m
m
EEN MET ONS INDIE! Een actuele beschouwing over het koloniale vraagstuk, de Pacific en de Nederlandse koloniën door
J. M. L. SAUNDERS
DERDE DRUK
UITGEVERIJ W . V A N HOEVE -
DEVENTER -
1941
Dc Nederlander moet zich m Indié al direct enigszins verstaanbaar kunnen maken. Welnu, dit boekje, dat slechts f 1.30 kost, leert hem, eenvoudige gesprekken te voeren. Tallozen hebben er reeds profi]t van getrokken! En U . . . .?
In de boekhandel verkrijgbaar.
Uitgeverij W . van Hoeve T E L E F O O N 2354
-
Deventer
G I R O 263948
/.() / . . . . de moordenaar is aan de veldpolitie overgeleverd. Aneta meldt, dat de man heeft gezegd, den assistent te hebben aangevallen, omdat deze hem zwaar had beledigd door zijn hoofd aan te raken . . . .
Honderd maal stond iets dergelijks in de krant — honderdmaal ware 't te vermijden geweest. Het gaat er maar om, of men de zeden en gewoonten van het Javaanse volk kent. D A A R T O E L E Z E M E N ;
Javaanse
Adat
door R A D E N S. N I M P O E N C ) Priis 80 cent
Het Alg. Handelsblad: „Een nuttig boekje." Het Vaderland: „Van grote waarde."
In de boekhandel verkrijgbaar.
Uitgeverij W . van Hoeve TELEFOON
2354
-
Deventer
G I R O 263948
ÉÉN MET ONS INDIË1 Een
actuele beschouwing
over het stuk,
koloniale vraag-
de
Pacific
Nederlandse
en
de
koloniën
DOOR
J. M. L. SAUNDERS
,,Java gilt als das entwickelste Tropengebiet der Welt. Holland hat durch seine tatkraftige Kolonialpolitik die innere Berechtigung zum Besitz seines überseeischen Gebietes gezeigt. Unendlich viej hat Holland bereits für die Entwicklung seiner Uberseegebiece geleistet". IRMGARD LOEBER „Das Niederlandische Kolonialreich Weltgeschehen", Leipzig, 1939.
„La Hollande peut dès maintenant étaler devant les nations civilisées les fruits matériels de son magnifique effort et Ie libéralisme de sa politique indigène". C. A N G O U L V A N T Hon. Gouverneur-Generaal der Franse Koloniën. „Les Indes Néerlandaises". Parijs, 1926.
DERDE DRUK
UITGEVERIJ W. VAN HOEVE
-
DEVENTER
-
1941
P
leiten voor eigen standje wordt gewoonlijk, en terecht, afkeurend beoordeeld. Moeten wij, Nederlanders, dit standpunt ook innemen, wanneer het pleit moet worden gevoerd voor wat onze volksgemeenschap op koloniaal gebied tot stand gebracht heeft in de eeuwen, die achter ons liggen ? Mij dunkt van niet. In een tijd, waarin nieuwe normen worden opgesteld ten aanzien van het recht, koloniën te bezitten en te beheren, is het noodzakelijk, duidelijk te maken, vooral tegenover hen, die dit in twijfel trekken of zouden willen trekken, dat Nederland — indien men tenminste het bezit van koloniën als zodanig niet verwerpt — bij het beheer van zijn eigen koloniën in het verleden en op dit ogenblik aan alle eisen, die te dien opzichte kunnen worden gesteld, heeft voldaan en voldoet. Tenzij men speciaal aan Holland veel hogere eisen zou stellen dan aan andere landen. Daarmede zou evenwel de algemene geldigheid der opgestelde normen zijn vervallen. Te meer is dit pleit noodzakelijk, omdat ook tal van Nederlanders er blijkbaar een zuur genoegen in vinden, die twijfel te voeden. Dit is o.i. volmaakt onbegrijpelijk, omdat zij toch kunnen weten, dat er juist in de laatste decennia een enorme beschavingsarbeid in de koloniën is verricht. Wanneer men de grootte van ons land in aanmerking neemt en men bedenkt daarbij, dat een kleine veertig jaren geleden de fregatten nog met volle zeilen de vaderlandse havens binnenliepen, dat men in die tijd de beri-beri-lijders nog in de havenplaatsen kon zien lopen, dat de zeilvloot nog ten dele moest worden omgebouwd in een vloot van moderne pantserdekschepen en kruisers, dat de Spartorpedoboten nog bij Nieuwediep door het Schulpengat koggelden en de allereerste onderzeeboot nog moest worden gebouwd dan begrijpt men ook, welk een enorme, vergelijkenderwijs niet te evenaren, arbeid door jong Nederland is verricht. Het is nu wel gemakkelijk om onder jong Nederland te verstaan het geslacht van het laatste jaar, maar wanneer men inderdaad een tegenstelling wil maken met de 19e eeuw — terecht of ten onrechte •—, dan dwingt de logica er toe, daar tegenover te stellen de 20e eeuw. En dan wensen wij er op te wijzen dat, afgezien van de aanloop in de 19e eeuw, de arbeid in de koloniën, die tot het genoemde resultaat heeft geleid, grotendeels in de 20e eeuw na de afloop van de Atjeh-oorlog is geschied. Dit is trouwens ook het geval met de stijging van de welvaart in het moederland. Het is dus tot stand gebracht door de jongste geslachten en behoort — wanneer men inderdaad de suprematie van de blanke beschaving wil handhaven — door het levende en komende geslacht, te worden voortgezet. Volmaakt was die arbeid natuurlijk nietl Overal elders was dit evenmin het geval. Maar zonder voorbeeld, wanneer wij Java en
4 reliëf plaatsen, was het in de wereld wel. De grote oorlog van 1914—1918 heeft die opbouw slechts onderbroken. Dit had men op het einde van 1918 eigenlijk niet verwacht, omdat de afloop van de wereldoorlog ook het einde van de koloniale expansie scheen te zijn. Dat tijdperk was nu afgesloten, daar was de wereld overheen. De jeugd zou een herhaling van het gebeurde beletten. De profeten echter, die in het begin der twintiger jaren verkondigden, dat het z.g. koloniale tijdperk thans zou zijn afgesloten, en daartoe behoorden er velen, zijn wel bedrogen uitgekomen. Het waren gewoonlijk dezelfde menschen, die meenden, dat de oorlog nu voor goed was verdwenen. Thans begon een soort duizendjarig rijk, een rijk van eindeloze vreugde en ononderbroken vooruitgang naar ? Ja, dat wist niemand. In de practijk evenwel werd de gouden droom een droom van het goud, waarmede men weer in de hebberige werkelijkheid en bij de gewone mensen-van-alle-dag was terecht gekomen. Niettemin bleven bij velen de illusies, vaak uit materiële en geestelijke gemakzucht, hangen. Het scheen zo mooi en het werd steeds mooier. Toch was voor hen, die de schone schijn niet voor lief namen, nog lang niet alles koek en ei. Wanneer zij de voornaamste oorzaak, waar de algemene rooskleurige stemming uit voortkwam, het Verdrag van Versailles, om van de andere verdragen maar te zwijgen, eens wat nauwkeuriger bekeken, dan rees onmiddellijk twijfel omtrent de betrouwbaarheid van die grondslag. Zij hielden dit meestal maar voorzichtig voor zich, want twijfel en défaitisme werden ook in die tijd vaak verwisseld. Er deugde iets niet. De samenkoppeling van het Verdrag van Versailles met het z.g. Volkenbondspact was eigenlijk bij de grote massa niet bekend, terwijl velen, die het toch wel zo ongeveer wisten, er het belang niet van inzagen of niet in wilden zien. Niettemin is deze samenkoppeling van de grootste betekenis geweest voor het koloniale vraagstuk. Het geconcipiëerde koloniale stelsel werd daardoor een dualisme, dat enerzijds steunde op het Verdrag van Versailles en anderzijds op het Volkenbondspact, dat per saldo weer een introductie was tot het Verdrag van Versailles. Waar ging het nu om bij dit dualisme? De nieuwe figuur van het mandaat deed zijn intrede in het Volkenrecht. Niemand wist er eigenlijk weg mede. De niet te indentificeren Franse en Engelse teksten werkten, naast het reeds genoemde dualisme, de verwarring in de hand. Nam men de oude Engelse rechtsbeginselen ter verklaring van het mandatenstelsel, dan kwam men tot interessante conclusies, die konden leiden tot een verklaring van het systeem. Een annexatie werd dan formeel onmogelijk, terwijl er uit kon worden afgeleid, dat art. 22 van het Volkenbondspact van de gedachre uitging, dat de mandaatopdracht door de Volkenbond aan anderen kon worden opgedragen. Niettemin bleek, dat de belanghebbende landen een zodanige uitlegging niet wensten te accepteren, terwijl een scherpe omlijning van het begrip „mandaat" langs een andere weg blijkbaar onmogelijk was. Nu ontstond een eindeloos gehaspel over de souvereiniteltskwestie. Niemand wist, wie eigenlijk de baas was over de mandaten; wie
5 feitelijk de baas was, wist iedereen. H e t grote p u b l i e k liet men i n de waan, dat de V o l k e n b o n d het v o o r het zeggen had en daarbij bleef het. N i e t s was e v e n w e l minder waar dan dat. P r a c t i s c h was het m a n datenstelsel een verkapte annexatie. Daarmee begonnen de moeilijkheden. N ó g voornamer was het bezwaar, dat de hoofdmachten deze gebieden reeds v ó ó r de formele stichting van de V o l k e n b o n d hadden verdeeld. E n al dachten velen, dat de consequentie v a n de nieuwe situatie z o u zijn een overdracht van alle k o l o n i ë n en bezittingen aan G e n è v e — tenslotte bleef alles bij 't oude. O p e n l i j k e annexatie was i n strijd met de toen nieuwe i d e o l o g i e ë n om kool en geit te sparen, w e r d het mandatenstelsel geschapen! M e t als resultaat, dat de strijd o m de k o l o n i ë n o p n i e u w b e g o n . Eerst voorzichtig, dan steeds dringender. H e i was v o o r de neutrale staten zeer onaangenaam, dat zij, o n g e w i l d , i n de strijd w e r d e n betrokken, o o k al hadden zij niemand een strobreed i n de w e g gelegd en al b e h o o r d e n zij ook tot die landen, die i n vergelijking met de andere koloniale machten o p een ..musterhaft" koloniaal beheer k o n d e n wijzen.
T
ot d i e neutrale koloniale landen behoorde N e d e r l a n d . E e n n i e u w s l a g w o o r d ontstond. D e V o l k e n b o n d h a d daar zelf toe medegewerkt. H e t tweede l i d van art. 22 van het V o l k e n b o n d s p a c t decreteerde n.1. ten aanzien van de inheemse koloniale v o l k e n : , . L e b i e n - è t r e et le d é v e l o p p e m e n t de ces peuples ferment une mission sacrée de civilisali'n" (curs. van mij, S.) „ e t il convient d'incorporer dans le p r é s e n t Pacte des garanties pour 1'accomplissement de cette m i s s i o n " . D i t g o l d o.a. o o k v o o r de van T u r k i j e losgerukte landen in de O r i ë n t , die van die „ m i s s i o n s a c r é e " niet veel geloofden o f ze i n h u n v o o r d e e l trachtten uit te buiten, wat o p eindeloze conflicten met Frankrijk uitliep. M a a r het s l a g w o o r d was er. E n sindsdien w i l iedereen k o l o n i ë n o m ze te civiliseren. Zelfs landen, welker eigen inwoners v o o r een groot deel niet k u n n e n lezen o f schrijven, branden van verlangen o m aan anderen h u n beschaving te brengen d o o r ze h u n taal te leren spreken, lezen en schrijven, waarna verder alle culturele goederen per eerste gelegenheid zullen w o r d e n toegestuurd. Zelfs i n I n d i ë b e g o n de w i n d uit die hoek te waaien. E r ontstond een soort van civilisatorische indigestie, wat niet anders k o n , daar n u eenmaal vele mensen dat soort v o e d s e l niet o n m i d dellijk leren v e r d u w e n . H i e r k o m t n o g bij dat de b e g r i p p e n cultuur, civilisatie e n beschaving moeilijk te d e f i n i ë r e n zijn, zelfs v o o r mensen als S i m m e l , Spengler o f H u i z i n g a , zodat de practische uitvoering gewoonlijk o p een c o m p r o m i s moet uitdraaien, i n de richting van de definitie, d i e G o n g g r i j p geeft i n zijn economische geschiedenis v a n N e d e r l a n d s - I n d i ë : „ B e s c h a v i n g is heerschappij van de „ g e e s t " over d e „ s t o f " enz., waaraan het vriendelijke p u b l i e k dan een zodanige u i t l e g g i n g geeft, dat de e c o n o m i e (d.w.z. het m a t e r i ë l e ) schering e n inslag is. N e m e n wij e v e n w e l aan, dat de drang tot eigen machtsontplooiing, de drang v a n eigen scheppend
6 vermogen, d e daadkracht v a n e e n jong o f een verjongd v o l k er toe moet leiden, doeleinden te zoeken i n andere landen o f werelden, o m zijn beschaving, c . q . d e Europese, d e blanke beschaving i n 't algemeen, In d i e landen te brengen, d e h u l p b r o n n e n v a n d e z . g . primitieve landen, d i e braak liggen, te o n t w i k k e l e n tot heil v a n d e mensheid o f tot heil van het blanke e n b o v e n d i e n v a n het inheemse ras; h o e stond e n h o e staat N e d e r l a n d daar d a n tegenover? D e i n de aanvang genoemde D u i t s e schrijfster zegt, hebben w e gezien, aan het e i n d v a n haar boekje, pag 142: „ H o l l a n d hat d u r c h seine tatkraftige K o l o n i a l p o l i t i k d i e innere B e r e c h t i g u n g z u m Besitz seines ü b e r s e e i s c h e n G e b i e t e s gezeigt". D u s : „ t a t k r a f t i g e K o l o n i a l p o l i t i k " , D a t is een begrip, dat v o o r meer dan é é n uitlegging vatbaar is, althans i n deze z i n , dat d e verschillende „ t a t k r a f t i g e K o l o n i a l p o l i t i k " voerende v o l k e r e n der g e schiedenis meestal niet met elkaar te vergelijken zijn. In vroeger e e u w e n was d i e „ T a t k r a f t " z ó vanzelfsprekend, dat m e n zelfs niet zocht naar rechtsgronden o m koloniale veroveringen te rechtvaardigen. Langzamerhand b e g o n m e n daar echter t o c h behoefte aan te krijgen e n m e n p o o g d e daartoe e e n soort harmonie te scheppen tussen religieuze e n economische oogmerken, versterkt d o o r ethische e n culturele m o t i e v e n . V i t t o r i a was waarschijnlijk een d e r eersten, d i e d e rechtsgrond trachtte o p te sporen, waardoor d e kolonisatie k o n w o r d e n gesanctioneerd ( B ö h m , „ H e t recht v a n kolonisatie", 1936). D a a r m e d e w e r d d e phase d e r wetenschappelijke rechtvaardiging ingeluid, waarbij mannen als L a s Casas e n V i t t o r i a reeds i n d i e tijd afwijzend stonden tegenover vele koloniale praktijken. M e n k a n , ondanks d i t alles, e v e n w e l niet ontkennen, dat z o w e l P o r t u g a l als Spanje e e n „ t a t k r a f t i g e " koloniale politiek hebben g e v o e r d . D i t was evenzeer het geval met d e latere koloniale landen, o.a. H o l l a n d e n E n g e l a n d , het gehele mercantilistische tijdvak d o o r . Waarschijnlijk was H o l l a n d w e l e e n d e r meest „ t a t k r a f t i g e n " . D e z e daadkracht v a n H o l l a n d is i n latere tijdperken steeds latent aanwezig gebleven, zodat n a tijden v a n inzinking altijd weer tijden v a n bloei v o l g d e n . M a a r het jongste tijdperk staat toch bovenaan. D e twintigste e e u w spant d e k r o o n ! D e z e daadkracht bleef o o k n a 1929 latent aanwezig, zodat d e o p l e v i n g i n 1937 [alweer o p n i e u w b e g o n . N e d e r l a n d s - I n d i é w a s een d e r landen, d i e z i c h het eerst hadden aangepast e n alleen uit eigen kracht o p d e n i e u w e v e r h o u d i n g e n waren ingesteld. W a n n e e r d e maatstaf v a n d e schrijfster v a n b o v e n g e n o e m d citaat d u s juist is, zou het koloniaal bezit van Nederland eens en voorgoed gerechtvaardigd zijn. ( H e t citaat is v a n 1939 e n geldt dus o o k na d e crisis v a n 1929). D e schrijfster voegt aan het b o v e n g e n o e m d citaat t o e : „ E s (Holland) beweist d u r c h seine Stellungname z u d e n f e r n ö s t l i c h e n P r o b l e m e n , das es a u c h seine Belange i n d e r W e l t p o l i t i k , soweit es i n seinen Kraften steht, mit eigenen Machtsmitteln vertreten w i l l " . Juist! Z o was het e n z o is het. M e t eigen m i d d e l e n e n v o o r z o v e r onze krachten het v e r o o r l o v e n . M e n k a n n u eenmaal
