EEN PAPER SCHRIJVEN Academische schrijfvaardigheid voor geografen en planologen
Virginie Mamadouh (redactie Ottho Heldring) Sociale Geografie en Planologie, Universiteit van Amsterdam, oktober 2011
Inhoudsopgave 1. Doelstelling
2
2. Een paper schrijven: proces en product
2
3. Structuur 3.1 Inleiding, hoofdtekst en conclusie 3.2 De probleemstelling 3.3 De opzet van de paper 3.4 Brainstormen
4 5 6 7 7
4. Overtuigend schrijven: argumentatie
8
5. Bronnen en literatuur zoeken
11
6. Bronverwijzingen en literatuurlijst correct verwerken 6.1 Bronverwijzingen 6.2 Plagiaat en citaten 6.3 Literatuurlijst
13 13 14 14
7. Redigeren en layout
15
8. Evaluatiecriteria: beoordeling en reflectie 8.1 Beoordelingscriteria 8.2 Zelfreflectie
17 17 18
1
1. Doelstelling Aan wetenschappelijke papers worden andere eisen gesteld dan aan werkstukken op de middelbare school. Het verwoorden van wetenschappelijke inzichten is gebonden aan bepaalde conventies over de manier waarop je een betoog opbouwt en hoe je naar bronnen verwijst. Voor het vak Methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek moet je voor het eerst in deze opleiding een individuele paper schrijven. Wij gebruiken de werkcolleges om de regels van het academisch schrijven te verduidelijken. Met schrijfoefeningen werk je gericht aan het verbeteren van je academische schrijfvaardigheid.
2. Een paper schrijven: proces en product Het schrijven van een paper is een lang proces. Blijf bij het voorbereiden niet alleen gefocust op het product dat eruit moet komen, maar denk aan de verschillende stappen in het proces. Tips 1. Bedenk eerst voor wie je schrijft, want dit bepaalt de stijl en invalshoek die je moet gebruiken. Een academische paper is anders dan een stuk voor de opiniepagina van een krant. Dat geldt voor toon en taalgebruik, voor de structuur van het betoog, alsook voor de bewijsvoering en het verwijzen naar je bronnen. 2. Baken je onderwerp af en dwing jezelf tot het formuleren van een (voorlopige) probleemstelling. Dit geeft structuur aan je zoektocht naar inzichten en informatie. 3. Onderscheid verschillende fasen. Bereid je goed voor, maar wacht niet te lang met het beginnen met schrijven. Plan voldoende tijd in voor het redigeren aan het slot. Deel je tijd zo in, dat je je paper ook een poosje kunt wegleggen. Je bekijkt daarna je stuk vast met andere ogen, wat goed van pas kan komen bij het verbeteren. 4. Zorg er eerst voor dat je paper inhoudelijk in orde is. Check de argumentatie en de helderheid van je formulering. 5. Zorg er dan voor dat je paper qua vorm in orde is. Denk aan je bronverwijzingen en je literatuurlijst. Denk aan je taalgebruik (stijl, zinsbouw, woordkeuze, spelling, interpunctie). Denk aan de vormgeving (bladspiegel, lettertype, voorblad, paginanummers, illustraties). 7. Lever je paper op tijd in en op de gevraagde manier (digitaal en/of geprint). Bewaar altijd een elektronische en een papieren kopie voor je eigen archief of portfolio. Bedenk wel dat het schrijfproces nooit zo lineair verloopt (zie figuur 1)!
NB: Als je in het Engels schrijft moet je zorgen dat je Engels ook goed is. Er wordt niet verwacht dat het Brits of Amerikaans Engels is, maar het moet wel correct Internationaal Engels zijn. Enige coulance is op zijn plaats voor uitdrukkingen e.d. (idiom), maar spelling en zinsbouw moeten correct zijn.
2
Bron: Kneale (1999) Study skills for geography students. A practical guide, London: Arnold: 178
Figuur 1: Het schrijfproces volgens de optimistische en de realistische studenten, hier afgebeeld voor een proefschrift. Dat is niet wezenlijk anders voor een scriptie of een paper, ook al zijn het kleinere schrijfproducten.
3
3. Structuur De structuur van de paper is het belangrijkste houvast bij het schrijven en bij het lezen. Een goed gestructureerde paper bestaat uit duidelijke, functionele eenheden, heeft een duidelijk geformuleerde probleemstelling en een consistente opbouw.
