Een onderbroken studiejaar De Delftse studentenstaking in verklarend perspectief
______________________ Naam: Cleo Gjaltema Studentennummer: 3844536 Docent: Dr. Helen Grevers Datum: 04-06-2014 Aantal woorden: 9004
Inhoudsopgave
Inleiding
3
Hoofdstuk 1 1.1
Traditie en Status
6
1.2
Deelconclusie
11
2.1
Verloop en Reactie
14
2.2
Deelconclusie
21
3.1
Burger en Bezetter
22
3.2
Deelconclusie
26
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Conclusie
27
Literatuurlijst
29
2
Inleiding Naarmate de Tweede Wereldoorlog vorderde groeide het verzet tegenover de Duitse bezetter in Europa. Doordat de oorlog steeds merkbaarder werd in het dagelijks leven, zoals bijvoorbeeld door de voedselschaarste, groeide het ongenoegen van de Europese bevolking. Hierdoor ontstonden er massaprotesten, vaak in de vorm van stakingen. Deze stakingen zorgden soms voor een verbetering van het dagelijks leven, maar zorgden regelmatig ook voor nog hardere represailles van de Duitsers. Deze represailles waren vaak een stimulans voor illegaliteit en ondergrondse activiteit.1 Desondanks vonden enkele van deze stakingen juist plaats aan het begin van de oorlog, op een moment dat de represailles van de Duitse bezetter nog minder voelbaar waren en de situatie (vooral in Nederland) nog vrij rustig was. Toen op 22 november 1940 alle Joden die in overheidsdienst werkten ontslagen werden door de Duitsers, betrof dit ook de Joodse hoogleraren. Aan de Technische Hogeschool Delft waren dit de hoogleraren Hein Israël Waterman, Abraham Josephus Jitta en David van Dantzig.2 Professor Josephus Jitta zou normaliter op zaterdagmiddag college geven aan de studenten. De Delftse studenten waren op de hoogte van de ontwikkelingen rondom de Joodse hoogleraren en besloten dit college massaal demonstratief bij te wonen. Al snel bleek dat de studenten voor een dichte deur stonden, het college zou niet doorgaan. Ontzet verzamelden de studenten zich in het trappenhuis van het gebouw van de hogeschool. Frans van Hasselt, een al 27-jarige student die al een geruime tijd aan de Technische Hogeschool studeerde sprak de menigte toe. Op de gangen van het gebouw liepen verscheidene personeelsleden en hoogleraren zenuwachtig rond. Daarom sprak Van Hasselt met voorzichtige woorden, terwijl het voor de rest van de studenten duidelijk was wat er moest gebeuren: “In verband met de rust en goede orde, die tot op heden de geest van de gebouwen van de Technische Hogeschool kenmerkt, acht ik het noodzakelijk, u een enkel woord op het hart te drukken. Ik verzoek u zeer dringend, hier en op de gangen op geen enkele wijze commentaar te leveren op mijn woorden en daarna ordelijk en kalm uiteen te gaan. Laat uw toevallig samenzijn in geen enkel opzicht het karakter van een betoging krijgen. Met ontzetting en diepe
1 2
Jacques Semelin, Unarmed Against Hitler: Civilian Resistance in Europe, 1939-1943 (Westport 1993) 81-83. H. Baudet, De lange weg naar de Technische Universiteit Delft (Den Haag 1992) 74.
3
droefenis namen velen van ons reeds kennis van het feit, dat professor Josephus Jitta verhinderd wordt college te geven. Zij, die dit niet wisten en hier tevergeefs gekomen zijn, worden hiervan bij deze in kennis gesteld. De gevoelens van u allen kennende, wil ik u slechts een enkel oude bekende klank doen horen, die in deze moeilijke dagen aan ieder van ons een vaste en een groote kracht moge schenken. Het zijn de bekende woorden uit het MattheusEvangelie: Zalig zijn, die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. Zalig zijn, die vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk der Hemelen.”3
Zijn medestudenten reageerden met een groots applaus en enkelen van hen begonnen het Wilhelmus te zingen, waarna zij rustig het studiegebouw verlieten. Na deze gebeurtenis kondigden de studenten een studentenstaking af. Deze staking zou plaatsvinden op de maandag en dinsdag daarop. Alle studenten die dat weekend niet bij de rede van Van Hasselt aanwezig waren geweest werden op het treinstation in Den Haag ingelicht. Vrijwel alle studenten bleven die twee dagen bij de practica en de colleges weg. Een reactie van de Duitse bezetter bleef echter niet uit. Op woensdag 27 november sloten zij de hogeschool, de studenten mochten zich niet bij andere onderwijsinstellingen inschrijven en de studenten sociëteiten werden in december door de sicherheitspolizei bezet.4 Soortgelijke reacties op de schorsingen en andere represailles tegen de Joodse bevolking bleven, vooral in Nederland en zo vroeg in de oorlog, op grote schaal uit. Dit roept de vraag op wat de Delftse studenten zo anders maakte dan de rest van de Nederlandse bevolking? Wie waren deze studenten en wat was hun motivatie? Een onderzoek naar deze onderwerpen is vooralsnog nog niet voltooid. Het onderwerp van de Delftse studentenstaking heeft vaak slechts een relatief klein aandeel binnen werken over de Technische Hogeschool of over het Delfts studentenverzet. Dit is opvallend aangezien deze gebeurtenis een van de eerste, dan wel de allereerste reactie was op de antiJoodse maatregelen vanuit de bevolking. Een belangrijke auteur en onderzoeker op het gebied van Delftse studenten tijdens de Tweede Wereldoorlog is Onno Sinke. In zijn boek Loyaliteit in verdrukking: de Technische Hogeschool Delft tijdens de bezetting (2012) schept hij een mooi, maar soms ook louter beschrijvend, beeld van de studenten tijdens de bezetting. Zo 3
Onno Sinke, Loyaliteit in verdrukking: de Technische Hogeschool Delft tijdens de bezetting (Amsterdam 2012) 45. 4 Louis de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog IV, Mei ’40 – maart ’41 (Den Haag 1976) 790-791.
4
wijdt hij ook een hoofdstuk aan de studentenstaking. Dit hoofdstuk verklaart echter niet waarom juist deze groep zo vroeg in de oorlog tot een reactie op de Duitse bezetter kwam. Op dit gebied ligt nog een braak veld voor onderzoek. De onderbelichting van deze staking zal met behulp van dit onderzoek doorbroken worden. In deze scriptie zal er gekeken worden naar het verloop van de staking en de reactie van de bevolking op deze gebeurtenis. Allereerst zal de situatie waarin de Delftse studenten zich bevonden aan het begin van de oorlog geschetst worden. Daarna zal er gekeken worden naar de organisatie van de studenten en wat hun rol was aan het begin van de oorlog. Tot slot zullen de verhoudingen tussen de (Delftse) studenten en de ‘rest’ van de Nederlandse bevolking onderzocht worden. Met behulp van deze onderwerpen zal een antwoord gegeven worden op de vraag waarom er in november 1940 een studentenstaking uitbrak in Delft (en in navolging van Delft ook in Leiden), terwijl er in de rest van Nederland nauwelijks een grote reactie was op de Duitse bezetter tijdens de eerste oorlogsjaren. Kortom: waarom was het juist deze groep mensen die zo vroeg in de oorlog een staking afkondigde? Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden zal er in deze scriptie gebruik worden gemaakt van archiefonderzoek betreffende de studentenstaking. Het eerste gedeelte van deze scriptie zal grotendeels beschrijvend zijn waarna een vergelijking met de situatie in de rest van de Nederlandse bevolking gemaakt zal worden. Door beide groepen (studenten en nietstudenten) te vergelijken, zal blijken waarin de Delftse studenten zich onderscheiden en welke factoren er toe bijdroegen dat juist in Delft op grote schaal protest kwam tegen het ontslag van Joodse onderwijzers.
5
1. 1 Traditie en Status Studenten aan de vooravond van de studentenstaking In dit eerste hoofdstuk wordt gekeken naar de groep studenten in Delft tijdens het interbellum en de vooravond van de oorlog. Het is belangrijk de achtergrond van deze studenten te bestuderen om hun positie aan de vooravond van de studentenstaking te begrijpen. Ook is het belangrijk om te kijken naar hun reactie op de Duitse inval en de Duitse bezetting, om zo te kunnen bepalen of er een voedingsbodem aanwezig was voor het verzet onder de studenten. Dit zou mogelijk een verklaring kunnen zijn voor de vroege reactie op de Duitse bezetter, die onder de rest van de Nederlandse bevolking vrijwel afwezig was in de eerste oorlogsmaanden. In dit onderzoek wordt gekeken naar de studenten tijdens de eerste oorlogsmaanden. Voordat hier uitspraken over gedaan kunnen worden is het van belang goed te definiëren wat we onder ‘studenten’ verstaan. Dit lijkt overbodig, aangezien de meeste mensen het hier wel over eens lijken te zijn. Het betreft dan alle mensen die aan een universiteit ingeschreven staan. Daar is echter tegenwoordig ook nog geen consensus over. Een discussie is gaande of dit ook mensen verbonden aan hogescholen betreft. Binnen deze discussie zal in deze scriptie niet gemengd worden, wel moet er vermeld worden dat er in deze scriptie gesproken wordt over een hogeschool. Dit onderscheid tussen universiteit en hogeschool was aan het begin van de twintigste eeuw anders dan dat dit nu is. Sinds 1905 was de onderwijsinstelling in Delft verheven van een Polytechnische school naar een Technische Hogeschool, dit betekende dat de onderwijsinstelling een academisch niveau had. In 1985 werd in een nieuwe wet (de Wet op het Wetenschappelijke Onderwijs) bepaald dat de naam ‘hogeschool’ alleen nog maar gold voor hoger beroepsonderwijs. Om de academische status te behouden werd de Technische Hogeschool verplicht om de naam te veranderen in Technische Universiteit.5 In dit onderzoek wordt het begrip ‘studenten’ gedefinieerd als alle mensen die ingeschreven waren aan een academische onderwijsinstelling. Naast deze definiëring van het begrip ‘studenten’ moet er nog iets in het achterhoofd gehouden worden. Als er over studenten aan het begin van de twintigste eeuw gesproken wordt, moet er niet gedacht worden aan hetzelfde soort studenten als aan het begin van de eenentwintigste eeuw. Waar tegenwoordig vrijwel iedereen, mits men beschikt over een hoog 5
Baudet, De lange weg naar de Technische Universiteit Delft, 491.