7 met een bevolking van 8.000.000 mensen geen leger op de been brengen van tien millioen. Wanneer wij zonder hulp met de grote staten in de Pacific in conflict kwamen, zouden wij het waarschijnlijk moeten verliezen. Maar dat zou een enorm verlies zijn voor de beschaving in de koloniën, omdat wij net zo goed koloniseren als de besten en veel beter dan alle anderen! En om de beschaving •— dit wordt tegenwoordig tot in den treure herhaald — gaat het dan toch! Verovering op zich zelfheeft in dit verband geen zin. Men moet er iets van kunnen maken. Welnu, dit staat voor wat Nederland betreft onherroepelijk en onwedersprekelijk vast. Thans de kwestie van de ontwikkeling der hulpbronnen, de productie van grondstoffen inbegrepen. Hoe staat het daarmede? Dezelfde schrijfster zegt daarover het volgende fpag. 132): „UnendIich viel hat Holland bereits für die Entwicklung seiner überseegebiete geleistet". Iets verder (pag. 133) zegt zij: „Voll entwickelt is bisher von diesen Kolonialgebieten nur die Insel Java" (Curs. van mij, S.). Nog iets verder zegt zij dan weer: „Alle diese Aufgaben sind so unübersehbar grosz und bedeutend, dasz sie fast zuviel scheinen fur die Krafte, die das Mutterland in Bewegung setzen kann". En tenslotte: „Die Investierung internationalen Kapitals hat nicht zum wenigsten dazu beigetragen, das ein internationales Interesse, in dem die einzelnen Gruppen sich die Waage halten, daran besteht, den Besitzstand des niederlandischen Kolonialreiches in vollem Umfang zu erhalten". Verder (pag. 133—134) maakt de schrijfster nog de opmerking, dat, behalve met binnenlandse moeilijkheden, Nederlands-Indiê ook te maken heeft met problemen in de buitenlandse politiek, terwijl voor Suriname en Curacao wordt verondersteld, dat zij op dat ogenblik (1939) voor geen buitenlandse bedreiging behoeven te vrezen. Behandelen wij nu deze vraagstukken punt voor punt. Vooraf een enkel woord over de eigenaardige wijze, waarop in Irmgard Loebers geschrift over onze koloniale resultaten wordt gesproken. „Nur" Java is geheel tot ontwikkeling gebracht. Geheel! Heeft Irmgard Loeber eigenlijk wel goed beseft, dat hier sprake is van een land met meer dan 40 millioen zielen? Dit is meer dan / van de gehele archipel. Is het wel tot de schrijfster doorgedrongen, dat Java meer inwoners heeft dan alle Franse, Italiaanse (uitgezonderd Abessinië), Portugese en Spaanse koloniën op het Afrikaanse continent bij elkander? (1930/1934). Is er één land op de wereld, dat op zulke resultaten kan bogen? Moet dit „nur" op het publiek niet de indruk maken, dat wij eigenlijk nog weinig of niets hebben bereikt ? En is dit niet in flagrante strijd met de feiten en eveneens met de uitlatingen van de schrijfster in het vervolg van haar geschrift ? Zoiets zegt men van een aannemer, die zijn eerste arbeiderswoning heeft gebouwd. Thans gaan wij verder. 2
3
Wat de buitenlandse politiek betreft, moet uit de aard der zaak van een min of meer volledige bespreking worden afgezien. De Grote Oceaan is, vooral na de wereldoorlog van 1914—1918,
8 steeds drukker bevaren; de handelsvervlechtingen tussen de continenten Amerika en Azië zijn steeds ingewikkelder geworden en de ruimte tussen Japan, de Philippijnen en Nederlands-Indië is na de Wereldoorlog opgevuld door de Palu-eilanden, de Marianen, de Carolinen en de Marshal-eilanden, die krachtens het Verdrag van Versailles als mandaat aan Japan zijn toegewezen. Deze eilanden, die voor 1918 als buffer dienst deden tussen de Nederlandse en de Amerikaanse koloniën en Japan, werken nu als een trait d'union. Het is toch moeilijk aan te nemen, dat Japan de laatste twintig jaar zijn positie op die eilanden niet zou hebben bevestigd. De conflictstof ligt overal opgestapeld. Het zal een ontzaglijke moeite kosten, Indië buiten een mogelijke botsing te houden. Wil dat nu zeggen, dat Nederlands-Indië in het spel der grote politiek een actieve rol speelt ? Niets is minder waar dan dat. Iedere belangstellende weet, dat zulke politieke acties niet plegen uit te gaan van Nederlands-Indië, maar van de rivaliserende grote mogendheden in de Pacific. Zonder de geweldige betekenis te negeren van wat de Duitse schrijver Colin Ross noemt „das Meer der Entscheidungen", mag toch wel worden geconstateerd, dat, wanneer niemand in de Pacific er van verdacht werd het Nederlands koloniaal bezit (dat door zijn krachtige politiek een monument voor de blanke beschaving is geworden) met meer dan onbaatzuchtige belangstelling te bekijken, er van een buitenlands politiek probleem ten aanzien van onze koloniën in Azië geen sprake zou zijn. Hetzelfde geldt voor de West-Indische bezittingen. Een tegen Nederland gerichte koloniale politiek „pour la civilisation" zou geen vooruitgang, maar een achteruitgang der beschaving zijn. En nu de betekenis van het internationale kapitaal. Is het evenwicht der buitenlandse investeringen in Indië nu de voornaamste oorzaak, dat ons koloniaal bezit onaangetast blijft 7 Indien dit juist mocht zijn, dan moet dit evenwicht kunnen worden aangetoond. Bovendien zal het totaal dier beleggingen dan toch, in verhouding tot die van het moederland, heel groot moeten zijn. De Nederlandse beleggingen zullen dan als het ware door de buitenlandse in de schaduw moeten worden gesteld. Hoe staat het daar nu mede? Niemand ontkent natuurlijk, dat een zeker onderling evenwicht dier mogendheden (zelfs ten aanzien der investeringen) een vorm van verzekering voor Indië is. Maar dat het internationaal kapitaal daarbij nu zo'n doorslag-gevende rol zou spelen als wordt gesuggereerd, moet toch lichtelijk worden betwijfeld. De besproken kwestie is daarom van zo groot belang, omdat er min of meer het vermoeden bij wordt uitgesproken, dat het kleine Nederland eigenlijk een koloniaal bezit heeft, dat voor zijn economische en culturele potentie te groot is. Althans, dat het zo schijnt te zijn. Wanneer deze diagnose vrij is van iedere subjectiviteit, dan kan vrij gemakkelijk worden aangetoond, dat zij onjuist is. Ten eerste is de hoeveelheid buitenlands kapitaal, hoe belangrijk ook, niet van doorslaggevende betekenis. Integendeel 1 Wanneer wij aannemen, dat de cijfers, hierover door Gonggrijp in zijn genoemde geschiedenis gegeven (pag. 235), ook maar bij benadering juist zijn, en er is geen
9 enkele reden voor niet-experts om daar aan te twijfelen, dan is de kapitaalvoorziening voornamelijk door Nederland geschied. Het bedrag van in ondernemingen belegd kapitaal was volgens Cock Buning (aangehaald bij Gonggrijp) — 1923 — 2650 millioen gulden, waarvan 1900 millioen Nederlands was. De indirecte beleggingen zijn daarin, volgens denzelfden schrijver, niet'begrepen, en evenmin de bedragen, door Nederland en andere landen gefourneerd t.o.v. Indische leningen. Telt men de laatstgenoemde bedragen er bij, dan komt C.B. tot een taxatie van 3600 millioen, waarvan 2600 millioen in Nederlandse handen is. Bedenken wij hierbij, dat (pag. 235) van het in ondernemingen gestoken kapitaal 250 millioen Chinees is, dan blijft er voor het internationale kapitaal een bedrag van 750 milliioen gulden over, tegenover 2600 millioen, door Nederland verschaft. De Chinese aftrek is o.i. volkomen gemotiveerd, daar voorshands niemand zal veronderstellen, dat China tot de rivaliserende mogendheden behoort. Nog minder waarschijnlijk wordt deze voorstelling van zaken, wanneer men op dezelfde plaats leest, dat er door Engeland alleen 300 millioen gulden is belegd, zodat er voor België, Amerika, Frankrijk en Japan samen slechts 450 millioen gulden overblijft. Iedere onbevooroordeelde kan hieruit zien, dat de investering van Nederland, in verhouding tot de geïnteresseerde grote mogendheden, zo hoog boven de anderen uitsteekt als de Eifeltoren boven Parijs. Men zou eigenlijk uit het grote bedrag der beleggingen van Engeland een specifiek overwicht van Engeland moeten afleiden. Men kan aan de hand van de genoemde cijfers met vrij grote zekerheid vaststellen, dat het evenwicht in Insulinde niet het gevolg is van het evenwicht der door het buitenland belegde kapitalen. Indien er van veen evenwicht kan worden gesproken, is dit er, ondanks de onevenredigheid daarvan. Maar al was er evenredigheid, van een kapitaalhegemonie dier mogendheden is in het geheel geen sprake. Men zie hiervoor ook het tweede deel (pag. 629) van Angoulvant, „Les Indes Néerlandaises". In geen geval kan men de bloei van Nederlands-Indië toeschrijven aan de (overigens zeer gewaardeerde) medewerking van het vreemde kapitaal. Zelfs de veronderstelling, dat Nederland dan toch de gehele kapitaalvoorziening niet voor zijn rekening kón nemen, is niet juist. Er kan alleen gezegd worden, dat dit niet is geschied, Een analyse van het totaal onzer buitenlandse beleggingen in de jaren voor de huidige oorlog zou iedereen duidelijk kunnen maken, dat Nederland wel degelijk de gehele kapitaalvoorziening voor zijn rekening had kunnen nemen. Wanneer men met de kapitaalvoorziening van Ned.-Indië wil aantonen, dat ons koloniaal bezit eigenlijk te groot is, is dat een praatje voor de vaak. Te groot is ieder koloniaal bezit voor allen, die het voor zich wensen, ook al kunnen zij er in de verste verte niet van maken wat er van te maken is. Heel vaak is hun kolonisatie of hun koloniale politiek al bij voorbaat gedoemd tot mislukking, omdat zij van een glad verkeerd uitgangspunt uitgaan. Elke kolonisatie, waarbij emigratie één der grondslagen is, moet
10 mislukken, wanneer klimatologische omstandigheden dat feitelijk beletten. Evenzeer is dat het geval, wanneer de moederlandse bevolking de ware pioniersaard mist of liever bij honk blijft. Ook kan er weinig van komen, wanneer het te koloniseren land reeds dicht bevolkt is, of wanneer het bevolkingsoverschot in het moederland zo groot is dat de koloniën met één of twee „jaargangen" zijn bezet. Zulke koloniale politiek kan men propageren, al is men er van overtuigd, dat de methode kant nog wal raakt. Ook is het mogelijk, dat afwezigheid van kennis en ervaring zulke opvattingen, waarbij dan de wens de vader van de gedachte is, in de hand werkt. In beide gevallen is het een vorm van koloniaal dilletantisme, waar moederland en koloniën tot hun schade op de duur de onaangename gevolgen van zullen ondervinden. Is dan ons koloniaal bezit inderdaad niet te groot? Kunnen wij werkelijk ons bezit omvamen? Achl Vijf en twintig jaar geleden zouden wij het de moeite niet waard gevonden hebben, dit aan te tonen. De feiten spraken te duidelijk. Thans spreken de feiten niet minder duidelijk, maar er is voor de Hollanders méér reden om op hun hoede te zijn. Daar wringt de schoen. Een van de methoden der „anderen" is, door schetterende critiek de positie van de betrokken koloniale staat te ondermijnen, daarbij speculerende op de onwetendheid van de grote massa. Bij hen, die ook maar iets meer dan het a b c weten van koloniale geschiedenis, politiek en economie, hebben deze critici geen cent kans. Zij, de wetenden, beseffen natuurlijk heel goed, dat aan de koloniale politiek, die in abstracto ideaal kan zijn, nog heel wat ontbreekt; maar zij weten ook, waar dat het meest en het ergst het geval is. Daarom voelen zij zich verantwoord. Hun enige vrees is, dat op buit beluste annexionisten komen verstoren of vernietigen wat zij hebben opgebouwd. Of, indien het zulke annexionisten zou gelukken de verkregen (?) koloniën op hetzelfde peil te houden, dat zij de branie zouden uithangen met het werk van anderen. Niettemin, de critiek is er, de propaganda ook, en wij moeten er rekening mede houden. Daarom is het nodig, dat wij ons de positie van de koloniën in het gehele complex van de Stille Oceaan duidelijk voor ogen stellen, daarbij rekening houdende met de snelle gedaanteverwisseling in de gebieden tussen het Aziatische en het Amerikaanse continent gedurende de gehele 20e eeuw.
M
eeresstille und ruhige Fahrt Dat waren de indrukken van den groten zeevaarder Magalhaes gedurende de honderd dagen van zijn wereldberoemde tocht van Kaap Horn tot aan de Marianen. Rimpelloze onbewogenheid, rust en vrede. De „stille", de „pacifische" oceaan werd de naam van deze geweldige watermassa's, die in hun eindeloze uitgestrektheid tevens (en terecht) met de naam van Grote Oceaan werden aangeduid.