3.1 Inleiding, hoofdtekst en conclusie Een langere tekst bestaat uit drie hoofdonderdelen: inleiding, uiteenzetting, conclusie. De inleiding In de inleiding neem je je lezers bij de hand om uit te leggen waarom zij dat stuk moeten lezen en wat zij daarin zullen vinden. In krantenartikelen is een inleiding erg kort en probeert echt de aandacht te trekken. In een academische paper moet een inleiding iets vertellen over de boodschap van de paper en over de structuur van het betoog. De Engelstalige ezelsbrug om de bouwelementen van een inleiding/INTROduction te onthouden luidt: - I = issue: what’s the issue? Put your topic in a broader problematic. - N = need: why is this interesting? Why the need for research on this topic? - T = topic: what exactly will you study? - R = references: what have others said about this topic? - O = organization: how is the paper organized? Het is overbodig om te schrijven dat je een paper schrijft, omdat je opdracht kreeg een paper te schrijven. Het is niet genoeg om te melden dat je iets gekozen hebt omdat jij het interessant vond. Het mag wel, maar probeer dan ook aan te geven waarom de lezer je paper ook zou moeten lezen. In je inleiding kun je een probleemstelling (oftewel een onderzoeksvraag) formuleren die je in de paper gaat behandelen. Zorg ervoor dat die zodanig geformuleerd is dat je je vragen kunt beantwoorden. Een vraag moet goed afgebakend zijn. Je kunt ook een stelling poneren die je in de paper gaat verdedigen. De conclusie Met de conclusie sluit je je uiteenzetting af. Als je in je inleiding een probleemstelling hebt geformuleerd, moet je daar in je conclusie op terugkomen en je vraag beantwoorden. Als je in je inleiding een stelling hebt geponeerd, moet je die in je conclusie verdedigen. In beide gevallen vat je de belangrijkste stappen van je betoog samen. Je leest vaak dat je in je conclusie geen nieuwe informatie moet verwerken, maar het is ook meer dan een samenvatting. Je kunt er je redenering afronden. In de conclusie staan ook een reflectie op de gekozen aanpak, de discussie met de benadering en de verklaringen van andere auteurs en suggesties voor verder onderzoek. Tussen inleiding en conclusie: de uiteenzetting De uiteenzetting bevat een analyse als je een vraag wilt beantwoorden, of een betoog als je een stelling wilt verdedigen. De hoofdtekst kun je het beste in verschillende onderdelen opdelen. Daarmee kun je de belangrijkste onderdelen van je uiteenzetting aangeven. Daarbij
4
maak je een onderscheid tussen verschillende niveaus: hoofdstukken, paragrafen en subparagrafen. Deze hebben meestal een kopje. Daarbinnen onderscheid je alinea’s. Alinea’s zijn de bouwblokken van je tekst. Elke alinea is een stapje, een thematische basiseenheid. Behandel één thema per alinea. Het begin van een nieuwe alinea herken je doordat zij op een nieuwe regel begint. Dat is nog beter zichtbaar wanneer je inspringt of wanneer je een witte regel tussen de alinea’s laat. Na een witte regel is inspringen niet nodig. Elk alinea bestaat uit een kernzin, de uitwerking van de kernzin in een aantal daaropvolgende zinnen en soms (vooral in Engelse teksten) aan het einde een zin met de climax. De uitwerking van de kernzin is natuurlijk afhankelijk van de inhoud. Snellezers screenen de eerste en laatste zinnen van alinea’s voor de belangrijkste boodschap. Zorg dat die daar te vinden is! Alinea’s worden aan elkaar verbonden met overgangszinnen. De overgangszin die twee op elkaar volgende alinea’s verbindt wordt geplaatst aan het einde van de eerste of aan het begin van de tweede alinea. NB: Pas op als je Engelstalige schrijftips gebruikt. In het Engels is bijvoorbeeld een paragraaf ‘a section’ en een alinea ‘a paragraph’.
3.2 De probleemstelling De formulering van de probleemstelling (vraagstelling, onderzoeksvraag of centrale vraag) van je werkstuk verdient veel zorg. Er zijn verschillende typen probleemstelling: o De beschrijvende probleemstelling is een vraag over het bestaan van een verschijnsel of de kenmerken daarvan. o De verklarende probleemstelling is een vraag over de oorzaak van een verschijnsel of de factoren die het bestaan van het verschijnsel verklaren. o De waarderende of toetsende probleemstelling is een vraag over de beoordeling van een verschijnsel. o De adviserende probleemstelling is een vraag over maatregelen die een actor kan nemen om iets te bevorderen of tegen te gaan. o De voorschrijvende probleemstelling is een vraag over het gewenste gedrag van een bepaalde actor in bepaalde omstandigheden. Om je probleemstelling te beoordelen kun je aan de volgende criteria denken: Is de probleemstelling in een vraag geformuleerd? Is de vraag die door de probleemstelling opgeroepen wordt te beantwoorden? Is het beantwoorden van de vraag haalbaar in de tijd en met de middelen die je hebt? Is de probleemstelling relevant? Is ze maatschappelijk relevant? Is ze wetenschappelijk relevant? En nog simpeler: is ze relevant voor de opdracht die je hebt gekregen? Is de probleemstelling goed geformuleerd? Dit wil zeggen: is de probleemstelling ondubbelzinnig, nauwkeurig, en zo bondig mogelijk geformuleerd? Sommigen vinden dat een probleemstelling eigenlijk een open vraag moet zijn (dus niet een vraag die met een ja of nee te beantwoorden is) en dat ze uit één vraag moet bestaan en niet uit meerdere, maar daarover zijn de meningen verdeeld.
5
Je kunt daarna meerdere deelvragen formuleren als tussenstappen bij het beantwoorden van je hoofdvraag. Deelvragen beantwoord je dan doorgaans in verschillende hoofdstukken. NB: Als je voor een stelling kiest (hetgeen niet gebruikelijk is in ons vakgebied), kies dan voor een stelling die discussie oproept. Als iedereen het bij voorbaat met je stelling eens is, zal de lezer niet gemotiveerd zijn om je argumenten te lezen.
