Internationale Politiek UGent 2010-2011
Masterproef Een studie naar de toepassing van het REDD+ initiatief en de gevolgen hiervan op de inheemse bevolking. De case Guyana. Sarah Lamote / promotor: Prof. Dr. Patrick Vander Weyden
2010-2011
Masterproef UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Een studie naar de toepassing van het REDD+-initiatief en de gevolgen hiervan op de inheemse bevolking: De case Guyana
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 24.987
Sarah Lamote
MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN afstudeerrichting INTERNATIONALE POLITIEK PROMOTOR: PROF. DR. Patrick Vander Weyden COMMISSARIS: PROF. DR. An Vranckx COMMISSARIS: Nina Mangelschots ACADEMIEJAAR 2010-2011
1
Masterproef
Dankwoord In het bijzonder wil ik de Vlaamse Interuniversitaire Raad – University Development Coorporation, de VLIRuos, bedanken. Via een VLIRuos Reisbeurs had ik de mogelijkheid diepte-interviews af te nemen met aantal bevoorrechtte getuigen in Guyana. Zonder deze diepte-interviews, gesprekken en waarnemingen had mijn thesis nooit deze vorm kunnen aannemen. Bovendien wil ik mijn promotor, Professor Vander Weyden bedanken voor zijn steun, enthousiasme en kennis. Voor de praktische ondersteuning van mijn thesis wil ik in het bijzonder mijn lokale promotor O‟Neil Greaves, Kieshawne Garnett, Marcel Rawindersing en Nick Claus bedanken. Tot slot wil ik iedereen bedanken die mij tijdens geholpen heeft een mooie balans te vinden tussen ontspanning en doorzettingsvermogen. Mijn vriend, Skip, en mijn ouders verdienden hiervoor een speciale vermelding. Bedankt!
2
Masterproef
Sherry R. Arnstein (1969) verwees in haar werk „A Ladder of Citizen Participation‟, naar een poster uit 1968 van een Franse student, om haar concept „leeg participatieritueel‟ in één beeld te duiden.
3
Masterproef
Inhoudsopgave Lijst met afkortingen............................................................................................................................ 5 Abstract…………………………………………………………………………………………………………………………………………… 6 Inleiding…………………………………………………………………………………………………………………………………………… 7 Hoofdstuk 1: Ontbossingsproblematiek…………………………………………………………………………………………..13 1.1 Ontbossingsproblematiek in Guyana .............................................................................................. 13 1.2 Focus thesis ..................................................................................................................................... 14 Hoofdstuk 2: REDD+: Concept, Kritiek en Spelers………………………………………………………………………….. 17 2.1 Het idee achter REDD+ .................................................................................................................... 17 2.2 Kritiek op REDD+.............................................................................................................................. 18 2.2.1 Definitie .................................................................................................................................... 19 2.2.2 Inheemse bevolking.................................................................................................................. 19 2.2.3 Privatisering .............................................................................................................................. 19 2.2.4 Fonds of markt ......................................................................................................................... 19 2.2.5 Credits ...................................................................................................................................... 20 2.2.6 De schaal .................................................................................................................................. 20 2.2.7 Lekken....................................................................................................................................... 21 2.2.8 Referentieniveau ...................................................................................................................... 21 2.2.9 Controle (MRV) ......................................................................................................................... 22 2.3 REDD+ doorheen de tijd .................................................................................................................. 22 2.3.1 Kyoto (COP 3) ........................................................................................................................... 23 2.3.2 Montreal (COP 11) .................................................................................................................... 23 2.3.3 Bali (COP 13) ............................................................................................................................. 24 2.3.4 Kopenhagen (COP 15)............................................................................................................... 24 2.3.5 Cancùn (COP 16) ....................................................................................................................... 25 2.4 REDD+ en de inheemse bevolking: participatie en landrechten ..................................................... 26 2.5 REDD+ in de praktijk ........................................................................................................................ 29 Hoofdstuk 3: Guyana: Inheemse Bevolking & REDD+……………………………………………………………………. 31 3.1 De Inheemse bevolking ................................................................................................................... 31 3.2 Pioniersland ..................................................................................................................................... 32 Hoofdstuk 4: Casestudy: The Memorandum of Understanding…………………………………………………….. 34 4.1 Participatie: een theoretisch kader ................................................................................................. 35 4.1.1 De noodzaak van participatie ................................................................................................... 35 4.1.2 De participatieladder ................................................................................................................ 36 4.1.3 Kritiek op Arnstein .................................................................................................................... 37 4.1.4 Alternatieven ............................................................................................................................ 39 4.2 Toepassing ....................................................................................................................................... 40 4.2.1 Officiële randvoorwaarden in REDD+/LCDS ............................................................................. 43 4.2.2 Waarborgen in de praktijk........................................................................................................ 44 4.2.3 Mogelijke implicaties van het gebrek aan duidelijke en objectieve informatie...................... 54 Conclusie………………………………………………………………………………………………………………………………………… 68 Bibilografie……………………………………………………………………………………………………………………………………...72
4
Masterproef
Lijst met afkortingen APA
Amerindian Peoples Association
CDM
Clean Development Mechanism
CERD
Committee on the Elimination of Racial Discrimination
CI
Conservation International
COP
Conference of the Parties
FCPF
Forest Carbon Partnership Facility
FITUG
Federation of Independent Trade Unions of Guyana
FOCALI
Forest, climate and livelihood research network
FPA
Forest Producers Association
FPIC
Free, Prior and Informed Consent
GGDMA
Guyana Gold and Diamond Miners Association
GOIP
Guyanese Organistation of Indigenous People
HFLD
High Forest cover and Low rates of Deforestation
IIED
International Institute for Environment and Development
LCDS
Low Carbon Development Strategy
MRV
Measurement, reporting and verification
MSSC
Multi-Stakeholder Steering Committee
NADF
The National Amerindian Development Foundation
NTC
National Toshaos‟ Council
PES
Payments for Ecosystem Services
PYARD
President‟s Youth Award Republic of Guyana
REDD
Reducing Emissions from Deforestation and Forest Degradation
TAAMOG
The Amerindian Action movement of Guyana
UN REDD
UN Collaborative Programme on Reducing Emissions from Deforestation and Forest Degradation in Developing Countries
UNCED
United Nations Conference on Environment and Development
UNDP
United Nations Development Programme
UNDRIP
UN Declaration on the Rights of Indigenous People
UNEP
United Nations Environmental Programme
UNFCCC
United Nations Framework Convention on Climate Change
WWF
World Wildlife Fund
5
Masterproef
Abstract Guyana is met zijn hoog bosoppervlakte en een laag ontbossingspercentage, een ideale case om de toepassing van REDD+ in de praktijk te onderzoeken. Bij gebrek aan een internationaal raamwerk voor de implementatie van het concept, maakte Guyana de realisatie van REDD+ mogelijk via een eigen, nationale strategie: the Low Carbon Development Strategy (LCDS). In 2009 sloot Guyana een bilateraal akkoord met Noorwegen voor de verwezenlijking van dit REDD+/LCDS-initiatief: The Memorandum of Understanding. Deze paper probeert een antwoord te vinden op de vraag wat de mogelijke gevolgen van dit initiatief voor de inheemse bevolking in Guyana kunnen zijn. In het bijzonder bekijken we hoe de participatiemogelijkheden voor deze bevolkingsgroep geregeld zijn. We maken hiervoor gebruik van een moderne versie van de bekende participatieladder van Sherry Arnstein: de participatieladder van Edelenbos en Monnikhof. Na onderzoek concluderen we dat de eerste trede, „informatieverstrekking‟, onvoldoende gewaarborgd wordt. Deze thesis ziet het recht op voldoende, correcte, objectieve en begrijpelijke informatie als een absolute basisvoorwaarde. Een gebrek aan deze waarborg verhindert de totstandkoming van een breed draagvak dat noodzakelijk is voor het vermijden van conflicten. Bestaande problemen kunnen aangewakkerd worden (landrechten en ontginningsactiviteiten) of nieuwe problemen kunnen ontstaan (onrechtvaardige verdeling van REDD+-fondsen, problemen bij REDD+-projecten en het verlies van de traditionele levenswijze). Bovendien kan onvoldoende informatie en participatiemogelijkheden een effect hebben op de algemene implementatie van REDD+.
6
Masterproef
Inleiding In deze inleiding wordt (1) kort de thematiek geschetst, (2) de probleemstelling toegelicht, (3) de onderzoeksvraag en de setting verduidelijkt en (4) de opbouw van de scriptie uit de doeken gedaan. De methodologie komt later in deze scriptie aan bod (hoofdstuk 4.2)
Thematiek Dat de mens zijn eigen nest in sneltempo aan het vervuilen is, weet vandaag ongeveer iedereen. Als enige en grootste vervuiler van de aarde werken we de klimaatverandering in de hand. Het verhaal is bekend. Door de verbranding van fossiele brandstoffen komen meer broeikasgassen in de atmosfeer. De verschillende ecosystemen op aarde zijn hiervan de grootste slachtoffers. Gletsjers smelten, neerslagpatronen veranderen en Hollywoodiaanse cyclonen, overstromingen en orkanen worden werkelijkheid.
Niets doen is dus geen optie. Dat besefte ook de Verenigde Naties in 1992 toen ze tijdens de Rio Conferentie (UNCED) het UNFCCC1 (United Nations Framework Convention on Climate Change) vastlegde. De doelstelling van dit verdrag was het stabiliseren van de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer op een zodanig niveau, dat een gevaarlijke menselijke invloed op het klimaat wordt voorkomen (UNFCCC, 1992). Ook werden Conference of the Parties (COP‟s)2 in het leven geroepen, een VN ontmoeting op het hoogste niveau. Op COP 3 in Kyoto wordt voor de eerste keer gesproken over de ontbossingsproblematiek (UNFCCC, 1998). Logisch, want bossen spelen immers een belangrijke rol in het gezond houden van onze planeet. Ze regelen neerslagpatronen en zijn als het ware de afvoerputjes van koolstofdioxide (CO2). Ontbossing is momenteel verantwoordelijk voor ongeveer 20 procent van de mondiale CO2-uitstoot. Wetenschappelijke literatuur schat de bijdrage van emissies uit ontbossing tot de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen rond de 25 procent (FAO, 2005), 20 procent (Gibbs & Herold, 2007), 18 procent (Angelsen et al., 2009, p.2; Forum for the Future, 2009) en 12 procent (Van der Werf et al. 2009). Deze cijfers worden betwist, maar zelfs de laagste percentages tonen aan dat ontbossing een grote bijdrager is van CO2-uitstoot (Skutsch & Trines, 2010). De emissies van ontbossing zijn immers groter dan de emissies van de mondiale transportsector. Alleen de energiesector heeft een grotere 1
Het UNFCCC wordt ook wel eens hét klimaatverdrag genoemd. Het verdrag werd onderhandeld in 1992 en trad in werking in 1994. 192 landen, zowel ontwikkelingslanden als geïndustrialiseerde landen, hebben dit verdrag ondertekend. 2
Binnen het UNFCCC is de COP het belangrijkste besluitvormende orgaan. Elk jaar komen de 192 landen bijeen om te vergaderen. De bekendste is COP 3 met als resultaat het Kyotoprotocol. Dit jaar vindt de 17ste COP plaats in Zuid-Afrika, Durban.
7
Masterproef CO2-uitstoot (Madeira, 2008). De econoom Nicholas Stern meent dat het verminderen van de emissies als gevolg van ontbossing één van de meest kosteneffectieve maatregel is om klimaatverandering tegen te gaan (Stern, 2006; Stern, 2008). Bosbehoud is dus een belangrijk element in het gevecht tegen klimaatverandering, en daarom zijn internationale afspraken nodig. Sinds COP 13 in Bali (UNFCCC, 2009) ligt formeel een nieuw mechanisme op tafel: REDD, acroniem voor Reducing Emissions from Deforestation and Forest Degradation. REDD is een internationaal mechanisme om financiële waarde te geven aan de diensten dat het woud ons biedt. We geven met andere woorden een economische waarde aan het woud. Op die manier worden tropische boslanden aangezet om emissies als gevolg van ontbossing terug te dringen. Het idee is dat geïndustrialiseerde landen gaan betalen voor het vermijden van ontbossing en bosdegradatie, aangezien zij door hun vraag naar houtproducten en landbouwproducten grotendeels verantwoordelijk zijn. Op verschillende COP‟s stond het REDD-idee op de agenda. COP 16, die plaatsvond van 19 november tot 10 december 2010 in het Mexicaanse Cancùn, was een grote stap voorwaarts voor het formaliseren van een aantal voorstellen rond het REDD+-concept. Maar terwijl REDD+ op VN-niveau op een multilaterale manier onderhandeld wordt, starten sommige landen, onafhankelijk van het UNFCCC, een aantal REDD+-initiatieven op (Henders, 2010, p.6).
Probleemstelling Is REDD+ te mooi om waar te zijn? Misschien wel, want het idee roept vanuit verschillende hoeken een aantal vragen op. Wie zal hoeveel betalen voor welke diensten? Wie krijgt welk deel van het geld? Welke verantwoordelijkheden krijgen de investeerders? Hoe en wie controleert de uitvoering en naleving en wat is überhaupt de definitie van een bos (de Aquino, 2010). Iedereen lijkt akkoord met de noodzaak van een REDD+-systeem, maar over de manier waarop REDD+ concreet moet geïmplementeerd en gefinancierd worden, is minder eensgezindheid. Bovendien is ongerustheid over de rechten van de inheemse bevolking. De angst bestaat dat REDD+ een aantal negatieve implicaties met zich mee kan brengen. Landroof, verlies van traditionele levenswijze, armoede, onvoldoende toegang tot grondstoffen, ongelijkheid, enzovoort (Cotulla & Mayers, 2009; Angelsen ed., 2008; Hall, 2010; Skutsch & Trines, 2010; Nasi, Putz, Pacheco, Wunder & Anta, 2011). Deze thesis kiest om zich te focussen op deze laatste kritiek. Stap voor stap wordt op zoek gegaan naar de gevolgen van de toepassing van REDD+ op de inheemse bevolking. Deze paper concentreert zich met andere woorden op de mogelijke sociale implicaties van REDD+. Deze focus ontstond niet uit het niets. Vanuit verschillende hoeken wordt erkend dat er te weinig aandacht is voor de mogelijke sociale implicaties van REDD+. De vraag naar wetenschappelijk onderzoek over dit thema is dan ook groot (Global Forest Coalition, 2008; Peskett, Huberman, Bowen-Jones, Edwards & Brown, 2008; Griffiths, 2008; Anderson, 2009, p.19; Phelps, Guerrero, Dalabajan, Young & Webb, 2010, p.323; Forum for the Future, 2009, p.80; Dow, Radzik & Macqueen, 2009, p.13 en p.89; Vatn, Vedeld, Pétursson & 8
Masterproef Stenslie, E., 2010). Vele REDD +-plannen focussen volgens Griffiths (2008) immers te veel op de technische kant van het verhaal, in plaats van de sociale impact van REDD+ in het oog te houden. Omdat inheemse gemeenschappen, woonachtig in bosrijke gebieden, ongetwijfeld de eerste zijn die in aanraking zullen komen met de mogelijke implicaties van REDD+, luidt de onderzoeksvraag: EEN STUDIE NAAR DE TOEPASSING VAN HET REDD+-INITIATIEF EN DE GEVOLGEN HIERVAN OP DE INHEEMSE BEVOLKING.
De multilaterale onderhandelingen over REDD+ geven sinds de besprekingen in Cancùn wat meer duidelijkheid over de rechten van de inheemse bevolking, althans op papier. Het Cancùn akkoord benadrukt dat bij de implementatie van REDD+ een aantal waarborgen voor deze bevolkingsgroep in acht moeten worden genomen. Vooral waarborgen met betrekking tot participatiemogelijkheden staan centraal (UNFCCC, 2010). Toch bestaat vandaag nog géén internationaal erkend akkoord over hoe REDD+ in de praktijk moet worden toegepast. De onderhandelingen zijn met andere woorden nog steeds lopende. Maar omdat met REDD+ veel geld te rapen valt, bestaat het mechanisme al langer in de praktijk. Zonder dat er een internationaal akkoord bestaat, schieten pioniersprojecten overal ter wereld als paddenstoelen uit de grond. Logischerwijs stelt zich vervolgens de vraag of deze pioniersprojecten, die onafhankelijk werden onderhandeld van het UNFCCC, (participatie)waarborgen bevatten en of deze worden toegepast in de praktijk. Om de mate van participatie te kunnen meten wordt in deze scriptie gebruik gemaakt van een hedendaagse versie op het oude, maar nog steeds relevante werk van Sherry. R. Arnstein (1969). Via de participatieladder van Edelenbos en Monnikhof (2001) wordt nagegaan waar het niveau van participatie zich bevindt. In het theoretisch kader van deze scriptie wordt dit luik verder uit de doeken gedaan.
Omwille van het gebrek aan een internationaal erkend akkoord over de verdere invulling van REDD+, is het noodzakelijk en erg interessant om participatiemogelijkheden te bekijken in pionierinitiatieven. Deze studie is zowel uit wetenschappelijk, als uit maatschappelijk oogpunt erg relevant. REDD+ is een belangrijke, complexe en interessante ontwikkeling. Een grondige analyse van de toepassing van dit initiatief zal ongetwijfeld boeiende inzichten opleveren. Een studie naar de implementatie van REDD+ helpt toekomstige initiatieven beter te begrijpen, toe te passen en te beoordelen. Bovendien kunnen deze analyses een meerwaarde bieden in de verdere ontwikkeling van REDD+ op internationaal niveau.
9
Masterproef Specifieke onderzoeksvragen en setting Om een antwoord te formuleren op de overkoepelende onderzoeksvraag: EEN STUDIE NAAR DE TOEPASSING VAN HET REDD+-INITIATIEF EN DE GEVOLGEN HIERVAN OP DE INHEEMSE BEVOLKING, wordt de algemene onderzoeksvraag opgesplitst in de volgende specifieke onderzoeksvragen.
a. Wat is REDD+, wie zijn de belangrijkste spelers en wat zijn de kritieken? b. Hoe wordt REDD+ toegepast in het pioniersproject? c. Komen de randvoorwaarden van het pioniersproject overeen met de internationale randvoorwaarden omtrent REDD+? d. Hoe wordt de randvoorwaarde „participatiemogelijkheden voor de inheemse bevolking‟ geregeld in het pioniersproject? e. Kan het pioniersproject zich aan deze randvoorwaarde houden? f.
Hoe positioneert het pioniersproject zich op de participatieladder van Edelenbos en Monnikhof?
g. Wat zijn de gevolgen van het niveau van participatie voor de inheemse bevolking en het REDD+-initiatief?
Om de specifieke en overkoepelende onderzoeksvraag te beantwoorden, is het noodzakelijk gebruikt te maken van een casestudie. Een land waar met andere woorden de gewenste context aanwezig is voor het onderzoek. In functie van de probleemstelling/onderzoeksvragen, de belangrijkste leidraad om een setting te kiezen (Mortelmans, 2007; Baarda, de Goede & Theunissen, 2001), worden de volgende inhoudelijke criteria met betrekking tot landselectie in acht genomen.
a. Het geselecteerde land moet een specifieke geografische context hebben: een hoog bosoppervlakte hebben en een laag ontbossingspercentage. Landen met deze geografische context hebben een groot voordeel bij de implementatie van REDD+. b. Het geselecteerde land moet een specifieke socio-demografische structuur hebben. Er moet een inheemse bevolking aanwezig zijn die bovendien woonachtig is in een dichtbebost gebied. c. Het geselecteerde land moet een REDD+-akkoord onderhandeld hebben. Met andere woorden: het geselecteerde land moet een REDD+-pioniersland zijn. d. Het empirisch gedeelte dient praktisch haalbaar en uitvoerbaar te zijn.
Op basis van deze criteria werd the Republic of Guyana geselecteerd. Guyana heeft één van de laagste ontbossingspercentages ter wereld en is daarom een typisch HFLD-land, een land met een
10
Masterproef hoog bosoppervlakte en laag ontbossingspercentage3. Dit regenwoud bedekt bijna de volledige landoppervlakte van Guyana. Het economische leven vindt plaats langs een smalle strook aan de kust, waar zo goed als de volledige bevolking woont. Toch is het binnenland niet helemaal verlaten, in het dichtbeboste regenwoud wonen immers verschillende inheemse gemeenschappen. Guyana neemt actief deel aan de REDD+-onderhandelingen in het UNFCCC. Toch meende het land dat de onderhandelingen op VN-niveau vaak erg traag vooruit gaan. Ook de mogelijkheid op een impasse was reëel. Daarom besloot Guyana zelf de touwtjes in handen te nemen en sprong het op de kar van REDD+. Guyana is vandaag één van de eerste landen die van start gaan met een REDD+pioniersproject. Logisch, want met zijn tropisch regenwoud dat 76 procent van het landoppervlakte bedekt, zou Guyana een belangrijke ontvanger kunnen worden van REDD+-fondsen (Henders, 2010, p.4, p.6). In 2009 ging het bilaterale Memorandum of Understanding tussen Noorwegen en Guyana van start. De twee landen beslisten een samenwerkingsverband op te zetten om REDD+ waar te maken in de praktijk (Office of Climate Change, 2010). Met andere woorden, Noorwegen zal via financiële steun het regenwoud van Guyana helpen te beschermen. Omdat het REDD+-systeem nog steeds niet helemaal uitgeklaard is binnen het UNFCCC, vulde Guyana REDD+ op zijn eigen manier in, met eigen randvoorwaarden. Wordt dit bilateraal akkoord een model voor toekomstige internationale REDD+-initiatieven, of zal alles helemaal anders uitdraaien en geeft Guyana REDD+ op internationaal vlak een slechte naam? Om deze vraag te kunnen beantwoorden moeten zowel de sociale, milieu en economische implicaties van dit initiatief onder de loep worden genomen. Omdat dit onderzoek ervoor kiest de sociale implicaties van het REDD+ op de inheemse bevolking te belichten (zie infra: figuur 2), kan deze thesis gezien worden als een eerste stap in het volledig in kaart brengen van de mogelijke implicaties van REDD+.
Om een antwoord te bieden op zowel de specifieke onderzoeksvragen als de overkoepelende onderzoeksvraag wordt zowel gebruik gemaakt van literatuuronderzoek als diepte-interviews met bevoorrechte getuigen. De verantwoording van de onderzoeksprocedure, de selectie van de correspondenten en de dataverzameling komt later in deze scriptie aan bod (hoofdstuk 4.2).
Opbouw De opbouw van deze scriptie ziet er als volgt uit. In hoofdstuk één wordt dieper ingegaan op de ontbossingsproblematiek in Guyana. Door gebruik te maken van een overkoepeld schema die de bedreigingen van het regenwoud en mogelijke implicaties hiervan in beeld brengt, wordt een bijdrage geleverd aan de wetenschappelijke literatuur omtrent de ontbossingsproblematiek. Uit dit schema 3
Landen met een High Forest cover and Low rates of Deforestation (HFLD), zijn landen met een jaarlijks ontbossingscijfer van minder dan 0.22 procent (Henders, 2010).
11
Masterproef wordt vervolgens één aspect onttrokken dat doorheen het vervolg van deze thesis verder uitgediept wordt. Logischerwijs komen we zo terecht bij hoofdstuk twee waar we het REDD+-initiatief van dichtbij bekijken. Zowel het concept, de kritiek, als de spelers worden besproken. Er wordt specifiek aandacht besteed aan de rechten en waarborgen voor de inheemse bevolking. Wanneer dit hoofdstuk een kort overzicht geeft van REDD+-initiatieven in de praktijk, belandden we bij Guyana en zo ook bij hoofdstuk drie. Hier bekijken we kort de situatie van de inheemse bevolking en de concretisering van REDD+ in Guyana. Hoofdstuk vier bekijkt, via de case: Memorandum of Understanding, hoe REDD+ wordt toegepast in Guyana en welke waarborgen er bestaan voor de inheemse bevolking. In dit hoofdstuk bekijken we het participatieniveau van de inheemse bevolking van dichtbij en toetsen we die aan de participatieladder van Edelenbos en Monnikhof. We sluiten af met een conclusie, die de belangrijkste bevindingen van dit onderzoek samenvat.
12
Masterproef
Ontbossingproblematiek Omdat het REDD+-initiatief onlosmakelijk verbonden is met de ontbossingsproblematiek, bekijken we in dit hoofdstuk deze problematiek van dichtbij.
1.1
Ontbossingsproblematiek in Guyana
Deze paper focust op Guyana en zo logischerwijs op tropische bossen. Tropische bossen hebben een bijzonder functie om de diensten van het ecosysteem te behouden (Anderson, 2009). Ze bevatten tweehonderd ton koolstof per hectare4 en dat is meer dan in gelijk welk ander bos (Stott & Sullivan, 2000, p. 184-185). Daarom zijn tropische wouden vaak de voornaamste focus in behoudsgezinde initiatieven (Armenteras, Rodriduez & Rentana, 2009, p. 1411). Tropische regenwouden doet onmiddellijk denken aan het Amazonewoud, het grootste en het bekendste tropische regenwoud in de wereld. Veel minder bekend is het noordelijke deel van het Amazonegebied: The Guiana Shield of, in de voor de hand liggende Nederlandse variant, het Guyanaschild. Het gebied strekt zich uit over zes landen. In het westen bedekt het Colombia en gaat verder dwars door Venezuela, Guyana, Suriname, Frans-Guyana tot het noorden van Brazilië (Haden, 1999, iii). Het schild kan het best omschreven worden als een dikke aardkorst van ongeveer twee miljard jaar oud. Zowel ondergronds als bovengronds heeft het Guyanaschild een paar niet onbelangrijke troeven. Ondergronds is de aardkorst rijk aan mineralen, wat al eeuwenlang goudzoekers aantrekt. Maar ook bovengronds bevindt zich iets unieks: één van de laatste tropische oerbossen ter wereld (Hammond, 2005). Guyana is, met zijn 76 procent beboste oppervlakte, één van de „eigenaars‟ van dit Guyanaschild. Het is één van de meest beboste landen ter wereld en heeft bovendien één van de laagste ontbossingcijfers ter wereld. Daarom is Guyana een typisch voorbeeld van een HFLD-land (zie supra) (Henders, 2010; Trevin & Nasi, 2009, p.1).
Op het eerste gezicht een rooskleurige situatie, maar toch wordt het woud geconfronteerd met een stijgend aantal bedreigingen (Henders, 2010; Colchester & La Rose, 2010, p.20). Volgens Sabine Henders (2010, p.7) is de kans groot dat het ontbossingscijfer van Guyana in de toekomst zal stijgen om economische groei en ontwikkeling aan te moedigen. In de literatuur werd volgens Armenteras et al. (2009, p. 1412) tot nu toe weinig aandacht besteed aan de omvang en de actoren van ontbossing in deze regio. Vooral de aanwezigheid en de rol van de 4
Koolstof is een onderdeel van CO2. Bossen kunnen deze vorm van CO2 absorberen. Bovengronds, in de bomen en dood hout, maar ook ondergronds in organisch materiaal. Door ontbossing komt deze CO2 opnieuw vrij in de atmosfeer. Daarom worden bossen ook wel eens ‘afvoerputjes’ van CO2 genoemd en spelen ze een belangrijke rol in de strijd tegen klimaatverandering.
13
Masterproef inheemse bevolking zou vaak onderbelicht worden. Met deze kritiek in het achterhoofd, wil het vervolg van dit hoofdstuk een bijdrage leveren aan de literatuur omtrent de ontbossingproblematiek in het Guyanaschild in het algemeen, en Guyana in het bijzonder.
Figuur 1 (zie bijlage 1), Bedreigingen en implicaties in het regenwoud, steunt op verschillende literatuurbronnen. Er wordt zowel gebruikt gemaakt van literatuur over deze regio in het bijzonder en literatuurbronnen over andere tropische regenwouden. Zoals reeds vermeld, is de wetenschappelijke literatuur over deze regio niet omvangrijk. Daarom is het noodzakelijk gebruik te maken van gegevens die niet specifiek handelen over het Guyanaschild, maar wel inzicht kunnen geven in de bedreigingen van het woud. Dit schema heeft niet de bedoeling om een volledig overzicht te zijn van alle bedreigingen en alle implicaties in het Guyanaschild en het regenwoud van Guyana. Wel wordt een poging gedaan de belangrijkste bedreigingen en mogelijke implicaties in beeld te brengen. Deze thesis wil tevens benadrukken dat dit een voorlopig schema is, waar te allen tijden extra informatie aan kan toegevoegd worden. Figuur 1 maakt een onderscheid tussen vijf verschillende bedreigingen: Ontginningsactiviteiten, institutionele
beperkingen,
demografische
bedreigingen,
klimatologische
bedreigingen
en
bedreigingen met betrekking tot beheerssystemen. Deze vijf bedreigingen worden op hun beurt opgedeeld in verschillende subbedreigingen. Figuur 1 toont tevens aan dat deze vijf bedreigingen, verschillende implicaties kunnen hebben. We maken een onderscheid tussen milieu-implicaties, gezondheidsimplicaties, economische implicaties en sociale implicaties.