II
Hoe is dit alles in het huidige tijdsbestek veranderd! De steeds wijkende einders zijn gebleven, maar de rust is verdwenen en de vrede dreigt te worden verstoord. De majestueuze stilte heeft plaats gemaakt voor het rumoer der politieke belangen en hartstochten. De bewapeningen zijn of worden tot het uiterste opgevoerd, de lont ligt bij het kruit, ieder ogenblik kan de uitbarsting plaats hebben. Blijvende samenwerking schijnt bijkans onmogelijk. En tóch moet alles worden beproefd, om een botsing te vermijden. De rampzalige gevolgen zouden te groot zijn om welk belang ook te dienen. Het zal niet gemakkelijk gaan. De wil tot samenwerking schijnt verslapt door de voortdurende spanning de gehele twintigste eeuw door, een spanning, die bovendien in de laatste twintig jaar steeds hoger is opgevoerd. Maar als het nog kan. dan moet het. De gehele toestand in de Pacific wordt o.i. duidelijk uitgedrukt in de titel van een Frans geschrift over het Verre Oosten: „Le drame de 1'Extrême Oriënt". Inderdaad: een drama dreigt het te worden, wanneer het niet tijdig wordt verhinderd. Welke oorzaken hebben daartoe geleid? Na de ontdekking van de Stille Zuidzee door de Spanjaarden in de aanvang van de 16e eeuw, volgt een 200-jarig tijdperk van avonturen en avonturiers, zonder dat in het algemeen van een bewuste exploratie en exploitatie van de geweldige ruimten tussen de Pacifische randlanden kan worden gesproken. Het kan natuurlijk niet ontkend worden, dat Nederland, c.q. de Oost-Indische Compagnie, daarop in de 17e eeuw min of meer een uitzonderiug heeft gemaakt. Wanneer wij kleinere ontdekkingen, zoals die van de Bonin-eilanden, buiten beschouwing laten, dan is de voortvarendheid van de Oost-Indische Compagnie van groot belang geweest door de ontdekking van Australië, Tasmanie en Nieuw-Zeeland, waardoor een nieuw werelddeel aan de bestaande vier werd toegevoegd. Ondanks deze voortvarendheid bleef echter ook in de Nederlandse koloniën de aandacht toch voornamelijk beperkt tot Java en de Grote Oost. Lange tijd was de Stille Zuidzee het monopolie van de Spanjaarden. Meer en meer kwamen de nieuwe gebieden binnen het gezichtsveld van Europa; men denke aan de tochten van mannen als Pizarro, Cook, Godefroy e.a. En gelijke tred daarmede hield de versterking van de activiteit der belanghebbende mogendheden, waardoor de politieke bedoelingen zich steeds duidelijker gingen aftekenen. Ten aanzien van China begon kort na 1800 „the period of European admission" (Whyte, „China and foreign powers", 1928) en na de zeventiger jaren „the period of European agression", Deze onderscheiding is te aanvaarden, al zal men o.i. de agressieve periode reeds moeten laten aanvangen in het begin der veertiger jaren, met de Opiumoorlog. In dit tijdvak viel ook de gedwongen opening van Japan voor de wereldhandel. In 't algemeen kan men ln die tijd de eerste phase opmerken van de definitieve ontsluiting van de Grote Oceaan. De z.g. ,,admission"-ttjd valt samen met de verwording der Mandsjoe-dynastie. Haar verslapping bleek duidelijk in de door
12
China verloren Opiumoorlog, de eerste botsing met de „vreemde duivels", die Hongkong in Engelse handen bracht en leidde tot opening van de eerste havens. Zo is 't de gehele 19 eeuw door gegaan. De mogendheden grepen de kans; opgedrongen verdragen leidden tot uitbreiding van het aantal verdragshavens, Frankrijk stichtte zijn koloniale rijk in 't Verre Oosten en ook Engeland werd China's buurman. Rusland bleef niet achter en kwam te grenzen aan Japan en Korea. Japan nam het snoer eilanden in de richting van Formosa in bezit. De Chinese regering werd gedwongen de exterritorialiteitsrechten der vreemdelingen te erkennen. Er waren oorlogsschattingen, accijnstoezichten — kortom, het zou naïef zijn, nog te spreken van „pénétration pacifiquel". Revoluties en overstromingen kwamen nog bij al deze ellende China kon er niet boven-op komen en zeker niet uit eigen kracht. De Taiping-revolutie moest bedwongen worden met de hulp van de vreemde mogendheden. Op het einde van de 19e eeuw is een nieuwe mogendheid opgekomen, met welker invloed bij de beoordeling van de situatie in het Verre Oosten rekening moet worden gehouden. Deze mogendheid is Japan. Ongelooflijk vlug had dit land zich, na de vlootdemonstraties van Perry c.s., weten te moderniseren. Het Sjogoenaat werd afgeschaft en het Keizerschap in al zijn oude glorie hersteld. De meiji-periode, de tijd der vernieuwing, kon beginnen. De snelle gedaanteverwisseling leidde tot een conflict met de middeleeuwse Samoerai-ridders, wier wankele economische positie door de plotselinge veranderingen nog onzekerder werd. Deze agressieve groep heeft sinds het begin der meiji-restauratie de politiek van Japan sterk beïnvloed. Mede om hun oorlogszuchtige activiteit af te leiden dienden de expedities naar de Fijü Kijü-eilanden en naar Formosa, die tenslotte de opstand der Satsoema-Samoerais niet hebben kunnen verhinderen. De ongelukkige afloop van deze revolutie heeft evenwel een herstel van het Sjogoenaat en de Samoerai-kaste voor goed vernietigd. Hun invloed is nochtans gebleven. De voortdurende militaire activiteit van Japan kan voor een goed deel aan hen worden toegeschreven. Het ligt dus wel voor de hand, dat, onmiddellijk na de consolidatie in de zestiger jaren Japan een expansiepolitiek inzette, die tot op de huidige dag heeft voortgeduurd. Het blijkt thans ook wel, dat Japan reeds in die tijd de gehele Oost- en West-Pacific als zijn belangensfeer heeft beschouwd en het moet worden gezegd, dat de Japanse diplomatie een goede leerlinge van het Westen is geweest. Het begon reeds in de zeventiger jaren. De historie van veroveringen, vei dragen en wat dies meer zij is voldoende bekend. Ook Duitsland kreeg zijn deel in het pachtgebied van Kiautschau en Amerika zorgde er eveneens voor, niet achteraan te komen, zodat omstreeks 1900 de Verenigde Staten zich in de Pacific een belangrijke plaats hadden veroverd. In het begin van de twintigste eeuw was de Stille Oceaan feitelijk geheel verdeeld tussen Engeland, Duitsland, Amerika, Frankrijk en de Engelse koloniën van het Australische continent, benevens Japan. Wij laten in dit ver-
13 band de Nederlandse Oost-Indische archipel buiten beschouwing. Wenden wij ons nu weer tot China. Daar was langzamerhand een geweldige haat ontstaan tegen de vreemde mogendheden én tegen de Mandsjoe-dynastie. Deze verbittering uitte zich in de Boxer-opstand, die voor China slecht afliep en „de vreemden" opnieuw de gelegenheid gaf, hun overwicht te tonen, toen het internationale leger onder Waldersee Peking bezette. De onderhandelingen werden nog gevoerd door Lihoengsjang, die kort daarop overleed en vervangen werd door den later bekenden Joeansjikaj. De druk op China werd nog groter. Vooral Rusland maakte van de omstandigheden gebruik, zijn invloed in Mandsjoerije te versterken, wat leidde tot het Engelse-Japanse bondgenootschap, waardoor Japan de handen vrij kreeg. In 1904 brak de verwachte oorlog tussen Japan en Rusland uit, de Russische kolos werd verslagen en Japan nam de hegemonie in Mandsjoerije van Rusland over, hoewel Rusland het beheer van de OostSyberische Spoorweg behield. Het gevolg van de debacle was in China, dat men voor hervormingen begon op te komen, waaraan, zo meende men, Japan zijn positie als grote mogendheid had te danken. Maar 't was te laat, dus vergeefs. In 1908 stierf de Keizer en in 1911 brak de revolutie uit. De republiek werd uitgeroepen; Joeansjikaj werd met steun der mogendheden president. De buitenlandse leningen dwongen hem, opnieuw concessies aan de mogendheden te verlenen, want zijn positie in de radicale gelederen der bevolking verzwakte. Intussen was de wereldoorlog uitgebroken. Japan maakte hiervan in 1915 gebruik om aan China een bondgenootschap op te dringen, dat van het Hemelse Rijk een vazalstaat zou hebben gemaakt en stelde 'n soort ultimatum op van 21 punten. Joeansjikaj wees dit af en poogde ondertussen zijn positie te versterken door een herstel van het Chinese Keizerschap te forceren. Voor het zover was, stierf hij in 1916. In 1917 verklaarde China Duitsland de oorlog, in de hoop, als gelijkberechtigde door de mogendheden te zullen worden erkend, maar spoedig bleek, (en na de conferentie van Washington definitief) dat de mogendheden hiertoe niet bereid waren. In die jaren verkeerde China in de grootste verwarring, omdat na de dood van Joeansjikaj een feitelijk centraal gezag ontbrak, waar de generaals, op wie hij steunde, onmiddellijk misbruik van maakten om hun eigen machtswellust bot te vieren, Een geweldige ontgoocheling veroorzaakte in China een grote nationale vrijheidsbeweging onder Soenjatsen, die er, toen hulp van Westerse zijde uitgesloten bleek te zijn, toe overging Ruslands medewerking te vragen. Dit lukte onmiddellijk, doch had ten gevolge een enorme communistische propaganda, waaraan Tsjangkaisjek gedurende de glorierijke opmars van het Zuiden een eind heeft gemaakt. Deze jonge generaal wist geheel Zuid- en Noord-China te veroveren, ondanks de tegenwerking o.a. van Engeland. In 1928 gelukte het hem, tijdens de opmars naar het Noorden den dictator van Mands|oerije, Tsjansolin, te verdriiven, op welke vlucht deze door een bomaanval op zijn trein stierf. In die tijd scheen
14 de baan vrij voor de eenheid van China. Het mocht nochtans niet zo zijn. Overzien wij thans nog eens zeer beknopt de ontwikkeling van de gebeurtenissen in de Pacific, speciaal in het Verre Oosten, gedurende de 20e eeuw, dan valt de snelle groei van Japan buitenwoon sterk op, terwijl de positie van China hoe langer hoe labieler wordt, alle optimistische beschouwingen ten spijt. Tegenover de machtsontplooiing van Japan staat de kolossale gestalte van Amerika, die zijn schaduw tot ver in de Stille Oceaan voor zich uit werpt. Op het tweede plan staan de andere rivaliserende mogendheden. De spanning is in Nederlands-Indië hoe langer hoe meer voelbaar geworden. Door iedere enigszins belangrijke gebeurtenis wordt het evenwicht verschoven. Na de verzwakking van Cbina door de Boxeropstand (1900 e.v.) komt de versterking van de positie der Verenigde Staten na de Spaans-Amerikaanse oorlog en de annexatie van de Hawaii-Archipel. gevolgd door de krachtiger positie van Japan na de Russisch—Japanse oorlog (1904—1905) en de annexatie van Korea in 1910. De enige jaren daarna uitgebroken Wereldoorlog gaf Japan, evenals in 1904—1905, gerugsteund door het bondgenootschap met Engeland, de gelegenheid, agressief tegen China op te treden met de bekende 21 eisen, waardoor de restauratie van China, die toch het doel was van de revolutie van 1911, feitelijk te niet werd gedaan. Mocht na de Wereldoorlog aan Japan ook al verhinderd zijn, alle vruchten te plukken van de uitzonderlijke situatie, waarin het tijdens 1914—1918 had verkeerd, het resultaat was nochtans, dat zijn strategische positie werd versterkt, o.a. doordat de vroegere Duitse eilandengroepen, de Marianen, de Carolinen, de Marshal- en de Palu-eilanden (uitgezonderd Naru) als mandaat in zijn bezit kwamen. Deze eilanden werden, nadat Japan, ten gevolge van het conflict met de Volkenbond t.a.v. de bezetting van Mandsjoerije, uit deze organisatie trad, niet weer ter beschikking gesteld. Hier kwam voor 't eerst het gevolg van de slechte regeling van het mandatenstelsel aan de dag. Tevens bleek hieruit, dat Japan niet bereid was van zijn vooruitgeschoven posten afstand te doen, hoewel deze eilanden economisch niet zo veel te betekenen hadden. Alles leidde er toe — en elke poging om dat te verhinderen mislukte uiteindelijk — dat de spanning in de Zuidzee voortdurend toenam. Nadat de verovering van Mandsjoerije en de Binnen-Mongoolsche provincies min of meer haar beslag had gekregen, werd een der talrijke incidenten oorzaak van (of aanleiding tot) de bezetting van de Noordelijke Chinese provincies. Hieruit volgde de oorlog (niet officiéél 1) met China, zoals die tot op vandaag voortduurt, waarbij Japan herhaaldelijk wrijving had met de andere mogendheden. Het verloop van deze oorlog dwong Japan het front steeds verder naar het Zuiden te verschuiven, totdat Hainan kon worden bezet en troepen werden ontscheept op grondgebied van Frans-Indochina. Evanals Frans-Indochina is Nederlands-Indië practisch van het moederland geïsoleerd. Zonder twijfel speelt deze afzondering een rol bij de steeds grotere aandrang van Japan tot economische faciliteiten.
15 Alle veranderingen hebben tot nog toe blijkbaar niet kunnen verhinderen, dat de hulp van Engeland aan Tsjangkaisjek doorgaat. Ook Rusland heeft zich schijnbaar nog niet van China losgemaakt. Zo staat het enorme China er in de strijd met Japan voor. Wat de Philippijnen betreft, die van de Verenigde. Staten de onafhankelijkheid hebben verkregen, die over enkele jaren zal ingaan, is het nog de vraag, of beide partijen daar tegen die tijd met veel liefde aan zullen vasthouden. Opgegeven heeft Amerika dit gebied in elk geval nog niet en er gaan stemmen op in de Verenigde Staten, om geen steunpunten los te laten en de bestaande steunpunten en bases zo sterk mogelijk te bevestigen (o.a. Guam). De spanning heeft Groot-Brittanniê er toe gebracht Singapore tot een ontzaglijke burcht uit te bouwen, terwijl ook Australië in de richting van steeds krachtiger beveiliging werkt. De Verenigde Staten versterken vooral Dutch Harbour op de Aleoeten en Pearl Harbour op de Hawaii-eilanden. Hongkong is zeer onzeker geworden zo het tot een uitbreiding van de tegenwoordige botsingen mocht komen. Uit de jongste tijd weet men, wat er tussen Amerika en Engeland gaande is met betrekking tot de „steunpunten". Zo begrijpt men, dat Ned.-Indië, ongewild, in het kruispunt van het conflict kan komen te liggen, ook al zou het er niet onmiddellijk bij zijn betrokken. Tot overmaat van ramp — in dit opzicht tenminste 1 — zijn sommige voor de oorlog noodzakelijke grondstoffen juist in Indië aanwezig. Hoe is nu de positie van het landencomplex rondom de Pacific? Is dat alles nu van zo groot belang, vooral van economisch standpunt, dat het de aandacht van Europa, en van Nederland, waard is, ook al zouden onze koloniën buiten het conflict blijven? Inderdaad, het grote belang staat vast. De geweldige betekenis, die de Stille Oceaan in het wereldverkeer heeft gekregen, geeft alle agressieve elementen aanleiding, het op een buigen of barsten te laten aankomen. Welke is nu die betekenis?
f
M
en heeft de 19e eeuw de eeuw van de vooruitgang genoemd. En wanneer men de ontwikkeling van het handels- en bedrijfsleven, in de moderne zin van het woord, als uitgangspunt kiest, is dit zeker juist. Achteraf moet men echter toegeven, dat de grote ontwikkeling daarvan eerst kwam in de 20e eeuw. Op alle gebieden en in de gehele wereld kon men dit constateren. Deze ontwikkeling ging aan de landen in en om de Stille Zuidzee niet voorbij. Een totalisering der handelsbalansen voor Azië, Australië en Amerika vertoonde een toeneming der handelsomzetten voor 1900 tot 1929/31 van elf tot vierenveertig millard goudmark. De scheepvaart in het Panamakanaal nam van 1900 tot plm. 1936 toe van drie tot twintig millioen ton, terwijl in 1936 van de totale tonnage in het Suez- en Panamakanaal tezamen ongeveer 6 0 % voor de Pacific was bestemd. Wat Ned.-Indië betreft, daar vertoont zich een soortgelijk beeld. Tot na de Atjeh-oorlog (1903) blijven de curven van de buitenlandse
16 handel vrijwel horizontaal. Sinds 1905 stijgen de lijnen zeer sterk, om tijdens de Wereldoorlog kaarsrecht omhoog te gaan. Nemen wij Japan, dan zien wij een gelijkmatige ontplooiing tot 1900, die met versneld tempo tot de Wereldoorlog doorgaat, om daarna ineens met een geweldige vaart omhoog te stijgen. Het aantal bedrijven van Japan, in 1900 nog 7200, vermeerderde van 1913 tot 1934 van 30.000 tot 60.000 (in ronde cijfers). In de tijd van 1913 tot 1937 is het bedrag der buitenlandse handelsomzetten, dat in 1900 nog slechts 500 millioen yen bedroeg, opgevoerd van 1300 millioen yen tot 7 milliard yen. Ook in China is het handelsverkeer de gehele 20e eeuw door van steeds groter belang geworden. De scheepvaart van havens als Hongkong en Sjanghai kan zich in tonnenmaat met de grootste wereldhavens meten. Dat China daar in de eerste plaats van heeft geprofiteerd, kan, dunkt ons, moeilijk worden beweerd. Een buitengewoon merkwaardig voorbeeld van materiële vooruitgang vindt men in de Verenigde Staten. Dit is in het gegeven verband van belang, omdat de Pacific-kust een steeds grotere rol speelt in het internationale verkeer en in het verkeer van de Stille Oceaan. De zeer snelle stijging van de bevolking in Amerika had reeds in de vorige eeuw plaats, de groei van de rijkdom kwam vooral in deze. Het geschatte volksvermogen, dat in 1850 nog slechts 10 milliard dollar bedroeg, was in 1900 gestegen tot het enorme bedrag van 70 milliard dollar. In het tijdvak van 1900 tot plm. 1922 kwam echter de ongelooflijke vermeerdering met 250 milliard tot een voor Europese begrippen niet te overzien bedrag van 320.000.000.000.— dollar. Daar kwam nog bij, dat een dollar destijds zeker een waarde had van een rijksdaalder; ter vergelijking noemen wij hier het Nederlandse volksvermogen, dat in het laatste deel van de vorige oorlog door Treub werd getaxeerd op ten hoogste f 20.000.000.000.-, dat is plm. 8.000.000.000.- dollar. Dat met dit alles een ontzagwekkende uitbreiding op schier elk gebied van industriêel, agrarisch en commerciëel karakter gepaard ging, is bekend. Australië, Nieuw-Zeeland, de Philippijnen en de gehele verdere Polynesische en Melanesische wereld zijn in de vaart der ontwikkeling medegesleept. Ten aanzien van Australië en NieuwZeeland traden vooral agrarische producten op de voorgrond, waarbij in sommige gevallen, b.v. voor wol, een monopolie-positie werd bereikt. Bij het vaststellen van de toestand in de Pacific moet men in het oog houden, dat de jaren 1939 en 1940 worden uitgeschakeld, omdat daarvan nu eenmaal geen feiten kunnen worden vastgesteld en omdat de gegevens in het algemeen niet verder reiken dan tot en met 1938. Dit is op zichzelf niet zo erg, omdat de continu werkende oorzaken toch in een bepaalde richting blijven stuwen, zodat met enige mate van waarschijnlijkheid de komende periode uit de bestaande situatie kan worden geprojecteerd. De indruk wordt dus bepaald door de jaren 1936—1938. Verder moet men er rekening mee houden, dat na de grote crisis van 1929 het
17 wereldverkeer i n het dieptepunt daarvan i n vele gevallen tot 30 ° / van de omvang van 1929 was teruggevallen. D i t betrof evenwel meer de prijzen d a n de productie, en d a n i n het bijzonder de grondstoffenprijzen. V o o r t s was er van een vrije markt heel vaak geen sprake meei en v o o r vele producten w? d o o r restrictiemaatregelen een vrij aanbod uitgesloten. E n t é n s l o t t e moet m e n er rekening mee h o u d e n , dat een lawine van inflaties o f devaluaties een vergelijking met 1929 moeilijk o f onmogelijk maakt, en eveneens, dat i n de laatste jaren v o o r 1938 weer een o p l e v i n g plaats heeft gehad, en i n vele gevallen een o p l e v i n g v a n betekenis. D e z e o p l e v i n g bereikte tijdens 1937 haar hoogtepunt, behalve i n sommige gevallen, waarin zij z i c h tijdens 1938 voortzette. H o e is thans d e situatie i n de P a c i f i c ?