3.3 De opzet van de paper Het is zaak om in een vroeg stadium een opzet te maken voor je paper. Je kunt het beschouwen als een conceptversie van de inhoudsopgave. De structuur is altijd afhankelijk van je probleemstelling. Een structuur kan op verschillende ordeningsprincipes gebaseerd zijn: o chronologisch (op elkaar volgende periodes) o ruimtelijk (verschillende plekken/steden/landen/schaalniveaus) o thematisch (de verschillende dimensies van eenzelfde proces) o methodisch (de verschillende stappen in een onderzoek) Als je probleemstelling beschrijvend is kun je verschillende dimensies of fases onderscheiden bij het verschijnsel dat je wilt beschrijven. Het is gebruikelijk eerst het begrippenkader te bespreken dat je gebruikt bij je beschrijving. Als je probleemstelling verklarend is moet je eerst beschrijven wat je wilt verklaren en daarna een aantal mogelijke verklaringen behandelen. Als je probleemstelling normatief is moet je eerst je normatief kader (de criteria) behandelen en dit kader dan op je case toepassen. Bij een analyse kun je van een algemene regel naar het specifieke geval gaan of juist andersom van een specifieke observatie naar de algemene regel gaan. NB: Als je een stelling verdedigt, ligt de structuur these, antithese, synthese voor de hand. De structuur kun je schematisch weergeven. De bouwstenen in je schema kunnen hoofdstukken, paragrafen of alinea’s worden, afhankelijk van de ruimte die je hebt voor je betoog en de mate van detaillering van je opzet. Een hoofdstuk bestaat uit meerdere paragrafen, een paragraaf uit meerdere alinea’s, een alinea uit meerdere zinnen. Een paper van een paar duizend woorden bestaat uit enkele paragrafen. Het woord ‘hoofdstuk’ kun je beter gebruiken voor een tekst van de omvang van een paper dat onderdeel is van een boek of een scriptie. Een essay van een paar honderd woorden bestaat uit een paar alinea’s. Hoofdstukken en paragrafen dienen een duidelijke structuur te hebben en logisch consistent te zijn. Zij hebben ook een eigen (sub-)inleiding en een eigen (sub-)conclusie.
3.4 Brainstormen Een uiteenzetting moet je ontwikkelen. Bij een paper gaat het niet om het samenvatten van de bevindingen of meningen van iemand anders. Wel gebruik je de publicaties van anderen voor het verzamelen van de bouwstenen van je beschouwing. Brainstormen is een noodzakelijke strategie om je betoog inhoud te geven.
6
Voor een paper met een probleemstelling: o Activeer je voorkennis o Formuleer je vraag in algemene bewoordingen o Lees overzichtsartikelen o Gebruik binnen een wetenschappelijk theorie omschreven begrippen om je vraag specifieker te maken en te operationaliseren o Zoek gegevens om je vraag te beantwoorden o Analyseer je bevindingen o Formuleer een beredeneerde conclusie Voor een paper rond een stelling: o Activeer je voorkennis o Formuleer je (voorlopig) standpunt o Lees overzichtsartikelen o Lees specifieke standpunten o Formuleer je standpunt o Noteer argumenten voor en tegen je standpunt o Sorteer de argumenten o Trek een beredeneerde conclusie
Schema’s om de complexiteit te ordenen Gebruik schema’s om je betoog te structureren voordat je begint met het formuleren. Zo’n kaart (in Figuur 2 concept mapping genoemd) helpt je de elementen van je uiteenzetting scherp te krijgen, alsook de relaties tussen deze elementen. Een schema is bijzonder nuttig bij het integreren van informatie uit verschillende bronnen, bij de formulering van je probleemstelling en later voor de opzet van je betoog.
Figuur 2: Concept mapping Bron: Digitale Universiteit http://www.du.nl/digiuni/index.cfm/site/C-maps/pageid/7FA3190B-BF55-9D500A4467F707B8BFB5/index.cfm (13 april 2006)
7
Dit kun je met pen en papier doen maar er is ook software beschikbaar om het proces van concept mapping of mind mapping te vergemakkelijken. Bekende software is Free Mind, een programma dat je gratis kunt downloaden op http://www.mapyourmind.com/freesoftware.htm
4. Overtuigend schrijven: argumentatie Een betoog moet je opbouwen. Het bestaat uit verschillende stappen. Elke stap moet je aannemelijk maken met logische redeneringen, empirische gegevens, voorbeelden, verwijzingen naar andere auteurs, enz. De kwaliteit van de uiteenzetting wordt bepaald door de kracht van je argumentatie of redenering. Een redenering is een aaneenschakeling van beweringen met een logische samenhang. Een argumentatie kan hoofdzakelijk op logisch of intuïtief dwingende uitgangspunten gebaseerd zijn, of op empirische gegevens, zoals kwalitatieve beschrijvingen of statistische gegevens. Meestal is een redenering gebaseerd op een mix van beide elementen. NB: Pas op als je Engelstalige schrijftips gebruikt. In het Engels betekent ‘an argument’ vaak een redenering, een betoog of een argumentatie. Een argument dat je aan de empirie ontleent noem je in het Engels vaak ‘evidence’. Er zijn verschillende soorten redeneringen, bijvoorbeeld: deductief tegenover inductief rederenen: Inductief begint met een of meer voorbeelden waaruit een algemene bewering wordt gedestilleerd. Het gaat om het formuleren van algemene conclusies op basis van specifieke observaties. Deductief begint met een algemene bewering en leidt daaruit bijzondere gevallen af. De conclusie is een logische gevolgtrekking uit de premissen. Als je een syllogisme gebruikt, moeten je premissen (veronderstellingen) wel kloppen: o Alle studenten zijn ijverig o Ik ben een student o Dus ik ben ijverig is empirisch niet erg overtuigend omdat de eerste veronderstelling niet klopt: studenten zijn niet allemaal ijverig. o Alle studenten willen hun tentamen halen o Ik ben een student(e) o Dus ik wil mijn tentamen halen zal meer overtuigen omdat de eerste veronderstelling plausibel lijkt. Veel voorkomende fouten in redeneringen zijn: o Te gemakkelijk generaliseren (ik kwam een onbeschofte Amsterdammer tegen, zie je wel, Amsterdammers zijn onbeschoft) o Zwart/wit denken (als het niet het ene is, dan is het wel het andere – terwijl er andere mogelijkheden zijn) o Niet een logisch juiste conclusies trekken (ik was laat, dus de trein vertrok te vroeg) o Argumentum ad hominem: een auteur persoonlijk aanvallen in plaats van zijn/haar bewering of redenering o Circulaire redenering 8
