s &..o 11 1999
PvdA-staatssecretaris Van der Ploeg van Cultuur heeft in de kortst denkbare tijd vrijwel de gehele kunstensector tegen zich in het harnas gejaagd. Oorzaak: de wijze waarop hij zijn onbezonnen ideeën over bevordering van de culturele diversiteit trachtte te decreteren. Op een zeer volgzame PvdA -fractie na, en een aarzelend naar haar lonkend Groen Links, keerde de gehele Tweede Kamer zich tegen zijn autoritaire aanpak. Begin oktober realiseerde Van der Ploeg zich dat er niets anders op zat dan bakzeil te halen en zijn voornemen op te geven om de instellingen die de subsidies in de kunstensector toewijzen door strafkortingen te dwingen tot ondoordachte beleidswijzigingen. Het was een in deze beleidssector ongekende, maar gegeven de werkwijze van Van der Ploeg en de gretige regelneven op zijn departement ook een zeer begrijpelijke gang van zaken. De betrokken instellingen en de Kamer waren allerminst gekant tegen bezinning op de in cultureel opzicht veranderende samenstelling van de bevolking, noch tegen bijstellingen van het cultuurbeleid waar dit wenselijk of nodig is. Men keerde zich tegen het decreteren van onbezonnen beleid en het voorbijgaan aan de ruime ervaring en kennis van de gesubsidieerde maar altijd sterk onafhankelijk opererende semi-overheidsinstellingen en belangenorganisaties, die bij de advisering en uitvoering van het cultuurbeleid betrokken zijn. Van der Ploeg koos voor een door niets te rechtvaardigen dwang die in strijd is met de democratische opvattingen en tradities die een diepgeworteld grondbeginsel vormen van het cultuurbeleid in ons land: een terughoudende overheid ziet af van elke vorm van schoolmeesterij en delegeert inhoudelijke zaken aan semi-overheidsinstellingen waarvan de besturen en adviseurs worden gerecruteerd uit een brede kring van mensen met ervaring en betrokkenheid en waarin doorstroming is verzekerd. Dat is de beste garantie voor een beleid dat zowel de kwaliteit als de verscheidenheid van gesubsidieerde kunst en cultuur bevordert. Vergaande bemoeienissen van departementsambtenaren zijn, onder welke staatssecretaris dan ook, uit den boze. Vanuit de Kamer of het departement gewenste bijsturing van het beleid kan alleen in serieus overleg, rekening houdend met praktische ondervinding, en door stimulerende maatregelen tot resultaat leiden. Maar in het recente overleg lijkt Van der Ploeg vooral naar zichzelf te hebben willen luisteren en zijn nieuwe kunstenbegroting komt in feite neer op voortzetting van deprimerende bezuinigingen. De Partij van de Arbeid zou zich eens moeten afvragen waarom haar bewindslieden, zowel landelijk als lokaal, door ongewenste bemoeienis en herhaaldelijk irritatie en conflicten uitlokken met de kunstensector. Vóór Van der Ploeg ('Ik wil me dus directer met het beleid bemoeien dan tot nu toe gebruikelijk was') kondigde Hedy d' Ancona als minister van Cultuur aan voor elke sector een Rijkskeurmeester te zullen benoemen - een idee uit de tijd van Karel de Grote, dat ook schielijk moest worden ingetrokken. Blijkbaar hebben ook heel moderne socialisten nog altijd moeite met de autonomie :an de kunst.
Cultuur per decreet
GER VERRIPS
Redacteurs &..o
s&..o '' '999
De sociaaldemocratie en het koloniale vraagstuk
innering aan het verleden De koloniale kwestie was gemakkelijk bedriegt. voor de sociaal-democratie Om te beginnen enkele een bron van verlegenheid: partijdocumenten. In het zij wist er geen raad mee. program van de Sociaal-DeHoewel gekant tegen de mocratische Bond van 1 8 8 2 uitwassen van het koloniale J.A.A. VAN DOORN wordt over de koloniën niet stelsel, vermeed ze een gesproken.Watde SDAP beprincipiële discussie; werd Emeritus hoosleraar sociolaaie aan de treft: het program van 1895 ze daartoe niettemin geErosmus Universiteit Rotterdam* dwongen, dan hield ze alzwijgt erover, dat van 191 2 volstaat met een vrijblijlerlei slagen om de arm. De vende stelling over het im'Het is een genot om te pleiten voor de grootste bevrijdingsbewetoekomst van de Indonesische volken. perialisme (art. 25) terwijl ging van deze eeuw had De opdracht is echter moeilijk, omdat het program van 1 9 3 7 zelfs geen helder antwoord op dat achterwege laat. ' de vraagstukken ingewikkeld zijn en leiden de vraag hoe de bevrijding tot een worsteling tusschen ideaal en In de publicistisch bijvan de niet-Westerse wezonder vruchtbare jaren mogelijkheden.' reld zou dienen te verlovan het interbellum brengt pen. deSDA P- soms samen met ]. E. Stokvis, Over de oorzaken en het ~akverbond N v v - een achtergronden van deze inleidins Koloniaal Conares SDA P, 1930. reeks rapporten uit over ongemakkelijkheid gaat dit uiteenlopende onderwerartikel . Het is geen gedegen pen, maar het koloniale vraagstuk ontbreekt. Alleen onderzoek, eerder een schets in grote lijnen, die zich bovendien beperkt tot Indië/Indonesië; over het laatste hoofdstuk van het Plan van de Arbeid is 'de West' wordt niet gesproken, op de koloniale eraan gewijd: niet aan eventuele politieke onafhankelijkheid maar uitsluitend aan economisch beleid. 2 agenda trouwens een ondergeschikt onderwerp. De 'overdenkingen over verleden en toekomst' Uit de aard van de zaak valt alle nadruk op de periode vóór de Tweede Wereldoorlog. De doorgaans die partijvoorzitter Koos Vorrink in 1945 het licht overbelichte tijd van het Nederlands-Indonesisch liet zien, omvatten buitengewoon veel maar aan de conflict wordt uiterst summier behandeld. Afsluikoloniën wordt geen woord gewijd. 3 Minstens zo tend wordt nagegaan in hoeverre de post-koloniale opvallend is de geringe aandacht die er in De Socialistische Gids aan wordt besteed. Het tijdschrift omvat periode trekken vertoont die uit de koloniale ervaring zijn te verklaren. Concreet: is ontwikkelingssa- meestal duizend bladzijden of meer per jaargang, menwerking een nieuw beleid oflaat het historische maar publicaties over het koloniale vraagstuk blijven tot twee of drie stukken beperkt. In vier van de continuïteit zien? drieëntwintig jaargangen staat geen, in drie jaargangen staat één stuk over dit thema. Het betreft vrij Een marsinale kwestie Hoewel er geen diepgaande studie nodig is om tot de dikwijls feitelijk nieuws; fundamentele discussies worden niet gevoerd. conclusie te komen dat de koloniale kwestie voor de Hoewel de Indische specialist van de partij, Nederlandse sociaal-democratie een bijkomstig Henri van Kol, al in 190 1 een ontwerp-koloniaal probleem vormde, kan het nuttig zijn hiervoor enkele harde bewijzen te verzamelen . Het ontbrak naprogram indient, duurt het tot 1 9 3 o voordat een melijk niet aan antikoloniale retoriek, zodat de herdergelijk program wordt vastgesteld. Van Kol kreeg
s &_o 11 1999
op het partijcongres in 1 9 o 1 de verzekering dat' een volgend congres' er aandacht aan zou geven, maar het kwam er 29 jaren niet van. 4 Het koloniaal congres van de SDAP, in 1930 gehouden, heeft niettemin een sleuteldocument opgeleverd: naast een program een compleet verslag van de gevoerde discussies, waarin letterlijk alle argumenten pro en contra een radicaal sociaal-democratisch standpunt inzake de koloniale kwestie de revue passeren.s Het congres was het eerste en het laatste dat door de s DA P aan koloniale vraagstukken werd gewijd. In De Socialistische Gids reageerde niemand op deze mijlpaal; Stokvis, dezelfde die op het congres de inleiding had verzorgd, plaatste in het blad een nabeschouwing. 6 In de diverse gedenkboeken van de partij valt al even weinig aan te treffen. Bij het tienjarig bestaan: niets; bij het vijfentwintigjarig bestaan: een nogal pathetisch stuk van Van Kol en de gelukwens van een Indonesisch nationalist.7 In 1994 verschijnt een gedegen geschiedenis van honderd jaar sociaal-democratie in Nederland . Uiteraard wordt de periode I 945- I 949 uitvoerig besproken maar voor het overige blijft het bij hier en daar een korte kanttekening. Een samenvattende beschouwing over het koloniale vraagstuk ontbreekt. 8 Van perspectief wisselen, en nagaan wat koloniale historici over de rol van de sociaal-democratie zeggen, brengt geen uitkomst. Het beeld wordt bevestigd: Vlekke (1947) noemt in ruim vijfhonderd pagina's hier en daar een socialistische voorman of organisatie; De Jong (I998) is met ruim zevenhonderd bladzijden niet royaler: incidentele vermeldingen.9 *Dit artikel is een bewerking van een voordracht, gehouden op 1 1 december 1998 op de conferentie Sociaaldemocratie en de (post)koloniale afhankelijkheid, georganiseerd door de Wiardi Beekman Stichting en het NIOD, in het Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam. Het motto is ontleend aan het Verslaa van het Koloniaal Conares der SociaalDemocratische Arbeiderspartij in Nederland
(Amsterdam, 1930) 8. De programma's zijn opgenomen achterin de brochure van K. Vorrink, Een halve eeuw beninseistrijd (Den Dolder, s.a.; 194S). 2. Het Plan van de Arbeid (Amsterdam, '9JS) 298-3 12. Zie ook het Verslaa van 1.
de commissie inaesteld door S.D.A.P. en
Na het bovenstaande wekt het geen verbazing meer te moeten constateren dat de hele publiciteit en activiteit inzake de koloniën door de partij wordt overgelaten aan een handvol specialisten: vóór de oorlog H.H. van Kol, Ch.G. Cramer, J.E. Stokvis, D.M.G. Koch, J. van Gelderen en P.J. Schmidt; nadien:]. de Kadt, W. Schermerhorn, J.A. Jonkman en J.H.A. Logemann, van wie laatstgenoemde twee te weinig sociaal-democratisch ogen om (tot nog toe) het Bioarcifisch Woordenboek van het Socialisme te halen. Ook opmerkelijk: alle tien waren langere of kortere tijd in Nederlands-Indië werkzaam. Hun belangstelling voor de kwestie werd door een verblijf overzee gewekt; hun gezag berustte waarschijnlijk op datzelfde verblijf in de tropen. Ironisch gezegd: de partij moest het van progressieve oud -gasten hebben. Aan deze enkelingen werd het overgelaten hun eenzame en doorgaans vergeefse strijd te voeren. Hoe Van Kol, tomeloos energiek en uitermate goed gedocumenteerd, in het parlement ook zwoegde, bijna al zijn concrete voorstellen werden afgewezen. 10 In Indië ontbrak het de Nederlandse sociaaldemocratie aan een achterban: de kort levende Indische Sociaal-Democratische Vereeniging onder leiding van H. Sneevlieten H. Baars, telde I4o leden en de meer gematigde afsplitsing, de Indische Sociaal-Democratische Partij, met achtereenvolgens Cramer, Stokvis en Van Gelderen als voorzitter, bleef rond de 400 leden hangen. 11 De Nederlandse partij volgde de gebeurtenissen in Indië ongetwijfeld met enige aandacht, vertolkte verstandige gedachten en ijverde voor goede zaken, maar daarbij bleef het dan ook. Werkelijk veront-
N. V. V. tot onderzoek van het militaire vraaastuk (Amsterdam, 1926), waarin de
8. Maarten Brinkman, Madeion de Keizer en Maarten van Rossem (red.),
verdediging van Nederlands-Indië precies vier van de in totaal 2 3 8 bladzijden in beslag neemt. 3. Vorrink, Beninse/strijd. 4 · H. van Kol, 'Ontwerp-program van de Nederlandse Koloniale Politiek', De Nieuwe Tijd, 6 ( 1901) 197 vlg. Voor de behandeling op het zevende partijcongres: F. Tichclman, ' De SOAP en Indonesië, 1897- 1907', De Nieuwe Stem, 22 (1967) 693 vlg. s. Verslaa Koloniaal Conares, passim . 6. J. E. Stokvis, 'Na Utrecht', De
Honderd jaar sociaal-democratie in Nederland 1894- 1994 (Amsterdam
Socialistische Gids, IS (1930) 198-2os. 7. Na tien jaar: Gedenkschr!ft SDAP (Amsterdam, 1904). Gedenkboek vijf en twintia-jariB bestaan SDAP (Amsterdam
1919) 88,
89-9S·
1994) passim. 9· Bernard H.M. Vlekke, Geschiedenis
van den Indischen Archipel (RoermondMaaseik, 1947). J.J.P. de Jong, De waaier van het fortuin: Van handelscompaan ie tot koloniaal imperium (Den Haag, 1998).
10. J.E. Stokvis, 'Levensbericht van H.H. van Kol', Handelinoen en levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 19311932 (Leiden, 1932) 219. 1 1. J.A.A . van Doorn, De laatste eeuw van Indië (Amsterdam, 1994) 1ss vlg. F. Tichelman (red.), Socialisme in Indonesië (Leid~n/ Amsterdam, 198s).
s &..o 11 1999
r
f
:l
f
waardigd werden de sociaal-democraten pas als zich achter het koloniale spook het militaristische monster vertoonde: Atjeh, de Vlootwet, de bom op de Zeven Provmciën en natuurlijk, als sluitstuk van het drama, de politionele acties. Voor het overige was men gematigd progressief, hervormingsgezind, radicaal onder voorwaarden, meer' ethisch' in koloniale zin dan revolutionair. Tot het laatste toe. Het standpunt dat in juli 1 946 door de zogeheten Progressieve Groepen in Indië werd geformuleerd, bestaat uit een serie vriendelijke voorstellen, door en door Nederlands, en nota bene gebaseerd op het 'personalistisch socialisme', zoals destijds in de PvdA een moment in de mode. Onder verwijzing naar het vele goede dat Nederland in Indië heeft verricht, delen de auteurs mede 'hun krachten (te) willen geven aan de opbouw van een welvarend Indonesië'. 1 2 Als dat kort voor het einde van 'Indië' de stemming was onder de sociaal-democraten overzee, kon van hun geestverwanten in Nederland moeilijk veel meer worden verwacht. De vuurproef in de jaren 1945-1949 werd niet doorstaan. Het ontbrak niet aan sterk kritische geluiden in de partij en vergeleken met de andere politieke partijen bracht de PvdA het er niet slecht af. Maar toch: gegeven de voorgeschiedenis, was het naspel uitgesproken zwak. Geen durf, geen inzicht, geen ideeën: men liep hulpeloos achter de gebeurtenissen aan. 1 3 De kwestie-Nieuw Guinea, die nog een decennium langer zou slepen, bracht evenmin wijsheid. Herhaaldelijk raakte de partij ernstig verdeeld; er waren jaren dat de fractie in de Tweede Kamer lijnrecht tegenover die in de Eerste Kamer stond. 1 4 Gelukkig behoefde men deze keer het einde niet mee te maken: de PvdA droeg in 1962 geen regeringsverantwoordelijkheid meer. Dat was pas vanaf 197 3 weer het geval, en zie, in 197 5, bij de dekolonisatie van Suriname, ging het opnieuw mis: voorheen te traag en te krampachtig in het vasthouden, nu te snel en te optimistisch in het loslaten. Dat niet alleen de PvdA faalde, maar ook elders sociaal-democraten geen raad wisten met de uitdaging van het kolonialisme, kan troost bieden maar het vergroot slechts het raadsel. 1 S Waarom was de 1 2. Ons standpunt: Uitgave van de Progressieve Groepen (Batavia, juli 1946) 16 vlg., 32. 1 3. Maarten Brinkman e.a., Honderd jaar, vooral 174 vlg. 14. Arend Lijphart, The Trauma '![
koloniale kwestie voor de sociaal-democratie zo'n blinde vlek, zo'n onhandelbaar probleem? Bij onze poging tot een verklaring zullen we vier factoren onderzoeken: de programmatische beperkingen van de sociaal-democratie, de invloed van de tijdgeest, enkele theoretische interpretaties en tenslotte de gevolgen van het late verschijnen van de sociaal-democraten op het politieke toneel. Het primaat van de binnenlandse politiek
Hoewel het klassieke socialisme van de aanvang af een wereldbeweging wenste te zijn - 'proletariërs aller landen' werden te wapen geroepen - was het in oorsprong en naar strekking een Europees verschijnsel. Het fungeerde immers als een antwoord op het industriële kapitalisme en het richtte zich op de mobilisatie van het industriële proletariaat. Buiten de ontwikkelde Westerse landen was er van het een noch van het ander sprake. Een autonoom socialisme kon er niet ontstaan. Gegeven de culturele verscheidenheid die Europa kenmerkt, verbijzonderde de socialistische beweging zich bovendien in een veelheid van landensocialismen, nader geprofileerd door het groeiende nationalisme en de geleidelijke integratie van de sociaal-democratische partijen in de nationale samenleving. Ook in ons land kreeg de "sociaal-democratie meer en meer een nationaal stempel en concentreerde zij zich op interne vraagstukken: lonen en prijzen, arbeidsomstandigheden, sociale zekerheid, vakbeweging en coöperatie alsook, in het zuiver politieke vlak, algemeen kiesrecht en gemeentelijk beleid. Al besefte men deel uit te maken van een internationale beweging, het kleine land en het bedaarde politieke klimaat dwongen ook wereldverbeteraars te denken in termen van Hoogezand-Sappemeer en de Groninger schoolmotie. Het is dan ook niet onwaarschijnlijk dat de gemiddelde sociaal-democraat minder notie had van wat zich in verre en vreemde landen afspeelde dan de rooms-katholieke of gereformeerde Nederlander, verbonden als dezen zich wisten met missie en zending, onder meer in de koloniën. Ze hoorden erover van de kansel, ze lazen erover in krant en tijd-
Decolonization: The Dutch andWest New Guinea (Ne~ Haven & Londen, 1966)
passim. 1 s. FritjofTichelman, 'Practical Colonial Polides of Social Democracy in Western Europe before 1 940 with
Particular Reference to the Dutch in: Frits van Holthoon en Marcel van der Linden (red.),
SOAP',
lnternationalism in the Labour Movement 1830-1940 (Leiden, 1988) I, 87 vlg.
- - - - - - - - - - - -- - S &_0 I I I999
schrift en ze werden geacht hun beurs te openen als de kerk erom vroeg. Weliswaar kende ook de socialistische beweging internationale organisaties, maar die waren zwak en onbeduidend vergeleken bij met name de roomse kerk. Ze konden het over de koloniale kwestie dan ook moeilijk eens worden. De Eerste Internationale ( 1864-1876) bemoeide zich in het geheel niet met koloniale vraagstukken, de Tweede Internationale (I 8 8 9- I 9 I 4) toonde weinig belangstelling voor de kwestie en raakte er nu en dan over verdeeld. Het was een zaak van later zorg: eerst zou in de Westerse wereld het socialisme moeten zegevieren, daarna kwamen de koloniën aan de orde, mogelijk te handhaven onder een humaan socialistisch bewind. I 6 Pas toen in het interbellum de Komintern actief werd in de koloniale wereld waar inmiddels nationalistische bewegingen waren ontstaan, kon de sociaal-democratie niet langer passief blijven. Het is in die periode, vooral rond 19 3 o, dat er koloniale congressen werden georganiseerd en politieke stellingen werden betrokken. I 7 Met de politieke bewegingen links van de SOAP had men nog de minste moeite. Al ondervond men de druk van het radicale standpunt van met name de communisten, men weigerde eraan toe te geven. De leuze 'Indië los van Holland' door de Sociaal-Democratische Partij in 19 1 3 gelanceerd, werd door de Communistische Partij Holland overgenomen maar door de soAP geïnterpreteerd als een maneuver van Moskou: 'Indië los van Holland beteekent dan Indië vast aan Rusland' . I 8 De beoordeling van het Indonesisch nationalisme gaf meer hoofdbrekens. Hoewel de sociaal-democraten erkenden in het koloniale kapitalisme een gemeenschappelijke vijand te hebben en dus een gemeenschappelijk belang, bleven ze aarzelen. Met het verschijnsel 'nationalisme' wisten ze nu eenmaal geen raad. Het was een ideologisch incorrect begrip en het wekte daarom geen spontane sympathie. Nationalisme werd als een regressief fenomeen beI 6. Tichelman, 'Practical Colonial Policies', 88 vlg. I 7. Erik Hansen, 'The Dutch East Indies and the Reorientation of Dutch Social Democracy, 1929·I94o', In : lndonesia (Cornell), 23 (1977) 67 vlg. Zie behalve het verslag van het congres van 1930 ook: Internationale sociaaldemocratische koloniale politiek (verslag congres te Brussel georganiseerd door de Bond van Sociaal-Democratische
schouwd, in de koloniale situatie niet altijd vrij van 'rassen-vooroordeel'. I9 Wellicht- zo luidde de redenering- was een nationalistische tussenfase onvermijdelijk: 'De Indonesiër zal pas toegankelijk blijken voor onze leer, als hij verlost is van het nationale verdriet'. 20 Maar het sociaal-democratisch wantrouwen bleef intact: 'Er is een sterk oostersch kapitalisme in opkomst. Als de nationale vrijheid is verkregen, zal de ontwikkeling van dit kapitalisme dan worden gestimuleerd of gestremd? Het antwoord is moeilijk te geven. De leiding der nationale beweging is thans nog voornamelijk in handen van een nieuwe oostersche bourgeoisie. Dat zegt wel iets.' 21 De ongelukkige consequentie was dat de sociaal-democraten zichzelf in de koloniale wereld buiten spel zetten en het veld overlieten aan de nationalisten en de communisten: h{m confrontatie zou beslissen over de koers van de toekomstige nieuwe staten. 22 Zo ging het vrijwel overal, zo ging het ook in Indonesië, van de aanvang af. Had Indië in de ogen van de Nederlandse sociaaldemocraten een teveel aan nationalisten, het had ook een tekort aan klassebewuste proletariërs. De kolonie kende geen industrie van betekenis, dus ook geen industrie-arbeiders, geen vakbeweging en geen socialistische massapartij. Het enige echte proletariaat was te vinden op de plantages, maar dat leefde vaak in sterk paternalistische verhoudingen dan wel in zodanige afzondering- Deli! -dat het voor sociaal-democratische propaganda ontoegankelijk was. Het vakhondsactivisme dat in de jaren na de Eerste Wereldoorlog enige aanhang vond, werd door het gouvernement voorgoed onderdrukt. Gematigden en radicalen waren het eens: klassenstrijd, in Westerse zin, was in Indië niet te verwachten. Hoewel er een begin van klassentegenstellingen viel te constateren, zou een proletarische beweging weinig kansen maken; hoewel er 'genoeg
Studentenclubs in Nederland), Zwolle I 929. Daan van der Zee, De S.D.A .P. en lndonesië(Amsterdam, I929). Ch .G. Cramer, Onze koloniale politiek (Amsterdam, 1930). Daan van der Zee, De wereld vrij! Socialistische beschouwineen over het koloniale probleem (Amsterdam, '93 I). P.J. Schmidt, Het koloniale aevaar: De beteekenis van het moderne imperialisme,
zijn winstbronnen en machtsaebieden
(Amsterdam, 1931).
r8. Verslaa Koloniaal Conares, 29. '9· Van der Zee, Wereld vrij, 130. 2o. Verslaa Koloniaal Conares, r o. 21. Stokvis, Verslaa Koloniaal Conares, IS. 22. 'Nationalist or communist
movements constituted the wave of the future, not social democracy.' Hansen, 'Dutch East lqdies', Ss. Zo ook Tichelman, 'Practical Colonial Policies', 93 vlg.