6
genoeg denkniveau en vooropleiding, aan een universiteit kan studeren, was dit aan het begin van de twintigste eeuw alleen weggelegd voor mensen uit vooraanstaande families. Het studeren en deelnemen aan het studenten- en sociëteitsleven was een symbool van aanzien en status die niet voor iedereen bereikbaar was. Derhalve is het belangrijk om te realiseren dat deze groep mensen, de studenten, tot de hoogste lagen van de bevolking behoorde, een bevolking die nog bol stond van traditionele scheidslijnen tussen man en vrouw, arm en rijk, hoge status en lage status. Aan het begin van de twintigste eeuw was het studentenleven ‘klassiek’ en ‘burgerlijk’ te noemen. De studenten kwamen vaak uit rijke families. Op de universiteiten verkeerden zij in een omgeving waar burgerlijke idealen heersten, omdat de studenten zich omringden met andere mensen uit de hogere elite. De studenten werden aan de universiteiten opgeleid tot het vervullen van gegoede posities in de samenleving.6 Niet meer dan negen procent van de bevolking was ingeschreven bij een hogere onderwijsinstelling.7 Een groot gedeelte van het studentenleven speelde zich buiten de collegezalen van de universiteit af. Verschillende corpora werden opgesteld om de belangen van de studenten te behartigen, maar ook om voor gezelligheid te zorgen. Waar jonge mannen uit de lagere arbeidersklassen van de bevolking al de verantwoordelijkheid droegen voor arbeid en een gezin, was het studentenleven op te vatten als een ‘uitgestelde volwassenheid’. Dit leidde ook tot een overwegend onmaatschappelijke en apolitieke houding bij de studenten. 8 De studenten stonden in een positie waarbij zij zich konden onttrekken aan de samenleving, een apolitieke houding werd derhalve als wenselijk gezien. Dit zorgde echter niet altijd voor een eenheid en een morele vorming van studenten vanuit de universiteiten. Op de ‘bijzondere’ universiteiten, instellingen met een religieuze inslag, vonden de hoogleraren het hun taak om een morele vorming op de studenten los te laten. Op de andere (openbare) universiteiten werd de kloof tussen studenten en hoogleraren steeds groter, aangezien deze laatste het niet hun taak vonden de studenten te vormen buiten de collegezalen. Deze vormingen werden vaak overgelaten aan de studentenverenigingen. Aan het begin van de twintigste eeuw was vrijwel iedere student lid van dergelijke gezelligheidsverenigingen, die op hun beurt ook bol stonden van de burgerlijke, elitaire tradities.9
6
P.A.J. Caljé, ‘”De omkeer in ’t studentenleven”: De pogingen tot hervorming van het studentenleven rond 1920’, Groniek 25 (1992) 75-94, 75. 7 Baudet, De lange weg naar de Technische Universiteit Delft, 36. 8 Caljé, ‘De omkeer in ’t studentenleven’, 79. 9 Sinke, Loyaliteit in verdrukking, 13.
7
In Delft was de situatie niet anders dan in de rest van Nederland. Ook hier was studeren een elitaire aangelegenheid. Aan het begin van de twintigste eeuw groeide het aantal ingeschreven studenten aan de Technische Hogeschool echter wel.10 Dit kan wellicht worden geweten aan de technische hoogstandjes die in die tijd onder de nationale aandacht kwamen. Zo zorgde de aanleg van de afsluitdijk (1932) voor een verhoogd aanzien van ingenieurs. Verder kende Delft verschillende studentenverenigingen, waarvan vrijwel alle studenten lid waren. Deze zogenoemde corpora waren traditie- en elite-gebonden verenigingen die vooral waren bedoeld als ‘gezelschapsvereniging’, waarbij de nadruk lag op spelletjes, feestjes en drank.11 Een belangrijk voorbeeld hiervan in Delft was het Delftsche Studenten Corps. Deze studentenvereniging was de oudste vereniging in Delft, en veruit de grootste met vierhonderd leden. De contributie voor dit corps was hoog, waardoor zij alleen toegankelijk was voor rijke studenten. Tegenover het Studenten Corps stond de Delftsche Studenten Bond. Deze vereniging was minder elitair en met het groeiende aantal studenten dat niet per se uit elitaire kringen kwam, zonen van onderwijzers en andere mensen uit de middenklasse, groeide deze vereniging enorm. De verhoudingen tussen het corps en de bond waren koel.12 Rivaliteit tussen de studentenverenigingen speelde elke dag. Er zou dus geconcludeerd kunnen worden dat er weinig saamhorigheidsgevoel was tussen de verschillende studenten. Het centrum van de stad was het middelpunt van het studentenleven in Delft. Hier waren de meeste studentenkamers en faculteitsgebouwen. Dit veranderde met de dreiging van de Tweede Wereldoorlog. Veel faculteitsgebouwen werden ingenomen voor militaire doeleinden. Dit zorgde veelal voor uitstel van examens.13 Ook het gebouw van de faculteit Weg- en Waterbouwkunde werd gevorderd voor militaire doeleinden: deze zou gaan dienen als kazerne.14 Ook op andere manieren werd de komst van een oorlog snel duidelijk voor de studenten. Zo werd het normale ritme ernstig verstoord door de (vóór)mobilisatie in april 1939. Een aantal hoogleraren en ruim de helft van de Delftse studenten werden hiertoe opgeroepen.15 Er werd zelfs een T.H.-compagnie geformeerd: deze werd al op de eerste oorlogsdag (10 mei 1940) ingezet. Zij probeerden vliegveld Ypenburg terug te winnen, waarbij drie Delftse studenten om het leven kwamen. Binnen de kazerne in het gebouw voor Weg- en Waterbouwkunde werden op dat moment driehonderd Duitse krijgsgevangenen
Sinke, Loyaliteit in verdrukking, 12. De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, 788. 12 Sinke, Loyaliteit in verdrukking, 14. 13 Sinke, Loyaliteit in verdrukking, 17. 14 Sjaak Priester, ‘Vijf Verwarrende Jaren’, Delta 37 No. 14 (2005). 15 Baudet, De lange weg naar de Technische Universiteit Delft, 63. 10 11
8
vastgehouden, die werden bewaakt door Delftse studenten.16 De capitulatie van 14 mei 1940 kwam bijzonder hard aan bij de Delftse studenten. Toch besloot de leiding van de Technische Hogeschool zo snel mogelijk het dagelijkse ritme weer op te pakken. Zoals in het begin van dit hoofdstuk vermeld is, hadden de Nederlandse studenten aan de vooravond van de oorlog vrijwel geen interesse in de politiek. Door de inval van de Duitsers werden zij echter op de feiten gedrukt. Politieke tegenstellingen tussen pro-Duitse groepen en anti-Duitse groepen drongen ook door tot de studentenwereld. Zo wekten hoogleraren en studenten met een duidelijke pro-Duitse overtuiging vaak veel verontwaardiging op onder de rest van de studenten.17 Dit was echter precies wat de nieuwe rector van de Technische Hogeschool wilde voorkomen. In september 1940 volgde C.J. van Nieuwenburg zijn voorganger J.A. Veraart op. Deze laatste was zeer sterk anti-Duits en had zijn kans om naar Engeland te vluchten met beide handen aangegrepen. Van Nieuwenburg adviseerde de studenten om zich loyaal op te stellen tegenover de bezetter en greep meteen in als er een vorm van verzet of provocatie vanuit de studenten dreigde.18 Van Nieuwenhuis’ grootste belang was het kunnen voortzetten van het technisch onderwijs. Hierbij was rust en medewerking van groot belang. In de eerste paar oorlogsmaanden ging het studentenleven in het oude ritme door. Hier kwam echter al snel verandering in. Al snel na de capitulatie, in de eerste oorlogsmaanden, werden de eerste tekenen van de anti-Joodse maatregelen van de Duitse bezetter zichtbaar in het studentenleven. Geruchten over het ontslag van Joden in overheidsdienst circuleerden al sinds de zomer van 1940 onder het volk, zo ook onder de studenten.19 In augustus kregen de overheden en bestuursorganen te horen dat zij geen nieuwe werknemers meer mocht aannemen die Joods waren, en dat zij de Joodse werknemers die reeds in dienst waren niet meer mochten bevorderen. De zogenoemde ‘Ariërverklaring’ werd al snel naar de eerste mensen opgestuurd (oktober 1940). Op deze verklaring moesten overheidsfunctionarissen aangeven of een van zijn (of haar) voorouders ooit tot de Joodse geloofsgemeenschap behoord had. In de studentenwereld bleef protest tegen de Ariërverklaring niet uit. Al in september 1940 kwamen de eerste protestschriften tot stand in Leiden, waar naast studenten ook de helft van alle hoogleraren uit het hele hand hun handtekeningen onder zetten. Ook in Delft probeerde twee hoogleraren een protestactie op te