Elke opdeling in figuur 1 is gebaseerd op wetenschappelijke literatuur. Elke tak in dit schema vertelt een eigen verhaal en kent eigen specifieke literatuur en onderzoeksvragen. We hebben niet de opzet elke bedreiging en mogelijke implicatie in detail te bespreken. Daarom wordt gekozen om één aspect uit dit schema te belichten en doorheen de thesis verder uit te diepen: Het nieuw REDD+-initiatief:de mogelijke sociale implicaties voor de inheemse bevolking.
1.2
Focus thesis
Eén van de mogelijke bedreiging voor het regenwoud, zijn bedreigingen met betrekking tot beheerssystemen. Hiervoor kan verwezen worden naar Alain Karsenty (2008). Hij maakte in 2008 een indeling van de verschillende beheerssystemen/eigendomsmogelijkheden in tropische gebieden. De opdeling vertrekkende van de subbedreiging „eigendomsmogelijkheden‟ is op zijn werk gebaseerd. Karsenty verwijst ook naar de link tussen ontbossing en de gebrekkige landrechten van de inheemse bevolking. Wanneer landrechten niet afgedwongen kunnen worden, wordt het rooien van het bos vaak een manier om hun eigendomszekerheid te versterken (Angelsen in Karsenty, Drigo, Piketty & Singer, 14
Masterproef 2008, p.1500). Wie de tekst van Karsenty bij de hand neemt, ziet een onderscheid tussen vier beheerssystemen. (1) Privaat eigendom, (2) concessies, (3) gemeenschapsbos en (4) bos in handen van kleinschalige bedrijven. Toch zijn in figuur 1 vijf beheersystemen opgenomen zijn. Zoals besproken in de inleiding, ligt de laatste jaren een nieuw initiatief op tafel: REDD+. Deze thesis kiest ervoor dit nieuw beheerssysteem niet ondergeschikt te maken aan één van de vier beheerssystemen van Karsenty, maar als een volledige nieuwe eigendomsmogelijkheid te behandelen.
In navolging met Karsenty (2008) moet benadrukt worden dat elk beheerssysteem een aantal sterktes en zwaktes heeft. Elk eigendomssysteem in het woud kan dus ook heel wat positieve implicaties met zich meebrengen. Zo kunnen private eigendomssystemen een positief effect hebben op duurzaam bosbeheer en concessies financiële en economische voordelen met zich meebrengen voor de lokale bevolking. Gemeenschapsbos is sterk op vlak van sociale controle, terwijl een bos in beheer van kleinschalige bedrijven tot meer werkgelegenheid kan leiden. Ook onze vijfde vorm van beheerssysteem: REDD+, en de sociale implicaties voor de inheemse bevolking, kennen een aantal mogelijkheden en positieve implicaties. REDD+ zou immers een erg positief effect kunnen hebben op hun leefomgeving, het oplossen van landrechtenkwesties, werkgelegenheid, inkomensmogelijkheden, armoedebestrijding, duurzame ontwikkeling, enzovoort. Maar ter zelfde tijd worden ook vragen gesteld. Bij een gebrek aan een aantal safeguards (zie infra) zou REDD+ een aantal negatieve sociale implicaties met zich kunnen meebrengen (voor zowel positieve als negatieve implicaties zie: Anderson, 2009; Angelson ed., 2008; Cotulla & Mayers, 2009; Griffiths, 2008; Global Forest Coalition, 2008; Hall, 2010; IUCN, 2008; Okereke & Dooley, 2009; Peskett et al., 2008). Daarom werd in onderstaand schema REDD+ opgenomen bij „bedreigingen met betrekking tot beheerssystemen‟. Deze thesis wil expliciet benadrukken dat wanneer REDD+ gecombineerd wordt met ondubbelzinnige en afdwingbare safeguards, het concept niet thuishoort in dit schema. De sociale implicaties van REDD+ worden daarom gevolgd door een „?‟. Het is immers de doelstelling van deze paper te onderzoeken of onze case, The Memorandum of Understanding, deze waarborgen bevat en of die nageleefd worden. Alleen zo kunnen we de mogelijke negatieve sociale implicaties van REDD+ in kaart brengen.
15
Masterproef Figuur 2
16
Masterproef
REDD+: concept, kritiek en spelers Om onderzoek te verrichten naar de toepassing van REDD+, is een goede en verstaanbare basis met betrekking tot het concept noodzakelijk. We bekijken het idee achter REDD+, de belangrijkste kritieken, de weg die REDD+ heeft afgelegd in het UNFCCC, en op welke manier het initiatief tot nu toe werd geïmplementeerd. REDD+ wordt in dit hoofdstuk met andere woorden ontleed. Dat zal noodzakelijk blijken voor de toepassing van REDD+ in Guyana en om het bos door de bomen te blijven zien.
2.1 Het idee achter REDD+ Ongeveer twintig procent van de mondiale CO2-uitstoot wordt veroorzaakt door ontbossing. Het verminderen van ontbossing is dan ook een logische manier om klimaatverandering tegen te gaan. In het jargon van klimaatdiplomaten wordt dat REDD: Reducing Emissions from Deforestation and Degradation. Het principe is eenvoudig: bosrijke landen bewijzen de wereld een dienst als ze hun bossen laten staan. Maar zo lopen ze inkomsten mis uit onder andere hout, landbouw en mijnbouw. Het kappen van het bos is nu eenmaal financieel voordeliger dan de bescherming ervan (Minaraad, 2010, p.16). Vandaar het idee dat geïndustrialiseerde landen de bosrijke landen financieel zullen compenseren (Tonneijck & Hoogeslag, 2010). Het doel is een internationaal mechanisme te creëren dat een financiële waarde geeft aan de natuurlijke diensten van een bos. Deze „natuurlijke diensten‟ zijn bijvoorbeeld hun rol als neerslagregulator en hun rol als opslagplaats van broeikasgassen (de Aquino, 2010). REDD+ wordt ontwikkeld in het kader van het UNFCCC. In de woorden van de VN zelf: “Reducing Emissions from Deforestation and Forest Degradation (REDD) is a mechanism to create an incentive for developing countries to protect, better manage and wisely use their forest resources, thus contributing to the global fight against climate change as well as national development. “ (UN-REDD Programme, 2011).
Later werd REDD uitgebreid naar REDD+, zodat ook bosbescherming een financiële waarde kreeg. Nog levend bos moet dus meer waard worden dat omgehakt bos. “REDD+” goes beyond deforestation and forest degradation, and includes the role of conservation, sustainable management of forests and enhancement of forest carbon stocks. REDD+ strives to make forests more valuable standing than cut down, by creating a financial value for the carbon stored in standing trees.”(UN-REDD Programme, 2011). 17
Masterproef
2.2 Kritiek op REDD+ Volgens Arvind Khare (2005) lijken bossen in ontwikkelingslanden nog steeds op het „Wilde Westen‟, omwille van praktijken zoals illegale houtkap, smokkel, schendingen van mensenrechten en slecht bestuur. Khare meende in 2005 dat de tijd rijp was om een groot wereldwijd initiatief te lanceren dat een drastische verandering kon teweeg brengen. Een initiatief dat onder andere de rechten van de inheemse gemeenschappen erkent, duurzaam bosbeheer omvat en gebruik maakt van nieuwe financiële instrumenten (Khare, Scherr, Molnar & White, 2005). Is met het REDD+-initiatief Khares voorstel louter een utopie gebleven, of is zijn wens werkelijkheid geworden?
REDD+ klinkt eenvoudig en op het eerste gezicht zijn niet onmiddellijk graten te ontdekken. Maar hoe meer REDD+ in de belangstelling komt te staan, hoe meer kritische geluiden te horen zijn. Verschillende milieu- en mensenrechtenorganisaties (Forest People Programme, FERN, Friends of the Earth International) leveren scherpe kritiek. Volgens hen is het noodzakelijk dat REDD+ een aantal randvoorwaarden bevat. Randvoorwaarden, of in de literatuur safeguards genoemd, moeten ervoor zorgen dat zowel milieu als mens beschermd wordt. Ze zijn van mening dat zonder duidelijke en afdwingbare randvoorwaarden REDD+ zal lijden aan een aantal moral hazards (Griffiths, 2008, p.1). Hun lijstje is niet min. REDD+ zou conflicten kunnen aanmoedigen, een ondermijning betekenen voor de rechten van de inheemse bevolking, ongelijkheid vergroten, niet leiden tot een daling van de ontbossingscijfers en vooral geld in het laatje brengen van de grote investeerders (Dooley, 2011; Griffiths, 2008, p.1; Hall, 2010). Wat volgt is een korte opsomming van de belangrijkste kritieken, die tevens ook de grootste obstakels vormen in internationale onderhandelingen.
2.2.1 Definitie Een ondubbelzinnige definitie van bossen is noodzakelijk voor een goede werking van het REDD+mechanisme. Duidelijke definities omtrent bosgebieden, ontbossing en bosdegradatie zijn immers cruciaal voor een correcte meting van emissiereducties (Olander, Gibbs, Steininger, Swenson & Murray, 2008, p.2). Met verkeerde definities kunnen landen in het ergste geval beloond worden voor ontbossing. Dat zou het geval kunnen zijn wanneer landen hun bosoppervlakte vergroten via de uitbreiding van plantages (Griffiths, 2008, p.4). Vooral de erkende randvoorwaarde van de klimaatconferentie in Kopenhagen die pleit tegen de conversie van natuurlijke bossen naar plantages, is in deze context van groot belang (Minaraad, 2010, p.31).
18
Masterproef
2.2.2 Inheemse bevolking Velen vrezen dat REDD+ een instrument zou kunnen worden dat de belangen van de inheemse bevolking zal schaden. Jean Pierre Leroy, vat het mooi samen: “REDD should be a public policy built with the local people and not a project that a foreign company brings in from abroad, otherwise we will only be painting the facade, renewing a predatory and destructive system of finance, commerce and production.” (Leroy in de Aquino, 2010, p.321). Ook het WWF, dat REDD niet als iets negatiefs aanziet, benadrukken dat de participatie van de inheemse bevolking noodzakelijk zal zijn voor het slagen van het mechanisme (de Aquino, 2010). Omdat de implicaties voor de inheemse bevolking de rode draad is in dit onderzoek, wordt verder in deze thesis extra aandacht besteed aan deze kritiek.
2.2.3 Privatisering Deze kritiek hangt nauw samen met de kritiek omtrent de rechten en belangen van de inheemse bevolking en lokale gemeenschappen. Sommige ngo‟s vrezen immers dat REDD+ zal leiden tot de privatisering van de grondstoffen van het bos. Die zouden in de handen van buitenlandse actoren en bankiers vallen, zodat de inheemse bevolking hier niets meer over te zeggen heeft. Casestudies tonen immers aan dat REDD+-projecten allerhande organisaties aantrekken, zoals koolstofhandelaars, ngo‟s, plantagebedrijven en zelfs olie- en gasbedrijven (Hall, 2010). Vooral grote energiebedrijven, zoals Shell, BP en General Moters, zien mogelijkheden in REDD+-projecten. Een goed gedocumenteerd voorbeeld is het project van de petroleumreus BP in Bolivia. Het Noel Kempff Mercado Climate Action Project legitimeert volgens sommigen het winstbejag van dit machtig bedrijf. De voordelen voor het klimaat en de inheemse bevolking zijn verre van duidelijk. Maar ook de grootste donor van REDD+, Noorwegen (zei infra), krijgt kritiek. Zo kunnen Noorse bedrijven meegenieten van de goedkope elektriciteit van een controversiële waterkrachtcentrale in Brazilië. De waterkrachtcentrale zou honderden vierkante kilometers regenwoud onder water zetten en zo het bestaan van de lokale inheemse gemeenschap bedreigden (Hall, 2010, p.14).
2.2.4 Fonds of markt Er is discussie of de financiering van REDD+ moet verlopen via een fonds of via een marktmechanisme. Een fonds als financieringsbron zou inhouden dat de industrielanden met behulp van belastingsgeld een mondiaal fonds opzetten voor de terugdringing van ontbossing. Financiering via een marktmechanisme houdt in dat boslanden het recht krijgen om de hoeveelheid CO2, die door het vermijden van ontbossing niet in de atmosfeer terechtkomt, als emissierechten te verkopen op de
19
Masterproef koolstofmarkt5 (IUCN, 2008, p.16). Nicolas Stern schatte dat er tussen de vijftien en dertig miljard dollar per jaar zal nodig zijn om het ontbossingpercentage tegen 2020 te halveren (Stern, 2008; IUCN, 2008, p.15). Met deze gigantische bedragen in het achterhoofd maken vele de bedenkingen bij de haalbaarheid van een mondiaal fonds (Minaraad, 2010; IUCN, 2008; Hall, 2010). Maar er rijzen ook vragen bij een marktmechanisme (zie 2.2.5). Volgens de Milieu- en natuurraad van Vlaanderen, is de meest aanvaardbare optie wellicht een combinatie van zowel marktmechanismen en een fonds, want volgens hen lijkt het “hoe dan ook onvermijdelijk dat minstens een deel van de middelen via marktgerelateerde mechanismen verkregen zal moeten worden.” (Minaraad, 2010, p.32).
2.2.5 Credits De kritiek omtrent de credits hangt nauw samen met de discussie rond de creatie van een mondiaal fonds of een marktmechanisme. Zo zou het meten van CO2-emissies uit bossen een bijna onmogelijke taak zijn. Daarenboven zouden de grote hoeveelheden onbetrouwbare en goedkope credits de koolstofmarkten verstoren (IUCN, 2008, p.17). Daarom moet de vraag gesteld worden welk effect deze REDD+ kredieten op de koolstofmarkt zullen hebben. Volgens velen moet vermeden worden dat REDD+ alleen maar als offset zal werken. Offset houdt in dat tropische landen de vermeden ontbossing kunnen omzetten in emissierechten op koolstofmarkten. Geïndustrialiseerde landen kunnen deze rechten dan opkopen om hun emissies te compenseren. Dat heeft de industrielanden de mogelijkheid om gewoon verder te vervuilen, maar wel hun reductieverplichtingen te halen. Met andere woorden, een goedkope manier om aan reductiedoelstellingen te voldoen (Minaraad, 2010, p.30; Griffiths, 2008, p.1; Hall, 2010, p.5; IUCN, 2010, p.7).
2.2.6 De schaal Vandaag bestaat er nog geen consensus over het niveau waarop de strategie moet worden toegepast. Zo is er discussie of REDD+ op nationaal of op een subnationaal, projectmatig niveau moet geïmplementeerd worden. Implementatie op nationaal niveau heeft een aantal voordelen: een betere aanpak van koolstoflekkage (Minaraad, 2010, p.30; Angelsen, Streck, Peskett, Brown & Luttrell, 2008, p.33), een grotere betrokkenheid van het land en een beter beheer van de kosten (Tonneijck & Hoogeslag, 2010, p.4). Toch is niet elk bosrijk land het hiermee eens. Landen zoals Colombia willen dat het mechanisme op een subnationale manier geïmplementeerd wordt. De FARC (Revolutionary
5
Op de koolstofmarkt of emissiemarkt, die in het leven werd geroepen in Kyoto, vindt de handel in emissies plaats. Landen of bedrijven die teveel emissies uitstoten kunnen emissierechten opkopen van landen en bedrijven die emissieoverschotten hebben.
20
Masterproef Armed Forces of Colombia) heeft immers een aanzienlijk deel van de Colombiaanse bossen onder controle (de Aquino, 2010). Tevens wordt gevreesd dat de REDD+ -fondsen bij een nationale aanpak voornamelijk bij de rijke elite van het land zullen terechtkomen en dat de arme bevolkingsgroepen aan de zijlijn zullen blijven staan. Een projectmatige, subnationale aanpak maakt het juist wel mogelijk om specifieke bevolkingsgroepen te bereiken (Tonneijck & Hoogeslag, 2010).
2.2.7 Lekken Een nationale aanpak betekent dan weer wel dat de kans op lekken (leakage) in het systeem grotendeels voorkomen wordt. Leakage betekent dat aan de ene kant van het land het bos wordt beschermd, maar dat op een andere plaats in het land juist bos verdwijnt. In een subnationale of projectmatige aanpak kan in een bepaald gebied REDD+-regels (striktere regels met betrekking dat ontbossing) worden toegepast en dus credits voor worden opgenomen. Buiten dit gebied kan gewoon worden doorgaan met de mate van ontbossing of kan zelfs meer worden ontbost dan vroeger het geval was. Dat gebied valt immers buiten de REDD+-afspraken. Het is duidelijk dat op die manier het probleem zich alleen maar verplaatst (IUCN, 2008, p.7). Nog een ander probleem is carbon leakage. Hier verschuift het ontbossingsprobleem van het ene naar het andere land. Dat carbon leakage nooit helemaal voorkomen kan worden, ligt voor de hand: een houtbedrijf kan immers altijd zijn activiteiten naar een ander land verschuiven dat niet mee doet aan het REDD+-initiatief (Wunder in Angelsen ed, 2008, p.65). Daarom is het noodzakelijk dat zoveel mogelijk landen meestappen in het REDD+mechanisme (IUCN, 2008, p.7; Skutsch & Trines, 2010, p.13; Mollicone et al., 2007, p.3).
2.2.8 Referentieniveau Zoals reeds vermeld, kan een vermindering van de ontbossingspercentages bijdragen tot de oplossing voor de klimaatverandering en voor het halen van de tweegradendoelstelling6. Het kerndoel van REDD+ is met andere woorden een daling van de ontbossingspercentages. Daarom is er nood aan een referentieniveau om deze daling te meten. Een referentieniveau is een afgesproken standaard of benchmark binnen het land in kwestie. Als de werkelijke emissie-uitstoten onder deze standaard liggen, heeft het land recht op REDD+-credits (REDDnet, 2010). Om dit in de praktijk te kunnen berekenen heeft het Subsidiary Body for Scientific and Technological Advice, het SBSTA, erkend dat het referentieniveau gebaseerd moet zijn op historische niveau van ontbossing (UNFCCC, 2011). Toch bestaat hier nog geen internationale consensus over. Nochtans zal een eenduidig referentieniveau 6
In Cancùn werd erkend dat de opwarming van het klimaat beneden de twee graden moet blijven. Zo zou de opwarming van de aarde beheersbaar blijven. Toch is hier geen wetenschappelijke consensus over.
21
Masterproef cruciaal zijn in de toepassing van REDD en REDD+. “It is of utmost importance to the UNFCCC negotiation process that REDD stakeholders be able to quantitatively compare impacts across REDD reference level designs, using standardized data and consistent assumptions.” (Busch et al., 2009, p. 2) De grootste kritiek op het REDD-initiatief (zonder +) was dat landen met een lage graad van ontbossing (HFLD), bij het gebruik van een historisch referentieniveau in de verleiding zouden komen om te ontbossen om later aanspraak te maken op een vergoeding als de ontbossing weer afneemt (Minaraad, 2010, p.31; Busch et al, 2009, p.2). Deze kritiek werd grotendeels opgevangen door de creatie van REDD+. Door de toevoeging van +, krijgen landen die in het verleden weinig ontbost hebben, ook recht op een financiële vergoeding (Minaraad, 2010, p.31).
2.2.9 Controle (MRV) Deze kritiek hangt nauw samen met de kritiek omtrent het referentieniveau. Als een vermindering van ontbossing en bosdegradatie echt wil bijdragen tot klimaatverandering, moet er effectief minder uitgestoten worden dan in het verleden. Transparante, consistente, vergelijkbare, volledige en correcte meetmethoden voor ontbossing en bosdegradatie zijn in deze context cruciaal (Grassi, Monni, Federici, Achard & Mollicone, 2008). Emissiereducties mogen immers niet onder- of overschat worden, zodat REDD+-betalingen op een correcte manier kunnen gebeuren. Daarom is er nood aan een internationaal erkend controlemechanisme. Ondanks al vooruitgang is geboekt omtrent MRV, Measuring, Reporting en Verifying, bestaan vandaag nog geen officiële richtlijnen. Landen die van start gaan met een eigen REDD+-initiatief moeten dus geen internationale afspraken volgen over de manier waarop de koolstofbalans gemeten, gerapporteerd en gecontroleerd moet worden (Minaraad, 2010, p.31; Wertz-Kanounnikoff, Verchot, Kanninen, Murdiyarso, 2008). Hierdoor kunnen een aantal valkuilen ontstaan. Zo meent Grassi (2008) dat het gebruik van volledige en correcte meetmethoden één van de grootste uitdagingen zal zijn voor de meeste ontwikkelingslanden. Met als gevolg dat de geloofwaardigheid van REDD en REDD+ ondermijnd kan worden (Grassi et al., 2008).
2.3 REDD+ doorheen de tijd Het REDD-idee staat al langer op de agenda van het UNFCCC. Wat volgt is een vogelvlucht doorheen de belangrijkste beslissingen omtrent het REDD+-initiatief op VN-niveau. De 192 landen die het UNFCCC ondertekenden komen jaarlijks samen in de COP‟s om het verdrag te bespreken. Telkens wordt specifieke aandacht besteed aan de verwijzingen naar de belangen en rechten voor de inheemse bevolking in de bossen. Dat is de reden waarom niet elke jaarlijkse COP vergadering wordt besproken, maar wordt gekozen voor de bijeenkomsten die de grootste impact hadden op dit onderzoeksdomein.
22
Masterproef
2.3.1 Kyoto (COP 3) De ondertekening van het Kyoto-Protocol in 1997 werd gezien als de eerste stap in de richting van een wereldwijd emissiereductieregime (Minaraad, 2010, p.15). Tijdens Kyoto voor de eerste keer sprake van ontbossing. Toch werd ontbossing géén onderdeel van het Kyoto Protocol. Na hevige debatten bereikte men geen consensus en werd de bescherming van natuurlijke bossen niet opgenomen in het mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM). Bebossing (afforestation) en herbebossing-projecten vonden wèl hun weg naar het Kyoto Protocol. Deze beslissing was niet zonder controverse, want ook grootschalige plantages maakten deel uit van de reductiestrategie (Phelps et al., 2010, p.323). Maar met slechts veertien (her)bebossingsprojecten, werd deze strategie geen succes (Anderson, 2009; Schroeder, 2010, p.318; Skutsch & Trines, 2010). Guyana was niet tevreden met deze uitkomst. Ze meende dat dit akkoord landen beloonde die hun bossen in het verleden hadden omgehakt en ze daarna weer aanplantte (reforestation), of landen die nieuwe bossen aanplantte in gebieden waar nooit bos had gestaan (afforestation). Landen zoals Guyana, die het grootste deel van hun bos had behouden, vielen buiten de prijzen (Office of the President, 2011). Ontbossing werd wel als een belangrijk probleem erkend onder de Land Use, Land Use Change and Forestry (LULUCF). De belangen en rechten van de inheemse bevolking worden niet vermeld onder het Kyoto Protocol (Schroeder, 2010, p.326).
2.3.2 Montreal (COP 11) Er was dus nood aan een nieuw concept. En dat kwam er ook. In december 2005 stelde de Coalition for Rainforest Nations, geleidt door Costa Rica en Papua New Guinea iets nieuws voor om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen (Griffiths, 2008, p.3; Skutsch & Trines, 2010). Op COP 11 in Montreal stond „Reducing emissions from deforestation in developing countries: approaches to stimulate action‟ (RED) op de agenda (Holloway & Giandomenico, 2009). Het voorstel hield in dat landen die erin slaagden om hun ontbossingspercentages te doen dalen, een financiële beloning kregen. Toch werd als snel duidelijk dat RED, met de D van Deforestation niet voldoende ging zijn. Ook Degradation7 (REDD) moest een belangrijk element worden van het initiatief (Skutsch & Trines, 2010; Herold & Johns, 2007).
7
Bosdegradatie is niet hetzelfde als ontbossing. Bosdegradatie is een gedeeltelijk verlies van de rol van het bos als opslagplaats van koolstof en is het gevolg van niet-duurzaam bosbeheer.
23
Masterproef
2.3.3 Bali (COP 13) In Bali begon het echte werk. In de Bali Road Map werden immers afspraken gemaakt voor nà 2012, wanneer Kyoto afloopt. Op deze bijeenkomst werd REDD formeel erkend (Holloway & Giandomenico, 2009, p.5; Grassi et al., 2008). Er werd afgesproken dat het post-Kyoto akkoord een mechanisme moest bevatten dat de uitstoot van ontbossing of bosdegradatie tegen gaat. M‟n erkende inderdaad dat zowel ontbossing en bosdegradatie belangrijke bronnen van broeikasgassen zijn. Hiermee werd RED uitgebreid naar REDD (Deforestation en forest Degradation). Bali bevatte geen expliciete erkenning van de rechten voor de inheemse gemeenschappen en lokale bevolking, maar erkent wel “that the needs of local and indigenous communities should be addressed when action is taken to reduce emissions from deforestation and forest degradation in developing countries.” (Griffiths, 2008, p.6; IUCN, 2008, p.9; FAO, 2009, p.2). Toch was niet iedereen onverdeeld gelukkig met REDD. Landen met lagere ontbossingscijfers zoals onder andere India, China en Guyana meenden dat REDD op de eerste plaats de „zondaars‟ zou belonen. Landen met hoge ontbossingcijfers konden immers geld opstrijken door dat cijfer te doen dalen. Bovendien zouden landen de neiging hebben meer te ontbossen om nadien recht te hebben op REDD-middelen door hun ontbossing te doen dalen. REDD zou op lange termijn dus perverse effecten kunnen hebben (Skutsch & Trines, 2010, p.6).
2.3.4 Kopenhagen (COP 15) Dat Kopenhagen geen juridisch bindend klimaatverdrag opleverde, is oud nieuws. Maar ook met betrekking tot REDD was Kopenhagen geen volledig succes. Kopenhagen bracht immers minder duidelijkheid dan gehoopt. Wel erkenden de topleiders in Kopenhagen onder artikel 6 de noodzaak om de uitstoot als gevolg van ontbossing en bosdegradatie terug te dringen én om de opslagcapaciteit van bossen te vergroten door middel van duurzaam beheer van bossen. Hiermee werd REDD officieel uitgebreid tot REDD+, waarbij ook duurzaam beheer van bossen een financiële compensatie zou krijgen (UNFCCC, 2010). Het mag duidelijk zijn dat met deze uitbreiding ook een groeiend aantal geïnteresseerden en belanghebbenden hun kans zagen. HFLD-landen, zoals Guyana, zijn daar een typisch voorbeeld van. Het REDD+-initiatief klinkt mooi, maar het was duidelijk dat ook afspraken moesten gemaakt worden over randvoorwaarden. Er werd bijvoorbeeld benadrukt dat REDD+-fondsen niet ingezet mogen worden voor de omzetting van natuurlijk bos, maar juist voor de bescherming ervan. Ook sociale randvoorwaarden vonden hun weg naar Kopenhagen. Sinds COP 15 wordt expliciet verwezen naar het
24
Masterproef VN-verdrag over de rechten van inheemse volkeren (UNDRIP) 8. Ontwikkelingslanden werden bovendien verzocht om bij de implementatie van REDD+ deze randvoorwaarden op te nemen. Ook landrechten voor de inheemse bevolking moesten herbekeken worden, omdat eigendomsonzekerheid een belangrijke factor is bij ontbossing en bosdegradatie. Het REDD+-mechanisme moest volgens Kopenhagen bovendien onmiddellijk van start gaan, maar verdere details biedt het akkoord niet (Tonneijck & Hoogeslag, 2010). Hoe het REDD+-mechanisme op nationaal vlak moest geïmplementeerd worden, was dus minder duidelijk. Alle hoop was dus gericht op Mexico, waar in november en december 2010 in Cancùn, een nieuwe klimaattop zou plaatsvinden.