o Anachronisme o Post hoc, ergo propter hoc (omdat het ene het tweede in de tijd volgt, stellen dat het ene het gevolg is van het tweede) o Woord in verschillende betekenissen gebruiken terwijl je doet alsof het om hetzelfde gaat. Meer voorbeelden op http://www.freewebs.com/thinkingstraight/Fallacies.htm (geraadpleegd april 2006). Indicatoren van argumenten Je kunt bepaalde indicatoren gebruiken om de lezer aan te geven wanneer iets een persoonlijke opvatting en wanneer iets een met argumenten onderbouwde conclusie is. Indicatoren van persoonlijke opvattingen zijn: ik vind dat... ; A is van mening dat...; mijn indruk is dat...; volgens mij... Indicatoren van argumenten zijn: want…; omdat…; immers…; aangezien…; namelijk…. Je kunt dit soort indicatoren soms ook achterwege laten. Of een bewering beschouwd moet worden als een persoonlijke opvatting of een valide argument, of simpelweg als een mededeling, moet de lezer dan uit de context afleiden. Het kan zijn dat schrijver en lezer verschillen van mening of een bepaalde zin als persoonlijke mededeling of als geldige stelling gelezen moet worden. Hij roept toch de vraag op: “hoezo?” of “wie zegt dat?” of “waar blijkt dit uit?”. Kortom, er ontstaat toch een behoefte aan argumenten. Soorten argumentatie en argumentatiebomen Argumenten en standpunten kunnen onderling op verschillende manieren samenhangen. De soorten argumentatie verschillen naar de mate van hun overtuigingskracht en wijze van presentatie in het uiteindelijke betoog. Bij een enkelvoudige argumentatie wordt het standpunt ondersteund door slechts één argument. Bij een meervoudige argumentatie worden meerdere argumenten aangevoegd om een standpunt te verdedigen. Ieder argument is op zichzelf bedoeld als verdediging van dat standpunt. Als iemand kan aantonen dat een van de argumenten niet opgaat, blijven er nog andere argumenten over waarmee het standpunt is onderbouwd. Indicatoren van meervoudige argumentatie zijn: ten eerste, ten tweede, tot slot….; een ander argument is dat...: zelfs als dit niet opgaat, dan nog... ; overigens... ; trouwens... ; ten overvloede... ; niet te vergeten...; behalve dat... Bij een nevenschikkende argumentatie vormen de argumenten samen, in onderlinge samenhang, de onderbouwing van het standpunt. De argumenten zijn daardoor van elkaar afhankelijk. Indicatoren van nevenschikkende argumentatie zijn: daarbij komt... ; bovendien... ; daarnaast... ; een reden temeer om... ; vooral ook omdat... ; wat nog belangrijker is..; alsmede... Bij onderschikkende argumentatie is er sprake van een keten van argumenten. Het argument dat het standpunt ondersteunt wordt op zijn beurt door een argument ondersteund, dat mogelijk weer door een ander argument onderbouwd moet worden. Indicatoren voor onderschikkende argumentatie: want …; omdat …; immers …; aangezien …; namelijk …; dat blijkt uit... 9
De argumenten kunnen in argumentatiebomen gevisualiseerd worden. Maak ter voorbereiding een argumentatiestructuur zo’n ‘boom’. Als je die goed doordenkt heb je een goede kapstok voor je betoog. Boven in de boom zet je je standpunt. Van daaruit lopen er verschillende ‘takken’ naar de argumenten die het standpunt onderbouwen. Kijk kritisch naar de formulering van het standpunt en de argumenten en beoordeel of het verband ertussen consistent en begrijpelijk is. Zo kun je veel kritische vragen of aanvallen op je argumentatie voor zijn. Argumentatiebomen van enkelvoudige, meervoudige en nevenschikkende en onderschikkende argumentaties zien er heel anders uit. Als de analyse is afgerond en het schema is opgesteld, kan begonnen worden met beoordeling van de kwaliteit van de argumentatie. Een argumentatie is deugdelijk wanneer ze aan drie eisen voldoet: o aanvaardbaarheid van de premissen o consistentie en geldigheid van de redenering o relevantie van de argumenten voor de conclusie Het is een goede oefening om de argumentatiestructuur van artikelen en hoofdstukken op te sporen. Zo kun je het betoog van de auteur beter beoordelen, kritischer worden en inspiratie opdoen voor het ontwikkelen van je eigen argumentatie.
Leg de begrippen die je hanteert goed uit, vooral de vaktermen. Dat kan door ze binnen het kader van de theorie waaraan je ze ontleent toe te lichten. Het is belangrijk om wetenschappelijke begrippen te gebruiken zodat je je betoog kunt verbinden met gezichtspunten en gedachtegangen die in het vak gangbaar zijn. Als je de theorie van het vak beheerst kun je ook jargon vermijden. Je weet dan immers waar je het over hebt en strooit niet onnodig met moeilijke woorden. Titels en kopjes om je uiteenzetting te structuren en deze structuur te communiceren • Titels en kopjes moeten de inhoud (van de paper, respectievelijk van de paragraaf) dekken. Daarmee geven zij je tekst structuur. Zij moeten ook de aandacht van de lezer wekken (en dus motiverend werken). De belangrijkste trefwoorden uit een stuk komen vaak terug in de titel en de kopjes. • Het is gebruikelijk om de inleiding en de conclusie gewoon inleiding, respectievelijk conclusie te noemen. Je mag ze ook een inhoudelijke titel geven zolang duidelijk is wat de functie van de paragraaf is. Een samengesteld kopje mag ook: ‘Conclusie: drugshandel bedreigt cocateelt’. • Als je een hoofdtitel en een ondertitel gebruikt, dan is de hoofdtitel vaak motiverend (hij trekt de aandacht), terwijl de ondertitel structurerend is (hij legt uit waar de tekst over gaat). • Het is niet gebruikelijk om vragen als titel of kopjes te gebruiken. Probeer ook lange kopjes te vermijden. • Als je een hiërarchie tussen je kopjes aanbrengt (hoofdstukken, paragrafen, subparagrafen) dan moet dat duidelijk zijn door de layout. Je kunt de kopjes ook nummeren. Daarmee maak je de structuur nog duidelijker. Een paragraaf met een kopje dat begint met 3.2.1 is vanzelfsprekend een onderdeel van een paragraaf met een kopje dat begint met 3.2. Als de kopjes alleen qua lettertype verschillen kan dat verschil te onopvallend zijn en tot verwarring leiden.