16
Priester, ‘Vijf Verwarrende Jaren’. De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, 788. 18 Sinke, Loyaliteit in verdrukking, 46. 19 Jacques Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945 (Den Haag 1985) 26. 17
9
zetten. Dit haalde echter niets uit. Ondertussen begonnen er in de studentenwereld illegale pamfletten te circuleren met de oproep de Ariërverklaring niet te ondertekenen: “Aan de Nederlandse studenten, Voor elk Nederlands burger worden de maatregelen der bezettende overheid van dag tot dag drukkender. In dit kader stuit zeker de onderscheiding “Ariër”, “niet-Ariër” het meest tegen de borst, want zij is bij uitstek onNederlands. Reeds worden tallooze goede Vaderlanders er toe gedwongen op te geven of zij al dan niet arisch waren. Ook ons, studenten, zal binnenkort deze on-Nederlandse vraag voorgelegd worden, doormiddel van een formulier. Het is dus zaak, dat wij ons terdege afvragen, wat te doen; dat wij ons realiseren, dat wij in deze principieele kwestie een goed en juist standpunt innemen. Wij vechten voor de Nederlandse zaak en, indien wij dat met volle overtuiging doen en met alle liefde en kracht, die in ons is, zal de consequentie daarvan minder zijn, dat wij de onderscheiding “Ariër-niet-Ariër” niet moeten erkennen. Dat is in dit geval: wij moeten de formulieren oningevuld terugzenden of, wat misschien beter is, als ongevraagd drukwerk in de prullenmand doen verdwijnen….”20
Dit soort oproepen mochten echter niet baten. Begin november kregen de eerste universiteiten te horen dat de Joodse hoogleraren verwijderd moesten worden van de universiteit. Ondertussen werd vanuit de studentenverenigingen de noodzaak gevoeld om de verschillende studentensteden nauwer te verenigen. Dit werd bijvoorbeeld gedaan door de oprichting van de Nederlandse Studenten Federatie (NSF). De NSF werd in augustus 1940 opgericht onder leiding van het Leidsch Studenten Corps. Het doel van deze organisatie was het landelijk sturen van het studentenverzet. Waar eerst vrijwel geen verbinding bestond tussen de verschillende studentensteden, trachtte deze organisatie dit wel te bewerkstelligen. In de verschillende steden werden zogenoemde contactgroepen opgericht (in Delft de Delftsche Studenten Contactgroep) deze commissies moesten de belangen van de studenten behartigen, en zij werden vertegenwoordigd binnen de NSF. De NSF zette zich al snel toe tot het verspreiden van brochures en hun oproepen kwamen verscheidene malen in de, al dan niet lokale, kranten. Waarschijnlijk rees in september 1940 de vraag vanuit Leiden, hoe gereageerd moest worden op anti-Joodse maatregelen. De Leidse corpora hadden bepleit dat 20
NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, Illegale pamfletten en brochures, IP28.6 / MIP068. “Aan de Nederlandse studenten” (1940).
10
er verzetsacties plaats zouden moeten vinden in het geval van ontslag van de Joodse hoogleraren. De andere studentencorpora steunden hen hier niet in, met uitzondering van Delft. Delft en Leiden spraken zich principieel uit voor een staking, terwijl de andere studentensteden hier niets voor voelden. Zij hadden een meer afwachtende houding aangenomen.21 Ook wisten zij dat in Polen soortgelijke stakingen en demonstraties hadden plaatsgevonden en dat de Duitsers de onderwijsinstellingen en universiteiten daar hadden gesloten. Ook hadden de Duitsers hier verschillende studenten geëxecuteerd. 22 Toch waren alle studentensteden ontsteld over het nieuws van de ontslagen hoogleraren. Daarom zonden zij brieven naar de gedupeerden: “De Nederlandsche Studenten federatie heeft Zaterdag j.l. staande haar vergadering
ter
bestemder
plaatse
uiting
gegeven
aan
de
diepe
verontwaardiging, die tengevolge van de ontheffing uit hun ambt onzer docenten van Joodschen bloede in de Nederlandsche studentenwereld gerezen is.
Daarnaast
gevoelt
Studentenverenigingen,
de
Contact
bestaande
uit
Commissie
van
Amsterdamsche
vertegenwoordigers
van
het
Amsterdamsch Studenten Corps, van de Amsterdamsche Vrouwelijke Studenten Vereeniging, van Sanctus Thomas Aquinas, van de Unitas Studiosorum Amstelodamensis, van de Societas Studiosorum Reformatorum Amstelodamensis, van de de Nederlansche Christen-Studenten Vereeniging, van de Vrijzinnig Christelijke Studenten Bond, van Studiosi Iuvare Delectamur en van de zeven Faculteitsvereenigingen, behoefte jegens U persoonlijk uiting te geven aan haar oprechte gevoelens van leedwezen. De opgenomen maatregelen treffen ons temeer, waar wij niet alleen verstoken zullen zijn van Uw onderricht, maar ook omdat het wezen van de Nederlandsche Universiteiten hierdoor geschonden is. De Contact Commissie.”23 Uit de notulen van de Delftsche Senaatsvergaderingen van 8 april 1941 blijkt hetzelfde fenomeen: “Eerste vergadering zonder de leden Jitta, Waterman en van Dantzig. Een door alle leden van de senaat getekende brief aan hen gezonden met
21
De Jong, Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, 789. Sinke, Loyaliteit in verdrukking, 101-102. 23 NIOD, Studentenverzet, 249-0791, A11. Brief van de Nederlandsche Studenten Federatie aan de studenten (1940). 22
11
dankbetuigingen voor aan de T.H. bewezen diensten; betuigen hartelijk medeleven in ondergane leed.”24
Het nieuws over het ontslag van de Joodse hoogleraren Josephus Jitta, Waterman van Van Dantzig ging al snel te ronde onder de Delftse studenten. Vooral Josephus Jitta was een geliefd persoon aan de Technische Hogeschool. Het nieuws van zijn ontslag kwam dan ook hard aan bij de Delftse studenten. Juist door de weifelende houding van de andere studentensteden was het lastig voor de NSF om duidelijke stappen tegenover de Duitse bezetter te kunnen nemen.25 De NSF hield zich daardoor vooral bezig met welke houding studerend Nederland tegenover de bezetter diende in te nemen en is hierdoor nooit uitgegroeid tot een waar verzetscentrum. Toch kwam het in november van dat jaar tot een staking. Deze gebeurtenis zal in hoofdstuk drie uitgebreider aan bod komen.
1.2 Deelconclusie Zoals in dit eerste hoofdstuk aan bod is gekomen stond het studentenleven aan het begin van de twintigste eeuw nog bol van tradities en rituelen. Studeren was een elitaire aangelegenheid, die niet voor iedereen was weggelegd. Het deelnemen aan een studie en het studentenleven leek een uitstel van volwassenheid. In dit opzicht is de apolitieke houding van de studenten te verklaren. Was er dan wel een voedingsbodem voor verzet aanwezig bij de studenten? De Duitse inval zorgde onder de studenten voor een sterke breuk in het dagelijks leven. Vele studenten werden uit hun traditionele, apolitieke en onmaatschappelijke omgeving weggerukt omdat zij de dienstplicht moesten vervullen. Al op de eerste oorlogsdag moesten deze studenten in de T.H.-compagnie aan de oorlog deelnemen. Voor hen werd de oorlog meteen al een harde realiteit. Ook in Delft werden de studenten op de feiten gedrukt. Faculteitsgebouwen werden gevorderd voor militaire doeleinden, waardoor er een uitstel plaats vond van examens. Dienstplicht zorgde ervoor dat de helft van de Delftse studenten zijn studie voor een bepaalde tijd moest verbreken. Ook werd in de beschermde omgeving de tegenstellingen tussen pro-Duitse en anti-Duitse hoogleraren en studenten op een harde wijze duidelijk. Toen hun geliefde hoogleraar Josephus Jitta ook nog verhinderd werd college te geven betekende dit voor de studenten nogmaals een belemmering in hun collegejaar. 24
NIOD, Delftsche Studenten Contactgroep, 187b, 3. Overzicht Delftsche Senaatsvergaderingen: vergadering van 8/4 1941 (1941). 25 NIOD, Leidsch Studenten Corps, 249-0412, A1. Verslag van het Leidsch Studenten Corps gedurende de jaren 1940-1945.