2.3.5 Cancùn (COP 16) Na het mislukken van Kopenhagen, was de uitdaging voor deze klimaattop erg groot. In de onderhandelingen naar de aanloop van Cancùn werd duidelijk dat gesprekken omtrent mitigatiedoelstellingen op de achtergrond bleven, ten voordele van meer concrete en technische thema‟s zoals REDD+ (Minaraad, 2010, p.24). Hier werd dan ook vooruitgang geboekt.
Met betrekking tot milieugerelateerde voorwaarden benadrukt Cancùn dat elke actie consistent moet zijn met de instandhouding van natuurlijke bossen. De bescherming van natuurlijke bossen moet dus gegarandeerd zijn (UNFCCC, 2010 zie Annex 1: (e)). Ook sociale randvoorwaarden vonden hun weg naar Cancùn. In de officiële eindtekst wordt verwezen naar de UNDRIP, the United Nations Declaration on the Rights of Indigenous People. Ook de volledige participatie van de inheemse bevolking moet gegarandeerd worden en eigendomsrechten moeten aangepakt worden als één van de oorzaken van ontbossing. Onder punt 72 (UNFCCC, 2010):
72. Also requests developing country Parties, when developing and implementing their national strategies or action plans, to address, inter alia, drivers of deforestation and forest degradation, land tenure issues, forest governance issues, gender considerations and the safeguards identified in paragraph 2 of annex I to this decision, ensuring the full and effective participation of relevant stakeholders, inter alia, indigenous peoples and local communities;
(d) The full and effective participation of relevant stakeholders, in particular, indigenous peoples and local communities, in actions referred to in paragraphs 70 and 72 of this decision; 8
Het Kopenhagen akkoord zélf bevat geen referentie naar inheemse gemeenschappen. Naar de UNDRIP wordt verwezen in de twee opgenomen teksten van het Subsidiary Body for Scientific and Technological Advice (SBSTA) en het Ad Hoc Working Group on Long-Term Coorperation (AWG-LCA).
25
Masterproef Toch wordt er niet specifiek verwezen naar het Free and Prior Informed Consent (FPIC). Het principe houdt in dat een inheemse gemeenschap hun toestemming moet geven over projecten die een invloed kunnen hebben op hun land. Om het even wie van plan is gebruik te maken van de gronden van de inheemse gemeenschap, moet hiervoor dus toestemming krijgen (Forest Peoples Programme, 2011; Dooley, 2011).
Met Cancùn is er nu inderdaad een tekst betreffende sociale en milieugerelateerde randvoorwaarden. Toch zijn niet alle vragen beantwoord. Vooral het uitstellen van een duidelijke beslissing over de financiering van REDD+ en controlemechanismen voor de randvoorwaarden roepen kritiek op (Dooley, 2011; Gunyon, 2011). De hoop voor een volledig uitgewerkt systeem verschuift nu naar de volgende top in Durban, eind 2011 (Dooley, 2011).
2.4 REDD+ en de inheemse bevolking: participatie en landrechten In bovenstaande hoofdstukken zagen we dat de mogelijke gevolgen voor de inheemse bevolking een belangrijke kritiek was op REDD+. In dit hoofdstuk bekijken we de rol van de inheemse bevolking meer in detail. Nadien wordt aandacht besteed aan landrechten. Dat zal noodzakelijk blijken voor de mogelijke gevolgen van REDD+ op de inheemse bevolking in Guyana.
Cancùn bevat een aantal randvoorwaarden voor de inheemse bevolking (zie supra: punt 72). Toch leeft de bezorgdheid dat de voorwaarden op papier onvoldoende zullen zijn om de belangen van de inheemse bevolking in de praktijk te verzekeren. De inheemse gemeenschap zullen als bewoners van het bos immers de eerste zijn die in aanraking kunnen komen met de positieve maar ook negatieve sociale implicaties van REDD+. De beslissing in Cancùn moedigt heel wat nieuwe REDD+-pilootprojecten aan, ook buiten het VNkader. Daarmee groeit de bezorgdheid van inheemse gemeenschappen dat REDD+ hen niet ten goede zal komen (Dooley, 2011). Er wordt gewaarschuwd dat zonder een duidelijke betrokkenheid van bosgemeenschappen en respect voor de mensenrechten, REDD+ kan leiden tot onder andere landroof, gedwongen verhuizingen, conflicten, corruptie en armoede (zie onder andere: Anderson, 2009; Angelson ed., 2008; Cotulla & Mayers, 2009; Griffiths, 2008; Global Forest Coalition, 2008; Hall, 2010; IUCN, 2008; Okereke & Dooley, 2009; Peskett et al.; Sobrevila, 2008).
Welke rol speelt de inheemse gemeenschap nu concreet in het REDD+-verhaal? Ten eerste is het duidelijk dat deze bevolkingsgroepen veel te winnen of te verliezen hebben bij REDD+. Inheemse gemeenschappen zijn immers op een directe manier afhankelijk van het woud. Ze vertrouwen en rekenen op het woud voor hun dagelijks overleven. Het ligt voor de hand dat ontbossing deze
26
Masterproef afhankelijkheid bedreigt. Deze directe link met het levensonderhoud van inheemse gemeenschappen, is volgens vele één van de hoofdredenen waarom REDD+ onmogelijk kan geïmplementeerd worden zonder de medewerking van lokale belanghebbenden (Schroeder, 2010, p.319). Ten tweede mag niet over het hoofd gezien worden dat REDD+ zelf ook veel winnen of te verliezen heeft bij de betrokkenheid van inheemse gemeenschappen. Vele zijn ervan overtuigd dat de inheemse bevolking een cruciale actor is voor het succes van REDD+. Zij hebben immers een historische en culturele rol in het beheer van de bossen (Anderson, 2009). Studies bewijzen dat ontbossing tien tot twintig keer lager is op inheems grondgebied dan in naburige gebieden. Inheems grondgebied is dus een efficiënte buffer tegen ontbossing (Anderson, 2009).
Niet alleen de bezorgdheid voor de toekomst is groot, ook bepaalde casestudies bewijzen reeds dat REDD+ het niet altijd zo nauw neemt met de belangen van de inheemse bevolking. Schroeder (2010), die een algemene studie deed naar de vertegenwoordiging van de inheemse bevolking in REDD, concludeerde dat deze bevolkingsgroep wel degelijk geconsulteerd wordt bij de onderhandelingen. Toch is er volgens Schroeder een grote kanttekening te maken. De mogelijkheid om op een directe manier te participeren, ontbreekt volledig, waardoor het onmogelijk wordt om hun belangen te verdedigen. Hun vertegenwoordiging blijft dus zwak en indirect. Schroeder gaat zelfs nog een stapje verder en vindt de REDD-onderhandelingen een voorbeeld van de marginalisering van inheemse gemeenschappen en de blijvende dominantie van de staat. De belangen van de machtige elite zoals de industriesector worden over het algemeen voortgetrokken op deze van de inheemse bevolking (Schroeder, 2010, p. 317, p. 321 & p.329). Ook de ngo Friends of the Earth International onderzocht in 2010 een aantal lopende projecten in Indonesië, Paraguay, Costa Rica, Nigeria, Brazilië, enzovoort. Hun rapport REDD: the realities in black and white vat hun bevindingen samen. Zelfs in best case scenarios bleek dat de inheemse bevolking enorm veel moeite moest doen om hun stem te laten horen of te kunnen genieten van REDD+-fondsen. In sommige gevallen probeerden de investeerders zo snel mogelijk hun deal rond te krijgen, zodat de consultatie met de inheemse bevolking, niet meer mogelijk was (Hall, 2010, p.4). Ook andere casestudies toonden aan dat soortgelijke initiatieven heel wat negatieve gevolgen kunnen hebben voor de bewoners van het bos. De lijst wordt lang. Paternalistische relaties tussen staat en bosbewoners (Anderson, 2009), een versterking van de greep van de staat en de private sector over de bossen, de staat als grootste ontvanger van de opbrengsten, lage participatiemogelijkheden, enzovoort (Schroeder, 2010, p.322).
Toch is enige nuance noodzakelijk. De huidige REDD+-discussies hechten meer belang aan inheemse rechten dan andere opties die de tweegradendoelstelling wil helpen bereiken, zoals CDM en LULUCF (Schroeder, 2010, p.326, 327). De bovenstaande risico‟s kunnen alleen vermeden worden als er duidelijke randvoorwaarden in acht worden genomen. Griffiths (2008, p.1) roept dan ook op REDD27
Masterproef fondsen conditioneel te maken aan de erkenning van rechten voor de inheemse bevolking. Alleen zo kunnen op termijn zelfs grote voordelen voortvloeien uit deze initiatieven (Schroeder, 2010, p.323). REDD+ hoeft dus helemaal niet negatief uit te draaien, want het project heeft een enorm potentieel om een aantal sociale problemen op te lossen. Of in de woorden van Okereke en Dooley (2009): “REDD is unique because […] it offers an unprecedented opportunity for synergies between environmental and social benefits.” (Okereke & Dooley, 2009, p.83).
In de discussie omtrent de inheemse participatiemogelijkheden, spelen landrechten een doorslaggevende rol. Vooral gebrekkige landrechten kunnen bij de toepassing van REDD+ grote gevolgen hebben. Vooral op officiële staatgronden zijn het gebrek aan langetermijnafspraken en bindende overeenkomsten voor de inheemse bevolking grote hinderpalen voor de duurzaam bosbeheer (Nasi et al., 2011, p. 204). Toch zijn, in een REDD+ systeem waar inheemse rechten erkend worden, positieve implicaties zeker niet uit te sluiten. Meer zelfs, de implementatie van REDD+ zou een enorme stimulans kunnen betekenen in het ophelderen van landrechten. Vele wetenschappers, maar ook inheemse gemeenschappen zijn ervan overtuigd dat REDD+ dé kans is om jarenlange disputen omtrent landrechten te verduidelijken (Phelps et al., 2010, p.326). REDD+ zou een waaier van nieuwe mogelijkheden openen voor de inheemse bevolking, zoals bosbescherming op basis van traditionele kennis en inheems bosbeheer (Forest People Programme, 2009, p.9). “Emerging conservation and climate policies at the global and national levels may offer future income and in-kind benefits for indigenous peoples, provided that fair and effective rights and benefit-sharing frameworks are first put in place.” (Griffiths & Anselmo, 2010, p.27).
Maar zou ook helemaal anders kunnen uitdraaien. Zo waarschuwen zowel wetenschappers als inheemse gemeenschappen, dat onopgeloste landrechten de implementatie van REDD+ kan bemoeilijken. Daarom moet volgens velen de landrechten en de afbakening van inheemse landen geregeld zijn vóór de uitvoering van REDD+. Zo niet, dan bestaat de kans dat machtige actoren landrechten zouden claimen onder toekomstige REDD+-mechanismen en de echte bosgebruikers onteigenen (Nasi, et al., 2011; Childress, 2010). “Land grabbing by the more powerful and exclusion are both processes of concern that need to be accounted for in any REDD strategy.” (Vatn et al., 2010, p. 40). Ook de participatiemogelijkheden voor inheemse gemeenschappen zijn rechtstreeks verbonden met het eigendomsrecht van deze bevolkingsgroep op hun traditionele landen. Een gemeenschap of groep die landrechten bezitten, kunnen op geen enkele manier participeren in REDD (Vatn et al., 2010). Het mag duidelijk zijn dat landrechten een grote invloed zullen hebben op de mate waarin REDD+ inheemse gemeenschappen ten goede kan komen, of zal marginaliseren (Cotula & Mayers, 2009).
28
Masterproef
2.5 REDD+ in de praktijk De REDD+-onderhandelingen zijn nog steeds lopende. Ondanks de relatief snelle vooruitgang dat het idee boekt in het UNFCCC, vooral in vergelijking met andere thema‟s, gaat het volgens sommigen niet snel genoeg (Hall, 2010, p.7). Omdat met de implementatie van REDD+ veel geld te rapen valt, bestaat het mechanisme al langer in de praktijk. Zonder dat een internationaal REDD+-akkoord bestaat, schieten REDD en REDD+-initiatieven overal ter wereld als paddenstoelen uit de grond. Dit brengt een aantal mogelijkheden, maar ook een aantal gevaren met zich mee. Zo kunnen regeringen die REDD+ willen uitvoeren, zelf de invulling en parameters kiezen (Hall, 2010, p.5). Onder andere de VN en de Wereldbank moedigen reeds landen aan om REDD+-strategieën te implementeren (Griffiths, 2008, p.1). De VN ging in 2008 van start met het UN-REDD en ook de Wereldbank was één van de eerste om mee te stappen in het REDD-verhaal. Deze programma‟s hebben tot doel landen klaar te stomen voor REDD+ en steun te geven aan pilootprojecten.
De VN voorspelt dat de financiële stromen voor de vermindering van broeikasgassen via REDD+ tot dertig miljard dollar per jaar zou kunnen opleveren (UN-REDD, 2011). Geen reden dus om achter te blijven: “Donors are under pressure to generate early results and developing country governments are scrambling to secure REDD funds.” (Griffiths, 2008, p.1). Naast de initiatieven van de Wereldbank en de VN, zijn er ook een overvloed aan bilaterale en private REDD-fondsen en projecten. Zo is er het Amazon Fund, the Congo Basin Forest Fund, maar ook een enorm aantal bilaterale projecten van landen zoals Australië, Denemarken, Finland, Duitsland, Japan, Zweden, Groot-Brittannië en Noorwegen (Hall, 2010, p.11). De opvallendste en grootste donor in het REDD+-wereldje is ongetwijfeld Noorwegen. In Bali beloofde Noorwegen ontwikkelingslanden te steunen in hun strijd tegen klimaatverandering. Voor het beheer en toekenning van de Noorse fondsen aan ontwikkelingslanden werd het Noorse International Climate and Forest Initiative opgericht. Daarmee is Noorwegen de grootste donor van het UN-REDD Programma (UN-REDD, 2011), maar engageert zich ook op bilateraal niveau zoals met Brazilië en sinds kort ook met Guyana.
Ondanks het uitblijven van een UNFCCC-akkoord, is het duidelijk dat REDD+ vandaag volop in ontwerp- en ontwikkelingsfase zit (Hall, 2010, p.20). Tonneijck en Hoogeslag menen dat de afwezigheid van een internationaal erkend mechanisme kansen kan bieden: “[…]we kunnen regels als doende maken. Door aan te tonen hoe REDD-plus zou kunnen werken op een economisch, sociaal én ecologisch verantwoorde manier kunnen we de regelgeving ten goede (blijven) beïnvloeden.” (Tonneijck & Hoogeslag, 2010, p.4). De auteurs hebben ongetwijfeld gelijk dat een goede implementatie van REDD+ de regelgeving ten goede kan komen. Maar zonder in een doemdenkscenario te vervallen, moeten we ons de vraag durven stellen of deze initiatieven inderdaad
29
Masterproef op een correcte manier geïmplementeerd worden. Met andere woorden, nemen ze hun economische, sociaal en ecologische verantwoordelijkheid op?
30
Masterproef
Guyana: inheemse bevolking & REDD+ 3.1 De Inheemse bevolking Er bestaat geen algemeen erkende definitie van de term „inheems‟, ook niet binnen het VN-kader. De VN (2004) maakt daarom gebruik van de volgens haar meest gebruikte en geciteerde werkdefinitie van Jose R.M. Cobo: “Indigenous communities, peoples and nations are those which, having a historical continuity with pre-invasion and pre-colonial societies that developed on their territories, consider themselves distinct from other sectors of the societies now prevailing on those territories, or parts of them. They form at present non-dominant sectors of society and are determined to preserve, develop and transmit to future generations their ancestral territories, and their ethnic identity, as the basis of their continued existence as peoples, in accordance with their own cultural patterns, social institutions and legal system.” (United Nations, 2004, p.2; Janki, 2009, p.4). Het binnenland van Guyana wordt bevolkt door inheemse gemeenschappen. Ze zijn met 60.000 en leven in ongeveer 140 verschillende nederzettingen (Childress, 2010). De Amerindians9 vormen de meerderheid van deze inheemse bevolkingsgroep (Haden, 1999). Ze vertegenwoordigen iets meer dan negen procent van de totale bevolking van Guyana en bezitten ongeveer veertien procent van het land (Dow et al., 2009, p. 11-12). De overgrote meerderheid woont in vijf van de tien regio‟s van Guyana, regio 1, 2, 7, 8 en 9 (NDS Secretariat, 2001).
Figuur 4
9
De Amerindians zijn afstammelingen van de oorspronkelijke Guyaanse bevolking. Voorbeelden van zulke gemeenschappen zijn de Arawaks, Makushi, Wapishana, Patamona, Akawaio, Warau, Caribs, Aezkuna en Wai Wai (Trevin & Nasi, 2009).
31
Masterproef
3.2 Pioniersland In een rapport in opdracht voor de Europese Commissie stond al in 1999 te lezen dat Guyana erg ontvankelijk was voor nieuwe bosbehoud- en bosbeheerideeën (Haden, 1999, p.iii). Het rapport had niet gelogen. Nog geen tien jaar later was Guyana één van de eerste landen die op de kar van REDD+ sprongen. Het idee dat het behoud van het bos meer is dan een extraatje voor de wereldgemeenschap en dat daarom iedereen een duit in het zakje moet doen, sloeg aan. Ook de president van Guyana, Bharrat Jagdeo, volgde deze visie volledig. Om zijn overtuiging te staven maakte hij gebruik van het McKinsey Report. Dit rapport meende dat Guyana economisch heel wat te winnen had bij de ontbossing van hun woud. Zo‟n 5.8 miljard dollar om precies te zijn. Als Guyana de keuze zou maken hun woud niet te kappen, zou de wereld deze verloren tegoeden moeten compenseren (Office of the President, Republic of Guyana, 2008, p.14). Een aantal critici beschuldigden Guyana ervan de internationale gemeenschap te chanteren. Als Guyana geen ontvanger werd van REDD+-fondsen, zou het land immers genoodzaakt zijn hun bossen te kappen (Colchester & La Rose, 2010, p.21; Lang, 2009; FPP, 2009).
In 2008 kondigde Jagdeo aan om 75 procent van zijn regenwoud ter beschikking te stellen als „duurzaam handelswaar‟ (Padgett, 2008). In 2009 ging Guyana door op hetzelfde elan. Jagdeo kondigde aan dat “Despite our other differences, successive Guyanese governments of different parties have provided strong leadership to the world on the need to protect our forests.” (Dow et al., 2009, p.3). Hij voegde daad bij het woord, want Jagdeo besefte dat zijn bossen een grote aanwinst waren in de huidige klimaatdiscussies (Henders, 2010, p.4). In juni van dat jaar lanceerde Jagdeo het Low Carbon Development Strategy (LCDS). Het International Institute for Environment and Development omschrijft de strategie als volgt: “The LCDS is a national strategy that seeks to create „a low-deforestation, low carbon, climateresilient economy” with the major objective being the transformation of the economy of Guyana while combating climate change mainly through incentives to avoid deforestation, which accounts for about one fifth of total global emissions. The lobby is to secure an agreement that will support payments to rainforest countries like Guyana for its storage of forest carbon in its standing forest under a new REDD mechanism (…)” (Dow et al., 2009, p.3).
De LCDS wil met andere woorden economische ontwikkeling verzekeren, maar terwijl ook de bossen beschermen (Henders, 2010, p.4). Op vlak van de inheemse bevolking maakt de LCDS zich hard zich te houden aan Artikel 13 van de hernieuwde grondwet van Guyana. Artikel 13 bevestigt dat alle Guyanen het recht hebben om te participeren, engageren en meebeslissen in alle thema‟s die hun welzijn beïnvloeden (Dow et al., 2009, p.4 en p. 26). Niet alleen belooft de LCDS zich te houden aan 32
Masterproef Artikel 13, maar ook aan Artikel 149 G van de grondwet, dat handelt over de rechten van de inheemse bevolking. “Indigenous peoples shall have the right to the protection, preservation and promulgation of their languages cultural heritage and way of life.” (Dow et al., 2009, p.4 en p. 26; The Republic of Guyana, 2003). De link tussen het LCDS en het REDD+-initiatief is duidelijk. De LCDS wil als het ware een soort operationele invulling zijn van het REDD+-idee in Guyana.
33
Masterproef
Casestudy: the Memorandum of Understanding Een mijlpaal voor Guyana in het REDD+-verhaal was ongetwijfeld de overeenkomst met Noorwegen op 3 februari 2009. In de Memorandum of Understanding verbonden de twee landen zich ertoe om samen te werken aan de implementatie van het REDD+-initiatief in Guyana (Dow et al., 2009; Office of Climate Change, 2011). Of met andere woorden, de Guyaanse invulling van REDD+: de LCDS.
De overeenkomst tussen Guyana en Noorwegen is de eerste in zijn soort: een bilateraal akkoord waar twee landen beslissen om samen te werken op het gebied van klimaatverandering, biodiversiteit en duurzame ontwikkeling. Dat het initiatief gloednieuw is, wordt niet onder stoelen of banken gestoken. De Noorse Ambassadeur Brattskar benadrukt dat deze overeenkomst het potentieel heeft om een nieuw, repliceerbaar model voor REDD+ te worden (Office of Climate Change, 2011). Noorwegen belooft een gecumuleerd bedrag tot 250 miljoen dollar in 2015. In 2010 en 2011 belandde al 70 miljoen dollar (50 miljoen euro) in de Guyaanse schatkist. Deze steun is gebaseerd op de resultaten dat Guyana boekt om hun broeikasgassen aan banden te leggen en ontbossing en bosdegradatie tegen gaan (Henders, 2010, p.5). President Jagdeo was tevreden. Op jaarbasis overtreft het Noorse geld alle leningen en subsidies die naar Guyana vloeien van de Wereldbank, de Inter-American Development Bank, de Caribbean Development Bank en de Europese Unie. “This is a real watershed moment for our country. At no time in the past in our entire history has so much money been pledged to our country in a single initiative.” (Jagdeo in Davidson, 2009).
Om uiteindelijk de sociale implicaties van REDD+ in beeld te brengen, is het noodzakelijk om de vraag te stellen welke inheemse waarborgen de Memorandum of Understanding bevat. In hoofdstuk twee zagen we dat in het UNFCCC-parcours al een aantal inheemse waarborgen werden opgenomen. Deze waarborgen focusten vooral op het recht tot participatie. De vraag is natuurlijk of ook het bilateraal initiatief tussen Guyana en Noorwegen (participatie)waarborgen bevat voor deze bevolkingsgroep.
Om het participatieniveau van de inheemse gemeenschap in het REDD+-initiatief te kunnen onderzoeken, is het noodzakelijk dat we het niveau van participatie kunnen meten. Het vervolg van dit hoofdstuk wijdt zich volledig aan een theoretisch kader omtrent het belang van participatie en mogelijke instrumenten om het concept participatie te meten.
34
Masterproef
4.1 Participatie: een theoretisch kader Participatie is een belangrijk element geworden in het milieu- en bosbeleid. Volgens Van den Hove (2000) is participatie in milieuvraagstukken essentieel omwille van de typische karakteristieken van milieubeleid; complex, onzeker, grootschalig, langdurig en onomkeerbaar. Ook bij beleidsbeslissingen omtrent bossen wordt participatie op verschillende manieren gerechtvaardigd. “Forest policy decisions are often a source of debate, conflict, and tension in many countries. The debate over forest land-use decisions often hinges on disagreements about societal values related to forest resource use.” (Ananda, 2007, p.534).
4.1.1 De noodzaak van participatie Dat de roep naar participatie van verschillende belanghebbenden groot is, ligt voor de hand. Iedereen wil immers dat rekening wordt gehouden met zijn of haar wensen en belangen. Ook de wetenschappelijke literatuur verantwoordt participatie als een belangrijk aspect in het milieudebat. Korfmacher (2001) maakt een onderscheid tussen drie verschillende rechtvaardigingen voor participatie: een democratische, substantieve en pragmatische rechtvaardiging. De democratische rechtvaardiging ziet de bosbewoners als de eigenaars (quasi-owners) van de grondstoffen die zich bevinden in het woud. Net daarom hebben ze het recht om te participeren in het besluitvormingsproces. De basis voor de substantieve rechtvaardiging is terug te vinden in de overtuiging dat de inheemse bevolking een unieke kennis heeft over de grondstoffen van het woud en zo een meerwaarde betekent in het besluitvormingsproces. Een laatste vorm van motivering is de pragmatische rechtvaardiging. Wanneer de inheemse bevolking op een directe manier betrokken wordt bij het besluitvormingsproces, zou de implementatie van het nieuwe beleid veel vlotter verlopen. Omdat bos- en grondconflicten erg vaak voorkomen is volgens Ananda (2007, p.535) de pragmatische rechtvaardiging dan ook de belangrijkste motivering voor burgerparticipatie (zie ook Castro & Nielson, 2001).
Participatie is vaak een containerbegrip geworden. Zowel in een politieke, economische en culturele context wordt deze term op verschillende manieren gebruikt. Nico Carpentier (2008), meent dat deze diversiteit het begrip niet ten goede is gekomen. Volgens hem zijn er twee manieren om hiermee om te gaan. Een eerste manier bestaat erin te betreuren dat deze chaos op betekenisvlak is ontstaan. Een tweede manier is proberen om de authentieke betekenis van het participatiebegrip bloot te leggen. Hiervoor grijpt hij terug naar het werk van Arnstein uit 1969, dat acht verschillende vormen van participatie onderscheidt.
35
Masterproef Arnstein stelt zich de vraag of bij participatie al dan niet een machtsherverdeling aan de pas komt. Geven diegene die de macht in handen hebben een deel af aan de have-nots of hebben we te maken met een leeg participatieritueel (Devos, 2006)? Met andere woorden: Qui bono? We gaan op zoek naar de manier waarop de participatie van de inheemse bevolking geregeld is. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een hedendaagse variant op het oude, maar nog steeds erg relevante werk van Sherry R Arnstein: „A Ladder of Citizen Particiapation‟ (Arnstein, 1969).
4.1.2 De participatieladder In haar werk A Ladder of Citizen Participation ziet Arnstein (1969) participatie als een herverdeling van macht tussen degene die macht in handen hebben en de have-nots. Zij die macht hebben, moeten dus macht afstaan aan diegene zonder macht. Wanneer geen herverdeling van macht plaatsvindt, hebben we te maken met een leeg participatieritueel. Hierbij is geen sprake van echte participatie en kan dit erg frustrerend zijn voor de have-nots. Arnstein ontwikkelde een typologie van acht participatieniveaus en stelt deze voor als een participatieladder. Zo kan worden nagegaan op welk niveau geparticipeerd wordt. Hoe lager op de ladder, hoe minder er in Arnsteins ogen sprake is van participatie. Van hoog naar laag heeft dit burgercontrole, machtsdelegatie, partnerschap, verzoening, consultatie, informatieverspreiding, therapie en manipulatie.
Figuur 5
Bron: Arnstein (1969).
36
Masterproef Manipulatie en therapie zijn vormen van non-participatie. Volgens Arnstein een bedrieglijke vorm van participatie. Het doel van de machthebbers is niet om een echte participatiemogelijkheid te verschaffen. Bij manipulatie worden burgers slechts oppervlakkig betrokken en ondergedompeld in de pr-machine van de machthebbers (Devos, 2006). Het ligt voor de hand dat op dit niveau de burgers erg gefrustreerd kunnen worden. “This sham lies at the heart of the deep-seated exasperation and hostility of the have-nots toward the powerholders” (Arnstein, 1969, p.218). Op de trede van therapie willen diegene aan de macht de have-nots onderwijzen of zelfs genezen van hun tegenstrijdige mening. Bij informatie, consultatie en verzoening krijgen de have-nots informatie en hebben ze een stem in het besluitvormingsproces. Toch hebben ze op dit niveau onvoldoende macht om ervoor te zorgen dat de machthebbers rekening zullen houden met hun visies en bekommernissen. Er is dus geen echte herverdeling van macht. De meeste wensen van de have-nots blijven dode letter. Daarom omschrijft Arnstein deze treden als tokenism. Dat houdt in dat een heel klein aantal have-nots, de tokens, worden toegelaten tot het besluitvormingsproces. Voor het gebruik van de term tokenisme haalt Arstein de boter bij Kanter. Kanter (1977) stelt dat deze tokens als symbolen worden gezien van hun minderheidsgroep, in plaats van echte personen. De tokens zijn immers met zo weinig dat de machthebbers de dominante groep blijven. Bij de derde trede krijgen de burgers informatie, maar daar blijft het bij. De communicatie verloopt dus in één richting, van de machthebbers naar de have-nots. Bij consultatie worden burgers geïnformeerd en kunnen ze hun eigen opinies en meningen uiten. Toch doet de machthebbers hier niets mee. Bij verzoening worden burgers wel betrokken bij het besluitvormingsproces maar de machthebbers kunnen hen gemakkelijk te slim af zijn of overstemmen (Devos, 2006; Arnstein, 1969). Er is pas sprake van een echte onderhandelingspositie voor de have-nots vanaf trede zes: partnerschap. Op deze trede wordt gewerkt naar consensus. Noch de machthebbers, noch de burgers kunnen de ander hun standpunt opleggen (Devos, 2006). “At this rung of the ladder, power is in fact redistributed through negotiations between citizens and powerholders. […] After the groundrules have been established through some form of give-and-take, they are not subject to unilateral change” (Arnstein, 1969, p.221). Op de twee hoogste treden, machtsdelegatie en burgercontrole, krijgen de have-nots een meerderheid in het besluitvormingsproces of zelfs de volledige soevereiniteit. Op de hoogste treden ligt het gezag volledig bij de burgers zelf (Arnstein, 1969).