0
D e Stille O c e a a n beslaat circa 165 millioen vierkante kilometer — één-derde van de oppervlakte der aarde, oftewel ongeveer evenveel als d e landmassa's van alle vijf w e r e l d d e l e n tezamenl In deze geweldige zee l i g g e n d u i z e n d e n eilanden verspreid, waarvan o o k het allergrootste i n deze water-wijdte i n het niet verzinkt. E n g e l a n d . A u s t r a l i ë , N i e u w - Z e e l a n d , Frankrijk, A m e r i k a en Japan hebben d e voornaamste v a n deze eilandengroepen i n h u n b e z i t ; i n totaal leven er ongeveer 2 0 millioen mensen o p . Daarnaast staan A u s t r a l i ë met een kleine zeven millioen, N i e u w - Z e e l a n d met anderhalf millioen en Nederlands-Indië met zestig millioen inwoners! ( V o l g e n s de laatste cijfers telt N e d . - I n d i ê zelfs 7 0 millioen inwoners). H e t blijkt, dat de eigenlijk gezegde eilandengroepen n o g geen millioen k m . ruimte beslaan. Eerst wanneer m e n d e Indische A r c h i p e l , A u s t r a l i ë en N i e u w - Z e e l a n d meetelt, begint het landoppervlak i n v e r h o u d i n g tot d e totale Pacific enigszins v a n belang te w o r d e n . T e g e n o v e r de 165 millioen k m . v a n de Stille O c e a a n staat d a n e e n landmassa van 7,8 millioen k m . . R o y a a l gemeten ongeveer é é n o p twintig. D e b e v o l k i n g v a n de g e n o e m d e gebieden l o o p t tegen d e 88 millioen zielen. M e t inbegrip van de randstaten (zonder C h i n a , d e V e r e n i g d e Staten en Canada) k o m t m e n tot e e n getal v a n ongeveer 2 7 5 a 3 0 0 millioen — en wanneer m e n n u aanneemt, dat v a n C h i n a 50 millioen, van A m e r i k a 3 0 m i l l i o e n e n v a n C a n a d a 5 m i l l i o e n b i n n e n d e sfeer v a n de Pacific vallen, d a n krijgen wij een totale b e v o l k i n g van ruim 3 6 0 millioen v o o r d e „Pacific A r e a " . W i j menen niet te veel te zeggen, wanneer wij constateren, dat d e bevolking v a n E u r o p a ( p l m . 400 millioen, z o n d e r Rusland) in werkelijkheid v a n d i e i n d e „Pacific A r e a " niet veel afwijkt. D a t w i l zeggen, dat i n élk geval tussen d e 350 e n 4 0 0 m i l l i o e n mensen middellijk o f onmiddellijk i n het drama van d e Stille O c e a a n k u n n e n w o r d e n b e t r o k k e n . D e p o t e n t i ë l e b e v o l k i n g , w e l k e r lot daard o o r zal w o r d e n bepaald, is echter veel omvangrijker. D e spanning, die uit deze toestand voortvloeit, w o r d t vergroot d o o r d e sterke b e volkingsdruk in Japan, C h i n a en o.a. o o k o p Java. In het algemeen is de b e v o l k i n g van A z i a t i s c h e zijde zeer dicht, terwijl d e A m e r i k a a n s e staten meestal zeer d u n o f d u n b e v o l k t zijn. D e v o e d i n g s m i d d e l e n voorziening is o p d e A z i a t i s c h e zijde zeer labiel, terwijl d e A m e r i kaanse landen ontzaglijke hoeveelheden v o e d i n g s m i d d e l e n k u n n e n 3
2
2
18 exporteren. Een en ander heeft tengevolge, dat er een sterke drang is tot emigratie naar de dun bevolkte landen, die evenwel op de een of andere wijze, soms zelfs botweg, wordt belemmerd of belet. Dit vindt dan weer zijn oorzaak o.a. in de primitieve hehoeftenschaal der immigrerende bevolking, waardoor de kans bestaat, dat zij in de landen, waarheen zij emigreren, de levensstandaard naar beneden drukken. Op het eerste gezicht zou men zeggen, dat de ruilverhouding uitstekend is. Amerika dat dun bevolkt is, levert voedingsmiddelen en grondstoffen aan Oost-Aziê, dat dicht bevolkt is. Andersom levert Oost-Azië industrie-artikelen en diensten aan Amerika. Zo eenvoudig ligt evenwel de zaak niet. Amerika verkoopt zijn grondstoffen en voedingsmiddelen voor een groot deel aan het koopkrachtige en eveneens geïndustrialiseerde Europa. Bovendien behoort het belangrijkste deel van Amerika, de Verenigde Staten, zelf tot de hoogst-geïndustrialiseerde landen, waar de productie op eigen grond en met inheemse grondstoffen nog geweldig kan worden uitgezet. Ook Amerika c.q. de Verenigde Staten wensen afzetgebieden, zelfs in Oost-Azië. waar Japan zich met allerlei middelen een markt tracht te reserveren. Beide landen pogen in Zuid-Amerika afzetgebied te verkrijgen, wat ook Japan tot op zekere hoogte is gelukt. Zuid-Amerika is voor zijn export aangewezen op Noord-Amerika en Europa, waardoor een equivalent aan industrieartikelen uit de landen zal moeten worden geaccepteerd. Daar komt nog bij, dat ook de levering van diensten en de kapitaalverschafHng voor een groot deel door de Verenigde Staten en door Europa geschiedt. Wat de kapitaalbehoefte betreft, is Zuid-Amerika feitelijk door de Verenigde Staten en Engeland gepenetreerd. Dit is trouwens ook het geval met Canada, met de Midden-Amerikaanse staten en de Grote en Kleine Antillen. Door dit alles worden belangentegenstellingen geschapen en verscherpt. ZuidAmerika is schuldenaar en leverancier van de Verenigde Staten en Europa, en geen van allen heeft er belang bij, dat Japan in de Zuid-Amerikaanse staten vaste voet zou krijgen. Al deze omstandigheden veroorzaken, dat de agressieve elementen een kans krijgen. Wat dan blijkbaar, althans in de nabije toekomst, niet goedschiks schijnt te kunnen worden geregeld, moet dan maar kwaadschiks gebeuren. Wanneer allen, of de grote belanghebbenden, zich in die gedachtengang vastbijten, ontstaat er een neiging, zich op een conflict te gaan voorbereiden. Daardoor komt men dan tot het oprichten van vloot- en andere steunpunten en van vliegtuigbasis, tot het aanleggen van grondstoffenvoorraden, het zich verzekeren van grondstoffen-toevoer, de organisatie van een voedingsmiddelenautarkie, benevens een steeds feller gekleurde propaganda om de bevolking voor te bereiden. Het is niet altijd aan te tonen, in hoeverre commerciële maatregelen en organisaties daarbij zi)n betrokken. Vooral de verkeersmiddelen (w.o. de radio) zijn hierbij van belang. Aan alle randen van de Pacific liggen de zendstations bij wijze van spreken in rijen naast elkander, terwijl de vliegdiensten langs de gehele kust tot ver in Chili zijn georganiseerd, evenals dit in
19 Oost-Aziê van Kamsjatska tot Singapore het geval is, ook al ontbreekt hier en daar wat aan de aansluitingen. Door geheel Nederlands-Indië lopen de lijnen via Timor tot Port Darwin en vandaar naar Brisbane. Overigens is de gehele kust van Australië in het vliegnet opgenomen. Verbindingen merTasmanië en NieuwZeeland zijn tot stand gebracht. Van buitengewoon groot belang zijn de gehele of gedeeltelijke trans-Pacifische banen, of de plannen die daartoe bestaan. Algemeen bekend is daarbij de China-Clipper van San Francisco via Hawaii, Midway, Wake en Guam naar Manilla, van waaruit een verbinding met Hongkong plaats kan hebben. Alle steunpunten zijn daarbij in handen van de Verenigde Staten. Ook de verbinding van Californië via Hawaii en Pago-Pago (Samoa) naar Nieuw-Zeeland en Australië wordt straks van het allergrootste belang. De verbinding van Japan over de Bonin-eilanden en de Marianen naar de Palu-eilanden krijgt vooral daardoor betekenis, omdat deze lijn bij de Marianen de China-CIipper-dienst kruist en bij de Palu-eilanden een vooruitgeschoven post vormt in de richting van de Philippijnen en Nederlands-Indië. Opmerkelijk is daarbij, dat zich in het Zuid-Oosten van de Philippijnen belangrijke Japanse kolonies hebben gevestigd. De bedoeling was, om aan de lijn Malakka—Java—Australië bij Soerabaja een aansluiting te maken over Tarakan, in het Noord-Oosten van Borneo, naar de Philippijnen. Van Kamschatska loopt de vlieglijn naar Wladiwostok en vandaar over Chabarowsk, Irkoetsk en Omsk naar Moskou, Berlijn, Amsterdam en Londen. De Indisch-Australische lijnen vonden hun verbinding naar Europa o.a. via de K . L . M . In Amerika en Canada verbinden de trans-continentale lijnen de Paciflc-kust met de Oostelijke hoofdsteden en havenbekkens en vandaar gaat het thans over Bermuda en de Azoren naar Lissabon. In China levert de totstandkoming van een grote verbinding, o.a. met Centraal-Azië, ook geen onoverkomelijke moeilijkheden op. De militaire situatie in de Stille Oceaan wordt misschien het best gedemonstreerd door een overzicht van de vlootsteunpunten. (Volgens Haushofer, Geo-Pol. des Paz. Oz., pag. 246; 1938). ENGELAND
JAPAN
VERENIGDE
Singapore II Hongkong 1 Brisbane II Sidney II Melbourne II Auckland III Wellington III Esquimalt III Falklandseilanden
Ominoto III Yokosuka I Sasebo I Weihawei II Tsingtau II Port A n h u r II Bonin-eilanden III Yap
Mare Island 1 San Pedro III San Diego III Panamakanaal Peari Harbour II D u t c h Harbour 11 Bremerton 11 Guam II
FRANKRIJK
RUSLAND
PERU
Saigon II
Wladiwostok II
Gallao II
CHIU Valparaiso II Falca II D e Romeinse cijfers geven de klassen der steunpunten aan.
STATEN
20 Het komt ons voor, dat Singapore, dat hier als steunpunt 2e klasse is aangegeven, evenals Pearl Harbour wel tot de le klasse mag worden gerekend. Hoewel die hier niet als steunpunten zijn opgegeven, menen wij, dat ook het Panamakanaal en de Falklandseilanden daarbij mogen worden opgenomen. Yap is genoemd als belangrijk kabelknooppunt. Nederlands-Indiê is weggelaten. Wij menen, dat Saigon thans wel kan worden uitgeschakeld. Rusland houdt in Wladiwostok een belangrijke basis, vooral ook in combinatie met de vliegtuigen. De Zuid-Amerikaanse havens zijn in zoverre van belang, dat zij aan de ene of andere zijde in een mogelijk conflict kunnen worden betrokken. En nu een indruk van de oorlogsvloten in de Stille Oceaan (volgens Statesman's Yearbook, 1939): VLOTEN IN DE STILLE OCEAAN Verenigde Staten Schepen Slagschepen Vliegtuigdragers Kruisers Destroyers Onderzeeboten
gebouwd 15 5 35 208 90
gebouwd
in aanbouw
6 4 6 38 16
9 5 38 109 59
2 3 6 12 10
Engeland Kruisers Destroyers Onderzeeboten Vliegtuigdragers Vliegtuigen
Japan
in aanbouw
19 12 5 1 niet opgegeven
Nederland 2 8 12 — plm. 100
Wij hebben van Engeland de West-Indisch—Amerikaanse vloot in de cijfers opgenomen, evenals de opgaven van vliegtuigen in Nederlands-Indië. Het aantal vliegtuigdragers van Japan is met drie verminderd, welke niet in het systeem pasten. De geprojecteerde schepen lieten wij buiten beschouwing. De kleinere schepen zijn niet in de tabel opgenomen. Natuurlijk in momenteel niet uit te maken, hoeveel der Engelse schepen thans werkelijk beschikbaar zijn. Overigens zijn de cijfers twee jaar oud en is voor een zakelijke beoordeling nodig, dat precies bekend is, in hoeverre alle schepen aan de nieuwste eisen der oorlogsvoering voldoen. Tenslotte moet men er rekening mede houden, dat zelfs de officiële bronnen, wat de opgaven betreft, niet altijd met elkander overeenstemmen. Nu nog een enkele opmerking over de beide tegenliggers Japan en de Verenigde Staten, waarbij mag worden aangenomen, dat ook Engeland in een conflict zal worden betrokken. Dat de steun van Engeland op dit ogenblik veel te betekenen zou hebben, zal wel niemand verwachten: Engeland was en is in Europa gebonden en Japan is zich dat goed bewust. Vervolgens kan Japan werken van moederlandse bases en steunpunten uit, wat met Engeland en, de afstanden in aanmerking genomen, met de Verenigde Staten evenmin het geval zou zijn. Een initiatief-aanval op Japan is daarbij practisch uitgesloten. Een actief optreden van Japan wordt om
21
dezelfde redenen niet voor mogeiijk gehouden, althans niet naar het Oosten; naar het Zuiden en Zuid-Oosten is de mogelijkheid misschien minder onaannemelijk. Hoe dan ook, onder alle omstandigheden blijken de grote afstanden een belemmering te zijn voor de betrokken staten, om een gewelddadige beslissing uit te lokken. Dit zou op zichzelf geen slecht teken zijn, als daardoor Japans vrije-hand-politiek in Oost-Azië kon worden belet. Maar dat is nu juist niet het geval, althans niet in het huidige tijdsgewricht. Het gevolg daarvan is, dat het Land van de Rijzende Zon zijn positie in het Verre Oosten meer kan versterken, afgezien van de vraag of Japan het daarvoor nodige uithoudingsvermogen, zowel ideëel als (vooral) materiëel, bezit, en of Sovjet-Rusland deze gang van zaken onberoerd zal laten voortgaan. Reeds eerder spraken wij over de economische verhoudingen in de „Pacific Area", die een eventueel conflict op beslissende wijze zouden kunnen beïnvloeden en die tevens nodig zijn om de positie van Ned.-Indië in de Pacific te bepalen. Uit een in 1931 samengestelde tabel (Levy, „Grundlagen der Weltwirtschaft") blijkt — en dit is van het grootste belang —, dat het aspect van de wereldhandel sinds de vorige oorlog ten nadele van Europa is veranderd. Van 1913 tot 1927 is het Europese aandeel daarin van 58,4 tot 52,7 procent teruggelopen. Deze verschuiving liep ten gunste van Amerika en Azië. In 1929 maakte de handel van de Paciflc-continenten reeds 4 0 % van de wereldhandel uit. De productie van de belangrijkste grondstoffen, zowel wat rubber, aardolie, metalen, textielstoffen, voedingsmiddelen als meer koloniale producten betreft, loopt in een groot aantal gevallen van 25 tot meer dan 5 0 % van de wereldproductie. Vooral de AustroAmerikaanse continenten en Nederlands-Indie treden hierbij op de voorgrond. Hoewel de positie van de Verenigde Staten en Canada dualistisch is, d.w.z. gericht zowel naar de Atlantische als naar de Stille Oceaan, kunnen toch in tijd van nood alle krachten in beide richtingen worden geconcentreerd. Het bestek van dit geschrift laat niet toe, nader op de handelskwesties in te gaan, maar wèl moeten wij nog een enkel woord wijden aan de visserij. In de gehele Grote Oceaan wordt door de Japanners gevist. Dit wordt begrijpelijk, wanneer men weet, dat vis een volksvoedsel is, dat bij geen enkele maaltijd ontbreekt. De Japanse vissersvloot is de grootste van de wereld. In Canada, Chili, Alaska, de Aleoeten, Kamsjatska overal zijn de Japanse vissersboten te vinden. Vooral in de viswateren van het Verre Oosten tussen Kamsjatska en Wladiwostok zijn de kansen op visserij-conflicten aan de orde van de dag. Hier bestaat veel wrijving tussen Japan en Rusland en met moeite worden de regelingen, die beider wensen tegen elkander moeten afwegen, tot stand gebracht. Want ook Rusland heeft de bedoeling, in het Verre Oosten een omvangrijke visserij-industrie te stichten. Hierbij kunnen de belangen botsen, wat van nog groter betekenis is, omdat er souvereiniteits-kwesties in het geding komen. Thans meer in het bijzonder: Nederlands-Indië.