12
De effecten van de oorlog werden aan het begin van de oorlog al meteen voelbaar in alle aspecten van het studentenleven. Juist in de eerst zo beschermende studieomgeving heeft dit zeker tot een voedingsbodem van verzet geleid. Voor vele studenten bleek de apolitieke houding van voor de oorlog niet meer houdbaar te zijn.
13
2.1 Verloop en Reactie De studentenstaking uitgelicht Tot nu toe is uit deze scriptie gebleken dat in het traditiegebonden en elitaire wereldje van de (Delftse) studenten de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog hard aan kwam. Voor veel studenten was de oorlog zeer voelbaar doordat het een breuk vormde in hun studiejaar. Meer dan de helft van de studenten moest in militaire dienst. Zij werden zelfs in een speciale T.H.compagnie geplaatst waar zij bij vliegveld Ypenburg tegen de Duitsers moesten vechten. Daarnaast werden vele examens uitgesteld omdat faculteitsgebouwen werden ingenomen voor militaire doeleinden. Op deze manier werd onder de studenten een voedingsbodem voor verzet gecreëerd die tot uiting kwam in protestdaden naar aanleiding van de schorsingen van de Joodse hoogleraren David van Dantzig, Hein Israël Waterman en Abraham Josephus Jitta. Ondanks de afwachtende houding van de meeste studentensteden en het negatieve advies van de Delftse hoogleraren, kwam het in november 1940 toch tot een staking. In deze scriptie gaat het niet zozeer over de staking zelf, dan wel over de reden waarom juist deze studenten zo vroeg in de oorlog actie ondernamen. Toch is het van belang deze gebeurtenis nader te beschouwen, om de reactie van deze studenten en de rest van de Nederlandse bevolking op de staking te onderzoeken. Dit zou ons wellicht een eerste beeld kunnen geven over de mentaliteit van de Nederlandse bevolking in het eerste oorlogsjaar. Daarnaast is het belangrijk een beeld te vormen bij het onderwerp waar in deze scriptie onderzoek naar wordt gedaan. Zodoende zal in dit hoofdstuk de studentenstaking breder uitgelicht worden, waarbij gekeken zal worden naar het verloop van de staking, de represailles van de Duitsers en de reactie van de Nederlandse bevolking. De gebeurtenis zelf wordt in een aantal boeken kort besproken, een beschrijving van de reactie van de bevolking blijft echter vaak weg uit zulke werken. Natuurlijk is dit ook moeilijk te onderzoeken, het is lastig de mentaliteit van de bevolking te achterhalen. Voor de aspecten die in dit hoofdstuk worden behandeld zal gebruik worden gemaakt van verschillende kranten, uit verschillende delen van het land die elk een beeld scheppen van de mentaliteit die heerste in Nederland tijdens de eerste oorlogs- en bezettingsdagen. De kranten geven niet per definitie het gevoel van de bevolking weer, maar zijn wel van invloed op hoe de Nederlandse bevolking tegen deze eerste tijd aankeek. Toen in november 1940 alle Joodse hoogleraren ontslagen werden, kwam hier direct een reactie op van de Delftse studenten. Lastig is het echter om de verhoudingen tussen deze
14
drie hoogleraren en de studenten te reconstrueren. Uit de Delftsche Courant blijkt bijvoorbeeld dat David van Dantzig pas op 8 mei 1940 benoemd werd tot hoogleraar ‘Algemene Wetenschappen’ en de ‘zuivere en toegepaste wiskunde’ aan de Technische Hogeschool.26 Abraham Josephus Jitta was daarentegen al sinds 1937 hoogleraar in Delft. Naar het schijnt was hij erg populair aangezien hij gemakkelijke examens afnam, waardoor veel studenten zijn cursussen volgden. Achter de precieze aard van de relatie tussen studenten en hoogleraren is op dit moment dus te weinig bekend om een oordeel over te vellen. Hoe de studenten het nieuws van de schorsing te horen kregen is ook niet bekend. Duidelijk is dat deze studenten dit niet uit officiële bronnen hebben vernomen, en dat het gerucht zich snel verspreidde binnen de muren van de universiteit.27 Uit verschillende bronnen blijkt dat deze geruchten veel studenten aan het hart gingen: “Op Vrijdag 22 november 1940 circuleerde er op het scheikundig laboratorium een lijst ter onderteekening en voor sympathiebetuiging die het ontslag van Professor Waterman betreurden. Ik herinner mij, dat de laatste regel luidde: “Wij hopen, dat U weer spoedig terugkomt”. Ik heb gehoord, dat deze lijst vermoedelijk uitging van de student W. Van Loon. Het is mij bekend, dat de grootste meerderheid uit angst niet heeft getekend.”28
Zoals in de inleiding al aan bod kwam besloten de Delftse studenten uit protest het college van professor Josephus Jitta bij te wonen op zaterdagochtend 23 november. Josephus Jitta was echter per direct geschorst en was daarom niet aanwezig op de universiteit. De studenten verzamelden zich in het trappenhuis van het gebouw voor Weg- en Waterbouwkunde waarna Frans van Hasselt zijn eerder genoemde toespraak hield. De dagen erop werd een staking afgekondigd. De staking begon op maandag 25 november. De studenten bleven massaal weg van de colleges en de practica. Tot grote ontsteltenis van de hoogleraren die, ongeacht de gebeurtenis, hun colleges door lieten gaan. Over de precieze gang van zaken omtrent deze staking is in eerdere werken weinig geschreven. Dit lijkt logisch aangezien er ook vrij weinig gebeurde. Deze staking was rustig, het werk werd neergelegd en er werden geen protesten georganiseerd. Om toch een beeld te geven van deze gebeurtenis is het belangrijk om te kijken 26
Koninklijke Bibliotheek, Oorlogskranten, KB C 22, Delftsche Courant 9 mei 1940. Baudet, De lange weg naar de Technische Universiteit Delft, 79. 28 NIOD, Delftsche Studenten Contactgroep, 187b, 17. Proces verbaal studentenstaking Macarius van den Tempel (1940). 27
15
naar het archiefmateriaal dat omtrent deze dagen aanwezig is. Door de politie te Den Haag werden processen-verbaal over de stakingen opgemaakt. Deze documenten verschaffen ons enige informatie over de gang van zaken in Delft op 25 en 26 november. Aan de andere kant is dit wel eenzijdige informatie, omdat het proces verbalen zijn van studenten die zelf aangifte kwamen doen en dus niet in de staking geparticipeerd hebben. Binnen deze proces verbalen wordt gesproken over studenten die buiten de faculteitsgebouwen stonden en medestudenten probeerden te bewegen om niet naar de colleges te gaan. Hieronder worden fragmenten uit drie proces verbalen getoond: “Op maandagmorgen 25 november 1940, omstreeks 9.30 uur, begaf ik mij naar het gebouw voor werktuig- en scheepsbouwkunde, gelegen aan de Nieuwelaan no. 76 te Delft, teneinde van het college bij te wonen van professor Pritzelwitz van der Horst. Bij het gebouw aangekomen zag ik op den openbare weg voor het gebouw en bij den ingang, een groepje studenten staan, dat zich daar kennelijk ophield om te posten en studenten te bewegen niet naar college te gaan. Ik heb gezien, dat eenige studenten van dat groepje andere studenten trachtten te bewegen niet naar binnen te gaan. Zij deden dit uitsluitend door overreding en niet door handtastelijkheden of wel versperring van den toegang.”29
Uit dit fragment komt duidelijk naar voren dat de stakende studenten niet thuis bleven, maar juist naar de faculteitsgebouwen gingen om andere studenten ervan te overtuigen niet naar het college te gaan. Dit gebeurde echter niet op een agressieve en gewelddadige manier, maar juist doormiddel van gesprekken. “Toen ik alleen het gebouw binnentrad, trof ik in het voorportaal bij de deur een mij onbekend student, die mij vroeg of ik college ging loopen, hetgeen ik bevestigend beantwoordde. Daarna zeide hij: “dat gaat niet door”, waarop ik vroeg of de Professor dan niet kwam. Hij antwoorde hierop: “Jawel, want de Professoren mogen niet staken”. Ik heb tegen dien student verder niets gezegd en ben ongehinderd het gebouw in en verder naar het college gegaan. Bedoeld college wordt gewoonlijk bezocht door ongeveer 60 studenten, terwijl er dien morgen slechts 4 waren. Het college van Professor Tienstra werd
29
NIOD, Delftsche Studenten Contactgroep, 187b, 17. Proces verbaal studentenstaking Macarius van den Tempel (1940).