s&.o '' 1999
n
1-
.s :t 1-
n
is
reden voor klassenstrijd' bestond, werd ze (nog) niet gevoerd. 2 3 Het valt te begrijpen dat de Nederlandse sociaaldemocratie, geconfronteerd met zo weinig belovende perspectieven, toegaf aan de toch al sterke neiging zich te beperken tot de problemen in het moederland. Men is in de koloniale debatten zeker niet passief geweest24, men heeft in het parlement gedaan wat men meende te moeten doen, maar het gebeurde doorgaans meer uit plicht besef dan met de verwachting dat er overzee veel te oogsten zou zijn. De Rode Droom - althans de democratische variant- viel onder de tropenzon niet te dromen. In opdracht van de tijd
n n
,_ 1d e k n l-
.e
J is. :e !t l-
1-
te
:g
Zo min als hun tijdgenoten konden de sociaaldemocraten die zich met het koloniale vraagstuk bezighielden, zich onttrekken aan de tijdgeest. Al verwierpen ze de kapitalistische exploitatie van de niet-Westerse wereld, ze geloofden zo vast in het adagium 'zonder tropen geen Europa', dat zij moeite hadden met een dekolonisatie die de positie van het eigen werelddeel in gevaar zou kunnen brengen. Als socialisten gebiologeerd door het economisch proces, beoordeelden ze de koloniën primair als gebieden die om hun natuurlijke rijkdommen onmisbaar waren voor de wereldhuishouding, secundair als door vreemde mogendheden overheerste volken. De opheffmg van de koloniale relatie werd weliswaar nagestreefd, maar onder het beding dat de wereldeconomie daaronder niet zou lijden. Het Koloniaal Beginselprogram dat de soAP in '9 3o vaststelde, begint dan ook niet met een pleidooi vóór dekoloni atie, maar met een aantal stellingen waarin deze spanning tussen wereldeconomisch belang en de rechten van de gekoloniseerde volken wordt erkend. Zie de eigenaardige formulering in Stelling I I: 'Erkennende, dat de ontginning, verwerking en doelmatige verdeeling van de natuurlijke rijkdommen der wereld een belang vormen der menschheid, verwerpt de sociaal-democratie niettemin de staatkundige overheersching, als middel tot behartiging van dit belang.' 2 .1' (onze cursivering- JvD) 23. Verslas Koloniaal Conares, to, 39 · Cramer, Koloniale politiek, 1 .1'. S.J. Rutgers, Indonesië: Het koloniale ~steem in de periode tussen de eerste en de tweede wereldoorlos (Amsterdam, 1 94 7) passim. 24. H. van Kol, Nederlandsch -lndië in de
In de toelichting bij het program wordt op deze kwestie nader ingegaan. De SOAP zou bij voorkeur willen zien dat de productie en distributie van grondstoffen onder controle van de Volkenbond werd gesteld, een eerste stap naar de wereldomvattende planning die in het socialistisch toekomstperspectief voorzien was. Daarbij sluit aan dat het zelfbeschikkingsrecht van de volken niet onvoorwaardelijk kan gelden. Een volk dat weigert 'de economische voorziening van de menschheid te dienen' verliest het 'recht op nationale vrijheid' . 26 Het was niet onlogisch vanuit dit punt de lijn nog iets verder door te trekken en te stipuleren dat koloniale verhoudingen moeten worden gecontinueerd zo lang de gekoloniseerden niet in staat zijn een eigen rol in de wereldeconomie te spelen. Dat was het standpunt van Van Kol in het begin van deze eeuw, op zijn kenmerkende wijze krachtig verwoord: 'Koloniën zijn eenvoudig onmisbaar voor de economische ontwikkeling van de aardbol; vele grondstoffen zouden worden gemist, vele industrieën kwijnen, heel watvoedings-en genotmiddelen ons ontbreken, wanneer die tropische gewesten in handen van primitieve rassen eenvoudig braak werden gelaten.' 2 7 Op het internationaal sociaal-democratisch congres dat in 1 9 2 9 in Brussel werd gehouden, werd op die grond onmiddellijke opheffmg van de koloniale status ontraden, tenzij de ontwikkeling van het overheerste volk voldoende ver was gevorderd. Men kwam dan ook heel handzaam tot een rubricering van volken naar ontwikkelingsniveau, waarbij de meest gevorderden onmiddellijke onafhankelijkheid konden genieten, de 'koloniën met ontwikkelde kultuur' op een toezegging mochten rekenen, terwijl de 'koloniën met onontwikkelde kultuur' geduld moesten oefenen. Niemand kon 'het terugvallen tot een staat van primitieve barbaren' rechtvaardigen. 28 Als we het taalgebruik wat opschonen, doet de redenering, mits in Engels jargon vertaald, hoogst modern aan: het hele neo-koloniale beleid van na de Tweede Wereldoorlog berust immers op allerlei
Staten -Generaal van 1897 tot 1909 (Den Haag, '9''1· Van der Zee, De S.D.A.P. 25. Verslas Koloniaal Conares, 5 1. 26. Toelichting op het Koloniaal Program, toegevoegd aan Verslaa Koloniaal Conares , 1 3.
2 7. Een uitspraak uit 1 904, geciteerd in H. Baudet, 'Nederland en de rang
van Denemarken', in: Bijdraoen en Mededelinnen betr'!!Jende de Geschiedenis der Nederlanden, 90 (1975) 437·
ljn
I
S &_0 I I I 999
:: !!
I •
~
~~
~I
I~·
i
.i 1
11
lii Ii•
I,
~ I
'r
u
'theories of social and politica! development', passend in het streven naar 'modernization'. Het is dit evolutionaire perspectief dat einde vorige eeuw onder invloed van Darwins theorieën een krachtige impuls kreeg en ook de sociale en cultuurwetenschappen ging beheersen. Vooral Van Kol was een enthousiast verdediger van 'de groote wet der progressieve evolutie' waaraan niet viel te ontkomen maar die tegelijk de opvoedingstaak van de koloniale staten dicteerde: de richting lag weliswaar vast maar de snelheid van de verandering was door interventie te beïnvloeden. In zijn ontwerp-koloniaal program van 190 1 formuleerde hij het even fraai als bondig: 'Wat die inlanders nu zijn, waren wij eenmaal; wat wij thans zijn, zullen zij eenmaal worden'. 2 9 Van Kol is terecht een vertegenwoordiger genoemd van het 'ethisch imperialisme', maar hij verloochende zijn socialistische principes daarmee niet. Van Marx en Engels is bekend dat zij het recht van een hogere beschaving ten opzichte van een lagere volmondig erkenden. Ze beschouwden kolonisatie, zoals van de Fransen in Algerije, als een progressief proces, en Engels beoordeelde het opslokken van kleine Balkanvolken door het meer beschaafde Oostenrijk-Hongarije als een gerechtvaardigd optreden .JO Wat Van Kol formuleerde, kwam vrijwel letterlijk voor bij Marx, die stelde dat de lager ontwikkelde maatschappij in de hoger ontwikkelde het beeld van haar eigen toekomst ziet. De sociaal-democratische publicist en Indisch specialist Koch haalde deze passage met instemming aan en citeerde ook Engels, die gezegd moet hebben dat een hogere beschaving een lager beschaafde mag dwingen mee te werken aan beleid dat door de eerste wenselijk wordt geacht. 'Zoo is ook kolonisatie an sich niet te veroordelen', concludeert Koch.3 1 Geconfronteerd met het koloniale vraagstuk, zullen de meeste sociaal-democraten niet onmiddellijk aan Marx en Engels hebben gedacht, maar ze zullen gerustgesteld zijn van de enkelingen die dat wél deden te vernemen, dat het koloniale kapitalisme, zoals Stokvis het in 19 3 o formuleerde, weliswaar
'weerzinwekkend' was maar dat een fatsoenlijk beheer van koloniën niet met een socialistische overtuiging behoefde te vloeken. Theoretische bedenkinsen
Het socialisme was een product van intellectuelen. Vanouds bestond dan ook een sterke neiging de wereld als een probleem te beschouwen en met behulp van theorieën naar verklaringen te zoeken. Hoewel de Nederlandse sociaal-democratie te zwak was om tot veel originele prestaties te komen, nam men zeker kennis van wat elders te berde werd gebracht. In ieder geval zal men weet hebben gehad van het centrale leerstuk van het marxisme waarbij de wereldgeschiedenis verdeeld is in stadia die elkaar met ijzeren noodzakelijkheid opvolgen: op het feodale stadium volgt het kapitalistische dat tenslotte het socialisme zal voortbrengen. Het is een schema dat méér dan academische betekenis heeft: in gebieden waar het kapitalisme nog niet (volledig) is gevestigd, zal ook de komst van een socialistische maatschappij niet mogelijk zijn. Eerst moet het kapitalisme zijn werk doen. De Boerenoorlog ( 1899-1902) bood een schoolvoorbeeld van de spanningen die worden opgeroepen indien een hevig emotionerend conflict langs deze ideologische meetlat wordt gelegd. Op het eerste oog viel er over de brute imperialistische aanval van de Britten op de kleine Boerenrepublieken niets goeds te zeggen. De sympathie ging daarom naar de aangevallen partij uit, ook onder sociaal-democraten, die hier duidelijk een gewelddadig kapitalisme in actie zagen; de traditionele afkeer van militarisme deed de rest. Toch ontspon zich in de socialistische pers- ook trouwens in het buitenland 32 - een scherpe discussie waarbij onder meer P. L. Tak en Henriëtte RolandHolst in conflict raakten met de verdedigers van het marxistische ontwikkelingsmodel. Volgens deze laatsten was een Britse verovering van Transvaal een goede zaak, omdat ze tot een kapitalistische exploitatie van het gebied zou leiden en daarmee- op termijn - tot de komst van een socialistische maatschappij. Iets dergelijks zou niet te verwachten zijn
2 8. Internationale sociaal-democratische koloniale politiek, 98 vlg. Van Kol, 'Ontwerp-program', 199. Zie ook de
30 . Leszek Kolakowski, Geschiedenis van het marxisme (Utrecht/ Antwerpen, 198o) I, 405.
bijdrage van Van Kol aan het Congrès International de Sociologie Coloniale, in: De Nieuwe Tijd, 5 ( 1900) 2 15 vlg. 29. Van Kol, 'Ontwerp-program', 199.
3 r. D.M.G. Koch, 'Marxisme, in Europa en hier', in: Indisch -koloniale vraaastukken (Weltevreden, 1919) 40,43 vlg. 3 2. Preben Kaarsholm, 'The South
African War and the Response of the International Socialist Community to lmperialism between 1896 and 19o8', in: Frits van Holthoon en Marcel van der Linden (red.), lnternationalism in the Labour Movemem' 1830-1940 (Leiden, 1988) I, 42 vlg.
S&_DIII999
bij handhaving van het regime van de Boerenrepublieken.H De jonge sociaal-democraat WA. Bonger - de latere criminoloog - deed zelfs een felle aanval op de 'Transvaalkoorts' die naar zijn mening in de partij was uitgebroken: 'Het proletariaat dient die zijde te kiezen die de richting van haar tijd en haar eigenbelang aanbeveelt. ( ... )Daarmee is niet gezegd dat men had moeten meewerken om tot deze oorlog te komen; maar nu hij er eenmaal is, is het voor de vooruitgang en dus voor de sociaal-democratie wenselijk dat het Engelse kapitaal er vrij spel heeft. ( . .. )Voor ons sociaal-democraten is niets van een landbouw- en alles van een kapitalistische staat te hopen.' 34 Was zoiets ook te zeggen van de functie van het Nederlandse kapitaal in Indië? Marx zelfhad al in I 8B de weg gewezen door het kapitalisme in Brits-Indië een positieve rol toe te schrijven: het vernietigde de inheemse feodale samenleving en bewerkstelligde op die manier een grote sociale revolutie; als 'the unconscious tooi of history'. 3.1" Lees: alleen deze kapitalistische revolutie kon de socialisti che dichterbij brengen. Inderdaad volgden ook meerdere Nederlandse sociaal-democraten deze redenering met betrekking tot de toekomst van Indië. Naar aanleiding van een voorstel van Van Kol ontstond er in I 904 in de SDA Peen debat over de vraag of Indië noodzakelijkerwijs het kapitalistische stadium moest doormaken om tot socialisme te komen. Van Kol huldigde die mening, bijgevallen door Oudegeest; Gorter en Mendeis daarentegen stelden dat dit te deterministisch was gedacht en dat de kapitalistische fase kon worden overgeslagen. 3 6 De controverse die doet denken aan de tegenstelling tussen mensjewiki en bolsjewiki over de kans op revolutie in Rusland, vond geen vervolg. De indruk is dat men een kapitalistisch tussenstadium voor Indië noodzakelijk achtte. Rond I 9 3 o, toen diverse Indië-specialisten zich uitspraken, werd dit 33· O.F.H.J. de Ruijter, 'De houding van de Nederlandse sociaal -democratie ten opzichte van de Boerenoorlog 1899 - 1902' (typescript), 17 vlg. 34· Bart van Heerikhuizen, W.A . Bonaer, sociolooa en socialist (di ss. Amsterdam,
duidelijk. Zo schreef Cramer in I 9 2 9 dat 'het koloniale kapitalisme noodwendig, ongewild, medewerkt tot de opheffmg van de koloniale overheersching'. Het zal over steeds meer en beter geschoolde inheemse arbeidskrachten moeten beschikken, zodat er een arbeidersklasse ontstaat die 'een gevaar is voor het kapitalisme'. 37 Dat is nogal vaag. Op het Koloniaal Congres van I 9 3 o was Stokvis heel wat nauwkeuriger toen hij zich afvroeg hoe te denken over het onwenselijk ontstaan van 'nationaal kapitalisme' in Indië. De dialectiek bood uitkomst: 'Zoo zijn wij er van overtuigd, dat wij in Indonesië de grondslagen voor een nationaal kapitalisme helpen leggen . Wij steunen dan echter een natuurlijke ontwikkeling, opdat er een normaal, vrij volksbestaan zal kunnen komen en worden dan niet verontrust door het ontstaan tevens van een vrij kapitalisme. Want waar dit bestaat,aroeit er ook een vrij socialisme.' 3 8 (onze curs. - JvD) Van der Zee, die een jaar later uitvoerig inging op de resultaten van het Koloniaal Congres in I 9 3 o, ontwikkelde eenzelfde redenering, niet onbegrijpelijk omdat het daar vastgestelde Koloniaal Beginselprogram in stelling VII had geponeerd dat het in Indië oprukkende kapitalisme 'tevens kiemen voor den eigen ondergang' schept.39 Kan het ijveren voor industrialisatie van Indië, ook door sociaal-democraten gedaan, in ditzelfde perspectief worden geplaatst: als een bewuste stap naar industrieel kapitalisme en dus naar het ontstaan van de in socialistische ogen onmisbare arbeidersklasse? Hoewel Van Kol dit argument niet expliciet aanvoert, kan het een rol hebben gespeeld. Zijn criticus W van Ravesteyn suggereert het, helaas in een reactie die niet serieus valt te nemen. 4° In ieder geval zullen Van Kol en anderen van opvatting zijn geweest dat de ontwikkeling van de kolonie waaraan zij hun beste krachten gaven, niet alleen direct de inheemse bevolking diende maar ook sociaal-democratisch gerechtvaardigd was te noemen.
rif Independenee 1857- 1859 (Moskou, 1959), 17 vlg.
36. Erik Hansen, 'Marxists and lmperialism]he Indonesian Policy of the Dutch Social Democratie Workers Party, 1894- 1914', /ndonesia (Cornell),
1987), 4.1"·
18(1973)93·
3S. Marx & Engels, The First /ndian War
3 7. Cramer, Koloniale politiek, 1 8 vlg.
3 8. Stokvis, Verslaa Koloniaal conares, I 0 . 39· Van der Zee, Wereld vrij, 87 vlg. Verslaa Koloniaal Conares, _ç2. 40. H.H. van Kol, De ontwikkelinB der araat-industrie in Japan (Den Haag, 1 9 1 6) s vlg., 245 vlg. W. van Ravesteyn, 'Een vod', De Nieuwe Tijd, 22 (1917), Ss vlg.
s&.o 11 1999
490 Een andere marxistische theorie, over de negatieve invloed van imperialisme en kolonialisme op de strijdbaarheid van de arbeidersklasse, viel minder gemakkelijk onschadelijk te maken. Al in I 8ç8 schreef Friedrich Engels aan Marx zich zorgen te maken over de proletarische beweging in Engeland die zozeer bezig was te verburgerlijken dat op de duur 'ein bürgerliches Proletariat' lijkt te ontstaan. En hij liet er op volgen: bij een natie die heel de wereld exploiteert, is dat in zekere zin wel gerechtvaardigd. 4 1 In een brief uit I 8 8 2, aan Kar! Kautsky, was hij nog duidelijker: 'Sie fragen mich was die englischen Arbeiter von der Kolonialpolitik denken? Nun, genau dasselbe was sie von der Politik überhaupt denken: dasselbe was die Bourgeois davon denken. Es gibt hier ja keine Arbeiterpartei, es gibt nur Konservative, und Liberal-Radikale, und die Arbeiter zehren flott mit von dem Weltmarkts- und Kolonialmonopol Engelands.'4 2
te kunnen stellen dat Indië van groot voordeel was voor de arbeiders en meer in het algemeen voor de werkgelegenheid in het moederland. 45 Stokvis kwam op het congres het dichtst bij de oude klacht van Engels over het Britse proletariaat met toe te geven dat de koloniale baten op de socialistische strijd 'verslappend' werkten. Wij mogen ons in die voordelen niet verheugen: 'Wij moeten deze baten integendeel als een oneer gevoelen, ons door het kapitalisme opgelegd, en het moet onze wil zijn, ons van deze baten zoo spoedig mogelijk te ontdoen.'4 6
Ook elders kwam Engels op deze kwestie terug, onder meer in I 89 2, toen hij in het bijzonder de' arbeidersaristocratie' aanwees als de subklasse die door de baten van het imperialisme bevoordeeld werd. 43 Vele anderen, onder wie de Russische marxisten Lenin en Boecharin, zouden deze observaties uitwerken tot een theorie van het moderne imperialisme. 44 De Nederlandse sociaal-democraten die zich over Indië uitspraken, verwezen niet naar deze auteurs maar ze onderkenden het probleem wel degelijk. Ze hadden herhaaldelijk schattingen gemaakt van het profijt dat Nederland van Indië had, en daarbij onderscheiden wat dat in termen van werkgelegenheid betekende. Onmiddellijke verbreking van de koloniale band zou volgens Tinbergen neerkomen op een verlies van werkgelegenheid voor ongeveer I s-o.ooo Nederlandse arbeiders, dat wil zeggen: tien procent van het totaal. Aldus luidde de droge mededeling op het Koloniaal Congres van de SDAP in I 930: een congres van een Nederlandse arbeiderspartij! Stokvis onderschreef de cijfers en partijvoorzitter Albarda meende zelfs zonder cijfers
Relatief jonge staten, zoals België, Duitsland en Italië, kwamen aan het verwerven van koloniaal bezit pas laat toe, in feite in de halve eeuw die vooraf ging aan de Eerste Wereldoorlog. De sociaal-democraten in die landen stonden zeker onder sterke druk van de regering en de publieke opinie, maar ze hadden het voordeel zich te kunnen mengen in een actueel debat en zich te kunnen verzetten tegen een actueel imperialisme. De Nederlandse sociaal-democratie bevond zich in een totaal andere situatie. Het koloniale rijk was eeuwenoud en als er al met geweld werd opgetreden - zoals in Atjeh - dan betrofhet een afrondingsoperatie, niet het verwerven van nieuw gebied. Men kon pleiten voor dekolonisatie, maar voor het moment had men met de koloniale bezittingen te leven. Niet alleen voor het moment: deSDA P gaf zelf toe dat 'onmiddellijke' loslating van Indië niet doenlijk en niet verstandig was. Ze was daarmee de gevangene van de geschiedenis. Dat laatste werd dan ook vóór en na als een excuus aangevoerd. Vooral Van Kol werd niet moe te betogen dat de arbeidersklasse zuchtte onder 'de
Hoe dat zou moeten gebeuren, werd niet duidelijk. Wat wel duidelijk naar voren kwam, was de klempositie waarin de sociaal-democratie zich buiten haar wil bevond: een antikoloniale beweging waarvan de massa van de aanhangers belang had bij voortzetting van de koloniale situatie. Een compromitterende eifenis
4 1 • Brief van 7 oktober 1 85 8 in: Kar! Marx en Friedrich Engels, Der Briifwechsel (München, 198 3) 11, 340. 42. Briefvan 12 september 1882 in: Benedikt Kautsky (red.), Friedrich Enaels' Briifwechsel mit Kar/ Kautsky (Wenen, •955)63.
4 3. In zijn voorwoord van 1 89 2 bij zijn De toestand van de arbeidersklasse in Enneland (Moskou, s.a.) 41. 44· WI. Lenin, Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme ( t 9 1 7; Amsterdam, 1946) 73 vlg. N. Bukharin, lmperialism and World Economy (I 9 I 5;
Londen, 1972) pag. 165: 'The European workers, considered from the point of view of the moment, are the winners ( ... )' . 45· Verslag Koloniaal Congres, 14, 27. 46. Stokvis, Verslàg Koloniaal Congres, 14.
s&._o" 1999
49 1 zware taak haar door de historie opgelegd'; dat het behoud van de koloniën geen recht maar een plicht is geworden,' een zwaren last door de historie ons op de schouders gelegd'; dat het kapitalisme ons met de koloniën had opgezadeld zodat er niets anders opzat dan de erfenis te aanvaarden en zo behoorlijk mogelijk te beheren.47 De toelichting bij het Koloniaal Beginselprogram uit 1 9 3 o ademde dezelfde geest, zij het dat de klemtoon sterker viel op 'de schuld van het kapitaal': de koloniën waren immers verworven uit kapitalistische winzucht, en de nog jonge sociaaldemocratie kon daaraan pas een eind maken als ze de macht had overgenomen. Wat men als sociaal-democraat in Indië deed, was niet een keuze maar een onvermijdelijkheid: 'De beschavingstaak, welke wij hier hebben te vervullen, wordt niet uit pure liefhebberij opgevat; wij doen het, omdat wij hier nu eenmaal zijn' .Aldus Koch.4 8 Het lijkt een nogal defaitistische houding- en dat is het natuurlijk ook - maar in wezen verschilde ze niet van de ambities die de sociaal-democratie destijds in het moederland had: bij gebrek aan beslissende politieke macht, voortgaan met zich daarop te prepareren, onder meer door het vervullen van een 'beschavingstaak'. Het probleem was echter dat de Indische sociaaldemocraten daarmee dicht in de buurt kwamen van de 'ethici'. En wat nog erger was: te moeten erkennen dat de 'ethische' traditie in Indië al een lange geschiedenis kende, getuige figuren als Dirk van Hogendorp, WR. baron van Hoëvell, Eduard Douwes Dekker en lateren als P. Brooshooft en Ch. T. van Deventer. Anders gezegd: de sociaal-democraten waren bepaald niet de eerste critici van het kolonialisme. Al sinds de Franse Revolutie waren er politici en schrijvers geweest die ten aanzien van de koloniën last hadden van een kwaad geweten en pogingen ondernamen tot een zekere mate van Wiederautmachuna.
Sociaal-democraten als Van Kol, die eigenlijk met eenzelfde geest waren bezield, kostte het dan ook moeite zich van de koloniale ethici te onderscheiden. Het zegt wel iets datVan Deventer zich bereid verklaarde het ontwerp-koloniaal program van Van Kol te onderschrijven, zoals anderzijds Van Kol enig
succes boekte omdat zijn eisen deels samenvielen met die der ethici. 49 Steeds weer worstelden de sociaal-democraten met de omstandigheid dat ze laat, eigenlijk te laat, op het politieke toneel verschenen. Ook en vooral aan het einde van de rit, in de jaren 194s- 1949. Na een halve eeuw waren ze eindelijk tot regeringsverantwoordelijkheid geroepen. Het getij was bovendien gunstig om in de binnenlandse sociale politiek een sprong vooruit te maken. Die zo moeizaam bevochten positie mocht niet in gevaar worden gebracht door de onverwacht ontstane 'Indonesische kwestie'. Dus was men bereid méér te verzaken dan op grond van programma en historie had mogen worden verwacht. De hardnekkigheid waarmee de katholieke partij in die beslissende jaren geprobeerd heeft Indonesië voor het Koninkrijk te behouden, is door Jan Bank onder meer toegeschreven aan de vrees voor nietnationaal te worden aangezien: het oude isolement werd nog steeds gevoeld. so Kan het zijn dat de sociaal-democraten met eenzelfde onzekerheid hebben geworsteld? Zullen ook zij niet hebben willen bewijzen goede vaderlanders te zijn? In de bezettingstijd hadden ze aangetoond dat de nationale zaak bij hen in goede handen was . Het andere grote nationale probleem, de regeling van het Indonesische vraagstuk, mocht het pas verworven vèrtrouwen niet beschamen. We hebben eerder geconstateerd dat de handvol sociaal-democraten die zich met Indische aangelegenheden bezighielden, stuk voor stuk in lndië hadden gewerkt en geleefd. Het verblijf in die vreemde maar fascinerende wereld moet invloed hebben gehad op hun politieke oordeelsvermogen, te meer omdat ze in feite enkelingen waren, zonder de steun van een brede volksbeweging. Ze zullen zich gestoord hebben aan de reactionaire mentaliteit die in delen van de blanke bovenlaag bestond; ze zullen het autoritaire karakter van het koloniale regime hebben afgewezen en de passiviteit van de inheemse bevolking hebben betreurd; maar ze moeten niettemin tevens oog hebben gehad voor de formidabele prestatie die Indië in allerlei opzichten óók was- en waaraan zij zelf hadden bijgedragen. s 1
4
47· Van Kol, 'Ontwerp·program', 198, 21
s. Dez., 'Congrès International',
21).
