad bij ontkieming onmiddellijk voldoende fosfaat heeft voor de wortelzetting en de stengelvorming. Deze fosfaatcoating heet ‘iSeed’. Ander voorbeeld is de rijenbemesting na opkomst met ‘Entec’-maïsmest, een stikstofkunstmest waarin de N langer in de ammoniumfase blijft, waardoor die geleidelijker vrijkomt en minder uitspoelingskans heeft. Dit geeft een 20% betere benutting van de gegeven stikstof. We zeiden het al; de beperking van de fosfaat- en stikstof-giften gaat steeds verder. Maar, bij elke aanscherping vindt de politiek toch weer een nuancering uit. Zo hebben we inmiddels de ‘bedrijfs-specifieke excretie’.
In op D ve fie Jo er le tu ho pe de sc vo
O de ov st “D da aa ov de tr
D do in ge D C B od en D vr O ve E w
A
Pe O za va bi “I pe he sl ap “M w “D vo za no sc D hi Pe sc
n de nieuwste regelgeving wordt de toegelaten mestgift afgestemd op de melkproductie per koe en het ureumgehalte van de melk. Daarvoor gelden ‘forfaitaire’ normen. “Maar, de boer dan, die het veel beter doet dan de ‘norm”? Oké, daarvoor is de bedrijfsspecifieke excretie er gekomen. Jos Deckers stelt dan vast, dat het van belang wordt de veehouder erbij te helpen om het maximale uit deze uitzonderingsregel te haen. Een uitdaging die Agerland breed aangaat. “We zijn ervan overuigd dat er in de rassenkeuze in dit verband veel voor de melkveehouder op de wal te halen is”. Kies je voor zoveel mogelijk zetmeel per hectare, of kies je voor zoveel mogelijk zetmeel per kg drogestof, de VEM opbrengst. Wat het voordeligst is, dat ligt per bedrijf verchillend. Afhankelijk van het gevoerde rantsoen en van de ruwvoerpositie; de verhouding tussen gras en maïs, valt er te sturen.
het best zo vroeg mogelijk na opkomst van de maïs de onkruidbestrijding kunt doen. “Liefst in het 2 - 3 blad stadium”. Dan heb je de minste oogstderving. Bij latere toepassing begint bij de maïsplant de vorming van luchtwortels reeds, waarbij die tere organen worden aangetast door het middel. “Je kunt dat later goed zien aan de wanstaltigheid van die wortels”. Sommige gaan omhoog, in plaats van in de grond. Je mag dan aannemen dat de plant daar een gevoelige douw van heeft gehad. Je verliest dan zomaar 1000 kg drogestof bij de oogst. “Dit aspect was afgelopen jaar weer nadrukkelijker aan de orde doordat door de droogte de voor-opkomst behandeling niet mogelijk was”. Daardoor moesten veel percelen na-opkomst behandeld worden dit jaar.
Op de proefboerderij Vredepeel lopen proeven, met als achtergrond deze nieuwe benadering. In september is daar een manifestatie over dit onderwerp gehouden. Er waren ruim zeshonderd belangtellenden. De boer krijgt inmiddels in de gaten dat er meer op het spel staat dan jaren geleden, toen we nog ruim voldoende drijfmest konden aanwenden”. Alle tegenvallers werden toen nog afgedekt door een overmaat aan beschikbare mineralen. Nu staan we oog in oog met de effecten van stress, die voortkomt uit de tekorten die de plant reft.
Haagwinde-bestrijding, is ook zo’n onderwerp. Bodyn stelt dat liefst uit tot de planten zo’n 60 cm hoog zijn, waardoor je er met de trekker nog net overheen kunt. Doe dan een onder-bladbespuiting, tussen de rijen, ter breedte van de zaaimachine. Je hoeft dan geen maïsplant te raken, je hebt dan ook geen oogstderving door de bestrijding van de haagwinde. Met de spuitboom voorop en een aan/uit-knop onder handbereik, kun je spuiten, alleen waar de haagwinde staat. “Je staat verbaasd hoeveel tonnen opbrengst deze werkmethode scheelt”. Bodyn heeft enkele klanten weten te overtuigen van deze aanpak en zij hebben het resultaat kunnen afmeten aan de opbrengst van naastliggende percelen die niet zo selectief behandeld waren. “Het is vooral de basis van je teelt die je ‘goed’ moet hebben”, zegt Bodyn. Daar is je eerste winst te halen. Hij oriënteert zich sterk op de teelttechniek. Het moment van zaaien en het moment van onkruidbestrijding zijn heel belangrijk. Het mag verbazen dat een ras wat hij graag propageert niet zo’n sterke jeugdgroei heeft. Maar de klanten ervaren van jaar tot jaar de mooie opbrengsten die ze hiermee halen. Waar de opbrengst tegenviel, lag het niet zozeer aan het ras, maar aan de toestand van de bodem. Structuurproblemen vooral, te weinig zuurstof bij de wortels, te weinig bodemleven. “Wil je maïs telen met een zekere opbrengst, dan zul je toch de toewijding moeten hebben als een akkerbouwer”. Een duidelijke factor is de pH. Voorbeeld: Een klant verzorgt de teelt voor een collega op een belendend perceel, wat voor die boer ‘ver weg’ ligt. Maar die boer vindt bekalken niet nodig. Het opbrengstverschil was dit jaar 3000 kg maïs per hectare.
De afrijping ging aanvankelijk relatief traag verleden herfst, waardoor de bladvlekkenziekte de kans kreeg. De opbrengsten zijn toch n het algemeen niet tegengevallen. En de snijmaïs was van een gemiddelde kwaliteit. De opbrengsten korrelmaïs waren algemeen hoog. De hoeveelheid CCM is stabiel ten opzichte van vorige jaren. We zien wel meer MKS. Betekent, dat meer koeien hiermee gevoerd worden deze stalperiode. Met wat blad en spil erbij, verteert de maïs rustiger in de pens en komt de energie geleidelijker vrij. Daar teert de koe beter op. De prijs van korrelmaïs is tamelijk opgelopen. De drogers legden vraag in de markt, terwijl meer veehouders maïs wilden pletten. Opvallend is, dat er nogal wat snijmaïs op stam gekocht werd. Door veehouders dus, die meer maïs voeren dan ze zelf (kunnen) telen. Er is toch enige uitbreiding van individuele veestapels. Hier en daar worden stallen gebouwd.
Agritech
Peter Bodyn drijft zijn onderneming vanuit Meerdonk in Noord/ Oost-Vlaanderen. Een typisch gebied met enerzijds heel lichte zandgrond, anderzijds polders met zware klei in het stroomgebied van de Schelde. Ook Zeeuws Vlaanderen rekent hij tot zijn werkgebied. De zuidelijke begrenzing ligt op de hoogte van Gent. In de maïsteelt in zo’n gebied, zie je de uitersten optreden”. Er zijn percelen hier extreem vroeg gezaaid, tussen 10 en 14 april. Die maïs heeft een enorme start gemaakt. Dan waren er een dag of tien met lecht weer om te zaaien. De massa van het zaad is tussen 20 en 30 april in de grond gekomen. Maar, in de meimaand hadden we hier weer droogte”. Op percelen waar eerst nog gras gemaaid is, heeft de groei een tijdje stil gestaan. Dan zijn er nog percelen waar men lange tijd heeft moeten wachten vooraleer die geploegd konden worden”. Wie toen in de droogte gezaaid heeft, heeft tweewassigheid gekregen. Wie het geduld had om nog te wachten, heeft betere resultaten verkregen. “Een ongekende chakering van zaaibeelden en opkomst”. Alle ‘ups’ en ‘downs’. De opbrengst van de silomaïs en de korrelmaïs; daar zijn de mensen hier dit jaar heel tevreden over. Peter Bodyn heeft onderhand 22 jaar ervaring in de gewasbecherming en ook nu weer werd zijn overtuiging bevestigd dat je
De teelt van korrelmaïs voor CCM is in deze streek sterk doorgedrongen. Op het zand wel 60%, in Zeeuws Vlaanderen wel 80%. Daar zijn enkele grote melkveehouders uit noordelijker provincies neergestreken die veel zaken doen met akkerbouwers met mest en maïs. De korrelmaïs wordt deels vermalen voor eigen gebruik. Een groot deel gaat naar de veevoederindustrie met teruglevering van krachtvoer en een klein deel wordt gedroogd. Het ligt voor de hand dat Agritech volgend jaar voornamelijk dezelfde rassen weer gaat verkopen. De ervaringen zijn jaar op jaar goed geweest. “Komt er een nieuw ras in het assortiment waarvan je kunt beredeneren dat die een voordeel zal opleveren, dan gaan we dat graag proberen”. Agrarische Unie In Wildervank spreek ik Henri Altena. Hij is rundveespecialist en teamleider bij de Agrarische Unie. Een organisatie in het noorden van het land, die voortkomt uit de kunstmesthandel en zich inmiddels verbreed heeft tot het hele veld van de toelevering.
We hebben de zomer in april gehad”, zegt Altena. Een mooier vooraar om te zaaien kun je niet hebben. De maïs maakte een formidabele start en is hard gegroeid daarna. Maar er komt dan ook eens minder weer en meer wind. Dan zie je dat de maïs te weinig lignine gevormd heeft. De verhouing van de stengel is achtergebleven. Veel planten knappen zomaar f bij de eerste knoop. ‘Green -snapping’. Bij de onkruidbestrijding zagen we de verschillende gevoeligheid an rassen. In een koud voorjaar speelt ons dat nog meer parten. Met de rassenkeuze moeten we daar rekening mee houden.
n de zomer had de maïs te weinig temperatuur en zon om lekker door e groeien. “De boeren verwachtten veel vroeger een rijp gewas dan n werkelijkheid gebeurde”. In september trad de bladvlekkenziekte op, ook in Noord-Nederland. “We dachten eerst dat het een plaatelijk iets was”. In de omgeving van Hoogeveen - Dalen. Maar al auw bleek het ook elders de kop op te steken. Er kwam veel publiiteit en wat paniek. Het werd wel duidelijk dat er verschil is in rasgevoeligheid. Maar, bij nader inzien vraag je je toch af, of het niet méér terug te brengen s op de bemestingstoestand van de bodem. Had je vroeger een bladrijk gewas, dan wist je dat er meer kali op gekund had en dat je -in algemeenheid- wat ruimer had mogen bemesten”. Intussen willen we steeds meer tonnen opbrengst per hectare. Dat vraagt wel, dat de nodige nutriënten voor de plant bechikbaar zijn. Nu weten we dat er in de lijn Hoogeveen - Emmen een hevige regentorm huisgehouden heeft. De structuur is bedorven en in september stond de maïs dor op het veld. Ja, met bladvlekkenziekte. De overheid schroeft steeds verder de bemesting naar beneden”. We zullen dus op onze tellen moeten passen. Dus. Zorg, dat we de bodem op een behoorlijk organische stofgehalte krijgen. Zorg, dat de pH op pijl komt. De kalitoestand kan op het randje zitten. Een nieuwe maïsmeststof voor in de rij, ‘Noamaïs kali’, daarmee zie je een fleuriger gewas. Kali zorgt voor het aptransport in de plant. Heb je de bemesting goed voor elkaar en is er geen stress door droogte’ of ‘natte’, dan moet de maïs ertegen kunnen”, is de opvating van Altena. Zorg voor helminthosporium, is niet het eerste waar hij bij stil wil staan.
De toepassing van CCM in de rundveehouderij is een belangrijker onderwerp. Zeker nu met de ‘derogatie’, krijgen boeren steeds hoere graskuilen. Dat is voor de voerkwaliteit niet best. Maar, inveseren in meer plaatruimte voor graskuil doet een veehouder nog niet. Terwijl broei toch heel veel geld kost! De situatie pleit voor meer gebruik van korrelmaïs (CCM, geplette maïs). Het zou goed zijn als de akkerbouw daar voor een deel in kon voorzien. Het is goed voer en de dieren nemen het graag op n het verhoogt het melkeiwitgehalte. En -belangrijk- bij de oogst blijft veel organische stof op het perceel achter. Dat scheelt ook in het transport. Een deel van de snijmaïs kan vervangen worden door korrelmaïsproducten. Met het rekenprogramma van Hendrix-UTD rekent Altena goede rantsoenen uit, waarin een deel van de snijmaïs ervangen is door korrelmaïsproducten. Bedrijven die mest moeten fzetten, kunnen een ‘deal’ aangaan met een akkerbouwer.
Het slechte weer had toch de overhand, er was te weinig zon. Er is algemeen later geoogst dan men gewend was, maar toch goede opbrengsten. Zowel voor de silomaïs als voor de korrelmaïs. “De mensen zijn hier heel tevreden”. Bepaalde korrelmaïsrassen komen dan boven het gemiddelde uit door hun vroegrijpheid en sterke planten met weinig gevoeligheid voor ziekten. “Er waren volop verschillen te zien”. De bladvlekkenziekte heeft in deze streek niet zo sterk om zich heen kunnen slaan. “De gronden zijn hier algemeen goed gedraineerd”. In deze streek vind je overwegend leemgrond, die is goed vochthoudend en heeft een behoorlijke capillaire werking. Daar wil de maïs goed op gedijen. De aantasting met helminthosporium is hier dus best meegevallen. Men zal zich er dan ook niet zo’n zorgen over maken. “Mogelijk zien we het de komende tien jaar niet terug”. We weten het niet. Er waren hier veel percelen korrelmaïs die op stam niet voldoende indroogden. “Zeker bij maïs met twee kolven”. En die zag je hier nogal wat. We praten erover waar dat dan aan kan liggen. De ontwikkeling van een tweede kolf duidt in het algemeen toch op een groeistoornis die de plant ‘goed wil maken’. Afijn. De grote kolf is rijp en daar kijkt men algemeen naar om het oogsttijdstip vast te stellen. Het gewas wordt afgereden en de korrels gaan naar de drogerij, waar het vochtgehalte echt blijkt tegen te vallen. “Er is maïs die op stam droger geweest is dan ze uiteindelijk gedorsen werd”. Hoe vreemd dat ook mag klinken. In de praktijk is men blij met nieuwe vroege rassen die toch een behoorlijke opbrengst opleveren. Daar is aandacht voor in de praktijk. De resultaten die de kwekers met hun werk boeken vinden waardering in de praktijk. “Toch mooi dat die nieuwe rassen zo’n opbrengstsprong opleveren”. Resultaat van de toegepaste selectie. Wat ‘vroegere’ rassen wil men in de praktijk graag hebben. De korrel moet droog genoeg geoogst kunnen worden om de droogkosten te beperken. Anderzijds wil men het land weer op tijd vrij hebben voor het zaaien van wintertarwe, met name. En vroeger oogsten betekent in het algemeen ook minder structuurschade aan de bodem. Met de leemgrond hier, moet je er erg in hebben dat die bij wat aanhoudende regen snel verzadigd is met water. Boeren die hun bodem in orde hebben en op tijd gespoten hebben, komen aan de kilo’s. Dat kan zomaar een ton per hectare schelen. Dertien, veertien ton opbrengst is praktisch toch mogelijk hier. “Dat moet je er dan wel uithalen”. Vandehouwe en zijn collega’s leggen zich erop toe om hun klanten daarbij behulpzaam te zijn. De teelt van maïs is zo gemakkelijk, maar er zijn veel fijne kneepjes die het verdienen toegepast te worden om topopbrengsten te scoren. Silomaïs heeft hier van oudsher de overhand, maar de teelt voor korrelmaïsproducten trekt de laatste jaren sterk aan. De huidige graanprijzen spelen een belangrijke rol. Er zijn minder melkkoeien in de streek, dus men kan het af met minder silomaïs. “De landbouwers hebben nu wat te redeneren over korrelmaïs”. Het is een alternatief, waar ze graag hun gedachten over laten gaan. Het is een onderwerp van gesprek. We zien dat er nu veel wintertarwe is ingezaaid. Vraag is nu, wat men kiest voor de overige percelen die in het voorjaar ingezaaid zullen worden. Verschillende teelten wedijveren nu met elkaar om de voorrang.