10
•
Zorg voor een logische indeling. De titel van een hoofdstuk en die van een onderdeel daarvan mogen niet hetzelfde zijn. Als je de kopjes van hoofdstukken, paragrafen en subparagrafen achter elkaar leest (bijvoorbeeld in een inhoudsopgave), dan moet de grote lijn van je betoog zichtbaar worden.
Staat je redenering eenmaal op papier, probeer je dan ook te verplaatsen in de lezer die je wilt overtuigen. Als je een stelling poneert of een bepaald antwoord verwacht op je vraag is het niet de bedoeling dat je alleen bronnen gebruikt die je stelling of je antwoord bevestigen. Juist het zoeken naar en het bespreken van data en argumenten die je stelling of je antwoord ondermijnen is een belangrijk onderdeel van je paper. Als je een stelling verdedigt ligt de structuur these, antithese, synthese voor de hand. Als je empirische gegevens analyseert kun je verschillende interpretaties bespreken. Check of je niet belangrijke feiten of argumenten hebt genegeerd, want die zal je lezer er waarschijnlijk bij bedenken. Check of je feiten niet hebt verdraaid om ze te laten zeggen wat je wilt dat ze zeggen. Check of je niet veel bewijs gebruikt voor iets simpels en weinig voor iets onwaarschijnlijks. Check of je feit en mening, beschrijving en analyse, goed uit elkaar houdt. Idealiter zou de lezer je interpretatie met de feiten die je aandraagt moeten kunnen bestrijden en er een andere argumentatie mee moeten kunnen opbouwen. Tip Het is belangrijk in een vroeg stadium de stappen van je uiteenzetting en de opbouw van je paper in concept te hebben. Zo kun je doelgericht zoeken naar informatie.
5. Bronnen en literatuur zoeken Een academisch werkstuk is geen oefening in creatief schrijven. Mooi schrijven is altijd meegenomen en creativiteit is ook een pre, maar bij een academisch werkstuk moet je vooral je betoog documenteren. Of je een stelling verdedigt of een onderzoeksvraag beantwoordt, je moet literatuur en bronnen gebruiken om aan inhoud te komen. Het literatuuronderzoek voor de paper wordt ook wel ‘desk research’ ofwel ‘bureauonderzoek’ genoemd. Het gaat om het opsporen en gebruiken van wetenschappelijke literatuur en andere bronnen. Men onderscheidt primaire bronnen – dit wil zeggen publicaties van betrokkenen (bijvoorbeeld jaarverslagen, brieven, nota’s, partijprogramma’s maar ook documentaires, brieven en blogs, statistieken, communicatiemateriaal) –, van secondaire bronnen (onderzoekspublicaties zoals wetenschappelijk onderzoek, beleidsonderzoek of journalistiek onderzoek, maar ook commentaar van waarnemers, met name intellectuelen en de pers). Soms worden encyclopedieën en studieboeken tertiaire bronnen genoemd. Het is vooral belangrijk om de betrouwbaarheid van je bronnen goed in te schatten en ze op de goede manier te gebruiken. Een roman kan heel goed een primaire bron zijn om het beeld van jagers in Nederlandse fictie te onderzoeken, maar is geen goede bron voor gegevens over het aantal jagers in Nederland, het jacht van de overheid of het effect van de jacht op ecologische processen in een specifiek gebied.
11
Checklist Doelstelling: Wat wil je weten? Wat wil je ermee doen? Hoe veel tijd heb je (of geef je jezelf) voor het zoeken? Wat heb je nodig? Wat voor bronnen: Literatuur voor theoretisch kader en perspectieven Literatuur voor historische achtergronden, beschrijvingen en analyse, inzichten, kwalitatieve en kwantitatieve data Zorg voor een goede mix van bronnen Waar te zoeken: Bibliotheken, catalogi e.d. op geschiktheid en toegankelijkheid selecteren Internet Hoe te zoeken: Doeltreffend zoeken in een catalogus of op internet Geschikte zoektermen Snel bepalen wat interessant is of niet Hoe de kwaliteit te beoordelen: Wie? Wat? Waar? Wanneer? Waarom? Hoe de literatuur te bemachtigen Boeken halen, reserveren, bestellen Artikelen inzien, kopiëren, downloaden, bestellen Webpagina’s printen, pdf-bestanden downloaden, bewaren, printen Hoe de literatuur en de bronnen te gebruiken Geschikte leesstijlen: lezen, doelgericht lezen, doorbladeren Hoe de literatuur en de bronnen te verwerken Aantekeningen en samenvattingen maken Citaten selecteren die wellicht bruikbaar kunnen worden Sleutelwoorden aan publicaties toevoegen Referenties bijhouden Logboek van zoekopdrachten Literatuurlijst alvast beginnen Systeemkaarten gebruiken, dan wel specialistische software (ENDNOTE bijvoorbeeld)
12