48. Koch, Vraagstukken, 44· 49· D.M.G. Koch, Batig slot: Figuren uit het oude Indië (Amsterdam, 196o) 93·
50. Jan Bank, Katholieken en de Indonesische Revolutie (Baarn, 1 9 83) 48 9.
s&__o II I999
492 Hun lot was tragisch. In Indië speelden ze een marginale rol; in de tijd van het Nederlands-Indonesisch conflict werden ze in de houding van hun partij teleurgesteld; voorzover ze nadien in Indonesië probeerden te aarden, werden ze niet eens opgemerkt en tenslotte overbodig verklaard. Koch, die na een verblijf van 47 jaar in I 954 uit Indonesië terugkeerde, toonde zich in zijn memoires een teleurgesteld man. Wij Nederlanders, schreef hij, die het onafhankelijkheidsstreven van harte hadden toegejuicht, kregen het gevoel 'tussen twee stoelen terecht te zijn gekomen'. En: 'Indonesië was voor ons een vreemd land geworden.' .P Stokvis, die al eerder naar Nederland kwam, moest ontdekken dat in Indonesië niemand meer weet had van het streven van hem en die kleine sociaal-democratische gideonsbende overzee. Zijn conclusie: 'Wij zijn een verbruikt geslacht'. S3 Van marginaal naar mondiaal
Het einde van Indië viel samen met het begin van de Nederlandse ontwikkelingshulp. Dat niet alleen: het waren voormalige koloniale ambtenaren die in de maanden vóór de soevereiniteitsoverdracht, dus nog in I 949, het eerste bescheiden initiatief namen. Verder werd al in die tijd het besluit genomen voormalige Indische ambtenaren en experts direct of via de Verenigde Naties uit te zenden naar 'laagontwikkelde landen'. 54 Deze 'benutting van de koloniale erfenis voor andere doeleinden', zoals het werd genoemd, nam meteen een grote vlucht. Al in 19 ~I had ons land zoveel deskundigen voor multilateraal ontwikkelingswerk beschikbaar gesteld, dat het na Amerika en Engeland de derde plaats innam.S5 De mondialisering van de vroegere koloniale 'ethische koers' was begonnen:' opheffmgspolitiek' heette voortaan' ontwikkelingsbeleid'. Naast continuïteit was er discontinuïteit. Wat namelijk opvalt is het grote aandeel van PvdA-leden in het opstarten van de hulpverleningsmachine: de eer-
5I. Van Doorn, Laatste eeuw, I I9 vlg., I56 vlg. 52. O.M.G. Koch, Verantwoordina:
Een halve eeuw in Indonesië (Oen Haag/Bandung, I956) 273. 53. Koch, BatiB slot, I 03.
ste interdepartementale comrrussre bestond zeer overwegend uit sociaal-democraten.5 6 Nadat Jan Pronk in de jaren zeventig het heft in handen had genomen, zou de identificatie van 'progressief' en' ontwikkelingshulp' defmitief worden gevestigd. Wie naar de mensen kijkt, valt de overeenkomst op die er tussen Pronk en Van Kol bestaat: het hart op de goede plaats, tomeloos energiek, bereisd, vol zendingsdrang en zelfoverschatting; naar eigen zeggen gemotiveerd door schuldbesef over begaan koloniaal onrecht; moralistisch en paternalistisch; monopoliehouders in het debat; in staat de koers 1 So graden te verleggen en nog steeds gelijk te hebben. Er zijn ook verschillen. Van Kol had alleen woorden en weinig of geen draagvlak; Pronk had behalve veel woorden ook geld, macht en een ruime mate van benifit ifthe doubt. Maar allebei waren ze sociaaldemocraat in zoverre ze vast geloofden in de rol van de staat in het ontwikkelingsproces, watVan Kol niet verder hielp maar Pronk ertoe bracht speciale aandacht te besteden aan landen met een socialistisch regime. De radicalisering van de ontwikkelingsecanomie en -sociologie in de jaren zestig en zeventig liep daarmee gelijk op. Het oude 'Indië los van Holland' leek soms te zijn vervangen door 'Derde Wereld los van het Westen'. Intussen zijn ook die golven weer gaan liggen en is de kwestie van ontwikkelingssamenwerking als thema van politieke discussie sterk op de achtergrond geraakt. In Socialisme &_Democratie is al zo'n jaar of tien vrijwel niets meer over het onderwerp te vinden. OfBreman gelijk krijgt met zijn stelling dat zoals de laatste generatie koloniale ambtenaren zich onverwacht van hun opdracht zagen beroofd, ook de missie van de ontwikkelaars onvoltooid zal blijven57, valt nog niet met zekerheid te zeggen. In ieder geval kan worden geconstateerd dat de ontwikkelingsideologie die in Indië vorm kreeg, de dekolonisatie overleefde dankzij de sociaal-democraten, die zich ervan meester maakten en haar een tweede leven schonken op mondiale schaal.
54· Maarten Kuitenbrouwer, De ontdekkina van de Derde Wereld (Den Haag, I994) 3 r. 55· J.A.A. van Doorn, Indische lessen: Nederland en de koloniale ervarinB (Amsterdam, I995) I46 vlg.
56 . Kuitenbrouwer, Ontdekkina, '35.
57. Jan Breman, 'Het verlopend tij van de ontwikkelingspolitiek: De kritische grens van Jan Ptonk', Socialisme &__ Democratie, 5I (I994) 496.
S &._0 I I 1999
493
Hoe het recht verwordt tot handelswaar ning werkt het dominante De samenleving krijgt op marktdenken daarbij conpijnlijke wijze de rekening traproductief. De nadruk gepresenteerd van een onop een onbelemmerde gebreideld marktdenken. P.J.M. VON SCHMIDT AUF marktwerking leidt tot verDe verabsolutering van ALTENSTADT vreemding tussen indivieconomische waarden duen, spoortaan tothetnastreven tot een tweedeling Alsemeen deken van de Nederlandse Orde tussen groot en klein, van louter materieel geluk, van Advocaten waarin de groten groter liefst op de kortst mogeworden en de kleinen klein lijke termijn. Maar winst voor de één betekent vrijwel steeds verlies voor de blijven. De handel die de markt stuurt kent nu eenander. Zo worden cohesie en betrokkenheid uit de maal andere maatstaven van goed en kwaad dan de samenleving weggezogen. Ieder voor zich, de markt samenleving, waarvan de markt maar een onderdeel voor ons allen. Met als gevolg dat steeds minder is. Waar markt en samenleving het gevoeligst botsen, mensen zich nog verantwoordelijk voelen voor de is op het punt van de integriteit. De handel is handig ander. En tegelijk vlucht de een na de ander weg en heeft weinig last van scrupules. Normen en waarvoor de eigen verantwoordelijkheid. Bij geweld op den die niet sporen met het marktdenken worden afstraat lopen mede-burgers door en ontmoeten el- gedaan als ouderwets en concurrentieverstorend. kaar later in een stille tocht. Mede-mensen worden mede-dingen. 'Omdat de markt het wil', moet alles kunnen. In het kabinetsbeleid voor de komende jaren is Zoals branchevervaging en het afschaffen van deseen veilige samenleving terecht tot speerpunt verklaard. Maar met het accent op het (politie)appa- kundigheidseisen. Maar de klant wil helemaal niets. raat, snelle afdoening van delicten en meer cellen Als dat wel zo was, zouden producenten allang hun wordt alleen maar een schijn-veiligheid bereikt. Zo enorme reclamebudgetten hebben teruggebracht. Wat de markt wil dicteren de aanbieders. Daarbij werk je niet aan de oorzaken maar - nogal reflexmatig - aan de gevolgen. Een veilige samenleving breng hanteren zij het prijsmechanisme, tot het gestelde je alleen maar naderbij door de sociale samenhang te doel bereikt is: grotere omzet, meer winst. Bij een nieuw evenwicht in de m.arkt - de afzet is vergroot bevorderen. Dat kan door de wederzijdse afhankeof behouden, en prijsvechters zijn gebroken - zoekt lijkheid een plaats te geven tussen individuen onderdiezelfde prijs weer nieuwe grenzen op. Ik vraag mij ling en individuen en de samenleving. En die verbondenheid te benadrukken. Een terugtredende werkelijk af: zijn er concentraties in de markt aan te overheid kan daarin zeker een bijdrage leveren, wijzen die de consument duurzaam voordeel hebmaar dat mag geen leemte achterlaten. Er moet een ben opgeleverd? Schaalvoordelen worden toch vrijwel steeds benut om de winstcapaciteit te vergroten structuur komen waarbinnen het als vanzelfsprekend wordt aangevoeld dat individuen verantwoorof om afzetmogelijkheden te veroveren. In de marktmonomanie wordt dit soort relativedelijkheid voor elkaar nemen en verantwoordelijkheid met elkaar delen. In de buurt, op de school, op rende beschouwingen met weinig vreugde door de het werk. Voor zo'n mentaliteit moeten eerst de beleidsbepalers aangehoord.Wel bemoedigend is dat normen en waarden worden herontdekt die belang- diezelfde beleidsbepalers meer oog krijgen voor het rijk zijn voor een rechtvaardige samenleving."'Die integriteitsgehalte in de samenleving. Dat zal te maken hebben met de uitwerking van het nieuwe opwaardering en bewustwording moet vooral aandacht krijgen in tal van leersituaties: in het gezin, op motto van Paars II: investeren in de kwaliteit van de school en universiteit, in de stage. Naar mijn mesamenleving. Integriteit staat inmiddels hoog op de
s&..o '' •999
494 agenda. De roep om meer gedragscodes is algemeen. Moeten de gedragsregels tegenwoordig worden uitg~schreven omdat zij ongeschreven niet meer als fundamenteel worden herkend en ervaren? Op pijn.]ijke wijze is de afgelopen tijd gebleken dat de moraliteit is afgebladderd. De Europese politiek beweegt zich met vriendjespolitiek en onkostengegoochel in een ethisch vacuüm. De idealen hebben plaatsgemaakt voor de commercie en het contact met de basis is niet alleen verloren maar wordt ook niet meer op prijs gesteld; de klokkenluider wordt verhangen en de whistle blower gesmoord. Dichter bij huis zijn de gebeurtenissen bij het G V BinAmsterdam en rond de bankierende Provincie Zuid-Holland evenmin opwekkend. En de Minister van BiZa spreekt van branchevreemde activiteiten. Zou de politiek dan toch grenzen aan het marktdenken stellen?
11
lil Jij
lnteaer in toaa Voor een eerlijk en openbaar proces (art. 6 EVRM) zijn een onafhankelijke en integere rechter en een onafhankelijke en integere advocaat onontbeerlijk.' De aandacht voor die eigenschappen is dan ook binnen de balie en de rechterlijke macht nooit verslapt. Onverminderd streng wordt op de naleving toegezien. En waar twijfel gerechtvaardigd is, wordt corrigerend opgetreden. Ik herinner aan de Belgische Juae d'instruction, Jean Marc Connerotte die door het Hof van Verbreking van de zaak Dutroux werd afgehaald. Omdat hij een solidariteitsbijeenkomst bijwoonde waar geld werd ingezameld voor de juridische bijstand van getroffen families. 2 En ik roep in uw herinnering de Hoffman-affaire. Lord Hoffman was een van de lawlords die besliste dat Generaal Pinochet geen aanspraak kan maken op immuniteit als gewezen staatshoofd. Maar Hoffman, die vóór uitlevering had gestemd, was bestuurder geweest van de afdeling van Amneso/ die zich met geldinzameling bezighield . En dus besloot de House if Lords tot een geheel nieuwe behandeling in volledig nieuwe samenstelling. Even onwrikbaar is Ónze tuchtrechter als het gaat om de beginselen van onze beroepsuitoefening. Recentelijk sprak het Hof van Discipline zich hierover uit: 3 1 • In de ' draft recommendation on the freedom of exercise of the profession of lawyers' van 4 november 1998 lezen we in de toelichting, par. 2 1 : 'A fair and equitable system of administrators of justice and the effective proteetion of hu man rights and fundamental freedoms, depend both on the
I[
'Het Hof neemt bij de behandeling van deze klacht tot uitgangspunt dat een behoorlijke beroepsuitoefening meebrengt dat tussen cliënt en advocaat een vertrouwensrelatie bestaat, waarin de schijn van belangenverstrengeling dient te worden vermeden en dat de advocaat steeds erop bedacht dient te zijn niet te geraken in een situatie waarin hij niet meer de vrijheid en de onafhankelijkheid bezit om zijn cliënt deugdelijk te adviseren en te representeren.' Voor de geloofwaardigheid van de advocaat als vanzelfsprekend rechtshelper is nodig dat hij in doen en laten zijn integriteit zichtbaar neerzet en keuzes maakt die zijn onafhankelijkheid onderhouden.lntegriteit is bepalend voor de identiteit van de advocaat. De maatschappij mag erop rekenen dat de individuele advocaat en de beroepsgroep als geheel die identiteit vasthoudt hoezeer de markt ook aan hen trekt. Ook dát draagt bij aan de kwaliteit van de samenleving. Zwaar weer En juist voor wat betreft de identiteit bevindt de balie zich in zwaar weer. Niet in de laatste plaats omdat de advocatuur zich niet kan onttrekken aan de dwingende invloeden van een onbarmhartig marktdenken . Binnen de balie zijn tal van krachten werkzaam, deels tegengesteld, deels elkaar bevestigend. Stuk voor stuk stellen zij de eenheid van de beroepsgenoten op de proef die de AR zo zorgvuldig nastreeft.4 Binnen de balie doen zich tal van spanningen, dilemma's en irritaties voor. Die onrust kan ertoe leiden dat de kernfuncties van de advocaat verwateren binnen een in omvang toenemende balie.ln I 920 waren er nogmaar 877 beroepsgenoten; dankzij een explosieve groei zijn dat er nu meer dan I o. ooo. Tot in de jaren '6o praktiseerden advocaten nog alleen of in maatschapsverband met twee of drie anderen. Nu zijn er naast kleine en middelgrote kantoren na drie fusiegolven megakantoren met meer dan 2oojee-earners.Vaak in multidisciplinaire samenstelling, dus met notarissen en met belastingadviseurs. Lang waren advocaten in dienstverband
independenee and impartiality of the judiciary (see the 1994 Recommendation) and on the independenee of lawyers. The independenee of lawyers and the judiciary are essential elements of any system of justice.' 2. Zie over de vraag of de Nederlandse rechter wel voldoende onpartijdig en
onafhankelijk is: H. Franken, 'Onafhankelijk en verantwoordelijk', Rede Diës Natalis RUL o7.o2 . 9J. 3. Hof van Discipline 3 mei 1999, no. 27 3 2.
4 · Art. 3 3 Ad~. wet: De Algemene Raad 'streeft de eenheid van de beroepsgenoten na '.
S &_0 I I I999
495"
)
e
n
:S
1-
uit den boze, net zoals het maken van reclame. Tot 198o verboden onze Ereregels nog de advocaat om zich met zijn cliënt te verstaan anders dan bij zich op kantoor. Nu zijn er zelfs advocaten in dienst van nietadvocaten, gaan advocaten 'de boer op' en prijzen zich ongeremd in de media aan. Tot in de beginjaren '_s-o was de advocaat bij uitstek proceshelper. Hij was een omnivoor, niet alleen wat rechtsgebied betreft maar ook als het om de klanten ging. Particulieren werden terzijde gestaan, evenals bedrijven en overheden. En wie niet kon betalen mocht rekenen op rechtshulp 'pro deo'. In de Algemene Beschouwingen bij de Advocatenwet van r 9 5 2 wordt dan ook nog plechtig verkondigd: 'Het is de taak en de roeping van de advocaat op te treden ter verdediging van personen en belangen, die worden bedreigd.'
e n
l-
Ie
ts le t-
c-
l.
sa-
1-
m r[n
kie
n-
er n-
d
Vanaf de jaren '7 o zijn inhoud en aard van het advocatenwerk in snel tempo veranderd, of liever gezegd buitengewoon pluriform geworden . In toenemende mate is de advocaat advieswerk gaan verrichten, niet alleen om een dreigend proces te voorkomen maar ook en juist als er helemaal geen proces behoeft te worden gevoerd. Contracten schrijven, fusies, overnames, beursgangen, financiële producten ontwikkelen en 'vermarkten'. Die advocaten zien geen rechtszaal meer van binnen, en zij zien ook geen personen of belangen meer, die worden bedreigd. Zij houden zich dus ook niet bezig met van overheidswege gefinancierde rechtsbijstand. Ongetwijfeld liggen aan die keuzes rendementsoverwegingen ten grondslag. Maar even waar is dat de 'commerciële' kantoren niet of niet meer thuis zijn op de voor de gefmancierde rechtshulp relevante gebieden als sociaal verzekeringsrecht, vreemdelingen- en asielrecht, psychiatrisch patiëntenrecht, strafrecht, familierecht . Juist op die terreinen is de sociale advocatuur specialist, vaak met idealisme en enthousiasme. Daarmee heeft deze groep advocaten zich onmisbaar gemaakt. De politiek heeft dankzij onze campagne deze zomer net op tijd oog gekregen voor deze realiteit. De gemiddelde uurvergoeding gaat naar J 1 H· Ik vind dat een belangrijke stap in de goede richting. Een volgende stap, ditmaal in de 5. Vgl. 'rapport parlementaire enquête opsporingsmethoden', Tweede Karrrt'!r I995-I996, 24072 nr. I9 pag. IJ. De Europese Commissie wil de Anti Witwas Richtlijn van I 99 I ook toepasselijk verklaren op advocaten 'when performing
richting van j 1 8o, moeten wij doen in gezamenlijkheid: overheid én balie. Ik sluit niet uit dat daarbij opnieuw een bezinning nodig is op de methoden en technieken van de gefinancierde rechtshulp. Hogere vergoedingen zullen kunnen betekenen dat ook meer markt zal worden gebracht in het systeem van de rechtsbijstand. De dynamiek waartoe de advocatuur zich in staat heeft getoond is opvallend. Het odium van conservatisme en gebrek aan veranderingszin heeft onze beroepsgroep allang geleden verlaten. De balie is snel, sociaal, dynamisch. Met dat dynamische beeld wil iedereen zich wel identificeren; dat blijkt ook uit de belangstelling van de studenten om te kiezen voor de advocatuur. En de veranderingsprocessen binnen onze beroepsgroep zullen onstuitbaar doorgaan, alleen al omdat de wereld om ons heen in snel tempo verandert. Maar het aanpassingsvermogen van de balie kent ook grenzen, behoort die ook te kennen. Ontwikkelingen die de identiteit van onze beroepsgroep kurmen aantasten verdienen op zijn minst een kritische benadering voordat ze worden geaccepteerd. De belangrijkste dreiging is naar mijn mening de opkomst van het ongenuanceerde marktdenken over onze beroepsuitoefening. Opgelegd door anderen en overgenomen door beroepsgenoten zal de commercialisering - als we geen weerwerk leveren- hoogtij vieren met een schijnheilige verwijzing naar een veronderstelde wil van een niet nader gedefinieerde markt. In die wereld van Peter Stuyvesant blijft van de advocaat weinig over. Het beeld wordt zo diffuus dat hij zich niet meer weet te onderscheiden van andere zakelijke dienstverleners. Een koopman met een 'snelle handel in juridische producten'. Het recht ontaardt in een commodity. En de professie krijgt steed$ meer de trekken van een gewoon commercieel beroep waarin het verschoningsrecht alleen nog maar een welkom concurrentievoordeel oplevert ten opzichte van andere commerciële dienstverleners.5 Ik noem twee onderwerpen die in deze context bijzondere aandacht vragen. De komst van de Engelse kantoren en de wens van de accountants om onder hun controle winstgevende advocatendiensten in hun pakket op te nemen. a limited number of speciflc financlal or corporate transactions'. Van de plicht om verdachte transacties te melden worden uitgezonderd 'an independent lawyer or law firm representing a elient in forma! legal proceedings'.
s&..o'''999
Windkracht 9 uit het westen Jarenlang hebben de solicitors de Nederlandse markt links laten liggen. Terwijl zij toch in Frankrijk, België en Duitsland actief, om niet te zeggen overactief aanwezig waren. Lang hebben we gedacht dat deze houding viel toe te schrijven aan de aanwezigheid in Nederland van een krachtige en efficiënte balie. Of misschien was de Nederlandse markt voor Engelse advocaten wel niet interessant genoeg. Begin dit jaar bleken deze theorieën achterhaald. De grootste kantoren uit de Cio/ hebben besloten om ook in Nederland een vestiging te openen. Waarschijnlijk om een nieuwe markt te ontsluiten omdat de thuismarkt grondig is verdeeld. Dat besluit is op zichzelf niet wereldschokkend, wel de wijze waarop dat strategisch gestalte wordt gegeven. De Britse advocatenkantoren uit de 'solden ei rele' hebben ieder voor zich de ambitie om de nummer één op financieel-juridisch gebied ter wereld te worden en bij de top drie van de ondernemingsrechtspecialisten te komen. Zij concentreren zich op de meest winstgevende specialisaties en geven wat betreft de klanten de hoogste prioriteit aan multinationale bedrijven. Die koers vraagt om een althans voor Nederlandse begrippen onorthodoxe aanpak. En dat heeft de afgelopen maanden voor een aantal pijnlijke en voor Nederland ongewoon harde taferelen gezorgd. En met het aanboren van de Nederlandse markt zal het dringen worden in de lucratieve, vaak internationale, transactiepraktijk. De Britse vestigingen hebben daarbij een natuurlijke voorsprong omdat in financiële transacties Engels en Amerikaans recht domineert. Met enorme winstaandelen gaan zij toptalent van de Hollandse kantoren wegtrekken, en met hoge salarissen aanstormend jong talent aanlokken. Dat vinden zij nodig om een stevige Nederlandse basis te krijgen die moet voorkomen dat de echte zaken in Londen worden gedaan en de partners hier onderaannemer worden. De druk op de markt zal meedogenloos toenemen. Het is nog onzeker hoe de niet- Angelsaksisch georiënteerde Nederlandse kantoren hierop zullen reageren. De kantoren die een min of meer omvangrijke internationale praktijk hebben zullen daaruit grotendeels kunnen worden weggedrongen. Als dat inderdaad gebeurt zullen zij de aandacht naar andere praktijkgebieden verleggen. Daarmee neemt de concurrentie in die praktijksoorten toe waardoor wederom een aanpassing wordt gevraagd van die kantoren die zich op die terreinen thuisvoelden. En zo zet deze ontwikkeling zich als een golfbeweging
door de advocatuur door. Van grote naar kleine kantoren. Van boven naar beneden. Dat zal een periode inluiden van reorganiseren . En van een verdere verzakelijking. Advocatenkantoren zullen hun managementconcepten nog nadrukkelijker kopiëren van het bedrijfsleven, meer nog dan tevoren zullen zij het accent leggen op prestatie, productontwikkeling én tjficiency. Zeg maar gerust: zij zullen de markt als maatgevend beschouwen. Zij zullen zich waarschijnlijk ook gaan concentreren op de lucratievere rechtsgebieden en hetzij de minder profijtelijke laten vallen hetzij deze aanhouden als ondersteuning van de' kerngebieden '. Selectief specialiseren maakt zich van ons meester. De verhoudingen zullen zich verharden, de advocatuur zal minder 'leuk' worden. Dat heeft allemaal te maken met de tucht van de markt. Met deze klimaatverandering zullen we moeten leren leven. Maar het landschap zal ook veranderingen kunnen laten zien die, bezien vanuit het algemeen belang, ongewenst zijn. Laat ik een doemscenario schilderen. Door een meedogenloze concurrentie en een efficiënt management zakken én het proceswerk én de particulieren naar de onderkant van de markt. Particulieren kunnen immers de tarieven van de 'commerciële' kantoren niet meer betalen. En bedrijven willen voor het proceswerk de tarieven niet betalen die behoren bij het advieswerk, omdat procederen nu eenmaal arbeidsintensief en vaak langdurig is, en meestal zonder commerciële betekenis. De tweedeling in de advocatuur wordt daarmee angstig zichtbaar. Weelde en overvloed aan de kant van de commerciële kantoren die zich toeleggen op de internationale of nationale adviespraktijk. Soberheid, misschien zelfs gebrek aan de kant van de kantoren die zich nog toeleggen op het proceswerk en rechtshulp aan particulieren. Voor deze 'arme tak' zal het op termijn moeilijk worden om talent aan te trekken en kwaliteit te blijven bieden. In deze boze droom zullen de kernfuncties van de advocatuur wegkwijnen. Uiteindelijk zullen er geen gekwalificeerde rechtshelpers meer zijn om de personen en belangen die bedreigd worden te verdedigen. De markt heeft de rechtstaat vakkundig om zeep geholpen. Dit schrikbeeld moet de Orde in een vroeg stadium tegengaan. Door binnen de balie de fiXatie op de markt te temperen en tegelijk het bewustzijn te bevorderen dat de co re competence van de advocatuur: procesvertegenwoordiging van bedrijven, overheden én particulieren een verantwoordelijkheid is van de héle balie en niet van een klein deel daarvan. Een
s clo 11 1999
497
n-
:le r-
rre ~e
n. :Ie
ve ret
en au-
en e' en en-
en e-
Lt-
n-
a-
islie
lp
:r-
en tln.