Agro Technics
n Beert, in het Brusselse, ontmoet ik Bart Vandehouwe van Agro Technics. “Ja, het was opnieuw een speciaal jaar”, zegt Vandehouwe. De maïs had hier een onregelmatige opkomst. We zagen nogal wat weewas. Dat zie je terug bij de oogst; een onregelmatige afrijping. Er was vroeg gezaaid, er werd laat geoogst.
Agrowin Henk Houwers heeft de indruk dat de korrelopbrengst van de maïs landelijk wat minder is dan andere jaren. In de Achterhoek is de opbrengst ‘gemiddeld’ te noemen, maar toch nog wel een ton hoger per ha dan in Overijssel en Drenthe.
“I ha se ui m vi en Bi hi ge re H Pe af no A be go te en to “W vo m w H m pi ee da gr te ee E
V
In O A en vo po “E di w A aa da in W pr D te sl br zo ta “S da ui -r ko ho D
In het Gelderse zijn voor snijmaïs mooie opbrengsten binnengehaald”. Maar wel heel wisselend. Houwers noemt uitersten tusen negen en dertien ton drogestof. Een enkeling kwam nog hoger uit. De gemiddelde opbrengst van de snijmaïs is zeker goed. Maar met meer uitschieters. Waar het normaal uiteenliep van dertig tot vijftig ton massa, varieerde dat het afgelopen jaar tussen de twintig en vijfenvijftig ton. Bij een hoog kolfaandeel heb je behoorlijk zetmeel. Dit jaar valt dat hier en daar toch wat tegen. “De kwaliteit is ietsjes minder dan we gewend waren”. Maar, gemiddeld is de zetmeelopbrengst toch nog edelijk. Het afsterven van het gewas begon wel vroeg, door nachtvorsten. Percelen met late rassen werden ook bruin. Het gewas rijpte traag af. Zeker maïs bestemd voor CCM bleef lang vochtig. Derde week november zag je nog steeds percelen ‘op stam’. Afgelopen teelt is weer gebleken dat de structuur van de grond heel bepalend is voor het resultaat. En de structuur varieert van heel goed tot heel slecht. In het laatste geval blijft de grond nat op de worel, waardoor er een slechte mineralisatie van de voedingsstoffen is en te weinig zuurstof voor een goede wortelactiviteit. Zo zagen we och nogal wat percelen in de stress. We zullen het bodemleven moeten opkrikken”. We zijn al een stap voorwaarts, nu, met een vanggewas. Het komt aan op de ‘juiste’ bemesting op de ‘juiste’ tijdstippen. Daar is nog ontzettend veel in te winnen. Heel boeiend, om daar mee bezig te zijn. Het blijkt dikwijls op de pH te hangen. “Ik kom te weinig regenwormen tegen”, zegt Houwers. Schep je in de grond in maïsland; geen pier te zien. Schep je in het weiland daarnaast, heb je er zomaar een aantal. Heb je grond met een laag organische stofgehalte, wees daar dan zuinig op en maak niet te diepe grondbewerkingen. En grijp iedere gelegenheid aan om organische stof op het veld achter e laten. Wat dat betreft is korrelmaïs een goeie. De wortel heeft een omgeving met organische stof nodig om goed zijn werk te doen. En waar water zit, zit geen zuurstof.
Veevoeders Laroy
n Eeklo ontmoeten we Paul Laroy van Veevoeders Laroy. Oorspronkelijk werkte de handelsonderneming in het gebied van Aalter tot Watervliet en Maldegem; het ‘Meetjesland’. Maar sinds enige tijd ook in het ‘Waasland’, waar een bedrijfsovername plaatsvond. Voornamelijk een gebied met zandgronden, uitgezonderd de polders langs de Scheldeoever. Er is hier ruim op tijd gezaaid”, zegt Laroy, “onder goede omstandigheden”. Een mooie aprilmaand, tot in begin mei. Alles naar wens. Als veevoederleverancier had Paul Laroy al vroeg begrepen er goed aan te doen tot een wisselwerking met zijn klanten te komen. Hij is dan begonnen maïszaad te verkopen in het perspectief korrelmaïs n het eigen werkgebied te kunnen inkopen om dat te verwerken. Welnu, zeker onder de huidige marktverhoudingen met hoge graanprijzen komt dit goed tot zijn recht. Dit seizoen ontvangt hij acht- tot tienduizend ton korrelmaïs om e drogen en te vermalen. Voor 60% is dat CCM die hij centraal in leuven conserveert en 40% gaat naar de drogerij in Aalter. “Dat brengt ook een band mee met name met veehouderijbedrijven die o hun land kunnen exploiteren”. Zo heb je in twee richtingen conacten met de klanten. Samen zoeken we het ras uit wat gezaaid gaat worden”. “We zoeken daarbij steeds naar vernieuwing”. Het gaat om korrelopbrengst, uitgedrukt in zetmeel. Men is daarbij uitgekomen bij de ‘stay green’ rassen. Die leveren een nog mooi groene plant waar je al een rijpe kolf in vindt. “Dat past ons”. Voor droge korrels moet je een ras wat hoge drogestofgehaltes oplevert. De opbrengsten liggen dit jaar wel 20% hoger dan in 2006, toen we
door de droogte toch 10% minder oogstten dan in vroegere jaren. In 2006 konden we de droogteresistentie van verschillende rassen goed leren kennen. Dit jaar is weer de betere resistentie tegen de bladvlekkenziekte gebleken. Zo leer je elk jaar bij. Jeugdgroei, is een factor die we al enkele jaren hebben leren waarderen. “Het gaat erom, dat de rassen zich steeds weer vernieuwen”. De resultaten van het kweekwerk zijn van eminent belang. Laroy is ook attent op de vergisting. Er ontwikkelt zich een nieuwe markt voor de grondstofvoorziening voor duurzame energie. “Een mooie toekomst”. Er zullen diverse installaties komen binnenkort. Het komt er nu op aan dat we daarvoor de juiste rassen ontwikkelen. “De totale drogestof opbrengst per hectare. Daar zal het om gaan”. Tot in de negentiger jaren werd in de streek 90% silomaïs verbouwd. Daar is verandering in gekomen. In 2006 /07 zien we inmiddels dat de korrelmaïs tot 40% van het areaal gegroeid is. De gespecialiseerde rundveehouderijbedrijven zijn in aantal geminderd. Ook zijn er minder runderen. Dat betekent dat er in totaliteit minder silomaïs benodigd is. Dat geeft een omschakeling naar korrelmaïs. Voor varkenshouders vooral ideaal omdat ze er behoorlijk mest op kunnen rijden. Ze telen korrelmaïs, deels voor eigen gebruik, deels om in de handel te doen. Laroy realiseert zich daarbij, dat wij hier toch in een klimaatzone zitten die op het randje is als het gaat om een ideaal teeltgebied voor de maïs. “Dat vraagt de bijzondere aandacht van de kweekbedrijven, om ons toch die toegespitste rassen te leveren die een rendabele teelt hier mogelijk maken”. Concluderend stelt Laroy dat we in 2007 toch een van de betere jaren hebben gehad voor de maïs; ‘zeker en vast’. Helaas heeft de teler soms het geduld niet om te wachten op voldoende drogestof. Geldt zeker voor de korrelmaïs. “Bij de inname bepalen we het vochtgehalte, we bepalen het hectolitergewicht en visueel stellen we het ruwe celstofgehalte vast; hoeveel spil zit er (nog) in het product”. Dit jaar komt men op 67 - 70 kg/hl, bij 33 35% vocht. “Meer dan behoorlijk”. Dat is toch 12.000 tot 14.000 kg korrel per hectare. Alliance Hij heeft het in al die jaren nooit zo extreem meegemaakt, zegt Henk Groeneveld. Voor de ene teler was de maïsoogst ‘super’, voor de ander ‘bar slecht’. Op de zandgronden was er vroeg gezaaid, elke week een beetje regen, geen droogte gehad. “We kregen daar super hoge snijmaïs- en CCM-opbrengsten”. Ondanks de trage afrijping. Maar, te late rassen hebben ‘het mandje’ niet kunnen vullen. “Een kolf heeft de tijd nodig om goed te kunnen vullen’. Op de klei is door de extreme buien in mei en juni de grond dichtgeslagen. Dan blijkt toch dat zuurstof één van de benodigdheden is om de plant behoorlijk te laten groeien. “Zeer, zeer droevig, pleksgewijs, hoe het gewas eraan toe was”. “Er is heel veel maïs heen en weer gereden na de oogst”. De geboden prijzen voor goede percelen maïs waren heel wat hoger dan andere jaren, hier en daar wel het dubbele van verleden jaar. “Er zijn toch wat boeren die nu weer perspectief zien in de verbouw van maïs voor andere gebruikers”. De akkerbouwers zijn intussen massaal weer overgegaan op graanteelt. Zeker op de klei. Op het zand krijgt de maïsteelt dan toch de voorkeur. De ‘derogatie’ levert intussen wel een storende factor: “Hoe kun je al dat gras benutten”? De veehouders willen allemaal meer maïs in het rantsoen gebruiken. “Ik stimuleer nu samenwerking tussen akkerbouwers en veehouders”. “Het is zo eenvoudig”! De veehouder verhuurt wat land aan een akkerbouwer voor de teelt van graan of aardappelen en de akkerbouwer zaait daartegenover wat maïs.
“Met mest kun je in zo’n afspraak goed uit de voeten met de ‘Vogelaar-variant’ ”. Bij het boer-tot-boer transport komt niet zoveel regelgeving kijken. “Op deze manier kun je heel wat problemen oplossen”. “De komende vijf jaar wordt één ding héél belangrijk: De voeding van de plant”. De mestwetgeving heeft zich zodanig ontwikkeld, dat stikstof, fosfor en kali aan de grens komen van wat het gewas nodig heeft. Dit jaar gaat de fosfaatnorm naar beneden tot 85 kg. We gebruikten tot voor kort behoorlijke hoeveelheden kunstmest om de maïs na opkomst goed te laten starten. Pas als de maïsplant een behoorlijk wortelgestel heeft ontwikkeld is de plant in staat de nodige voedingsstoffen uit de grond te halen, zeker fosfor. Nu de mestgiften zo zijn teruggeregeld, krijgen we problemen met de begingroei van de maïs. De praktijk zoekt al langere tijd naar oplossingen; rijenbemesting, bijvoorbeeld. Maar, het zoeken is naar onmiddellijke’ beschikbaarheid, al bij de kiemwortel. Alliance heeft geëxperimenteerd met een vloeibare meststof die n de zaaipijp op het zaad gespoten wordt. Dat geeft de gewenste resultaten. Met 20 l/ha van dit middel bereik je het effect van 150 kg Maïsmap. “Zo geef je stikstof, fosfaat en wat zink direct bij de zaadkorrel, zodat je zekerder bent van een behoorlijke start en een maximaal rendement van de mineralen”. “Je moet niet verkeerd bezuinigen”, zegt Groeneveld. “De grond gaat al achteruit”. Vooral op zandgronden zie je de achteruitgang door gebrek aan nutriënten. Dat betekent minder vlotte groei en agere opbrengsten. De plant is gevoeliger voor ziektes. “Komt toch weer het punt van op 50 cm zaaien om de hoek”. Met een kleinere rijenafstand kun je een regelmatiger bodembedekking, lichtbenuting en opname van mineralen verkrijgen. Ook de onkruidonderdrukking is beter. Een grotere plantafstand geeft minder onderinge concurrentie. We praten nog even door over het experiment met vloeibare kunstmest in de zaaivoor. Het ideaal is natuurlijk een pufje van het middel op de plek te spuiten waar het zaad in de bodem valt. Dat valt wellicht (elektronisch) te regelen vanaf het elektrisch oog wat erop toeziet dat elke holte in de zaaischijf gevuld is.
door een te lage pH vermindert de opname van (kunst)meststoffen
Bel uw loonwerker en bestel óf bel
NL 0800-0225028 B 0800-19452
vraag naar de dichtstbijzijnde Magkal-dealer
[email protected] – www.vitasol.nl
Baert Mengvoeders
H
Herwig Baert, van Baert Mengvoeders in Zele, vertelt dat hun bedrijf op 6 oktober de eerste geoogste korrelmaïs ontving. Dat mag je vroeg noemen. Maar het oogstseizoen duurde zeer lang. Tot in december kwamen er vrachten binnen. De korrelmaïs droogde traag op het land. In oktober had de geleverde maïs een gemiddeld vochtgehalte van 33%. Het vochtgehalte steeg zelfs tegen midden november met enkele graden. Dit is een gevolg van de toenemende luchtvochtigheid later op het jaar. Het is voor korrelmaïs echt noodzakelijk hiermee rekening te houden. Bij de rassenkeuze voor het volgend seizoen zal men bij Baert Mengvoeders dan ook zeker geen rassen aanbevelen met een Fao boven de 220. Toch een heel verschil met de oogst van 2006 toen ook de rassen met een Fao getal van 240 goed te drogen waren. Het is belangrijk dat de rassen vroeg genoeg bloeien. Met de late rassen kun je in de problemen komen in een najaar met weinig zonneschijn, zoals het nu het geval was in 2007. Met 35% vocht is de maïs niet rijp. Je oogst dan toch 1000 kg drogestof minder per hectare. “Dat is puur verlies”. Bij deze korrels zit de melklijn nog niet op de juist plaats en is er nog geen black layer (zwart puntje onderin de korrel). Voor pletten of om CCM te maken is dat minder erg, maar bij het drogen van de maïs schept dit toch een probleem. Elk jaar opnieuw zijn het dezelfde boeren die het beste resultaat behalen. Het is zeer belangrijk dat de bodem een goede structuur heeft, dat er voldoende organische stof is en de PH op peil is. Dan heb je ook nog een som van stikstof nodig, drijfmest en kunstmest. Indien deze som niet groot genoeg is, komt het gewas te kort. Met de huidige beperkt toegelaten stikstofgiften van 170 kg zuivere stikstof per hectare, gewonnen uit dierlijk mest, kom je niet tot de gewenste resultaten. Dat moet je aanvullen met kunstmest. In de derogatie is 50 kg stikstof extra uit dierlijke mest toegestaan, maar daar moeten twee gewassen nl. gras gevolgd door maïs voldoende stikstof kunnen uit benutten. De vele papieren voor het aanvragen en opvolgen van derogatie schrikken de boeren af. De meeste jonge boeren zullen dat wellicht nog klaren, zij zijn beter onderlegd en schrikken niet terug om achter een toetsenbord te gaan zitten om dan de formulieren op het scherm in te vullen. Baert verwacht dat velen de hulp zullen inroepen van de boekhoudbureaus die nu ook al de fiscale aangiften van de boeren doen. Ook de bedrijven die al de mesttransporten op papier verantwoorden zullen hun klanten van dienst zijn voor het invullen en bijhouden van de vele papieren. Dit jaar heeft Baert ook heel wat problemen gezien in hun werkgebied wat betreft de bladvlekkenziekte (Helmithosporium). Zowel builenbrand als Fusarium zijn daarentegen niet gesignaleerd. Het waren vooral percelen die niet geploegd waren en waar jaar na jaar maïs geplant wordt die problemen gaven. Men verwacht dat het maïsareaal komend seizoen met 10 procent zal toenemen. Dat zal zich voornamelijk voordoen in de teelt van de korrelmaïs die dient voor de drogerij, om te vermalen tot CCM en ook voor het leveren van energie. Zo’n groei zagen we afgelopen jaren ook al in de granen, wat voornamelijk ten koste ging van de teelt van de suikerbieten en van aardappelen. Die omschakeling zet nog door onder invloed van de oplopende graanprijzen. De behoefte aan silomaïs ziet Baert niet toenemen.