16
overigens op normale wijze gegeven. Ik heb in de omgeving van bedoeld gebouw geen politiebewaking waargenomen, hoewel ik daar speciaal op heb gelet.”30
Uit dit fragment blijkt dat zeer weinig studenten het college bijwoonden. Hieruit kan opgemaakt worden dat de staking algemeen aanvaard werd, het was geen actie van een kleine groep mensen, maar juist van het collectief. “Toen wij daar een oogenblik zaten, kwamen er twee, ons onbekende studenten binnen, die zich tot de aanwezigen richtten met de woorden: “zijn jullie van plan om hier te blijven?”. Een der aanwezigen zeide toen: “Neen”. De beide onbekende studenten zeiden toen: “Als jullie dan maar vóór half twee weggaan, want dan begint het college.” Daarop antwoordde die andere student wederom: “Ja”. De beide studenten verwijderden zich, doch niemand der aanwezigen verliet het college, dat op normale wijze werd gegeven. Bij het verlaten van het gebouw stonden er wel veel studenten in de gang, ik weet niet zeker te zeggen, of er zich ook buiten het gebouw nog studenten bevonden. In de omgeving daarvan heb ik ook toen geen politiebewaking aangetroffen. Meerdere inlichtingen kan ik in dezen niet verstrekken.”31
Dit laatste fragment maakt duidelijk dat de colleges ondanks de staking van de studenten, toch op een normale manier doorgingen. Het feit dat er zeer weinig aanwezigen waren, weerhield de hoogleraren er niet van hun college te geven. Uit deze korte fragmenten van de verschillende proces verbalen kunnen verscheidene zaken worden opgemaakt. Ten eerste verliep de staking gemoedelijk, er waren geen rellen en er was geen politie inmenging nodig. Er wordt verschillende malen genoemd dat de stakers niet handtastelijk waren, en dat zij slechts met woorden de studenten probeerden te overtuigen. Of dit ook lukte is vanuit deze proces verbalen niet op te maken. Ten tweede wordt duidelijk dat zeer weinig studenten de colleges bijwoonden, die overigens wel gewoon doorgingen. Ondanks het feit dat er studenten in de faculteitsgebouwen waren om andere studenten te overtuigen, kan gezegd worden dat er eigenlijk vrij weinig gebeurde tijdens de staking. 30 NIOD, Delftsche Studenten Contactgroep, 187b, 17. Proces verbaal studentenstaking Koenraad van Ommeren (1940). 31
NIOD, Delftsche Studenten Contactgroep, 187b, 17. Proces verbaal studentenstaking Willem Krenning (1940).
17
Toch wist deze gebeurtenis over te slaan naar een andere belangrijke Nederlandse studentenstad: Leiden. In Leiden waren het niet alleen studenten die zich verzetten tegen de Duitse anti-Joodse maatregelen, maar ook enkele professoren. Rudolph Pabus Cleveringa was hoogleraar rechtsgeleerdheid aan de universiteit van Leiden. Naar aanleiding van het ontslag van de Joodse hoogleraren in Leiden gaf hij op dinsdag 26 november 1940 een toespraak: “Ik treed hier vandaag voor U op een uur, waarop gij gewoon waart een ander voor U te zien: Uw en mijn leermeester Meijers. De oorzaak daarvan is een door hem hedenochtend rechtstreeks van het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ontvangen brief van den volgenden inhoud: 'Ingevolge opdracht van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied terzake van niet-Arisch overheidspersoneel en met dat personeel gelijkgestelden, breng ik te Uwer kennis, dat U met ingang van heden van de waarneming van Uw functie van hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden is ontheven'. […] Het is deze Nederlander, deze nobele en ware zoon van ons volk, deze mensch, deze studentenvader, deze geleerde dien de vreemdeling, welke ons thans vijandiglijk overheerscht, 'ontheft van zijn functie'! Ik zeide U niet over mijn gevoelens te zullen spreken; ik zal mij eraan houden, al dreigen zij als kokende lava te barsten door al de spleten, welke ik bij momenten den indruk heb, dat zich, onder den aandrang ervan, in mijn hoofd en hart zouden kunnen openen.”32
Naar aanleiding van deze toespraak van Cleveringa ging de Leidse universiteit in staking. Anders dan in Delft lieten de Leidse professoren de colleges niet door gaan, of gaven zij protestcolleges. Waar de Delftse hoogleraren zich niet uitspraken over en meededen met de protestacties, was dit in Leiden dus wel het geval.33 De Leidse universiteit werd op woensdag 27 november door de Duitse bezetter gesloten.34 De Technische Hogeschool te Delft werd reeds op 26 november gesloten. Op 18 december werden de voorzitters van de Delftse studentenverenigingen opgepakt. Zij werden naar de Scheveningse gevangenis (‘Oranjehotel’) gebracht om daar vervolgens na vijftien dagen weer vrijgelaten te worden. De universiteit bleef ondertussen nog steeds gesloten.35 32
R.P. Cleveringa, Afscheidsrede en 26 novemberrede (Zwolle 1973) 23. NIOD, Studentenverzet Leiden, 249-0792A, A3. Ooggetuigenverslag betreffende de rede van professor Cleveringa. 34 Sinke, Loyaliteit in verdrukking, 90. 35 Ibidem, 98. 33
18
Het nieuws van de stakingen kwam al snel bij de andere Nederlandse universiteiten aan. Bij de gemeentelijke universiteit van Amsterdam en de Rijksuniversiteiten van Utrecht en Groningen liepen de spanningen ook hoog op, hier kwam het echter niet tot een dergelijke staking. Ook aan de gereformeerde en katholieke universiteiten bleef het rustig. Een verklaring hiervoor kan gevonden worden in het feit dat de hoogleraren binnen deze universiteiten een moreel gezag uitoefenden over de studenten. Hoe dan ook, een duidelijke studentenstaking kwam alleen in Delft en Leiden aan bod.36 In de kranten werd verschillend over de studentenstaking en sluiting van de Technische Hogeschool en Universiteit van Leiden gesproken. Hieronder volgt een greep uit de kranten die de studentenstaking vermelden. Niet alle kranten maken een vermelding van de gebeurtenis, waardoor het niet mogelijk is om verschillende kranten uit dezelfde omgeving te bekijken. Er moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen communistische (illegale) verzetskranten en gecensureerde kranten. Ook moet er oog zijn voor de verschillende levensbeschouwelijke inslagen van de verschillende kranten. Vooral communistische bladen waren, zoals te verwachten, positief over de acties van de studenten: “Het is slechts als een eer voor deze Universiteiten te beschouwen, wanneer de Nazi’s de klauw naar hun uitstrekken om hun licht te dooven. Het zal hun echter niet lukken!” schrijft men in het communistische verzetsblad De Vonk. 37 Een negatief beeld schept het sociaaldemocratische nieuwsblad Utrechtse Volksblad. In dit blad wordt geschreven dat de anti-Joodse maatregelen van de rijkscommissaris noodzakelijk waren om de openbare rust en orde te bewaren. “Met miskenning van het doel van deze maatregel hebben de studenten te Delft en Leiden voor de Joden partij getrokken en het bezoek der colleges voor de tijd van 48 uur uitgesteld.”38 Nog een negatief beeld over de stakingen kan gevonden worden in de Limburger Koerier die het artikel over de Technische Hogeschool de titel ‘Ongewenschte toestand’ heeft meegegeven. Volgens deze krant hadden alle burgemeesters opgedragen tot rustig gedrag ten overstaan van de Duitse bezetter. “Eerste plicht van vaderlandsliefde was: de werkelijkheid aanvaarden.” Het hele Nederlandse volk werd door de sluiting van de Technische Hogeschool getroffen, aldus de krant, omdat het hele land behoefte heeft aan onderwijs. De sluiting van de school hebben de studenten aan zichzelf te danken.39 Wat vooral opvalt als de verschillende kranten worden bekeken, is dat deze twee verschillende meningen duidelijk zijn te plaatsen bij een 36
Peter Jan Knegtmans, ‘De plaats van de universiteit’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden Vol. 121 (2006) 240-246, 244. 37 Koninklijk Bibliotheek, Oorlogskranten. De Vonk 20 januari 1941. 38 Koninklijke Bibliotheek, Oorlogskranten. Utrechts Volksblad 28 november 1940. 39 Koninklijke Bibliotheek, Oorlogskranten. Limburger Koerier 11 februari 1941.