:s-
lie
:Ie
:a)p te
tr:
debat over de stage biedt bij uitstek de gelegenheid om aan deze existentiële kwestie aandacht te geven. Een stagiaire die zich afkeert van het proceswerk verzaakt zijn bijzondere verantwoordelijkheid in het publieke domein. En de patroon die dat laat gebeuren leidt zijn stagiaire niet op tot advocaat. De winkel van Sinkef Richtsnoer van de Orde als publiekrechtelijke beroepsorganisatie is het algemeen belang. Niet het belang van' de stand', maar het belang van de rechtzoekende is maatgevend. Vrijwel onze hele regelgeving staat in dát teken. Dus ook het verbod om zeggenschap en winst te delen met accountants. Met twee van de BiB 5 (de t; grootste Nederlandse accountantskantoren) wordt geprocedeerd over de geldigheid van dit verbod in de Samenwerkingsverordening. Op I o augustus van dit jaar heeft de Raad van State alle argumenten van de accountants ontleend aan de grondrechten (art. 7, 8, I8) en het EVRM (art. I 1) verworpen. Dit'moreel gelijk' stemt tot tevredenheid, ook al is op de marktargumentatie nog niet beslist. Met betrekking tot het Europees mededingingsrecht heeft dit College een groot aantal vragen aan het Europese Hof van Justitie gesteld. Bij de formulering van die vragen is nauwkeurig stilgestaan bij de speciale positie van de Orde. Is de Orde met al haar bijzondere kenmerken wel of geen ondernemersvereniging? En mocht dat het geval zijn, brengt het samenwerkingsverbod dan een (relevante) beperking van de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt mee? En is bij zo'n verbod zowel het recht van vestiging als het recht inzake het vrije verkeer van diensten van toepassing? Uit de vragen blijkt al: het is een gecompliceerde kwestie; het enthousiasme van de accountants over de uitspraak lijkt mij voorbarig. Men moet er serieus rekening mee houden dat het verbod op deling van zeggenschap en financiële resultaten tussen advocaten en accountants overeind blijft. Kwintessens van onze Samenwerkingsverordening is dat alléén tussen 'rechtspraktijkers' een geïntegreerde samenwerking toelaatbaar is. Het vraagstuk rond de multidisciplinaire samenwerking dat thans zowel Europa als Amerika bezighoudt moet niet beheerst worden door de wens om met productdifferentiatie winstgevende activiteiten te ontplooien. Bepalend moet zijn dat dankzij deze samenwerking meer dan Op in-
cidentele basis een beter of gespecialiseerder product kan worden aangeboden. Van de samenwerking tussen advocaten, notarissen en belastingadviseurs valt zeker een beter juridisch (eind)product te verwachten. Die structurele meerwaarde maakt de' gevaarzetting' die ook aan interdisciplinaire samenwerking tussen juridische beroepen inherent is, nog acceptabel. Omdat zij vanwege de gelijkgerichtheid van en verwantschap tussen de beroepen nog overzichtelijk en beheersbaar is. Samenwerking tussen juridische en (bijvoorbeeld) fmanciële dienstverleners leidt niet tot een algemene kwalitatieve meerwaarde van de dienstverlening. Die deelnemers spreken bovendien een' andere taal' en hebben wezenlijk andere maatschappelijke verantwoordelijkheden. Het is geen 'fusie van diensten' maar een 'stapeling van producten'. Dat laatste behoeft in de goederensector in het algemeen niet op principiële bezwaren te stuiten. Maar in de sector vrije beroepen ligt dat anders, omdat het gaat om voor de samenleving essentiële waarden. Dat heeft ook de Raad van de Europese Gemeenschappen zich gerealiseerd door in de achtste (vennootschaps) Richtlijn 6 regels te stellen met betrekking tot het management en de eigendom van accountantskantoren. Openbare accountants mogen alleen werken in organisaties waarbinnen de accountants de meerderheid van de stemrechten moeten bezitten en waarbinnen ook de meerderheid van de bestuursleden accountant is. Regels om de onafhankelijkheid en integriteit van de accountant als wettelijk controleur en verslaglegger te waarborgen. En waarom zouden advocaten niet evenzeer aanspraak mogen maken op bescherming van h{m onafhankelijkheid en htm integriteit? Alleen al de aantallen accountants bij de BiB 5 maken dat de advocaten volledig overvleugeld raken. En dat is niet de enige serieuze bedreiging. De samenwerking blijft niet alleen beperkt tot deskundigen op het gebied van controle en verslaglegging - en dat is géén rechtspraktijk - maar strekt zich uit tot tal van andere' diersoorten'. Manaaement-consultants, interimmanagers, communicatie-adviseurs en automatiseringsdeskundigen, headhunters en outplacementadviseurs, subsidiologen en outsourcers, vermogensbeheerders, expat-advisinB, career consultinBen goede raad ter voorkoming van seksuele intimidatie7. En accountants zien intussen ook al perspectief in
e-
an en
6 . Art.
2
van de Richtlijn
84l2.n/EEG, Pb EG 1984 L 126.
7. ' Accountants tegen billenknijpers', Account maart 1998, pag. 8, 10.
I
I s &..o 11 1999
! 111111111 !!
.l ;;,r~
I! 11
assurantietussenpersonen 8 . Grote softwarebedrijven willen deelnemen in grote accountantskantoren. En omgekeerd. Het zijn allemaal diensten die vanuit de kerntaken van de accountant bezien oneigenlijk zijn en op geen enkele manier complementair zijn vanuit de aard van de werkzaamheden. De enige complementariteit is een puur economische. De accountantsfirma's zijn geëvolueerd tot een 'winkel van Sinkel' waar werkelijk van alles te koop is. Cross-selling is het modewoord in de accountantswereld. Zij profiteren van hun bijzondere positie ten opzichte van het management en hun kennisvoorsprong omtrent het bedrijf om lucratiever adviesdien ten te 'pluggen'. Een voorsprong die zij te danken hebben aan hun publieke opdracht. Ze verwijzen naar de 'eisen van de markt', maar die eisen zijn niet zo eenduidig. Veel bedrijven, vooral de grote, hebben zich uitgesproken tégen de one stop shoppina-formule. En is het niet ronduit bedenkelijk wanneer een accountant zijn verklaring afgeeft over een bedrijf dat in de verslagperiode werd geadviseerd door zijn collega's: fiscalisten, organisatie-adviseurs en advocaten? Het Green Paper van de Ec9 én het M ow-rapport inzake accountants bevelen dan ook een consequente splitsing aan van controle en advies in de accountancy. Deze nuchtere gedachte is in de diepste bureaulade verdwenen. Een uitlating in dezelfde zin van NlvRA-voorzitter, André Bindenga' 0 , kon rekenen op een storm van kritiek uit zijn achterban. Het wordt tijd dat de beleidsbepalers hun verantwoordelijkheid nemen en zich niet laten meevoeren op de golven van de marktwerking die nu eenmaal geen moraliteit kent. De markt of de marktwerking is niet het enige zaligmakende, het hoogste goed in onze samenleving. Ongebreidelde marktwerking leidt tot een jungle waarin alleen nog het recht van de sterkste geldt- in dit geval van de meest kapitaalkrachtige. Een cultuur bestaat dankzij een ideologisch fundament en een vast normenpatroon. Die waarde valt niet meteen in geld uit te drukken maar is wel onbetaalbaar. Zuiver op de 'araad' De advocatuur moet aan zichzelf hoge eisen blijven stellen, hogere eisen in elk geval dan binnen de handel 'sec'. En dan heb ik het over elementaire zaken 8. 'Wij kunnen gigantisch complementair zijn', Account december 1998, pag. 3 8, zie ook de journalist Bert Bakker die voor de gevolgen waarschuwt in Account maart 1999, pag. 16.
als vrijheid en onafhankelijkheid, loyaliteit aan de cliënt, vertrouwenspositie. Concessies op die gebieden zijn uit den boze. Nuanceringen met verwijzing naar de behoeften van de markt waarin het eigen belang hoogtij viert, doen onvermijdelijk afbreuk aan de geloofwaardigheid van de advocaat en daarmee aan zijn identiteit. Om met Cees Schuyt in de Volkskrant van 1 4· o 2. 99 te spreken: 'Het is (daarom) een goed gebruik geworden om de rechtspraak en de daarmee verbonden rechtshulp af te schermen van de ongetemperde werking van de markt. Het succesvol opereren van een markt veronderstelt in feite de aanwezigheid van een effectief rechtssysteem en niet andersom. Het recht is daarmee geen gewoon goed op een gewone markt, maar een conditie voor marktwerking.' Recentelijk bepleitte een advocaat dat de gedachte dat een advocaat iemand is die volkomen vrij en onafhankelijk, voor niemand bang, strijdt voor de belangen van zijn cliënt, grotendeels achterhaald is, en dat heel wat stagiaires of medewerkers op de grote kantoren (waar advocaten die de procespraktijk uitoefenen een kleine minderheid zijn) zich meer plegen te laten leiden door hun eigen belang bij een carrière op het kantoor dan het belang om het uiterste te doen om de cliënt verder te helpen. Als deze beroepsgenoot dat serieus meent, dan is het voor zijn kantoor de hoogste tijd aan enig zelfonderzoek te beginnen. Even opmerkelijk vind ik de uitlating van een andere advocaat die meent dat een rechter niet behoort te treden in de belangenconflicten waarin een advocaat verzeild kan raken. Volgens hem was dat uitsluitend een kwestie tussen de advocaat en zijn cliënten. Daarmee wordt op fundamentele wijze onbegrip aangetoond van onze zevende gedragsregel inzake tegenstrijdige belangen. De advocaat is zélf eindverantwoordelijk; hij kan zich daarbij niet verschuilen achter de wil van zijn cliënt, de wil van de markt. Deze signalen zijn misschien tekenen aan de wand, voorboden van een veranderend tij. Beginnen sommige advocaten het geloof in de eigen identiteit te verliezen? Als zij voor regelrechte commercie kiezen, voornocure no pay, verkopen zij hun ziel aan de markt. Daarmee behoren zij niet
9. 'The role, the position and the liability of the statutory auditars in the European Union' (COM 96 -338 d.d. 24 juli 1996).
10. Financieele Dagblad 2 oktober 1998; zie ook reeds Account december 1997, pag. 34 e.v.: 'j\ccountancy en consultancy goed ... maar er zijn grenzen'.
S &_0 I I I999
499
1e e-
lg e-
an
ee lsm
:s:ran
id n~d
or
te n-
e~n
te i telr-
te ejn te an
et in ·as jn ze e-
is et an
an
:Ie te zij et l;
alleen hun schaduw, maar ook hun toga te verliezen. Loochening van het beroepseigene leidt immers tot verwarring waarvan de rechtzoekende de dupe wordt. Transparantie van diezelfde markt wil dat de spelers daarop goed herkenbaar opereren. Dat geldt ook voor een advocaat. Als zijn identiteit hem begint te hinderen, moet hij kiezen voor een marktbenadering in een andere hoedanigheid. De balie is de afgelopen tijd enorm lenig gebleken in haar pogingen de marktwerking bij te benen. Maar
zij kan zich niet veroorloven haar kroonjuwelen: vrijheid/onafhankelijkheid/loyaliteit en vertrouwenspositie naar het museum te brengen als herinnering aan een machtig maar voorbij verleden. Kroonjuwelen behoor je te dragen, voor iedereen zichtbaar. En van generatie op generatie . De toekomst van de balie begint dan ook met een inspirerende stage. Waarin de patroon de verantwoordelijkheden van ons beroep eerst deelt met en later doorgeeft aan de stagiaire.
Rede uitseproken tijdens de jaarversaderins van de Nederlandse Orde van Advocaten op 8 oktober 1999 in Maastricht (MECC)
l
s &_o 11 1999
soo
De aangeklede burger Over nieuwe De droom van Den Uyl was ring, en marktwerking. nog 'iedere arbeider een Waar vroeger de overheid autootje'. Sindsdien is de de zwakken beschermde, samenleving wel zeer inleert zij diezelfde categorie nu vaardigheden en vermogrijpend veranderd. Inmidgens ontwikkelen om te dels hebben hele volksstammen twee auto's, twee kunnen c.oncurreren op de huizen, twee vakanties en markt. twee banen. En wie is trouDe maakbaarheidspowens nog arbeider? We litiek sloeg dus om in marktdenken, maar tevens struikelen over de dienstontwikkelde zich een ander verleners, managers en GIJS VAN OENEN automatiseerders. In de type politiek. Enerzijds Universitair docent rechtsfilos?fie aan werd de 'officiële' politiek Nederlandse politiek weerde Faculteit Wijsbeseer te van de Erosmus meer en meer een kwestie spiegelt deze verzakelijking Universiteit Roterdam zich in de vorming van van administratie of be'paars'. Maar niet alleen de stuur, dat collectieve maatschappelijke doelen probeert te verwezenlijken via stereotiepe arbeider, ook de stereotiepe burger verdwijnt. Sociale bewegingen en multiculturalisering onderhandelingen met een heel scala van 'sociale hebben geleid tot nieuwe en meer gedifferentieerde partners' - wat nu populair het 'poldermodel' heet. aanspraken op politiek en samenleving. In dit artikel Anderzijds ontwikkelden zich nieuwe sociale bewericht ik mij op de betekenis van zulke ontwikkelin- gingen, groepen met nieuwe identiteiten en nieuwe gen niet voor de praktische politiek maar voor het politieke en sociale doelstellingen, die buiten de tradenken over politiek, voor de politieke filosofie. Daarditionele politieke kanalen om probeerden hun spebij probeer ik wel de relatie tussen denken en doen cifieke issue op de politieke agenda te plaatsen. niet uit het oog te verliezen. Hoe ziet het 'speelveld' Beide tendenzen grijpen in elkaar: regelmatig schuivan de hedendaagse politieke filosofie eruit, en ven vertegenwoordigers van de bewegingen aan de welke invloed hebben ontwikkelingen als de hierbo- onderhandelingstafel aan. Deze tendens sluit aan bij de idee van de 'monven geschetste daarop gehad? In reactie op het sterk op overheidsinterventie dige burger': het individu dat zelf opkomt voor zijn geënte maakbaarheidsdenken van de jaren zeventig belangen en zelf zijn zaakjes regelt, via politieke of andere kanalen. De combinatie van sterke individuheeft zich in de jaren tachtig en negentig een (gealisering en de toename van zowel materiële als culdeeltelijke) 'verplaatsing' van de politiek voltrokken.' Dat uit zich voor een deel in een sterk toeneturele ontwikkelingsmogelijkheden voor grote mend geloof in de heilzaamheid van de markt. Na groepen mensen leidt ertoe dat de idee van de 'maakbare samenleving' terugtreedt ten gunste van een heftig begin in de jaren tachtig zette dit zich na de val van de Berlijnse muur gematigder maar met de idee van de 'maakzame burger'. Al zou de overheid het willen, zij is eenvoudig niet meer in staat om des te meer overtuiging voort in de jaren negentig. Het feit dat thans vrijwel geheel West-Europa soci- adequaat in te spelen op de steeds moeilijker vooraal-democratisch wordt geregeerd, doet daaraan spelbare en begrensbare verlangens en voorkeuren weinig af. Ook linkse denkers nemen nu 'het pri- van de hedendaagse burger. Die burger is mondig, maat van de politiek' onder vuur; ook zij geloven mobiel, calculerend, anoniem, en veeleisend. Noch sterk in deregulering, verzelfstandiging, privatise- bevelen, noch gehoorzamen gaat hem goed af, maar
ontwikkelingen in de politieke filosofie
'
I
I
I
û
.I
s &..o '' '999
5 0 1
ng. eid ~e,
rie
10-
te de )0-
in . ns :Ier jds iek ;tie be.atvia
ale :et. vewe rapeen . .wde Jn-
djn : of
:lu:ulote de van erom oren lig, )Ch
aar
onderhandelen des te beter. In combinatie met de spreekwoordelijke Nederlandse gematigdheid en consensusdrang leidt dit tot het succes van het 'poldermodel'. We zien dus twee wijzen waarop politiek zich gaat onttrekken aan de greep van de overheid: de 'vermarkting' van politieke en sociale motieven en doelen, en de 'zelfredzaamheid' van de burger. Maar nog op een andere manier is de burger ongrijpbaarder geworden dan vroeger. Behalve een nieuwe sociaal-politieke identiteit krijgt de burger ook steeds meer een andere culturele identiteit. In zo'n dertig jaar is Nederland (net als veel andere landen) veranderd van een monoculturele in een multiculturele samenleving. Een andere culturele achtergrond impliceert een aantal andere verwachtingen, gewoonten en eisen ten aanzien van maatschappij en politiek. Als gevolg van de multiculturalisering passen burgers niet meer goed in de bestaande sociaal-politieke sjablonen, zoals die van huisvesting, arbeid, gezin, godsdienst en onderwijs. Het proces van multiculturalisering wijst op het ontstaan van een 'postnationale' politieke cultuur, een politieke cultuur dus die niet meer door één 'natie' wordt gedomineerd. Daarmee samen hangt een vierde belangrijke verschuiving in de relatie tussen burger en overheid: het verdwijnen, of althans minder belangrijk worden, van de natiestaat als kader voor politiek handelen . Nationale politiek krijgt steeds meer raakvlakken - en dus ook potentiële conflicten - met supranationale politiek. Dat gold al voor landbouwpolitiek, en dat gaat steeds meer gelden voor 'politietaken' als criminaliteitsbestrijding, asielbeleid en defensie. Politiek en burgerschap ontstijgen daarmee gedeeltelijk de nationale arena. Maar ook meer in hetalgemeen zijn politieke oriëntaties steeds minder gebonden aan klassieke centra als 'de natie', 'het volk', en 'de nationale overheid'. In dit artikel zal ik niet expliciet ingaan op kwesties van globalisering en Europeanisering; ik voer ze hier vooral op als manifestatie van het verdwijnen van vanzelfsprekende referentiepunten voor politiek en burgerschap. 2 Deze constellatie van ontwikkelingen - de verande1 . Vgl. Mark Bovens e.a., De verplaatsins van de politiek; Wiardi Beekman Stichting 199>; Jan Willem Duyvendak , Waar blijft de politiek?; Boom '997 ·
ringen in aard en locatie van politiek, de opkomst van de mondige burger, de multiculturalisering van burgerschap en het ontstaan van een postnationale politieke cultuur - vormt het kader voor mijn bespreking van recente ontwikkelingen in de politieke filosofie. Ik leg die relatie tussen maatschappij en theorie omdat theorie zich mijns inziens rekenschap moet geven van maatschappelijke ontwikkelingen. Daarmee is nog niet gezegd dat we politieke filosofie moeten beoordelen op haar vermogen om oplossingen aan te dragen voor actuele maatschappelijke problemen. Daarvoor is zij in beginsel te abstract. Maar bovendien kent theorie ook een 'interne' ontwikkeling, die niet of nauwelijks afhankelijk is van de politiek-sociale actualiteit. De relatie tussen politieke theorie en maatschappelijke ontwikkeling is dus belangrijk, maar indirect. 3 Hoe indirect die relatie is, is mooi te zien aan misschien wel het belangrijkste, en in ieder geval het bekendste, werk uit de politieke filosofie van de laatste decennia, Rawls' theorie over verdelende rechtvaardigheid .4 Rawls' theorie wordt binnen kringen van politiek-filosofen vooral gewaardeerd vanwege het intelligente constitutionele kader dat het weet te formuleren voor het functioneren van een democratische rechtsstaat volgens liberale principes. Daarbij gaat het dan met name om de wijze waarop die liberale principes worden gelegitimeerd . Maar de gestage populariteit van de theorie buiten de vakfilosofie vloeit wellicht vooral voort uit de ambiguïteit van de conclusies die uit de gelijkheidsgedachte achter de theorie voortvloeiden . De theorie leek vergaande herverdeling te eisen: alle verandering moest tot voordeel strekken van degenen die het slechtst af waren, zo op het oog een socialistisch beginsel. Maar hetzelfde principe kon je ook zo lezen als dat ongelijkheid probleemloos mag toenemen, zolang de groepen die het slechtst af zijn er althans nog iets op vooruit gaan - eigenlijk de elitaire 'trickle down' gedachte. De eerste interpretatie sluit goed aan bij het maakbaarheidsdenken, de tweede bij het marktdenken. De theorie kon dan ook (nog ver v66r paars!) zowel door de PvdA als door de vvo als sociaal-filosofisch gedachtengoed worden geclaimd.
2. Voor een beschouwing over Europees burgef'schap verwijs ik naar Jos de Beus en Paul Scheffer, De achteloosheid voorbij; Wiardi Beekman Stichting 1999. 3. Voor een goed algemeen overzicht van hedendaagse politieke theorie zie
Andrew Vincent (ed.), Politica! theory, Cambridge University Press 1997. 4· J. Rawls , A theory ofjustice (Harvard University Press 197 1), en idem, Politicalliberalism (Columbia University Press 1993 ).