G w “H in D Ze vr E de lig gi w Zu zo ke pe ve M in m br Vo ku do do ge W “J ra K
E ve aa he D ta kw O dr Ja st m zo bo “D ge M ‘V w “H bo he Zo di fa pe de
Handelsonderneming Vlamings
ForFarmers
Gevraagd naar de kwaliteit van de maïsoogst verleden herfst, antwoorden Frans Vereijken en Martien van Haren van ‘Vlamings’ me: Heel gematigd”. Hun werkgebied ligt voornamelijk in ‘De Meijerij’ n Noord-Brabant. De afrijping van het gewas verliep traag. “Je moest wachten”. Ze hebben dan ook gezien dat er nogal wat percelen eigenlijk te vroeg geoogst werden. Er zijn ook moeilijkheden geweest. Een slechte structuur van de bodem was daarbij vaak de oorzaak. Teveel water. De diepere oorzaak igt dan in een slechte afwatering van het perceel of een te lage ligging. Daarbij zijn dan percelen, die niet elk jaar geploegd kunnen worden en dan gaat de kwaliteit van de grond hard achteruit. Zulke percelen maïs vallen als eerste ten prooi aan een besmetting, oals bladvlekkenziekte, waar we dit jaar voor het eerst ernstig mee kennismaakten. De helminthosporium trad al vroeg op, vooral in percelen met stress natuurlijk. De verbreiding van de besmetting verliep overigens traag. Het was geen ‘uitbraak’. Maar, dat neemt niet weg, dat er nog percelen genoeg waren waar nderdaad de tonnen maïs af gekomen zijn waar men op hopen mocht. Zeker de korrelmaïs en CCM zijn goed uitgevallen qua opbrengst. Al was het niet overal ‘top’. Vooral de wat vroegere snijmaïsrassen hebben dit jaar niet de kuubs gebracht. Het zetmeelgehalte ligt algemeen ietsje lager, waardoor je ook niet aan de kilo’s zetmeel per hectare komt. Er is ook door de verbreiding van de bladvlekkenziekte hier en daar vroeg geoogst. “Ja, dan kom je niet aan de opbrengst”. Wat deze ervaring voor effect zal hebben bij de volgende rassenkeuze? Je houdt altijd dat men wisselt in zijn opvattingen ten aanzien van assenkeuze”. De tendens zal hier in grote lijnen hetzelfde blijven. Keuze voor late rassen is de trend.
In Lochem spreken we Johan Temmink van ‘ForFarmers’. Een organisatie van voer- en handelsartikelen (o.a. maïs- en graszaden, gewasbeschermingsmiddelen, meststoffen) die in de loop der tijd is opgebouwd uit verscheidene aan- en verkoopverenigingen in het oostelijke zandgebied. Temmink vindt dat de maïsteelt heel goed verlopen is. De oogst is prima gegaan. Wel wat later, maar hij ziet dat als een normaler tijdstip. Af en toe viel er regen tijdens de oogst en dat zie je terug in de percelen. De bodem is hier en daar stuk gereden. Dat kan straks nog weer structuurproblemen geven. “De resultaten zijn nogal wisselend, maar gemiddeld is er met de maïs wel goed geboerd”. Ook de voederwaarde van de maïs is gemiddeld genomen goed, maar de verschillen zijn groot. Vooral de zetmeelgehaltes wisselen sterk. Het gewas heeft voldoende vocht gekregen wanneer dat nodig was. Het aantal zonuren is wat minder gunstig uitgevallen. Het gewas had wat langer tijd nodig om af te rijpen. Het was een punt, dat er op een moment bladvlekkenziekte optrad. Helminthosporium. In publicaties werd daar nogal de aandacht op gevestigd. Men moest heel lang terugdenken, of we deze besmetting ooit eerder hadden leren kennen in ons land. We kenden het eigenlijk uit eigen waarneming niet. “Onderweg naar een bijeenkomst bij PPO Vredepeel, zagen we het voor het eerst; een compleet bruin perceel”. ‘Snel oogsten’, was, dacht men, de remedie. Welk percentage van de percelen werkelijk aangetast was; daar hebben we nauwelijks een beeld van. Temmink heeft de indruk dat de schade feitelijk beperkt gebleven is. Maar, nu gaat wel de discussie: ‘Wat was de oorzaak’? ‘Wat zijn de gevolgen’? Ieder grijpt terug op zijn eigen waarnemingen. Zo waren er percelen waar flink hagel in gevallen was. De grond dichtgeslagen. Dan is het niet bijzonder dat er stress in het gewas optreedt. Ja, daar kan een schimmelinfectie zomaar om zich heen slaan. Voor zover we weten, geeft de besmetting geen problemen in de kuil of bij het voeren.
Er is meer vraag naar CCM. Er werd daarvoor ook meer ingezaaid verleden voorjaar. De oplopende mengvoerprijzen geven regelrecht aanleiding om het in die richting te zoeken. Enkele loonbedrijven hebben zich helemaal gespecialiseerd in het malen van korrelmaïs. Dat gaat heel hard. Het gaat intussen om enkele duizenden hecares in het werkgebied. Er is een neiging dat dit nog toeneemt. “De kwaliteit ruwvoer die je zo binnenhaalt, wil je als veehouder graag”. Om je erop in te richten is even een investering. Maar heb je je bedrijfsvoering er eenmaal op ingesteld, dan houd je dit ook wel vast. Ja, zo terugkijkend, kom je toch tot de conclusie dat de maïsteelt tressgevoeliger wordt. Het domme is, dat er drijfmest genoeg is, maar de regelgeving dwingt beperkingen af. Heb je maar iets bijondere omstandigheden, dan schiet de voedingstoestand van de bodem tekort om het gewas van voldoende mineralen te voorzien. De beperkte toediening gaan we terugzien in de gewassen en de gezondheid”. Men heeft dan ook zijn bedenkingen bij de proefresultaten van Vredepeel’, die aantonen dat het met minder bemesting kan. “Maar wij geloven niet dat dat ‘echt’ kan”. Zeker niet altijd en overal. Het wordt nu toch zaak om terdege aandacht aan de pH van de bodem te besteden”. “BLGG is zeer actief, mogen we wel zeggen, in het bemonsteren van percelen. Dat is een goede zaak”. Zo is men er in de praktijk toe gekomen om bij de onkruidbestrijding ook een paar liter borium per hectare toe te dienen. Deze groeiactor blijkt nogal eens in het minimum te zijn en op de behandelde percelen komt er toch wel 1000 kg korrel meer af per hectare, door de betere kolfzetting.
“Als er iets lastig is, dan is dat het bemestingsverhaal”. In het werkgebied wordt de organisatie geconfronteerd met problemen die tevoorschijn komen op de van nature lichte zandgronden. Er zijn gebieden met een laag organische stofgehalte in de bouwvoor. Boeren komen daar in de knel met de bemesting van het maïsgewas. De regelgeving is zo ‘algemeen’ dat er gebieden zijn waar een tekort aan nutriënten optreedt. “Wat is je basis”, vraagt Temmink zich af. We deden algemeen grondonderzoek. Een analyse van de bodem, naast het gewas wat geteeld zou worden en hoeveel opbrengst je daarvan wilde hebben, leverde een bemestingsadvies op waarmee de boer goed uit de voeten kon. De wetgever legt nu zulke beperkingen aan, dat we daarmee in de praktijk spaak lopen. Temmink staat voor zijn overtuiging, dat je op arme zandgrond niet ver beneden de veertig kuub drijfmest kunt gaan. “Dat heb je nodig”! Bij lagere giften zijn aanvullende bemestingen met kali en stikstof noodzakelijk. Wil de praktijk daaraan vast kunnen houden, dan vraagt dat vindingrijkheid. Op haar ‘demovelden’ heeft de organisatie daarom geëxperimenteerd met aangepaste kunstmestgiften, waarbij de hoeveelheid fosfaat in trappen beperkt is. “Maar, het is duidelijk dat er meer bij komt kijken”. Beïnvloeding van de samenstelling van de drijfmest, uitzoeken welke rassen het beste passen in de teelt op arme zandgrond. Willen we massa, of willen we kwaliteit? Kiezen we voor VEM of zetmeel? Dat zijn individuele benaderingen, afgestemd op de eigen bedrijfsvoering. ForFarmers kiest voor de veehouders die goed en goedkoop willen melken, voor kwaliteitsmaïs.
Van Maanen Barneveld
We hebben hier wel last gehad van de helminthosporium”, zegt Wim van Maanen. Gemiddeld genomen de late rassen minder dan de vroege. De percelen met structuurproblemen of gewassen die er niet goed vóór stonden hebben ook meer schade ondervonden. De vroege nachtvorst heeft ons ook verrast en nadelige invloed ehad”. Vooral op de korrelmaïs. Vanaf dat de vorst eroverheen geaan is, is het assimilatieproces afgelopen. Het vullen van de korrel s beëindigd. Je ziet dat terug aan de gemiddelde drogestofgehalten. In 2006 zat de korrelmaïs tussen de 63 en 69% drogestof en dit jaar bleven we op 61 tot 64,5% steken. De percelen die als laatste werden geoogst kwamen weer op nog agere cijfers uit. “Je begint met het oogsten van de beste percelen n langzamerhand blijven de percelen die het slechtst ervoor staan over”. Hoe lang je ook wacht, het blijft teleurstellend. Die gewassen ijn gewoon niet goed rijp geworden. De korrelmaïs was op zich niet slecht. Wat goed stond, daar waren ook de tonnen. Gemiddeld oogstte men 10,5 tot 13 ton per hectare. Het gros van de percelen kwam daar wel op uit, met uitschieters omhoog en omlaag natuurlijk. Gemiddelde drogestof kwam op 64,5% uit.
De prijzen die voor maïs betaald werden waren goed”. We noteerden € 1400,- tot € 1800,- per hectare gewas op stam, voor de snjmaïs en de korrelmaïs. “Ja de handel bloeit weer wat op”. Er was ooral veel afzet van korrelmaïs. Dat groeit. Met name pluimveehouders in de Gelderse Vallei gaan steeds meer zelf korrelmaïs verwerken. Ze voeren graag CCM.
Het melkzuur wat zich vormt bij het inkuilproces heeft een remmende invloed op de colibacterie in het spijsverteringskanaal. Voor boeren die een ‘biologische’ bedrijfsvoering erop nahouden is dit een uitkomst, omdat ze geen medicatie tegen de colibesmetting gebruiken. Met een toevoegmiddel bij het inkuilen kun je dit effect nog vergroten. Grote varkenshouders zitten er in dit gebied minder, dus de vraag komt specifiek van de kippenboeren. Voor een deel komt de korrelmaïs uit het eigen gebied maar het merendeel wordt van verderweg aangevoerd; Twente, Drenthe, zelfs uit het Duitse grensgebied. Het vergt nogal wat organisatie om de aanvoer op die afstand zodanig te bundelen, dat je toch op één dag een flinke kuil bij een pluimveehouder kunt vullen en afdekken. Dan moet je toch een aantal maaidorsers tegelijk in het veld hebben. Het is een ontwikkeling die zich de laatste paar jaar voordoet. “De kwaliteit van de snijmaïs kan nog wel meevallen”. Ook op de wat minder florissante percelen was de kolf- / stengelverhouding goed. “De zetmeelgehaltes gaan tegenvallen”. Heel veel maïs is te vroeg geoogst want door de vroege nachtvorst is die niet echt rijp geworden. “De VEM zal er wel wezen, maar het zetmeel niet”. “Het ziet er naar uit dat het maïsareaal in ons werkgebied in 2008 iets uitbreidt”. Vooral degenen die graan verbouwden overwegen nu maïs te gaan zetten. Veehouders hebben de beperking van de derogatie. Van Maanen verwacht weinig verandering in de rassenkeuze, hoewel, de bladvlekkenziekte zal nog wel even een onderwerp van gesprek zijn.
n alle mengsels, Nieuwe formulering op alle percelen Snellere aanvangswerking
Vertrouwde selectiviteit
Sneller regenvast
H
o
E la w H de n do be gr
H te sp (o da or m is va D w sc be W zo In in de
W st m m re w m H he vo gr Va vo
Je ro zi la ko zi w In zo ve m
Helminthosporium
onrust brengende verhalen
Een bladvlekkenziekte in de maïs hadden we in de lage anden nog niet eerder meegemaakt. Er waren percelen waar de planten in korte tijd helemaal verdord waren. Het zo abrupt afbreken van de assimilatie betekent dat de voedingswaarde en opbrengst van het gewas dan niet meer toeneemt. Als teler vraag je je af wat je ‘nu’ doen moet. Maar gauw de hakselaar erin, leek nog de beste oplossing. Wanneer het gewas ook nog tegen de grond gaat, is er nóg meer verloren.