19
bevolkingsgroep. De positieve opvatting komt van het (communistische) verzet, dat van zichzelf natuurlijk ook al revolutionairder van aard was. De conservatievere of zelfs negatieve opvatting komt vanuit de niet-verzetskranten, die vrijwel allemaal onder toezicht en censuur van de Duitse bezetter stonden. Deze kranten geven dus niet per definitie de mening van het de Nederlandse bevolking. Toch speelden de kranten een belangrijke rol in het al dan niet voeden van een verzetsmentaliteit onder de bevolking.40 De rol van de kranten moet derhalve dus niet onderschat worden. Ook geven deze gecensureerde kranten een goed beeld van de reactie van de Duitse bezetter op de acties van de studenten, en ze geven aan wat voor een beeld de Duitsers de Nederlandse bevolking wilden geven over de studentenstaking. Zo staan in veel kranten vrijwel letterlijk dezelfde berichten, omdat deze door de Duitse bezetter verplicht werden vermeld te worden. De sluiting van de Technische Hogeschool was natuurlijk ook voor het personeel een enorme klap. Veel personeelsleden zaten nu zonder werk, waardoor zij in een financiële crisis verkeerden. Dit kan duidelijk worden gemaakt door een fragment uit een brief van J.R. van Wiersum aan J. van der Linden, beiden sociëteitsleden, waarbij hij oproept tot het doneren van een klein bedrag om de personeelsleden financieel te ondersteunen: “Laat
me in zoo weinig mogelijk woorden een beroep op je doen, een
dringend beroep. De Sociëteit is gesloten – het was een slag voor ons, maar materieele gevolgen had het weinig, voor ons leden. Voor het personeel echter is de slag raak geweest – geheel buiten hun schuld – de onschuldigen werden het meest getroffen. Tot half januari werd het salaris doorbetaald – een welwillend gebaar der bezettende macht.”41
Al snel na de sluiting van de onderwijsinstelling werden op de ministeries gesprekken gehouden over een eventuele heropening. De hoogleraren achtten het in het algemeen belang dat de hogeschool weer geopend werd, en dit bracht met zich mee dat de studenten rustig gehouden moesten worden. Vanaf 31 maart 1941 werd de hogeschool stapsgewijs weer in gebruik genomen.42 Een dringende oproep tot rust onder de studenten werd direct gedaan door de rector Van Nieuwenburg:
40
Semelin, Unarmed against Hitler, 89. NIOD, Studenten, 249-0789, 34. Brief van J.R. van Wiersum aan Van der Linden over het effect van de stakingen op het personeel van de T.H. 29 januari 1941. 42 Sinke, Loyaliteit in verdrukking, 117. 41
20
“Het is mijn overtuiging, dat wij de politiek buiten de muren van de Technische Hoogeschool moeten trachten te houden. Dat zal ook één van Uwe leidende beginselen moeten zijn. Dat sluit niet in, dat Gij niet een eigen politieke overtuiging zult hebben, maar wel, dat Gij er naar streeft, deze nooit of te nimmer aanleiding te doen worden tot geschillen of demonstraties, zelfs tot uitingen, die anderen daartoe aanleiding zouden kunnen geven.”43
De verhoudingen tussen de Duitse bezetter en Nederlandse bevolking waren echter al verhard geraakt. En het zou niet lang meer duren voor de eerste studenten verzetsgroepen tot stand kwamen. Hier zal echter geen aandacht aan worden besteed binnen deze scriptie.
2.2 Deelconclusie Zoals uit dit hoofdstuk is gebleken was de studentenstaking geen gewelddadige aangelegenheid. Natuurlijk probeerden de Delftse studenten andere studenten er van te overtuigen niet naar de colleges te gaan, maar dit werd zonder handtastelijkheden gedaan. Verder was er geen politiebewaking nodig, hetgeen er op wijst dat er geen rellen plaats vonden. Ondanks deze ‘kalme’ staking transporteerde deze actie zich wel naar Leiden. Of de staking in Leiden in navolging van die van Delft plaats vond is moeilijk te zeggen. De consequenties van de stakingen waren voor beide universiteiten echter gelijk: sluiting. Interessant zijn de krantenartikelen die aan het einde van 1940 en het begin van 1941 geplaatst werden. Deze laten over het algemeen een negatief dan wel neutraal beeld zien van de studentenstaking. Aangezien deze kranten sterk gecensureerd werden zijn deze artikelen natuurlijk geen betrouwbare bron. Toch kunnen deze berichten wel degelijk invloed hebben gehad op de meningsvorming van de bevolking ten opzichte van de studentenstakingen. Veel mensen lazen deze kranten toch, waardoor meningen gevormd en veranderd konden worden. Een echte reconstructie van de mening van het Nederlandse volk over de studentenstaking is zeer moeilijk te reconstrueren. Toch zijn deze kranten ook vanuit een andere invalshoek nuttig. Zo laten zij op een duidelijke manier zien hoe de Duitsers tegen de staking aankeken en hoe zij wilden dat het Nederlandse volk hier tegenaan keek.
43
NIOD, Delftsche Studenten Contactgroep, 187b, 5. Brief van de Rector Magnificus van de T.H. aan de studenten. 9 april 1941
21
3.1 Burger en Bezetter De invloed van de Duitse bezetting op het dagelijks leven In de vorige hoofdstukken is uitvoerig gesproken over de (Delftse) studenten in het eerste oorlogsjaar. Zoals gezien vormde de uitbraak van de oorlog zeer voelbare belemmeringen binnen het studentenleven en kon zodoende zorgen voor een voedingsbodem voor verzet. Verder werd de noodzaak om de studenten te organiseren in een vereniging groot geacht, zij het dat de Nederlandse Studenten Federatie niet goed uitpakte. De verschillen tussen de studentensteden waren groot, waardoor de NSF geen duidelijke maatregelen kon doordrukken. Zodoende is het zeer waarschijnlijk dat de studentenstaking te Delft zonder overkoepelend orgaan tot stand is gekomen. De hoofdvraag van deze scriptie: waarom waren het juist de Delftse studenten die zo vroeg in de oorlog tot een reactie op de Duitse bezetter kwamen, terwijl dit in de rest van Nederland uitbleef?, blijft tot op heden echter onbeantwoord. Om een antwoord op deze vraag te kunnen formuleren, wordt in dit hoofdstuk gekeken naar de situatie van de ‘gewone’ Nederlandse burger tijdens de eerste oorlogsmaanden. Het is allereerst van belang om te definiëren wat hier bedoeld wordt met ‘gewone’ burger, aangezien dit natuurlijk een zeer abstract begrip is. In deze scriptie worden hiermee simpelweg alle nietstudenten bedoeld. Het gaat hier om het dagelijks leven van de Nederlandse bevolking, en de reactie van de bevolking op de Duitse bezetting. Als hier een beeld over geschapen wordt, kan wellicht een verklaring worden gegeven op de vraag waarom de Nederlandse bevolking in het eerste oorlogsjaar zo rustig bleef en het juist de studenten waren die zo vroeg in de oorlog tot een reactie kwamen. Natuurlijk moeten onderzoekers zich er van bewust zijn dat het dagelijks leven en de meningen van mensen moeilijk te reconstrueren zijn. Toch zal er hier een poging toe gewaagd worden. Dit gedeelte van het onderzoek zal grotendeels gedaan worden met informatie die vergaard wordt uit verschillende Nederlandse kranten, zowel landelijk als regionaal. Dit geeft een globaal beeld betreffende de stemming die in Nederland heerste tijdens de eerste oorlogsdagen. Zoals hier al eerder aangegeven is, weerspiegelen kranten niet per definitie de gevoelens van mensen, maar zij kunnen die gevoelens wel beïnvloeden. Ook wordt deze bron alleen gebruikt voor de periode van de Duitse aanval op Nederland tot de capitulatie in mei 1940, omdat de pers hierna onder strikte censuur van de Duitsers kwam te staan, en derhalve geen goed beeld meer schept van de stemming onder de bevolking. Allereerst is het van belang om te kijken hoe de bevolking er uit zag. Welke bevolkingsgroepen waren er en hoe verhielden die zich tot elkaar? Tijdens het begin van de
22
twintigste eeuw was de Nederlandse samenleving nog sterk verzuild. Politieke en maatschappelijke segmentatie langs levensbeschouwelijke scheidslijnen was een fenomeen waar iedereen mee te maken had, en dat tijdens het interbellum alleen maar sterker werd.44 Dit betekent dat er weinig contacten waren tussen de verschillende zuilen. In Nederland was er nog een sterke scheiding tussen ‘arbeider’ en ‘elite’ gaande. Deze elite was voornamelijk een bestuurselite, wat betekent dat de lokale en landelijke politiek vooral gevormd werd door mensen uit hogere kringen.45 Veruit de grootste groep Nederlandse burgers bevond zich niet in deze kringen. Zij waren armere arbeidersgezinnen. Zij hadden vaak veel kinderen en moesten rond komen van een schamel loon. De verschillen tussen beide groepen waren immens, maar de verschillen tussen deze bevolkingsgroepen en de Joden waren nog groter. Meer dan de helft van de Joden die in Nederland woonden kwamen van origine uit OostEuropa en Portugal. Zij waren niet goed geïntegreerd46 in de Nederlandse samenleving, en behoorden zodoende ook niet tot een van de gevestigde zuilen. Dit betekende automatisch dat de verhoudingen tussen de Nederlandse bevolking en de Joodse bevolking relatief koel waren, en dat er weinig verbanden lagen tussen de zuilen en deze Joodse bevolkingsgroep. Op 10 mei 1940 vielen de Duitsers Nederland binnen. Deze episode is vanzelfsprekend breed vastgelegd in de Nederlandse kranten. ‘Duitsche aanval op Nederland. Zonder Eenige waarschuwing’ luidt de titel op de voorpagina van Het Vaderland. Berichten als: ‘Nederland blijft zich verzetten. Gelooft geen andere berichten’ sieren de voorpagina van deze krant.47 Verder is er in vrijwel iedere krant van die dag een proclamatie geplaatst van koningin Wilhelmina: “Mijn Volk, Nadat ons land met angstvallige nauwgezetheid al deze maanden een stipte neutraliteit had in acht genomen en terwijl het geen ander voornemen had dan deze houding streng en consequent vol te houden, is in de afgeloopen nacht door de Duitsche weermacht zonder de minste waarschuwing een plotselinge aanval op ons gebied gedaan. Dit niettegenstaande de plechtige toezegging, dat de neutraliteit van ons land zou worden ontzien zoolang wij haar zelf handhaafden. Ik richt hierbij een vlammend protest tegen deze voorbeeldlooze