;,
s &.o 11 1999
502
11 11
1!1
ii i :
J
De ambiguïteit ervan maakt het Rawlsiaanse gelijkheidsbeginsel nog niet waardeloos. Zoals gezegd is theorie door haar abstracte aard vaak moeilijk direct toepasbaar op de maatschappelijke werkelijkheid; zij is voor verschillende interpretaties vatbaar. Rawls' theorie geeft dus niet een 'juiste koers' aan, maar eerder de grenzen waarbinnen een liberaalegalitaire politieke cultuur zich behoort te bewegen. En we moeten vaststellen dat de afgelopen vijfentwintig jaar een ondubbelzinnige tendens naar de 'marktzijde' van het Rawlsiaanse interpretatiecontinuüm te zien heeft gegeven. Tegelijk is de discussie 'overheid of markt' aanzienlijk geluwd, althans sterk van haar ideologische kanten ontdaan. Welke politieke stroming (behalve misschien de SP) ziet nog heil in 'het primaat van de politiek'? De consensus luidt nu dat waar mogelijk de markt zijn werk moet doen; alleen waar dat niet kan moet de overheid inspringen. Een gevaarlijke tendens, al is het alleen maar omdat de overheid daarmee per definitie met de moeilijkst oplosbare kwesties wordt opgescheept en daardoor haar populariteit alleen maar zal zien teruglopen . Er ontstaat als vanzelf de gedachte dat de overheid het altijd fout doet; zoals een reeks van recente affaires laat zien, zijn bestuurders, ambtenaren en volksvertegenwoordigers dan om beurten de klos . Exit 'cifzijdiae buraer' Zoals gezegd heeft de medaille van de politiek twee zijden: aan de ene kant de overheid, aan de andere kant de burger. Die kant van de burger wordt vaak aangeduid als 'burgerlijke maatschappij', of 'maatschappelijk middenveld' . Over die kant van de zaak had Rawls nooit veel te melden. Of beter gezegd, hij hield die terreinen zoveel mogelijk gescheiden van de politiek. Wat dat betreft staat zijn theorie in een lange traditie van politicologie die politiek vooral ziet als' overheidshandelen' en de burger als een lijdzaam, passief object daarvan . Alle eigengereidheid is uit de politiek verbannen, naar de privésfeer. Dat is in zoverre terecht dat politiek beter niet het terrein kan zijn van grote, omvattende passies . Toch is het beeld van de on- of afzijdige burger achterhaald, in beide opzichten die ik hierboven noemde. Ten eerste is de modelburger van tegenwoordig actief, calculerend, mobiel en zelfredzaam. Zij regelt haar eigen zaakjes wel. Een aanzienlijk deel van de 'publieke zaak' wordt nu particulier bedisseld; zolang dat niet spaak loopt houdt de overheid zich afzijdig. In die zin wordt 'politiek' nu dus ook door burgers zelf ge-
maakt. Zij regelen nu zelf zaken die vroeger onder overheidsbeheer vielen. Maar de burger profileert zich niet alleen sociaal, hij heeft ook een culturele identiteit gekregen. Ook op dit tweede punt laat Rawls' theorie het afweten. Dat is geen toevallige misslag, maar een probleem dat de kern van zijn theorie raakt. Die theorie neemt, zoals overigens bijna alle politieke theorieën tot voor kort, het bestaan van een natie-staat als probleemloos uitgangspunt. Dat werd vaak niet eens expliciet genoemd. De grenzen van de politieke gemeenschap, zowel fysiek als cultureel, leken vanzelfsprekend. In de afgelopen pakweg twintig jaar is deze perceptie van vanzelfsprekendheid echter danig op de tocht komen te staan. De fysieke grenzen van de Europese Gemeenschap bijvoorbeeld zijn sterk in beweging; niemand weet waar een 'defmitieve grens' ervan aan oostelijke zijde getrokken zou moeten worden. Hoe moeten we ons dan Europees burgerschap voorstellen? Maar ook behoud van stevige fysieke grenzen zou de natiestaat niet redden. Steeds meer politieke culturen bestaan immers voor een belangrijk deel uit immigranten; Rawls' Verenigde Staten zelf is daarvan wel het meest sprekende voorbeeld. Nu nog spreken we van (culturele of etnische) 'minderheden', implicerend dat er nog steeds een meerderheid bestaat waarnaar dominante normen en waarden verwijzen . Maar ook dat wordt steeds meer een fictie. We zijn op weg naar samenlevingen met louter 'minderheden', dat wil zeggen een verzameling culturen die geen van alle meer kunnen claimen vanzelfsprekend de toon aan te geven. Rawls' theorie laat het hier afweten, omdat zij de ideale burger zo nadrukkelijk als persoon zonder eisenschappen formuleert . Dit komt duidelijk tot uitdrukking in de fameuze notie van de 'sluier van onwetendheid', het gedachtenexperiment dat beoogt te laten zien hoe de idee van onpartijdigheid als vanzelf leidt tot beginselen van een rechtvaardige sociale orde . Het experiment bestaat in het 'wegdenken' van de eigen positie en achtergrond. Wie de eigen positie in een toekomstige maatschappij niet zou kennen, zou niet gauw een onrechtvaardige orde ontwerpen, want de kans bestaat dan immers dat men zelf behoort tot degenen die onrecht moeten lijden. Het principe van 'kiezen of delen' dus eigenlijk. Deze extreme gedachte dat een louter gebrek aan eigenschappen of bepaaldheden een aanvaardbaar begrip van rechtvaardigheid kan opleveren, heeftRawls later enigszins genuanceerd. Het ideaal-
s &..o 11 1999
jer
tal, >ok en. em •rie ~ën
roens geelfr is tter enzijn in izou
ees ;teen. oor fer-
•re·ele aog midat taar wil alle aan jde 7en-
uk:we-
t te zelf iale :en' gen zou rde dat :ten ;en•rek trd·en, aal-
type van de burger is voor hem nu dat van de persoon zoals die vanuit uiteenlopende (en potentieel conflicterende) levensbeschouwelijke concepties in de huidige Westerse cultuur kan worden begrepen en geaccepteerd ('overlapping consensus'). Een wat meer cultureel aangeklede burger dus - niet meer een atopische Everyman maar eerder een weldenkende westerling. Deze hoeft niet meer het rationalistische huzarenstukje van het gedachtenexperiment uit te halen; hij moet gewoon goed in staat zijn publiek en privé te scheiden. Daarmee is het principiële probleem echter niet opgelost. Rawls betoogt nu immers eigenlijk dat het iedere inwoner van een westerse democratie wel moet kunnen lukken om een liberale, op publieke redelijkheid gebaseerde opvatting van politiek in te passen in zijn zelfbegrip, hoe particulier en tegendraads dat zelfbegrip ook mag zijn. Critici hebben erop gewezen dat de culturele aankleding wel degelijk bepalend kan zijn voor de wijze waarop de scheiding tussen publiek en privaat wordt getrokken. Iemand met een andere culturele uitdossing kan een andere perceptie hebben van hoe die scheiding moet worden aangebracht. Degenen die niet het dominante cultuurgoed dragen, zijn dan toch in het nadeel. Voor hen is het moeilijker om de 'switch' naar een publiek verdedigbaar standpunt te maken zonder, in ieder geval voor hun eigen gevoel, veren te laten. Veel van de recente discussies in de politieke filosofie kunnen worden beschouwd als waardevolle pogingen om een actiever, cultureel geladen begrip van burgerschap in te passen in het liberale raamwerk zoals Rawls dat uittekende.s In deze discussie kunnen we twee polen onderscheiden, met daar tussenin een scala aan tussenposities . Laten we eerst naar de twee polen kijken. Beide kleden ze de burger aan met eigenschappen, maar doen dat op een te extreme en eenvormige wijze. Aan de ene zijde van het spectrum vinden we het communitarisme. Dit betoogt contra Rawls dat een persoon hoe dan ook niet losgemaakt kan worden van de sociale en culturele context. Communitaristen tuigen de burger dus sociaal-cultureel op. De basis daarvoor vormt veelal een sociologische kri tiek op liberale maatschappijen. Zulke maatschap-
s. Voor goede overzichten van de discussie zie Seyla Benhabib (ed.), Democracy and d!lference; Princeton
pijen produceren, volgens de communitaristen, ontsporende, onthechte en stuurloze individuen. Denk bijvoorbeeld aan de 24-uurs economie, het uiteenvallen van het gezin en de effecten van de commerciële massacultuur. Zo is ook de zelfvoorzienende, mobiele burger een symptoom van excessiefindivi· dualisme, gebrek aan solidariteit en afwezigheid van gemeenschapszin. Een typisch voorbeeld is het Amerikaanse 'sue-en' van barmhartige Samaritanen die nog niet barmhartig senoen waren. Of recent de Nederlandse tachtigjarige kankerpatiënt die een ziekenhuis onder rechtsdreiging aanzegde kosten noch moeite te sparen om hem in leven te houden. Zulks ondermijnt natuurlijk de spontane bereidheid om anderen zorg en bijstand te verlenen. De communitaristische remedie voor dit alles is een cultureel' dikke' burger, dat wil zeggen een bur· ger gevuld met een sociale consensus. Meestal ziet men dit als een consensus over 'normen en waarden', een sterk moreel ingevuld burgerschapsideaal dus. Zelfs Frits Bolkesteio appelleerde nog niet zo lang geleden in deze zin aan de Christelijke westerse traditie. Het probleem van deze oplossing is echter duidelijk: zij druist juist in tegen de tendens naar een postnationale, multiculturele samenleving. In zo'n samenleving worden dominante normen en waarden juist steeds structureler aangevochten. Moraliserende communitaristen zijn daarom veroordeeld tot het voeren van een achterhoedegevecht. Een meer plausibele hedendaagse invulling van de gewenste sociale consensus is een prasmatische. Daarmee komen we dicht in de buurt van het Nederlandse consensus-poldermodel. En vergeleken met de meeste andere landen is de Nederlandse politieke cultuur inderdaad in deze zin communitaristisch. Sterke conflicten ;zijn zeldzaam en worden ook niet gewaardeerd. Om de tafel zitten sociale partners, en zelfs de Schipholdirectie samen met Milieudefensie. Beide interpretaties van communitarisme, de morele en de pragmatische, kunnen uit de voeten met verschuiving in de plaats van de politiek, zolang die maar binnen de vertrouwde corporatistische kaders blijft. Hetzelfde geldt voor de opkomst van nieuwe identiteiten: als we ze maar in de zuil-achtige differentiaties van het poldermodel kunnen inpassen. Het belangrijkste verschil is dat de morele ver-
University Press I 996; Rainer Forst, Kontexte der Gerechtiakeit; Suhrkamp I 994; Soledad Garcia, Steven Lukes
(eds. ), Ciudadania: justicia social, identidad y participaci6n; Siglo XXI I 999·
S&_DIII999
sie vermarkting afwijst, terwijl de pragmatische versie deze goedkeurt zolang zij pacificerend lijkt te werken. Het grootste probleem van de pragmatische variant is dat zij verschillen, tegenstellingen en problemen eerder toedekt en verdoezelt dan daarmee de confrontatie aan te gaan, wat een hypocriete politieke cultuur in de hand werkt. In het communitarisme bestaat dus een relatief sterk ingevuld idee van een juiste of rechtvaardige maatschappelijke orde, dat wordt ondersteund door een relatief sterk ingevuld ideaal van burgerschap. Aan de andere zijde van het spectrum treffen we een burgerschapsideaal dat eveneens sterk is ingevuld, maar dan op een heel andere wijze, en bovendien gekoppeld aan een minder substantiële (want meer procedurele) conceptie van wat een rechtvaardige sociale orde is . Dit is het republikeinse burgerschapsideaal, waarvanjürgen Habermas de bekendste vertegenwoordiger is. Habermas' kritiek op Rawls' burgerschapsnotie kunnen we samenvatten in de stelling dat Rawls' criterium voor de formulering van een neutraal standpunt, namelijk of het vanuit alle participerende levensbeschouwelijke concepties kan worden geaccepteerd, niet in de vorm van een simpele 'gedachtenswitch' kan worden uitgedrukt. Zo'n acceptatie kan alleen maar reële vorm en reële waarde krijgen, wanneer het vermogen om zo'n 'switch' te maken een integraal deel uitmaakt van de openbare meningsvorming. 6 Gedeelde oriëntaties zijn een produkt van, niet een toets voor communicatief handelen. Zo wordt meer nadruk gelegd op burgerschap als dimensie van de burgerlijke maatschappij, in het bijzonder de sfeer van openbare meningsvorming. Burgers ontwikkelen hun politieke standpunt vanuit een breed zelfbegrip, dat wil zeggen vanuit hun sociale, culturele en wereldbeschouwelijke 'identiteit'. Maar instituties en processen in de sfeer van openbaarheid kunnen en moeten zodanig worden ingericht dat ze burgers uitnodigen en in staat stellen tot het innemen van een onpartijdig standpunt. Tegenover Rawls' dun aangeklede burger, stelt Habermas dus een burger wiens identiteit verankerd ligt in de (zware) eisen van democratische communicatie. In plaats van het (moreel of pragmatisch
gemotiveerde) consensus-uniform van het communitarisme, draagt de burger bij Habermas een ensemble van communicatieve vaardigheden. Deze uitrusting garandeert dat individuen elkaar in de politiek als gelijken kunnen ontmoeten en via deliberatie of handeling gezamenlijk de voorwaarden voor vrijheid of zelfontwikkeling kunnen realiseren. Vermarkting, politieke verschuiving of identiteitsvorming hebben geen bijzondere betekenis, mits (en dat is een belangrijk mits) zij het verwerven en uitoefenen van de communicatieve vermogens niet negatief beïnvloeden. Republicanisme liaht Het belangrijkste bezwaar tegen dit model van de burger is dat het maar in geringe mate overeen met de realiteit van de hedendaagse burger. Die is immers strategisch, flexibel en calculerend. Habermas' communicatieve outfit is voor hem eenvoudig te zwaar. Bij de nieuwe burger past beter een serie van lichte, eenvoudige combinaties, die hij naar believen aan- en uit kan trekken. Met andere woorden, zoiets als 'republicanisme light'. Deze versie van republicanisme, in Nederland uitgewerkt door Herman van Gunsteren (die het overigens zelf neo-republicanisme noemt), verwerpt de consensus-gedachte, die bij het communitarisme in sterke vorm, maar ook bij Habermas in zwakke vorm nog wel te vinden is, ten gunste van een sterk op markt en confrontatie gericht model. 7 Dit model heeft bepaalde sterke kanten. Het verdisconteert de vermarkting van de politiek, en het ontstaan van een nieuw soort burgerschap. Het onderkent dat in toenemende mate politiek zich buiten de 'officiële' politieke kanalen om afspeelt. Anderzijds eist het geen sterk ontwikkeld politiek bewustzijn van de burger. Republikeins burgerschap kan in allerlei situaties en ambten worden uitgeoefend. Maar het hoift lang niet altijd. Verder is het heel praktisch: onderhandelen in de publieke sfeer om een gezamenlijk probleem op te lossen is al een vorm van burgerschap. Gefragmenteerd, versnipperd en incidenteel burgerschap gaat in deze vorm van republicanisme dus gepaard met rollen die de burger kan aannemen
6. J. Habermas, Die Einbeziehuna des Anderen (Suhrkamp 1996), p. 1 2o. 7. Herman van Gunsteren, A theory if citizenship; Westview Press 1998. Zie ook mjjn recensie in Krisis 7 5, zomer 1999, 65-69.
s &..o 11 1999
m-
!n-
! Ze
)0-
ra-
>Or
erJr:lat fejef
de Jet roerdig rie oeen, md het erJli-
; in van
!1.7 lisnter,de ijds djn alaar eh: :zavan :eel me 1en
al naar gelang de omstandigheden. De achterliggende gedachte is hier niet dat uiteindelijk iedereen op één lijn moet komen - zoals de communitaristen proberen te bewerkstelligen via 'herstel' van moraal of consensus, en Habermas via processen van communicatief handelen), maar door publieke confrontatie tussen verschillen, die leidt tot discussie, onderhandeling, of compromis. De vraag is echter of deze vorm van republicanisme niet téveel 'ballast' overboord moet gooien om dit resultaat te bereiken. 8 Zo laat zij iedere band tussen burgerschap en sociale of culturele context los. Uitoefening van burgerschap wordt weliswaar ondersteund door sociale integratie (werk, opleiding, gezin), maar behoort toch geheellos daarvan plaats te kunnen vinden. De vraag wordt dan door welke oriëntatie burgers in hun voortdurende rolwisseling nog worden geleid. Is politiek dan echt nog louter theater? Of, nog problematischer, wordt het zo niet een puur strategische keuze in welke kleding we ons als burger zullen vertonen? Terecht zullen sommige burgers zich daartegen willen verzetten, en niet alléén degenen die om culturele redenen moeite hebben met snelle kledingwisselingen.
Flexibele publieke cultuur De burger waar we naar zoeken is dus dun noch dik - in plaats van af te gaan op zo'n algemeen kenmerk kunnen we beter op zoek gaan naar zijn specifieke identiteit. We moeten af van de gedachte dat iedere specifiekere invulling van burgerschap, partijdigheid of gebrekkige deliberatie tot (onwenselijk) gevolg zou hebben. Integendeel, de gedachte is juist dat de niet-gedifferentieerde (dikke of dunne) conceptie van burgerschap voor nontraditionele burgers, bijvoorbeeld vrouwen of leden van etnische minderheden, te beperkend is om hun aanspraken tot gelding te kunnen brengen.9 De liberale publieke cultuur eist, zoals hierboven al gezegd, van burgers dat zij een 'switch' kunnen maken van private naar publieke identiteit, en voor leden van etnische of culturele minderheden is het in beginsel minder eenvoudig om zich snel even om te kleden. Met deze identiteits-notie in het achterhoofd is het dus zoeken naar een conceptie van burgerschap die 8. Dit probleem geldt afortiori voor de idee van 'sterke democratie' zoals geformuleerd door Benjamin Barher in Strona democracy; Berkeley: University of California Press, 198 3 9. Een van de eersten die deze gedachte
actiever is dan die van Rawls, minder veeleisend dan die van Habermas, en minder pragmatisch dan die van Van Gunsteren. De inzet is daarbij om het 'omkleden' makkelijker, dan wel minder noodzakelijk te maken. In de rest van dit artikel wil ik een aantal alternatieve benaderingen in de politieke filosofie bespreken die hiertoe aanzetten kunnen geven. Een van de meest prominente alternatieven is het multiculturele liberalismemodel van Will Kymlicka. 10 Daarin worden Rawlsiaans-liberale beginselen gecombineerd met de opvatting dat voor leden van bepaalde minderheidsgroepen speciale bescherming van hun culturele context nodig is om adequaat te kunnen functioneren als burger. Uitgangspunt is de liberale natiestaat, die naast een dominante cultuur diverse etnische of culturele minderheidsgroepen kent. Zulke groepen worden door Kymlicka ingedeeld als ofwel 'nationale minderheden' ofwel 'immigrantengroepen', respectievelijk minderheden die al 'van meet af aan' binnen de nationale grenzen aanwezig waren en minderheden die zich op een later moment hebben gevormd. De eerste kunnen een (beperkt) recht op zelfbeschikking claimen, de tweede alleen zwakkere rechten gericht op het behoud van 'culturele waardigheid'. Voorbeelden van het eerste zijn de vorming of behoud van autonome regio's zoals Catalonië en Baskenland in Spanje; voorbeelden van het laatste het recht op eigen feestdagen of op het dragen van hoofddoekjes. Hoewel Kymlicka's theorie de beste en meest praktische politieke uitwerking vormt voor multicultureel burgerschap van het Rawlsiaanse liberale model, wordt het in zijn praktische betekenis beperkt door de statische opvatting van politiek die het van Rawls overneemt. Politiek wordt nog steeds primair gezien als implementatie van abstracte filosofische principes via overheidsbeleid en burgerschap primair als vraag naar de rechten die burgers in zulk beleid kunnen opeisen. 1 1 Verder worden zowel politiek beleid als rechten sterk bepaald door de tweedeling tussen nationale minderheid en immigrantengroep, voortvloeiend uit het model van de imperfecte natiestaat (dominante cultuur plus min-
in de politieke theorie formul eerde was Iris Youn'i!J!)ustice and the politics '![ d!lference, Princeton University Press 1
990.
o. KymHcka, Multiculwral citizenship (Clarendon Press 199s). Recent zie van 1
hem 'American multiculturalism in the international arena', Dissent, fall 1998. 11. Voor zo'n soort kritiek op Kymlicka zie Adrian Favell, 'Multicultureel burgerschap in theorie en praktijk'; Krisis 7 2 (herfst 1998).
s &.o 11 1999
so6 derheden). Ieder incüvidu behoort ofwel tot de dominante meerderheid, ofwel wordt 'toegerekend' aan één bepaalde minderheid die bepalend wordt geacht voor zijn culturele identiteit. Verschillende groepen of culturele eisen komen daardoor tussen wal en schip, terwijl tegelijkertijd de legitimiteit van een dominante cultuur voor gegeven wordt aangenomen. De intrinsieke waarde van de culturele context
Een mogelijk alternatief voor Kymlicka's benadering is om (culturele) identiteit expliciet te erkennen als legitieme drijfveer voor de uitoefening van een republikeins soort burgerschap. Dit idee ligt aan de basis van de 'politiek van erkenning'. Anders dan in het republikanisme kent dit aan groepsaanspraken, of aan groepslidmaatschap ontleende aanspraken, een legitieme status toe. En anders dan in Kymlicka's multiculturalismemodel gaat het niet alleen om culturele context als noodzakelijke voorwaarde voor individueel welzijn, maar om culturele context als (potentiële) waarde op zichzelf. Zo is Charles Taylors pleidooi voor het behoud van de Franstalige cultuur in Quebec niet in de eerste plaats erop gericht het belang of welzijn van Franstalige individuen te dienen, maar om een 'cultuurgoed' te behouden waarvan het belang uitgaat boven dat van dienaar van individueel welzijn. Maar ook in een wat minder sterke zin kunnen we zeggen dat' erkenning' iets anders nastreeft dan louter juridische bescherming van een bepaald (cultureel) belang. Het gaat erom dat individuen of groepen hun culturele identiteit erkend willen zien als waardevol onderdeel van de collectieve cultuur. Het gaat bijvoorbeeld niet louter om een recht op het spreken van Frans, maar om de brede erkenning van het belang van Franse cultuur. 12 Dit model neemt de mogelijke implicaties van de botsing van culturen serieuzer dan het republikeinse of het liberaal-multiculturele model. Het accepteert het streven naar sociale of culturele erkenning als motief en doel voor uitoefening van burgerschap. En het gaat niet zonder meer uit van de legitimiteit van een enkele dominante cultuur. Daar staat tegenover dat ook de erkenningsbenadering uiteindelijk een criterium nodig heeft om een beroep op bescher12. ZieTaylor e.a., Multiculturalisme. De politiek van erkenning nader onderzocht (Boom 1995'). Zie ook het interview van Ger Groot met Taylor in Krisis 64
ming van culturele waarden te beoordelen. Zij heeft daarvoor minder formele argumenten beschikbaar dan het liberaal multiculturalisme en zal daardoor eerder betwistbare substantiële argumenten moeten gebruiken. Culturen zullen in een dialoog moeten treden waarvan de afloop niet tevoren eenvoudig voorspelbaar is. Een alternatief is om het proces van confrontatie en werderzijdse erkenning van culturen of minderheden niet 'direct', via dialoog, maar 'indirect', via een bepaalde institutionele openheid van de maatschappij tot stand te brengen. Deze benadering is te vinden in het werk van Michael Walzer. Zij is gebaseerd op de 'kunst van het scheiden': het 'bufferen' of scheiden van domeinen van maatschappelijk functioneren zodanig dat erkenning of succes in het ene domein niet, of minder sterk, bepalend wordt voor het verkrijgen van erkenning of succes in een ander domein. De idee is dus om de samenleving zo te organiseren dat iedereen, ook leden van minderheidsgroepen, een redelijke kans heeft om in de een cif andere dimensie van het sociale leven erkenning te vinden. 1 3 Op deze wijze worden volgens Walzer de drie hoofddoelen van linkse politiek in onze hedendaagse mobiele en individualistische samenleving het beste gediend: welbegrepen individuele vrijheid, het doorbreken van gevestigde dominanties, en het creëren van een solidaire gemeenschap. 1 4 Deze benadering is relativistisch er dan de meeste theorieën over erkenning. Zij vereist noch het toekennen van groepspecifieke rechten, noch het erkennen van de speciale waarde van bepaalde culturen. Erkenning en rechtvaardigheid worden niet rechtstreeks bevorderd, maar op 'negatieve', indirecte wijze nagestreefd, namelijk door het bevorderen van sociale condities die het optreden van onrecht tegengaan. Dat vereist wel dat maatschappelijke sferen op adequate wijze worden gedefinieerd en gescheiden. Dit is een politieke taak. Maar wordt de 'kunst' van het scheiden op normale democratische wijze georganiseerd, dan dreigt de wijze waarop de scheidingen worden aangebracht toch weer de dominante culturele waarden te weerspiegelen. En verder zal, door de 'negatieve' benadering van erkenning en rechtvaardigheid, de afweging tussen het passief tolereren en het actief erkennen van
(september 1996). r 3. Vgl. Walzer, Spheres
Berg interviewde Walzer in Krisis no. 48 (september 1992). 14. M. Walzer, 'Pluralism and social democracy', Dissent, winter 1998.