Hoe het nu opeens kwam dat we ook in ‘ons’ land met deze schimmel e maken kregen, is verklaarbaar. Schimmels verspreiden zich met poren door de lucht. ‘s Zomers mag je ervan uitgaan dat er allerle ook deze) schimmelsporen met de wind meegevoerd worden. ‘Of dat kwaad kan’, dat hangt af van de gevoeligheid van de levende organismen waar de sporen op neerstrijken. De gevoeligheid van mens, dier en plant is verschillend. Het ligt eraan of er vatbaarheid s voor de betreffende soort schimmel en in het algemeen is die vatbaarheid groter naarmate dat organisme verzwakt is. De Helminthosporium is een wereldwijd bekende schimmelfamilie, waarvan er verschillende soorten bestaan. En daarbinnen ondercheiden we nog ‘stammen’, die een verschillend besmet tingsgevaar betekenen voor bepaalde plantensoorten en rassen. Welnu, de schimmel waar wij verleden zomer mee te maken kregen orgt al tientallen jaren rondom het Alpengebied voor problemen. n 1996 was er een ‘haard’ in de buurt van Graz, in 1999 bij Linz en n 2001 boven Salzburg. Ook in het stroomgebied van de Rijn, deed de schimmel in 1996 schade.
We weten dat schimmelsporen vrijkomen onder droge, warme omtandigheden. Op dagen dat we elkaar zeggen; “wat is het nu toch mooi weer”. De wind voert de sporen mee en bij voldoende thermiek in de lucht, kunnen deze sporenwolken een grote hoogte beeiken en met de ‘bovenwinden’ honderden kilometers meegevoerd worden. Ze bereiken dan toch eens een landstreek waar het minder mooi weer is, waardoor daar de sporen weer aan de grond komen. Het meest kwetsbaar is een nat gewas. Zolang de dauw er op ligt, hechten sporen zich gemakkelijk aan de bladeren. Wel moet het voldoende lang nat blijven. Regent het, dan komen sporen die op de grond liggen met het opspattende water op de plant. Vanuit deze eerste besmettingen ontwikkelt de schimmel zich en vormt opnieuw sporen die het omringende gewas besmetten.
Je moet weten, dat de Helminthosporium-schimmel hier al jaren ondwaart. Maar het weer was meestal niet zo, dat de schimmel ich vroeg in het groeiseizoen van de maïs kon ontwikkelen. Soms, aat bij de afrijping van de maïs. Vaak nooit, omdat het dan reeds te koud was geworden. Vaak werd de schimmelaantasting ook aangeien als ’’het afrijpen van de maïs’’. Van opbrengstderving kunnen we bij zo’n late aantasting al niet meer spreken. n berggebieden, heeft men vaker zulk warm en vochtig weer, oals wij afgelopen jaar. Daar ziin vaker problemen. Door stress verzwakte planten en/of als de plant geen tolerantie voor de schimmel in zich heeft, dan is het raak.
Het meest in het oog springt de besmetting die grote grijsbruine vlekken over de lengte van het blad maakt. Een andere variant maakt een boel kleine vlekjes op het blad. Let wel op. Vaak wordt Helminthosporium-aantasting bij de observatie onder de normale afrijping en bladfusarium gerekend, omdat men deze niet van elkaar heeft leren onderscheiden. In elk geval; ook deze schimmel breekt het bladgroen af. Als een groot deel van de topbladeren daardoor bruin geworden is, stopt de productie van assimilaten en dus ook de vorming van suikers en zetmeel. Opbrengst en voederwaarde nemen niet meer toe. Gebeurt dit in de vroege nazomer-tijdens de bloei, dan kan er van reële opbrengstderving sprake zijn. Dit jaar kwam de aantasting op een aantal percelen bij ons vrij vroeg, maar om echt grote schade te doen, nog vrij laat. Van opbrengstderving was daarom meestal ook nauwelijks sprake. Waar wél van grote schade gesproken kon worden, moet men zich afvragen of de schade door de stress komt die vooraf ging aan de schimmelaantasting, danwel door de schimmel die erna kwam. Schrik in de benen, of jagen de verkopers je de schrik aan Nu wij voor het eerst plaatselijk ernstig met Helminthosporium te maken hadden, is de vraag, of dat ons volgend jaar weer kan overkomen en wat je kunt doen om het af te weren. Problemen krijgen we alleen onder bepaalde omstandigheden. Eerst moet het weer er naar zijn in de zomer (vochtig en warm zoals afgelopen jaar). Tweedens, moet het maïsgewas verzwakt zijn door stress tijdens het vroege groeiseizoen (mei, juni, juli). Ten derde moet het gewas/het ras zelf een laag tolerantie niveau hebben. De eerste factor hebben we niet in de hand. Maar de kans dat dit zo zal zijn, is heel beperkt. Wat de tweede factor betreft: Zorg voor een goede structuur, goede vocht- en nutriëntenhuishouding. Dus zorgen voor weinig stress. De derde factor ligt in de handen van de kwekers. Let hier wel op. Laat afrijpende rassen behouden lang hun vitaliteit en dus hun weerstand, maar hebben op het eind niet voldoende zetmeelopbrengst. En dat is nu juist waarom we maïs telen ... . Er zijn vele tolerante rassen die ook nog de top zetmeelopbrengst geven en die tijdig rijp zijn. In de opbrengstcijfers van afgelopen jaar zijn de nadelige invloeden van aantasting reeds meegenomen. En dan nog wat : We weten dat schimmels overwinteren op stoppelresten. Dus de gewasresten goed onderwerken en laten verteren. Kwekers uit Duitsland hebben in hun kweekprogramma al lang rekening gehouden met gevoeligheid. Rassen met meer weerstand tegen de schimmel gaven betere opbrengstresultaten en kregen betere plaatsen op de officiële lijsten. De rassen die wij hier telen zijn gericht op koude tolerantie, sterke jeugdgroei en vroegrijpheid en voederwaardeopbrengst onder onze omstandigheden. Helminthosporium-tolerantie was voor ons geen item. We kennen hiervoor geen screening en dus ook geen tolerantie-niveaus. De weersomstandigheden in de komende jaren zullen ons leren of het nodig is. Echter, de fysio’s waar wij mee te maken krijgen kunnen heel andere zijn dan die in Zuid Duitsland. Ook de schimmel past zich aan. Tolerantie-niveaus zullen we dus regionaal moeten vaststellen. De opbrengstniveaus zullen heel snel de gevoelige, of niet genoeg opbrengende rassen, er uit screenen. Laat je daarom niet ‘brainwash’en met het verhaal dat je het risico moet beperken door adhoc te kiezen voor het énige tolerante ras en wel vaak met een hele late afrijping en te weinig zetmeelopbrengst. Volg de zetmeelopbrengst- of korrelopbrengst-cijfers. U hebt dan in ieder geval wat u nodig hebt: Het rendement!
Amball_215x285
17-12-2007
15:24
Pagina 1
(Zeer) Vroege silomaïs, CCM/geplette maïs, droge korrelmaïs
Energie zonder grenzen! Amball FAO 220
Omdat dit ras: • vroegrijp is (fao 220) • super jeugdgroei heeft (9) • de hoogste korrelopbrengst/ha als korrelmaïs heeft (112 bron PPO-Rassenlijst) • de hoogste zetmeelopbrengst per ha geeft (112) • zeer goede Stay-green is (8,5) • zéér oogstzeker is.
De meest universele maïs met de hoogste zetmeelopbrengst!
www.kwsbenelux.com
KWS Benelux BV
Seeding the future
E
..
D d b ve M n V w W E H co de
T
O go W ‘m zo -v bl oo he ti ti M ge -r E de Z ee en je D ra In la D ko D vo le af D vr
E br ‘n W Ve
Een andere kijk op de uitkomsten
... tijdig afgerijpte rassen winnen het
De uitkomsten van het vergelijkend rassenonderzoek in de maïs in België en Nederland zijn weer afgerond. Met belangstelling neemt de praktijk kennis van de aanbevelingen die hieruit voortkomen. Maar, het juist lezen en de juiste conclusies trekken is nieteenvoudig. De inzichten veranderen. Vroeger teelden we nog voornamelijk snijmaïs, tegenwoordig komt de korrelmaïs meer in de belangstelling. Wat wil je ook, met zulke veevoerprijzen? Energie, zetmeel! Daar gaat het om. Hoeveel kilogram zetmeel oogst je per hectare? Een correct antwoord op die vraag; daarop is het rassenonderzoek niet helemaal toegesneden.
Meerjarige resultaten zijn dus de beste beoordelingsbasis. De hoge veevoerprijzen van tegenwoordig maken de zetmeelopbrengst in de silomaïs de doorslaggevende, winstbepalende factor. Maar, waar kunnen we de potentiele zetmeelopbrengst van een ras het best aflezen? Officiële maïscijfers
Komen we bij de inrichting van het rassenonderzoek. Kwekers en degenen die hun rassen vertegenwoordigen in onze landen mogen rassen aanbieden voor beproeving om op de rassenlijst te komen of voor het cultuurwaardeonderzoek om een plaats te krijgen op een van de ‘officiële’ rassenlijsten. Er zijn verschillende lijsten. En niet ieder evalueert de rassen op dezelfde basis. Ze hebben een verschillende waarde voor de landbouwer. Voor de melkveehouder, varkenshouder geldt zetmeelopbrengst als de belangrijkste rendementsfactor. Maar, waar kunnen we de opbrengst potentie aflezen? Nauwelijks in de proefveldresultaten van silomaïs. Dan zeggen de Tegenstelling resultaten van de beproeving van korrelmaïsrassen ons veel meer. Om tot de juiste conclusies te komen, moeten we eerst het geheel Díe cijfers hebben directe waarde voor de rassenkeuze voor silomaïs. goed analyseren en onder ogen zien wat dát betekent. We onderscheiden vroege rassen en late rassen en dikwijls ook nog In het rassenonderzoek wordt de snijmaïs geoogst terwijl die voor een deel nog niet de maximale midden’ vroege bij de maïs. ‘Vroeg’, zetmeelopbrengst en drogestofopzou moeten betekenen, dat de plant brengst heeft bereikt. Die rassen verhoudingsgewijs- vroeg in de worden dus ‘ondergewaardeerd’. bloei komt, dus vroeg ‘vrucht’ zet en Ook het onderscheid in vroegrijpook vroeg ‘rijp’ zal zijn. Vroegrijpheid wordt meestal gemaakt op baheid geeft zekerheid van de benutsis van het drogestofgehalte van de ing van de zetmeelopbrengs-potengehele plant. Maar, is dat praktisch ie die een maïsras heeft. wel nuttig? Maar, zulke planten zijn in het alKijk bijvoorbeeld naar de ‘middengemeen klein van stuk en de kolf is vroege’ groep. Daarbinnen vallen relatief- ook klein. rassen die in de korrel wat later rijp En, zoals ‘Cruijff’ al zei; ‘elk voorzijn dan de wat vroeger rijpende deel heb z’n nadeel’. rassen. Dat komt er in het overzicht Zo’n ‘vroege’ maïsplant geeft zeker 33 Eurocent/kg niet uit. een tijdig rijp gewas. Maar ‘massa’ Eigenlijk gaat het toch hoofdzakeen ook top-zetmeelopbrengsten kun lijk om de potentie zetmeel te produceren. e van zo’n gewas in het algemeen niet oogsten. Daarom is er in de praktijk ook belangstelling voor wat ‘latere’ In de praktijk hebben telers zo langzamerhand geleerd hoe je de assen. n dezelfde week gezaaid, zien we dat planten van een ‘later’ ras rijpheid van het maïsgewas beoordeelt. Het bekende verhaal van de anger in de vegetatieve groei zitten. De bloei komt er pas later in. ‘melklijn’ die onderin de korrel moet zijn gekomen en als het kan, Deze planten worden dus forser -de ‘fabriek’ is groter- voordat de het ‘zwarte puntje’ onderin de korrel. Voor de maximale zetmeelopbrengst, moet je daar wél komen. Dat kolfzetting plaatsvindt en de zetmeelproduktie begint. De grotere kolf moet echter wel ‘gevuld’ kunnen raken. Er moet zou ook voor het proefveld moeten gelden. voldoende tijd (warmte en zonuren) zijn om zover te komen. Al- Dat is momenteel niet zo en daarom is de voederwaarde opbrengst een dán krijgen we meer kg zetmeel per hectare. En dat is maar en de weergave van de voederwaarde zoals die vaak wordt aangegeven voor discussie vatbaar. De voederwaarde blijkt in de praktijk afwachten. Dát is de tegenstelling; de impasse waar we mee te maken hebben; anders uit te komen dan de uitkomsten van het rassenonderzoek voorspiegelen. Eigenlijk kunnen we uit de snijmaïs proefveldresultavroegrijpheid tegenover zetmeelopbrengst. ten alleen de totale drogestofopbrengsten gebruiken. Een boer maakt dus zijn afweging; tussen potentiele zetmeelop- En dan nog is zelfs dat discutabel. Want, laat je in een proef de iets brengst en de kans van ‘niet rijp worden’. Niet rijp worden, betekent latere rassen of de Stay-Green rassen wat langer staan, dan zijn de niet de maximale hoveeelheid zetmeeelopbrengst per hectare’. opbrengst en voederwaarde daarvan duidelijk beter. Daarom zou het beter zijn in het onderzoek ieder ras pas te oogsten Waar we dan uitkomen, is de vraag? als de korrel een ds gehalte van 60% of meer heeft bereikt. Veel zal afhangen van de ervaringen in de afgelopen jaren. KWS_ADV_Korrels_215x145
17-12-2007
15:22
Pagina 1
Je produceert het zelf of… je moet het duur kopen!
ZETMEEL
Of, als het om silomaïs gaat- de totale plant een ds-gehalte tussen de 35% en 38% heeft bereikt. De ‘rijpheid’ zouden we het best -ook in het onderzoek- aflezen aan het moment dat het zwarte puntje onder aan de korrel verschijnt.
Grafiek
Het interessante van een grafiek is, dat je al die gegevens van een roep rassen daarin in één oogopslag bij elkaar ziet. Mijn vriend Roeland maakt elk jaar grafieken van de uitkomsten van het rassenonderzoek bij de vijf instellingen die wij in onze landen kennen. Op de volgende pagina’s vindt u een dozijn van die grafieken. Op de taande Y-as; de opbrengst of zetmeelopbrengst, op de liggende Xs; het oplopend drogestofgehalte.
Bij korrelmaïs ziet men heel duidelijk het effect van ‘vroegrijpheid’ op de korrelopbrengst. Zie de rode lijn in de grafiek. De beste rassen iggen daar boven. Hoe vroeger rijp de maïs, des te lager de opbrengst. Omdat ds-gehalte van de korrel en redelijk goed beeld geeft van de werkelijke vroegrijpheid van de maïs en omdat praktisch alle maïs wordt geoogst na de fysiologische rijpheid (zwart puntje;=60% ds) s dat goed.