22
A
an het einde van de 18e eeuw zonk de glorierijke OostIndische Compagnie in het niet. Daarmede was aan het tijdperk van het commerciële monopolisme een eind gekomen. Zij, die echter meenden dat nu een plotselinge en radicale wijziging in de koloniale methoden plaats zou hebben, werden deerlijk in hun verwachtingen bedrogen. Een zo plotselinge en ingrijpende ommekeer was ook niet mogelijk. Vrijheid en rechtszekerheid mochten dan al prachtige goederen zijn voor het individu in Europa, voor den Javaan hadden ze geen enkele waarde of betekenis. Hoe kon het ook anders in de inlandse maatschappij, waar de feodale dorpsgebondenheid het denkleven van de inlanders volmaakt beheerste en nog lang beheersen zou? Noch Daendels, noch Raffles, noch Van Hogendorp konden aan de noodzakelijkheid der fundamentele verhoudingen ontkomen. De onmogelijkheid, toen al een moderne koloniale politiek in te voeren, èn de behoeften van de schatkist hebben het cultuurstelsel mogelijk en wenselijk gemaakt. Het op de voorgrond plaatsen van de (vaak grote) misbruiken, die niemand ontkent en niemand meer goedpraat, doet aan het feit der ontsluiting tijdens het cultuurstelsel niets af. In de 19e eeuw, zeiden wij vroeger, is de aanloop genomen naar het moderne koloniale beheer; in de 20e eeuw kwam de sprong. Die aanloop is door het cultuurstelsel, nolens volens, mogelijk gemaakt. Deze voorstelling van zaken komt ook in de cijfers van de handel tot uitdrukking (Clay, ,,Nederlands beheer over Java"). Het totaal der in- en uitvoeren, in 1825 nog plm. 32 millioen gulden, liep in veertig jaar tijd (tot 1865) op tot plm. 176 millioen. In 1875 was dit bedrag rond 302 millioen. Na dit jaar kwam een langzame stijging tot ongeveer 468 millioen in 1902, en vervolgens begon de reeds vroeger genoemde grote ontwikkeling tot aan de twintiger jaren en vandaar tot 1929. Deze vooruitgang ging parallel met de wereld-ontwikkeling en evenzeer met de vooruitgang in de ,,Pacific Area". Dit blijkt uit de toeneming van de wereldhandel, meer speciaal uic de groei van de handel der belendende werelddelen Australië, Azië en Amerika. De ontwikkeling van Ned.-Indië in de 20e eeuw komt ook tot uitdrukking in de stijging van het aantal ondernemingen, dat in 1894 nog 154 bedroeg en opliep tot 1216 in 1927. Gedurende al die tijd waren de handelsbalansen van Ned.-Indiê actief, vaak voor zeer grote bedragen. De hieruit voor de Nederlandse ondernemingen blijkende grote winsten hebben uiteindelijk de kapitaal voorziening van Indië mogelijk gemaakt, evenals het gehele complex van culturele voorzieningen. Tot in het midden der 19e eeuw was het terrein der koloniale politiek voornamelijk beperkt tot Java. Na die tijd begon langzaam-aan de grandioze ontwikkeling van Sumatra en van de Buitenbezittingen in het algemeen. De Oostkust van Sumatra ging hierbij aan de kop. De pacificatie van Atjeh was ook hier een voorwaarde, die alle belemmeringen voor die ontwikkeling wegnam, mede omdat de beëindiging van de At|eh-oorIog het bestuur van enorme financiële lasten bevrijdde. Toen kon men volop aan het werk gaan. De grote plaats, die de Buitenbezittingen gedu-
23 rende deze eeuw zijn gaan innemen, blijkt uit de cijiers; deze tonen de gelijkwaardigheid van Java en de Buitenbezittingen aan en ze bewijzen eveneens, hoe groot het aandeel van de inlanders in deze ontwikkeling is geweest. Wij wijzen er nogmaals op, dat veel hiervan ir. Je 20e eeuw tot stand is gekomen en dat dus van een teren op oude glorie geen sprake is. Velen van het thans nog levende geslacht zijn voor een aanzienlijk deel debet aan dit resultaat. Zo is het moderne Nederlands-Indië geworden wat het is, n.1. een der grote grondstoffenproducenten van de wereld en een factor van betekenis in het totaal der Pacific-problemen. De volgende cijfers kunnen dit aantonen ; ze geven een overzicht van de Indische productie in verhouding tot de wereldproductie. Thee Rubber Suiker Deli-tabak Palmolie Sisal Kinine Copra Kapok Peper
20% van de wereldproductie 32% van de wereldproductie 10% van de wereldproductie (1929). thans plm. 3.5% monopolie no. 3 der productielanden 20% van de wereldproductie 90% van de wereldproductie 27% van de wereldproductie 77% de wereldproductie 92% van de wereldproductie v a n
Voor de metalen is Nederlands-Indië niet in de eerste plaats van belang, maar in de productie van tin staat het na Malakka bovenaan. Ook de grondstof voor aluminium, bauxiet, begint van betekenis te worden. Een gemengd aluminiumbedri]f is op Sumatra gesticht. Mogelijkheden voor andere metalen worden verwacht. Wat de minerale producten betreft, komt de petroleum zeker op de voorgrond, omdat nergens in het Verre Oosten petroleum in dergelijke grote hoeveelheden is te krijgen. De productie van Japan, Achter-Indiè en Sachalin zinkt daarbij in het niet. Eigenlijk is Nederlands-Indië de énige petroleum-producent van belang in het gehele Oosten. Wanneer het waar is dat conflictstof en brandstof dezelfde eigenschappen vertonen, dan is dit met petroleum beslist het geval. Mogen de rivaliserende mogendheden al naar Indië loensen als grondstoffenleverancier en als afzetgebied voor industrieproducten, de petroleum bevat de kracht waarmede zij hun schepen, ook hun oorlogsschepen, moeten drijven. Dit is van zo vitaal belang, dat alleen daarom al Nederlands-Indië ieder ogenblik in een conflict zou kunnen worden betrokken. Nadat met ontzagliike moeite een concern is geschapen, waartoe maar enkelen in de wereld in staat zijn, met een productie in eigen koloniën van 7 millioen ton, die Ned.-Indië te dien opzichte gelijk kan stellen met de belangen, betrokken bij de Persische olievelden; nadat daardoor de bloei van onze Oost-Indische bezittingen enorm is verhoogd, komen de moeilijkheden, niet tengevolge van eigen wanbeheer, maar door de agressiviteit van anderen. Noemen wij nog de productie van goud en zilver, die enige millioenen 's jaars opbrengt, en de op zeer hoog peil staande
24 houtvesterij, welke jaarlijks voor millioenen aan djatihout produceert, terwijl het hout tevens dienst doet als grondstof voor de papiernijverheid. Wij schetsten Ned.-Indiê hier vooral als agrarisch land en als delfstoffengebied. Ook de los daarvan staande industriële bedrijvigheid breidt zich evenwel gestadig uit, wat o.a. blijkt uit het feit, dat het verbruik van electrische energie van 1935 tot 1933 meer dan verdubbeld is. Ook de weefnijverheid vertoont een voortdurende groei. Van afwezigheid van industrie te spreken, zoals maar al te vaak gebeurt, is onzin. Eist de koloniale huishouding industrialisatie, dan is de energie daarvoor aanwezig; is die eis er dan niet, dan blijven wij nuchtere Hollanders. Ook het verkeerswezen (wegenbouw, scheep- en luchtvaart) geeft een indrukwekkend beeld van Neèrlands scheppende koloniale arbeid. Het bankwezen heeft eveneens een belangrijke plaats in de koloniale huishouding. De balanstotalen van drie grote banken, de Ned. Handel Mij., de Ned.-Ind. Handelsbank en de Ned.-Ind. Escompto Mij., bedroegen in 1938 ruim 1290 millioen gulden. De bankbiljetten-circulatie beliep 187 millioen gulden met een dekkings percentage van 51,18. Het opererend kapitaal bij de Javase Bank bedroeg 74 millioen gulden. Het bedrag aan inleggelden bij de spaarbanken was ruim 70 millioen gulden, waarvan aan inlagen door inlanders bij de Postspaarbank 17,2 millioen. Merkwaardig is de groei der coöperatie in de laatste tien jaren; het aantal, dat in 1930 nog 89 bedroeg, was in 1938 gestegen tot 540. Een kenteken van de soliditeit van de koloniale huishouding is zeker ook het resultaat van de werkzaamheid der verzekeringsmaatschappijen, die, negentien in getal, een bedrag van 700 millioen aan kapitaalverzekeringen kunnen aanwijzen. De culturele stand van zaken valt af te leiden uit het feit, dat het aantal scholen in Indië 28.000 bedraagt, waarbij 90 voor mulo, middelbaar en nijverheidsonderwijs, benevens drie hogescholen. Er zijn tientallen dagbladen en tijdschriften en honderden volksbibliotheken, terwijl een massa films jaarlijks aan de keuring wordt onderworpen. Men denke vervolgens — en nóg blijft dit overzicht dan onvolledig 1 — aan de voortreffelijke havens, aan de bloei der scheepvaartondernemingen (de K.P.M. is Nederlands grootste rederij), aan het baanbrekende werk van K . L . M . en K.N.I.L.M voorwaar: zo goed als grote landen klein kunnen zijn, kan een klein land groot wezen 1 Is dat nu alles gebeurd, zonder dat de inheemse samenleving daar iets van gemerkt heeft? Integendeel! Het valt vrij gemakkelijk aan te tonen, dat de inlanders mede hebben geprofiteerd van de opgang, althans, dat velen daartoe in de gelegenheid zijn geweest, Wat de culturele en sociaal-economische positie van de (vaak wederstrevende) bevolking betreft, zijn uitstekende resultaten bereikt. Wanneer men te dien opzichte de koloniale verslagen leest, krijgt men vaak de indruk, met een goed georganiseerd r
25 West-Europees land te maken te hebben. Men moet hierbij bedenken, dat dit alles geschiedt in een door-en-door tropisch land. Het ligt ook voor de hand, dat het oudere Java op de voorgrond treedt, hoewel de buitengewesten Java tegenwoordig economisch de loef afsteken. Vooral de maatregelen voor de landbouw, die de inlanders tenslotte hun bestaan waarborgt, zijn van meer dan gewone omvang. Men vergelijke b.v. slechts de landbouwverslagen met die van Europese landen. Het is hier niet de plaats, een exposé te geven van alles wat op dit gebied in de 20e eeuw wel is gewrocht. Doch zonder op het standpunt te staan, dat het materiële het begin en het einde is van alle wijsheid, menen wij ons te moeten beperken tot het geven van een indruk van de zelfstandige werkzaamheid der inlanders op economisch terrein. Daaruit kan men dan zien, welke mogelijkheden het Nederlandse beheer voor de inheemse bevolking heeft geschapen. Bij wijze van analogie kan men zich dan de uitgebreidheid der beschavingsresultaten in het algemeen voorstellen. Reeds de vroeger gegeven cijfers hebben duidelijk gemaakt, welk een belangrijke positie de culturen der inlanders in de inheemse samenleving en in de economie van de archipel hebben ingenomen. Door hen wordt, evenals door de Europese ondernemingen, voorzien in de behoefte van de wereldmarkt aan bepaalde producten en grondstoffen. Zij, de inlanders, zijn een schakel geworden in de wereldhuishouding, die om hun producten niet alleen vraagt, maar er om verlegen zit. Het is op zichzelf een resultaat van belang, dat de moderne maatschappij zit te wachten op het werk hunner handen. Dit geeft aan velen een gevoel van zelfstandigheid. Zij worden daardoor een factor van belang in de koloniale huishouding. Zij zorgen daardoor, bij wijze van spreken, voor zichzelf en voor anderen. Als men b.v. in het oog houdt, welk een rol de plantaardige vetten in het economisch leven spelen, dan moet het toch een gevoel van voldoening geven bij de besten onder de inheemsen èn bij de Nederlandse kolonisatoren, dat ruim een kwart (27%) van de wereldbehoefte aan copra, een van de belangrijkste grondstoffen voor vetten en oliën, door de inheemsen via de Nederlandse handel aan de markt wordt gebracht. Dat meer dan de helft van de productie van ruwe rubber door hen geschiedt, dit is plm. 17% van de wereldbehoefte. Nederlands-Indië levert, zoals wij gezien hebben, 92 % van de wereldproductie aan peper. Deze peper is geheel een bevolkingsprodruct. De inlanders zijn het, die 77 % van de wereldproductie aan kapok leveren. De koffle-oogst is voor een groot deel hun werk. De opbrengst van de rubber, copra, peper en koffie was in 1925 418 millioen gulden. Dit is ongeveer evenveel als Indië's gehele export in 1900. Dat de Nederlandse koloniale politiek er niet op gericht is, van de inlanders pseudo-Europeanen te maken, blijkt o.i. afdoende uit het onderwijs. Van de reeds genoemde scholen zijn er plm. 27.000, waar het inlands de voertaal is.
26 Ook de groei der Europese ondernemingen heeft de inlanders vaak grote voordelen gebracht. Alleen de suiker-industrie betaalde in de jaren voor en tijdens 1929 gemiddeld 100 millioen gulden aan lonen. Ondanks de beperkte industrialisering, waardoor het gedachtenleven van een deel der bevolking in de richting van het geldverkeer wordt gedrongen, bleef de autarkische basis bestaan. De mensen kunnen zo nodig in hun eigen behoeften voorzien, waardoor de werkloosheid ten gevolge van de crisis grotendeels kon worden opgevangen en de moeilijkheid zich voornamelijk beperkte tot de geïmporteerde arbeiders, die konden worden geretourneerd. Ondanks de grote bevolkingsdruk is het dus tot nog toe mogelijk gebleken, bij een goede koloniale politiek een dragelijke existentiebasis te scheppen, tussen de opgaande conjunctuurlijnen in. De poenale sanctie is practisch verdwenen, de extreme bewegingen zijn geluwd, de sympathieën van de bevolking, de Chinezen incluis, gaan steeds meer in Nederlandse richting. Wat willen de critici nu eigenlijk nog meer? Alles wat wij hebben opgesomd en nog veel meer heeft Nederlands-Indië tot een koloniaal modelbedrijt gemaakt. Men wéét dat. Een standaardwerk als dat van De Kat Angelino wordt onmiddellijk in de talen van de belang, ijksie koloniale staten vertaald. Wij mogen en kunnen tevreden zijn! f
E
nkele opmerkingen moeten nu worden gewijd aan Nederland, mede in verhouding tot zijn gebieden in andere werelddelen. Eén van de voornaamste motieven, die worden aangevoerd ten aanzien van de eis, koloniale gebieden te bezitten, is de bevolkingsdruk in het moederland. Een min of meer begrijpelijke gedachtengang. Hoe staat Nederland daar nu voor? Dit kan het best worden beantwoord door ons land met een aantal van de vooraanstaande en oudere staten te vergelijken. Wij zien dan, dat Nederland behoort tot de landen met de allerdichtste bevolking. Merkwaardigerwijs is dat met Java en Madoera ook in buitengewone mate het geval. Nederland heeft een bevolking, die 100 inwoners per km. meer telt dan in Italië, 186 meer dan in Spanje, 158 meer dan in Portugal en 64 meer dan in Japan. Van demografisch standpunt bezien, zou Nederland dus wel de eerste zijn, die, zo de koloniën er al niet waren, het recht had, dienaangaande verlangens te uiten. Met betrekking tot de verhoudingen in Azië is het al evenzo. Wanneer wij NederlandsIndië beschouwen los van Nederland, dan heeft de oude kolonie Java en Madoera een bevolking, die per km. 146 inwoners meer bedraagt dan in Japan het geval is. Bij zo'n ontzaglijke bevolkingsdruk is een geweldige ruimte nodig, om thans en in de toekomst de overbevolking te kunnen spuien, afgezien nog van de hoge bevolkingsdruk in het moederland. Er is ook geen enkele reden om te verwachten, dat het in de toekomst anders zal worden. Nederland behoort n.1. ook tot die landen, waar de geboortecijfers 2
2
27
hoog zijn en bovendien, wat de doorslag geeft, tot de landen met de laagste sterftecijfers. Wat de sterfte betreft, staat Nederland zelfs op de laagste plaats. Zo komt het dan ook, dat alleen Japan een iets hoger geboorte-overschot heeft, terwijl dit op zijn beurt weer wordt overtroffen door Java en Madoera. Hoe men de zaak ook wendt of keert, van demografisch standpunt bezien kan men moeilijk betogen, dat Nederland en Indië tot die landen behoren, die wegens overgrote steriliteit met hun ruimte eigenlijk geen raad weten. Het tegendeel is het geval. Zet men deze methode van redeneren voort, dan volgen de andere conclusies vanzelf. Zonder handel en zonder industrie kan een land als Nederland nog veel minder dan andere landen zijn bestaanspeil handhaven. Wat de grondstoffen betreft, zou het moederland samen met de koloniën, in autarkische samenhang, in vele gevallen een sterke positie innemen. In dit verband kan het geen kwaad er nog eens de aandacht op te vestigen, dat de Nederlandse koloniën, wanneer Loeber, die de productie in de naaste toekomst taxeert op 3 a 400.000 ton (in Indië) gelijk krijgt, tot de grootste bauxiet-producenten van de wereld (n.I. incl. Suriname 7 a 800.0J0 ton) zouden behoren. Men staat daar in Holland niet altijd bij stil, maar men ziet, dat anderen dat wel doen. Tot nog toe leveren wij deze grondstoffen ook aan vreemde landen, maar wij kunnen ook zelf op zo'n basis een aluminium-industrie van betekenis stichten. Op de grondstoffenpositie in het algemeen is hiervoor al de aandacht gevestigd. Wij behoeven ons dus niet op het standpunt te stellen, dat onze positie ten aanzien van de koloniën hier en daar zwakke plaatsen vertoont. In egendeel, onze demografische situatie is een van de sterkste ter wei eld.