6. Bronverwijzingen en literatuurlijst correct verwerken 6.1 Bronverwijzingen Bronverwijzingen in de tekst kunnen drie functies hebben: 1. kracht bijzetten aan je bewering (je verwijst naar een autoriteit) 2. je lezer in staat stellen iets in de oorspronkelijke publicatie terug te vinden 3. je argumentatie inkorten (je verwijst naar een andere tekst voor de argumentenstappen in de bewijsvoering). Bij alle functies – maar met name bij de eerste – is het dus van belang hoeveel gezag een bron heeft. In de ogen van velen is een theorie of een typologie die door een gevestigde wetenschapper is ontwikkeld overtuigender dan een die door een student is ontwikkeld. Data van het CBS komen betrouwbaarder over dan die van een marketingbedrijf. Er kunnen inhoudelijke redenen zijn die toch aannemelijk maken, dat het in een specifiek geval andersom is. Voor de tweede functie is het vooral van belang dat je zo precies mogelijk bent over de locatie van de gegevens, begrippen of conclusies waar je naar verwijst. Een paginanummer is vaak nodig. Bij de derde functie moet je er voor oppassen dat je betoog door inkorting aan kracht inboet, omdat er denkstappen niet meer zichtbaar zijn. Bronverwijzingen komen in je tekst meteen na de gegevens of opvattingen die uit de bron zijn gehaald, niet aan het einde van een alinea of van een paragraaf. Geografen en ander sociale wetenschappers werken met het Harvard-systeem waarbij je in de tekst de bron aanduidt met de naam van de auteur en het jaar waarin hij verschenen is en niet in voet- of eindnoten. De verwijzing kun je verwerken in je zin: Zoals Xyz (2004) concludeert aan de hand van vijftig gesprekken met scholieren…. of aan het eind van je zin opnemen Scholieren voelen zich wel aangesproken door de armoede in de wereld (Xyz 2004). Als je twee bronnen van dezelfde auteur uit hetzelfde jaar gebruikt kun je de twee bronnen uit elkaar houden met een letter achter het jaartal: (Smit 1987a) en later (Smit 1987b). Als je twee bronnen van auteurs met dezelfde achternaam gebruikt, kun je de voorletters gebruiken om de twee auteurs uit elkaar te houden: (Smit A. 1987) en later (Smit P. 1999). Dat is noodzakelijk als de beide publicaties uit hetzelfde jaar zijn. Als je verwijst naar meerdere publicaties van dezelfde auteur, hoef je de naam niet te herhalen: (Bavinck 2001, 2005). Verstrek ook het paginanummer: (De Wit 1978:33) of (De Wit 1978, p.33). Bij meerdere pagina’s: (De Wit 1978:45-54) of (De Wit 1978: pp.45-54). Als je wilt verwijzen naar een verwijzing (bijvoorbeeld als je naar het begrip van McLuhan wil verwijzen, op basis van de uitleg van Mackay in het boek A globalizing world?) kun je dat doen als (McLuhan geciteerd in Mackay 2004:55). Liefst vermeld je ook de publicatie waarnaar Mackay verwijst en neem je die ook op in je literatuurlijst. In dit geval is dat niet gemakkelijk, omdat Mackay niet specifiek in zijn verwijzing is. Dat is knap vervelend als je de oorspronkelijke tekst van McLuhan wilt lezen. Het gaat overigens om: McLuhan, M., 1962, The Gutenberg galaxy: The making of typographic man, Toronto: University of Toronto Press. Afhankelijk van het belang van de verwijzing in je eigen argumentatie is het aan te raden om de oorspronkelijke bron te raadplegen.
13
6.2 Plagiaat en citaten Je behoort geen tekst van een ander over te nemen, maar een citaat kan wel. Zorg dat een citaat altijd goed te onderscheiden is van de rest van je tekst. Dat doe je niet alleen met een bronverwijzing maar met aanhalingstekens, inspringen, cursief zetten, en/of een aanloopje. “Globalization is a collection of dialectical human agency driven processes which create local-local and person-person networks of inclusion/compression that increasingly transcend territorial/national borders and stretch to become global in proportion.” (Murray 2006:15).
Of Zoals Murray (2006:15) stelt: “Globalization is a collection of dialectical human agency driven processes which create local-local and person-person networks ….” Vraag je altijd af of je citaat wel functioneel is. Citeer alleen als de oorspronkelijke formulering van belang is voor je betoog. Plagiaat is het overnemen van ideeën of materiaal van anderen zonder bronverwijzing. Het is een ernstige fout en wordt in de regel gezien als diefstal van het werk (van een ander) en oplichting (van je lezer). De indiener van een bij elkaar geroofde paper kan met tijdelijke uitsluiting van de opleiding bestraft worden. Het kan nodig zijn een citaat aan te passen om het begrijpelijk te maken. Die aanpassing moet zichtbaar zijn. “Hij [de president van Frankrijk –VM] kwam te laat bij het vergadering van regeringshoofden.”
Citaten worden in het algemeen niet vertaald. Als je een vertaling noodzakelijk vindt omdat de oorspronkelijke taal waarschijnlijk niet door je lezers begrepen wordt, dan kun je naast het citaat ook een vertaling opnemen. Je kunt de oorspronkelijke tekst in de tekst en de vertaling in een voetnoot zetten, of andersom (de Nederlandse of Engelse vertaling in de tekst en de oorspronkelijke tekst in een voetnoot). Maar ook hier zijn er natuurlijk uitzonderingen. Het is tegenwoordig gangbaar om citaten van auteurs uit het verleden (bijvoorbeeld uit de Griekse of Romeinse oudheid) en van auteurs uit andere cultuurgebieden (bv. Arabische wereld, India, China) in vertaling te citeren. Dat gaat weer niet op als je schrijft voor specialisten die de oorspronkelijke taal waarin je citeert beheersen.