4.1.3 Kritiek op Arnstein Arnstein (1969) benadrukt dat deze opdeling een simplificatie is van een werkelijkheid die vaak veel complexer is. In de realiteit zijn noch de have-nots, noch de machthebbers homogene groepen. In elke groep kunnen uiteenlopende visies voorkomen, subgroepen bestaan en tegenstrijdige belangen met elkaar botsen. Toch wenst Arnstein in haar participatieladder gebruik te maken van deze twee groepen. 37
Masterproef Volgens haar zien de have-nots de machthebbers immers als een monoliet, en dus als een homogene groep. Maar ook de machthebbers hebben de neiging om de have-nots te zien als één groep zonder verscheidenheid. Arnstein anticipeert in haar betoog dus duidelijk op eventuele kritieken op haar concept. Toch zijn de kritieken niet uitgebleven. Verschillende auteurs zijn het helemaal niet eens met de visie van Arnstein. Sommigen maakten een variant op de participatieladder, andere verwierpen de metafoor van een ladder om de mate participatie te meten. Omdat de theorie van Arnstein een toetssteen wordt om het participatieniveau te meten in het REDD+initiatief in Guyana, is het noodzakelijk dat de belangrijkste kritieken onder de loep worden genomen. Zo wil deze scriptie aantonen dat verschillende kritieken in rekening werden gehouden en waarom uiteindelijk toch gekozen werd om te werken via het concept van Arnstein om het participatieniveau in REDD+/LCDS te toetsen. Collins en Ison (2009) maakten in hun artikel Jumping off Arnstein‟s Ladder: Social Learing as a New Policy Paradigm for Climate Change Adaptation, een samenvatting van de vier hoofdkritieken die terug te vinden zijn in de wetenschappelijke literatuur op het werk van Arnstein.
Ten eerste gaan vele wetenschappers niet akkoord met de veronderstelling dat participatie hiërarchisch van aard is. Ook op de hoogste trede van participatie, burgercontrole, wordt veel kritiek geleverd. Het niet bereiken van volledige burgercontrole zou automatisch een mislukking of het gebrek aan legitimiteit van het proces impliceren, zelfs wanneer de betrokkenen tevreden zijn met het bereikte niveau. Onder andere May (2006) stoort zich aan de hoogste trede van de ladder. Hij vindt burgercontrole een onwaarschijnlijk en onwenselijk doel van burgerparticipatie. Eén van de belangrijkste argumenten voor deze kritiek is dat de burgers zelfs niet altijd willen opklimmen tot volledige burgercontrole (May, 2006; Tritter & McCallum, 2006, p.165; Collins & Ison, 2009, p.361). De tweede kritiek hangt nauw samen met de eerste kritiek. De participatieladder zou een te lineair en statistisch concept zijn. Een statische participatieladder zou processen en feedbackmomenten te weinig in rekening houden. Bovendien zou een lineaire aanpak impliceren dat het beleidsprobleem een constant gegeven is. Volgens deze kritiek is elk beleidsprobleem immers uniek en vereist verschillende niveaus en types van participatie. “The linear conceptualization of participation does little to emphasize the importance of either the process or the existence of feedback loops, which shape understandings of the situation.” (Collins & Ison, 2009, p.362). De derde kritiek gaat niet akkoord met Arnsteins gebruik van macht. De participatieladder zou te veel steunen op machtsherverdeling, terwijl ook andere en meer complexe relaties bestaan tussen de belanghebbenden. De machtrelatie kan volgens de critici niet de enige toetssteen zijn voor participatie. Zo zijn Tritter en McCallum (2006, p.165) van mening dat Arnsteins model te veel focust op een competitieve context. Wat de ene wint, verliest de ander. Door louter te focussen op de machtsrelaties wordt de participatieladder met ander woorden een zero-sum game. 38
Masterproef Daarenboven, zo luidt de vierde kritiek, zou Arnstein veel te weinig geloof en belang hechten aan de context van het probleem. Elke beleidskeuze vindt immers plaats in een specifiek klimaat en een politieke context.
4.1.4 Alternatieven Sinds de publicatie van Arnsteins werk in 1969 werd duidelijk dat haar concept zowel erg populair als gecontesteerd ging worden. Door de jaren heen werden verschillende pogingen gedaan om de kritieken van de ladder te omzeilen. Zo zijn tientallen alternatieven op de participatieladder ontworpen, die één voor één claimden tegemoet te komen aan de kritieken op Arnsteins concept.
Zo ontwierpen Collins en Ison (2009) een alternatief voor de participatieladder voor de toepassing op klimaatveranderingsbeleid. Het auteursduo stelt iets helemaal nieuws voor: Social learning. Bij social learning heeft geen enkele groep volledige kennis van het probleem in kwestie. Hiermee willen ze een nieuwe conceptuele basis leggen voor participatie. Social learning gaat ervan uit dat in complexe situaties informatie, consultatie en participatie noodzakelijk kan zijn, maar onvoldoende is om complexe situaties op te lossen. McLaverty (1999) maakte een participatiematrix, May (2006) een participatiester en participatiedriehoek. Niet alle wetenschappers die het oneens zijn met Arnsteins model, zochten naar een compleet nieuw alternatief voor de participatieladder. Sommigen vertrokken van het idee van de participatieladder, maar lieten een paar treden vallen. Zo maakten Edelenbos en Monnikhof (2001) en Wilcox (1994) slechts onderscheid tussen vijf participatieniveaus. Andere maakten een nieuwe participatieladder voor specifieke contexten. Hart (1997) maakte voor UNICEF een participatieladder voor kinderen en Choguill (1996) maakte een aparte participatieladder voor ontwikkelingslanden.
Toch blijkt het voor de meeste wetenschappers moeilijk om aan de metafoor van een ladder te ontsnappen (Burton, 2004). Tot vandaag blijkt de ladder van Arnstein het meest tot de verbeelding te spreken en inspireren (Dreijerink, Kruize & van Kamp, 2008). Uit onderzoek bleek dat pogingen om het publiek te betrekken tot het besluitvormingsproces meestal beperkt bleven tot de lagere treden van Arnsteins model (Ananda, 2007). Het concept van Arnstein blijft dus erg populair en een handig werkinstrument. Toch is de concrete invulling van de ladder en de manier waarop Arnstein haar bevindingen formuleert ietwat gedateerd (Devos, 2006). Recente onderzoeken gaven aanleiding tot meer hedendaagse vormen van de participatieladder. Dat was ook het geval bij Edelenbos en Monnikhof, die in 2001 een eigentijdse variant maakten op de participatieladder. Hun ladder bestaat niet uit acht, maar uit vijf niveaus.
39
Masterproef Figuur 6
Informeren
Politiek en bestuur bepalen in hoge mate zelf de agenda voor besluitvorming en houden de betrokkenen hiervan op de hoogte. De burgers leveren geen inbreng.
Raadplegen
Politiek en bestuur bepalen in hoge mate zelf de agenda. De burger is gesprekspartner, maar de politiek verbindt zich niet aan de resultaten die uit de gesprekken voortkomen.
Adviseren
Politieke en bestuur stellen in beginsel de agenda samen, maar geven betrokkenen gelegenheid om problemen aan te dragen en oplossingen te formuleren. De ideeën hebben een volwaardige rol. Toch kan bij de uiteindelijke besluitvorming de politiek hiervan afwijken.
Coproduceren
Politiek, bestuur en betrokkenen komen gezamenlijk een probleemagenda overeen, waarna gezamenlijk naar oplossingen wordt gezocht. De politiek verbindt zich aan deze oplossingen met betrekking tot de uiteindelijke besluitvorming.
Meebeslissen:
Politiek en bestuur laten de ontwikkeling van en de besluitvorming over het beleid over aan betrokkenen, waarbij het ambtelijk apparaat een adviserende rol vervult. De politiek neemt de resultaten over, na toetsing aan vooral gestelde randvoorwaarden.
Bron: Edelenbos & Monnikhof (2001), p.24; Edelenbos & Monnikhof (2001) in Dreijerink, Kruize, & van Kamp, (2008), p.27.
Het vervolg van dit hoofdstuk gaat op zoek naar het participatieniveau in de toepassing van REDD+ in Guyana op de participatieladder van Edelenbos en Monnikhof. Zij vertrekken vanuit het oude, maar nog steeds relevante werk van Arnstein. Edelenbos en Monnikhof steken Arnsteins participatieladder met andere woorden in een hedendaags kleedje. Deze thesis is zich bewust dat elke theorie een aantal voor- en nadelen heeft. Bij elke theorie, ook die van Edelenbos en Monnikhof, zijn knelpunten en kritieken te ontdekken. Toch is consensus over het feit dat burgerparticipatie essentieel is voor het bereiken van het gewenste niveau van governance en empowerment (Dreijerink et al., 2008; André, Enserink, Connor & Croal, 2006).
4.2 Toepassing Trevin en Nasi deden in 2009 een studie naar het algemene bosbeleid in Guyana. Zij kwamen tot de conclusie dat burgerparticipatie in Guyaanse bosprojecten over het algemeen het niveau haalt van informatieverstrekking en consultatiemogelijkheden. Ook de Amerindians zelf vinden dat ze erg weinig macht hebben om het besluitvormingsproces te beïnvloeden (Trevin & Nasi, 2009, p.31). We bevinden ons dus op de eerste twee treden van Edelenbos en Monnikhof. Benieuwd of het REDD+/LCDS-initiatief hier verandering in brengt. 40
Masterproef Om hierop een antwoord te formuleren, werd gebruik gemaakt van zowel literatuuronderzoek als diepte-interviews. We maken dus gebruik van verschillende dataverzamelingsmethoden, iets wat volgens Baarda, de Goede en Theunissen (2001) erg zinvol kan zijn. Bovendien is in kwalitatief onderzoek het gebruik van verschillende dataverzamelingsmethoden eerder regel dan uitzondering (Mortelmans, 2007). Volgens Mortelmans (2007, p.23) heeft dit te maken met de setting die dit meestal vereist.
FASE I : Literatuurstudie en documentenonderzoek. Tijdens de eerste fase van het onderzoek (februari-mei 2011) werd een grondige en gevarieerde literatuurstudie- en documentenonderzoek uitgevoerd. Zowel wetenschappelijke literatuur, officiële overheidsdocumenten, Guyaanse persberichten, verslagen van verschillende Guyaanse en internationale ngo‟s/organisaties en meningen van zowel voor- als tegenstanders werden ontleed met de bedoeling een antwoord te kunnen formuleren op de vraag welke inheemse
waarborgen
REDD+/LCDS
bevat.
Bovendien
dienden
deze
documenten
als
achtergrondinformatie voor de andere onderzoeksmethode: diepte-interviews. Deze documenten gaven immers inzicht in voorvallen en gebeurtenissen die zich in het veld hebben afgespeeld en in bepaalde mate de inhoud van de diepte-interviews stuurden (Mortelmans, 2007, p.189).
FASE II: De tweede fase van het onderzoek (maart-april 2011) had tot doel diepte-interviews met bevoorrechtte getuigen van het REDD+/LCDS-initiatief in Guyana af te nemen. Diepte-interviews leken het best aangewezen om de onderzoeksdoelstelling te bereiken. Het onderzoeksopzet was kwalitatief van aard. In totaal werden 16 diepte-interviews10 afgenomen met personen met diverse functies, uit 16 verschillende
instellingen
Semigestructureerde
(zie
interviews
bijlage worden
2). in
De grote
interviewvorm lijnen
was
gestructureerd
semigestructureerd. via
verschillende
gespreksonderwerpen, maar laten voldoende ruimte voor de geïnterviewde om het interview zelf in te vullen (Mortelmans, 2007; Boeije, 2005; Mason, 2002). De topiclijst waren thema‟s zoals landrechten, traditionele levensstijl, REDD+-fondsen, enzovoort. De keuze van deze thema‟s zijn gebaseerd op literatuuronderzoek. Alle correspondenten werden op voorhand per e-mail of telefonisch gecontacteerd om het doel van het onderzoek toe te lichten (Verhoeven, 2004). Twee van de 16 interviews werden, door overmacht, afgenomen via de telefoon. Volgens Mortelmans (2007) gebeurt kwalitatief interviewen „live‟, omdat een directe interactie noodzakelijk is tussen de onderzoeker en de correspondent. Een vertrouwensband creëren via de telefoon is volgens hem bijzonder moeilijk. Toch koos deze thesis ervoor deze gesprekken, omwille van de belangrijke inhoud, op te nemen in het onderzoek. Elk interview duurde tussen een uur en anderhalf uur. 10
De interviewtranscripties kunnen te allen tijde opgevraagd worden.
41
Masterproef Voor dit onderzoek werd gefocust op de leden van het MSSC, het Multi-Stakeholder Steering Committee. Het was de regering zelf die na de start van LCDS in juni 2009, het MSSC oprichtte. In dat comité zetelen verschillende belanghebbenden van REDD+/LCDS. Vertegenwoordigers van de regering, de private sector, ngo‟s, inheemse ngo‟s, vertegenwoordigers van de mijnsector, bossector, advocaten, enzovoort. Het comité wordt voorgezeten door president Bharrat Jagdeo. Het was de taak van het MSSC om een consultatieprogramma op poten te zetten zodat ook de inheemse bevolking in het binnenland de mogelijkheid had om te participeren in het project. Het consultatieprogramma liep van juni tot augustus 2009. Hiermee wilden ze in het hele land informatie over REDD+/LCDS verspreiden en verschillende belanghebbenden informeren en consulteren. In drie maanden tijd werden er vijftien consultaties georganiseerd waar 222 gemeenschappen aanwezig waren (Office of Climate Change, 2011). De bedoeling van dit consultatieproces was het bereiken van „effectieve participatie‟ met de inheemse bevolking en lokale bosgemeenschappen (Office of Climate Change, “Annual Progress Report”, 2010, p.7).
Aangezien geen toestemming werd verkregen van het Environmental Protection Agency (EPA) om interviews af te nemen met overheidsinstellingen, was het noodzakelijk om te focussen op de nietgouvernementele organisaties binnen het MSSC. In het totaal werden 13 personen geïnterviewd van het MSSC. Omdat het MSSC rechtstreeks verantwoordelijk is voor de informatieverstrekking en consultatieproces met de inheemse bevolking, staan zij op de eerste rij in het proces. Bovendien werden 4 diepte-interviews afgenomen met personen/organisaties niet in het MSSC zitten, maar wel een grote meerwaarde konden bieden (Simone Mangal, Patrick Chesney, Yvonne Pearson en Jean La Rose). Mangal is een kenner van het Guyaans bosbeleid en werkte bij verschillende Guyaanse organisatie met betrekking tot dit thema11. Patrick Chesney is werkzaam bij UNDP Guyana. UNDP is één van de Partner Entities bij de REDD+/LCDS-projecten. Yvonne Pearson is het hoofd van de National Toshaos‟ Council (NTC). Als leider van een Amerindian gemeenschap, speelt een Toshao een belangrijke rol in dit proces. Jean La Rose is het hoofd van Amerindain People Association (APA), een Amerindian ngo. Haar rol wordt in het vervolg van dit hoofdstuk verder uit de doeken gedaan. Na het afleggen en uitschrijven van de diepte-interviews volgde de fase van de analyse om tot conclusies te komen. Door het gebruik van de semigestructureerde interviewvorm met verschillende topics kon de data gemakkelijk gestructureerd worden (Boeije, 2005; Hutjes & van Buuren, 1992). Zo werd duidelijk dat er een discongruentie bestaat tussen de officiële randvoorwaarden en de randvoorwaarden in de praktijk voor de inheemse bevolking. Bovendien werd duidelijk dat wanneer de vraag werd gesteld of de inheemse bevolking voldoende participatiemogelijkheden heeft, er 11
Mangal studeerde aan de Yale University's School of Forestry and Environmental Studies en werkte onder andere bij Electoral Assistance Bureau, Caribbean Regional Environment Programme en Iwokrama.
42
Masterproef uiteenlopende meningen bestaan. De 16 diepte-interviews worden vaak rechtstreeks aangehaald in deze Masterproef, maar even vaak worden de resultaten van deze gesprekken gebruikt ter ondersteuning doorheen de thesis.
4.2.1 Officiële randvoorwaarden in REDD+/LCDS De Memorandum of Understanding is de eerste in zijn soort, een pioniersproject als het ware. Omdat op internationaal niveau de onderhandelingen nog lopende zijn over de randvoorwaarden van REDD+, kan de Memorandum of Understanding niet terugkoppelen naar internationaal erkende afspraken, eerdere initiatieven of leren uit reeds gemaakte fouten. Bovendien heeft Guyana een berucht verleden vol corruptieschandalen (Henders, 2010, p.5). Daarom zal het noodzakelijk zijn dat vooral dit bilateraal initiatief aan een aantal randvoorwaarden voldoet. We focussen hoofdzakelijk op de randvoorwaarden met betrekking tot de inheemse bevolking. Welke officiële rechten heeft deze bevolkingsgroep in de Memorandum of Understanding?
De Guyaanse regering benadrukt dat de rechten van inheemse gemeenschappen gewaarborgd worden in de grondwet en de Amerindian Act. Deze wetgeving is volgens de regering één van de enige wetgevingen in de wereld die de rechten van inheemse gemeenschappen echt beschermd (Office of Climate change, “Annual Progress report”, 2010, p.6.) De overeenkomst of the Joint Concept Note tussen Guyana en Noorwegen, spreekt van zeven randvoorwaarden (Government of Guyana and Government of Norway, 2009). Twee van die zeven randvoorwaarden (voorwaarde 2 en 6) hebben betrekking op de inheemse bevolking.
-
De belanghebbenden (stakeholders): Alle potentiële en geïnteresseerde belanghebbenden moeten worden geconsulteerd en mogen participeren op elk niveau van het REDD+/LCDS. Extra zorg zal besteed worden aan de consultatie en participatie van de inheemse bevolking. De inheemse gemeenschappen kunnen kiezen of ze al dan niet meestappen in het REDD+/LCDS proces (een opt-inregeling). Hiermee wil Guyana het Free, Prior and Informed Consent respecteren.
-
De rechten van de inheemse bevolking: De rechten van de inheemse bevolking en de gemeenschappen die van het bos afhankelijk zijn, zullen gerespecteerd en beschermd worden.
Als we deze waarborgen van dichtbij bekijken, merken we dat consulteren zich op de tweede trede van de participatieladder bevindt. Ook de eerste trede, informatie, wordt belangrijk geacht. Het REDD+beleidsplan vermeldt immers dat transparantie en verantwoordingsplicht de sleutel naar succes zal zijn 43
Masterproef in elk REDD+-project (Office of Climate Change, “Administration Agreement”, 2010, p.19). De officiële waarborgen in de Memorandum of Understanding beloven dus de naleving van de eerste twee treden van de participatieladder: informatie en consultatie. Maar de overeenkomst gaat verder. Het wil de inheemse bevolking immers de mogelijkheid geven om via een opt-inregeling al dan niet akkoord te gaan met REDD+/LCDS. Met andere woorden, een gemeenschap is volledig vrij om te kiezen of haar gronden deel zullen uitmaken van REDD+. “The principles of free, prior and informed consent will under-pin the opt in process, and no deadline will be set for when communities might decide whether and how to opt in to REDD+.” (Office of the President, Republic of Guyana, 2010, p.10). Bovendien hebben inheemse gemeenschap die kiezen mee te stappen in REDD+/LCDS, recht op een deel van de REDD+-ontvangsten (Office of the President, Republic of Guyana, 2010, p.35).
Hiermee gaat de Memorandum of Understanding een stap verder dan de REDD+-overeenkomst in Cancùn, die het Free, Prior and Informed Consent niet opnam (zie supra). Met deze waarborg zitten we duidelijk op de hoogste trede van de participatieladder. De regering laat immers de besluitvorming over aan de bevolking en benadrukt zich te houden aan de uitkomst van de beslissing. Het lijkt erop dat de regering van Guyana zich engageert, in elk geval op papier, in de richting van de hoogste trede op de participatieladder.
4.2.2 Waarborgen in de praktijk De overeenkomst klinkt erg mooi op papier, maar is in werkelijkheid ook alles zo verlopen? Zoals reeds vermeld werd duidelijk dat met betrekking tot de vraag of de inheemse gemeenschap voldoende participatiemogelijkheden heeft, twee groepen bestaan met een erg verschillende mening.
De voorstanders
De grootste voorstander van REDD+/LCDS en het consultatieproces, is ongetwijfeld de regering. Sinds 1999 is Bharrat Jagdeo van de People‟s Progressive Party (PPP) president van Guyana. Het was de regering, met president Jagdeo aan het hoofd, die REDD+/LCDS in het leven riep. Het ligt voor de hand dat de regering de grootste aanhanger is van haar eigen project. Ook het ministerie van Amerindian Affairs, dat verantwoordelijk is voor de verbetering van de levenstandaard van de Amerindians, is lid van het MSSC. Het ministerie is erg tevreden over het consultatieproces. Volgens hen is het overduidelijk dat een groot draagvlak en steun bestaat bij de Amerindians voor het project (Office of Climate Change, “Amerindian Land status”, 2009, p.1). Ook enkele andere leden van het MSSC vinden dat het participatieproces met de inheemse bevolking perfect verliep. Zo is Peter 44
Masterproef Persaud, hoofd van één van de vier Amerindian ngo‟s in Guyana, het absoluut niet eens met de kritieken die circuleren. “The indigenous people certainly had genuine participations possibilities. The consultations were not rushes as some critical NGOs are saying. I was even a bit sleepy because it took a long time.” (Persaud, interview, 2011, 31 maart). Ook Ashton Simon, van de Amerindian ngo The National Amerindian Development Foundation, NADF, is het niet helemaal eens met de kritieken. Hij is van mening dat elke officiële waarborg voor de Amerindians werd gevolgd. “Some people, regardless of what you say are always negative. Even if it is something very positive that could have an positive impact on people lives. Every safeguard has been addressed in depth and has been followed.” (Simon, interview, 2011, 31 maart). Ook Carvil Duncan van de Federation of Independent Trade Unions of Guyana (FITUG), volgt deze mening. Hij vindt dat de informatie in een simplistische en begrijpbare manier werd verspreid. De informatie bereikte de Amerindians op tijd zodat iedereen een duidelijk idee had over het initiatief (Duncan, interview, 2011, 20 april). Het is duidelijk dat de voorstanders vinden dat elke officiële waarborg voor de inheemse bevolking werd gevolgd, inclusief het FPIC. “The FPIC was fully followed. There will always be critics that seek out the weaknesses of the process.” (Duncan, interview, 2011, 20 april).
De tegenstanders Vier Amerindian ngo‟s12 werden uitgenodigd om lid te worden van het MSSC. Alle vier de organisaties aanvaarden de uitnodiging. Toch trok de Amerindian People‟s Association (APA) van Jean La Rose, de meest militante van de vier, zich na verloop van tijd terug uit het MSSC. Vandaag gaat APA niet langer akkoord met de gang van zaken in het REDD+/LCDS-consultatiesproces. De meetings van het MSSC zijn volgens de organisatie immers bezwaarlijk „consultaties‟ te noemen. “We have been to the first meetings, but by the third meeting we realized that we were part of a committee that was selling something to the community.” (La Rose, interview, 2011, 30 maart). APA werkt nauw samen met Forest Peoples Programme (FPP), een internationale ngo die strijdt voor de rechten van bosbewoners. Deze twee organisaties stellen zich grote vragen bij de participatiemogelijkheden en sociale implicaties voor de inheemse gemeenschap. Ook de website REDD-monitor (http://www.redd-monitor.org) van Chris Lang, kan tot één van de grootste critici op het participatieproces gerekend worden. REDD-Monitor zegt op een kritische manier REDD te analyseren. Zo hoopt het een bijdrage te leveren op de vraag: “will REDD work?” (REDD-Monitor, 2011). Dit forum stelt zich net als APA en FPP vragen bij de sociale implicaties van de Memorandum of Understanding. “[…] anyone interested in seeing REDD succeed as a credible
12
De vier grote Amerindian ngo’s in Guyana zijn de The Amerindian Action Movement of Guyana (TAAMOG), The National Amerindian Development Foundation (NADF), Guyana Organisation of Indigenous People (GOIP) en Amerindian People’s Association (APA).
45
Masterproef concept be deeply troubled by almost every aspect of what has recently transpired in Guyana” (REDDmonitor, 2010). Ook APA is enorm kritisch voor het MSSC en voor het ministerie van Amerindian Affairs. Volgens de ngo is het ministerie de laatste jaren meer en meer aanwezig geweest in het binnenland. Toch heeft dat volgens de organisatie niet geleid tot meer autonomie of participatie voor de Amerindians. Integendeel, de grotere aanwezigheid zou alleen de controle van de overheid over het binnenland versterkt hebben (Cochester & La Rose, 2010, p.i).
Het is duidelijk dat deze critici het niet eens is met het officiële standpunt van de regering. Volgens hen loopt bij de inheemse participatiemogelijkheden heel wat fout. Maar APA en FPP gaan verder dan het geven van kritiek. Ze beslisten het heft in eigen handen te nemen. APA organiseert op eigen initiatief en onafhankelijk van de overheid, workshops omtrent REDD+/LCDS om de inheemse gemeenschappen meer informatie te verschaffen. Verschillende inheemse leiders uit het binnenland van Guyana woonden deze bijeenkomsten bij. Tijdens deze samenkomsten verklaarden deze leiders (Toshaos‟) dat de officiële REDD+/LCDS-vergaderingen, georganiseerd door het MSSC, te wensen overliet. Uit deze workshops blijkt dat bij de laagste trede van de participatieladder: informatie, heel wat fout loopt (Colchester & La Rose, 2010, p.23). Bovendien was deze informatie volgens Jean La Rose, hoofd van APA, te technisch. “There is a lack of basic information.” Volgens haar is het noodzakelijk dat eerst uitleg wordt verschaft over termen zoals „koolstof‟ en „klimaatverandering‟, zo niet is het onmogelijke om ingewikkelde concepten als REDD+ te begrijpen (La Rose, interview, 2011, 30 maart). Ook de taal bleek een obstakel. Vele inheemsen krijgen immers geen informatie in hun eigen taal en bleven dan ook in het ongewisse wat het project nu precies inhield. Volgens La Rose werd geen enkele moeite gedaan om in debat te treden met de Amerindians (La Rose, interview, 2011, 30 maart). Bovendien heeft APA de indruk dat de officiële MSSC-consultaties zo snel mogelijk afgehandeld moesten worden. “[…] virtually nobody in our villages has any notion of what REDD-plus and carbon trading are about, nor how these proposals might affect their rights, interests and way of life.” (Colchester & La Rose, 2010, p.33). Daarom drongen ze er bij de overheid op aan dat een halt zou worden toegeroepen aan de verdere implementatie van REDD+/LCDS-projecten. Bovendien zou de verspreidde informatie erg verwarrend zijn: “[…] changing government positions on core issues calls into question the credibility of LCDS outreach efforts and whether information is being provided in good faith.” (Colchester & La Rose, 2010, p.33). Volgens de workshops loopt er dus iets fundamenteels fout met de informatieverspreiding van het project. De basistrede „informatie‟ van Edelenbos en Monnikhof lijkt niet te zijn voldaan. Zonder dat er sprake is van inbreng in het beleid door de inheemse bevolking, houdt de regering de inheemse bevolking onvoldoende op de hoogte van het project.