Bij silomaïs is de relatie tussen vroegrijpheid -op basis van het drogestofgehalte van de hele plant- en (zetmeel-)opbrengst een stuk minder duidelijk. Dit doordat vele rassen bij de oogst op het proefveld fysiologisch nog niet rijp waren en sommige wel. Het geeft op zo’n moment niet echt de potentie aan opbrengst en voederwaarde weer, maar slechts de feitelijke opbrengst op dat moment. Enkele dagen later kon de opbrengst er heel anders uitzien. De silomaïs-proeven die geoogst zijn met een ds gehalte van de totale plant tussen de 35 en 37%, komen het kortst bij de werkelijke waarde. Deze vaststelling pleit ervoor dat we wellicht beter naar een systeem kunnen gaan, waarbij de potentie aan zetmeelopbrengst wordt gemeten en waarbij de korrelrijpheid wordt vastgesteld. Maken we daarbij onderscheid in ‘dry down’ en ‘stay-green’ rassen en onderkennen we de ziekte toleranties/resistenties van de rassen, dan zijn we wellicht op het goede pad ... . Ook met de snijmaïs proeven. ‘Dry-down’ & ‘Stay-green’ Vroeger hadden we in onze landstreken voornamelijk maïsrassen die je voor silomaïs ‘op tijd’ moest oogsten wanneer de plant zelf
aa de In pl T
H ee N en m ra K ho ze O sl di pl D ui en
Re ke
D kt op in Ie an m
In ge fa D vo te he te Je zo
D m
an het verwelken toe was. Je hoopte dan maar dat intussen ook de kolf behoorlijk afgerijpt was. ntussen hebben kwekers ons ook verblijdt met rassen waarvan de plant nog in de vitale fase is, terwijl de kolf al afrijpt.
Triomf van de vroege rassen
komt uit de extra planten per ha. In dit blad leest u zelfs in een bedrijfsreportage over maïskolvenschroot dat men op 30 cm rijenafstand zaait en 33 cm in de rij. Het is een onderwerp, waar u uw gedachten eens over moet laten gaan.
Het hele verhaal wat hierboven staat bijeen genomen, kom je tot en conclusie. Nu wij tegenwoordig zozeer gericht zijn op het oogsten van zetmeel n het er al lang niet meer zozeer om gaat om de grootst mogelijke massa ruwvoer te oogsten, groeit de voorkeur voor tijdig afrijpende assen. Rassen met een FAO in de korrel van 240 of minder Kleinere planten, met kleinere kolven, maar, welbeschouwd een hoger kolfaandeel in de oogst. Verhoudingsgewijs krijg je meer etmeel. Om ook aan de hoeveelheid zetmeel per hectare te komen, is er een limmigheidje. Je zaait meer planten per hectare van een ras dat die ‘stress’ toestaat. Ervaring met het ras OHIO leert dat 10% meer planten ongeveer 7% meer zetmeel opbrengt per hectare. Daarmee komen we terug op praktische benaderingen die eerder uitgeprobeerd zijn, zoals ‘Delta’-zaaien, op 50 cm rijenafstand zaain. Ook daarvan is bekend dat de meeropbrengst voor tweederde
Relatie opbrengst (korrel / restplant) – vroegrijpheid, afhanelijk van het groeiseizoen
De grafiek hiernaast geeft een beeld van hoe het relatieve karater van de opbrengst en de voederwaarde (zetmeelgehalte) ten opzichte van de vroegrijpheid van maïsrassen is. En welk een nvloed de aard van het groeiseizoen daarop heeft. eder jaar is anders en voor ieder jaar hebben we daardoor een andere optimale vroegrijpheid (fao van de korrel), om de maximale zetmeelopbrengst per hectare te bereiken.
n 2006 hadden we het best een maïsras met een fao 260 of 270 gezaaid voor snijmaïs. In 2007 moesten we niet meer hebben dan ao 240 in de korrel voor silomaïs. Diegenen die latere rassen hebben gezaaid, hebben misschien voor het oog een mooie, nog groene massa kunnen oogsten. Echer, de drogestofopbrengst en ook de zetmeelopbrengst evenals het zetmeelgehalte en dus de werkelijke voederwaarde zal sterk egenvallen. e kunt dat ook terugzien in de resultaten van het rassenonderoek.
De grafiek geeft aan wat de optimale vroegrijpheid voor voedermaïs is (maximale hoeveelheid zetmeel per hectare).
Dat wordt bepaald door de lengte van het groeiseizoen (temperatuur en aantal uren zonneschijn). Met vele uren zonneschijn en hoge temperaturen kunnen we ook latere rassen met een grotere ‘fabriek’ (=restplant) en grotere kolven goed afgerijpt krijgen (zie rode lijn). Dat was het geval in 2006. Met weinig uren zonneschijn en lage temperaturen kunnen we alleen vroege rassen met kleinere’fabriek’ (=restplant) en kleinere kolven goed afgerijpt krijgen (zie blauwe lijn). In een normaal jaar zitten we in de grafiek op de oranje lijn. Dat was het geval in 2007. Zo moet je ook de jaarcijfers van het afgelopen rassenonderzoek evalueren. Hoe verliep de temperatuur in dat groeiseizoen en hoeveel zonuren heeft het gewas gehad? Alleen met die kennis van zaken kun je een juiste rassenkeuze maken voor 2008.
Eenjarige cijfers
G
Sil
M Eenjarige cijfers
M
1
Eenjarige cijfers
M
DLV korrelmaïs Meerjarige cijfers
DLV korrelmaïs Eenjarige cijfers
Duitse rassenlijst Eenjarige cijfers
Eenjarige cijfers
G
Sil
M Eenjarige cijfers
M
1
Eenjarige cijfers
M
Grafieken
Belgische rassenlijst
lomaïs
Meerjarige cijfers Nederlandse rassenlijst
Meerjarige cijfers
Meerjarige cijfers
DLV silomaïs Noord Nederland
DLV silomaïs vroeg Meerjarige cijfers
DLV silomaïs middenvroeg Meerjarige cijfers
Eenjarige cijfers
Eenjarige cijfers
Eenjarige cijfers
Eenjarige cijfers
Eenjarige cijfers
Eenjarige cijfers
Eenjarige cijfers
Eenjarige cijfers
Eenjarige cijfers
Eenjarige cijfers
Zaaizaadontsmetting
Maïs, dat is wel de grootste teelt in onze landstreken. Aan de benodigde zaaizaadontsmetting is dan ook wel alle aandacht besteed. Natuurlijk zijn alle plagen en kwaden die een aanval op het zaaisel kunnen doen wel n kaart gebracht. Dat betekent dat al het zaaizaad zonder mis een behandeling krijgt tegen schimmelinfecties. Daar is verder geen gesprek over, dat is ‘standaard’.
Maar, dan zijn er nog plagen die van streek tot streek verschillen en deels afhankelijk zijn van waar het perceel ligt waar gezaaid gaat worden. De bescherming in dit verband is een keuze die aan de eler wordt overgelaten. Het is dan ook een vaste vraagstelling in het verkoopgesprek.
Praktisch ligt de keuze in de toepassing van Mesurol of Gaucho. Om het nog eens goed in beeld te krijgen gingen we op bezoek bij Bayer Crop Science, waar we in gesprek kwamen met Ir. Hans Perdieus, specialist zaadbehandeling.
Het zijn vooral dierlijke parasieten die schade doen”, zegt Perdieus. De meeste schade komt van ritnaalden. Het optreden daarvan is dikwijls pleksgewijs. Van perceel tot perceel kan de bezetting met itnaalden ook heel verschillend zijn. Uit ervaring weten we dat gescheurd grasland veel schade kan opleveren. Ook land wat braak gelegen heeft soms. Ritnaalden kunnen het aantal planten per hecare flink onderuit halen. Vlak voor en na opkomst wordt de meeste schade aangebracht. Voor zover het wegvallen van planten gelijkmatig over het perceel verdeeld is, maken de resterende planten gebruik van de vrijkomende ruimte en is de opbrengstderving minder groot dan wanneer de schade echt pleksgewijs optreedt en er hele gaten in het gewas openvallen. In extreme gevallen kan de schade oplopen tot meerdere tientallen procenten oogstderving. Wie een perceel heeft met verhoogd risico doet er zeker goed aan maatregelen te nemen. Een zaadbehandeling is daarvoor eigenlijk de enige praktische mogelijkheid. Breedwerkende middelen om tegen de ritnaalden te spuiten zijn er niet meer. Zaadbehandeling is de enige oplossing in de toekomst. Daarmee is de uitval sterk terug e dringen. Afhankelijk van de bezetting met ritnaalden van het betreffende perceel. Bij een ‘gemiddelde’ druk is zaadbehandeling effectief te noemen. Het vergt geen extra werk van de teler. Het product Gaucho is daarvoor toegelaten in Nederland en België. Het heeft een goede tot zeer goede werking op ritnaalden. Duitsland heeft een nieuw middel toegelaten ter vervanging van Gaucho. Natuurlijk mogen we daar van een betere en bredere werking in de zaadbehandeling verwachten. De toelating in België en Nederland laat nog even op zich wachten. Dat neemt niet weg dat hier zondermeer het in Duitsland met het nieuwe middel behandelde zaaizaad wordt toegelaten. Het kan zich dus voordoen dat zaaizaad afkomstig van Duitse kwekers of handelshuizen de nieuwe behandeling heeft gekregen.
Een tweede parasiet waar we in de praktijk rekening mee moeten houden is de fritvlieg. Vooral vroeg in het seizoen doet die zijn schade. Het groeipunt van de plant wordt aangetast. Er treedt misvorming van de plant op. Later in het seizoen vindt de builenbrand juist daar toegang tot de levenssappen van de plant. De plant krijgt een tweede aanval te verduren. De fritvlieg wordt voor 100% bestreden met de huidige zaadbehandeling met Gaucho. Daarnaast kennen we Mesurol als zaadontsmettingsmiddel. Mesurol heeft ook een goede nevenwerking op fritvlieg. Niet perfect, maar bij een lichte aantasting bijna altijd voldoende. Een derde parasiet is bladluis. Het is onderhand tien jaar geleden dat we daarmee een belangrijk schadebeeld in de maïs hadden. Bladluis geeft zuigschade en als het er veel zijn telt dat toch op. Vroeg in het seizoen geeft het nogal wat groeiremming.
Zaaizaadkwaliteit Al sinds 1932 ziet de overheid in Nederland erop toe dat boeren goed zaaizaad en pootgoed gebruiken. Immers, het uitgangsmateriaal is als eerste bepalend voor de kwaliteit van het geoogste product. Er gelden dus normen voor de kwaliteit van de in de handel gebrachte zaaizaden en ander uitgangsmateriaal voor landbouwgewassen. Inmiddels ook ‘Europees’. We zijn hier intussen zo vertrouwd mee geraakt, dat eigenlijk niemand zich afvraagt of het zaad dat hij besteld heeft straks wel behoorlijk zal opkomen. Jarenlange -goede- ervaring heeft ons op dit punt helemaal gerustgesteld.
Toch is het goed nog eens vast te stellen, waarop u kunt vertrouwen, waarop u kunt rekenen. Dus, op visite bij Max Soepboer, senior specialist Keuringsbeleid & Inspectiesystemen van de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen; de NAK. Soepboer was wat verwonderd dat ik voor deze boodschap bij hem kwam, want; “Alle zaaizaad voor maïs wordt in het buitenland vermeerderd”. Daar heeft de NAK niets mee van doen. Vooral in Frankrijk en Hongarije vindt de vermeerdering plaats en de keuringsdiensten daar beoordelen de kwaliteit volgens hun landelijke normen, die niet onderdoen voor de Europese. Vroeger kwam er ook nog zaaizaad uit Amerika, maar sinds de Europese aarzeling om ‘genetisch gemodificeerde organismen’ in de voedselketen op te nemen, is dat afgelopen. Rasechtheid en raszuiverheid Allereerst wordt gekeurd op rasechtheid en raszuiverheid. Perslot heeft u uw eigen voorkeur voor een bepaald ras weloverwogen. Dan wil je niet met wat anders opgescheept worden. Daarom moet elk ras zijn bijzondere eigen kenmerken hebben, waarmee het ras zich van andere onderscheidt. In officieel onderzoek worden van elk ras de raskenmerken vastgelegd en aan de hand daarvan wordt het ras ‘te velde’ beoordeeld. Daarbij wordt ook nauwkeurig gekeken, dat er geen ‘vreemde’ planten in het gewas staan, met name maïs die niet
E w do ku E M to G zi de w zu
E bi da
aa O ge m In te te bi zi re ee ge be
Z
N sc ka de ve m O za vo no 15 no br dr n
K
W da je da m E be ko V kr ‘o In om en ge
Een bladluisbesmetting kan ook uit de hand lopen en dan spreken we van ‘Toxemiase’. Een optelsom van virussen en gifstoffen die door de luis in de plant gebracht worden in een vroeg groeistadium kunnen desastreus zijn. Zeker onder koude, natte omstandigheden. Er kunnen dan gele strepen en gleuven in het blad komen. Maïs herstelt zich in het algemeen goed, maar bij zo’n aanval heb je och belangrijk drogestof verlies. Gaucho kennen we van het gebruik tegen luis in bieten. In de maïs zien we een goede werking tot in het achtblad-stadium. Maar komen de luizen in juli, augustus, dan zal een zaadbehandeling weinig uitwerking meer hebben. Krijg je een latere invlucht van luizen, dan zul je dus een bespuiting daartegen moeten doen.
Gaucho is daarvoor niet een specifiek middel, maar er is niet veel anders op de markt tegen emelten. Het hangt ook wat af van het type grond, hoe de werking van een zaadbehandeling is. Mesurol was een tijdje niet toegelaten in Nederland, maar, nu weer wel. Het wordt primair gebruikt als vogelweer, tegen fazanten, maar ook tegen kraaiachtigen (roeken, kauwen en kraaien) en duiven. Die kunnen enorme schade doen in pas ingezaaid maïsland. Mesurol fungeert ook wat als insecticide.
Er kunnen nog wel eens andere parasieten optreden. Emelten, bijvoorbeeld. Een zaadontsmetting kan een redelijke uitwerking daarop hebben.
Je hebt met Mesurol een basisbescherming. Gaucho kost wat meer en beschermt meer. Bij de verwachting van ritnaalden heb je het nodig. Telers die gewoon een top-bescherming willen hebben en zoveel mogelijk risisco’s uitsluiten kiezen Gaucho. Het is maar, hoeveel parasietendruk je de afgelopen jaren ervaren hebt.
aan de omschrijving van het aangegeven ras voldoet. Omdat maïs een kruisbestuiver is, wordt ook de ‘belending’ vastgesteld. Er mogen binnen een afstand van 200 meter geen andere maïsplanten staan. De zogenaamde ‘isolatie’-afstand. n het kader van de Europese normen wordt bij maïs niet naar zieken in het gewas gekeken. Het staat overigens de individuele lidstaen van de EU vrij om dienaangaande wel eisen te stellen. Frank rijk, bijvoorbeeld, heeft in de keuringseisen staan: ‘De aanwezigheid van ziekte(n) die de waarde van het zaad kunnen verminderen, kan een eden zijn voor afkeuring’. Dat is dus een algemene regel, die voor een bepaald gewas nader gespecificeerd kan worden. Treden er gevaarlijke ziektes op die met het zaad overgaan, dan wordt zo’n bepaling in werking gesteld.
alle betrokken landen een overeenkomstige betekenis hebben. We mogen ons wel bedenken dat het nogal een kritisch gegeven is, 90% kiemkracht. Stel dat onze kinderen op school zo streng beoordeeld zouden worden. Kwekers en vermeerderaars hebben dan ook geleerd om zoveel mogelijk de zaaizaadpartijen bij de oogst apart te houden. Zeker in jaren waarin de afrijping of het duizend korrelgewicht mochten tegenvallen, houdt men de oogst van verschillende percelen zoveel mogelijk apart. Daarmee heeft men de mogelijkheid in huis om, nadat de kiemkrachttesten zijn gedaan de partijen zodanig op te mengen dat men zoveel mogelijk zaad overhoudt wat aan de eisen voldoet. Wanneer er beperkt zaaizaad beschikbaar is, kan daar veel aan gelegen zijn.