6.3 Literatuurlijst De literatuurlijst komt achteraan in je paper onder het kopje Literatuur of Bronnen of Referenties (soms ook Geraadpleegde bronnen). De lijst moet aan bepaalde conventies voldoen. Zoals je zelf kunt zien in de artikelen en boeken die je voor de verschillende cursussen leest, kent de vormgeving een zekere variatie, maar de benodigde informatie voor een publicatie bestaat altijd uit het volgende: Auteur(s) Jaar van verschijning Titel Uitgeverij en plaats van verschijning Over de precieze vormgeving verschillen de meningen. Sommigen willen de namen van de auteurs in hoofdletters, anderen niet. Sommigen gebruiken voorletters, anderen de volledige 14
voornamen. Het jaar wordt soms tussen haakjes gezet, soms niet. Ook over de interpunctie (komma’s, punten, enz.) verschillen de meningen. Ten slotte laten sommige auteurs een witte regel tussen elke vermelding, anderen springen in. Wat je ook kiest, wees consequent! Je kunt naast deze syllabus ook de Richtlijnen voor het maken van academische werkstukken1 van de opleiding raadplegen. In de regel is het aan te raden bij elk werkstuk eerst te checken of er afwijkende eisen zijn op dit punt.2 Dat zal je ook moeten doen als je voor een tijdschrift schrijft.
7. Redigeren en layout Verzorgd taalgebruik is belangrijk. Het is een teken van beleefdheid en het zorgt ervoor dat je boodschap goed overkomt. De lezer wordt niet afgeleid door slechte zinsbouw en slordige spelling. Als je tevreden bent over de inhoud van je uiteenzetting kun je je paper redigeren en je taalgebruik verbeteren. Gebruik daarbij digitale hulpmiddelen zoals spelling- en grammaticacontrole. Als dat in orde is, kun je de layout vervolmaken. Daartoe hebben wij twee checklists opgesteld, een voor het taalgebruik en een voor de layout. Checklist taalgebruik Is de stijl geschikt voor een academische paper? Gebruik je alinea’s op een correcte wijze om zo de structuur van je paper te versterken? Elke alinea is een geheel. Zorg dat elke alinea zijn onderwerp heeft en dat je niet op een rare plek een nieuwe alinea begint. Als dat correct is gebeurd, kan een lezer met het lezen van de eerste zin van elke alinea het betoog volgen. Te lange of te korte alinea’s zijn verdacht. Check of ze kloppen. Een alinea van één zin deugt meestal niet. Kun je de zinsbouw nog verbeteren? Is er een werkwoord? Is de zin niet te lang? Lange zinnen met veel bijzinnen kunnen moeilijk leesbaar zijn. Maar een goed opgebouwde, lange zin kan prima zijn. Afwisseling kan ook functioneel zijn om de aandacht van je lezer te vestigen op een stap in je argument. Formuleer zo helder mogelijk. Probeer je eigen toon te vinden. Schrijf zo toegankelijk mogelijk (maar geen spreektaal). Gebruik niet te veel passieve zinnen. Probeer enige variatie in zinsbouw en woordkeus toe te passen.Wees precies in je woordkeus en kort van stof. Vermijd herhalingen. Redigeren is ook schrappen. Gebruik verbindingswoorden om de overgang tussen alinea’s en zinnen soepel te laten verlopen. Kloppen de tijden van de werkwoorden? Vermijd heen en weer schakelen tussen verleden en tegenwoordige tijd. Klopt de spelling? Gebruik de spellingcontrole, maar vertrouw er niet blind op. Blijf je kennis van spelling en zinsbouw erbij gebruiken. Spellingcontroleprogramma’s zijn soms verkeerd geprogrammeerd. 1
http://www.student.uva.nl/template/downloadAsset.cfm?objectid=1ECE6C38-1321-B0BE688DC471011D419A 2 Zie bijvoorbeeld voor Engelstalige vakken Graduate School of Social Sciences (2011) Manual for Writing a Thesis in the English taught programmes of the GSSS. http://gsss.socsci.uva.nl/english/downloads/Manual_for_writing_a_Thesis.pdf (geraadpleegd 24 augustus 2011).
15
Soms keuren zij samengestelde woorden goed die niet bestaan en bestaande woorden af. Zij halen sommige spelfouten er ook niet uit, omdat het woord op zichzelf wel bestaat, maar het gebruik ervan op die plek niet klopt (word/wordt, beschouwt/beschouwd, hen/hun, jou/jouw enz.). Klopt de interpunctie? Een verkeerd geplaatste punt of puntkomma kan. Van een simpele zin een puzzel maken. Een verkeerd geplaatste punt of puntkomma kan van een simpele zin een puzzel maken. Een dubbele punt en een puntkomma hebben verschillende functies. Gebruik ze op een correcte wijze. In tegenstelling tot wat de spellingcontrole van WORD aangeeft, dien je de referentie aan het einde van een zin voor de punt aan het einde van de zin te plaats (Papagemo 1965). Wees zuinig met afkortingen (t.z.t., m.b.t., t.a.v., i.h.b., e.d.) Gebruik bij afkortingen van de namen van instanties de eerste keer altijd de naam voluit. Checklist voor de layout Is de bladspiegel goed gekozen? (niet te leeg en niet te vol). Als je daar niet over wilt nadenken, gebruik je de standaard van WORD (marges boven/onder links/rechts van 2,5 cm). Je moet links uitlijnen, rechts kun je kiezen of je uitlijnt of niet (zoals hier). Als je het wel doet, moet je zorgen dat woorden ook correct worden afgebroken. Is het lettertype niet te klein (slecht leesbaar) en niet te groot (papierverspilling)? Meest populair is Times New Roman 12 (11 kan ook, 10 is eigenlijk te klein voor lange stukken). Is de regelafstand passend (enkel, anderhalf)? Gebruik niet verschillende lettertypes door elkaar. Gebruik niet te veel verschillende lettergroottes. Een kleinere letter voor