44
Friso Wielenga, Nederland in de Twintigste eeuw (Amsterdam 2009) 81. Hubert Schijf, Jaap Dronkers en Jennifer R. Van de Broeke-George, ‘De overdracht van eliteposities binnen adellijke en patricische families in de twintigste eeuw’, in: Meindert Fennema en Huibert Schijf (red.), Nederlandse elites in de twintigste eeuw. Continuïteit en verandering (Amsterdam 2004) 57-85, 59. 46 Semelin, Unarmed against Hitler, 132. 47 Koninklijke Bibliotheek, Oorlogskranten. Het Vaderland 10 mei 1940. 45
23
schending van de goede trouw en aantasting van wat tusschen beschaafde staten behoorlijk is. Ik en Mijn Regeering zullen ook thans onzen plicht doen. Doet gij den uwe, overal en in alle omstandigheden, ieder op de plaats waarop hij is gesteld, met de uiterste waakzaamheid en met die innerlijke rust en overgave, waartoe een rein geweten in staat stelt.”48
Uit de Nederlandse kranten blijkt een verontwaardiging jegens de aanval van de Duitsers maar ook een groot vertrouwen in het Nederlands leger en het feit dat zij zich bleef verzetten. Wat opvalt is dat de kranten positieve dan wel heldhaftige artikelen plaatsen over de Nederlandse strijdkrachten. Zo zou de aanval van de vijand als mislukt beschouwd kunnen worden en hadden de Nederlandse strijdkrachten een krachtige houding tegenover de Duitsers.49 Toen koningin Wilhelmina en de regering op 13 mei naar Londen vertrokken, sloeg de positieve stemming van de Nederlandse bevolking om. Waarom zou zij nog vertrouwen hebben in de overwinning van het Nederlandse leger, als zelfs de koningin het zaak vond om te vertrekken? Deze grimmige sfeer is ook terug te vinden in de Nederlandse kranten. Zo wordt er duidelijk gemaakt hoe de, niet zo rooskleurige, militaire situatie er in Nederland echt uit zag. Er werden berichten aan de bevolking uitgevaardigd, waarin werd opgedragen de burgerlijke plichten van rust en orde te handhaven.50 Na het bombardement op Rotterdam dat plaats had op 14 mei, capituleerde het Nederlandse leger op 15 mei. Nogmaals werd de burgerlijke plicht van rust en orde breed uitgemeten: “Wij hebben den strijd niet gewild. Maar wij hebben dien als plicht aanvaard. Thans rust op ons een andere plicht: vertrouwen hebben in onze eigen krachten, die de eeuwen door gebleken zijn in ons volk te wonen. Wij moeten aan de toekomst gaan bouwen. Met de tanden op elkaar geklemd moeten wij arbeiden en niet vertwijfelen.”51
Een sleutelwoord voor de Nederlandse bevolking tijdens de eerste oorlogsmaanden is ‘accommodatie’. Het leven ging al snel door langs de bestaande lijnen. De feiten stonden vast: Nederland had de strijd verloren en de regering was weg. De Nederlandse bevolking kon daar 48
Koninklijke Bibliotheek, Oorlogskranten. Algemeen Handelsblad 10 mei 1940. Koninklijke Bibliotheek, Oorlogskranten. Het Vaderland 11 mei 1940. 50 Koninklijke Bibliotheek, Oorlogskranten. Het Volk 14 mei 1940. 51 Koninklijke Bibliotheek, Oorlogskranten. Het Vaderland 15 mei 1940. 49
24
verder niks meer aan doen.52 Velen hadden verwacht dat de Duitsers snel aan een proces van nazificatie van de samenleving zou beginnen. Dit bleek echter niet het geval te zijn, waardoor er een gevoel van opluchting onder de bevolking aanwezig was. Het leven leek veelal bij het oude te blijven, waardoor het bedrijfsleven en de samenleving snel weer functioneerden. De oproepen van de kranten en overheid waren duidelijke gebleken, de bevolking paste zich veelal aan de nieuwe situatie aan.53 Een merkbaar verschil in het dagelijks leven kwam tot stand toen in juni 1940 de eerste voedingsmiddelen op de bon gingen. Dit geeft aan dat het voedsel al vroeg in de oorlog gerantsoeneerd werd. Dit betekent echter niet dat er honger geleden werd in Nederland. De voedselvoorziening bleef op peil waardoor de houding van rust en accommodatie houdbaar bleef.54 De verhoudingen tussen de Duitse bezetter en de Nederlandse burgers was betrekkelijk mild. Nederlanders werden door de Duitsers niet gezien als de vijand, en de burgers hadden meer haatgevoelens jegens N.S.B.-ers dan jegens de bezetter. Toen begin oktober 1940 de Ariërverklaring rond gestuurd werd naar ambtenaren, konden de Duitsers op veel ingevulde formulieren rekenen. Door de accommodatie van de Nederlandse bevolking werden de verklaringen zonder protest getekend. 55 Langzaamaan slopen de eerste anti-Joodse maatregelen de samenleving binnen. Hier kwam weinig respons op vanuit de samenleving. Wellicht ligt de verklaring hiervoor bij de verzuiling. De Joden waren sociaal geïsoleerd omdat zij niet tot een van de gevestigde zuilen behoorden. Mogelijk voelde de Nederlandse bevolking zich hierdoor ook minder begaan met deze bevolkingsgroep. Echter blijft deze verklaring speculatief. Hoe dan ook, het valt niet te ontkennen dat de Nederlandse bevolking geen reactie gaf op de anti-Joodse maatregelen. Pas op 25 en 26 februari 1941 kwam het tot een dergelijke reactie. Let wel, dit is ruim drie maanden na de studentenstaking te Delft en Leiden. De Februaristaking die plaats vond in Amsterdam stond onder leiding van de Communistische Partij Nederland (CPN). In februari werden de mishandelingen, berovingen en maatregelen tegenover de Joden steeds heftiger. De aanleiding voor de staking waren de razzia’s die de Duitsers hielden op 22 en 23 februari. 56 De Februaristaking geeft aan dat de eerste reacties vanuit het, vooral communistische, volk op de Duitse bezetting pas drie maanden na de studentenstakingen van Delft en Leiden tot stand 52
J.C.H. Blom, ‘Nederland onder Duitse bezetting 10 mei 1950-5 mei 1945’ in: ibidem, Crisis, Bezetting en Herstel. Tien studies over Nederland 1930-1950 (Den Haag 1989) 56-102, 67. 53 Gerie de Jong, René Kok en Erik Somers, Naar Eer en Geweten. Gewone Nederlanders in een ongewone tijd 1940-1945 (Zwolle 2001) 15-16. 54 Wielenga, Nederland in de Twintigste eeuw, 158. 55 Blom, ‘Nederland onder Duitse bezetting’, 78. 56 Presser, Ondergang, 82.
25
kwamen. Verder is er een discussie onder historici gaande of deze staking daadwerkelijk een reactie was op de anti-Joodse maatregelen, of dat deze meer vanuit de communistische verzetsmentaliteit voort kwam. In deze scriptie zal deze discussie echter niet uitvoeriger besproken worden.
3.2 Deelconclusie Zoals uit dit hoofdstuk is gebleken bleef er na de capitulatie op 15 mei 1940 niks van de strijdlustige mentaliteit van de Nederlandse bevolking over. Toen op 10 mei 1940 de Duitsers de Nederlandse grens overstaken reageerden de kranten geschokt maar ook optimistisch: het Nederlandse leger deed alles om de vijand te verslaan. Deze strijdlust en optimisme namen langzamerhand af en sloegen zelfs om met het vertrek van de koningin en de regering naar Londen. Na de capitulatie werd er een dringende oproep vanuit de kranten en overheid gedaan om ten zeerste rustig te blijven, om op die manier aan het herstel van het Nederlandse maatschappelijke leven te beginnen. Aan deze oproep werd algemeen gehoor gegeven. Het dagelijks leven ging al snel verder waar het gebleven was en mensen pasten zich snel aan. In de verzuilde samenleving van de twintigste eeuw was geen plaats voor de Joodse gemeenschap in Nederland. Zodoende zaten deze Joden in een sociaal isolement waarbij weinig relaties met de rest van de bevolking plaatsvonden. Pas in 1941 kwam de eerste reactie op de anti-Joodse maatregelen en de Duitse bezetting vanuit het volk, uitmondend in de Februaristaking. In eerste instantie was er echter weinig verzet tegenover de Ariërverklaring. Dit past goed bij de houding van de Nederlandse bevolking tijdens de eerste paar oorlogsmaanden, waarin vooral een vorm van accommodatie de sfeer was in Nederland. Dit is te verklaren vanuit het feit dat de oorlog weinig voelbaar was in de samenleving. De Duitse bezetter behandelde de Nederlandse bevolking vrij mild en ondanks de introductie van distributiebonnen voor bepaalde voedingsmiddelen was het te vroeg om te spreken van ‘honger’ onder de burgers.