s &_o 11 1999
eal l-
il-
:n
ie ria tte al
'
cle )r
er te r-
oj 1-
ie se te et et te e-
rLI -
et
lien-
e-d dt :ile
;h e-
lg S-
de betekenis van (culturele) identiteit, als regel in het voordeel van tolerantie uitvallen . Het non-dominantiebeginsel, geïmpliceerd in de 'kunst van het scheiden', voorkomt enerzijds oneigenlijk verkregen erkenning of succes, maar kan anderzijds de erkenning voor achtergestelde groepen niet actief bevorderen. Tegenover Taylor's 'politiek van de erkenning' enerzijds en Walzer's 'nonpolitiek van de erkenning' anderzijds proberen diverse auteurs om de Rawlsiaanse traditie van denken over rechtvaardigheid in termen van materiële distributieve rechtvaardigheid wel over te nemen, maar aan te vullen met een dimensie van 'culturele rechtvaardigheid'. Ook dit kunnen we zien als een poging om tegemoet te komen aan de kritiek op het neutrale persoonsbegrip van Rawls. Zo gebruiktJamesTully de notie van erkenning om aan te geven hoe aanspraken op erkenning in termen van grondrechten kunnen worden begrepen zonder dat dit louter een inpassing wordt in bestaande, dominante culturele patronen. Zijn antwoord komt in de buurt van Taylor: via discussie tussen meerderheids- en minderheidscultuur zou het bestaande zelfbegrip van de dominante culturele groep op het spel moeten komen te staan. 1 >. Een vergelijkbare gedachte vinden we bij Nancy Fraser, die expliciet een combinatie van materiële en culturele rechtvaardigheid nastreeft. Het ter discussie stellen van het dominante culturele zelfbeeld noemt zij het 'transformatieve' aspect van de strijd om erkenning. 16 OokAxel Honneth, Habermas' opvolger in Frankfurt, werkt in deze richting, zij het dat hij materiële en culturele aspecten van rechtvaardigheid beide onder de omvattende noemer van 'erkenning' probeert te brengen. 1 7 In 'poststructuralistisch' of 'foucaultiaanse' benaderingen van de politieke filosofie wordt met name dit transformatieve aspect van identiteit benadrukt. Auteurs als Judith Butler, Julia Kristeva en William Connolly radicaliseren de multiculturele identiteit van de hedendaagse burger zodanig dat ieder onderscheid tussen 'zelf' en 'ander' problematisch wordt. Om het wat paradoxaal te zeggen: culturele bepaaldheid is meteen ook altijd culturele onbepaaldheid. Zo onderstrepen zij het postnatio-
nale (of wellicht 'postculturele') karakter van de hedendaagse samenleving, en bestrijden zij de arrogantie van diegenen die nog vanzelfsprekend namens wat voor meerderheid dan ook denken te kunnen spreken. Hetzelfde geldt voor 'postkoloniale' auteurs, die zulke arrogantie specifiek verbinden aan de ervaring van westerlingen als koloniale superieur. De kritische waarde van zulke benaderingen is groot. Liberalen die gemakkelijk spreken over' onze westerse cultuur', onder meer als referentie voor de identiteit van de burger, lijken zich vaak weinig rekenschap te geven van de mate waarin die cultuur tot stand is gekomen via mechanismen van onderdrukking, marginalisering en uitsluiting. En, belangrijker nog, in hoeverre zij nog steeds op zulke mechanismen berust. Die kritische potentie moet overigens niet alleen ter gelding worden gebracht tegenover traditionele liberale aanspraken, maar ook ten opzichte van 'multiculturele' claims, bijvoorbeeld waar deze op gespannen voet staan met rechten en aanspraken van vrouwen. 18 Het meest problematisch aan het 'pluraliserende' type kritiek is haar onvermogen om het positieve politieke belang van de pluralisering van identiteit aan te geven. Burgers hoeven zich om zo te zeggen niet altijd volgens de laatste mode te kleden. En als zij dat toch doen is dat vaak eerder een 'fashion statement' dan een politieke handeling. 1 9 Tot slot van dit summiere overzicht een paar concluderende overwegingen. Om te beginnen is het opvallend dat een groot deel van de discussie nog steeds wordt gevoerd langs lijnen uitgezet door inmiddels 'klassieke' filosofen als Rawls en Habermas (beiden inmiddels in de zeventig). De verklaring hiervoor is dat het model van de westerse, laatkapitalistische democratische rechtsstaat niet wezenlijk ter discussie staat. Anders dan in de jaren zestig en (begin) zeventig, wordt deze structuur niet meer als wezenlijk vervreemdend of verwerpelijk ervaren. Bovendien blijkt ook buiten 'het westen' grote behoefte aan democratische, rechtsstatelijke structuren (en, toegegeven, ook aan kapitalisme). Toch zijn er ook nieuwe ontwikkelingen waar te
m
s.
1 Tully, Stranae multiplicity. Constitutionalism in an aae diversity; Cambridge University Press, 199> . 16. Fraser,justice interruptus, Routledge
Suhrkamp 199 2. Zie ook het interview met Hoon~ van Paul van den Berg en mijzelf in Krisis, december 1999 . 18. Zie Susan Okin a.o., Is
'997·
multiculturalism bad jor wo men?, Princeton University Press 1999 .
1
rif
7. Honneth, KamP.[ um Anerkennuna;
19. Voor een genuanceerde Nederlandse benadering in deze richting zie Harry Kunneman, Van theemutscultuur naar walkman -eao.
Contouren van een postmoderne individualiteit, Boom 1996.
I S &_D I I I 999
so8
!'
11
I!
I
I
ll
I cl .,.
nemen. Zo wordt het klassieke model van politiek als centraal uitgeoefende overheidssturing steeds meer in twijfel getrokken. Daarvoor in de plaats komt een model waarin uitoefening van burgerschap een veel grotere rol speelt. Dat kan gaan om centrale, maar ook om locale en incidentele vormen van politiek. Het besef breekt door dat handhaving van de structuren van de democratische rechtsstaat niet louter een kwestie is van een sterke overheid en een gehoorzame burger, maar een gedeelde verantwoordelijkheid van (niet meer zo sterke) overheid en mondige burger. Centrale overheidsmacht en lijdzame burger zijn dus twee 'oude vormen en gedachten' die aan het afsterven zijn. Door de opkomst van de 'mondige burger', gecombineerd met die van de multiculturele samenleving, is het zelfbegrip van de burger een belangrijk issue aan het worden. Individuen en groepen eisen erkenning van hun specifieke sociale of culturele identiteit. Identiteit is een typisch nieuwe 'vorm en gedachte' in de politiek. Zoals ik heb laten zien, kan de nadruk op de identiteit van de burger in de politieke filosofie op verschillende wijzen worden uitgelegd: als gebrek aan gedeelde waarden, als gebrek aan onafhankelijk burgerschap, als grond voor de toekenning van speciale rechten, of als mogelijke aanleiding voor de herziening van dominante normen en waarden. Het meest negatief tegenover identiteitsclaims staat het republicanisme; het wijst die geheel af, ten gunste van het individuele vermogen om de eigen (al dan niet culturele) claims in de publieke sfeer naar voren te brengen. Het communitarisme accepteert identiteitsclaims alleen voor zover die niet in strijd zijn met de dominante cultuur (een wat paradoxaal standpunt). Het multicultureel
liberalisme accepteert sommige minderhedenclaims, maar bindt die aan een strikte rechten claimbenadering. In de hedendaagse (en de toekomstige) multiculturele en postnationale samenleving is de idee van regeneratie van morele consensus onaantrekkelijk. Zo niet de idee van politiek als uitoefening van burgerschap, waarbij burgers wel bestand moeten zijn tegen de druk die in de publieke arena ontstaat door de veelheid van sociale en culturele aanspraken. Het model van de speciale rechten voor bepaalde culturele groepen zal hierbij zijn diensten kunnen bewijzen, maar vooral als overgangsmaatregel. Waar het uiteindelijk in de politiek om gaat is de vrije omgang met diversiteit in identiteit. Er lijkt een tendens te zijn in de hedendaagse politieke filosofie dat 'klassieke' issues van rechtvaardigheid en onpartijdigheid, gebaseerd op een neutraal en abstract begrip van burgerschap, terrein verliezen aan theorieën die de profilering en erkenning van sociale en culturele identiteit centraal stellen. Twee stromingen in de recente politieke filosofie hebben die tendens duidelijk opgepikt. Ten eerste de 'polities of recognition' die haar vertrouwen stelt in het vermogen van een meerderheidscultuur om, geconfronteerd met de claims van minderheidsgroepen, zichzelf in de dialoog met zulke groepen te hervormen op basis van een wederzijds leerproces. En ten tweede poststructuralistische 'pluraliseringsdenkers', die zulke hervormingen weer eerder zien als (onvoorspelbaar) resultaat van het inzicht dat alle identiteit, ook die van de eigen groep, in een proces van transformatie verkeert. Of deze tendens van identiteit als centrale kwestie zich zal doorzetten, is voor mij in de politieke ftlosofie thans de meest actuele vraag.
s &..o 11 1999
nrl-
Jm
k. rjn or et tle-
ar rl-
ns .s-
gip je
:Ie ejk ~e
rns et ·rtinLat
en )f eh tle
Het Duitse debat
Over Schröder, Lcifontaine en 'das Papier'
De Duitse sPo staat aan de Sparplan van de nieuwe mivooravond van een cruciaal nister van Financiën Hans partijcongres, een congres Eichel. Geen dag gaat voorbij of hiertegen vindat je - als dat ruet tegen elke logica in zou gaan - nu den demonstraties plaats al historisch zou mogen van ambtenaren, vakbonRENÉ CUPERUS noemen. De Bundesparteitag den of pensioengerechtigden. Schröder, wiens grootvindt van 7 tot 9 december Medewerker WBSieindredacteur s &.o plaats in het Nieuwe Berste verdienste leek te zijn lijn. Aan de orde is de statudat hij media en electoraat taire verhuizing van de zetel der partij van Bonn naar wist te verleiden, is zijn glamour en charisma volleBerlijn - een hamerstuk- , maar natuurlijk vooral dig kwijtgeraakt. Een meerderheid van de Duitsers het kabinetsbeleid van de rood-groene coalitie wil Schröder zelfs wel weer inruilen voor Heirnut onder bondskanselier Gerhard Schröder. Niet beKohl, zo wezen opiillepeilingen onlangs pijnlijk uit. paald een hamerstuk. Het imago van rood-groen na een jaar regeren is Voor het congres is, onder verantwoordelijkheid op een dieptepunt aanbeland: een beeld van gestuntel en incompetentie waar het de regeerstijl betreft van Franz Müntefering, de rueuwe machtige algemeen secretaris van de partij, een congresdiscussieen van richtingloosheid of juist hardhandige afbraakstuk opgesteld. De titel van deze 'Leitantrag' luidt: politiek waar het de inhoud van beleid aangaat. Deze lnnovation und Gerechtigkeit. Perspektiven sozialdemokra - negatieve beeldvorming wordt bevestigd in harde electorale cijfers. De sPo lijdt de ene na de andere tischer Regierungspolitik. Het oogmerk: 'damit in einer breiten, auch öffentlichen Debatte eine genederlaag in deelstaat- of andere lokale verkiezinmeinsame Position der SPD für unser Regierungsgen, zoals die voor het burgemeesterschap van Berlijn . Zelfs in het stuk voor het aanstaand congres handeln gefunden wird'. En hiermee is in een notedop de actuele crisis van de sPo gedemonstreerd. wordt met zoveel woorden de ernst van de situatie Men zet de viering van één-jaar-regering-Schröder onder ogen gezien. Er wordt gesproken van 'im erluister bij met een zoektocht naar een gemeenschapsten Regierungsjahr sind Fehler vorgekommen' en van 'ziemlichen Gegemyind'. Verderop heet het pelijke partijkoers voor het regeren. Kan het dramatischer? strijdvaardiger: 'Nach 16 Jahren konservativ-liberaDe achtergronden van de crisis zijn veelvuldig en len Regierung türmen sich in vielen Politikfelden vormen het sombere gesternte waaronder het con- immense Erblasten und Problemen', om uiteindegres zal plaatsvinden. Allereerst is daar de grote imlijk oprueuw schuldbewust te erkennen dat'dieAntpopulariteit van kanselier en regering. Nog nooit worten auf die grossen Fragen der Zeit nich einfach verloor een rueuwe regering zo snel alle vertrouwen sind; manche lnstrumente müssen auch noch enten sympathie. Men keert zich tegen de bondsrege- wiekelt werden'. Een situatie moet echt dramatisch ring omdat deze een chaotische zigzag-koers heeft zijn, wil in politieke documenten dit soort eerlijkgevaren. Gestart als links alternatief voor de conser- heid worden betracht. vatief-liberale jaren onder Heirnut Kohl zou de roodTot overmaat van ramp is daar ook nog Oskar Lafontaine, de gefrustreerde ex-schaduw-kanselier. groene coalitie nu slechts uit rauwe saneerders bestaan, die doen wat de conservatief-liberalen "flalieIn zijn onlangs verschenen boek Das Herz schlägt links ten te doen. Velen zetten zich tegen de regering af roept hij de congresafgevaardigden vandes Po zo'n omdat deze, tegen elke verkiezingsbelofte in, een beetje op in opstand te komen tegen de politiek van fors bezuiillgingsprogramma heeft voorgesteld: het Schröder op het aanstaande partijcongres. Met zijn
S &_0 I I 1999
510 wraakzuchtige pennevrucht, 'een exercitie in politieke nestbevuiling zoals we er nog maar weinig hebben meegemaakt', zoals André Roelofs onlangs in de Volkskrant schreef', heeft hij de verdeeldheid en confietstofbinnen de SPD op scherp gezet. Het is tegen deze achtergrond de vraag of Schröder het aanstaande partijcongres zal kunnen aangrijpen voor een herkansing. Zal hij het mandaat van zijn eigen partij krijgen om alsnog standvastig te kunnen regeren? En is eigenlijk wel duidelijk op welke koers een tweede kans zou kunnen worden gebaseerd? Is de huidige SPD wel in staat om tot een gemeenschappelijke regeerkoers te besluiten en - nog wezenlijker - bestaat er in de Duitse samenleving voldoende urgentie- en richtingsgevoel voor een politiek van enige consensus? Het mediagenieke titanengevecht tussen Lafontaine en Schröder zou het bijna aan het oog onttrekken, maar achter die strijd van Machtmenschen gaan een partij en samenleving schuil waarin fundamentele verschillen van mening en inzicht bestaan waarover hoogwaardige debatten worden gevoerd. Debatten met name over de vraag in hoeverre innovatie en sociale rechtvaardigheid al dan niet probleemloos kunnen samengaan. Die debatten leveren weliswaar regeer-immobiliteit en Riformstau in Duitsland op. Ze leveren ook een schat aan argumenten en inzichten en hebben daarmee een onderschatte relevantie voor Nederland en Europa. De mainstream van de SPD
Duitsland is, hoe men er ook naar kijkt, het meest boeiende sociaal-democratische strijdtoneel van dit moment. Daar wordt het gevecht om de vernieuwing van de (Europese) sociaal-democratie en de continentale verzorgingsstaat op zijn heftigst gevoerd. Dwars door Duitsland loopt de grens tussen Traditionalisten en Modernisierer, respectievelijk aangevoerd door Lafontaine en Schröder. Lafontaine's prominente rol werpt evenwel een rookgordijn op. De strijd tussen Schröder en Lafontaine mag dan wel de strijd tussen traditionalisten en moderniseerders symboliseren, ze valt daar allesbe1. A. Roelofs, 'De wraak van Lafontaine', de Volkskrant, 29- 1o- 1999 2. Exemplarisch is het buitengewoon eenvormige en negatieve beeld dat de correspondente van N RC Handelsblad in Duitsland, Mich ' Ie de Waard, de Nederlandse lezer voorspiegelt. Haar karakterschetsen van Lafontaine ('een
halve mee samen. Dat kan alleen al hierom niet het geval zijn, omdat na het plotsklapsevertrek van Lafontaine uit de politiek afgelopen maart, de interne verdeeldheid binnen des Po nauwelijks verminderd is. De gedachte dat met Lafontaine's vertrek ook zijn denkbeelden geen politieke rol van betekenis meer spelen is een misvatting die terug te voeren valt op het beeld dat van Lafontaine geschetst werd en wordt - ook in de Nederlandse media, N R c Handelsblad voorop 2 • Dat beeld veronachtzaamt de relatie tussen Lafontaine en de SPD-mainstream. Lafontaine wordt veelal geportretteerd als eenzame zonderling. Hij zou een oud-linkse dogmaticus met achterhaalde ideeën en gedachten zijn, een Don Quichotte die te hoop loopt tegen de windmolens van de moderne wereld. Nu wil ik hier afzien van een oordeel over Lafontaine's opvattingen, maar het beeld alsofhij een eenling zou zijn is niet correct. Qua denkbeelden - zijn houding ten opzichte van neo-liberalisme, zijn concept van ecologische modernisering, de voorstellen voor een internationale regulering van de kapitaalmarkten, zijn verzet tegen een monetaristisch Europa - representeert hij het verkiezings- en regeerprogramma van de sPo en vertolkt hij de mening van de rank andfile van zijn partij. Hij gold bovendien als de bruggenbouwende trait d'u nion tussensPo en de Groenen van Joschka Fischer. Het is nog sterker. Niet Lafontaine, maar Schröder was de eenling in zijn partij. Hij was het die zich juist mediaprofiel verschafte door zich af te zetten tegen de oude, vertrouwde sPo en publicitair scoorde met provocaties tegen de SPD-partijlijn. Hierin ligt ook het wezenlijke verschil tussen s P D en de Britse Labour Party en tussen Schröder en Blair. Geheel tegenovergesteld aan New Labour, Tony Blair's geslaagde moderniseringsproject van de Labour Party, is het Duitse equivalent daarvan, die Neue Mitte, altijd een minderheidsproject binnen de SPD gebleven. Tot op de dag van vandaag. Dat gold voor de uitwerking van de vage Neue Mitte-conceptie door Bodo Hombach in zijn boekA.gbruch. Die Politik der neuen Mitte. Een uiterst controversieel boek, dat de lof van pragmatische modernisering bejubelt, van
verongelijkte wereldverbeteraar met oogkleppen op') en de Duitse sociaaldemocratie vertonen een sterke bias. Dit is een probleem, omdat De Waard zich met veel ijver een dubieus monopolie op de beeldvorming over Duitsland heeft verworven. Zo schrijft zij als correspondente niet slechts de
nieuwsberichten, maar tevens nieuwsanalyses, opiniërende stukken op de Opiniepagina en recenseert ze in de Boeken-bijlage ook nog de boeken van Lafontaine. Voor de goede lezer levert dit een karaktermoord in vele bedrijven op, met dito toenemende voorspelbaarheid.
s &..o 11 1999
5I
tet
,a-
ne rd ijn :er op en
:Istie
:n-
;us on :ns :en 1et 1ua -liseIe:en erertij.
''u-
r. röich :en :air jn. en lir.
my
Laeue PD
)Or
1tie i tik dat van S·
an
rt
de hand van een steunpilaar van Schröder. Voorheen staatssecretaris van Algemene Zaken in het Bundeskanzleramt; inmiddels om onduidelijke redenen weggepromoveerd naar Kosovo, ?J all places. Maar het gold des te explosiever voor de alliantie tussen New Labour en Neue Mitte in het zogeheten Blair/Schröder-document. Zoals we verderop zullen zien heeft deze markering van Schröder's Neue Mitte-koers eerder escalerend dan vernieuwend, laat staan verzoenend, gewerkt. Schröder lijkt inmiddels niet voor niets enigszins te retireren. Hombach op een zijspoor, meer distantie van het gezamenlijke document met Blair, een vermogensbelasting als zoenoffer voor de linkervleugel. Het bewijst, op zijn minst, dat de conceptie van die Neue Mitte eerder intellectueel excentrisch binnen de sPDkan worden genoemd, dan dat dat geldt voor de denkbeelden van Lafontaine. Maar de complicerende factor blijft de persoon van Oskar Lafontaine. De kenschets van zijn politieke stijl en karakter en de weergave van zijn denkbeelden lopen vaak door elkaar heen. Dat wordt mede door hemzelf veroorzaakt. Geknakt in ijdelheid en machtsambitie, laat hij geen kans onbenut om zich de 'juiste koers' als het ware toe te eigenen. Via zijn geschriften, eerst (samen met zijn vrouw) Keine Anast var der Globalisieruna en onlangs het boek met de in dit opzicht banaal-veelzeggende titel: Das Herz schläat links, identificeert hij zich volledig met de politieke koers. De boodschap: zonder Lafontaine kan er slechts sprake zijn van verraad aan de ware sociaal-democratische politiek. Lafontaine's rol als politicus is, na het opgeven van zijn functies en zijn nestbevuilende wraakoefening, evenwel uitgespeeld. Hij is 'een ster van gisteren', zoals die Zeit hem fijnzinnig omschreef. Hem wordt met name het onaangekondigde vertrek uit de politiek zwaar aangerekend. Fahneriflucht is bijna de ergste zonde die je in een Pruisische politieke cultuur kunt begaan. Voor de politieke denkbeelden die hij vertolkt, ligt dat, zoals gezegd, een slag anders. Dit bleek in het bijzonder bij de (laatste) provocatie van Schröder: het uitbrengen van het Blair/Schröder Papier (in Nederlandse vertaling opgenomen in het laatste zomernummer van s&.P, nr. 7 /8). Meer nog dan het bezuinigingsprogramma van Eichel en meer dan de boeken van Lafontaine, heeft dit document in l)uitsland een heftig debat over de toekomst van de sociaal-democratie en het Duitse samenlevingstype als geheel doen ontstaan.
Het Blair I Schröder Papier: bron van hiftiae polemiek Het zogeheten Blair/Schröder-Papier sloeg in als een granaat in het Duitse politieke debat. Het was een Paukenschlaa die tot op heden in de Duitse media doortrilt. Het document werd gepresenteerd aan de vooravond van de Europese Verkiezingen (die de opgetelde sociaal-democratische partijen overigens fors verloren, maar dat terzijde). Opvallend is dat dit document vooral in Duitsland, veel meer dan in Engeland -laat staan Nederland, waar men zich er helemaal niet aan heeft willen branden - , het pièce de resistance geworden is van het debat over de toekomstige koers van de sociaal-democratie. Het is het brand- en referentiepunt geworden voor de polemiek tussen traditionalisten en moderniseerders. En dat terwijl vrijwel iedereen het er over eens is dat het een belabberd stuk is. Ook de protagonisten van New Labour/Neue Mitte & Derde Weg erkennen dat het tamelijk haastig aan elkaar is geschreven. Aan argumentatie en stijl hadden meer schoonheid en diepgang toegevoegd kunnen worden, zullen we maar zeggen. Het stuk is in eerste instantie geschreven door het auteursduo Peter Mandelsen (de steun en toeverlaat van Tony BI air, inmiddels minister voor Noord-Ierland) en de al eerder genoemde Bodo Hombach, de stroman van Gerhard Schröder. Zij werden ondersteund door 'beleidsintellectuelen'. Aan Britse kant te vinden in de Policy Unit van 10 Downins Street onder leiding van David Miliband; aan Duitse kant binnen het Bundeskanzleramt van Schröder. Mag het document dan in politiek en intellectueel opzicht te wensen overlaten, in zijn hoedanigheid van provocerend manifest heeft het zijn uitwerking bepaald niet gemist. Voor intern Duits gebruik heeft het een enorme explosieve lading gekregen en ook binnen de familie van de Europese sociaal-democratie zijn effecten niet uitgebleven. Met name de Fransen waren nat amused door deze precedentloze Brits/Duitse connectie. Werd de Frans-Duitse as, waaromheen het Europese project draait, doelbewust ondermijnd? Verlegde Duitsland zijn Europees-continentale oriëntatie naar de Angelsaksische wereld? Maar met name in Duitsland heeft de connectie van Schröder met Blair een enorme resonantie te zien gegeven in het publieke (media)debat. Datheeft zich vanaf de zomermaanden tot aan vandaag afgespeeld in bladen als Die Zeit en Der Spieael of - iets minder bekend in Nederland, de Franlifurter Rundschau.
I
S &_0 I I I 999
)12 'lnnovation und Gerechtiakeit': een onmoaelijke combinatie?
Met name die laatste krant heeft inmiddels een sleutelpositie in het politieke debat-landschap ingenomen, doordat het een grote serie artikelen heeft gepubliceerd (de serie loopt nog steeds door), getiteld 'Was meint heute eigentlich Links und Rechts?l, waaraan tal van vertegenwoordigers van 'Traditionalisten' en het moderniseringskamp hebben deelgenomen. Het is dit debat, geprovoceerd door het Blair/Schröder-document, dat voor een belangrijk deel gaat over de spanningsverhouding die besloten ligt in de SPD-verkiezingsbelofte: lnnovation und Gerechtiakeit. Onder welke condities is dat tegelijk mogelijk? Over welke innovatie hebben we het dan en welk rechtvaardigheidsbegrip wordt in een individualiserende en globaliserende wereld gehanteerd? Aan de Frarifurter Rundschau-serie ontleen ik de volgende, kleine impressie van het Duitse debat. De tegenstanders van 'das Papier' richten zich op de volgende kernpunten. Een belangrijk verwijt is dat het manifest abstraheert van de verschillende maatschappelijke werkelijkheden die Duitsland en Groot-Brittannië representeren. Zo meent bijvoorbeeld Rudolf Dressler, plaatsvervangend voorzitter van de SPo-Bundestagfractie en gezaghebbend expert op sociaal-politiek terrein\ dat Engeland vrijwel het enige West-Europese land is waar het begrip klassenmaatschappij nog op van toepassing is, terwijl dat voor Duitsland juist het minst geldt. Sommigen verbazen zich erover dat Schröder geen gemeenschappelijk programma met de Franse premier Jaspin heeft geschreven. Vanwege het Europese partnerschap, maar vooral vanwege het Europees sociaal model dat hen beide verenigt. Schröder-supporters stellen hier tegenover: zo'n Frans/Duits-document had 'die Probleme des Staatsversagens nichtsoklar beneonen können, wei! in Frankreich die Staatsgläubigkeit noch ausgeprägter ist als in Deutschland.' Toch raken we met de kritiek op de samenwerkingjuist met Blair aan het onderscheid dat er veelvuldig in het debat gemaakt wordt tussen Angelsaksisch kapitalisme en het Europees-continentale sociale markteconomie-model. Zeer uitgesproken hierover is s P o-Bundestaaabaeordnete Michael Müller
l.