citaten, voetnoten en tabellen kan wel. Wees zuinig met het gebruik van vet cursief onderstreept en alles door elkaar. Is het voorblad in orde? Staan alle benodigde gegevens erop? Voornaam Naam, studentnummer, email naam van de cursus, datum, naam van de opdracht naam van de docenten (zonder spelfouten!) naam van de opleiding titel van de paper (in een groter lettertype) eventueel een afbeelding (ter ondersteuning van de titel en de boodschap). Sommige docenten stellen een inhoudsopgave op prijs, ook al gaat het om een korte paper. Daarin horen alle kopjes van hoofdstukken, paragrafen en subparagrafen, de literatuurlijst en eventuele overige onderdelen (bijlagen bijvoorbeeld). Zijn de tabellen en andere figuren relevant? Het is niet de bedoeling dat je paper ‘opgeleukt’ wordt met foto’s en illustraties. Zij moeten functioneel zijn, je moet er altijd in de tekst naar verwijzen en je moet aangeven wat de lezer erin moet zien. Zijn zij goed leesbaar? Hebben zij een nummer, een titel en een bronvermelding ? Voor de tabellen kun je een iets kleiner lettertype gebruiken. Als je met WORD werkt dan kun je onder het menu Table met optie TableAutoFormat de layout van je tabel veranderen. Het is rustiger om je tabel even breed te maken als je tekst (zie
16
Tabel 1 – deze tabel is een fictief voorbeeld ). Je kunt met de optie Table Properties nog meer aanpassingen maken (bv. centreren binnen de cellen zoals in de derde kolom van Tabel 1). Tabel 1: Het percentage studenten die cursus XYZ met een voldoende hebben afgerond in 2004-5. Na de eerste kans Na de tweede kans Cursus A 55% 80% Cursus B 60% 90% Gemiddelde universiteit 56% 88% Bron: Duim 2006.
Zijn de referenties in de literatuurlijst correct opgenomen? Zijn zij alfabetisch gerangschikt? Zijn de pagina’s genummerd?
8. Evaluatiecriteria: beoordeling en reflectie Je paper wordt door een of meerdere docenten beoordeeld. Hopelijk ben je over je cijfer tevreden. Gebruik hun commentaar ook om je academische schrijfvaardigheid te verbeteren. Het is belangrijk dat je ook zelf je paper evalueert en reflecteert op het schrijfproces.
8.1 De beoordeling van de docent Algemene criteria3 Alle papers worden beoordeeld op vier punten: 1. De procedure (Is hij op tijd ingeleverd? Is hij niet veel te kort of veel te lang) ? 2. De vorm o voorblad, gangbare lettertype, paginanummers o inleiding, conclusie, literatuurlijst (inhoudsopgave als de docent dat op prijs stelt) o het gebruik van kopjes, literatuurverwijzingen en bronverwijzingen o stijl, alinea’s, zinsbouw, spelling, interpunctie o layout tabellen en illustraties 3. De gebruikte bronnen, literatuur, gegevens o diversiteit en relevantie o kwaliteit van de bronnen (minstens enkele wetenschappelijke boeken en academische artikelen, en literatuur die tijdens het vak is behandeld) o geschikt en doeltreffend gebruik van de bronnen (pers, websites, statistieken)
3
Zie ook Beoordelingsformulier voor papers en werkstukken http://www.student.uva.nl/template/downloadAsset.cfm?objectid=1EDD4560-1321-B0BE-6864C0718EC26168
17
4. De inhoud o inleiding (maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie) o conceptueel /theoretisch kader o structuur van de uiteenzetting • probleemstelling • argumentatie o geschiktheid van de voorbeelden en het empirisch materiaal o discussie en conclusie o originaliteit De weging van de verschillende aspecten kan per vak en per docent verschillen. Hoe verder je in je studie komt hoe groter de kans dat sommige vormproblemen onacceptabel worden gevonden. Docenten kunnen zelf beslissen je paper helemaal niet te lezen, als de literatuurlijst nergens op lijkt of ze de vormgeving te slordig achten. Je krijgt je werk dan met de opmerking ‘niet beoordeelbaar’ terug. Opdrachtspecifieke criteria Naast de algemene criteria moet je bij elk opdracht kijken naar specifieke criteria. De inhoud van je paper moet bij de opdracht aansluiten. Als vuistregel geldt dat het duidelijk moet zijn dat de paper voor een bepaald vak geschreven is. Als de opdracht daar ruimte voor biedt, kun je dat laten zien door links te leggen met de onderwerpen, de benaderingen en de literatuur die tijdens de cursus zijn behandeld. De feedback Het oordeel van de docent wordt meestal vertaald in een cijfer dat de waardering voor je paper uitdrukt. Daarnaast krijg je ook feedback van de docenten, bijvoorbeeld 5. schriftelijk commentaar in de marges van je paper 6. schriftelijk verslag, en/of 7. mondeling commentaar Het voordeel van schriftelijk commentaar is dat je het bewaart en later nog een keer kunt lezen, het voordeel van mondeling commentaar is dat het interactief is, je meer uitleg kunt vragen als je een opmerking niet begrijpt, of je kunt uitleggen waarom je iets op een bepaalde manier hebt aangepakt. Nadeel is wel dat je de opmerkingen snel vergeet. Maak daarom aantekeningen tijdens het gesprek of een verslag meteen na het gesprek.
8.2 Zelfreflectie Het is belangrijk voor de verdere ontwikkeling van je academische schrijfvaardigheid dat je zelf je paper kritisch bekijkt en ook terugkijkt op het schrijfproces. Als je dat doet voor je feedbackgesprek met de docent kun je nog knelpunten bespreken. Het is aan te raden jezelf te dwingen deze zelfreflectie kort aan het papier toe te vertrouwen, zodat je haar bij de volgende schrijfopdracht terug kan lezen.
18