Maar ook al kunnen wij aantonen, dat het argument van de bevolkingsdruk met evenveel succes door anderen kan worden gehanteerd, dan zijn wij nog niet aan het eind. De argumentatie van de belanghebbende staten verandert nog al eens van aanzien. De leider van de Japanse delegatie in Nederlands-Indië heeft, volgens de pers, onlangs verklaard, dat het de natuurlijkste zaak van de wereld is, dat de niet-bezittende staten, waartoe dan Japan moet gerekend worden te behoren, alle hulpbronnen ontvangen van de bezittende staten, die in aardrijkskundig opzicht aan Japan grenzen. Tot die staten behoort dan blijkbaar ons Indië. Het komt ons voor, dat het juist een geografische enormiteit is, te suggereren, dat Nederlands-Indië aan Japan grenst. Dat doet dan Sovjet-Rusland ook, en Australië eveneens. Maar NederlandsIndië grenst dan via de Philippijnen nóg meer aan de Verenigde Staten, aan Australië en via Australië aan Engeland. NederlandsIndië zou dan zelf grenzen aan Sovjet-Rusland. Wij geven natuurlijk toe, dat Nederlands-Indië tot Oost Azië behoort, zoals men Roemenië tot Europa rekent te behoren, maar om van geografisch aan elkander grenzende landen te spreken (de mandaten kunnen hierbij volkenrechtelijk niet als gebiedsverruiming gelden), is toch wel wat heel ver gezocht.
28 Apodictisch wordt uitgemaakt, dat Japan tot de niet-bezittende staten behoort, moet gerekend worden te behoren. Wanneer dit „moeten" een bevel is, dan weet iedereen waar hij aan toe is, maar wanneer het als een axioma wordt voorgesteld, valt er nog wel het een en ander op aan te merken. Niet ieder beoordelaar is bereid de juistheid ervan toe te geven. In elk geval lijkt o.i. dit z.g. axioma naar niets, wanneer men het vergelijkt met het hierna aangehaalde citaat uit de Geo-Politik, waaruit blijkt, dat van Japanse zijde beweerd wordt, dat wij Nieuw-Guinea toch eigenlijk verwaarlozen, omdat wij geen kapitaal genoeg bezitten om het in exploitatie te brengen. De bedoeling van de critici zal toch geweest zijn, daar Japan tegenover te stellen, dat wel over het kapitaal kan beschikken, waardoor de schatkamers van Nieuw-Guinea kunnen worden ontsloten. Aan het eind vragen wij ons af, of dit soort uitlatingen nu eigenlijk wel als argument bedoeld is. Wij moeten het betwijfelen. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat Indië niet bereid zou zijn te onderhandelen, maar wèl, dat zulke voor de openbaarheid bestemde berichten de sfeer vertroebelen, omdat zij door de flagrante tegenspraak der aangevoerde motieven een gevoel geven van onwaarachtigheid bij hen, die beweren, dar zij slechts vriendschappelijke bedoelingen hebben.
T
hans volgt nog een zeer beknopt overzicht van „de West". Wij geven dit, omdat dit gebiedsdeel vaak in het vergeetboek raakt, wat van koloniaal-politiek standpunt zeer onverstandig is, en wat bovendien bewijst, dat men eigenlijk niet op de hoogte is met wat in de West tegenwoordig wordt gepresteerd.
Hoe staat het met Suriname? In de eerste plaats moet de aandacht gevestigd worden op het feit, dat beide delen van WestIndië constitutioneel zijn gescheiden. Wanneer beide gebiedsdelen waren samengevoegd, dan zouden de goede resultaten in Curacao de z.g. slechte resultaten van Suriname hebben genivelleerd. Holland heeft er echter nimmer behoefte aan gehad, de minder goede toestand in Suriname door een daverende propaganda te verdoezelen. Ieder onbevooroordeelde begreep, gezien de met unieke kennis van zaken beheerde Aziatische koloniën, dat er moeilijkheden moesten zijn, die zelfs door de Hollandse deskundigen niet, of althans voorlopig niet, waren te overwinnen. Men moest en moet geduld hebben. Laten wij de propaganda buiten beschouwing, dan is de scheiding tussen Suriname en Curacao enz. volkomen te motiveren. Suriname was nu eenmaal bij uitstek een plantage-kolonie, wat van alle eilanden moeilijk kan worden gezegd. Bovendien werkte de grote afstand een bestuursscheiding in de hand. Na de afschaffing der slavernij in de zestiger jaren van de vorige eeuw is Suriname als plantage-kolonie verkommerd en het vraagstuk der arbeidskrachten, dat nadien ontstond, is ondanks alle
29 moeite ook thans nog niet opgelost. Dit is onaangenaam, maar begrijpelijk. De negers en hun nakomelingen waren er nu eenmaal en hun reactie na de zestiger jaren was psychologisch volkomen verklaarbaar. Men had dit vooraf begrepen; vandaar de tien jaar overgangstijd, waarin gewerkt werd onder staatstoezicht. Niettemin verminderden de moeilijkheden t.a.v. de verkrijging van arbeidskrachten niet, zodat de economische toestand regelmatig achteruit moest gaan. Tóch mag van verwaarloozing niet worden gesproken. Meer dan 100 millioen gulden zijn sinds die tijd als toeslag aan de kotonie ten koste gelegd. Misschien was een behoorlijke investering van kapitaal op de duur beter geweest. De toeslag — op het tekort — heeft de kolonie afhankelijk gehouden. Over het algemeen werken toeslagen op tekorien de energie en het initiatief niet in de hana. Strenge drang van staatszijde is ook niet uitgeoefend, maar dat lag niet in de geest van de vorige eeuw; nergens. Zelfs niet in het eerste kwart van de vorige eeuw. Dit wil niet zeggen, dat zonder staatshulp bij behoorlijke kapitaalverschaffing, met durf en energie, niets valt te bereiken. Daar is het bauxietbedrijf met ruim 1300 arbeidskrachten het bewijs van. De laatste tijd gaan velen zich bezinnen op de mogelijkheid, of door drang en leiding van de staat aan de indolentie misschien een eind kan worden gemaakt. Men zou b.v. de binnenlandse markten in alle gebiedsdelen, voor zover daardoor andere belangen niet werden geschaad, voor enkele of alle West-Indische producten kunnen reserveren, wat aldaar stimulerend op de productie kan werken. Evenzo kan de stand van de handelsbalans met andere landen misschien worden benut voor de ruimere afzet van Surinaamse producten. Men bedenke daarbij evenwel, dat in 1937 de totale balans actief was. Tot nog toe is men misschien in die richting minder diligent geweest, en zou critiek op zijn plaats zijn; echter zonder dat anderen hieraan het recht mogen ontlenen, Holland in gebreke te stellen. Wanneer wij denken aan sommige Spaanse en Portugese koloniën, aan de Japanse expansie in het Verre Oosten en de Pacific, aan Frans Guiana en Brits Honduras in Amerika, aan Togo in Afrika en aan de Italiaanse koloniën Lybië, Erytrea en Somaliland, afgezien nog van sommige landen die niet eens koloniën zijn; als wij bedenken, welke enorme bedragen b.v. op de Italiaanse koloniën moesten worden toegelegd, dan geloven wij, dat de onpartijdigheid volmaakt zoek is bij hen, die speciaal de aandacht vestigen op tekortkomingen in Suriname (en Nederlands-Indië). Niettegenstaande het feit, dat men in Holland de toestand in Suriname niet in een te gunstig daglicht poogt te stellen, hoopt men er de toekomst toch iets beters van te kunnen maken dan thans het geval is, ondanks de karige medewerking van vele belanghebbenden. Dat het niet zo hopeloos is als sommigen het wensen voor te stellen, blijkt in elk geval uit het feit, dat de bevolking toeneemt. Hoopvol is, dat de proef met de kleine landbouw als voorlopig geslaagd mag worden beschouwd. De opbrengst daarvan overtreft die van de grote landbouw met een, voor Surinaamse
30 verhoudingen, enorm bedrag. De goudproductie gaat op en neer, maar er is toch geen enkele reden, met een te taxeren opbrengst van een half millioen en soms nog meer, om te veronderstellen, dat dit bedrijf ten dode is gedoemd. De totale handelsomzetten zijn van 1936 tot 1937 vooruit gegaan van 8,4 millioen tot 14,4 millioen gulden. De geïmmigreerde uitheemsen worden langzamerhand autochtoon. Het scheepvaartverkeer, hoewel natuurlijk niet groot, bedroeg in 1937 toch nog 2,75 millioen m. , terwijl, mede door de regelmatige verbindingen met het moederland, de kolonie, hoewel zij buiten de route ligt, door de scheepvaart met het wereldverkeer in aanraking komt. In 1937 is ook de bauxiet-productie, vergeleken met 1936, vooruitgegaan, zodat de 400.000 ton dicht is benaderd, waarbij de geldelijke opbrengst ruim f 4.900.000 bedroeg. De kolonie trok uit dit bedrijf aan inkomsten ruim 100.000 gulden. Er is hoop, dat petroleum zal worden gevonden. De houtkap handhaaft zich! de balata-industrie gaf een opbrengst van plm. f 150.000. —, terwijl de rijstuitvoer was toegenomen van 1.287.000 kg. in 1936 tot 7.403 000 kg. in 1937. De koffie-opbrengst was toch altijd nog f500.000.— en de suiker bracht met een oogst van rond 15.000 ton ook een half millioen op. Het resultaat was o.a., dat de handelsbalans een overschot vertoonde van ruim 900.000 gulden. Holland is niet tevreden, maar geeft het niet op; daar is geen reden voor, ook al moet worden toegegeven, dat een gunstige conjunctuur, juist voor Suriname, wel zeer gewenst is. 3
Curacao en onderhorigheden Als een snoer van juwelen liggen de Grote en Kleine Antillen om de Caraibische zee en sluiten haar af van de Atlantische Oceaan. Deze prachtige eilanden werden in 1493 door Columbus ontdekt, die, vol bewondering voor deze door de natuur gezegende wereid, meende in het aardse paradijs te zijn aangekomen. De aankomst der blanken maakte evenwel aan de paradijs-toestand vlug een eind. Spanjaarden, boekaniers, Engelsen, Fransen en Hollanders hebben gevochten, gesmokkeld en hun gouddorst gelest in dit dorado, waarvan elk land tenslotte een brok in handen hield. Deze tijden zijn gelukkig voorbij, hoewel zij blijvende sporen hebben nagelaten; en er mag zonder twijfel worden gezegd, dat ook in dit deel van de aardbol betere meningen hebben post gevat omtrent het beheer van koloniën en de zorg voor hun bewoners. Wanneer men, door veel contact met mensen, die jarenlang in en om de Caraibische zee, van Suriname via Trinidad tot New York, hebben gezworven, een zodanige indruk van ,.de West" heeft gekregen, dat de kennis ontleend aan boeken en rapporten daardoor levend begint te worden, dan gaat men begrijpen, hoe thans, in de contreien der cyclonen, gewerkt wordt om iets tot stand te brengen, dat de toets der critiek kan doorstaan. Hierbij ligt Curacao niet alleen in een centrum der belangstelling, maar ook in een middelpunt der economische realiteit. Curacao en onderhorigheden behoren, met Suriname, tot dat deel onzer West-Indische
3! bezittingen, dat ons, na de Napoleontische oorlogen en het daaruit geboren conflict met Engeland, is overgebleven. Het was maar een deel van de nieuw-ontdekte landen uit de tijd der Spaanse conquistadores, dat naderhand door veroveringen in handen van Holland is gekomen en gebleven. Het complex bestaat uit de benedenwindse eilanden Curacao, Aruba en Bonaire, benevens de bovenwindse eilanden Sint Maarten! dat voor een deel Hollands en voor een deel Frans bezit is, Saba en Sint Eustatius. Beide groepen eilanden zijn ongeveer 1000 km. van elkander verwijderd, wat een regelmatig contact en verkeer zeer moeilijk maakt, waardoor al dadelijk een economische egalisatie practisch onmogelijk wordt. De ligging van de benedenwindse eilanden is van verkeers-standpunt bezien uitstekend, waarvan, uit de aard der zaak Curacao het meest profiteert door zijn prachtige haven. Trouwens, deze gunstige positie moet dan ook de minder gunstige economische omstandigheden dier eilanden in het algemeen goedmaken. Een welvarende landbouwkolonie zal Curacao b.v. niet licht worden, hoewel er vroeger een groot aantal plantages was. Daarvoor heeft het eiland, evenals de overige benedenwindse, te veel van de droogte te lijden. Toch was in het midden van de 19e eeuw de veeteelt nog een behoorlijke bron van bestaan. Maar de vroegere welvaart van Curacao was toch meer te danken aan de handel, zodat de mindere of meerdere rijkdom in het laatste kwart van de 18e eeuw voornamelijk verband hield met de opslag en de verscheping van goederen. AI het andere was. behoudens de fosfaten, van minder belang. Op Aruba was de toestand wel iets anders door de opbrengst der goudgroeven, de fosfaten en de aloë, maar de algemene, minder gunstige, economische omstandigheden oefenden ook daar, evenals trouwens op Bonaire, dat ook toen al tot de minst gunstige behoorde, hun invloed uit. In 't algemeen was met de benedenwindse eilanden de laatste helft van de 19e eeuw weinig of niets te beginnen, een toestand die nog voortduurde tot het einde van de vorige Wereldoorlog. Op de bovenwindse eilanden. Saba, Sint Maarten en Sint Eustatius, maakte de slavenimport aanvankelijk een min of meer belangrijke plantagecultuur mogelijk, die, evenals in Suriname, tot de afschaffing der slavernij kon worden voortgezet. De vele suiker-, indigo-, tabaks- en koffieplantages op Sint Eustatius, waar vroeger tientallen schepen op de rede lagen en waar op het eind der 18e eeuw weelde en rijkdom heersten, zijn verdwenen. Sinds de tijd, dat de boekaniers werden verjaagd, de tussenhandel geen zin meer had en de zwavelmijnen werden verlaten, was het uit met de welvaart van Sint Eustatius, en tevens met veler bestaansmogelijkheid op Saba. De toekomst aldaar ligt thans in de kleine landbouw, waarvoor staatshulp reeds veertig jaar geleden werd aanbevolen. Voor de kleine huisnijverheid kan staatshulp misschien eveneens stimulerend werken. Sint Maarten, dat, na 1649, broederlijk tussen Hollanders en Fransen werd verdeeld, is het eiland der zoutpannen. Hiervoor gelden overigens dezelfde opmerkingen als voor de gehele groep. Afdoende
32
maatregelen ter voorkoming van de nadelige gevolgen der droogteperioden zijn voor de bovenwindse groep absoluut noodzakelijke voorwaarden voor de wederopbouw der „Wirtschaft". In de tijd van de goedkope slavenarbeid was het gehele aspect anders. Toen dan ook in de zestiger jaren van de vorige eeuw de slavernij werd opgeheven, geraakten de bovenwindse eilanden in een toestand van tropische indolentie, die van Westers standpunt bezien als achteruitgang werd aangeduid. De bevolking vegeteerde van het ene jaar in het andere, en eerst in de laatste tijd is misschien de hoop gewettigd, dat, met behoorlijke hulp en leiding van staatswege, de eilanden, o.a. als voedselleveranciers van Curacao enz., weer op de been zijn te brengen. Een tegenwerkende factor is daarbij, dat de bewoners wegtrekken naar Curacao en Aruba, waar de economische bloei hun een beter bestaan belooft. De bevolking van genoemde eilanden gaat hierdoor vooruit, die van de bovenwindse echter regelmatig achteruit. Hierdoor onstaan weer nieuwe moeilijkheden voor een wederopbouw der „Wirtschaft". Niettemin worden de pogingen, om de micro-archipel tot een bescheiden bloei te brengen, met ijver voortgezet, ook al betreft het slechts enkele duizenden mensen. Aan deze verplichting kan en wil Holland zich niet onttrekken. In onze dagen treedt Curacao op de voorgrond als een verkeerscentrum van de eerste rang. Dicht bij het Panamakanaal, in de nabijheid van Venezuela, ligt het tegenover de Antillen, die als een cirkel op 1000 km. afstand rondom Curacao en de belendende eilanden zijn uitgespreid. Bij zo'n centrale positie, in het bezit van een schitterende natuurlijke haven, die door het graven van het Panamakanaal en de ontdekking van olie in Venezuela nog in belangrijkheid toenam, ligt het voor de hand, dat het eiland reeds door onze voorouders vooral van verkeersstandpunt werd gewaardeerd. Daarom is het bijna vanzelfsprekend, dat, toen Venezuela een olieland van ontzaglijke betekenis werd, op Curacao (en Aruba) een enorm oliebedrijf ontstond. De havenpositie werd hierdoor scherp geaccentueerd. Curacao werd, behalve verkeers- en industriecentrum, bunkerhaven en distributie-apparaat van enorme omvang. Op Aruba nestelde zich de „Standard Oil", Curacao werd de operatiebasis van de „Koninklijke". Welke betekenis het Schottegat tegenwoordig voor het verkeer heeft, blijkt uit het volgende. De totale tonnage is van zulk een omvang, dat Willemstad op één rij kan worden geplaatst met de grote wereldhavens. Volgens het verslag van Curacao (1938) deden vijftig rederijen de haven aan. De waarde der in- en uitvoeren geeft het volgende beeld. Invoer Uitvoer 1936 f 197.000.000.f 201.500.000.1938 f 391.000.000.f 340.000.000.De totale handelsbalans bedroeg dus in 1938 f 731.000.000.— (Wij geven de cijfers naar beneden afgerond, opdat zij beter in het geheugen blijven). Ter vergelijking neme men het cijfer van de totale handel (in- en uitvoer) van een kleine koloniale mogend-