Zuiverheid en vochtgehalte
De situatie in België is identiek aan de Nederlandse De internationale regelgeving Na de oogst wordt het zaaizaad ‘ge- situatie. Er is geen productie van maïszand maar de geeft aan dat het kiemkrachtschoond’. Bij maïs is dat niet zo’n groot kwaliteit van het gecertificeerd materiaal wordt sys- onderzoek bij een omgevingskarwei, want stukjes spil en blad en an- tematisch gecontroleerd door de regionale certifice- temperatuur van 20oC tot 30oC dere verontreinigingen zijn makkelijk te ringsdiensten (in Vlaanderen de afdeling Productkwa- moet plaatsvinden. Onder de verwijderen. De ‘mechanische zuiverheid’ liteitsbeheer van het Agentschap voor Landbouw en omstandigheden waaronder in Visserij). onze klimaatzone gezaaid moet moet op 98% gebracht worden. Om een goede bewaarbaarheid van het In Vlaanderen worden de kiemkrachtsbepalingen uit- worden, heeft het dus voorkeur zaaizaad zeker te stellen, schrijft de EU gevoerd op het Laboratorium voor zaadontleding van de om voor de laagste temperatuur voor dat de lidstaten nationaal een vocht- afdeling Product-kwaliteitsbeheer; sporadisch worden te kiezen. Een kiemkrachtbepanorm stellen. In Nederland ligt deze op er ook op vraag van verdelers van zaaizaad ‘cold testen’ ling bij twintig graden, in plaats 15% en in Frankrijk, bijvoorbeeld, is de uitgevoerd; gemiddeld een tiental per campagnejaar, van dertig. Dit is dus wel een aspect waar norm 14%. Dat kan dus de noodzaak mee- meldt Gilbert Crauwels, verantwoordelijke, ons. de gebruiker van het zaaizaad bij brengen om het ruwe geoogste zaad te drogen. Dat moet met voorzichtigheid gebeuren om de kiemkracht stil mag staan. Is de kiemkracht bepaald bij hoge of lage temperatuur? niet aan te tasten. Maar, in het voorjaar kan het nog lang bar koud zijn voor een maïsKiemkracht, kiemenergie, ‘cold test’ zaadje. En, toch willen wij vroeg zaaien. Voor boeren die het onderWanneer je maïs zaait, wil je wel dat zoveel mogelijk zaden inder- ste uit de kan willen halen is er de cold test. Heb je het gewenste ras daad opkomen. Het gaat om het aantal planten per hectare. En gekozen en wil je weten of je zaad kunt krijgen waarmee je het kunt e wilt ook dat er straks een regelmatig gewas staat. De EU heeft riskeren echt vroeg te zaaien, vraag dan een cold test. daarom voorgeschreven dat 90 van de honderd zaden moeten kie- In het laboratorium wordt een monster gedurende 18 dagen bij 8,5oC te kiemen gelegd in grond, afkomstig van een maïsperceel. men. En je wilt als teler dat die kiemplanten allemaal in een kort tijds- Na 18 dagen wordt er geteld en de temperatuur gaat naar 28oC en bestek verschijnen. Geen tweewassigheid, als het even kan. Dat drie dagen later wordt nog eens geteld. Zo krijg je dus een ‘natuurgetrouw’ beeld van de kiemkracht en de komt dus aan op ‘kiemenergie’. Van alle zaaizaadpartijen worden monsters genomen die op kiem- kiemenergie van het zaad wat jij besteld hebt, in grond die de gangkracht getest worden in het laboratorium. Daarbij wordt het aantal bare schimmels en ziekten bij zich draagt. “Het aantal cold testen dat de NAK jaarlijks uitvoert is wisselend”, opgekomen’ plantjes geteld na 7 dagen. n sommige gevallen wordt ook al na 4 dagen een telling uitgevoerd zegt Soepboer, “drie jaar geleden deden we 300 cold tests, eerverom de ‘kiemenergie’ te bepalen. Voor bepaling van de kiemkracht leden jaar 10 en vorig jaar 50”. en kiemenergie bestaan er internationaal overeengekomen en gevalideerde methodieken, zodat ‘kiemkracht’ en ‘kiemenergie’ in We hadden de laatste jaren ook niet veel winter.
Vlaamse overheid regelt derogatie
Het ziet er naar uit dat maïstelers in Vlaanderen dit nieuwe jaar voor 50.000 hectare maïs toestemming kunnen verkrijgen om op zandgrond 250 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare te gebruiken, in plaats van 170 kg, wat de norm is volgens de Europese nitraatrichtlijn. Daarbij gelden dan wel nadere bepalingen. Zo zal de maïs in combinatie met gras geteeld moeten worden. Want de regeling voor een verruimde stikstofgift s getroffen voor percelen met gewassen met een lange groeiperiode en een hoge stikstofopname.
Door een uitspraak van het Europese Hof, een paar jaar geleden, werd de Vlaamse overheid genoodzaakt toe te geven dat heel Vlaanderen een ‘kwetsbaar gebied’ is, in termen van bodembesmetting met nitraten. Daarmee werd ook in Vlaanderen de zwaarste beperking van het gebruik van stikstof voor de bemesting van landbouwgewassen geldig die in Europa uitgevaardigd is. In vele andere Europese landen zijn die aanwijzingen inmiddels gegeven. Maar, met de nodige wetenschappelijke onderbouwing, is het mogelijk om ‘derogatie’ te verkrijgen. Een aanvraag daartoe is begin verleden jaar bij de Europese Commissie ingediend. Het ‘Europese Nitraatcomité’ oordeelt over zo’n aanvraag en 6 november jongstleden adviseerde het Comité gunstig aan de Commisie, zodat het vrijwel zeker is dat met het nieuwe jaar de derogatie geldt. Dat zal dan tot en met 2010 het geval zijn. Daarna ziet men verder.
Liberaal
Hoe vreemd het ook moge klinken met zo’n strenge regel, het verkrijgen van derogatie is een tamelijk liberale aangelegenheid. In die zin, dat elke overheid naar de omstandigheden van de landbouw in haar eigen gebied, zelf nadere voorstellen mag doen voor de inriching van de voorwaarden die bij de derogatie worden gesteld. Zo valt het op, dat de derogatie in Vlaanderen ‘per perceel’ aangevraagd moet worden, dus niet noodzakelijk voor het hele bedrijf behoeft te gelden. Zo valt het ook op, dat niet alleen rundveemest in de regelgeving valt, maar ook de dunne fractie van varkensmest. Dit laatste zal een belangrijke stimulans zijn voor de be- en verwerking van varkensmest, waarbij de ‘dikke’ fractie wellicht interessanter wordt voor biogasproductie, of om opgewerkt te worden tot een gelijkwaardige kwaliteit met die van kunstmest.
De verhoging met 80 kg van de stikstofgift uit dierlijke mest geldt allereerst voor grasland. En de teelt van maïs, na een snede gemaaid gras is daarmee gelijkgesteld. In sommige publicaties leest men ook over de teelt van maïs met gras als ondervrucht, die dan als vanggewas overwintert. Een verhoging met 30 kg stikstof uit dierlijke mest wordt toegetaan op wintertarwe met nadien een vanggewas en voor suikerbieten en voederbieten. Tegenover deze verhogingen van de toegelaten stikstofgift uit dierijke mest, staat een beperking voor de totale stikstofgift op zandgrond met 15 kg stikstof per hectare voor voederbieten, wintertarwe met een vanggewas en maïs voorafgegaan door een snede gras. Voor vier jaren zullen deze gegevens voor stikstof gelden. Voor fosaat voorziet de regeling in een geleidelijke teruggang van de giften op percelen met gras + maïs; van 95 kg/ha in 2007 naar 90 kg in 2008 en 85 in 2009 en 2010. Datzelfde geldt voor de derogatiegewassen wintertarwe met vanggewas en voederbieten. Voor gras en suikerbieten veranderen de P getallen niet.
‘G
H ne H da to W lij E ce da H in
Bij deze regelgeving gaat men uit van ‘goede landbouwpraktijken’. Dat wil zeggen, dat de bemesting wordt afgestemd op de behoefte aan nutriënten van het gewas wat geteeld gaat worden, rekening houdend met de bodemeigenschappen van het perceel.
‘Optimaal telen met miner
Het Europese mestbeleid wordt steeds nijpender. Op de armere zandg tekortschietende voeding van maïsgewassen optreden. En ‘stress’ bete Hoe gaan we daarmee om in de praktijk? In Nederland hadden we het ‘Mineralen aangiftesysteem’ in het kader methode om overdadige bemesting te voorkomen; dachten we. Maar d over en de Europese rechter veroordeelde het systeem. Met ingang van 2006 kregen we een nieuw systeem. Nog rigoreuzer in Hoe moeten we daar nu in de praktijk mee omgaan? We vragen het Pe der bij LTO Nederland voor mest- en mineralenbeleid.
“Het wordt inderdaad wel erg drastisch”, zegt Brouwers. De flexibiliteit in de bemesting is met ingang van het nieuwe beleid in 2006 verdwenen. De nieuwe regelgeving moest onder tijdsdruk geformuleerd worden. Dus, er kwamen veel ‘generieke’ normen. Zonder rekening te houden met bijzondere omstandigheden. Er wordt hoegenaamd geen onderscheid gemaakt. Forfaitaire normen. “In de melkveehouderij zijn we er dan nog in geslaagd de ‘bedrijfsspecifieke excretie’ (BEx) voor elkaar te krijgen. Een handreiking. Op grond van het productieniveau van de koeien en het ureumgetal van de melk mag een boer de forfaitaire getallen ‘corrigeren’ voor zijn bedrijf. Dat doet recht aan het ‘ondernemerschap’ en het ‘vakmanschap’ van de veehouder die zich erop toelegt het uiterste te presteren op het punt van milieubescherming in zijn bedrijfsvoering. “Als je aantoont dat je scherp omgaat met de productie en afzet van mineralen, komt dat je toe”. “Ik had dit ook voor de ‘plantkundige’ kant in het hoofd”, zegt Brouwers. Daarbij komen allerlei criteria aan de orde die je in een systematiek moet brengen die veel meer recht doet aan de verschillende situatie op het eigen bedrijf. Dan krijg je ruimte voor eigen creativiteit. “Ik ben het er helemaal mee eens dat we hier ook tot maatwerk op bedrijfsniveau moeten komen”. Dat vraagt heel wat registratie, weliswaar, maar daar kun je dan ook behoorlijk flexibiliteit mee inbouwen. “Dat is de strekking van onze inzet nu”. “Wie daar even over nadenkt, zal begrijpen dat de veelheid van teelten die je in aanmerking moet nemen voor de inrichting van zo’n systeem, ons bij het aanvankelijke overleg in tijdnood bracht”.
Je m bo so de si no D is no va
“P tw in ce ro br no pa om “Z R vo ha “J
Goede landbouwpraktijken’
Het gaat er maar om dat het gewas alle toegediende stikstof opneemt en nitraatuitspoeling voorkomen wordt. Het wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat dit betekent dat tweederde van de bemesting toch vóór 15 mei moet worden oegediend, afgezien natuurlijk van de mest die valt bij beweiding. Wil je grasland ploegen, dan moet dat in het voorjaar en onmiddelijk daarna moet een gewas ingezaaid wat veel stikstof opneemt. En wanneer er permanent grasland gescheurd wordt, mag het perceel daarna niet bemest worden. Men gaat er van uit dat de bodem dan nog voldoende stikstof nalevert voor het volggewas. Het vanggewas na wintertarwe moet ten laatste op 10 september ngezaaid zijn en mag niet vóór 15 februari ingeploegd worden.
ralen’
gronden zie je de eerste verschijnselen van ekent, minder opbrengst.
r van de mestwetgeving. Een nauwkeurige de Europese Commissie dacht daar anders
n de beperkingen. eter Brouwers, verantwoordelijke bestuur-
Je hebt niet alleen te maken met de teelten in de akkerbouw op de verschillende grondoorten, maar ook met die in de tuinbouw, zaadteelt voor iergewassen, heesters, bomen, noem maar op. De productie in de veehouderij s eenduidig; ‘melk’. Dat viel nog te regelen voor aanvang van het nieuwe beleid.
Er zijn altijd tegengestelde belangen. Er is ook de uitdaging tussen de sectoren. Het hele agrarisch complex hangt met elkaar samen. De gebruiksnormen zijn nu op basis van stikstof aangegeven per gewassoort. De fosfaatfactor is nog niet gedifferentieerd. Eén simpel getal; 90 kg/ha. Maar. Er zijn grote verschillen per perceel betreffende de fosfaatvoorraad en beschikbaarheid en uitspoelingsgevaar. Daar komt nog een hele discussie over. Waar mag je nog met P bemesten, waar niet (meer). We komen aan grenzen. Wil je optimaal mest kunnen afzetten en teelten in de benen houden, dan moeten we ‘naar de werkelijkheid’ kunnen sturen. “Dan zullen we aan de ‘knoppen’ moeten kunnen draaien, zowel voor stikstof als fosfaat”. “De ‘knop’ drijfmest; daar zul je op de duur het minst mee kunnen sturen”, vreest Brouwers. Dat loopt eens op z’n eind. Bodems met minder voorraad en nalevering N en P, zul je op de duur extra moeten kunnen bedienen, willen ze niet ‘buiten gebruik’ raken.
Peter Brouwers heeft zijn voetsporen in de voorlichting, indertijd bij het ‘Consulentschap’, achtergelaten. Ook letterlijk, want begin tachtiger jaren ging hij zijn adviezen zelf in praktijk brengen op een melkveehouderijbedrijf ‘zonder grond’, waar hij zijn koeien met 100% maïs voerde. Onderhand is hij een maatschap aangegaan met een collega, ‘een vriend van me’, aan wie hij het meeste werk overlaat. Hij moest wel, want hij had het ‘bestuurlijke werk’ niet van zich afgehouden. Aanvankelijk werd hij verantwoordelij-ke voor mest- en mineralenbeleid in de ZLTO, intussen bij LTO Nederland.