26
4. Conclusie
Zoals is gebleken hebben de Delftse studenten een fascinerende transformatie doorgemaakt tijdens de eerste oorlogsmaanden. Aan het begin van de twintigste eeuw en tijdens het interbellum leek het alsof zij stil waren blijven staan in de negentiende eeuw. Het studentenleven stond nog bol van traditionele normen en waarden, waarbij een apolitieke en onmaatschappelijke houding gewenst en zelfs geliefd was. Het studentenleven was een ‘uitgestelde volwassenheid’ waarbij de studenten de luxe hadden zich nog niet in het maatschappelijke leven te hoeven begeven, terwijl hun leeftijdsgenoten uit lagere klassen al gezinnen hadden en zich moesten bekommeren om arbeid. Des te meer is het verwonderlijk dat het juist deze studenten waren die zo vroeg in de oorlog een reactie op de Duitse bezetting hadden, terwijl de rest van de Nederlandse bevolking zich vooral aanpaste en snel verder ging met het vooroorlogse leven. Het antwoord op deze kwestie moet hoogstwaarschijnlijk gezocht worden in de mate van ‘voelbaarheid’ van de oorlog. In de Nederlandse samenleving werden de boodschappen van de kranten en regering snel gehoorzaamd. Deze boodschappen vermeldden het belang van rust en orde na de capitulatie. Al snel ging de bevolking verder in het vooroorlogse patroon, waarbij er snelle accommodatie optrad. Daarnaast was er niet zoveel onvrede onder de bevolking. De Duitse bezetter was mild tegenover de Nederlanders en de Nederlandse bevolking had meer haat jegens de N.S.B.-ers die gezien werden als verraders. Zodoende werd de Ariërverklaring ook massaal getekend in oktober 1940 en was er weinig reactie ten opzichte van de anti-Joodse maatregelen. Dit zou verklaard kunnen worden door de verzuilde samenleving, waarin de sociaal geïsoleerde Joden geen plaats hadden. Relaties tussen de Joodse bevolkingsgroep en de zuilen was er nauwelijks. Van schaarste was ook nog weinig te merken aan het begin van de oorlog. Ondanks het feit dat sommige voedingsmiddelen al in juni 1940 ‘op de distributiebon’ gingen, was er van ‘honger’ nog geen sprake. Waar het leven in Nederland grotendeels doorging waar het gebleven was, waren er in het studentenleven continu onderbrekingen in het studiejaar. De oorlog was binnen de muren van de universiteiten zeer voelbaar. Meer dan de helft van de Delftse studenten moest in militaire dienst. Zij vochten om vliegveld Ypenburg, terwijl de overgebleven studenten te maken kregen met uitgestelde examens omdat de faculteitsgebouwen werden gevorderd voor militaire doeleinden. Na de capitulatie van het Nederlandse leger kregen de studenten al snel weer te maken met de realiteit van de oorlog. Binnen de beschermende omgeving van de
27
universiteitsmuren waren de tegenstellingen tussen anti-Duitse en pro-Duitse studenten en hoogleraren zeer voelbaar. Met de schorsingen van de Joodse hoogleraren was voor de studenten de maat vol: ze gingen in staking. Waar het dagelijks leven voor de Nederlandse bevolking na de capitulatie snel door kon gaan, was dit voor de studenten niet het geval. Zij werden continu opnieuw met de realiteit geconfronteerd en de oorlog werkte belemmerend voor hun studiejaar. Een rustige kalme houding, zoals hen door de regering werd opgedragen, bleek niet meer mogelijk te zijn. Dit is hoogstwaarschijnlijk de reden waarom het juist deze groep was die zo vroeg in de oorlog al tot een reactie tegenover de Duitse bezetter kwam, terwijl het in de rest van Nederland nog vrij rustig was. Dit onderzoek werpt een nieuw licht op het huidige beeld van het ‘rustige’ Nederland tijdens het eerste oorlogsjaar. Het bewijst dat er zeker wel spanningen en voedingsbodems voor verzet aanwezig waren, althans bij een bepaalde groep van de bevolking. Ook geeft dit een nieuwe inslag in de historiografie over het studentenverzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Waar deze eerst louter beschrijvend was, heeft dit onderzoek een verklarend perspectief omarmd. Een zelfde, aansluitend, onderzoek in deze trant zou zeker gewenst zijn op het gebied van de andere Nederlandse universiteiten. Verder zou een verdiepend onderzoek naar studentenorganisaties als bijvoorbeeld de Nederlandse studentenfederatie zeer welkom zijn, aangezien dit een inzicht zou kunnen geven in de communicatie tussen de verschillende universiteiten in oorlogstijd. Een dergelijk onderzoek mist nog en zou een goede aanvulling zijn op dit onderzoek. Al met al zijn de groepen studenten tijdens de oorlog fascinerende onderzoekssubjecten die zeker meer aandacht verdienen binnen de moderne historiografie.
28
Literatuurlijst Artikelen Blom, J.C.H., ‘Nederland onder Duitse bezetting 10 mei 1950-5 mei 1945’ in: ibidem, Crisis, Bezetting en Herstel. Tien studies over Nederland 1930-1950 (Den Haag 1989). Caljé, P.A.J.,‘”De omkeer in ’t studentenleven”: De pogingen tot hervorming van het studentenleven rond 1920’, Groniek 25 (1992). Knegtmans, P.J., ‘De plaats van de universiteit’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden Vol. 121 (2006). Priester, S., ‘Vijf Verwarrende Jaren’, Delta 37 No. 14 (2005). Schijf, H., Dronkers, J., en Broeke-George, J. R. Van de, ‘De overdracht van eliteposities binnen adellijke en patricische families in de twintigste eeuw’, in: Fennema, M., en Schijf, H., (red.), Nederlandse elites in de twintigste eeuw. Continuïteit en verandering (Amsterdam 2004).
Boeken Baudet, H., De lange weg naar de Technische Universiteit Delft (Den Haag 1992). Cleveringa, R.P., Afscheidsrede en 26 novemberrede (Zwolle 1973). Jong, G. De, Kok, R. en Somers, E., Naar Eer en Geweten. Gewone Nederlanders in een ongewone tijd 1940-1945 (Zwolle 2001). Jong, L. De, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog IV, Mei ’40 – maart ’41 (Den Haag 1976). Presser, J., Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 19401945 (Den Haag 1985). Semelin, J., Unarmed Against Hitler: Civilian Resistance in Europe, 1939-1943 (Westport 1993). Sinke, O., Loyaliteit in verdrukking: de Technische Hogeschool Delft tijdens de bezetting (Amsterdam 2012). Wielenga, F., Nederland in de Twintigste eeuw (Amsterdam 2009).
29
Archieven NIOD: NIOD, Delftsche Studenten Contactgroep, 187b, 3. Overzicht Delftsche Senaatsvergaderingen: vergadering van 8/4 1941 (1941). NIOD, Delftsche Studenten Contactgroep, 187b, 5. Brief van de Rector Magnificus van de T.H. aan de studenten. 9 april 1941 NIOD, Delftsche Studenten Contactgroep, 187b, 17. Proces verbaal studentenstaking Macarius van den Tempel (1940). NIOD, Delftsche Studenten Contactgroep, 187b, 17. Proces verbaal studentenstaking Koenraad van Ommeren (1940). NIOD, Delftsche Studenten Contactgroep, 187b, 17. Proces verbaal studentenstaking Willem Krenning (1940). NIOD, Delftsche Studenten Contactgroep, 187b, 26. Copy voor het gedenkboek “Geschiedenis van het Delftsche Studentencontact”. NIOD, Illegale pamfletten en brochures, IP28.6 / MIP068. “Aan de Nederlandse studenten” (1940). NIOD, Leidsch Studenten Corps, 249-0412, A1. Verslag van het Leidsch Studenten Corps gedurende de jaren 1940-1945. NIOD, Propagandadrukwerk WOII (brochures), Br 8813, De Nederlandsche StudentenFederatie (N.S.F.) / [voor de Senaat, A. Troost] (1940). NIOD, Studenten, 249-0789, 34. Brief van J.R. van Wiersum aan Van der Linden over het effect van de stakingen op het personeel van de T.H. 29 januari 1941. NIOD, Studentenverzet, 249-0791, A11. Brief van de Nederlandsche Studenten Federatie aan de studenten (1940). NIOD, Studentenverzet Leiden, 249-0792A, A3. Ooggetuigenverslag betreffende de rede van professor Cleveringa.
30
Koninklijke Bibliotheek: Koninklijke Bibliotheek, Oorlogskranten. Algemeen Handelsblad 10 mei 1940. Koninklijke Bibliotheek, Oorlogskranten. De Vonk 20 januari 1941. Koninklijke Bibliotheek, Oorlogskranten. Het Vaderland 10 mei 1940. Koninklijke Bibliotheek, Oorlogskranten. Het Vaderland 11 mei 1940. Koninklijke Bibliotheek, Oorlogskranten. Het Vaderland 15 mei 1940. Koninklijke Bibliotheek, Oorlogskranten. Het Volk 14 mei 1940. Koninklijke Bibliotheek, Oorlogskranten. Limburger Koerier 11 februari 1941. Koninklijke Bibliotheek, Oorlogskranten. Utrechts Volksblad 28 november 1940.
31