33 heid, n.1. Portugal (zonder de koloniën), dat in 1931, het overgangsjaar van de hoogconjunctuur naar de crisis, 435 millioen mark bedroeg. Dit is ongeveer de helft van de totale handel van Curacao (in 1938) alléén. Hoewel o.i. het scheepvaartverkeer en de, goederenverplaatsing de betekenis van Curacao voldoende demonstreren, is een iets nadere uiteenzetting van de economische situatie niet van belang ontbloot. Uit de aard der zaak werkt iedere arbeidsverdeling mono-cultuur in de hand. Dat dit ook het geval is binnen de staatsgrenzen, wanneer het grondgebied van een staat maar groot genoeg is, bewijzen de Verenigde Staten, die als „Groszraumwirtschaft" vaak tot voorbeeld worden gekozen. Wanneer wij ons de afzonderlijke staten van de „United States" ieder voor zich een ogenblik indenken, dan zien wij een mono-culturele lappendeken van ontzaglijke omvang. Wil men de samenvoeging van een zodanig complex aanduiden als een homogene veelzijdigheid, dan kan men dat natuurlijk volhouden. Niettemin is het niet onmogelijk, dat anderen zullen spreken van een eenheid van tegendelen. Daar komt nog bij, ook al nemen wij het bestaan van een homogene, uitgebalanceerde „Wirtschaft" als juist aan, dat de Verenigde Staten (uitgezonderd de primitieve huishouding) als voorbeeld vrijwel alleen staan, en dan nog met een gehele of gedeeltelijke afhankelijkheid van bepaalde grondstoffen, die in bijzondere omstandigheden van beslissende betekenis kunnen zijn. Wat de industrielanden „an sich" betreft, zij alle hebben een mono-cultureel karakter, hoe gedifferentieerd hun productie ook mag zijn, evenals de agrarische landen. De tot mono-cultuur toegespitste arbeidsverdeling tussen de landen onderling, die zonder twijfel in bepaalde omstandigheden niet van gevaar is ontbloot, is in wezen hetzelfde als de verhouding van de industriestad tot het omringende platteland, of die van een ketelmakerij tot het totaalbeeld van een complex ijzerbedrijven. De vraag is maar (en dit is niet alleen van geo-politiek standpunt van belang) of de tegenstelde productie-resultaten in evenwicht zijn en, van conjunctureel standpunt bezien, in evenwicht blijven. Binnen het staatkundig verband is dat evenwicht niet altijd aanwezig, zodat de mono-culturele overschotten dienst moeten doen als ruilobject voor het verkrijgen van de complementaire goederen m het totaal der behoeftenbevrediging, tenzij een staat zijn gebied zo weet te organiseren, dat aan beide voorwaarden geheel of voornamelijk wordt voldaan. Passen wij deze opvattingen nu op Curacao toe, dan blijkt, dat dit hier eenvoudig onmogelijk is, alleen al, omdat de agrarische basis hiervoor finaal ontbreekt. Daarom heeft critiek in dit geval zo weinig zin (en die critiek is er!) omdat er voor Curacao maar één mogelijkheid overblijft, n.1. men ontwikkelt de exceptionele positie, waarin men verkeert, tot een volledige bevrediging der behoeften door ruil kan worden verkregen, ook al is daardoor de mono-culturele eenzijdigheid (van geo-politiek standpunt bezien) niet zonder bedenkingen. Natuurlijk spreekt het vanzelf, dat het prachtig zou zijn, indien men een
v o l k o m e n uitgebalanceerde „ W i r t s c h a f t " k o n scheppen (zonder dat de behoeftenbevrediging o p e e n 18e eeuws peil w e r d terugg e d u w d ) binnen een bepaald staatsverband. D e onafhankelijkheid van dat land z o u d a n w e l heel groot zijn. Natuurlijk z o u iedere wijziging in d e outillage v a n het p r o d u c t i e apparaat nieuwe moeilijkheden geven, evenals iedere belangrijke verandering i n de behoeftenbevrediging het evenwicht z o u verstoren. P r i n c i p i e e l z o u m e n o p een statische maatschappij moeten aansturen e n daarmede is d e dynamiek v a n d e h u i d i g e samenleving niet i n overeenstemming. M a a r wat principieel z . g . onmogelijk was, heeft in d e practijk soms w e l e e n oplossing g e v o n d e n . E n misschien k a n m e n dus een maatschappij als b o v e n b e d o e l d o r g a niseren zonder dat de moderne dynamiek i n het gedrang komt. In d i e positie verkeert C u r a c a o n u eenmaal niet, omdat scheepvaart en andere diensten, benevens de olieproductie, hier natuurlijk sterk o p de v o o r g r o n d treden. H e t is zonder twijfel v a n belang, de gevaren v a n een mono-culturele positie te keren, al zal d i t weer alleen kunnen i n de richting v a n een verdere differentiatie van d e industrie, met grondstoffen v a n buiten e n zonder dat e e n behoorlijke agrarische basis aanwezig is. In d i e richting w o r d t thans w e l gedacht, o.a. ten aanzien v a n aluminiumbedrijven, met als grondstof de bauxiet v a n Suriname. V o o r l o p i g is alleen het fosfaatbedrijf aanwezig, dat i n 1938 bijna 100.000 t o n exporteerde, met e e n waarde v a n f 800.000. — , voorwaar, een bedrijf v a n b e tekenis v o o r een eiland, dat voornamelijk bestaat uit een stad van provinciale o m v a n g . N i e m a n d zal ontkennen, dat alles i n het werk behoort te w o r d e n gesteld, opdat zulke bedrijven i n stand blijven. D e hoedenindustrie exporteerde i n 1937—1939 g e m i d d e l d v o o r f 90.000. — , terwijl hier n o g het agrarisch p r o d u c t der a l o ë - h a r s aan k a n w o r d e n toegevoegd, met e e n opbrengst v a n bijna f 290.000.— (f 289.256.—). In de l a n d b o u w is met v o o r l i c h t i n g e n steun v a n overheidswege, vooral wat betreft d e irrigatie, w e l iets te bereiken, zolang een behoorlijke markt v o o r d e afzet o p het eiland aanwezig is. D e overige delen van het productieapparaat k u n n e n ook i n dit verband gevoeglijk buiten b e s c h o u w i n g w o r d e n gelaten. D e n k b e e l d e n , o m met olie e n grondstoffen v a n elders een industrie o p te b o u w e n , dragen, afgezien v a n de afzet dier producten, v o o r l o p i g een te speculatief karakter. W a n n e e r m e n e v e n w e l bij het heden en de naaste toekomst blijft, dan zijn pessimistische b e s c h o u w i n g e n volmaakt o v e r b o d i g . Critiek uit andere landen, al of niet gemotiveerd door eigen betere resultaten, is dan ook op zijn minst genomen voorbarig, omdat de aanwezige mogelijkheden met uitstekende gevolgen worden benut. O o k ten aanzien v a n A r u b a vermeldt het koloniaal verslag v a n 1938 (verschenen i n 1940), dat aldaar de welvaart regelmatig toeneemt en dat handel e n industrie een tijd v a n o n g e k e n d e b l o e i beleefden, waarop alleen de toestand van d e A r e n d P e t r o l e u m M i j . een uitzondering maakte, omdat haar werkzaamheden steeds verminderden. D e l o n e n stegen e n de w o n i n g b o u w ging vooruit,
35 waarvan de aloëcultuur moeilijkheden ondervond, omdat door de loonverhouding bijna geen arbeiders te krijgen waren. Bonaire bleef bij de grote welvaart ten achter, hoewel veel meer arbeiders op Curacao en Aruba aan de slag konden gaan, waardoor van werkloosheid geen sprake was. Deze betrekkelijk bevredigende toestand werd, vooral voor de minder goed gesitueerde bevolking, nog verbeterd door een goede maisoogst en hoge prijzen voor de aloë. Het kleine vee^kon eveneens voor behoorlijke prijzen worden verkocht, het scheepvaartverkeer was gunstig en de stilstaande betonblokkenfabriek werd weer in bedrijf gesteld. De toestand bij de zoutwinning en bij de dividivi was weer minder gunstig. Over het algemeen echter was de situatie op Bonaire vrij behoorlijk, voornamelijk door de invloed, die het nabij liggende Curacao uitoefende, waar o.a. de scheepvaart een sterke toeneming vertoonde ten opzichte van het jaar te voren. Een overzicht van het scheepvaartverkeer kan dit duidelijk maken. Overzicht van de geregelde diensten. 1937 1203 schepen, inhoud (ruim) 4.800.000 reg. ton 1938 1447 schepen, inhoud (ruim) 5.900.000 reg. ton Buiten de olieschepen was er in 1938 nog een havenverkeer van ruim 1.200.000 reg. ton, een tonnage, die op zichzelf al van belang is. De volledige scheepvaart geeft evenwel pas een behoorlijke indruk van de havenpositie. In br. reg. ton was het totaal in: 1937 5995 schepen, inhoud br. reg. ton 23.015.055 1938 7169 schepen, inhoud br. reg. ton 28.565.899 Hieruit blijkt een toeneming van ruim 5,5 millioen br. reg. ton in één jaar, Afgezien van de vraag, of deze toeneming incidenteel is, blijkt er toch uit, welke mogelijkheden de haven van Curacao nog biedt. Hierbij is natuurlijk van belang, in hoeverre Venezuela kan en zal aandringen op het raffineren der olie binnen zijn eigen grenzen. Te dien aanzien moet worden aangestuurd op een behoorlijke afweging van beider belangen. West-Indië's saldo met het moederland was een tegoed. De culturele en sociale positie wordt beter. Dit blijkt o.a. uit de toestand van het onderwijs, uit de sociale voorzieningen en ook uit de spaarbankinlagen die voor de gezamelijke eilandengroep in 1938 f 1.500.000.— bedroegen, tegenover ruim f870.000.— in 1934. De balanstotalen der andere banken (inbegrepen de N . V . Spaar- en Beleenbank van Curacao en uitgezonderd het filiaal der Hollandse Bankunie N.V.) beliepen in debet (en credit) tezamen plm. f 18.750.000.— Het belastbaar inkomen der drie benedenwindse eilanden was in 1937—1938 resp. voor Curacao f 22.590.000. — , voor Aruba f 16.400.000.— en voor Bonaire f 157.000.—, op een aantal aanslagen van resp. 8528, 6793 en 79. De bevolking bedroeg in dezelfde volgorde ruim 60.800, 23.700 en 5560. De totale bevolking der drie eilanden was ruim 90.000 met een inkomen van plm. f 39.000.000.—. Berekent men het gemiddeld inkomen per aangeslagene op het totaal der aanslagen, dan krijgt men een
36 i n k o m e n v a n ruim f 2500.—. Berekent m e n het gemiddelde per inwoner, zonder d e niet-belastbare inkomens mede te tellen, d a n krijgt m e n een gemiddelde v a n p l m . f 430. — , o f p e r gezin v a n vier personen g e m i d d e l d f 1700. — . D e cijfers spreken v o o r z i c h zelf. O o k het moederland nam, h o e w e l gelegen b u i t e n het „ W i r t schaftsraum", aan d i e o n t w i k k e l i n g i n bescheiden mate deel, met een stijgend bedrag. V a n een economische scheiding met het moederland is geen sprake. D e w e i n i g e gegevens v a n zeer recente datum, hier bijeengebracht, leren, dat w i j , dank zij een 350-jarige onafgebroken koloniale ervaring, iedere gelegenheid weten te gebruiken, d i e nieuwe bloei aan onze overzeese gebiedsdelen k a n brengen. Welke maatstaven men ook in de toekomst voor de rechtvaardiging van koloniaal beheer moge aanleggen, Nederland zal daarbij altijd als voorbeeld kunnen dienen, niet alleen in ,,de Oost", zoals vanzelf spreekt, maar ook in „de West".
W
éér w o r d t het koloniale vraagstuk aan de orde gesteld. H e t mandatenstelsel schijnt te wankelen. D e „ m i s s i o n s a c r e é de c i v i h s a t i o n " wordt i n twijfel getrokken. N i e u w e normen w o r d e n opgesteld, andere eisen geformuleerd. E e n geweldige krachtscentrum is ontstaan i n de Pacific. D e handelsvloten d e r rivalen in de Pacific omvatten meer d a n 2 5 ° / v a n de wereldtonnage. E n o r m e hoeveelheden mensen en goederen kunnen i n de strijd w o r d e n g e w o r p e n . D e grondstoffen-voorraden zijn bijkans o n b e grensd. D e i n d u s t r i ë l e capaciteit behoort hier en daar tot de hoogste v a n d e w e r e l d . D e zeestrijdkrachten beschikken over de grootste vloten. N o g meer d a n n a de v o r i g e w e r e l d o o r l o g dreigt het Nederlands koloniaal bezit i n de strijd te w o r d e n betrokken. D a t kan ons niet k o u d laten. W i j kunnen niet onverschillig blijven. N e d e r l a n d s - I n d i ë is een deel van onszelf g e w o r d e n . W i j moeten juist n u , n o g meer d a n anders, ons vergewissen v a n d e positie, d i e d e Nederlandse k o l o n i ë n innemen i n d e Pacific. H e t gevaar is groot, o o k al laat m e n ons tot n o g toe schijnbaar met rust. E e n openlijke diskwalificatie v a n het Nederlands koloniaal beheer w o r d t o o k n u n o g slechts i n enkele gevallen o n d e r n o m e n . D e critiek w o r d t meer verborgen i n d e opgestelde normen, de z.g. rechtsgronden waarop het koloniaal bezit moet steunen. B i j het redigeren dier rechtsgronden zijn e v e n w e l annexionistische verlangens i n het geding. D e n o r m e n w o r d e n z o opgesteld, dat, o o k bij het beste beheer, aan de daarin vervatte eisen d o o r de betrokkenen niet k a n w o r d e n voldaan. O p d i e g r o n d , e n b o v e n d i e n o m v o o r het eigen land bestaansverruiming te verkrijgen, zal d a n g e p o o g d w o r d e n , bepaalde koloniale landen te b e w e g e n een deel hunner bezittingen aan anderen af te staan, krachtens het „ f e i t " , dat zij onmachtig zijn o m aan d e gestelde normen te v o l d o e n , waardoor het koloniaal bezit als het ware het karakter v a n e e n s p e r - m o n o p o l i e z o u krijgen. 0
37 Daarom is liet o.i. noodzakelijk, dat juist nii nog eens de ongeëvenaarde resultaten van het Nederlands beheer worden vastgelegd. Noch op sociaal, noch op cultureel gebied kan men ons, in vergelijking met anderen, in gebreke stellen. Ook wanneer men de Pacific als een levensgemeenschap wenst op te vatten, is het Nederlands bezit daarin een factor van betekenis, in staat zichzelf op een behoorlijk levensniveau ie houden en bovendien grote massa's grondstoffen aan die gemeenschap ter beschikking te stellen. Niemand van de Pacific-randslaten zou dat met meer succes kunnen doen. D i t is daarom v a n gewicht, omdat agressieve staten er tenslotte belang bij hebben, o m h u n h o u d i n g bij voorbaat en achteraf te k u n n e n rechtvaardigen, daar zij w e l weten, dat zonder d i e mogelijkheid het verkregen bezit labiel blijft. M e n moet de massa's v a n de rechtvaardigheid der ondernomen maatregelen k u n n e n d o o r d r i n g e n . D a a r o m is het n o d i g , de landen, waartegen deze zijn gericht, i n gebreke te stellen. O m dezelfde redenen moet in N e d e r l a n d echter de onrechtvaardigheid, de onredelijkheid en vooral de absolute o n g e g r o n d h e i d ervan in het licht w o r d e n gesteld. V e r w e k t de actie der agressieve staten in de koloniale landen geen reactie, d a n is het pleit bij voorbaat beslecht, d a n hebben annexionistische m o g e n d h e d e n eerst recht vrij spel. H e t verweer blijft achterwege en een schouderophalen is het gevolg bij d e niet o f niet onmiddellijk belanghebbende staten, o p welker w e r k l o o s h e i d d a n wordt gerekend. Tenslotte ontbreekt er uit de aard der zaak aan ieder koloniaal beheer wel iets. D a a r zal d a n de aandacht o p w o r d e n gevestigd en de rest wordt verzwegen o f v e r k l e i n d . A l l e n , d i e o n k u n d i g zijn, wordt d a n het gevoel v a n d e meerdere o f mindere redelijkheid der d o o r d e n tegenstander gestelde eisen opgedrongen, zonder dat m e n er z i c h v a n vergewist o f er veel w o r d t v e r z w e g e n en o f k l e i n i g h e d e n o o k w o r d e n opgeblazen Bij deze propaganda rekent m e n er o p , dat het p u b l i e k z i c h niet o p de h o o g t e zal stellen v a n het resultaat v a n d e werkzaamheden der tegenstanders i n h u n eigen l a n d en i n h u n k o l o n i ë n . M e t betrekking tot het bovenstaande is e e n bericht i n de „ G e o P o l i t i k " v a n N o v e m b e r 1940 zeer leerzaam. D a a r wordt n.1. het v o l g e n d e over N i e u w - G u i n e a o v e r g e n o m e n (uit Japanse k o k e r ) : , , E i n wahres Schatzhaus ( N . - G u i n e a ) . ö l flosz ins M e e r hinaus bis das W a s s e r d u n k e l u n d fettig w u r d e . D i e H o l l a n d e r kennen zwar die ö l f e l d e r w i e Prabai, sind aber aus K a p i t a l - u n d Kraftemangel nicht imstande sie auszuwerten, u n d unterhalten n u r eine S c h e i n verwaltung. S o lassen sich v o n dort z u r ü c k k e h r e n d e Japaner aus". Z i e - z o , daar begint het al . . . . M e n k a n v a n gasten pleizier b e leven. N o g e v e n verder en hetzelfde w o r d t v a n d e gehele A r c h i p e l gezegd, uitgezonderd, i n d i e n m e n slim is, v a n Sumatra e n Java. O m k o l o n i ë n te bezitten moet een l a n d : krachtige pioniers hebben (en d i e bezitten wij dan, naar h u n mening, natuurlijk n i e t ) ; v o l d o e n d e kapitaal k u n n e n investeren (dat h e b b e n wij uiteraard ook niet);
38 een behoorlijk bestuur voeren (een schijnbestuur is dat niet); en het land krachtig kunnen verdedigen. Op het laatste wordt nog al eens de nadruk gelegd, hoewel wij betwijfelen of het hun inderdaad bevredigen zou, wanneer wij bijvoorbeeld nevens de vloot van Japan of de Verenigde Staten nog een dergelijke vloot zouden kunnen voegen. Bovendien vragen wij ons af, of het verdedigen van een kolonie doel of middel is. Wij geven toe, dat over de verdediging in het betrokken citaat niet wordt gesproken, maar het is bekend, dat dit tegenwoordig een voorname eis is voor koloniaal beheer. Is de verdediging slechts middel, dan zullen zij, die een kolonie inderdaad tot ontwikkeling weten te brengen, ja, dat allang hebben gedaan, toch eigenlijk hebben bereikt, wat anderen, zo zij menen wat zij zeggen, wensen te bereiken. De verdediging zou dan immers dienen om te voorkomen, dat die ontwikkeling niet werd verhinderd. De loop der gebeurtenissen dwingt ons evenwel, aan zo'n opzet te twijfelen. Laten wij het verdedigingsprobleem echter buiten beschouwing, dan vragen wij ons af, waar deze Japanners het recht vandaan halen, zo te spreken of te schrijven. Sinds de zeventiger jaren van de vorige eeuw zijn zij aan het koloniseren en zij hebben in die tijd hun voornaamste doeleinden nog altijd niet bereikt. Vooral de emigratie ten gevolge van de zogenaamde bevolkingsdruk is een grandioze mislukking. Zij konden immmers niet verwachten, dat hun bevolkingsoverschot jaar in jaar uit in de Verenigde Staten zou kunnen worden gespuid. De emigratie naar het geweldig grote Mandsjoekwo is toch feitelijk mislukt. De moeilijkheid zit niet bij anderen, maar bij hun eigen mensen. Een behoorlijk bestuur? Jawel! als men de permanente staat van beleg in hun eigen bezittingen, want daar lijkt het op, een behoorlijk bestuur wil noemen, dan zou dat zo zijn. De kapitaalinvestering? Wanneer de staat er zich niet mede inliet, dan zijn wij nog niet zo zeker dat daar altijd veel van zou komen. Maar zelfs wanneer wij deze factor er in betrekken, dan geloven wij, dat Nederlands-Indië de vergelijking met glans zou kunnen doorstaan. En hoe gaat het dan nog? Japan heeft zich „groszgehungert" schrijft Haushofer in „Japan und die Japaner", pag. 190. En op dezelfde bladzijde schrijft hij, dat de verdienste van den Japansen boer is, dat hij de ongelooflijke belasting heeft moeten betalen, waardoor Japan een industriestaat en een grootmacht is geworden. De misère van de Japanse boerenbevolking is dus de prijs geweest, waarmede Japan zijn grootheid heeft betaald; een grootheid, die voor de Japanners emigratie-mogelijkheid wilde bereiken, wat in feite niet is geschied. Dientengevolge, schrijft Haushofer (pag. 190), vertoont de Japanse landbouw sporen van „überanstrengung" en van „Oberwirtschaftung". Men heeft er de eigen landbouw dus aan gewaagd. Dit is gebeurd in dezelfde tijd, dat Nederland kans zag, de inheemsen van de koloniën met honderden millioenen te doen profiteren van de opgaande conjunctuur.