11
(geen backbencher). 'Mit Oskar Lafontaine haben die "Europäer" eine Ni ederlage erlitten, die auf eine föderalistisch-plurale Weltwirtschaft und ein starkes Europa in der Globalpolitik gesetzt haben. Gewonnen haben die "Atlantiker", die ein engeres Zusammenwachsen der europäischen und amerikanischen Unternehmen und Märkte herbeifüren wollen' . Het Blair I Schröder- Papier wordt geïnterpreteerd als een afscheidsbrief aan de 'Sozialstaat'. ln plaats van sociale zekerheidsgaranties en verzorging ontvangen burgers voortaan van de staat gelijke 'Startbedingungen', een kansengelijkheid die ongecorrigeerde onrechtvaardige uitkomsten zal hebben, zo menen veel scribenten. Het prototype-mens van de 'Neue Mirte' is een Arbeitskrciftunternehmer, die een hoge mate van flexi biliteit en eigen verantwoordelijkheid bezit en zo een loonafhankelijke positie weet te combineren met zelfstandig ondernemerschap. Tegenstanders van innovatie à la Schröder kritiseren dit nieuwe mensbeeld van het digitale kapitalisme, om culturele en sociale rechtvaardigheids-redenen. 'Wenn die Anforderungen der Ökonomie nicht mehr mit den Normal-Biografien der Erwerbstätigen vereinbar sind, dann liegt der Fehler nicht beim Einzelnen, sondern im System des neuen Kapitalismus'. (Peter Glotz). Men spreekt in het Duitse debat zelfs van 'die Brasilianisierung der Gesellschaft' (Ulrich Beek) . Meer economische dynamiek hoeft niet tot meer sociale mobiliteit te leiden, maar kan maatschappelijke tegenstellingen en segregatie-verschijnselen ook bevestigen en versterken. Johano Strasser, een van de traditionele s PO-ideologen meent dat' die Sezession der Bessergesteil ten und die Exklusion der sozial Schwachen zwei Seiten eines gesellschaftlichen Zerfallsprozesses sind, der Demokratie und Zivilität von innen bedroht'. De sociaal-democratie, zo meent hij, zal alle krachten die de maatschappij splijten of die een deling van de maatschappij stilzwijgend accepteren, blijvend moeten bestrijden. Zoals de Groene staatsminister Ludger Volmerfraai opmerkt: ' Linke modernisieren die Gesellschaft, aber sie modernisieren sie modernisierungskritisch'. Het is niet voor niets dat men de relatief succesvolle ervaringen van Europees-continentale landen
11 I' I
3. In het bijschrift worden links en rechts gedefinieerd aan de hand van de klassieke verhouding tussen rechten en plichten. Sinds de Franse Revolutie beklemtonen conservatieven, aldus die
FR, de plichten van staatsburgers en progressieven de rechten van burgers. Het Blair /Schröder Papier bevat een pleidooi voor een nieuwe balans tussen rechten en plichten. Vandaar de titel
van de serie: 'wat betekent vandaag de dag nog links en rechts'. 4· Rudol( Dressler, 'Eine linke Rechtskurve, kannes die geben?', Franlifurter Rundscha u, 25-6 - t 999
s &..o rr '999
_5"13
aben eine rrkes NOn-
samehen
·pre:'. In ·ging !lijke mgehebs een )exi:n zo teren 1ders ~ uwe
ultuiVenn r mit reinlnen, Peter n'die eek). ~r soeüjke ook •-ide!llten oeiten l, der '.De : hten gvan jvend 'lis ter :i eren odertccesmden
als Denemarken en Nederland zo angstvallig aangrijpt als voorbeelden waar 'Sozialstaat, ausgeglichenes Budget und hoher Beschäftigungsstand sehr wohl machbar sein', aldus Leonhard Hajen, economisch woordvoerder van de SPD-fractie Hamburg en hoogleraar economie aldaar. Een ander veelgenoemd tekort van het Blair I Schröder-Papier is de gebrekkige visie op politiek en staat. HeidernaTie Wieczorek-Zeul bijvoorbeeld, een van de plaatsvervangende partijvoorzitters en minister voor Ontwikkelingssamenwerking, verzet zich fel tegen de impliciete aantasting van het primaat van de politiek. Wil men in het krachtenveld van de globalisering sociale en ecologische standaarden handhaven, dan volstaat een passieve overheidsrol geenszins. Integendeel. Noodzakelijk is een vergroting van de reikwijdte van het politiek primaat op Europees en internationaal niveau ('Weltordnungspolitik'), om het kapitalisme opnieuw te temmen. Erhard Eppler, programmatisch Vardenker van de SPD, is van mening dat in het Schröder/Blair-Papier weliswaar het einde van de neo-liberale epoche wordt verkondigd, maar dan wel geheel in neo-liberale terminologie. Hij ziet als kernvraagstuk voor de Europese politiek en de Europese sociaal-democratie: 'Was soli im nächsten Jahrhundert Sache des Marktes sein und was Sache der Politik?Wollen wir versuche, die Politik durch den Markt zu ersetzen, wie umgekehrt der Kommunismus den Markt durch die Politik er setzen woU te? Oder wollen wir uns auf ein sinnvolles Nebeneinander verständigen, auf eine produktive Spannung zwischen beiden?' Het mag in het licht van het in Duitsland gevoerde debat geen verbazing wekken dat het discussiestuk voor het komende partijcongres in Berlijn geheel in het teken staat van een verzoening tussen de 'prägende Leitlinien' innovatie en gerechtigheid . Alleen langs die weg zal het vertrouwen van de mensen weer te herwinnen zijn. 'lnnovation und soziale Gerechtigkeit sind zentrale Begriffe, die zu einer klaren und von allen getragenen Politik verschmolzen werden'. Voor die verzoening worden de volgende noties aangedragen: 'Für uns sind Modernisierung und lnnovation auf der einen und soziale Gerechtigkeit auf der anderen Seite kein Widerspruch. Sie bedingen einander. Soziale Gerechtigkeit
ist die Voraussetzung, dass Modernisierung akzeptiert wird und gelingen karm'. Omarmd wordt een 'moderne Teilhabeeesellschqft, die 'am Prinzip der Gerechtigkeit orientiert sein muss'. Het congresstuk vervolgt: 'Wir knüpfen dabei an die sozialstaatliche Tradition in Europa an, die dem Markt einen Ordnungsrahmen gegeben hat und über den Sozialstaat einen sozialen Ausgleich anstrebt. Deshalb glauben wir nicht an politische Konzepte, die die Gesellschaftspolitik auf die Logik des Marktes reduzieren wil!. Wir wollen die Sicherung und die Erneuerung der sozialen Marktwirtschaft und keine Marktgesellschaft, die entsolidarisiert'. Slot Het mag duidelijk zijn dat het Duitse debat tussen traditionalisten en moderniseerders niet afgedaan kan worden als een atavistisch achterhoedegevecht, zoals in Nederland al te arrogant-achteloos nog wel eens het geval is. 'Duitsland loopt 1) jaar op ons achter. Dat hebben wij allemaal al achter de rug'. Wie dat stelt heeft een te rooskleurig en romantisch beeld van het Nederlandse poldermodel en verliest tevens de proporties uit het oog. Het Duitse debat kan alleen hierom al niet worden afgedaan, omdat het gaat om een debat in het belangrijkste land van Europa, binnen de van oudsher sterkste sociaaldemocratische partij en vakbeweging. Het is waar dat er achter al het ideologisch wapengekletter in Duitsland veel angst voor verandering en veel belangenbehartigers-conservatisme schuilgaat. Er moet zeker hervormd en gesaneerd worden in Duitsland, al was het maar voor meer 'Gerechtigkeit' in de strijd tussen insiders en outsiders (Ossies en Turken) in economie en arbeidsmarkt. Aan de andere kant is het Duitse debat uiterst relevant om te demonsteren hoeveel pluralisme en nationale differentiatie schuilgaat onder uniforme en vage begrippen als 'de derde weg', aanpassing aan globalisering e.d. De uitkomst van de Duitse polemieken is cruciaal voor de vraag of er een onderscheidend Rijnlands kapitalisme-model blijft bestaan en of dat te moderniseren is in het licht van veranderde omstandigheden. Zullen het Europese sociaal model en het Angelsaksischkapitalisme uiteenlopende Derde Wegen te zien geven? Multiple ThirdWays?S
40
s. Dit is de titel van de conferentie die het Forum Scholars jor Europeon Social Democracy (het netwerk van de
w os en collega-denktanks uit Europa) van 2 s tot 2 7 november 1999 in Berljjn organiseert.
i I
: I
: :
i i i
'
' MtCHA!L LAR!ONOV (1881 - 1964)
Portrait d'Apo/Jinaire, 1913 aquarel op papier 24,6 x 2o,3 cm Particuliere collectie Parijs
,.
Da Capo: Niet alleenApollinaire trok door Europa (en wist niet waar hij het zoeken moest), ook zijn Russische vriend Marc Chagall, bijgenaamd Rotsage zocht het luchtruim, waar de vonken in het rond spatten ... (Ra)
S &_0 I I I999
WAAR
I N
EUROPA
WAAR
HEEN
I
I
DooR EuROPA VOORM. CH.
Rotsage Je vuurrode gezicht je dubbeldekker I tevens watervliegtuig Je ronde huis waar een gerookte haring zwemt Ik heb de sleutel van je oogleden nodig Gelukkig hebben we meneer Panado gezien En zijn gerustgesteld wat dat betreft Wat zie je mijn beste meneer D ... 90 of 3 24 een man in de lucht een kalf dat kijkt door de buik van de moeder Lang heb ik op alle wegen gezocht Zoveel ogen langs de weg zijn gesloten De wind laat de wilgenbosjes huilen Open open open open open Kijk maar kijk dan toch De oude wast zijn voeten in de wasbak Una volta ho inteso dire Chè vuoi Ik begon te huilen toen ik terugdacht aan uw kinderjaren En jij, jij laat me een afschuwelijk paars zien Dat tafereeltje met dat voertuig heeft me de dag doen herinneren Een dag gemaakt uit paarse gele blauwe groene en rode brokken Waarop ik naar het platte land ging met een alleraardigste rokende schoorsteen die haar teef aan de lijn hield Er is er geen meer je hebt het niet meer je kleine mirliton De schoorsteen rookt ver van mij vandaan Russische sigaretten De teefblaft tegen de seringen Het nachtlichtje is opgebrand Op het kleed zijn bloemblaadjes gevallen Twee gouden ringen dicht bij de sandalen Fonkelen in de zon Maar je haar is de bovenzijde van de trolley Dwars door Europa bsdekt met veelkleurige vonkjes G. APOLLINAIRE
vertaling: Frans Budé
S &_0 I I 1999
_çr6 BOEKEN
Nieuwe impuls voor het Duitse denken Thijs Wöltgens bespreekt: Vitterio Hösle, Moral und Politik; Grundlaaen einer politischen Ethik Jur das 21 .Jahrhundert,
München: C.H. Beek, 1997. Vitterio Hösle, DieKriseder Geaenwart und die Verantworwna der Philosophie,
München: C.H. Beek, 1997.
INHOUD
De politieke filosofie van Vitterio Hösle Hans Achterhuis en het utopisch denken
Nederlanders die geïnteresseerd zijn in de politieke filosofie van de laatste halve eeuw, zullen hun kennis vooral in de Angelsaksische literatuur zoeken. De Duitstalige politieke denkers kon men met een gerust hart negeren: zij waren ofwel naar het Engelstalige gebied geëmigreerd (zoals Kar! Popper, Leo Strauss en Eric Vögelin) of zij waren door Nazi-sympathieën in diskrediet geraakt (zoals Carl Schrnitt). Dit negeren heeft ertoe geleid, dat velen zich de Angelsaksische kijk op de continentale filosofie eigen hebben gemaakt. Die kijk is door niemand beter verwoord dan door de Oxford-filosoofR.M. Hare in A Schooljor Ph ilosophers uit 1957, waarin hij de Britse wijsbegeerte vergelijkt met de Duitse. De laatste geniet van 'the delights of creating, in solitary thought, imposing edificies - of writing huge volumes which only a handful of people wil! ever understand', Duitse gedachten zijn vol van 'ambiguities and evasions and rhetoric'. En dat is voor een Britse filofoof juist 'the mark of a philosopher who has not learnt his craft'. Het is Britse helderheid versus Duitse duisternis. Deze 'splendid isolation' vond zijn inhoudelijke grondslag in de dorni-
nantie van de analytische filosofie in de Engelstalige wereld. De ironie wil, dat die filosofie in Engeland zijn ontstaan te danken had aan import uit het Duits taalgebied (Wittgenstein en de Wiener Kreis). Maar de etikettering van het Duitse denken blijft onuitwisbaar. Als John Dunn, hoogleraar politieke theorie in Cambridge, over een van de weinige na-oorlogse Duitse filosofen met internationaal aanzien, Jürgen Habermas, schrijft, klinkt het nog in 1993 zo met betrekking tot Habermas discourse-ethiek: 'This is an extrernily banal point and it has been very extensively ventilated by recent social theorists, though unfortunately largely in German and by theorists who clearly experience some difficulty in making themselves lucidly intelligible even in that forrnidable tongue'. John Dunn maakt deze opmerkingen echter niet vanuit de overtuiging, dat hijzelf superieur bezig is. Integendeel, zijn Western Politica/ Theory in de Face rif the Future is een soort afscheid van de relevantie van de moderne politieke filosofie voor de echte problemen van deze wereld. Zou in deze duisternis het licht uit Duitsland kunnen komen? Daar is in elk geval een jonge filosoof (geboren in 196o) opgestaan om politieke filosofie weer interessant te maken voor de vraagstukken van deze tijd. Zijn naam is Vitterio Hösle, hoogleraar in Essen met een productiviteit, alsof de duivel hem op de hielen zit. Hösle deelt Dunns diagnose over de deplorabele staat van de moderne politieke filosofie en trekt die diagnose door naar de hele huidige wijsbegeerte.
S &_0 I I 1999
BOEKEN
)SOfie e iroEngen had ialge'iener gvan itwisleraar ridge, I-oorinterIaberog in •t Ha-his is l it has jlated hough :rman expe-
1aking ligible 'lgue'. erkin•ertui:zig is. olitical is een :vantie losofie ndeze :t licht omen? re , filo ,restaan r intevraagtaamis tar in t, alsof en zit. ;e over Ie mo1 trekt :le hui-
Zijn boek Die Kr ise der Genenwart und dieVerantwortuns der Philosophie bevat een vernietigende polemiek over het tegenwoordige filosofiebedrijf en het filosofie bedrijven. De kern van zijn kritiek richt zich op de gemakzuchtige en banale skepsis en relativering, die de ambitie om de waarheid te zoeken hebben opgegeven . Als je niets meer te zeggen hebt, wee dan zo consequent als Wittgenstein en verlaat de academische gemeenschap. Wat we missen is het heilige vuur, dat tot het bouwen van systemen en het schrijven van dikke boeken leidt. Onze tijd is vergelijkbaar met die van de sofisten, beroepsmatige allesbetwijfelaars. Het wachten is op een nieuwe Plato, die de relativering relativeert. In datzelfde boek heeft Hösle die laatste opdracht, relativering van het relativisme, al trachten uit te voeren. Hij wil komen tot een absolute fundering van normen door te bewijzen, dat er letztbesründete uitspraken bestaan, die niet meer afgeleid kunnen worden uit andere uitspraken en toch ook niet willekeurig als axioma's zijn. Hij denkt dat te kunnen bewijzen en is daar ook heel trots op. In zijn ogen is het haast een Godsbewijs. Maar in zijn nawoord bij de derde druk (de pocketboekuitgave) kan hij geen bevredigende antwoorden geven op kritische bezwaren. Die bezwaren zijn tweeërlei. Het eerste bezwaar heeft te maken met de geldigheid van negatieve bewijzen. In een simpele vorm gaat zo'n bewijs als volgt. Iemand die zegt: 'Er bestaat geen waarheid' spreekt zichzelf tegen, want hij vindt zelf dat hij een waarheid uitspreekt. Kun je op die manier
bewijzen, dat er een waarheid bestaat? Die discussie wordt al sinds Zeno gevoerd. (Ter vermijding van misverstand: Hösle's bewijsvoering is uiteraard meer 'sophisticated' volgens de taalanalytische regels van de kunst). En het tweede bezwaar is, dat Hösle voor zijn bewijs de regels van de tweewaardige logica (tertium non datur) volgt. Gaan die regels dan vooraf aan de letztbesründuns, met andere woorden: is dan niet de letztbesründuns te vinden in de axioma's van de logica? (In een doctoraal scriptie voor de Twentse Universiteit heeft Mariska Aaiderink terecht gevraagd, wat er met Hösles bewijs gebeurt, als je de uitsluiting van een derde mogelijkheid los laat). Ethisch handelen is ieders plicht Deze discussie is niet onbelangrijk voor de overtuigingskracht van Hösle's magnum opus: Moral und Politik. Het omvat 1 2 16 bladzijden; de systeembouwer is in aantocht. Het boek heeft de opbouw van een gemengd syllogisme: eerst komt de norm (de ethiek), dan de feitelijke bewering (een theorie van het sociale) en dan de logische gevolgtrekking, d.w.z. een handelingsaanwijzing (politieke ethiek). Daarbij houdt hij zich aan Hume's verbod om uit feiten normen af te leiden. Maar eigenlijk beschouwt hij normen als feiten, maar dan feiten uit een Ideale Wereld (de wereld van het Sollen). In die zin kunnen normatieve uitspraken ware uitspraken zijn. En daarom is ethiek ook een wetenschap op basis van de algemene principes. En daarom ook kan de ethiek niet uit subjectieve belangen of gevoelens worden af-
geleid, maar is ethisch handelen een onvoorwaardelijke plicht. En dus is ethiek ook universeel. Deze min of meer meta-ethische uitgangspunen zul je in de moderne ethische discussie zelden aantreffen. In elk geval voldoen utilitarisme, discoursethiek of relativisme er niet aan. Je moet terug naar Kant. Alleen let Kant slechts op de goede bedoelingen, terwijl Hösle vindt dat ook de consequenties van handelen bij de ethische beoordeling moeten worden betrokken. De meta-ethiek levert nog geen inhoudelijke voorschriften op. Daarvoor heeft Hösle een rangorde voor waarden en goede dingen nodig. Deze waarden kunnen we alleen intuïtief benaderen (leven, rechtvaardigheid enz.) Zij kunnen in concrete situaties strijdig met elkaar zijn en vergen dan soms tragische beslissingen. De concrete situaties komen echter pas in het derde deel aan de orde. Gegeven de meta-ethiek van Hösle moet het duidelijk zijn, dat zijn waarden en goede dingen niet af te leiden zijn uit de wensen van de mensen. Het algemeen belang is principieel iets anders dan de optelsom van de preferenties van alle mensen, het transcendeert deze. De ethiek is er juist om de mensen hun wensen te laten aanpassen aan het algemeen belang. Hier manifesteert zich natuurlijk Plato als filosoof-koning. Of misschien wel Onze Lieve Heer. Hösle heeft een katholieke relatie tot de democratie: als seculiere staatsinrichting te prefereren, maar zonder het vertrouwen dat democratische procedures alleen al vanzelf tot realisatie van ultieme waarden leiden. (Dat is ook het
I
lil s&.o
tt
1999
! '
'
I '
I
! !i
i
: ' j
BOEKEN misverstand van de discoursethiek). Het tweede deel van Moral und Politik draagt de titel 'Grundlinien einer Theories des Sozialen' en omvat )2o bladzijden. Meer nog dan in de andere delen frappeert ons hier de enorme belezenheid van de auteur: biologie, recht, sociologie, geschiedenis, besliskunde en speltheorie vinden hun plek in deze theorie van het sociale. Hösle wil hier voldoen aan zijn eigen postulaat, dat de filosofie als moeder van alle wetenschappen alleen kan overleven als zij weer samenhang brengt in de specialistische versplintering van de wetenschappen. Er zullen daarom niet veel lezers zijn, die zich competent achten dit tweede deel deskundig te kunnen beoordelen. Bij mijzelf ontstond het gevoel dat ik heb als ik een encyclopedie lees. Maar dat gevoel werd telkens weer onderdrukt, wanneer de polemist Hösle opdook(geen kennis zonder eigen opvatting) - of wanneer hij putte uit de wereldliteratuur (alle Shakespeariaanse koningsdrama's passeren in voetnoten de revue). Voor de liefhebbers van citaten is Hösles werk een schatkamer. Toch beklijft de gedachte dat Hösle te weinig selectief is omgegaan met zijn verworven kennis van al die wetenschappen. Deel twee beoogt immers de functie te hebben van de descriptieve uitspraak, waarop deel één (de ethiek) wordt toegepast, teneinde tot praktische aanbevelingen te komen (de politiek). Op deel twee had Hösle zijn eigen ethiek van de ethiek moeten toepassen. Als de vermogens om politiek te handelen zo zeer in beslag worden geno-
men door het verzamelen van de voor ethische beslissing noodzakelijke feiten, komt niemand meer aan handelen - (zegt deel m) toe. De meta-ethische vertrekpunten van Hösle leiden in deel I I I tot een primaat van het natuurrecht boven alle vormen van feitelijke regelgeving (het positieve recht). Het natuurrecht is niet exact te omschrijven en ook nooit volledig te realiseren (de erfzonde), maar fungeert als geweten van het recht . Pas als mensen engelen zouden zijn, wordt het natuurrecht gerealiseerd. Je kunt het niet baseren op intuïtie of op een verdragstheorie à la Hobbes of Rousseau. Maar het normeert wel. Natuurrecht zegt dat het recht vóór het streven naar geluk gaat, dat recht consistent en zeker moet zijn en natuurlijk voor iedereen gelijkelijk toepasbaar moet zijn (actief en passief). Daarmee vormt het de grondslag van de grondrechten, legitimeert (of niet) de toepassing van dwang en dus van de Staat, maar behoedt de autonomie van familie, religie (vrijheid van meningsuiting) en economie. Deze autonome sferen vind je grotendeels terug in het civiel-recht (personen, eigendom, verbintenissen). Een Derde Kamer? Er is dus een zekere rangorde mogelijk van opties van toegepaste ethiek (dus van politiek). ( 1) Er moet interne orde of vrede zijn. De Staat heeft tot taak het garanderen van ( 2) het recht op leven, gewetensvrijheid en eigendom (via eigen arbeid) . (3) Om de macht van de Staat te beteugelen is machtenscheiding noodzakelijk (trias politica). (4) Vervolgens
komen pas de sociale grondrechten en dan tenslotte (s) het bevorderen van economie en wetenschappen. Daarmee bevinden we ons (los van de volgorde) op bekend terrein. Maar als wij bijvoorbeeld de rechten ook willen laten gelden voor toekomstige generaties - en dat wil Hösle - zijn de ethische consequenties verrassend. Ik noem er een paar: verplichte geboortenbeperking (w.o. gedwongen sterilisatie na tweede kind), de voorraad van natuurlijke en eindige grondstoffen wordt gemeenschapsbezit (dit kapitaal mag alleen rente opleveren, maar niet aangetast worden), zoals dat ook moet gelden voor onze culturele erfenis. Genetische ingrepen zijn geoorloofd, maar omgekeerd dient de komende generatie politieke zeggenschap te krijgen (ouders stemmen ook voor hun kinderen of er komt een derde kamer voor onafhankelijke belangenbehartigers van de komende generaties). De huidige generatie moet langer werken teneinde geen schulden achter te laten. Er bestaat overigens geen recht op werk, wel op een minimum-inkomen. In plaats van volledige werkgelegenheid moeten we weer leren om op zinvolle wijze met vrije tijd om te gaan of alternatieve vormen van arbeid te ontwikkelen, zoals we ook moeten leren om de efficiency-revolutie in de economie te beantwoorden met een Std}izienzrevolution. (economie van het genoeg). Gesteund door J.S. Mill's citaat uit On Liberty, 'The most important point of excellence which any form èf government can possess is to promote the virtue and intelli-
lrech,evorfete n-
1s (los d tereld de relden 's - en hische I. Ik .te gedwontd),de n einmeentag al•r niet at ook lturele !n zijn !keerd ie po~ijgen