46
Masterproef Maar APA en FPP gaan nog een stapje verder. De regering was volgens de organisaties niet erg tevreden met hun „alternatieve‟ workshops. “[…] instead of welcoming informed debate, the Government has denounced independent voices and even harassed those attending.” (Colchester & La Rose, 2010, p.ii). APA verklaarde dat de deelnemers van de workshop het slachtoffer waren geworden van intimidatietechnieken en bedreigd werden omwille van hun deelname aan de meeting. We komen hier duidelijk in de buurt van manipulatie en therapie. Twee treden die niet terug te vinden zijn bij Edelenbos en Monnikhof, maar wel bij Arnsteins oude participatieladder13. Zoals Arnstein (1969) reeds opmerkte kunnen deze twee trappen van non-participatie, leiden tot grote frustratie bij de belanghebbenden. Maar wat met de opt-inregeling? De inheemse gemeenschappen kunnen immers kiezen om al dan niet in de projecten van het REDD+/LCDS mee te stappen. Hiermee benadrukt de regering het Free, Prior and Informed Consent na te leven. Een initiatief die zich hoog op de ladder van Edelenbos en Monnikhof bevindt. Toch stelt het tweede kamp zich vragen bij deze procedure. De technische details blijven vaag en de huidige formulering van het principe heeft een „take it or leave it‟ karakter, zodat ruimte voor een onderhandelende regeling bijna onbestaande is (Colchester & La Rose, 2010, p.30, p.33). “Current practices and norms in Guyana do not adequately uphold our guaranteed rights to good faith, prior consultation and free, prior and informed consent […]” (FPP “Public Statement”, 2010, p.1).
Nuancering
Naast de overduidelijke verdedigers (de regering), en de meest militante tegenstanders (APA, FPP en REDD-Monitor) van het consultatieproces, is er ook een grote groep die zich niet tegen het project keert, maar die toch (grote) bedenkingen heeft. Zowel binnen als buiten de MSSC is de bekommernis te horen dat het consultatieproces met de inheemse bevolking niet altijd liep zoals gepland. Bijna iedereen binnen deze groep is het erover eens dat een goede poging werd gedaan om de Amerindians te betrekken in het proces. Zelfs APA geeft toe dat de regering meer moeite neemt dan gewoonlijk om de inheemse bevolking te consulteren (Colchester & La Rose, 2010, p.ii). Toch zijn volgens velen langsheen de weg een aantal dingen verkeerd zijn gelopen. “The original level to disseminate information was never seen in Guyana. It was a fair and open attempt. It started open, but it is closing down. The problem that we see now is a lack of dialogue, of follow up. An effort was made, but is was inadequate. ” (Mangal, interview, 2011, 19 april). Ook verschillende leden van het
13
Een verdere empirische toetsing van deze participatiemodellen zou ongetwijfeld meer antwoorden geven op de vraag of de aanpassing van Monnikhof en Edelenbos aan het basismodel van Arnstein (het weglaten van de treden manipulatie en therapie) te verantwoorden is.
47
Masterproef MSSC vinden dat desondanks een goede poging, nog veel werk aan de winkel is (Klautky, Interview, 2011, 29 maart; Pearson, interview, 2011, 20 april; James, interview, 2011, 19 april; Rampersaud, interview, 2011, 19 april).
Guyana en Noorwegen stelden na de ondertekening van de Memorandum of Understanding een onafhankelijk controle orgaan aan: het Independent Monitoring Team van het IIED (International Institute for Environment and Development). Dow, Radzik en Macqueen kregen de opdracht het consultatieproces te controleren en evalueren (Dow et al., 2009, p.4).14 In oktober 2009, vier maanden na de start van het initiatief, schreven ze een rapport over het verloop van het consultatieproces. Het rapport is over het algemeen vrij positief over de stand van zaken. “The consultation process has now formally ended and was generally a good start. Bus as with all participatory policy processes that are truly designed for „shared decision-making‟ it is understood that these consultations were only the beginning of a process.” (Dow et al., 2009, p.85). Toch erkennen ze een aantal gebreken. Het controleorgaan spreekt van tien grote beperkingen in het consultatieproces. Zo zou onder andere noodzakelijke informatie veel te laat bij de inheemse bevolking terecht gekomen zijn, de feedbackmechanismen te wensen overlaten, gedetailleerde en diepgaande informatie ontbreken en te weinig aandacht besteed zijn aan de mogelijke negatieve implicaties van het project. Bovendien hebben de gemeenschappen in het woud geen of een slechte internetverbinding. Daardoor hebben ze onvoldoende toegang tot de LCDS-website waar basisinformatie over het project wordt verleend. In het algemeen meent het controleorgaan dat de Guyaanse bevolking nog geen notie heeft wat REDD+/LCDS precies inhoudt (Dow et al., 2009, p.5,6).
De bekommernissen en kritieken van het controleorgaan komen ook terug in de gesprekken met de leden van het MSSC. Een veel gehoorde kritiek was het technische niveau van de informatie, waardoor de boodschap niet altijd over kwam (Klautky, interview, 2011, 29 maart; Williams & Bollers, interview, 2011, 31 maart; Khalawan & Cort, interview, 2011, 19 april; King, interview, 2011, 20 april; Singh, interview, 2011, 20 april). WWF, lid van MSSC, vraagt zich af of experts moeten aangesteld worden om deze moeilijke materie op een begrijpbare manier over te brengen aan de bevolking “The government don‟t recognize that this is a technical issue. It required a bit of skill in disseminating the information in a manner that could be understood by these indigenous people.” Ook over de snelheid waarmee informatie verwerkt moest worden door de Amerindians, is veel kritiek te horen. De Guyanese Organisation of Indigenous People (GOIP) meent “[that] the LCDS and
14
Er moet een kanttekening gemaakt worden bij de onafhankelijkheid van dit controle orgaan. Dow en Radzik, die aangesteld werden voor de controle van het consultatieproces, zijn immers ook leden van het MSSC, die het consultatieproces uitvoerde.
48
Masterproef REDD+ agenda is credible in the long term but it shouldn‟t be forced down the throats of indigenous communities within a short arbitrary deadline.” (Stabroek Staff, 2010, 17 maart). David James, lid van MSSC, is een Guyaanse advocaat die gespecialiseerd is in inheemse rechten. Hij vindt dat de Amerindians helemaal de tijd niet kregen om het concept rustig door te nemen, laat staan te begrijpen waar het werkelijk over ging. “They received the first draft at the same day or the day before the consultation process started. At that time, most Amerindians supported the idea. But today they still do not understand what LCDS and REDD+ really stands for." (James, interview, 2011, 19 april).
Zoals reeds aangehaald door Mangal, startte het proces veelbelovend maar was er een gebrek aan opvolging. Ook James meent dat er na eerste consultaties in 2009, geen sprake meer was van enige opvolging van het proces (James, interview, 2011, 19 april). Maar hierdoor ontbrak volgens sommigen de mogelijkheid voor de Amerindians om echt te discussiëren en te onderhandelen. “There has been a genuine attempt to build awareness, but now we do not see any discussions with the Amerindians in the process. Indigenous people do not had a voice in het process, because they do not have the opportunity the really negotiate with the government. That is critical and problematic, especially when you know that 99 percent of projects in Amerindian communities in Guyana are failures.” (Mangal, interview, 2011, 19 april). Als de vraag wordt gesteld of de officiële voorwaarde van de Free Prior and Informed Consent, FPIC, tot nu toe werd gevolgd, zijn de meningen verdeeld. Volgens James, werkt FPIC niet omdat nergens een protocol of richtlijn bestaat over de manier waarop FPIC moet toegepast worden. “Without a protocol how to apply FPIC in practice, it will be very difficult to verify FPIC as really being followed. Any measurement is impossible.” (James, interview, 2001, 19 april). Volgens de advocaat zou FPIC een proces moeten zijn met verschillende stadia, die stap voor stap gevolgd moeten worden. De absolute eerste stadia is volgens James informatie. En net hier ligt het probleem. “The government made a good effort to reach out, but the way they are disseminating information could be done better and should have been followed up.” (James, interview, 2011, 19 april).
Toch zijn ook leden van het MSSC die vinden dat FPIC wel gewaarborgd wordt. Zo vindt Alfred King van de Predident‟s Youth Award Republic of Guyana (PYARD), dat de FPIC wel degelijk gevolgd wordt omdat de gemeenschappen de keuze hebben om al dan niet in het project mee te stappen (opting in, opting out). Er zal geen sanctie worden uitgesproken over diegene die kiezen niet mee te stappen in het proces. Bovendien weet King dat de hele wereld vandaag meekijkt over de schouder van de regering. Daarom moet de regering open zijn over het proces, zo niet komen er moeilijkheden (King, Interview, 2011, 20 april). Ook Joe Singh en Jocelyn Dow vinden dat de FPIC voldoende gewaarborgd wordt. Volgens Singh impliceert het begrip FPIC niet dat er unanimiteit moet bestaan onder de bevolking. Volgens hem zullen er altijd groepen en individuen zijn die niet akkoord gaan met de gang van zaken. FPIC kan 49
Masterproef volgens hem dus perfect gewaarborgd worden, zelf wanneer niet iedereen vindt dat dit gewaarborgd wordt (Singh, interview, 2011, 20 april). Jocelyn Dow, één van de leden van het onafhankelijke controleorgaan, is van ook mening dat FPIC wel degelijk gevolgd wordt. Ondanks er volgens haar nog veel werk aan de winkel is, wil ze benadrukken “[that] the LCDS is not a harbour; it is a voyage as are all current initiatives at national scale to maintain low carbon emissions and to be compensated for same at national and or global levels.” (“APA draws more fire on LCDS”, 2010, 18 maart). Toch moet ook het onafhankelijk controleorgaan in hun rapport toegeven dat de meerderheid van de inheemse gemeenschappen meer tijd vragen om een beslissing te nemen over dit onderwerp (Dow et al., 2009, p.70; Dow, interview, 2011, 30 maart).
Het is duidelijk dat de verschillende antwoorden op de vraag of FPIC in de praktijk gevolgd wordt, steunt op verschillende opvattingen van het concept. Dat vindt ook Rampersaud van Conservation International (CI). Volgens haar is de inhoud van FPIC niet helemaal duidelijk. Verschillende organisaties hebben immers verschillende ideeën over wat FPIC inhoudt. Daarom is het volgens haar noodzakelijk dat een gemeenschappelijke visie komt over deze randvoorwaarde (Rampersaud, interview, 2011, 19 april).
APA beschuldigde de regering ervan de deelnemers van hun alternatieve workshops te bedreigen (zie supra). Maar ook GOIP, lid van MSSC, beticht de regering ervan inheemse personen, met een alternatieve visie op de Memorandum of Understanding, te bedreigen. Volgens de ngo wil de inheemse bevolking niet behandeld worden “as if we were serfs in a private fiefdom” (Stabroek Staff, 2010,17 maart). Ook James is duidelijk. Volgens hem is de overheid absoluut geen voorstander van alternatieve informatie. Zeker geen informatie dat mensen aan het denken zet. Hiervoor verwijst hij naar APA: “The government hates APA. They want to block any information APA gives.” (James, interview, 2011, 19 april). WWF zoekt antwoorden op de afkeer van de overheid voor alternatieve informatieverstrekking. “They probably fear that other people will approach the consultation in a different manner that is not the same as the way they see it, and that some NGO contradicts some of the things they are saying.” (Williams & Bollers, interview, 2011, 31 maart). Maar volgens WWF moet de bevolking in het algemeen en de inheemse bevolking in het bijzonder alle kanten van het verhaal horen, niet alleen de positieve. Want hier wringt volgens WWF het schoentje. De regering zou alleen maar focussen op de positieve elementen van het verhaal. “People should be able to look at both sides and to make their own conclusions. You can‟t present one side of the coin and aspect people to have full acceptation of what you want to do.” (Williams & Bollers, interview, 2011, 31 maart). Ook Singh meent dat de regering over het algemeen focust op de positieve aspecten van het verhaal. “The negative elements are not shown in the same way.” (Singh, interview, 2011, 20 april). Wanneer we het officiële LCDS-voorstel bij de hand nemen, lijkt deze bewering inderdaad te kloppen. De Guyaanse regering spreekt over een hele reeks voordelen die gepaard gaan met REDD+. De 50
Masterproef uitbouw van sociale diensten zoals gezondheidszorg en onderwijs, de toegang tot groene energiebronnen, schoon water en ecotoerisme. Bovendien zal REDD+ een inkomen verschaffen aan de inheemse bevolking (Office of the President, Republic of Guyana, 2010, p.35).Wel zullen ze, indien nodig, een vergoeding verschaffen aan “ […] those whose livelihoods have been impacted negatively as a consequence of REDD+-related activities.” (Office of the President, Republic of Guyana, 2010, p.32, p.41).Toch benadrukt WWF dat dringend nood is aan niet-politiek gelieerde organisaties die op een onafhankelijke manier aan informatieverstrekking en research kunnen doen. Zo niet, kan REDD+/LCDS volgens hen een recept worden van verwarring en misbruik van fondsen (Williams & Bollers, interview, 2011, 31 maart). Ook James meent dat het hoog tijd wordt dat de regering meer gebalanceerde informatie verspreidt. “The government wants to look good, it is pr. They could do a lot more, but they want to control the process, the information and the people.” (James, interview, 2011, 19 april). Khalawan en Cort van de Forest Producers Association (FPA), volgen deze mening. “The government wants control, they want to dictate the piece.” Maar toch nuanceren ze. Overal in de wereld zullen regeringen immers hun eigen project proberen te verkopen. Het benadrukken van de positieve elementen van een eigen project of idee, is volgens hen nu eenmaal politiek. “It is not objective, but that the way governments work.” (Khalawan & Cort, interview, 2011, 19 april).
Het is duidelijk dat REDD+/LCDS niet los gezien kan worden van politieke belangen. Zeker wanneer we weten dat verkiezingstijd in de lucht hangt. Waarschijnlijk trekken de Guyanen in september 2011 opnieuw naar de stembus. Deze situatie heeft een duidelijk effect op REDD+/LCDS. Dat het project wordt uitgespeeld in de politieke arena, wordt duidelijk wanneer we zien dat de oppositie LCDS al meerdere malen fel bekritiseerde. Ook binnen de MSSC is deze observatie geen nieuwigheid. Vaak worden diegenen die kritiek leveren op het project gezien als politieke tegenstanders, die een overwinning van de oppositie nastreven. “Opponents of the government‟s policy will say that the LCDS is not working well. They want to see the failure of the LCDS.” (Persaud, interview, 2011, 31 maart). “You have critics that just want to be destructive and undermining the LCDS process.” (Simon, interview, 2011, 31 maart). Dat REDD+/LCDS verstrengeld geraakt met politieke spelletjes, is volgens sommigen geen goede zaak. Klautky vindt dat LCDS in de eerste plaats een nationaal programma zou moeten zijn waar alle politieke partijen achter staan. Volgens hem wordt het tijd dat Guyana, en in het bijzonder de oppositie, naar het bredere plaatje kijkt: klimaatverandering. Daarom wil hij zekerheid dat het proces ook voortgezet wordt ongeacht wat de politieke uitkomst in september zal zijn (Klautky, interview, 2011, 29 maart). Ook Mangal weet dat je het LCDS/REDD+-project niet los kan zien van politiek. Maar volgens haar bestaan twee soorten politiek. Politiek met een grote „P‟ en politiek met een kleine „p‟. “Politics with a big P fights for exchange and control over the state. Politics with a small p are the politics of the 51
Masterproef people. The civil rights. Building a democracy. These politics are transparent. What we now see in the LCDS are Politics with a very big P. It is a war zone, with a political agenda. The government want to get every penny out of everything. They want to have every opportunity to get money out of the forest.” (Mangal, interview, 2011, 19 april).
REDD+/LCDS op de participatieladder Volgens
het
onafhankelijk
controleorgaan
komt
na
„informatieverstrekking‟
en
„consultatiemogelijkheden‟ het doel van gedeelde besluitvorming in zicht. Met andere woorden, de Guyaanse bevolking speelt een aanzienlijke rol in het ontwerp van REDD+/LCDS. Als we de theorie van de participatieladder bij de hand nemen hebben we volgens het controleorgaan te maken met gedeelde besluitvorming na de eerste twee treden: informatie en consultatie. Toch is niet elke wetenschapper het hiermee eens. Volgens Edelenbos en Monnikhof (2001) is er wetenschappelijke onenigheid over waar de scheidslijn ligt tussen wat telt als interactieve beleidsvormingen en wat niet. Gedeelde besluitvorming of interactieve beleidsvorming kan volgens Edelenbos en Monnikhof beschreven worden als “het vroegtijdig betrekken van burgers en andere belanghebbenden bij de vorming van beleid, waarbij in openheid en op basis van gelijkwaardigheid en onderling debat problemen in kaart worden gebracht en oplossingen worden verkend die van invloed zijn op het uiteindelijke politieke besluit.” (Edelenbos & Monnikhof, 2001, p.10). Het auteursduo meent dat de scheidslijn bij de meeste auteurs te vinden is tussen adviseren en coproduceren (Edelenbos & Monnikhof, 2001, p.243). Maar voor we kunnen besluiten of we wel degelijk met gedeelde besluitvorming of interactieve beleidsvorming te maken hebben moeten we REDD+/LCDS positioneren op de participatieladder van Edelenbos en Monnikhof.
Na de literatuurstudie, gecombineerd met de diepte-interviews met de leden van het MSSC en diepteinterviews met vier niet-leden van het MSSC, wordt duidelijk dat er heel wat kritieken te horen zijn op de participatiemogelijkheden voor de Amerindians. Ook de mate waarin, en de manier waarop deze bevolkingsgroep informatie ontvangt, krijgt kritiek. Verschillende individuen en organisaties menen dat er iets gronding fout loopt met de informatieverspreiding van het project. Hiermee bevinden we ons op de eerste trede van de participatieladder van Monnikhof en Edelenbos. De meest militante tegenstanders van het project (APA, FPP en REDD-monitor) hebben niet alleen kritiek op de opt-inregeling, dat gezien kan worden als de hoogste trede van de participatieladder, maar loopt ook iets fundamenteels verkeerd met de informatieverstrekking van het project (zie supra). REDD-monitor is bijzonder hard voor de Memorandum of Understanding. Zo zou de overeenkomst met Noorwegen de kwaliteit en transparantie van de besluitvorming in Guyana helemaal niet
52
Masterproef bevorderen. Integendeel, Noorwegen en andere internationale partners zouden meegezogen zijn in het bedroevend en erbarmelijk niveau van Guyaans beleid (REDD-monitor, 2010). Maar ook binnen en buiten het MSSC zelf, zijn er heel wat bedenkingen te horen. Zo zijn er grote kritieken met betrekking tot het technische niveau van de informatie, de snelheid van de informatieverstrekking,
het
gebrek
aan
debat,
het
tegenhouden
van
alternatieve
informatiebijeenkomsten en de focus van de regering op de positieve aspecten van het project. Het ligt voor de hand dat deze elementen de eerste treden van de participatieladder van Edelenbos en Monnikhof, informatie, niet ten goede komt. De advocaat in het MSSC, David James, meent dat informatieverspreiding naar de Amerindians niet alleen een probleem is in het LCDS-programma, maar in het algemeen erg gebrekkig is. “Even villages that are not far from the city, have no access to internet, television, newspapers or radio. The LCDS has its own website but the majority of the Amerindians cannot access that. That is way it is necessary and critical that the government disseminates accurate information about the process. But the government gives information that suits their purpose and they do not want anybody to questioning it. They want full control. But that is not objective information.” (James, interview, 2011, 19 april). Ook in het rapport van het onafhankelijk controleorgaan zijn een paar kritieken op de informatieverstrekking te lezen (zie supra). Ze erkent dat een groot deel van de informatie omtrent REDD+/LCDS volstrekt nieuw is voor de bevolking. Het technische jargon wordt vaak niet begrepen. Daarom is volgens hen nood aan simpelere en gebruiksvriendelijkere informatie (Dow et al., 2009, p.8). “Timely and improved information, communications and feedback mechanisms related to LCDS and its implementation generally across Guyana, and especially to Amerindian and hinterland communities.” (Dow et al., 2009, p.84). Het gebrek aan informatie voor de Amerindians in het diepe binnenland van Guyana worden als één van de grootste tekortkomingen van het LCDS vermeld, dat in de toekomst grondig aangepakt moet worden (Dow et al., 2009, p.8).
Na deze analyse van de voornaamste kritieken en bedenkingen in de literatuur en diepte-interviews, valt op dat velen menen dat er een tekort is aan voldoende, correcte, objectieve en begrijpelijke informatie. Met andere woorden, er zijn grote bedenkingen bij de eerste trede van de participatieladder van Edelenbos en Monnikhof. Het doel van de Memorandum of Understanding was volgens de regering van Guyana om een „effectieve participatie‟ met de inheemse bevolking en lokale gemeenschappen op te starten (Office of Climate Change, “Annual Progress Report”, 2010, p.7). “The outcome of the awareness exercise and consultations will be taken into account in finalizing the strategy.” (Office of climate change, 2011). Edelenbos en Monnikhof (2001) menen dat de scheidslijn tussen wat telt als interactieve beleidsvorming tussen adviseren en coproduceren ligt. Tijdens onze analyse van de literatuur en diepte-interviews merkten we vanuit verschillende hoeken kritiek op de eerste trede van de participatieladder. Daarom is het noodzakelijk om te besluiten dat er geen sprake is van „effectieve 53
Masterproef participatie‟, gedeelde besluitvorming of interactieve beleidsvorming. Integendeel, de allereerste trede van de participatieladder, informatie, wordt onvoldoende gewaarborgd.
4.2.3 Mogelijke implicaties van het gebrek aan duidelijke en objectieve informatie Castro en Nielson (2001) menen dat samenwerkingsvormen met inheemse gemeenschappen, naast een aantal mogelijk positieve gevolgen, ook negatieve gevolgen met zich mee kunnen brengen. Volgens hen bestaat het risico dat deze samenwerkingsakkoorden een aantal conflicten kunnen aanwakkeren. Bestaande problemen kunnen escaleren of nieuwe problemen kunnen ontstaan. “In practice the result may not be power sharing but rather a strengthening of the state's control over resource policy, management, and allocation. Instead of contributing to local empowerment, such arrangements may further marginalize communities and resource users.” (Castro & Nielson, 2001, p.229). Ook het gebrek aan participatie kan conflicten genereren (Castro & Nielson, 2001). Deze opvatting kan perfect geprojecteerd worden op de case Guyana. Het vorige hoofdstuk kwam tot de conclusie dat informatieverstrekking onvoldoende gewaarborgd wordt in de toepassing van REDD+. Het project is in deze fase ontoereikend in het verstrekken van voldoende, correcte, objectieve en begrijpelijke informatie. Deze thesis ziet participatiemogelijkheden in het algemeen en informatieverstrekking in het bijzonder, als een basisvereiste in REDD+-beleid. Zonder deze waarborg kan immers geen stevig draagvlak gecreëerd worden voor het REDD+/LCDS-initiatief. Een draagvlak dat noodzakelijk is voor het vermijden van conflicten. In navolging van Castro en Nielson (2001), meent deze thesis dat wanneer informatieverstrekking in het REDD+/LCDS-project onvoldoende gewaarborgd wordt, dat ook in Guyana kan leiden tot conflicten. Een aantal nieuwe conflicten kunnen in beweging gezet worden en oude conflicten kunnen aangewakkerd worden. Het vervolg van deze thesis somt de mogelijke gevolgen op van het gebrek aan participatiemogelijkheden en informatievertrekking voor de inheemse bevolking. Het gebrek aan deze randvoorwaarde kan reeds bestaande problemen verergeren (landrechten en ontginningsactiviteiten) of een aanleiding zijn voor het ontstaan van nieuwe problemen (de verdeling van REDD+-fondsen, gevolgen van REDD+-projecten en het behoud van de traditionele levensstijl). Als niet wordt voldaan aan deze basisvereiste menen we dat dit tevens vergaande gevolgen kan hebben voor de implementatie van REDD+/LCDS.
Landrechten
Een gebrek aan participatiemogelijkheden in het algemeen en informatieverstrekking in het bijzonder, zal ongetwijfeld een neerslag hebben op het grootste strijdpunt tussen de inheemse bevolking en de overheid in Guyana: de onopgeloste landrechten. Guyana kent een aantal problemen met betrekking 54
Masterproef tot het garanderen van inheemse (land)rechten (Haden, 1999; Sobrevila, 2008, p.41; Roldàn Ortiga, 2004; Childress, 2010; Cotulla & Mayers, 2009, p. vi). Omdat landrechten en participatierechten onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, is dit een belangrijk gegeven (Vatn et al., 2010). In Guyana is bijna het volledige land (63 procent) officieel ingeschreven als staatgrond (Trevin & Nasi, 2009, p.3). Bijna veertien procent behoort officieel toe aan de Amerindians. Zoals figuur 1 reeds aantoonde, worden de inheemse gronden bedreigd vanuit verschillende hoeken. Volgens Colchester en La Rose (2010) staan de Amerindians onder grote druk van verschillende ondernemingen. Ontginningsbedrijven, houtkapbedrijven, waterkrachtcentrales, wegenbouwprojecten, landbouwplannen en tegenwoordig ook REDD+-projecten, allemaal willen ze zich vestigen op het begeerde
inheemse
land.
Guyana,
met
zijn
bilateraal
REDD+-initiatief,
verklaart
het
landrechtenprobleem aan te pakken. De oplossing hiervoor zal volgens de regering in de lijn liggen van de Amerindian Act, een nationale wet die onder andere de landrechten voor de inheemse gemeenschappen regelt (Office of the President, Republic of Guyana, 2010). Klinkt goed, ware het niet dat deze Amerindian Act onder vuur ligt vanuit verschillende hoeken.
Studies in opdracht voor de Wereldbank verklaren dat de Guyaanse wetgeving voor de bescherming van inheemse (land)rechten ontoereikend is (Sobrevila, 2008, p.41; Roldàn Ortiga, 2004). Roldàn Ortiga maakte in 2004 in opdracht voor de Wereldbank een typologie van de Latijns-Amerikaanse wetgeving met betrekking tot de erkenning van landrechten. Hij maakte een onderscheid tussen drie typologieën. Superieure wetgeving, een wetgevend kader in wording en een volledig gebrekkige wetgeving (Roldàn Ortiga, 2004, p.3).
Figuur 7
Bron: Roldàn Ortiga, 2004
Guyana bevindt zich in de laatste typologie. Gebrekkige wetgeving houdt volgens Roldàn Ortiga (2004) geen afspraken voor inheemse landrechten op hoog niveau bestaan. Tevens doet het land weinig of geen enkele moeite om te reageren op de inheemse vraag voor de erkenning van hun 55
Masterproef traditionele gronden (Roldàn Ortiga, 2004, p.3). Ook over de Amerindian act is er weinig goeds te bespeuren. “[…] the procedures, requirements, and institutions that these laws establish are so cumbersome, incomplete, and ambiguous, and grant so much discretion to the executive branch while leaving the indigenous groups without any ability to intervene in the process, that in practicality they have had very little effect.” (Roldàn Ortiga, 2004, p. 13). Toch moet opgemerkt worden dat deze uitspraak gedaan werd vóór de wijziging van de Amerindian Act in 2006. Maar ook na 2006 zijn studies in opdracht van de Wereldbank terug te vinden die erkennen dat er iets fundamenteels verkeerd loopt met de inheemse (land)rechten. Claudia Sobrevila benadrukte in 2008 dat de Guyaanse wetgeving ter bescherming van de inheemse gemeenschappen erg zwak is. Ook de erkenning van de traditionele inheemse gronden is ontoereikend (Sobrevila, 2008, p.41). Geen rooskleurige situatie als het ware. Zeker niet als we de mening volgen van Ronnie Hall van de ngo Friends of the Earth International. Hij meent dat “The existing culture that prevails in a country is likely to determine the real extent to which REDD may lead to conflict over land rights.”(Hall, 2010, p.20). Ook andere auteurs en organisaties zijn van mening dat het Guyaanse landrechtenbeleid te wensen overlaat (Childress, 2010; Cotulla & Mayers, 2009, p. vi). Ook de VN stellen zich vragen bij het wettelijk kader omtrent de Guyaanse landrechten. Volgens de hernieuwde Amerindian act van 2006 moet de gemeenschap die landrechten aanvraagt uit minstens 150 personen bestaan (Ministry of Amerindian Affairs, 2011; Childress, 2010; Trevin & Nasi, 2009, p.30). Dit criterium werd bekritiseerd door het Committee on the Elimination of Racial Discrimination (CERD) van de VN omdat dit niet in overeenstemming zou zijn met de tradities van de inheemse gemeenschappen. Bovendien dringt het CERD erop aan dat Guyana alle discriminerende passages verwijderd uit de Amerindian Act (CERD, 2006, p.4-p.5).