Per 1 januari 2010 gaat de weede fase van dit mestbeleid n en we doen er alles aan om in de tussentijd ook een gespecificeerd regime voor de diverse teelten op verschillende grondsoorten ond te breien”. In het nieuwe actieprogramma moeten we dat inbrengen en aanbrengen. “De komende twee jaar hebben we hard nodig om dat allemaal te ontwikkelen”. Je hebt ook alle betrokken partijen nodig om daar hun rol in te spelen. Het gaat met name ook om wetenschappelijke onderbouwing. Het is allemaal cijferwerk. Zo streven we naar een werkbare situatie voor de boerenpraktijk”. Recht doen aan vakmanschap en ondernemerschap. Dat is een voorwaarde om onze landbouw in haar internationale positie te handhaven en perspectief te bieden. Je moet dat wel in evenwichtigheid doen”.
In de akkerbouw zie je intussen naar voren komen dat daar afzet voor drijfmest wegvalt, omdat daarmee de hoeveelheid fosfaat die je mag aanbrengen de gegeven hoeveelheid stikstof beperkt, zodat die onvoldoende is voor de teelt. “Dat zulke dingen gebeuren, daar is nog niet ieder van doordrongen”. Toch gaan we in 2015 naar evenwichtsbemesting voor fosfaat. De norm loopt intussen terug van 90 naar 60 kg per hectare. “Dringende noodzaak om tot differentiatie te komen. Dus”.
Maïskolvenschroot
De Maatschap Benning in Dwingeloo teelde vroeger een grote hoeveelheid snijmaïs. Maar, sinds de ‘derogatie’ zijn intrede deed, hebben ze het voederregime voledig overgeschakeld op maïskolvenschroot. Ze melken 270 koeien en hebben 175 ha land tot hun beschikking. Ze kunnen dus nog ruim 50 ha maïs verbouwen binnen de regels die een hogere stikstofgift per hectare oelaten. “Met zo’n gegeven moet je wat doen”, zegt Benning. Vroeger, vóór de derogatie verbouwden ze ruim 50% snijmaïs. Er moet wel iets veranderen in je bedrijfshuishouding wil je met half zoveel maïs toekunnen. “Dat zet je wel aan het denken”.
De ‘Bennings’. “Het zou mooi zijn om in contact te komen met veehouders die hun ervaringen met het voeren van net-rijp geoogste maïskolvenschroot met ons zouden willen delen”. “Op ons eigen houtje zijn we ermee begonnen”. Ze zijn genoeg problemen tegengekomen, maar, zoals ze kwamen, werden ze opgelost. Waar een wil is, is een weg. “De grootste moeite hebben we gehad om voldoende vermogen bij de plukbek te krijgen, want de kolven zitten in een groene plant nog onbehoorlijk vast”. Intussen is de maatschap zover dat ze een zelfrijdende New Holland-hakselaar in bedrijf hebben, met plukbek en een Corn-Cracker. “Dat is een professionele opzet”.
Drie jaar geleden brachten we het idee in de praktijk, om met een hakselaar met plukbek het veld in te gaan, om daarmee nagenoeg ijpe kolven te oogsten”. Ze verhakselen de kolven en zien graag dat de top van de plant erbij meekomt. Al enkele jaren eerder had Benning ervaring opgedaan met een Corn Cracker’ in de uitlaat van de hakselaar. Een veehouder ziet niet graag hele korrels in de mest. De gedachte daaraan kan je nog verder voeren; ‘neemt de voederwaarde van de maïskorrel niet belangrijk toe als die goed vermalen is’? Wanneer e die vraag voor jezelf positief beantwoordt, ga je dus op zoek naar een methode om de korrels goed fijn te krijgen. Zo kwam Benning erecht bij Evenhuis die hem een ‘Corn Cracker’ leverde.
V
W to D E de he w Sl
<
Ook hier in Drenthe zie je veel dat boeren nu maïs verbouwen om dat te vermalen tot CCM. “Maar, neem me niet kwalijk, ik vind dat varkensvoer”, zegt Benning. Niks kwaad bedoeld, maar in het spijsverteringsorgaan van een koe past dat niet zo goed. Zijn zoon en hij hebben daar diepgaand hun gedachten over laten gaan. Snijmaïs is een heel mooi product om de koeien te voeren. En, met de MINAS indertijd, was veel maïs makkelijk om de mest van je bedrijf goed te benutten. Het moest dus anders.
Als je iets doet, moet je het goed doen”, is de stellingname van de Bennings. Onder de derogatie geldt in Nederland de regelgeving dat je 70% grasland moet gebruiken. Daarmee neemt de beschikbare hoeveelheid gras belangrijk toe en de beschikbare hoeveelheid maïs belangijk af. Dat vraagt dus een verschuiving in het rantsoen. En het iefst wil je de benodigde hoeveelheid krachtvoer zoveel mogelijk beperken. We kregen een overschot aan ruwvoer”. Wat is het alternatief. Als energievorm voor de koe, is maïs het ideale voer. “Dat moesten we benutten”. CCM had niet hun voorkeur en het alternatief MKS heeft als nadeel dat het volgens de gebruikelijke methode moeilijk in te kuilen is. En, zeker zo belangrijk, door het hoge drogestofgehalte is CCM niet zo smakelijk voor de koeien. Toch zijn we bij het idee van MKS blijven hangen, omreden van het grote kolfaandeel in het voer”. Om goed in te kuilen, hadden ze eigenlijk een vochtiger product nodig.
“I vo de de ko ze te de kr “N ko be ba
De Corn-Cracker De toepassing van een Corn-Cracker is essentieel, met het oog op de gewenste resultaten. Het apparaat bestaat uit twee met ongelijk toerental aangedreven assen, bezet met enigszins bolle schijven, die om en om in elkaar grijpen. Het gehakselde product moet tussen deze assen door. De korrels worden tussen de schijven stuk gewreven, waarbij van de korrel schilfers worden gemaakt. De Cracker heeft prima afstelmogelijkheden, waardoor je naar believen tussen poeder en kruimels kunt verkleinen. Een bijzonder aspect is, dat de top van de plant zoveel mogelijk mee geoogst wordt, waardoor je een sappig product verkrijgt wat de koeien met smaak opnemen. Zo bereik je drogestofgehaltes van 46 tot 48%. Dat kun je prima inkuilen. “Zo komen we aan een smakelijk product, met een hoog drogestofgehalte”. Je oogst de maïs zo dus nog in een halfgroen stadium. Hoe bestendig wil je het zetmeel hebben “We kiezen een ras met een dunne spil”. In de spil zelf zit weinig voedingswaarde. En een kolf met een betrekkelijk dunne spil plukt bovendien makkelijker. “Wanneer je demovelden afloopt en je let erop, zie je rassen met kolven met twaalf rijen korrels, veertien en zelfs wel eens zestien rijen”. Breek maar een kolf door en tel het aantal korrels op de breukrand. “We kijken ook hoeveel ‘top’ er boven de kolfaanzetting uitsteekt”. Benning kiest voor Stay Green-rassen, zodat hij nauwkeurig het oogst tijdstip kan kiezen.
zo E w M w de 16 va so du
V go nu je he To E D lo m “B kg ti V to B om ge ‘n w
In het stadium dat de rijpheid van de korrel zover is dat er geen vocht meer inzit, is het zover”. De rijping van de korrel gaat van de buitenkant van de kolf naar binnen toe. Dat betekent dat in de top van de korrel al rijp zetmeel zit, terwijl in de voet van de korrel het deegrijp stadium gepasseerd wordt. “Welbeschouwd”, zegt Benning, “heb je dan in één korrel het hele traject van besendig naar onbestendig zetmeel”. In elke korrel. Dus zowel in de pens als in de darmen biedt je behoorlijk zetmeel aan. Je krijgt een uitgebalanceerde spijsvertering. Nu we zo inkuilen, de maïskorrel ‘halfrijp’, zeg maar, zit er in elke korrel het hele scala van direct opneembare suikers tot volkomen bestendig zetmeel”. Voor de koe is het volledige traject van verteerbaarheid beschikbaar. Alle energie en voedingswaarde komt eruit.
Volvelds
Wanneer je areaal maïs tot de helft teruggebracht wordt, probeer je och maximale opbrengsten te behalen. “We zaaien nu volvelds”. De Drenthse bodem heeft in de ijstijd zijn eigenschappen verkregen. Een enorme gletsjertong drong uit het noorden het land in, waarbij de ‘Hondsrug’ werd opgeworpen. Toen het ijs zich terugtrok bleef het slijpsel van de bodem achter, waar het ijs er overheen geschoven was. Er zit hier veel leem in de grond. Slempgevoelige grond dus. Je moet bij de bodembewerking dus
< De Corn-Cracker. Het werkingsprincipe komt erop neer dat een korrel die tussen twee schijven komt vermalen wordt, doordat de ‘omtrek’-snelheid op het raakvlak met elk der schijven verschillend is. Naarmate de korrel meer ‘uit het midden’ tussen de schijven komt, is de vermaling fi jner. De korrel verpulvert, zoals je een kluitje tussen duim en vingers stukwrijft.
zoveel mogelijk lucht in de grond brengen. Een wat grove ligging. Een spitmachine is dan een ideaal werktuig. Ze gebruiken ‘Imants’ want die heeft behoorlijke spaden. Met een nokkenrad-zaaimachine op de spitmachine met tien pijpen wordt op 30 cm rijenafstand gezaaid. Met een onderlinge afstand in de rij van 33 cm haal je de 90.000 planten per ha. Met de planten 16 cm versprongen tussen de rijen bereik je een ideale bezetting van het land. “We zijn hiertoe gekomen, omdat het ons opviel dat solitaire maïsplanten kleiner van stuk zijn maar forsere kolven produceren”. Je moet een maïsplant maximaal de ruimte geven.
Vorig jaar hebben ze ook in de buurt MKS geoogst. “Je kijkt dan goed rond”. Wat voor ras is hier gezaaid? Hoe zien deze planten er nu uit? Hoe groot is de opbrengst en hoe vochtig is het product? Kijk e dan naar de uitersten, dan zie je toch dat er percelen bij zijn die de helft meer opbrengen. Op dezelfde grondsoort. Topopbrengsten bereik je alleen met toegespitste teeltmaatregelen. Eén daarvan is het gebruik van ‘Urean’, een vloeibare stikstof van DSM. “Dat hebben we geleerd van de akkerbouwers in het Veenkooniale gebied, die dit op hun granen toepassen en daarmee flinke meeropbrengsten per hectare scoren. Bij de tweede onkruidbestrijding mengen we de stikstof bij, 10 kg zuivere N per hectare”. In ruim water (400 l/ha). Deze bespuiing gebeurt wanneer de maïs in het acht- tot tien-bladstadium is. Vroeger deden ze de Urean alleen op aarzelende gewassen, nu is de oepassing ‘standaard’ op alle percelen. Bij de eerste onkruidbestrijding wordt ook wat Bortrac 150 gegeven, omdat in de gebruikte kunstmest geen borium zit. Hebben we eens gescheurd grasland, dan doen we wel drie maal Urean, omdat de nalevering’ van stikstof algemeen pas op gang komt als het maïsgewas de gevoeligste periode voorbij is”.
Het Voederwaarde-onderzoek levert een getal van 558 op voor Zetmeel, bij landelijk gemiddeld 534 voor MKS. Een mooi cijfer, maar Benning wil graag de spreiding weten in de voederwaarde van de suikers, onbestendig zetmeel em bestendig zetmeel, om met die gegevens nauwkeurig de eiwitvoorziening in het krachtvoer te kunnen doceren. Een incidenteel onderzoek op het lab van Cehave Voeders heeft hem wel indicaties opgeleverd. Maar, het zou mooi zijn als deze gegevens bij het regulier voederwaarde-onderzoek beschikbaar zouden komen. Goed voeren “Des te minder ruwe celstof je in de vorm van maïs geeft, des te meer ruwe celstof je in de vorm van gras kunt geven”. Met de derogatie moest het voerregime overstag. “Je kunt met het maïskolvenschroot zoals wij het oogsten een rantsoen opbouwen wat volkomen beantwoordt aan de energiebehoefte van de koe”. De beesten krijgen 12,5 kg MKS per dag en 12,5 kg graskuil. Dat levert 6 – 7 kg drogestof uit maïs en 6 kg drogestof uit gras. Deze formule bevalt zo goed, dat ze nu hun uiterste best doen om zoveel mogelijk MKS te kunnen oogsten. Dat komt aan op teeltmaatregelen.
Maïskolvenschroot. Je ziet de vlaggetjes in het product van het mee geoogste blad en de zeer gevarieerde grofheid van de vermalen korrel en spil. De kuil is behoorlijk samengepakt. Zo lukt de conservering wel. Een aangenaam fris-zure lucht komt je in de neus als de wind de geur van het voer naar je toevoert.
_Ladifference_215x285
17-12-2007
15:21
Pagina 1
Droge korrelmaïs, vroege CCM, geplette maïs en zeer vroege silomaïs
De kracht zit ‘m in de korrel!
Ladifference FAO 200 • Zéér vroegrijp (fao 200) • Super jeugdgroei (9) • De hoogste zetmeelopbrengst per ha/korrelopbrengst per ha (108) • Zéér oogstzeker
De beste zeer vroege dubbeldoelmaïs voor de Benelux!
www.kwsbenelux.com
KWS Benelux BV
Seeding the future
Op digitale televisie en web-tv ! De activiteiten van KWS zullen regelmatig gevolgd worden in het programma ‘Boerenstebuiten’. Boerenstebuiten is een televisieprogramma dat aandacht heeft voor wat reilt en zeilt in de land- en tuinbouw. Sinds maart 2007 loopt het programma wekelijks op Telenet digital TV en op het Internet.
Het programma wordt erg gesmaakt, zowel binnen als buiten de sector. Iedereen die er ook maar enige voeling mee heeft, komt zeker aan zijn trekken in ‘Boerenstebuiten.’ Melding: vanaf 20 januari is op NTV een fil m te bekijken over de belangrijkste zaken i n de voedermaïste elt. En een andere fil m over de energ ema ïsteelt. Praktisch :
Het land- en tuinbouwprogramma ‘Boerenstebuiten’ is te bekijken via internet op www.boerenstebuiten.be. Het is eveneens te bekijken via digitale televisie van Telenet Digital TV. Je drukt op de tv-theekknop van je afstandsbediening en scrolt naar 'NTV à la carte'. Daar kan je Boerenstebuiten gratis bestellen.