39 Dat Haushofer niet de enige is, die zo oordeelt, blijkt uit een opstel van R.S. in hetzelfde tijdschrift van 1937, afl. I: „Japanische Agrarfragen". Deze schrijver begint met te zeggen, dat de Japanner bewust en onbewust agrarisch is ingesteld. De Japanse industrie is van het dorp afhankelijk. Wat de ontwikkeling in de laatste tientallen jaren betreft, betoogt hij., dat de gemiddelde boer, die in 1921 nog een overschot per jaar kon behalen van 100 yen, in de dertiger jaren een deficit had van 84 yen (de grote massa van de landbouwbevolking is dus in de schuld geraakt, S.). De boeren zijn op nevenverdiensten aangewezen. In vele streken hebben zij geen geld om lucifers te kopen en behelpen zij zich met vuurstenen. De algemene nood, de harde strijd om „eine Schale Reis", drijft de jongens en meisjes naar de stad. Als dat nu de toestand is in eigen land, dan vragen wij ons af, of critiek op het beheer van de koloniën van anderen wel reden van bestaan heeft. Wij hebben eerbied voor den plichtsgetrouwen Japansen boer; verder kan onze bewondering dan ook niet gaan. Men zou eigenlijk bij de beoordeling van onze koloniën tot deze conclusie moeten komen: de Hollanders hebben het in eigen land klaargespeeld, zij hebben het eveneens in de koloniën gedaan, zij zullen het met Nieuw-Guinea ook wel klaarspelen. Daar komt nog bij de vraag, of de petroleum-kwestie wel zo eenvoudig is als men het voorstelt. Wij zouden zo zeggen: Nederland heeft in de petroleum-industrie zo al het één en ander bereikt en kan dat dus waarschijnlijk beter beoordelen. Wij krijgen wel eens de indruk, dat de Japanse „Wirtschaft" beheerd wordt volgens de regel: met de grootst mogelijke moeite het kleinst mogelijke resultaat. Dat Nederland het kapitaal niet zou kunnen fourneren, is natuurlijk dwaasheid. Dat kan bij een exploitabele industrie als het petroleum-bedrijf altijd. Maar dan ook : exploitabel! Of Japan deze kapitaalinvesteringen ,,an sich" zou kunnen doen, is evenwel inderdaad nog de vraag. Of Nieuw-Guinea een schatkamer is, zal de toekomst moeten uitmaken. De buitenlandse handel liep in de laatste tien jaar volgens het „Stat. Jahrbuch für das Deutsche Reich" tussen de 3 en 4 millioen pond (n.1. voor het mandaat). Voor het grootste gedeelte bestond de opbrengst van het mandaat uit goud, voor de rest voornamelijk uit copra. De totale productie van copra bedroeg rond 12'/2°/o van de copra-export van Indië. Dus Ned.-Indië exporteerde plm. 87'/2°/o neer (alleen copra). De overige producten in Nieuw-Guinea zijn van ondergeschikt belang. En nu is het mandaat tot nog toe het beste gedeelte. Van een schatkamer kan dus nog moeilijk worden gesproken. Natuurlijk is het de moeite waard. Maar in de term „schatkamer" schuilt iets anders, Er zijn trouwens wel meer schatkamers geweest, die, als zij open werden gemaakt, bleken niet veel van waarde te bevatten. De zaak wordt klaarblijkelijk opgeblazen, om een aanloop te kunnen nemen. Ook hier moet de bevolkingsdruk van Japan weer dienst doen als hefboom. Op die manier zou men de gehele Pacific wel kunnen annexeren. De ideologie is daarvoor dan ook al aanwezig. Reinhardt schrijft in het hierboven genoemde tijd-
40 schrift (1937, afl. 7, pag. 553): ,,Es gibt eine japanische Ideologie, die im Stillen Ozean das Japanische Meer sehen will". Wij vragen ons af, of Japan dan niet wat te veel hooi op zijn vork neemt Een wereldzee van 165.000.000 km. — wanneer deze mentaliteit juist zou zijn, dan gaat men gemakkelijk over naar het mare nostrum-ideaal, waarbij dan Japan, behalve geheel Oost-Azië, Australië, Indië en de gehele Pacifische eilandenwereld, ook nog de beschikking zou moeten hebben over Amerika, op z'n minst over alle randstaten. Op die manier is het haast niet mogelijk, buiten een conflict te blijven. Met het opwekken van zulke verwachtingen zou een geheel volk en een groot deel van de wereld permanent in een oorlogstoestand worden gehouden. Nu zeggen sommigen, dat het zo'n vaart niet zal lopen. Maar zelfs bij een zeer beperkte opvatting van zulke denkbeelden is 't al précair genoeg. Zo précair, dat de aandacht van Nederland geen ogenblik mag verzwakken. Wanneer men namelijk de persberichten van de laatste tijd leest, dan krijgt men de indruk, dat zij, die beweren dat het zo'n vaart niet zal lopen, toch wel wat heel gemakkelijk de moeilijkheden opzij schuiven. De zogenaamde „nieuwe orde" in Oost-A.zië, zoals Japan zich die voorstelt, kan — ontdaan van alle franje — toch niet anders worden uitgelegd, dan dat Japan bezig is, zich de hegemonie in Oost-Azië te verzekeren. Wat men daarbij onder Oost-Azië dient te verstaan, maakt Japan zelf uit. Japan dient zichzelf aan als de leider, ja: dringt alle anderen zijn leiding op. Maar de kwestie is nu juist, dat Nederland op het standpunt staat, dat het zelf wil uitmaken of het zich bij deze nieuwe orde m Oost-Azië zal laten „inlijven". Een vriendelijker woord is voor de Japanse methoden niet te bedenken. Nederlands-Indië behoort bij Nederland en niet bij de „nieuwe orde", zoals die door Japan wordt gedecreteerd. Inderdaad aanvaarden wij de leiding van Japan in koloniale zaken niet. Wij doen dit niet, omdat wij op het standpunt staan, dat wij die uitstekend kunnen ontberen. Ja, wij gaan nog verder; wij menen dat wij op grond van onze prestaties prioriteitsrechten hebben in vergelijking met Japan. Welke ideologieën Japan in Oost-Azië wil lanceren, moet het zelf weten, als het óns daar maar buiten laat. Ook in economisch opzicht. Wij zijn ons te goed bewust, dat iedere economische penetratie de kans loopt, in een politieke penetratie te worden omgezet. Dat Japan, wat dat betreft, niet vrij-uit gaat, bewijst de poging, die het enige jaren geleden heeft gedaan, evenals Rhodes in het latere Rhodesia, om door middel van een „chartered company" met eigen hoogheidsrechten een Japanse enclave te stichten in het Rijk van Insulinde, namelijk op Nieuw-Guinea. Wanneer Japan meent, dat het in Nederlands-Indië met dezelfde maatstaf moet worden gemeten als dat met andere landen het geval is, heeft het natuurlijk gelijk. Maar men moet uit Japans houding van de laatste tijd de indruk krijgen, dat niet gelijkberechtiging het doel is der Japanse politiek, maar bevoorrechting. 2
41
En wel een zodanige bevoorrechting, dat van het Nederlands gezag in de koloniën op de duur niet veel over zou blijven. Nederlands-Indië zou een dochtermaatschappij worden van het grote Japanse concern onder de firma,.Nieuwe Orde in Oost-Azië". Bovendien zou Nederlands-Indië worden betrokken in alle conflicten, die Japan in de toekomst nog met andere mogendheden zou kunnen krijgen. Wij denken o.a. aan Sovjet-Rusland; de visserij-kwestie in de Oost-Aziatische wateren heeft haar beslag nog niet gekregen. Rusland wenst zelfs de aan Japan verleende faciliteiten in te krimpen. Ook al is in de laatste tijd een provisionele overeenkomst, die aan de Japanse „wensen" tegemoet kwam, tussen de Sovjets en Japan getroffen, de definitieve regeling laat nog altijd op zich wachten. Wij zouden zeggen: uit de aard der zaak, wanneer Japan daarbij dezelfde houding aanneemt als dit blijkbaar ten opzichte van Nederlands-Indië wordt gedaan. De toon van de Japanse pers, of men de Japanse kranten nu au sérieux neemt of niet, is niet bepaald bemoedigend voor Nederland. Zij is duidelijk agressief. En, wat meer zegt in een land als Japan, de regering laat haar aldus schrijven zonder dat te beletten. Japan „moét" naar het Zuiden, wordt herhaaldelijk geschreven. Wat kan dit anders betekenen, dan dat Japan van zijn militaire kracht gebruik wil maken, om anderen met geweld binnen zijn invloedssfeer te brengen 7 Men begint nu al te veronderstellen, dat Nederland zich de kant van Amerika laat opdringen. Daar is geen woord van waar! Maar als het ooit zover zou komen, dan staat het vast, dat Japan Nederland en NederlandsIndië, tegen hun wil, die kant heeft uitgedrongen. Men kan toch moeilijk verwachten, dat Indië zijn heul en troost zoekt bij hen, die een duidelijk uitgesproken vijandige houding aannemen. Men zou zich die houding nog kunnen voorstellen, wanneer Nederlands-Indië de zogenaamde Groot-Aziatische levensruimte in gevaar bracht, doordat de grondstoffen uit de „Pacific Area" werden weggetapt. Maar ook dat is niet het geval; ondanks het vanzelfsprekend toenemende aandeel van het moederland in de Indische export is het percentage van de export naar het Pacific-bekken toegenomen (zie Boeke, „Indische economie", deel II, 1941).
W
ij kunnen pas gerust zijn, wanneer Japan onomwonden de verklaring aflegt, dat de onaantastbaarheid van NederlandsIndië buiten iedere discussie staat. En bovendien, wanneer Japan zich in zijn optreden daarnaar gedraagt. Als in de pers het bericht wordt gelanceerd, dat Japan „vreedzaam" de Franse koloniën is binnengetrokken, dan vragen wij ons in gemoede af, wat men in het Land van de Rijzende Zon eigenlijk onder „vreedzaam" verstaat. Wij verstaan er in elk geval onder, dat men ons met rust laat en zich niet met onze zaken bemoeit dan alleen in zoverre, dat een gelijke behandeling wordt verwacht met de andere landen.
42 Maar dat gebeurt reeds. Japan neemt te dien opzichte al een buitengewoon belangrijke positie in Nederlands-Indië in. De „nieuwe orde" gaat ons niet aan. De Nederlandse gezant in Tokio had volkomen het recht, daartegen te protesteren. Dat was geen onhebbelijk optreden, maar het afwerèn van een poging om onze souvereiniteit in gevaar te brengen. In zoverre heeft de Nederlandse gezant gehandeld, zoals van een goed Nederlander mocht worden verwacht. En hierbij wordt generaal Pabst gesteund door het gehele Nederlandse volk, dat zich in het huidige conflict één voelt met Nederlands-Indië, dat door de eeuwen heen met het moederland verbonden is geweest in lief en leed. Ondanks onderlinge meningsverschillen staan alle Nederlanders absoluut afwijzend tegenover iedere poging, om Nederlands-Indië van Holland los te maken, in welke politieke leus of ideologie dat voornemen ook is verpakt. De inlanders denken er precies zo over. Als zij voor de keus werden gesteld: Japan of Nederland, dan kreeg Japan, zelfs onder de felste nationalisten, geen twee handen op elkaar. Zö is de stemming in Indië en in Holland. Mocht achteraf blijken, dat de optimisten gelijk hebben gehad, dan kan het nog geen kwaad, dat duidelijk vast staat, wat men aan Nederlands-Indië en aan Nederland heeft. Wij zijn met ons Indië één en wij zullen alles doen om te verhinderen, dat de beide rijksdelen worden gescheiden. Ook in onze West is het nodig, de ogen open te houden; de overval van jaren geleden, die weinig betekende, zit nog vers in het geheugen. Ook daar kunnen kapers op de kust zijn. Het gaat daar goed, wie weet, volgens velen misschien te goed . . . . Wij moeten op de bres staan voor wat eeuwen lang onze zorg en tegelijk onze glorie is geweest. Zijn wij sterk genoeg van karakter om dat vol te houden? Zijn wij daartoe in staat? Ja, dat zijn wij Hollanders inderdaad 1 Ook al hebben velen, in alle lagen van de bevolking, maar al te vaak hun tijd doorgebracht met amusante en soms decadente beuzelarijtjes, en al moest dientengevolge bij sommigen onder ons in arren moede wel eens de mening post vatten, dat het met de stoerheid van het Nederlandse volk was afgelopen — onze aard is sterk genoeg. In moeilijke tijden komt altijd de binnenkant van het Nederlandse volkskarakter weer naar buiten. En die binnenkant is goed, hard en taai. Wij hebben dat nodig. Geen kleinzieligheden, en niet te veel goedpraten 1 Wij moeten waakzaam blijven, indachtig aan de oude zinspreuk: moed, beleid en trouw. Zo zij het: één met ons Indië —
in majorem patriae gloriaml f