Wanneer, ondanks deze fel bekritiseerde wetgeving, de inheemse gemeenschappen er toch in slagen het recht over hun gronden te verzekeren, duikt er nog een ander probleem op. Deze gemeenschappen hebben immers geen zeggingsschap over de ondergrondse rechten van hun land. Wanneer de Guyaanse regering meent dat een grootschalig mijnproject opgestart moet worden op inheemse gronden en dit een project van publiek belang is, moet de inheemse bevolking alleen maar geconsulteerd worden. De gemeenschappen hebben in dit geval dus geen enkele vetorecht (Trevin & Nasi, 2009, p.30 en 31; Childress, 2010, p.5; CERD, 2006). Al tijdens één van de eerste „alternatieve bijeenkomsten‟, georganiseerd door APA en FPP, waren de landrechten één van de meest besproken onderwerpen. Vele inheemse gemeenschappen vinden immers dat ze aanspraak maken op gronden die ze al honderden jaren gebruiken, maar nu ingeschreven zijn als staatsgrond. James meent dat REDD+ en de landrechten van de inheemse bevolking op een onlosmakelijke manier met elkaar verweven zijn. De inheemse bevolking moet eisen dat deze twee kwesties niet van elkaar gescheiden worden. Als deze rechten niet op een snelle en 56
Masterproef eerlijke manier aangepakt worden, kunnen de inheemse eigendomsrechten geschonden worden en lopen ze de voordelen van hun gronden mis. De REDD+/LCDS-consultaties zijn volgens hem hét uitgelezen moment om op te roepen tot de herziening van de Amerindian Act van 2006 (APA & FPP, 2009, p.8). In 2010 gingen deze bijeenkomsten verder op hetzelfde elan. Tijdens een bijeenkomst in maart van dat jaar, riepen verschillende inheemse leiders opnieuw op om de landrechten in Guyana te regelen. Ze benadrukken dat een oplossing moet gevonden worden voor deze openstaande aanspraken, vóór de overheid van start gaat met de implementatie van REDD+/LCDS. Dat is voor hen van levensnoodzakelijk belang omdat de geplande projecten onder REDD+/LCDS directe en indirecte implicaties zullen hebben op hun land en grondstoffen (FPP “Public Statement”, maart 2010, p.1). “This is not a battle we are fighting since the start of the LCDS. This is a battle we have been fighting since years.” (La Rose, interview, 2011, 30 maart).
De kern van het probleem is dat de inheemse bevolking alleen aanspraak kan maken op de optinregeling, de FPIC en andere waarborgen, als ze officieel eigenaar zijn van hun land. Op grondgebied waar deze gemeenschappen al jaren wonen, maar officieel nog staatsgrond is, hebben ze niets te zeggen. Dat betekent dat in de praktijk enorme gebieden onderwerp kunnen worden van REDD+/LCDS-projecten, zonder dat de inheemse bevolking hun toestemming moet geven (Colchester & La Rose, 2010, p.29; Office of the President, Republic of Guyana, 2010, p.35; Williams & Bollers, interview, 2011, 31 maart; James, interview, 2011, 19 april). Volgens het FPP hebben minstens tientallen inheemse gemeenschappen geen erkende grondrechten en hebben ettelijke honderden families geen eigendomsrechten over hun huizen, landbouwgronden en grondstoffen waar ze dagelijks van moeten leven (Forest People Programme, 2009, p.5). Het is bovendien onwaarschijnlijk dat inheemse gemeenschappen (financiële) voordelen zullen halen uit REDD+ als ze niet de rechtmatige eigenaars zijn over de gronden waar REDD+-fondsen voor uitbetaald worden (Griffiths & Anselmo, 2010, p.27). De Guyaanse regering spreekt van elf gemeenschappen die geen landrechten hebben. Zevenentwintig dorpen vroegen om een uitbreiding van hun grondgebied en eenentwintig „nederzettingen‟ vroegen een gemeenschapsstatus aan, om zo recht te kunnen krijgen op hun traditionele gronden (Office of the President, Republic of Guyana, 2010, p.36). In praktijk betekent dit dat deze gemeenschappen, dorpen en nederzettingen niets te zeggen over de implementatie van REDD+/LCDS-initiatieven op deze gronden. Gemeenschap of groepen die geen rechten hebben over hun land, kunnen immers op geen enkele manier participeren in het REDDconcept (Vatn et al., 2010). Ook Rampersaud meent dat vooral de elf gemeenschappen die vandaag geen landrechten hebben in hun nadeel zullen zijn wanneer REDD+/LCDS echt van start gaat (Rampersaud, interview, 2011, 19 april). Toch zijn er ook stemmen te horen die helemaal geen graten zien in de regeling van de landrechten van de Amerindians. Persaud vindt dat er helemaal geen problemen zijn met de landrechten in 57
Masterproef Guyana. Volgens hem heeft APA dan ook geen been om op te staan. “In my opinion there is no problem. The advocacy of the APA kills. They take the government to court, and demand titles. But what we need to do is to work together with the government.” Het ministerie van Amerindian Affairs erkent de roep van de inheemse gemeenschappen naar erkende landrechten, maar verklaart ook onmiddellijk dat de Amerindians landrechtenkwesties niet moeten inroepen als een rechtvaardiging voor de deelname aan REDD+/LCDS. Landrechten worden immers geregeld via een eigen programma onder de controle van het ministerie zelf. Bovendien is het LCDSproject volgens het ministerie duidelijk: “[…] all the villages and communities are embraced in all of the government of Guyana sectoral development programme within the framework of the nations development plans.” (Office of Climate Change, 2009, p.2, p.14). Absoluut onwaar, vind James. “If the LCDS will affect the lives of indigenous communities in a direct way -what will happen- they have the right to raise their voice.” Zonder landrechten hebben dorpen geen enkel recht op FPIC en de directe voordelen die aan de LCDS gekoppeld zijn. “Land rights are a fair demand. It is their leverage and it should be the absolute basic of the process.” (James, interview, 2011, 19 april).
Het is duidelijk dat we hier te maken hebben met een wisselwerking tussen participatie en eigendomsrechten. Een lage participatiemogelijkheid voor de inheemse bevolking kan leiden tot minder mogelijkheden om hun landrechten op te eisen. Inheemse gemeenschappen willen immers opkomen voor de rechten van hun traditionele gronden. Wanneer deze gemeenschappen een zwakke positie hebben
in de REDD+-onderhandelingen, zal hun oproep voor de verduidelijking van
landrechten minder gehoord worden. Een gebrek aan eigendomsrechten verzwakt op zijn beurt de kans om te participeren in REDD+. Zoals Vatn et al. (2010) reeds opmerkten is het gebrek aan eigendomsrechten een obstakel voor de participatie in REDD+.
Ontginningsactiviteiten
Volgens verschillende geïnterviewden kan gebrekkige, onvolledige of onbegrijpelijke informatie over het REDD+/LCDS-initiatief, een weerslag hebben op de ontginningsactiviteiten van de inheemse bevolking (Williams & Bollers, interview, 2011, 31 maart; Klautky, interview, 2011, 29 maart; Khalawan & Cort, interview, 19 april; Singh, interview, 2011, 20 april). Veel inheemse gemeenschappen zijn door het gebrek aan renderende alternatieven in grote mate afhankelijk van ontginningsactiviteiten voor hun levensonderhoud. Vooral mijnbouw tast de gezondheid, voeding en cultuur van deze bevolkingsgroep aan (Colchester & La Rose). Opnieuw kunnen we terugkoppelen naar figuur 1 waar we zien dat ook kleinschalige mijnbouw grote economische, sociale, milieu- en
58
Masterproef gezondheidsimplicaties met zich meebrengen15. De LCDS is van plan om hiervoor in de toekomst veel strengere regels op te leggen. Dat is één van de redenen waarom lokale mijnwerkers zich verzetten tegen de Memorandum of Understanding. Omdat sommige gemeenschappen in grote mate afhankelijk zijn van deze ontginningsactiviteiten, vrezen ze dat deze nieuwe regels hun doodsvonnis kan betekenen (“Mijnwerkers Guyana niet blij met Noorse miljoenen voor bosbescherming”, 2010, 10 februari). Patrick Harding van de Guyana Gold and Diamond Miners Association (GGDMA), vindt dat tot nu toe te weinig in discussie getreden is met deze sector. “The miners are the biggest stakeholders in the process. We cannot accept that we will be limited in our movement. Therefore the design of the LCDS must change.” (Harding, interview, 2011, 30 maart). Bovendien hebben sommige dorpen akkoorden gesloten met ontginningsbedrijven voor de exploitatie van hun gronden. Iets wat ze niet meer mogelijk zal zijn wanneer ze ervoor kiezen in het REDD+ project te stappen. Het mag duidelijk zijn dat ondanks de vele negatieve implicaties, ontginningsactiviteiten economisch erg rendabel kunnen zijn voor deze bevolkingsgroep. En net daar ligt volgens verschillende geïnterviewden een probleem. Door de huidige stijging van de goudprijs zal deze bevolkingsgroep vroeg of laat willen weten hoeveel ze exact kunnen verdienen onder de REDD+/LCDS-initiatief, en hoeveel ze kunnen opstrijken door hun land te ontginnen. “Without the right level of information it will be impossible to make the right decision.” (Williams & Bollers, interview, 2011, 31 maart). Ook voor Singh is correcte informative de absolute basis. “There is indeed a risk that these communities will go back to mining and logging. They will need to properly inform them that they have an alternative: a sustainable livelihoods. The way they use their resources has to be the core of the process. Today, that is not happening enough.” (Singh, interview, 2011, 20 april). Verschillende geïnterviewden zijn daarom van mening dat correcte, objectieve en begrijpelijke informatie over alternatieven voor ontginningsactiviteiten, zoals renderende REDD+-gelden voor het behoud van het bos, noodzakelijk zullen zijn om de inheemse bevolking aan boord te houden van het project. Zo niet bestaat de kans dat ze teruggrijpen naar iets wat in hun ogen meer geld in het laatje brengt: de ontginning van hun land (Williams & Bollers, interview, 2011, 31 maart; Klautky, interview, 2011, 29 maart; Khalawan & Cort, interview, 19 april; Singh, interview, 2011, 20 april).
REDD+-geld: wie valt in de prijzen?
Het niet respecteren van participatiemogelijkheden en informatieverstrekking voor de inheemse bevolking kan een effect hebben op een rechtvaardige verdeling van de REDD+ -fondsen. We maken
15
Kleinschalige mijndelvers hebben weinig economische zekerheid, maar vooral de gezondheidsrisico’s zijn groot. De arbeiders hebben te kampen met een gebrek aan proper water, ondervoeding en een slechte sanitaire situatie. Malaria, maar ook HIV en AIDS tieren er welig (Heemskerk, 2003; Kruijt & Hoogbergen, 2005).
59
Masterproef een onderscheid tussen inheemse gemeenschappen met landrechten en inheemse gemeenschappen zonder landrechten. Deze opdeling is noodzakelijk omdat het al dan niet hebben van landrechten grote implicaties heeft op de verdeling van de REDD+-fondsen.
Zoals hierboven reeds vermeld stortte Noorwegen in 2011 al 50 miljoen euro in de Guyaanse schatkist. De hamvraag is natuurlijk hoeveel van dat geld effectief naar het grassrootniveau zal doorsijpelen. Het LCDS-voorstel van mei 2010 belooft dat elke Amerindian gemeenschap die akkoord gaat met de implementatie van REDD+ op hun grondgebied recht krijgt op een deel van de REDD+fondsen, met andere woorden, een rechtstreeks deel van het Noorse geld (Office of the President, Republic of Guyana, 2010, p.35). Toch
kunnen
de
inheemse
gemeenschappen,
zonder
basisinformatie
over
nationale
verdelingsafspraken, hun voordelen mislopen. Zo meent het onafhankelijk controleorgaan reeds vier maanden na de start van het REDD+/LCDS-initiatief dat er in de toekomst simpelere versies van verdelingsafspraken moeten beschikbaar zijn voor inheemse dorpen of gemeenschappen (Dow et al., 2009). Opnieuw is de verstrekking van basisinformatie een hekel punt. Wanneer er onvoldoende of onbegrijpelijke informatieverstrekking is over de manier waarop de inheemse gemeenschappen kunnen genieten van deze fondsen, bestaat de kans dat deze gemeenschappen van de REDD+-kar zullen springen en hun land zullen aanwenden voor ontginningsactiviteiten. Zoals hierboven reeds vermeld moeten de alternatieven voor opbrengsten uit ontginningsactiviteiten op een duidelijke manier toegelicht worden aan de inheemse gemeenschappen. Maar ook als er niet voldaan wordt aan de hogere treden van de participatieladder, kunnen er problemen optreden. Bij onvoldoende medebeslissingsrechten (adviseren, coproduceren of meebeslissen) kan de inheemse bevolking onmogelijk een eigen inbreng doen in de verdelingsafspraken. Dit kan nieuwe wrevel en problemen veroorzaken in de relatie tussen de inheemse bevolking en de overheid.
Gemeenschappen zonder landrechten hebben geen recht op een rechtstreeks deel van de REDDfondsen. “Without the completion of the titling of these communities, the communities will have a harder time to make claims on benefit streams emerging from REDD and there is the potential for disputes between the untitled communities and the State.” (Childress, 2010, p.7). Opnieuw komt hier de discussie omtrent de landrechten in beeld. Het ligt voor de hand hoe meer bosgrond officieel als staatsgrond staat ingeschreven, hoe minder de Guyaanse regering de REDD+-ontvangsten moet delen met de inheemse bevolking. Net daarom benadrukken de inheemse gemeenschappen de noodzaak van de erkenning van hun traditionele gronden. Zonder de noodzakelijke erkenning van betwiste eigendomsrechten, zullen de lokale voordelen van REDD+ immers erg minimaal zijn (Peskett, et al., 2008; Phelps et al., 2010, p.332). Betalingen voor ecosysteemdiensten of PES (Payments for Ecosystem Services) zullen alleen maar behoorlijk werken als ook landrechten verzekerd worden. Vatn et al. (2010) deden onderzoek naar de toepassing van het 60
Masterproef REDD-initiatief in Tanzania en Uganda. Zij kwamen tot de bevinding dat omwille van de erg ingewikkelde eigendomsregelingen in Sub-Sahara-Afrika, PES en REDD niet goed functioneerde. Alleen wanneer deze eigendomsrechten uitgeklaard worden, kunnen de rechtmatige eigenaars geïdentificeerd worden en betalingen gecontroleerd (Vatn et al., 2010). “The rights to the resources at stake are found to be a central factor when applying payments to secure ecosystem services. […] If those rights are jeopardized by REDD, its implementation will not gain legitimacy at local level and hardly succeed.” (Vatn et al., 2010, p.39). Niet alleen een gebrek aan landrechten, maar ook de afbakening (demarcation) van inheemse gronden kunnen voor problemen zorgen. Wanneer in het REDD+-scenario, dat een financiële waarde geeft aan levend bos, onduidelijkheid is over de grenzen van de inheemse gronden, kan dit problematisch worden (Childress, 2010).
Projecten onder REDD+/LCDS
In 2015 zouden de Noorse gelden kunnen oplopen tot een gecumuleerd bedrag van 250 miljoen dollar. Het is de bedoeling dat deze REDD+-opbrengsten voor een groot deel zullen dienden als financiering voor verschillende duurzame projecten. Hoewel binnen de UNFCCC-onderhandelingen nog niet duidelijk is wie in de praktijk zal profiteren van deze miljoenen dollars, popelen verschillende landen om een graantje mee te pikken van de beloofde fondsen om eigen projecten op te zetten. Zoals reeds vermeld in hoofdstuk twee, hebben niet alleen landen, maar ook verschillende bedrijven hebben geld en kansen geroken. Ook in Guyana is het de bedoeling dat de REDD+ -fondsen gebruikt zullen worden voor de financiering van verschillende projecten. Bij de ondertekening van de Memorandum of Understanding verzekerde President Jagdeo de regering van Noorwegen dat elke ontvangen dollar op een verantwoordelijk manier zal gespendeerd worden (Office of the President, 2011). Guyana wil zich met de LCDS immers engageren in groene energie zoals waterkrachtenergie (Dow et al., 2009). Het LCDS-voorstel somt zeven projecten op waar het in wil financieren. Eén van die projecten is de bouw van een waterkrachtcentrale aan de Amaila Falls. Het Amaila Falls Project wordt het belangrijkste, grootste en met 60 miljoen dollar afkomstig uit de Noordse REDD+-fondsen, ook het duurste project onder de LCDS (Office of the President, Republic of Guyana, 2010, p.52). Amaila Falls is een enorme waterval in het hartje van Guyana (regio 8). De bedoeling is dat op de top van de waterval een stuwmeer en twee dammen gebouwd worden. Waterenergie is een schone en hernieuwbare energiebron en produceert minder uitstootgassen in vergelijking met fossiele brandstoffen. Bovendien zou dit project de grote onafhankelijkheid van buitenlandse fossiele brandstoffen kunnen verminderen. Olie-importen telden in 2008 immers mee voor 44 procent van het Guyaanse BBP (Office of Climate Change, 2011). Omwille van de energieafhankelijkheid en de aanwezigheid van enorme watervallen in het binnenland van Guyana, staan waterkrachtcentrales al decennia lang op het verlanglijstje van de regering. Maar de enorme afstanden tussen de watervallen en de bevolking aan de kust, is altijd een obstakel geweest voor het 61
Masterproef gebruik van water als een energiebron (Palmer & Bulkan, 2011). Vandaag maken de Noorse REDD+fondsen deze ambitie mogelijk in de praktijk (Henders & Ostwald, 2011, p.3). Verschillende organisaties in Guyana zoals de Federatie voor Industriële Handel, waren onmiddellijk enthousiast over het voorstel (Dow et al., 2009, p.62). Dit project heeft op het eerste gezicht, naast de milieuvoordelen, een grote economische meerwaarde.
Toch is enige nuancering op zijn plaats. Ans Kolk (1996) somt in haar boek Forests in International Environmental Politics de verschillende factoren op die op een directe manier verantwoordelijk zijn voor ontbossing. Zo vermeld ze, in overeenstemming met figuur één, infrastructurele ontwikkeling, houtkap, landbouw en mijnbouw. Maar opvallend is dat ook hydro-elektriciteitsprojecten opgenomen zijn als een directe oorzaak van ontbossing (Kolk, 1996, p.69). Bovendien wordt er gevreesd dat het project nadelige gevolgen met zich zal meebrengen voor de gemeenschappen die het gebied bewonen (Dow et al., 2009, p.62; Colson, 2009; REDD-Monitor, 2011). Dit project kan inderdaad ook gevolgen met zich meebrengen voor de inheemse bevolking die in dit gebied woont, de Patamona Indianen (Colchester & La Rose, 2010, p.22). Stemmen gaan op dat de Free Prior and Informed Consent niet gevolgd zou zijn (Palmer & Bulkan, 2011; Goodland, 2010; REDD-monitor, 2010). Opnieuw belanden we hier bij de gevolgen van een gebrek aan de laagste trede van de participatieladder: informatie. Gemeenschappen kunnen zonder diepgaande en gedetailleerde informatie onvoldoende de positieve en negatieve gevolgen van REDD+/LCDS-projecten inschatten. Dat heeft op zijn beurt grote gevolgen in het maken van een gefundeerde keuze in de opt-inregeling. Verschillende geïnterviewden menen inderdaad dat ook met betrekking tot dit project de informatieverstrekking te wensen overlaat. “The Amerindian are not receiving enough information about the negative impacts the dam and the road will have. The government is emphasizing the good things, leaves behind the negatives things and favor those communities that are a fan of the project. The road will come with a lot of social problems. LCDS/REDD+ can be a good thing but there is a lot at stake, safeguards will be necessary.” (La Rose, interview, 2011, 30 maart). Ook James meent dat de negatieve implicaties niet genoeg benadrukt door de regering (James, interview, 2011, 19 april).
De impact van het gebrek aan informatie en participatie wordt duidelijk als we het Amaila-project van dichterbij bekijken. Het voorstel omvat niet alleen de bouw van een dam en een stuwmeer, maar ook de aanleg van enorme weg dat de site zal verbinden met de kust (Office of Climate Change, 2011). Niet alleen zal deze 110 kilometers lange verbindingsweg het leven kosten aan 6000 hectare regenwoud (REDD-monitor, 2010), het opent een tot nu toe volledig geïsoleerd gebied dat alleen maar te voet of met kleine vliegtuigjes bereikbaar is (Goodland, 2010). Het zal onvermijdelijk zijn dat deze weg het gebied zal openstellen voor bedrijven met andere belangen, bijvoorbeeld ontginningsactiviteiten (Colchester & La Rose, 2010). Ook het WWF stelt zich vragen, in het bijzonder omdat de inheemse gemeenschappen volgens hen niet beseffen welke langetermijneffecten 62
Masterproef dit project op hun leven zal hebben. “The Amerindians seems to be focusing too much on the positive things, because their probably don‟t really understand the negative impacts. They are thinking about who they can benefit.” (Williams & Bollers, interview, 2011, 31 maart). Volgens WWF wordt te veel aandacht besteed aan kortetermijnvoordelen zoals elektriciteitstoegang, ontwikkelingskansen, transportmogelijkheden, markttoegang geld,… maar worden de negatieve implicaties vergeten. Op lange termijn zal de waterkrachtcentrale en de weg mensen aantrekken uit de stad. Met andere woorden, een toevloed van stadsmensen in gebieden die jarenlang alleen bevolkt werden door inheemse gemeenschappen. “They will have to start fencing. There will be increased crime rates. Also logging and mining industries will get access to this forest. But I don‟t think they [the Amerindians] see that, right now.” (Williams & Bollers, interview, 2011, 31 maart). Ivonne Pearson, hoofd van de National Toshaos‟ Council, geeft toe dat er een aantal negatieve implicaties kunnen voortvloeien uit het project. Toch is het volgens haar ondenkbaar dat omwille van de negatieve implicaties het project afgeblazen moet worden. Wel is Pearson van mening dat deze gemeenschappen in de toekomst beter moeten voorbereid worden op mogelijke negatieve gevolgen. “Educate them, Prepare them so they can deal with it.” (Pearson, interview, 2011, 20 april). Ook Khalawan en Cort weten dat het Amaila Falls project zowel negatieve als positieve aspecten hebben. Negatieve implicaties zijn volgens hen de impact op de cultuur van de Amerindians en het openzetten van het bos voor andere gebruikers. Toch vinden ze dat deze implicaties onoverkomelijk zijn. Eigenlijk zijn ze al veel langer aan de gang. Volgens hen zoeken de Amerindians via de LCDS/REDD+, zelf een mogelijkheid om hun leven te veranderen. “Forest communities want to change to the way coastal people live. LCDS is just driving that faster. They want to catch up with the rest of the world. Who wouldn‟t want to drop their bicycle and drive a car?” (Khalawan en Cort, interview, 2011, 19 april). Toch wordt ook de toename van vrachtverkeer, geluids- en verkeershinder en gedwongen verhuizingen genoemd als mogelijke negatieve implicaties waar de inheemse bevolking vandaag nog geen beeld van heeft (Goodland, 2010). Er moet benadrukt worden dat alle geïnterviewden van mening zijn dat het project een goede zaak is voor Guyana, dat erg afhankelijk is van fossiele brandstoffen. Ook Patrick Chesney van UNDP meent dat alle ontwikkelingsinitiatieven, ook infrastructurele, een sociale impact zal hebben (Chesney, interview, 2011, 1 april). Wel zijn grote bekommernissen over de informatieverstrekking en het gebrek aan controle van het project. In de woorden van Pearson: “We must use the road and we cannot let the road to use us.” (Pearson, interview, 2011, 20 april). Zoals reeds een aantal keren vermeld gaat deze paper ervan uit dat informatie een absolute basisvoorwaarde is voor de rechten van de inheemse bevolking. Zonder voldoende, correcte, objectieve en begrijpelijke informatieverstrekking naar deze gemeenschappen kunnen ze onvoldoende inschatten welke gevolgen REDD+/LCDS-projecten, zoals de geplande Amaila Dam en de nieuwe verbindingsweg, op hun leven zal hebben. Een gebrek aan informatie zou ook in dit geval conflicten kunnen genereren tussen de overheid en de Amerindians. 63
Masterproef Traditionele levenswijze
Een gebrek aan participatie voor de inheemse bevolking kan vergaande sociale implicaties hebben op het dagdagelijkse leven van deze gemeenschappen. Wanneer niet wordt voldaan aan de laagste trede van de participatieladder: informatie, kunnen gemeenschappen onvoldoende de positieve en negatieve gevolgen van een instemming met REDD+/LCDS inschatten. Dat kan vergaande gevolgen hebben op het dagelijkse leven van deze gemeenschappen, in het bijzonder op hun traditionele landbouwmethodes. Wanneer de inheemse gemeenschap kiest voor een opt-in (zie supra), moeten ze kunnen aantonen dat de ontbossing daalt op hun land. Dit brengt veel onzekerheden met zich mee. Amerindians leven immers van traditionele landbouwmethodes. Zo is het niet duidelijk of deze traditionele methodes beschermd zullen blijven onder REDD+/LCDS (Colchester & La Rose, 2010). Ook WWF is van mening dat er flexibel moet omgesprongen worden met het bosgebruik van inheemse gemeenschappen. Deze bevolkingsgroep is immers op verschillende manieren afhankelijk van het woud. Een gebrek aan speelruimte voor bijvoorbeeld traditionele landbouwmethoden zou volgens de ngo uitmonden in een grootschalige voedselcrisis (Williams & Bollers, interview, 2011, 31 maart).
Het officiële LCDS-document kaart dit probleem kort aan, maar heldert de kwestie niet op. Het verklaart dat wanneer gemeenschappen beslissen akkoord te gaan met de implementatie van REDD+ op hun gronden, bepaald moet worden welke maatregelen ze zullen nemen met betrekking tot traditionele landbouwmethodes. Ze geven toe dat ook binnen het UNFCCC dit een controversieel punt is. De regering is van mening dat deze praktijken mogen blijven bestaan, maar geeft toe dat deze beleidpositie in de toekomst kan aangepast worden om in lijn te zijn met UNFCCC (Office of the President, Republic of Guyana, 2010, p. 35). Pearson kon niet duidelijker zijn: “We will not allow that our traditional way of doing farming would have to come to an end. We have to live. Our livelihood depend on that.” (Pearson, interview, 2011, 20 april). Om een correcte keuze te maken, moeten de inheemse gemeenschappen dus niet alleen kunnen beschikken over transparante, correcte en verstaanbare informatie. Vooral informatie die de wijzigende overheidsstandpunten duidelijk in kaart brengt zal noodzakelijk zijn om de verschillende voor- en nadelen af te wegen.
Voorlopig besluit
We recapituleren onze bevindingen tot hier toe. In hoofdstuk 4.2.2 kwamen we tot de conclusie dat er in het REDD+/LCDS-project in Guyana iets grondig misliep met de participatiemogelijkheden en informatieverstrekking voor de inheemse bevolking. Dat verhindert de totstandkoming van een breed draagvlak dat noodzakelijk is om conflicten te vermijden. 64
Masterproef In dit hoofdstuk zagen we dat deze tekortkoming een aanleiding kan zijn voor het verergeren van reeds bestaande problemen en disputen in Guyana: landrechten en ontginningsactiviteiten. Tevens kon het gebrek aan participatiemogelijkheden en informatieverstrekking een aanleiding zijn voor nieuwe problemen zoals ondoorzichtige en onevenredige verdelingsafspraken, negatieve implicaties van REDD+ -projecten en het verlies van de traditionele levenswijze. Het is duidelijk dat deze problemen met elkaar verweven zijn. Toch ziet deze paper participatiemogelijkheden voor de inheemse bevolking als een vertrekpunt en absolute basisvoorwaarde in deze kwesties.