Voor de mond, óf voor de
inmiddels een kwestie voor de pol itiek De aanwending van biomassa voor de energievoorziening, stelt ons maatschappelijk voor een nieuwe vraag: ‘Mogen we de beschikbare landbouwgronden ook inzetten voor de teelt van energiegewassen?’ Het opwerpen van deze vraag houdt de veronderstelling in, dat de teelt van energiegewassen de teelt van voedingsgewassen verdringt, althans, dat deze twee elkaar kunnen beconcurreren. En dat, terwijl er honger in de wereld is! Honger, bij gebrek aan productieve landbouwgrond en bij gebrek aan koopkrachtige vraag. Het is een rare situatie, waarin wij zitten. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in Nederland stelde in 1992 vast, dat in de voedselvoorziening voor de Europese Unie voorzien kon worden met 40% van de daar in gebruik zijnde landbouwgrond. Dat was nog vóór de uitbreiding met de nieuwe lidstaten. Dit betekent dat 60% van het productiepotentieel geëxporteerd wordt buiten de Europese Unie. Voor een deel wordt dit product ‘onder de prijs’ aangeboden in ‘arme landen’. Dat wil zeggen; onder de prijs waarvoor de boeren dáár kunnen produceren. Die boeren kunnen hun producten dus niet kwijt. Verdienen niks. Zij hebben niet een ‘koopkrachtige’ vraag. Met een braakleggingspremie en quoteringen van de productie, probeerden we daar in Europa wat aan te doen. Nu dient zich de mogelijkheid van de teelt van energiegewassen aan. Ook in Europa. Laat dat eens 10% van ons landbouwareaal in beslag nemen. Dat zou kunnen betekenen dat de voedselproductie hier zodanig afneemt, dat de EU niet meer genoodzaakt is het ‘overschot’ aan voedingsmiddelen die wij voortbrengen tegen dumpprijzen op de ‘wereldmarkt’ (dat is; in de arme landen) af te zetten. Zouden die boeren daar eindelijk in de gelegenheid komen om te produceren voor een vraagmarkt binnen hun eigen maatschappelijke omstandigheden. Is er ‘werkelijk’ sprake van ‘prijsvorming’ binnen hun eigen rurale economie. Gaan ze zelf wat verdienen en behoeven ze geen ‘ontwikkelingshulp’ meer die ze tot nu toe aan de bedelstaf gekluisterd hield. Eindelijk een menswaardig bestaan. Maar, nee! Het denken verheft zich meteen op wereldschaal. “Het Kapitaal” investeert voor miljarden in hectares in cultuur te brengen grond in tropische en sub-tropische gebieden. Oerwoud wordt gekapt en platgebrand om plaats te maken voor oliepalmplantages. Handenwrijvend ontwikkelt men hier plannen om in Gent, Antwerpen en Rotterdam de import van grote hoeveelheden biomassa uit verre streken te concentreren, om van daaruit de energiecentrales in de EU van brandstof te voorzien en de raffinaderij van vloeibare brandstoffen voor het wegverkeer te realiseren. Hierbij gaat men voorbij aan de vraag hoeveel energie het moet kosten om zo energie voort te brengen.
Z u
B g ‘v d
In E h o sc D te g v D v e v o
O sc b v b m D B d d D n st z D e m ri te H e w w
D a o w d V in g n g D
e motor
k
Zolang realistische rekensommen niet ver van de één op één uitkomen is er weinig tot niks gewonnen.
Bovendien; het gaat niet alleen om duurzame energiewinning, het gaat ook om vermindering van de CO2 uitstoot. Alle energie die verstookt’ wordt om zo energie te verkrijgen, gaat als kooldioxide de lucht in en waar blijven we met de ‘as’?
Intussen komt men al wat terug van het ‘wereld’ denken. Een redenering is; wanneer boeren in de arme landen de mogelijkheid geboden wordt om zelf biomassa te produceren, te vergisten en om te zetten in elektriciteit, is het mogelijk dat rurale leefgemeenschappen daarmee in hun eigen energiebehoefte voorzien. De vrouwen behoeven niet langer hout te sprokkelen om een potje te kunnen koken. Daarmee komt een einde aan de roofbouw die nu gepleegd wordt op de houtige gewassen. De ‘verwoestijning’ wordt vertraagd. De teelt van energiegewassen ontmoet een relatief koopkrachtige vraag binnen de eigen rurale samenleving. Zodra landbouw weer enige rendabiliteit verkrijgt, neemt de mogelijkheid van teelt voor voedselvoorziening ook toe. Er wordt op kleine schaal weer land ontgonnen.
Ook binnen de samenleving in de Europese Unie verdient de kleinschalige benadering de aandacht. Elementair in het benutten van biomassa voor de energiewinning, is het volumineuze karakter van deze grondstof en in het algemeen het hoge vochtgehalte. Dat betekent, dat je de aanvoerlijnen van de grondstof zo kort mogelijk moet houden. Dat pleit voor een rurale benadering. Bij het gebruik van biomassa gaat het om de koolwaterstof verbindingen. Het herschikken van de koolwaterstofverbindingen levert de gewenste energiedrager op. Dat betekent dat de overige chemische verbindingen die in de organische stof aanwezig zijn, overblijven, tezamen met de koolwaterstofverbindingen uit de organische stof die niet zo goed te ontleden zijn om de gewenste verbindingen te vormen. Deze ‘reststoffen’ moeten een bestemming krijgen of ten koste van energieverbruik en CO2-uitstoot vernietigd worden. Een bestemming krijgen heeft de voorkeur. Omdat het met organisch materiaal begonnen is, is het wellicht ook weer als organisch materiaal te bestemmen. Het ‘rendement’ van de omzetting van organisch materiaal naar energie ligt tussen de 20% en 70%. Gemiddeld blijft er dus nogal wat ‘massa’ over. Dus -weer-; korte lijnen bij de afzet / afvoer zijn wenselijk.
Deze redenering pleit er ook voor om de omzetting van biomassa als een agrarische aangelegenheid te bestempelen en dat karakter ook te bewaren. Uitgangspunt is, organische stof. Een materiaal wat eeuwenlang door de landbouw is voortgebracht. ‘Zij kennen dat, zij kunnen dat’. Vanuit de mestverwerking zijn we gekomen tot biogasproductie en inmiddels heeft dit procédé in de agrarische praktijk zo’n vlucht genomen, dat we onderhand in belangrijke mate co-producten benutten. Er zijn zelfs installaties die voornamelijk of totaal op (energie-)maïs draaien. De regelgeving in België en Nederland heeft die ontwikkeling
gevolgd, evenals in Duitsland en Denemarken -om maar een paar belangrijke biogas producerende landen te noemen-. In de Europese Unie gaat het er nu heen, dat in het kader van de mestwetgeving een ontkoppeling van de kwalificaties ‘organische’ mest en ‘kunst’-mest wordt bewerkstelligd. In de ijver om ‘vermesting’ van het milieu te beteugelen, is in de Europese regelgeving de toegestane hoeveelheid ‘organische mest’ per hectare per jaar nogal beperkt. Doordat de vergisting van organische stof tot biogas aanvankelijk voornamelijk gebaseerd was op mest, valt het digestaat ook onder deze bepalingen. Bij co-vergisting krijg je zo wel veel organische mest per bedrijf. Daar komen we niet mee uit de voeten. Maar, het is en blijft organische stof en dat zijn nutriënten. Het is dan ‘van de zotte’ kunstmest te moeten kopen, die met gebruik van veel energie en uitstoot van veel CO2 vervaardigd is, terwijl we nog organische stof met evenveel bemestingswaarde moeten afvoeren of vernietigen. Je ziet dan ook technologie ontstaan, om dit overschot organische stof op te werken tot ‘kunstmest’ kwaliteit. De regelgeving zal dit dus moeten inpassen. Daar is men -ook Europees- mee doende. Dan hebben we nog de reststoffen uit de voedingsmiddelen industrie. Met name de ‘organische stoffen’. Voor een groot deel vonden die plaats in de veevoederfabricage. In verband met ‘voedselveiligheid’ is dit gebruik de laatste jaren nogal teruggedrongen. Nu het gebruik van ‘biomassa’ als grondstof voor energiewinning op de agenda gekomen is, steekt de vraag de kop op, in hoeverre organische reststoffen uit de voedingsmiddelenbereiding daarin opgenomen kunnen worden. Daarmee is het ‘oppassen’ geblazen! In elk geval voor de agrarische sector. Wanneer de overheid er veel geld in gaat steken om deze reststoffen voor de energiewinning te bestemmen, loopt de landbouw het gevaar haar greep op de verruiming van het ‘meststoffenbeleid’ te verliezen. Het moet niet zo zijn dat de belangen van de industrie de kansen voor de landbouw om zeep helpen. Met de energiewinning uit biomassa kunnen we een welvarend platteland verkrijgen. Die kans kunnen we ons niet voorbij laten gaan.
KWS_ADV
Agri - Energie
De productie van biogas begint nu ook in België de aandacht te trekken van ondernemers. Het politieke klimaat is onderhand rijp om zodanige regelgeving uit e vaardigen dat investeerders hun kansen schoon zien om zich metterdaad in deze markt te begeven. We hebben een ontmoeting met Jacco van de Velde van LMV Investments. Met zijn organisatie onderzoekt hij de mogelijkheden om tot de stichting van enkele tienallen installaties te komen. In België eerst en later ook n Noord-Frankrijk en Nederland.
Hij kijkt me aan en glimlacht dat dat nog niet zo makkelijk is. Maar, hij lijkt zeker van zichzelf. Hij wil voor het beste van het beste gaan. “Als je je goeie geld erin steekt, moet je de grootste zekerheid hebben dat je het rendabel maakt”. Dat geldt voor ieder die in deze projecten meedoet. Om te beginnen, beperkt men zich tot uitsluitend maïs als grondstof voor de vergisters. Het kiezen voor een eenduidige grondstof, geeft de grootste zekerheid op een regelmatige gasproductie. Maïs, is ook een grondstof die met grote zekerheid te verkrijgen is. De maïsteelt s zozeer ingeburgerd in de landbouw, dat je overal maïs van goede kwaliteit kunt laten verbouwen. Daar kun je op rekenen. Een belangrijke voorwaarde voor economisch produceren is, dat de aanvoer van grondstof over zo kort mogelijke afstand kan plaatsvinden en de afzet van digestaat eveneens op zo kort mogelijke afstand van de vergister gebeurt. Als investeringsmaatschappij ben je er niet voor toegerust om de aan- en afvoer bij je installatie te regelen. “Daarvoor zetten we een apart ‘vehikel’ in de markt”. Agri - Energie.
Agri - Energie is de onderneming die de relaties legt met maïsteers in de vestigingsgebieden van de vergisters die gebouwd (gaan) worden. Agri - Energie gaat de contracten aan met telers voor de evering van energiemaïs en de afname van digestaat. In 2007 zijn de eerste ervaringen bij dit werk opgedaan. Er is 150 ha energiemaïs ingekuild bij de eerste installatie die in de loop van dit jaar gaat draaien. Voor de installaties die in 2009 in bedrijf komen zal een productie vastgelegd moeten worden van 2500 tot 3000 ha energiemaïs in de omgeving waar die gevestigd worden.
Tijdens de Agribex werden daarvoor de eerste contacten met de praktijk gelegd. Bij deze gesprekken komen allerlei vragen op. “Er zijn allerlei stellingnames”. Bijvoorbeeld, welke maïsrassen in aanmerking komen. “Wel, wij hebben vooralsnog gekozen voor enkele energiemaïsrassen van Duitse origine”. De Duitsers waren ons immers al meer dan tien jaar voor op de ontwikkeling van biogasproductie. Het gaat nu vooral om de informatievoorziening die samengaat met de zaaizaadlevering. ‘Hoe moet je telen, oogsten, conserveren, voeren’. “Laten we eerst maar eens goed leren hoe we met die vergister om moeten gaan”. Dat neemt niet weg dat men volledig openstaat voor elke andere goede aanbieding. “Je hoort zeggen dat je voor zoveel mogelijk tonnen drogestof per hectare moet gaan”. We weten het niet. “We gaan het gewoon proberen in de praktijk”. Het zal blijken dat het meer op teelttechnische aspecten aankomt, zoals het bepalen van het juiste oogsttijdstip. Welk drogestofgehalte heb je nodig. Het gaat straks toch om verteerbaarheid. “Hoeveel kuub gas win je per hectare?” We krijgen met heel verschillende bodems te maken. De variatie aan percelen is groot. En toch moet je op elk perceel de beste resultaten boeken. Dat betekent dat jeugdgroei wel de belangrijkste factor in de rassenkeuze is. Groeivertraging kost opbrengst. “We zullen moeten afgaan op 28 tot 32% drogestof, willen we de sapverliezen bij het inkuilen beperken en een maximum aan verteerbare koolwaterstofverbindingen aan de bacteriën voeren”. De oogst van de hoeveelheden maïs die een vergister aankan, is een hele organisatie. Het betekent dat een aantal loonwerkers tegelijk met hun hakselaars in het veld moeten zijn, waarbij de rijpheid van het gewas bepalend is voor de volgorde waarin de percelen geoogst worden. Voor de teler is het ook belangrijk dat de oogst ‘op tijd’ gebeurt, omdat de hoeveelheid tonnen per hectare op het laatst snel achteruit gaat. En ‘gewicht’ is de basis waarop hij afrekent. Het is dus zaak ‘goed’ het afrijpingspatroon van de rassen te kennen. ‘Stay - Green’ rassen krijgen zo vanzelf de voorkeur. “Voor de prijsstelling gaan we uit van de gemiddelde opbrengst van een hectare wintertarwe”. Het saldo van een hectare energiemaïs zal daar net tegenop moeten wegen. En dan, de afstand tot de vergister speelt in de prijs mee. Nu de graanprijzen wereldwijd zo in beweging komen de laatste tijd, is dat een extra factor in de afweging die de boer maakt; of hij energiemaïs wil telen, of het bij zijn traditionele bouwplan houdt. Een extra moeilijkheid.
Energiemaïs
Een massa!! Atletico FAO 270 • de hoogste zetmeelopbrengst per ha / 70 ton en meer • zeer legervast • passend voor heel de Benelux
25 ton ds of 70 ton vers www.kwsbenelux.com
KWS Benelux BV Tel.: 0032 (0)3 449 02 20 Fax: 0032 (0)3 449 20 89
Seeding the future since 1856
Middenvroeg, CCM/geplette maïs, middenvroegrijpe silomaïs
Magie die scoort! Ronaldinio NR 1 in heel Noord-Europa! SILOMAÏS & KORRELMAÏS Bij DLV facet, (111 en 106) Ilvo (Belgische Rassenlijst), (114) LCV (België), (104 en 105) CIPF (België), nr 1 CHPTE (België), (105) LSV (Duitse rassenlijst), (108) Arvalis (Franse rassenlijst) (105) en bij KWS Noord-Europa in de Fao 240
fao 240 Omdat dit ras: ? Middenvroegrijp is ? super jeugdgroei heeft (9), ? de hoogste zetmeelopbrengst/ha geeft (113) ? super stay-green is (9), ? zéér oogstzeker is
8.25
0-8.7 5 ZUIV 0 KG ZETM ER EEL/ HA
De beste middenvroege dubbeldoelmaïs voor de Benelux!
www.kwsbenelux.com
KWS Benelux BV Tel.: 0032 (0)3 449 02 20 Fax: 0032 (0)3 449 20 89
Seeding the future since 1856