1. Landrechten: door onvoldoende participatiemogelijkheden en informatieverstrekking hebben inheemse gemeenschappen een minder sterke stem in landrechtenkwesties. Hun eisen worden dus minder gehoord.
2. Ontginningsactiviteiten: participatiemogelijkheden en informatieverstrekking hebben een invloed
op
ontginningactiviteiten.
Gemeenschappen
hebben
bij
een
gebrekkige
informatieverstrekking onvoldoende notie van de mogelijke alternatieven voor kleinschalige ontginningactiviteiten.
3. Verdelingsafspraken: door een gebrek aan participatie en informatie kunnen ook nieuwe problemen aangewakkerd worden, zoals conflicten omtrent onrechtvaardige verdeling van REDD+-gelden. Zo kunnen de gemeenschappen mogelijks hun voordelen mislopen. 4. REDD+-projecten: door een gebrek aan participatie en informatie kan de inheemse bevolking onmogelijk de positieve als negatieve implicaties van geplande projecten inschatten. Dat brengt het maken van een gefundeerde opt-in of opt-out keuze in gedrang. 5. Traditionele levenswijze: Door een gebrek aan participatie en informatie zijn de inheemse gemeenschappen onvoldoende op de hoogte van de mogelijke implicaties op hun traditionele levenswijze. Traditionele landbouwmethodes zijn hier een goed voorbeeld van.
Voorlopige conclusie: Onvoldoende participatiemogelijkheden en informatieverstrekking voor de inheemse bevolking in de Memorandum of Understanding, kunnen gevolgen hebben in een aantal andere
domeinen:
landrechten,
ontginningsactiviteiten,
onrechtvaardige
verdelingsafspraken,
problemen bij REDD+-projecten en verlies van de traditionele levenswijze. Dit kan gezien worden als mogelijke negatieve sociale implicaties van REDD+.
65
Masterproef De pragmatische rechtvaardiging
In de documenten die de APA workshops publiceerden, is te merken dat de inheemse deelnemers geërgerd zijn dat hun rechten zo zwak erkend worden in het REDD+/LCDS-project. Ze benadrukken immers een historische rol te hebben op vlak van bosbehoud (FPP “Public Statement”, maart 2010). Deze opmerking wordt inderdaad onderschreven door de wetenschappelijke literatuur. Zo merkte Anderson (2009) reeds op in hoofdstuk twee dat de aanwezigheid van een inheemse gemeenschap een efficiënte buffer is tegen ontbossing. Volgens de workshop houdt het huidige REDD+/LCDS-beleid onvoldoende rekening met de positieve rol dat hun bevolking al jarenlang speelt in het regenwoud. Als we deze informatie terugkoppelen naar ons theoretisch kader zien we dat hier niet wordt voldaan aan de substantieve motivering voor participatie van Korfmacher (2001).
Bovendien kan de ergernis die ontstaat bij deze gemeenschappen omwille van hun gebrek aan erkenning van hun voorbeeldrol, grote gevolgen hebben voor de verdere implementatie van het REDD+-initiatief. De volgens Ananda (2007) belangrijkste motivering van participatie komt hiermee in het gedrang. Pragmatische rechtvaardiging houdt immers in dat de implementatie van REDD+ in moeilijkheden kan komen door het gebrek aan directe betrokkenheid (Ananda, 2007). Niet alleen op theoretisch vlak erkennen wetenschappers de meerwaarde van de inheemse bevolking in bosbeheer en het gebrek aan participatie als obstakel tijdens de implementatiefase, ook in de praktijk blijkt dit te kloppen. Een studie van Claudia Sobrevila voor de Wereldbank, The Role of Indigenous Peoples in Biodiversity Conservation: The Natural but Often Forgotten Partners, onderzocht de rol van de inheemse bevolking in biodiversiteitprojecten. Tijdens onderzoek van verschillende cases werd volgens het rapport duidelijk dat een grotere rol voor de inheemse gemeenschap resulteerde in een meer duurzame bescherming van de biodiversiteit (Sobrevila, 2008). Ook de pragmatische rechtvaardiging van Korfmacher (2001) is terug te vinden in het onderzoek van Sobrevila. Zonder de term REDD+ in de mond te nemen, erkent de studie het gebrek aan participatie en rechten voor de inheemse bevolking als een obstakel tijdens de implementatiefase. Projecten waar landrechten niet werden toegekend aan de inheemse bevolking ondervonden immers moeilijkheden en conflicten tijdens de implementatiefase. “When issues of land tenure are not adequately addressed, much
distrust exists between indigenous groups and other actors and the projects struggle taking off.” (Sobrevila, 2008, p.42). Volgens het onderzoek is Guyana één van die landen (Sobrevila, 2008). WWF erkent deze problematiek. Volgens de organisatie is de veertien procent inheems land, uitermate belangrijk voor het succes van de REDD+/LCDS en de Memorandum of Understanding. Als de meerderheid van deze bevolkingsgroep beslist om niet mee te stappen in het project, zou het hele akkoord met Noorwegen in gevaar kunnen komen (Williams & Bollers, interview, 2011, 31 maart).
66
Masterproef Daarom wil deze paper benadrukken dat een hoger niveau van participatie en voldoende, correcte, objectieve en begrijpelijk informatie een absolute basisvoorwaarde zal zijn in toekomstige REDD+initiatieven. Een gebrek aan deze waarborg (safeguard) kan immers een aanleiding zijn tot verschillende problemen. Kwesties zoals landrechten, ontginningsactiviteiten, verdelingsafspraken, mogelijke negatieve implicaties van REDD+-projecten en het verlies van traditionele levenswijze, hebben immers allemaal een invloed op het welslagen van REDD+. Deze disputen verkleinen het draagvlak voor REDD+/LCDS, wat de implementatie in gevaar brengt. Daarom is het waarborgen van participatie in het algemeen, maar vooral de verzekering van voldoende, correcte, objectieve en begrijpelijk informatie niet alleen van belang voor de inheemse bevolking. Ook de regering in kwestie, in deze casestudie Guyana, heeft veel te winnen of verliezen bij het al dan niet correct naleven van beloofde participatiemogelijkheden en informatieverspreiding.
67
Masterproef
Conclusie: Qui Bono? Om een stevig fundament te bouwen voor het oplossen van de onderzoeksvraag ontwierpen we een raamwerk die de verschillende bedreigingen en implicaties in het Guyaanse woud in kaart bracht. Figuur 1 somt de mogelijke sociale, economische, gezondheids-, en milieu-implicaties op van huidige bedreigingen in het regenwoud. Vele van deze implicaties werden reeds uitgebreid bestudeerd door verschillende wetenschappers. Onderzoek naar de potentiële sociale gevolgen van REDD+ is een compleet nieuw onderzoeksveld, mede omdat de mogelijke implicaties van dit initiatief nog onduidelijk zijn (Colchester en La Rose, 2010). Bovendien is REDD+ een complex thema binnen de wetenschappelijke literatuur. Het REDD+-debat is een groot kluwen van verschillende, met elkaar overlappende en vaak tegenstrijdige morele, culturele, politieke, economische en milieugerelateerde aspecten (Okereke & Dooley, 2010).
Toch wou deze paper een blik in de toekomst werpen en de mogelijke sociale implicaties van REDD+ in Guyana in kaart brengen. Om hierop een antwoord te kunnen formuleren, deden we research naar het concept REDD+ en brachten we de grootste kritieken in beeld. Tevens vergeleken we de inheemse randvoorwaarden op UNFCCC-niveau en die in de Memorandum of Understanding, het bilateraal REDD+-initiatief tussen Guyana en Noorwegen. In het bijzonder focusten we ons op de inheemse participatiemogelijkheden. We toetsten de inheemse participatiemogelijkheden in de Memorandum of Understanding aan de participatieladder van Edelenbos en Monnikhof (2001). Om te weten te komen waar de inheemse participatiemogelijkheden in Guyana zich bevinden in dit theoretisch concept maakte we gebruik van zowel literatuur- en documentenonderzoek en semigestructureerde diepteinterviews. We bekeken verschilden opinies van dichtbij. Wetenschappelijke literatuur, officiële documenten, persberichten en opiniestukken van overheidsinstanties en ngo‟s passeerden de revue. Er werden 16 diepte-interviews afgenomen met bevoorrechte getuigen. We ontdekten een discongruentie tussen de officiële inheemse waarborgen en de waarborgen in de praktijk. Bovendien merkten we dat met betrekking tot de vraag of de inheemse bevolking voldoende participatiemogelijkheden hadden, verschillende meningen waren. Vooral de regering zagen geen graten in het proces. Andere instanties, zoals APA en FPP, gaven dan weer erg scherpe kritieken. Bij de grootste groep van correspondenten waren de kritieken minder hard. Toch waren ook hier bedenkingen bij de manier van informatieverspreiding (zie supra). Niettegenstaande de intensiteit van de kritieken erg verschillend waren, kunnen we concluderen dat uit verschillende hoeken kritiek te horen was op de allereerste trede van de participatieladder: informatieverstrekking. REDD+/LCDS in Guyana voldoet dus niet aan de standaarden van effectieve
68
Masterproef participatie, gedeelde besluitvorming of interactieve beleidsvorming. Integendeel: de allereerste trede van de participatieladder van Edelenbos en Monnikhof (2001) wordt onvoldoende gewaarborgd.
Deze thesis ging er vervolgens van uit dat wanneer niet aan deze voorwaarde voldaan wordt, dit een aantal vergaande gevolgen kan hebben voor de inheemse gemeenschappen. Met andere woorden, participatiemogelijkheden in het algemeen en informatieverstrekking in het bijzonder als een absolute basisvoorwaarde voor de inheemse bevolking. Tevens verhindert dit de totstandkoming van een breed draagvlak dat noodzakelijk is om conflicten te vermijden (Castro & Nielson, 2001). Het gebrek aan participatiemogelijkheden kan nieuwe conflicten in de hand werken of reeds bestaande verergeren. Reeds bestaande problemen in de Guyaanse samenleving zoals landrechten en ontginningactiviteiten kunnen door onvoldoende participatiemogelijkheden immers hoger oplaaien. Maar ook nieuwe problemen kunnen ontstaan. Onvoldoende informatie en participatiemogelijkheden over de verdeling van REDD+-fondsen, de mogelijk negatieve gevolgen van REDD+-projecten en het verlies van traditionele levenswijze kunnen nieuwe wrevel opwekken. Een gebrek aan participatie en informatie heeft niet alleen een effect op de inheemse gemeenschappen maar ook op de regering in kwestie. In navolging van de pragmatische rechtvaardiging van Korfmacher (2001) en Ananda (2007), zagen we dat het gebrek aan participatie, informatie en daarmee gepaarde problemen, implicaties heeft op de implementatie van het REDD+-beleid in het algemeen. Daarom is het ook in het belang van de regering van Guyana zelf, dat deze voorwaarde correct gevolgd wordt.
Figuur 8
Gebrek aan participatie en informatie
→ Conflicten landrechten → Ontginningsactiviteiten → Conflicten m.b.t. REDD+-fondsen → Conflicten m.b.t. REDD+-projecten → Conflicten m.b.t. traditionele levensstijl
→
Moeilijkheden implementatie REDD+/LCDSbeleid
Na de mogelijke sociale implicaties van een gebrek aan participatiemogelijkheden in beeld te brengen, kunnen we ons afvragen wie uiteindelijk wint bij dit initiatief? Qui bono? Het mag duidelijk zijn dat bij een gebrek aan basisinformatie voor de inheemse bevolking, dit initiatief bezwaarlijk een versterking van hun positie kan genoemd worden. Daarom is op dit moment van het proces, de Memorandum of Understanding, op het gebied van participatie met de inheemse bevolking, geen voorbeeld of model voor internationale afspraken op UNFCCC-niveau.
69
Masterproef Het is duidelijk dat Guyana een unieke positie inneemt in dit onderzoeksveld en een ideale case is om de toepassing van REDD+ te onderzoeken. Dit compleet nieuw onderzoeksdomein kan antwoorden geven, voorstellen doen en problemen identificeren. Deze nieuwe elementen kunnen immers een meerwaarde betekenen voor andere REDD+-initiatieven en de discussies op internationaal niveau. Toch wil deze thesis afsluiten met een nuancering van de resultaten.
-
De focus van deze thesis, de casestudy Guyana, beperkt de veralgemening van de resultaten. Toch zijn we ervan overtuigd dat onderzoek en beginnende antwoorden met betrekking tot deze case, een meerwaarde biedt in de verdere ontwikkeling van REDD+.
-
De onderzochte case erg recent (november 2009), wat impliceert dat slechts een voorlopige stand van zaken kan opgemaakt worden. De Memorandum of Understanding is volop aan de gang en verschillende actoren, organisaties en ngo‟s proberen een weg te timmeren aan een sociaal rechtvaardige toepassing van REDD+. Volgens Chesney van de UNDP is het dan ook belangrijk dat een onderscheid wordt gemaakt tussen feiten en angsten (Chesney, interview, 2011, 1 april). Vandaag is het te vroeg om een uitspraak te doen of de figuur van Arnstein in het begin van deze scriptie „Je participe…Ils profitent‟, klopt. Dat kan alleen de toekomst uitwijzen. Toch werd een poging gedaan om een uitgebreide analyse te maken van de mogelijke sociale implicaties die kunnen voortvloeien uit het gebrek aan inheemse participatie in REDD+. Deze conclusie kan enkel gezien worden als een momentopname in een proces dat vandaag aan de gang is. Een momentopname in een compleet nieuw, interessant en uitdagend onderzoeksgebied dat van start ging in het kader van een hernieuwde interesse in klimaatverandering, tropische bossen en bosbeheer.
-
Het ligt voor de hand dat diepte-interviews met de inheemse bevolking zelf, de eerste en beste bron is in een onderzoek naar hun participatiemogelijkheden. Omdat het zowel praktisch als financieel niet haalbaar was deze honderden inheemse gemeenschappen te bezoeken en te interviewen, werd voor de tweede beste optie gekozen (diepte-interviews met bevoorrechte getuigen). Toch moet met betrekking tot de resultaten benadrukt worden dat verder onderzoek, diepte-interviews met de inheemse bevolking zelf, een hogere graad van betrouwbaarheid zou bewerkstellingen.
Bovendien wil deze thesis opnieuw benadrukken dat er ook grote potentiële voordelen verbonden zijn aan REDD+/LCDS, ook voor de inheemse bevolking. Bij duidelijke en afdwingbare randvoorwaarden, zoals voldoende participatiemogelijkheden, kunnen de rechten en levenssituatie van de inheemse bevolking erop vooruitgaan. “With these preconditions and with a genuine commitment to forest
70
Masterproef policy reforms, there is a possibility that international forest and climate agreements could deliver local and global benefits and empower forest peoples.” (Griffiths, 2008, p.2). Daarom wil deze conclusie nogmaals onderstrepen dat de opname van randvoorwaarden een cruciale rol zullen spelen in het verdere verloop van REDD+. “There can be no REDD without rights.” (da Silva in Press Release, 9 maart 2010). Deze paper wil dan ook concluderen dat de combinatie REDD+ en sociale rechtvaardigheid, één van de grootste uitdagingen zal zijn voor de toekomst van het project. Deze conclusie is niet alleen van toepassing op de Memorandum of Understanding tussen Guyana en Noorwegen. Ook in (toekomstige) bilaterale initiatieven in andere landen en op internationaal UNFCCC-niveau zal de combinatie REDD+ en sociale rechtvaardigheid, essentieel zijn in het al dan niet slagen van dit nieuw beheersbeleid voor bossen.
71
Masterproef
Bijlage Bijlage 1: Figuur 1. Bedreigingen en implicaties in het regenwoud.
72
Masterproef Bijlage 2: Lijst van de 16 geïnterviewde respondenten (13 leden MSSC + 3 niet-leden). Respondent Colin Klautky
Datum 29 maart 2011
Patrick Harding
30 maart 2011
Jocelyn Dow
30 maart 2011
Peter Persaud
31 maart 2011
Patrick Williams & Janice Bollers Ashton Simon
31 maart 2011
Hilbertus Cort & Peter Khalawan David James
19 april 2011
Preeya Rampersaud
19 april 2011
Carvil Duncan
20 april 2011
Alfred King
20 april 2011
Joe Singh
20 april 2011
Yvonne Pearson
21 april 2011
Organisatie/Functie GOIP Lid MSSC GGDMA Lid MSSC IIED Lid MSSC TAAMOG Lid MSSC WWF Lid MSSC NADF Lid MSSC FPA Lid MSSC Advocaat Lid MSSC CI Lid MSSC FITUG Lid MSSC PYARD Lid MSSC Guyaans bosbeleid kenner Lid MSSC NTC
Jean La Rose
30 maart 2011
APA
Patrick Chesney
31 maart 2011
UNDP
Simonne Mangal
19 april 2011
Guyaanse bosbeleid kenner
31 maart 2011
19 april 2011
73
Masterproef
Bibliografie Boek Angelsen, A. ed. (2008). Moving ahead with REDD: issues, options & implications. Borgor: SUBUR Printing.
Baarda, de Goede & Theunissen (2001). Basisboek kwalitatief onderzoek. Praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek: denken en doen. Amsterdam: Boom.
Colchester, M. (1995). Forest Politics in Suriname. Utrecht: International Books.
Colson, A. B. (2009). Land: Its Occupation, Management, Use and Conceptualization: The Case of the Akawaio and Arekuna of the Upper Mazaruni District, Guyana. Panborough: Last Refuge. Cotulla, L. & , Mayers J. (2009). Tenure in REDD – Start-point of afterthought? Natural Resources Issues No. 15. International Institute for Environmental and Development. London: Russell Press.
De Almeida, A.L.O. (1992). The colonization of the amazon. Texas: University of Texas Press.
Devos, C. (2006). De kleermaker en de Keizer. Inleiding tot politiek en politieke wetenschappen. Gent: Academia Press.
Edelenbos J. & Monnikhof R. (2001). Lokale interactieve beleidsvorming: Een vergelijkend onderzoek naar de consequenties van interactieve beleidsvorming voor het functioneren van de lokale democratie. Utrecht: Lemma, BV.
Hammond, D.S. (2005). Tropical forests of the Guiana Shield: ancient forests in a modern world. Oxfordshire: CABI Publishing. Hart, R.A. (1997). Children‟s participation: the theory and practice of involving young citizens in community development and environmental care. London: Earthscan.
74
Masterproef Huberman, A.M. & Miles, M.B. (2002). The Qualitative Researcher‟s Companion. London: SAGE Publications.
Hutjes, J.M. & van Buuren, H. (1992). De gevalsstudie: strategie van kwalitatief onderzoek. Meppel: Boom.
Kanter, R.M. (1977). Men and Women of the Corporation. New York: Basic Books.
Kolk, A. (1996). Forests in International Environmental Politics. International Organisations, NGOs and the Brazilian Amazon. Utrecht: International Books.
Mason, J. (2002). Qualitative researching. London: SAGE Publications.
Mortelmans, D. (2007). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven/Voorbrug: Acco.
Stott, P. & Sullivan S. (2000). Political Ecology. Science, Myth and Power. London: Arnold.
Verhoeven, N. (2004). Wat is onderzoek?: praktijkboek methoden en technieken voor het hoger Beroepsonderwijs. Amsterdam: Boom.
Wilcox, D. (1994). The guide to effective participation. Brighton: Delta Press.
Hoofdstuk in boek Angelson, A., Streck, C., Peskett, L., Brown, J. & Luttrell, C. (2008). What is the right scale for REDD? In Angelson ed. Moving ahead with REDD: issues, options & implications (p.31-40). Bogor: SUBUR Printing.
McLaverty, P. (1999). Towards a Model of Public Participation. In Khan, U. (ed.). Participation Beyond the Ballot Box: European Case Studies in State-citizen Political Dialogue (p.23-42). London: UCL Press.
Wertz-Kanounnikoff, S., Verchot, L.V., Kanninen, M. & Murdiyarso, D. (2008). How can we monitor, report and verify carbon emissions form forests? In Angelson ed. Moving ahead with REDD: issues, options & implications (p.87-98). Bogor: SUBUR Printing.
75
Masterproef Wunder (2008). How do we deal with Leakage? In Angelson ed. Moving ahead with REDD: issues, options & implications (p.65-76). Bogor: SUBUR Printing.
Tijdschriftartikel Achard, F., DeFries, R., Eva H., Hansen, M. Mayaux, P. & Stibig H-J. (2007, 5 december). Pantropical monitoring of deforestation. Environmental Research Letters 2 (4), p. 1-11.
Ananda, J. (2007). Implementing Participatory Decision Making in Forest Planning. Environmental Management, 39, p. 534-544.
Anderson, N. (2009, november). REDDy or not? The Effects on Indigenous Peoples in Brazil of a Global Mechanism for Reducing Emissions from Deforestation and Degradation. Journal of Sustainable Development 2 (3), p.18-28.
Armenteras, D., Rodriguez, N. & Rentana, J. (2009, juli). Are conservation strategies effective in avoiding the deforestation of the Colombian Guyana Shield. Forest Ecology and Management, 142 (7), p. 1411-1419.
Arnstein, S. (1969, juli). A Ladder of Citizen Participation. Journal of the American Institute of Planners, 35 (4). p. 216-224.
Arnstein, S. (1975, januari & februari). A working model for public participation. Public Administration Review, 3(4), p.70-73.
Busch, J., Strassburg, B., Cattaneo, A., Lubowski, R. Bruner, A. Rice R., Creed, A., Ashton, R. & Boltz F. (2009, 16 oktober). Comparing climate and cost impacts of reference levels for reducing emissions from deforestation. Environmental research Letters 4, (4). p. 1-11.
Burton, P. (2004, augustus). Power to the people? How to judge public participation. Local Economy, 19 (3), p. 193-198.
Castro, A.P. & Nielson E. (2001, augustus). Indigenous people and co-management: implications for conflict management. Environmental Science & policy 4 (4-5). p. 229-239.
Choguill, G.M.B. (1996). A Ladder of Community Participation for Underdeveloped Countries. Habitat International, 20 (3), p.431-444. 76
Masterproef
Collins, K. & Ison, R. (2009). Jumping off Arnstein‟s Ladder: Social Learning as a New Policy Paradigm for Climate Change Adaptation. Environmental Policy and Governance, 19, p. 358-373.
De Aquino, J. R. (2010, september). Governance matters. D+C, Development and Cooperation, p. 320-322. Gibbs, H.K. & Herold, M. (2007). „Tropical deforestation and greenhouse gas emissions‟. Environmental Research. Letters 2 (045021).
Grassi, G., Monni S., Federici S., Achard F. & Mollicone, D. (2008, 2 september). Applying the conservativeness principle to REDD to deal with the uncertainties of the estimates. Environmental Research Letters 3 (3), p. 1-12.
Gulbardsen, L. H. (2004, mei). Overlapping Public and Private Governance: Can Forest Certification Fill the Gaps in the Global Forest Regime? Global Environmental Politics, 4 (2), p.75-95.
Harris N.L., Petrova, S., Stolle, F. & Brown S.(2008, 10 september). Identifying optimal areas for REDD intervention: East Kalimantan, Indonesia as a case study. Environmental Research Letters 3 (3), p.1-11.
Heemskerk, M. (2003). Risk attitudes and mitigation among gold miners and others in the Suriname rainforest. Natural Resources Forum, 27, p. 267-278. Herold, M. & Johns T. (2007, 7 december). Linking requirements with capabilities for deforestation monitoring in the context of the UNFCCC-REDD process. Environmental Research Letters 2 (4), p. 17.
Hilson, G. & Vieira, R. (2007). Challenges with minimising mercury pollution in the small-scale gold mining sector: Experiences from the Guianas. International Journal of Environmental Health Research, 17 (6), p. 429-441.
Holmes, T. P, Blate, G.M., Zweede, J.C., Pereira, RJr., Barreto, P., Boltz, F. & Bauch, R. (2002, 28 juni). Financial and ecological indicators of reduced impact logging performance in the eastern Amazon. Forest Ecology and Management 163, p. 93-110.
77
Masterproef Karsenty, A. (2010). Paying for the Tropical Rainforests? The Prospects for an International Forests Regime based on their Remunerated Conservation. Futuribles, 261, p.25-41.
Karsenty, A., Drigo, I. G., Piketty, M-G. & Singer, B. (2008, 20 september). Regulating industrial forest concessions in Central Africa and South America. Forest Ecology and Management, 7 (256), p. 1498-1508.
Khare, A. , Scherr, S., Molnar, A. & White, A. (2005, november). Forest Finance, Development Cooperation and Future Options. Reciel 14 (3), p. 247-254.
Kruijt, D. & Hoogbergen, W. (2005). Peaceful relations in a stateless region: The Post-war Maroni River Borders in the Guianans. Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie, 96, p. 206.
Korfmacher, K.S. (2001, februari). The politics of participation in watershed modeling. Environmental Management 27 (2), p.161-176.
Linden E., Lovejoy, T. & Phillips, F.D. (2004, juli). Seeing the Forest. Conservation on a Continental Scale. Foreign affairs, 83 (4), p. 8-13.
May, J. (2006). Ladders, stars and triangles. Old and new theory for the practice of public participation. International Journal of Market Research, 48, p. 305-319. Mollicone, D., Freibauer, A., Schulze, ED., Braatz, S., Grassi G. & Federici, S. (2007, 5 december). Elements for the expected mechanisms on 'reduced emissions from deforestation and degradation, REDD under UNFCCC. Environmental Research Letters 2 (4), p. 1-7.
Nasi, R., Putz, F. E., Pacheco, P., Wunder, S. & Anta, S. (2011, 1 februari). Sustainable Forest Management and Carbon in Tropical Latin America: The Case for REDD+. Forests, 2(1), p. 200-217.
Olander, L.P., Gibbs, H.K., Steininger, M., Swenson, J.J. & Murray, B.C. (2008, 11 juni). Reference scenarios for deforestation and forest degradation in support of REDD: a review of data and methods. Environmental Research Letters 3 (2), p. 1-11.
Okereke, C. & Dookey, K. (2010, februari). Principles of justice in proposals and policy approaches to avoided deforestation: Towards a post-Kyoto climate agreement. Global Environmental Change 20 (1), p. 82-95.
78
Masterproef Padgett, T. (2008, 10 juni). Bharrat Jagdeo. Time International (South Pacific Edition), 39, p.35.
Padgett, T. (2008, 4 mei). Ecosystem services for sale. New Scientist, 197 (2650), p.5-6.
Pattberg, P. (2005, 19 januari). What Role for Private Rule-Making in Global Environment Governance? Analysing the Forest Stewardship Council (FSC). International Environmental Agreements, 5 (2), p. 175-189.
Pearce, D., Putz, F. E. & Vanclay, J.K. (2003, 1 januari). Sustainable forestry in the tropics: panacea or folly? Forest Ecology and Management, 172, p. 229-247.
Phelps, J., Guerrero, M.C., Dalabajan, D.A., Young, B. & Webb, E.L. (2010, 17 januari). What makes a „REDD‟ country? Global Environmental Change 20, p.322-332.
Ros-Tonen, M.A.F., van Andel, T., Morsello, C., Otsuki, K., Rosendo, S. & Scholz, I. (2008, 20 september). Forest-related partnerships in Brazilian Amazonia: There is more to sustainable forest management than reduced impact logging. Forest Ecology and Management, 7 (256), p.1482-1497.
Schroeder, H. (2010, 2 oktober). Agency in international climate negotiations: the case of indigenous people and avoided deforestation. Int. Environ. Agreements 10, p.317-332.
Steiner, M. (2001, april). After a Decade of Global Forest Negotiations, Where Are We Now? Reciel 10 (1) p. 98-105.
Ter Steege, H. Welch & I., Zagt, R. (2002, 15 oktober). Long-term effect of timber harvesting in the Bartica Triangle, Central Guyana. Forest Ecology and Management, 170 (1-3), p. 127-144.
Tonneijck, F. & Hoogeslag, M. (2010, maart). Het Kopenhagen-akkoord: wordt REDD realiteit? Ecologie en ontwikkeling, 80, p. 2-7.
Tritter, J. & McCallum (2006). The snakes and ladders of user involvement: Moving beyond Arnstein. Health Policy 76, p. 156-168. Trotz, M. & Ferguson, A. (2005, september). The Sustainability of Guyana‟s Mining Industries: Strategies for Improvement. Epidemiology, 16 (5). p.143.
79
Masterproef Van Andel, T. & Havinga, R. (2008, 1 oktober). Sustainability aspects of commercial medicinal plant harvesting in Suriname. Forest Ecology and Management 256, p. 1540-1545.
Van den Hove, S. (2000). Participatory approaches to environmental policy-making: the European Commission Climate Policy Process as a case study. Ecological Economics 33 (3), p. 457–472
Van der Werf, G.R., Morton, D.C., Defries, R.S., Olivier, J.G.J., kasibhatla, P.S., Jackson, R.B., Collatz, G.J. & Randerson, J.T. (2009, november). „CO2 emissions from forest loss‟. Nature Geoscience 2, p. 737-738.
William, N. (2004, februari). Collaborative/Participatory Research. Journal of Health Care for the Poor and Underserved, 15 (1), p. 18-29.
Scriptie/rapport Bral, A. (2009). De internationale bescherming van bossen. Onuitgegeven scriptie, Vakgroep Nationaal en internationaal publiekrecht. Universiteit gent.
Ifill, M. (2007). The Indigenous Struggle: Challenging and Undermining Capitalism and Liberal Democracy. Onuitgegeven scriptie, Universiteit Sussex, UK.
Krantenartikel (1994). No clear-cut case. The Economist.
(2004). Saving the rainforest. The Economist.
(2010, 18 maart). APA draws more fire on LCDS. Guyana Chronicle.
(2009, 18 mei). Growing on trees. A profitable rainforest. The Economist. (2010). No sale of forest environment services without gov‟t say so. Stabroek News. Davidson, W. (2009, 11 november). Norway‟s pledge of US$250M a national achievement. Guyana Chronicle. Gies, E. (2009, 8 december). U.K.-Based Financier Invests in Guyana‟s Rain Forest. The New York Times. 80
Masterproef
Mitchell A. (31 maart 2008). Putting a value on rainforests. Telegraph.
Stabroek Staff (2010, 17 maart). More questions than clear answers at rushed LCDS consultations. Stabroek News.
Sutherland, G. (2010, 13 juni). Canopy spreading climate services $$ on Iwokrama. Stabroek News.
Aparte elektronische publicaties op het World Wide Web Amerindian Peoples Association & Forest Peoples Programme. (2009, 24-26 juni). Indigenous peoples‟ rights, REDD and the draft Low Carbon Development Strategy (Guyana): A summary report of a workshop held in the Regency Suites, Georgetown. Geraadpleegd op 5 februari 2011 op het World Wide
Web:
http://www.forestpeoples.org/sites/fpp/files/publication/2010/08/guyanareddiprightswshoprepjun09en g.pdf.
André, P., Enserink, B., Connor, D. & Croal, P. (2006). Public participation international best practice principles. Special publications series No. 4. Fargo, USA: International Association of Impact
Assessment.
Geraadpleegd
op
27
maart
2011
op
het
World
Wide
Web:
http://www.iaia.org/publicdocuments/special-publications/SP4%20web.pdf.
Angelsen, A., Brown, S., Loisel, C., Peskett, L., Streck, C. & Zarin, D. (2009). Reducing emissions from deforestation and forest degradation (REDD); an options assessment report, Meridian Institute. Geraadpleegd
op
24
februari
2011
op
het
World
Wide
Web:
http://www.climatefocus.com/documents/files/reducing_emissions_from_deforestation_and_forest_de gradation.pdf.
Bulka, J. (2011, 1 februari). Real or imaginary rates of deforestation? Geraadpleegd op 2 februari op het World Wide Web: http://www.kaieteurnewsonline.com.
Butler, R. A. (18 augustus 2008). An interview with DR. Andrew Mitchell of the Global Canopy Program: Markets could save rainforests. Geraadpleegd op 25 augustus, 2010 op het Word Wide Web: http://news.mongabay.com/2008/0818-mitchell_interview_gcp.html. Carpentier, N. (2008). Burgermedia voor de 21ste eeuw. Geraadpleegd op 5 februari op het World Wide Web: http://homepages.vub.ac.be/~ncarpent/mediareader_nicocarpentier.pdf. 81
Masterproef
Childress D.M. (2010). Land Tenure and Land Management Issues for REDD Preparation in Guyana: Framing the Agenda for Policy Discussion. Geraadpleegd op 1 april op het World Wide Web: http://siteresources.worldbank.org/EXTARD/Resources/336681-1236436879081/58933111271205116054/ChildressNewPaper.pdf.
Colchester, M. & La Rose J. (2010, 31 mei). Our Land, Our Future. Promoting Indigenous Participation and Rights in Mining, Climate Change and other Natural Resources Decision-making in Guyana. Geraadpleegd op 2 februari op het World Wide Web: http://www.forestpeoples.org.
Colchester, M., La Rose J. and James, K. (2002). Mining and Amerindians in Guyana. Exploring Indigenous Perspective on Consultation and Engagement within the Mining Sector in Latin America and the Caribbean. Geraadpleegd op 2 april op het World Wide Web: http://www.nsiins.ca/english/pdf/guyana/guyana_final_report.pdf.
CERD (2006). International Convention On the Elimination Of all Forms of Racial Discrimination. Consideration of reports submitted by states parties under article 9 of the convention. Concluding observations of the Committee on the Elimination of Racial Discrimination GUYANA. Geraadpleegd op
30
maart
op
het
World
Wide
Web:
http://www.unhchr.ch/tbs/doc.nsf/898586b1dc7b4043c1256a450044f331/c7d1cd668afb4a0ec125714c 00311bbb/$FILE/G0641177.pdf. Cooney, D. (2010, 14 december). Cancùn climate agreement is a win for the climate and world‟s forests. Geraadpleegd op 10 februari op het World Wide Web: http://cifor.cgiar.org.
Davis, C., Daviet, F., Nakhooda, S. & Thuault, A. (2009, februari). A Review of 25 Readiness Plan Idea Notes from the World Bank Forest Carbon Partnership Facility. WRI Working Paper. World Resources Institute, Washington DC. Geraadpleegd op 5 februari op het World Wide Web: http://www.wri.org/gfi. Dooley, K. (2011). Forest Watch Special Report –UNFCCC Climate talks, Cancun, December 2010. Geraadpleegd op 10 februari op het World Wide Web: http://fern.org.
Dow, J., Radzik, V. & Macqueen, D. (Oktober 2009). Independent Review of the Stakeholder Consultation Process for Guyana‟s Low Carbon Development Strategy (LCDS). Geraadpleegd online op 1 oktober 2010 op het World Wide Web: http://pubs.iied.org/pdfs/G02590.pdf.
82
Masterproef Dreijerink, L., Kruize, H. & van Kamp, I. (2008). Burgerparticipatie in beleidsvorming. Resultaten van een verkennende literatuurreview. RIVM Briefrapport 830950003. Geraadpleegd op 22 maart 2011op het World Wide Web: http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/830950003.pdf.
FAO. (2005). Forest Resources Assessment Report. Geraadpleegd op 20 februari 2011 op het World Wide Web: ftp://ftp.fao.org/docrep/fao/008/A0400E/A0400E00.pdf.
FAO. (2005). Global Forest Resources Assessment. Country Reports: Guyana. Geraadpleegd op 23 maart op het World Wide Web: ftp://ftp.fao.org/docrep/fao/010/ai858E/ai858E00.pdf. FAO UN. (2009). The State of the World‟s Forests. Geraadpleegd op 5 november 2010 op het World Wide Web: http://www.fao.org/docrep/011/i0350e/i0350e00.htm. FAO UN. (2011). The State of the World‟s Forests. Geraadpleegd op 3 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.fao.org/docrep/013/i2000e/i2000e00.htm.
Forest Peoples Programme. (2010, maart). Public Statement by participants in a training of trainer workshop on Indigenous Peoples Rights, Extractive Industries and National Development Policies in Guyana held at Cara Lodge, Georgetown, Guyana (March 2-8, 2010). Geraadpleegd op 25 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.forestpeoples.org. Forest People Programme. (2010, 9 maart). Press Release. Guyana – Indigenous Peoples Demand Action on Land Rights, Consent Issues. Geraadpleegd op 1 maart 2011 op het World Wide Web: http://www.forestpeoples.org/sites/fpp/files/news/2010/08/guyana_apa_press_release_mar10.pdf.
Forest Peoples Programme. (2009). Problems with the Guyana Readiness Plan (R-Plan) submitted to the World Bank Forest Carbon Partnership Facility (FCPF). Geraadpleegd op 1 april op het World Wide Web: www.forestcarbonpartnership.org. Forum for the Future. (2009, 12 juni). Forest Investment Review. Protecting the world‟s forests is crucial in the fight against climate change. Geraadpleegd op 20 februari 2011 op het World Wide Web: www.forumforthefuture.org.
Global Forest Coalition. (2008). Effective policies to reduce emissions from deforestation in developing countries (REDD) must address leakage and incorporate social impact criteria. A submission to the Secretariat of the UN Framework Convention on Climate Change. Geraadpleegd op 15 maart 2011 op het World Wide Web: http://unfccc.int/resource/docs/2008/smsn/ngo/016.pdf. 83
Masterproef
Glover E. & Gobin, D. (2010, 12 mei). A Model for the World. International Centre for Rainforest Conservation and Development Annual Report 2009. Geraadpleegd op 22 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.iwokrama.org.
Goodland, R. (2010). Guyana: Amaila Falls Hydro: Social and Environmental Aspects. Geraadpleegd op 1 april op het World Wide Web: http://www.bicusa.org/en/Article.12187.aspx.
Government of the Cooperative Republic of Guyana & Government of the Kingdom of Norway (2010, 3 november). Trustee Report on the Financial Status of the Guyana REDD-Plus Investment Fund (GRIF). Geraadpleegd op 20 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.lcds.gov.gy. Griffiths, T. (2008, 3 december). Seeing „REDD‟? Forests, climate change mitigation and the rights of indigenous people and local communities. Update for Poznan (UNPCCC COP 14). Geraadpleegd op 2 februari op het World Wide Web: http://www.forestpeoples.org.
Griffiths, T. & Anselmo, L. (2010). Indigenous People and sustainable livelihoods in Guyana: an overview of experiences and potential opportunities. Geraadpleegd op 20 februari op het World Wide Web: http://www.forestpeoples.org/sites/fpp/files/publication/2010/08/guyanaiplivelihoodsjun10eng.pdf.
Gunyon, B. (2011, 7 februari). UN Year of Forests stumbles in first week. Geraadpleegd op 7 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.uk.oneworld.net.
Haden, P. (1999). European Union Tropical Forestry Paper 3: Forestry issues in the Guyana Shield Region; A perspective on Guyana and Suriname. Geraadpleegd op 1 oktober 2010 op het World Wide Web: http://www.odi.org.uk/resources/download/4652-english.pdf.
Hall, R. (2010, november). REDD: the realities in black and white. Geraadpleegd op 24 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.foei.org.
Henders, S. (2010, januari). Focali Country Brief-Guyana. Geraadpleegd op 2 februari 2010 op het World Wide Web: www.focali.se.
Henders S. & Ostwald, M. (2011, 12 januari). In the aftermath of a REDD+ bilateral agreement. Geraadpleegd op 2 februari op het World Wide Web: www.focali.se.
84
Masterproef Holloway, V. & Giandomenico, E. (2009, 4 december). Carbon Planet White Paper: The History of REDD Policy. Geraadpleegd online op 8 februari 2011 op het World Wide Web: http://unfccc.int/files/methods_science/redd/application/pdf/the_history_of_redd_carbon_planet.pdf.
IUCN, National Committee of The Netherlands. news release. (2006, 1 mei). Forest restoration important in Guyana. Geraadpleegd online op 15 augustus 2010 op het World Wide Web: http://news.mongabay.com/2006/0501-guyana.html.
IUCN, National Committee of The Netherlands. (2008, 30 september). Discussiestuk REDD. Hoe maken we de aanpak kansrijk en succesvol. Geraadpleegd online op 28 januari 2011 op het World Wide Web: www.iucn.nl.
Janki, M. (2009). High Level Expert Meeting on the New Future of Human Rights and Environment: Moving the Global Agenda Forward. Indigenous Peoples Rights and the Environment: issues and the future.
Geraadpleegd
op
2
april
op
het
World
Wide
Web:
http://www.unep.org/environmentalgovernance/LinkClick.aspx?fileticket=gUAoSyFdNG8%3D&tabi d=2046&language=en-US. Lang, C. (2009, 2 februari). Guyana‟s President Jagdeo launches “avoided threatened deforestation” scheme. Geraadpleegd op 5 november 2010 op het World Wide Web: http://www.redd-monitor.org.
Lang, C. (2010, 21 oktober). Forest Peoples Programme concerned about REDD safeguards in Guyana. Geraadpleegd op 2 februari op het World Wide Web: http://redd-monitor.org. Lang, C. (2010, 3 December). The Top 10: What‟s wrong with REDD? Geraadpleegd op 2 februari op het World Wide Web: http://redd-monitor.org. Lang, C. (2011, 20 januari). Guyana‟s president Bharrat Jagdeo caught lying in Cancun: “We have decided to protect our entire forest”. Geraadpleegd op 2 februari op het World Wide Web: http://reddmonitor.org.
Lang, C. (2011, 27 januari). Increasing deforestation in Guyana gives Norway a headache. Geraadpleegd op 2 februari op het World Wide Web: http://redd-monitor.org.
LaRose, J. (2004). In Guyana, Indigenous Peoples Fights to Join Conservation Efforts. Geraadpleegd op 5 januari op het World Wide Web: http://www.culturalsurvival.org.
85
Masterproef Madeira, E.C.M. (2008, december). Policies to Reduce Emissions from Deforestation and Degradation (redd) in Developing Countries. An examination of the issues facing the incorporation of REDD into market-based climate policies. Geraadpleegd op 20 februari op het World Wide Web: http://www.rff.org/rff/documents/rff-rpt-redd_final.2.20.09.pdf.
Milieu-en natuurraad van Vlaanderen (28 oktober 2010). Advies over de klimaattop in Cancùn. Geraadpleegd op 22 februari op het World Wide Web: http://www.minaraad.be.
Ministry of Amerindians Affairs. (2005). The new Amerindian Act, what will it do for Amerindians. Geraadpleegd
op
30
maart
op
het
World
Wide
Web:
http://www.amerindian.gov.gy/documents/AmerindianAct_Briefing.pdf.
MO. (2010, 10 februari). REDD de bossen! Geraadpleegd op 2 februari op het World Wide Web: http://www.Mo.be.
MO. (2010, 10 februari). Mijnwerkers Guyana niet blij met Noorse miljoenen voor bosbescherming. Geraadpleegd op 10 maart 2011 op het World Wide Web: http://www.mo.be/artikel/mijnwerkersguyana-niet-blij-met-noorse-miljoenen-voor-bosbescherming.
MO. (2010, 7 augustus). Inheemse volken vertrouwen REDD niet. Geraadpleegd op 2 februari op het World Wide Web: http://www.Mo.be.
NDS Secretariat. (2001). National Development Strategy Guyana 2001-2010. Geraadpleegd op 11 april 2011op het World Wide Web: http://www.sdnp.org.gy/nds/allchap.pdf.
Office of the President, Republic of Guyana. (2008, december). Creating incentives to avoid deforestation: saving the world‟s forests today. Geraadpleegd op 5 november op het World Wide Web: www.redd-monitor.org/wordpress/wp.../02/guyana_mckinsey_report.pdf.
Office of Climate Change. (2009). Amerindian Land Status. Geraadpleegd op 20 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.lcds.gov.gy.
Office of Climate Change. (2010, 9 oktober). Administration Agreement. Guyana REDD-Plus Investment Fund between Royal Norwegian Ministry of Forgeign affairs and International Development Association. Geraadpleegd op 20 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.lcds.gov.gy.
86
Masterproef Office of Climate Change. (2009, 9 november). Memorandum of Understanding between the Government of the Cooperative Republic of Guyana and the Government of the Kingdom of Norway regarding Cooperation on Issues related to the Fight against Climate Change, the Protection of Biodiversity and the Enhancement of Sustainable Development. Geraadpleegd op 20 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.lcds.gov.gy.
Office of Climate Change. Government of Guyana en Government of Norway. (2009). Joint Concept Note on REDD+ cooperation between Guyana and Norway. Geraadpleegd op 20 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.lcds.gov.gy.
Office of the President, Republic of Guyana. (2009, december). A low-carbon development strategy. Transforming Guyana‟s Economy While Combating Climate Change. Geraadpleegd op 1 februari 2011 op het World Wide Web op http://www.lcds.gov.gy.
Office of the President, Republic of Guyana. (2010, mei). A low-carbon development strategy. Transforming Guyana‟s Economy While Combating Climate Change. Geraadpleegd op 1 februari 2011 op http://www.lcds.gov.gy.
Office of Climate Change. (2010, mei). Understanding Climate Change. Part 9: Reducing Emissions form Deforestation and Forest Degradation in Developing Countries (REDD+) – Guyana‟s situation. Geraadpleegd op 20 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.lcds.gov.gy. Office of Climate Change. (2010, mei). Understanding Climate Change. Part 11: Guyana‟s Low Carbon Development Strategy: Priority Areas for Implementation. Geraadpleegd op 20 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.lcds.gov.gy. Office of Climate Change. (2010, juni). Understanding Climate Change. Part 12: Guyana‟s Low Carbon Development Strategy: Priority Areas for Implementation. The Amaila Falls Hydropower Development. Geraadpleegd op 20 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.lcds.gov.gy.
Office of Climate Change. (2010, oktober). Guyana-Norway Memorandum of Understanding. Annual Progress Report 2010. Geraadpleegd op 20 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.lcds.gov.gy.
Office of Climate Change. (2011). Guyana REDD+ Investment Fund (GRIF): Fact Sheet. Geraadpleegd op 20 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.lcds.gov.gy.
87
Masterproef Palmer, J. & Bulkan J. (2011, 28 februari). Guyana- Amaila Falls hydroproject dam and access road. Notes for Advisory Expert Panel of InterAmerican Development Bank, February 2011. Geraadpleegd op
1
april
op
het
World
Wide
Web:
http://www.redd-monitor.org/wordpress/wp-
content/uploads/2011/03/AmailaFalls_notes_for_REDD-Monitor_28Feb20111.pdf.
Persaud, P. (2011, 10 februari). Ms. Bulkan has emerged again form her cocoon. Geraadpleegd op 2 februari op het World Wide Web: http://www. guyanacronicleonline.org.
Peskett, L., Huberman D., Bowen-Jones E., Edwards G. & Brown J. (2008). Making REDD work for the poor: A Poverty Environment Partnership (PEP) Report. Geraadpleegd op 15 maart 2011 op het World
Wide
Web:
http://cmsdata.iucn.org/downloads/making_redd_work_for_the_poor_final_draft_0110.pdf.
PWCCC. (2010, 22 april). World People's Conference on Climate Change and the Rights of Mother Earth: Building the People's World Movement for Mother Earth: Peoples agreement. Geraadpleegd online op 10 februari 2011 op het World Wide Web: http://pwccc.wordpress.com/support/. REDD-Monitor. (2008, 3 December). Canopy Capital‟s Iwokrame, Guyana, project „shrouded in secrecy‟; indigenous residents not consulted. Geraadpleegd op 2 februari op het World Wide Web: http://www.redd-monitor.org.
REDD-monitor. (2009, 11 februari). Drivers for REDD in Guyana? Geraadpleegd op 2 februari op het World Wide Web: http://redd-monitor.org.
REDD-monitor. (2010, 13 oktober). REDD rubber hits the road in Guyana: skid-marks a-plenty. Geraadpleegd op 2 februari op het World Wide Web: http://redd-monitor.org.
REDD-net. (2010, maart en juni). Optimal reference level setting for REDD+. Geraadpleegd op 8 april 2011 op het World Wide Web: http://redd-net.org/files/Optimal%20reference%20level%20setting.pdf.
Roldán Ortiga, R. (2004). Models for Recognizing Indigenous Land Rights in Latin America. Geraadpleegd
op
1
maart
2011
op
het
World
Wide
Web:
http://siteresources.worldbank.org/GLOBALENVIRONMENTFACILITYGEFOPERATIONS/Resour ces/Publications-Presentations/Biopublication2005ModelsforRecognizing.pdf.
88
Masterproef Skutsch, M. & Trines, E. (2010, april). The Policy Context of Community Monitoring for REDD+. Geraadpleegd
online
op
5
februari
2011
op
het
World
Wide
Web:
http://www.communitycarbonforestry.org.
Sobrevila, C. (2008). The Role of Indigenous Peoples in Biodiversity Conservation. The Natural but Often Forgotten Partners. Geraadpleegd op 1 maart 2011 op het World Wide Web: http://siteresources.worldbank.org/INTBIODIVERSITY/Resources/RoleofIndigenousPeoplesinBiodiv ersityConservation.pdf.
Stern, N. (2006, 30 oktober). Stern Review final report. Geraadpleegd op 20 september 2010 op het Word
Wide
Web:
http://webarchive.nationalarchives.gov.uk/+/http://www.hm-
treasury.gov.uk/independent_reviews/stern_review_economics_climate_change/stern_review_report.c fm.
Stern, N. (2006 en 2008). The Stern Review. Geraadpleegd op 20 februari op het World Wide Web: http://www.hm-treasury.gov.uk/sternreview_index.htm.
Stern, N. (2008, april). Key elements of a global deal on climate change. Geraadpleegd online op 4 maart 2011 op het World Wide Web: http://lse.ac.uk/collections/climateNetwork.
The Government of the Co-operative Republic of Guyana and the European Commission. (2008, 4-5 December). Co-operation between the European commission and the co-operative republic of Guyana; Joint Annual Review for the year 2004 on the implementation of the ACP-EU Conventions and other co-operation activities. Geraadpleegd op 5 september 2010 op het World Wide Web: http://ec.europa.eu/development/icenter/repository/scanned_gy_csp10_en.pdf.
The Republic of Guyana. (2003). Constitution of the cooperative Republic of Guyana. Geraadpleegd op 11 april 2011 op het World Wide Web: http://www.parliament.gov.gy/parla/constitution/title1.pdf.
Trevin, J. & Nasi, R. (2009). Forest Law Enforcement and Governance and Forest Practices in Guyana. Geraadpleegd op 2 februari op het World Wide Web: www.cifor.cgiar.org.
UNEP-WCMC. (2000). Global Distribution of Current Forest. Geraadpleegd op 25 februari op het World Wide Web: http://www.unep-wcmc.org/forest/global_map.htm.
UNFCCC. (1992). United Nations Framework Convention on Climate Change. Geraadpleegd op 15 februari 2011 op het World Wide Web: http://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf. 89
Masterproef
UNFCCC. (1998). Kyoto Protocol to the United Nations Framework Convention on Climate Change. Geraadpleegd
op
24
februari
2011
op
het
World
Wide
Web:
http://unfccc.int/resource/docs/convkp/kpeng.pdf.
UNFCCC. (2001). Report of the Conference of the parties on its seventh session, held at Marrakesh from 29 october to 10 november 2001. Geraadpleegd op 25 februari 2011 op het World Wide Web: http://unfccc.int/resource/docs/cop7/13a01.pdf.
UNFCCC. (2009). The Bali Road Map. Geraadpleegd op 24 februari 2011 op het World Wide Web: http://unfccc.int/meetings/cop_13/items/4049.php.
UNFCCC. (2010). Report of the Conference of the Parties on its fifteenth session, held in Copenhagen from 7 to 19 December 2009. Geraadpleegd op 3 maart op het World Wide Web: http://unfccc.int/resource/docs/2009/cop15/eng/11a01.pdf.
UNFCCC. (10 december 2010). Advance unedited version. Draft decision -/CP.16. Outcome of the work of the Ad Hoc Working Group on long-term Cooperative Action under the Convention. The Conference of the Parties. Geraadpleegd op 23 februari 2011 op het World Wide Web: http://unfccc.int/files/meetings/cop_16/application/pdf/cop16_lca.pdf.
UN-REDD Programme. (2010, 11 december). UN-REDD Programme Applauds the COP 16 Agreement on REDD+ Reached in Cancun. Geraadpleegd online op 5 februari op het World Wide Web: http://www.un-redd.org.
United Nations. (2004). The concept of Indigenous peoples. Department of Economic and Social Affairs. PFII/2004/WS.1/3. Geraadpleegd op 15 maart 2011 op het World Wide Web: www.un.org/esa/socdev/.../documents/workshop_data_background.doc.
Van den Broeck, E. (Unknown). Cancùn: toch een klimaatakkoord. Geraadpleegd op 25 februari 2011 op het World Wide Web: http://www.lne.be/themas/beleid/internationaal/klimaatconferentie-cancuneen-terugblik-en-de-resultaten.
Vatn, A., Vedeld P., Pétursson J.G. & Stenslie, E. (2010). The REDD direction: the potential for reduced forest carbon emissions, biodiversity protection and enhanced development: a desk study with special focus on Tanzania and Uganda. Noragric Report No. 51. Geraadpleegd op 15 maart op het World Wide Web: http://www.umb.no/statisk/noragric/publications/reports/2009-nor-rep-51.pdf. 90
Masterproef
World Bank. (2009, 7 september). Readiness Preparation Proposal (RPP) Guyana: Forest Carbon Partnership Facility (FCPF).
Geraadpleegd op 23 maart op het World Wide
Web:
http://www.forestcarbonpartnership.org/fcp/sites/forestcarbonpartnership.org/files/Documents/PDF/Se p2009/Readiness_Preparation_Proposal_Revised_September_7_2009.pdf.
World Bank, Forest Carbon Partnership Facility. (2010, april). Guyana Readiness Preperation Proposal
(R-PP).
Geraadpleegd
op
8
februari
2011
op
het
World
Wide
Web:
http://www.forestry.gov.gy/Downloads/Readiness_Preparation_Proposal_April_2010_Revised.pdf.
World Bank (2010). Guyana: Government, Civil Society and International Community Representatives Met Amerindian Communities to Foster Climate Change Partnership. Geraadpleegd op 22 februari op het World Wide Web: http://data.worldbank.org. World Bank (2010). Meeting with Local Communities is Key Milestone for Guyana‟s Environment. Geraadpleegd op 22 februari 2011 op het World Wide Web: http://data.worldbank.org.
Geraadpleegde Websites Amaila Falls Hydro Project: Geraadpleegd van februari 2011 tot mei 2011 op the World Wide Web: http://amailahydropower.com.
Canopy Capital: Geraadpleegd van februari 2011 tot mei 2011 op the World Wide Web: http://canopycapital.co.uk.
Forest People Programme: Geraadpleegd van februari 2011 tot mei 2011 op het World Wide Web: http://www.forestpeoples.com.
Guyana Chronicle: Geraadpleegd van februari 2011 tot mei 2011 op het World Wide Web: http://www.guyanachronicleonline.com.
Guyana Forestry Commission: Geraadpleegd van februari 2011 tot mei 2011 op het World Wide Web: http://www.forestry.gov.gy.
Guyana Lands & Surveys Commission: Geraadpleegd van februari 2011 tot mei 2011 op het World Wide Web: http://www.lands.gov.gy. 91
Masterproef
Guyana Times: Geraadpleegd van februari 2011 tot mei 2011 op het World Wide Web: http://wn.com/Guyana.
Ministry of Amerindian Affairs: Geraadpleegd van februari 2011 tot mei 2011 op het World Wide Web: http://www.amerindian.gov.gy.
Overheidswebsite Office of the President, Republic of Guyana: Geraadpleegd van februari 2011 tot mei 2011 op het World Wide Web: http://opnew.op.gov.gy.
Overheidswebsite LCDS: Geraadpleegd van september 2010 tot mei 2011 op het World Wide Web: http://www.lcds.gov.gy.
REDD-Monitor: Geraadpleegd van februari 2011 tot mei 2011 op het World Wide Web: http://www.redd-monitor.org.
Stabroek News: Geraadpleegd van februari 2011 tot mei 2011 op het World Wide Web: http://www.stabroeknews.com.
United Nations Framework Convention on Climate change. Geraadpleegd van februari 2011 tot mei 2011 op het World Wide Web: http://www.unfccc.int.
VN REDD-programma: Geraadpleegd van februari 2011 tot mei 2011 op het World Wide Web: http://www.un-redd.org.
92