>r hun derde belanmende :teratie neinde :en. Er cht op t-inko:werkweer te met natieve wikkeren om Ie ecotet een nievan
's citaat imporichany ,ssess is intelli-
s&.o II I999
BOEKEN gence of the people themselves', gaat Hösle geen kans op paternalisme uit de weg. Internationale interventies (inclusief tyrannenmoord), voogdij over ontwikkelingslanden en universalisering van zijn waarden via uiteindelijk een wereldregering vormen zijn buitenland-politieke boodschap. De Kosovo-crisis en de morele interventie van de NAVO onderstrepen de door hem voorgestane moralisering van de politiek. In de binnenlandse politiek heeft thans de moralisering vooral de vorm van kritiek op het gedrag van politici, maar nog lang niet de institutionele consequentie, die Hösle voorstelt. De jeugd moet verplicht worden om godsdienstles en staatkunde te volgen; in het secundair onderwijs moeten de klassieke talen onmisbaar onderdeel worden - al is het ondervermijdelijk, dat Engels de nieuwe lingua jranca wordt - net zoals (Wereld-)geschiedenis; de universiteiten moeten los gemaakt worden van de Staat (geprivatiseerd worden); voor toekomstige leiders moeten Oxbridge-achtige instituten open staan (Elite mag). Te overwegen valt om van het stemrecht een mandatory right d.w.z. een plicht te maken. Het is niet zo eenvoudig om een eenduidig oordeel te vellen over Moral und Politik. Het boek biedt zelf twee criteria aan: voldoet het als wetenschappelijke verhandeling over ethiek en voldoet het aan
de ambitie van de ondertitel, die een ethische politiek voor de volgende eeuw belooft? Als wetenschappelijke uiteenzetting over ethiek blijft Moral und Politik achter bij de pretentie die Hösle in zijn eerdere boek aan de dag legde. De fundering van de absoluutheid van zijn normen roept nog steeds vraagtekens op. Bij de beoordeling van andere ethische systemen (Kant, utilitarisme, dicoursethiek en alle niet-universele ethieken) verlaat Hösle zich dan ook minder op zijn absolute maatstaf dan op algemeen menselijke intuïties. Daarmee is hij terug bij de Principia Ethica van G.E. Moore uit 1 90 3: Angelsaksische museumwijsheid. Maar je kunt wel zeggen, dat de intuïties van Hösle nogal verschillen van die van Moore - wellicht zoals de Duitse traditie verschilt van de Angelsaksische. Als dat zo is, moet je Hösle feliciteren met het feit dat zijn absolutisme nog eens het gelijk van het ethisch relativisme bewezen heeft. Als politiek programma voor de 2 Ie eeuw komt Moral und Politik het meest overeen met het beginselprogramma van een partij, die door fusie van Groen Links en CDA zou ontstaan. Dat moet wel de Vierde Weg zijn: milieuvriendelijk post-materialisme in combinatie met zingevend missionarisroe (Sociaal-democraten op zoek naar filosofische fundering, kunnen met aanzienlijk minder
leeswerk volstaan, Martha Nussbaums essay: 'Aristotelian Social Democracy' uit I 990 telt alles bij elkaar 49 bladzijden.) Hösle's werk is niet alleen intrinsiek van belang - iedereen, die zich professioneel met politiek bezighoudt, kan eruit leren maar vooral ook als signalement. Het Duitse denken meldt zich weer terug. En het is veel te pluriform om onder de deken van de oude vooroordelen weggeveegd te worden . Vergelijk bijvoorbeeld Moral und Politik met Die Eifindung des Politischen ( 199 3) van Ulrich Beek. Beek is samen met Antony Giddens de ideologische gangmaker van de Derde Weg. Zijn slagzin luidt: 'Das politische Programm der radikalisierten Moderne ist der Skeptizismus'. Volgens Hösle is juist het scepticisme mede-verantwoordelijk voor de vernietiging van 'die Anlagen, die vieleicht die gegenwärtige Krise überwinden könnten - !eh meine die Vernunft und der Glauben an moralische Werte und Pflichten'. Ik denk, dat deze discussie binnen het Duitse taalgebied beslissend~r is voor de betekenis van de politieke filosofie, waaraan John Dunn zo twijfelde, dan elke wijsgerige wedstrijd tussen Angelsaksische en continentale filosofie . THIJS WÖLTGENS
Burgemeester van Kerkrade; Voorzitter Redactieraad s &_n
S &_D I I I 999
B 0
Veel bomen in het utopische bos Ben Wempe bespreekt: Hans Achterhuis, De Eifenis van de Utopie, Amsterdam: Ambo, 1998
Gewapend met kennis achteraf is het niet moeilijk om voor iedere tijdsperiode van pakweg 5 I0 jaar één titel aan te geven die als het ware de intellectuele agenda van zo'n periode heeft bepaald. Kuhn 's The structure cj scient!ftc revolutions en Hofstädter's Gödel, Escher, Bach waren voor mij indertijd zulke boeken. Meer recente voorbeelden die ik in dit verband zou willen noemen zijn Nussbaum 's The jragility if goodness en Toulmin's Cosmopolis. Hoe ideosyncratisch dit lijstje er misschien ook uitziet, het gaat hier in ieder geval om een categorie paradigmatische werken, intellectuele mijlpalen waarvan je weet dat zij nog overeind zullen staan nadat de waan van de dag weer is vergeten. Hetnieuwe boek van HansAchterhuis wordt door zijn uitgever met zoveel fanfare op de markt gebracht dat je allicht geneigd bent na te gaan of we hier ook niet met zo'n soort boek te doen hebben. 'Na zijn inmiddels klassiek geworden Het rijk van de schaarste heeft Hans Achterhuis met De eifenis van de utopie opnieuw een baanbrekend boek geschreven over een belangrijk maatschappelijk fenomeen', jubelt de flaptekst ons tegemoet. Wie zich zo laat aankondigen, wekt hoge verwachtingen. Feit is dat Achterhuis met deze publicatie een lijvige pil toevoegt aan zijn oeuvre (zie voor een op-
a
E K E N
gave daarvan de bibliografie in het besproken boek). In ieder geval is het ook een boek van deze tijd, waarin teksten niet meer worden geschreven, maar verwerkt. Geen enkel professoraal gedachtenspinsel behoeft ons nog te worden onthouden nu men beschikt over dat eindeloos geduldige apparaat dat tekstverwerker heet. Maar wellicht heeft de auteur niet van nature zoveel woorden nodig, en zijn we eenvoudig getuige van de verderfelijke werking van de turfcultuur in het huidige universitaire wetenschapsland. In die turfcultuur telt elke pagina; hoe langer de zinnen, hoe meer pagina's. Pas met voldoende aantallen pagina's kun je de visitatiecommissie onder ogen komen. De utopische traditie ontleed Om zijn project te kunnen uitvoeren bakent Achterhuis eerst het onderwerp van zijn studie af teneinde duidelijk te maken wat hij tot 'de utopische traditie' rekent en wat niet. Voor deze eerste stap hanteert hij twee methodologische begrippen. Het post-modernisme levert hem de notie van een vertoog: specifieke standpunten en ideeën worden niet op zich beschouwd maar moeten worden begrepen als uitingen van een of ander basisthema, in dit geval de utopische verbeelding. Ten tweede ontleent hij aan de latere Wittgenstein de idee van een fami liegelijkenis: niet alle exemplarische voorbeelden hebben alle karaktertrekken van het onderwerp van studie; maar door de cumulatie van kenmerkende eigenschappen komt toch een duidelijk gemeenschappelijk profiel naar voren in de familie van utopisten. Achterhuis
onderkent 1 o van dergelijke fami liekenmerken aan de utopische traditie, waaronder de volgende: • de onderschikking van het individu aan de gemeenschap; • de maakbaarheid van de samenleving; • een omvattende panoptische visie op de samenleving wordt gecombineerd met grote aandacht voor het miniemste detail; Aan de hand van dit instrumentarium zet Achterhuis zich aan de analyse van een aantal exemplarische teksten in de utopische traditie. Een belangrijk onderscheid dat hij daarbij maakt is het onderscheid in maatschappelijke en technische utopieën. Maatschappelijke utopieën zoals beschreven door Marx, Koestier en Orwell leiden slechts tot hun afschrikwekkende tegendeel, de dystopie. Positiever staat Achterhuis tegenover de categorie technische utopieën waarvoor met name Bacon's Het nieuwe Atlantis model staat. Ook het ontwerp voor een Panopticum door Jeremy Bentham, de grondlegger van het utilisme, vormt voor Achterhuis een trefzekere illustratie van deze technische utopische traditie. Zo ziet Bentham - kort samengevat - de onafwendbare positieve invloed van zijn modelgevangenis: 'Zedelijk gedrag verbeterd - gezondheid in stand gehouden - ijver verhoogd - onderricht verbreid gemene lasten verlicht - doelmatigheid onwrikbaar verankerd dit alles door een eenvoudig bouwkundig idee.' (p. 2 8) De centrale stelling dieAchterhuis dan poneert is ontleend aan de provocerende en inspirererende
s &.o 11 1999
521 BOEKEN these van Toulmin in diens Cosma-
e
e Lt
e ii-
d n
,_ n
ll
,_ l-
's t. )-
.e
-· i-
:t le
d
1:r l-
ig
is Ie Ie
po lis. Dit boek veroorzaakte een ware brainwave in ons denken over
de verlichting en romantiek. Toulmin schetste de ons zo vertrouwde moderniteit als reactie op een reeks onzekerheden die cumuleerden in de I 7e eeuw. Hoewel Achterhuis op allerlei punten meent te moeten afdingen op de historische onderbouwing van Toulmin 's these, schroomt hij niet om het basisthema daarvan over te nemen. Hij vult Toulmin's these aan met de beschouwingen van Barbara Tuchman over het leven in middeleeuws Europa. In die zin zet hij deToulmin these in een breder perspectief. Waar Toulrnin wijst op de rol van de zekerheden van de nieuwe weten chap als constituerende factor in het Verlichtingsproject, poneert Achterhuis de utopische traditie als zodanig als verklarende factor. In Achterhuis' eigen woorden: 'het utopische denken [kan worden gezien] als een antwoord op het herfsttij der Middeleeuwen en het begin van de moderne tijd die door rampen, plagen, conflicten en onzekerheden gekenmerkt werden. De maatschappelijke orde die Toulrnin als de nieuwe kosmopolis omschrijft en die vanaf ongeveer I 6so de angsten verdreef: de chaos stabiliseerde en langzaam een tijdperk van materiële vooruitgang inaugureerde, lijkt in veel aspecten op de in de utopische traditie als een soort voorafschaduwing gepresenteerde geordende samenleving. De utopische literaire verbeelding liep vooruit op het streng filosofische antwoord op onzekerheid en chaos dat, naast Descartes, vooral door Hobbes gegeven
werd. De belofte van de utopie was de eerste geslaagde poging om de dreiging van de nieuwe realiteit van de schaarste te overwinnen. [ ... ]na een periode van ongehoorde dreiging en chaos [bracht de utopische traditie] de idee van vooruitgang.' (p. 98) De actualiteit van de utopie
Natuurlijk staat het iedereen vrij zijn eigen specifieke perspectief op de geschiedenis ten beste te geven. Maar ik zie toch nog niet zo snel wat Achterhuis' perspectief nu zo veel aantrekkelijker maakt dan de oorspronkelijke these van Toulrnin. Wat men verder ook moge afdingen op het verhaal van Toulmin, het boek had in ieder geval de charme van een radicaal nieuw perspectief op de Verlichting. Wie vervolgens op dat thema gaat variëren moet niet verwachten dat lezers iedere keer opnieuw in vervoering zullen geraken. Het radicaal nieuwe perspectief, de verrassing, is weg. Blijft over Achterhuis's poging om ruimte te creëren voor zijn onderwerp, de utopische traditie. Maar de geloofwaardigheid van een dergelijke onderneming valt of staat met het intrinsieke belang van het onderwerp dat hij doorexerceert. In hoeverre vormt deze utopische traditie voor ons eigenlijk nog steeds een behartenswaardig maatschappelijk fenomeen? Er zijn ongetwijfeld belanghebbende aspecten aan de utopische traditie te onderkennen. Het verschijnsel fellow traveilers bijvoorbeeld, waarbij mensen die anderszins intelligent zijn eH' een scherp oog hebben voor maatschappelijke omstandigheden, geheel blind blijken te kunnen zijn voor de wantoe-
standen inherent aan hun eigen droom, blijft natuurlijk een intrigerend gegeven dat vragen oproept bij iedere vorm van sociaal engagement. Hetzelfde geldt voor het feit dat veel geëngageerde wetenschappers de critici van de utopie, zoals Achterhuis, kwalijk nemen dat zij van hun inspiratiebron berooft worden. Deze vragen zijn op zichzelf zeker niet zonder belang. Maar ze kunnen toch ook weer niet direct worden gerekend tot de meest indringende kwesties waarvoor wij ons vandaag de dag gesteld zien. De grote theoretische en praktische vragen waarmee beleidmakers en opinievormers vandaag de dag worden geconfronteerd, betreffen eerder problemen als de ideologie van de 'terugtredende overheid' die ons stukje bij beetje steeds meer beheerst en - in het verlengde daarvan - de vraag hoe belangrijke maatschappelijke taken op verantwoorde wijze kunnen worden uitbesteed aan de markt. Wie zich in deze centrale vragen verdiept ziet in dat de utopische traditie nog slechts curiositeitswaarde vertegenwoordigt. Wanneer .programmamakers van politieke partijen zich de grootste moeite getroosten om zich nog te onderscheiden van wat ooit hun belangrijkste ideologische rivalen waren, lijkt het huidige consumentisme van de moderne kiezer beslist van grotere actualiteitswaarde dan de wetenswaardigheden uit een lang vervlogen wereld van utopische denkers. Het is de taak van een auteur van een boek als dit dat hlj de relevantie van zijn onderwerp voor de huidige praktijk duidelijk weet te maken. Achterhuis slaagt daar niet in.
s&_DIII999
)22 B 0 E K E N Ook het onderscheid dat hij aanbrengt tussen sociale en technische utopieën blijft gekunsteld. Zij is goed te verklaren vanuit zijn belangstelling voor de relatie mens-techniek die inzichtelijk wordt tegen de achtergrond van de technische universiteit waar Achterhuis zijn leeropdracht heeft. Maar het onderwerp techniek kan niet automatisch aanspraak maken op een bijzondere status. Voor Achterhuis is dit klaarblijkelijk wel vanzelfsprekend want dit onderscheid, dat het belangrijkste organiserend principe in het boek vormt, wordt verder nergens geproblematiseerd of zelfs maar ter dissussie gesteld. Techniek en ethiek: kunnen apparaten moraliseren? Verreweg het meest interessante onderdeel van het boek betreft de discussie over de 'moralisering van apparaten'. Aan de hand van een aantal praktijkvoorbeelden, zoals de met veiligheidsgordels uitgeruste auto, die pas start wanneer de bestuurder deze gordel ook echt heeft omgedaan, beschouwt Achterhuis de rol die apparaten en techniek meer in het algemeen kunnen spelen in het bewerkstelligen van een betere sociale praktijk. Kenmerkend voor dit idee van moralisering van apparaten is dat wanneer je probeert het systeem te omzeilen, door bijvoorbeeld de gordel te sluiten zonder deze ook daadwerkelijk om te doen, de auto niet zal starten. Vergelijkbare voorbeelden, die mensen als het ware tot moreel gedrag dwingen, zijn rotondes en verkeersdrempels; of, om een berucht voorbeeld te nemen uit de praktijk van het hoofdstedelijk
openbaar vervoer, tourniquets bij de ingang van het metrostation. De interessante vraag die dit soort moraliserende apparaten opwerpt is in hoeverre het resulterende gedrag nog als moreel aangemerkt kan worden. Volgens Kantiaans inzicht zou men kunnen beweren dat naar mate het motief een minder prominente rol speelt, demorele waarde van het gedrag navenant verminderd. Maar dit is in ieder geval niet Achterhuis' visie. Doorhordurend op een lezing, die eerder in Socialisme &.. Democratie (jrg. .P, nr. 1, 3- 1 2) werd gepubliceerd, werkt hij deze thematiek in een apart hoofdstuk uit. Kort samengevat bepleit Achterhuis een zelfstandige plaats voor de techniek. We moeten artefacten niet zien als een verlengstuk van het menselijk handelen. De wereld der dingen verdient een eigen zelfstandige plaats. Materiële condities kunnen ons helpen te komen tot een betere samenleving. Dit is zeker een interessant onderwerp omdat er een duidelijke parallel kan worden getrokken met andere recente publieke discussies. Ik denk daarbij met name aan de vele, uiteenlopende beschouwingen over de impact van kruisraketten en 'slimme bommen' op het denken over de oorlogvoering ten tijde van de Kosovo crisis. Onder invloed van een heilig geloof in de mogelijkheden van de techniek zie je bepaalde traditionele inzichten met betrekking tot oorlogvoering op de helling komen te staan. Voor de meeste commentatoren stond de inzet van de oorlog nimmer ter discussie. Toch voeren we het liefst een luchtoorlog geheel zonder slacht-
offers in eigen gelederen. De inzet van grondtroepen met het daarbij behorende hogere risico van casua/ties in eigen gelederen kan misschien vermeden worden. Het hele idee van een oorlog zonder slachtoffers aan eigen zijde is natuurlijk een volstrekt novum in de wereld van de militair-strategische planning. Nooit eerder in de geschiedenis van gewapende conflicten tussen staten zagen we militaire strategen uitgaan van de mogelijkheid van een oorlog zonder eigen slachtoffers. Hoeveel burgerslachtoffers en hoeveel schade aan civiele objecten bij de vijand kun je accepteren om je eigen strijdkrachten buiten schot te houden? Het is een morele afweging die nooit eerder behoefde te worden gemaakt, eenvoudig omdat de mogelijkheid nog niet eerder bestond. Die mogelijkheid (en daarmee de morele implicaties van de keuze) kan slechts ontstaan op basis van bepaalde nieuwe technologische ontwikkelingen. Slimme bommen conditioneren de gedragsmogelijkheden van de mens uiteraard op geheel andere wijze dan tourniquets bij de ingang van de metro. Maar het voorbeeld maakt mijns inziens duidelijk dat alle technische artefacten slechts morele betekenis kunnen krijgen in het licht van het gebruik dat ervan wordt gemaakt. Techniek creëert nieuwe mogelijkheden die op hun beurt nieuwe morele dilemma's opwerpen. Zolang er nog geen reageerbuisbaby's mogelijk waren behoefden we ons ook niet druk te maken over de ethiek van de keuze van het geslacht van een baby. Achterhuis' obsessie met een aparte en zelfstandige plaats voor
s &.o
r r 1999
BOEKEN
.et .ran an
:>g de m :e-
in de Ne de og
•e-
!el de je tOt
af-
äe
lig iet !id ~a-
1twe IC-
m-
de 1et :ns tenis 1et kt.
sewe ~0-
:>a-
we ver :re-
"
:en >or
de dingen valt slechts te begrijpen tegen de achtergrond van de technische oriëntatie van de universiteit waar hij zijn leerstoel bekleedt. Het verhaal klinkt zeker niet onsympatiek, en ik geniet dan ook met volle teugen van het mooie gedicht van een dichteres die haar bestek voor de laatste maal toespreekt bij gelegenheid van de aanschaf van een afwasmachine (p. 3 9 2). Maar relevanter dan een eigen plaats voor de techniek lijkt mij de analyse van de omstandigheden waarbinnen moreel gedrag überhaupt moge-
lijk wordt. Het scherpe onderscheid dat Achterhuis maakt tussen technische en sociale voorwaarden van de moraliteit lijkt daarbij slechts versluierend te werken. Tourniquets en afwasmachines behoeven geen status aparte, wel is er dringend behoefte aan een beter inzicht in de invloed van bijvoorbeeld]ree riders op de motivering van andere, goedwillende deelnemers aan het openbaar vervoer. En ook al behoeft er minder vaak te worden afgewassen sinds de uitvinding van de afwasmachine, we moeten nog
steeds afspreken wie ze in en uit zullen ruimen. Achterhuis maakt in zijn boek ruimte voor veel utopisch geïnspireerd gedachtengoed. Door die zeer uiteenlopende variëteit verlies je gemakkelijk het zicht op wat de erfenis van de utopie nu precies inhoudt, en belangrijker nog: waarom wij die erfenis eigenlijk tot ons zouden willen nemen . BEN WEMPE
doceert Methodoloaie en Ethiek aan de Faculteit Bedrijfskunde van de Erosmus Universiteit Rotterdam
S &._D I I 1999
HOOFDEN
: '
I
&
ZINNEN
Buitenwijkersterrorisme
veroordeel je samen met gelijkgestemden intolerant, racistisch Nederland.
Rotterdam heeft een negatief ruigratiesaldo van gegoede middenklassers: ze trekken weg omdat.zij in de oudere wijken geen woning naar hun wens vinden, of hun leefomgeving niet (langer) plezierig vinden. Ze hebben natuurlijk groot gelijk. Het is moeilijk postmoderne ideeën over pluraliteit aan waarden en normen te combineren met de alledaagse situaties in de grote stad. Wonen in een achterstandswijk vraagt veel flexibiliteit. Mijn Chinese buurvrouw op onze portiekflat begreep pas na tien keer uitleggen dat het balkon geen vuilstortplaats is. De buurtkinderen hebben als grootste hobby het slopen van de groenvoorziening. De zestienjarige overbuurvrouw zet haar geluidsinstallatie bij voorkeur zo hard mogelijk. Als ik daarover de (zelf in een buitenwijk woonachtige) wijkagent bel, zegt hij dat ik een beetje tolerant moet zijn want' dat heb je nu eenmaal in een volksbuurt'. Dat zijn 'die mensen' zo gewend, en het is niet aan een ander om daar zijn eigen lat van normen en waarden naast te leggen. Moet je doen dus, naar een buitenwijk verhuizen, als je gelooft dat de wijkagent gelijk heeft (en als je toch de overheid aan je hypotheek kan laten meebetalen). Als je graag een beetje rust wilt en toch waarde-relativist wil blijven kan dat in de buitenwijk. Daar kun je je laten voorstaan op je tolerantie tijdens de barbecue van jouw soort mensen in de achtertuin-met-terracottapotten. Daar
Maar blijf daar dan! Was de stad vroeger op zondag nog van de bewoners, de Koopzondag heeft daaraan een einde gemaakt. Nu sjokt half Capelle en Prinsenland op zondagmiddag over de Lijnbaan. Maar vooral de festivals voor buitenwijkers verzieken tegenwoordig de leefomgeving van de bewoners van binnenstedelijke achterstandswijken. Rotterdam wilde graag een culturele evenementenstad worden. Dat mag dan best wat overlast geven voor de mensen in de binnenstad, zo dachten kennelijk de gemeentelijke ambtenaren (die overigens over het algemeen in diezelfde buitenwijken wonen). Het eerste weekend van september stond in het teken van de Wereldhavendagen. Vanaf vrijdag werd er in het midden van de stad een militaire show opgevoerd. Wie dacht dat militairen zich na Srebrenica een halve eeuw in hun kazernes zouden gaan zitten schamen, komt bedrogen uit, maar dat terzijde. Schijngevechten werden uitgevoerd met laag overscherende Orion-vliegtuigen, gevechtshelikopters, namaakkanonschoten en mitrailleur salvo's. Met cultuur of educatie heeft dit niets te maken. Met integratie of participatie evenmin. De mensen in mijn straat tronen hun kinderen zelden vanzelfsprekend naar een evenement, zelfs niet als het om de hoek is. Met uitzondering van het nu opgeheven en wei nig overlast gevende Dunya-festi val is het pûbliek van deze feestjes overwegend blank, welgesteld, en
S &_0 I I 1999
HOOFDEN k-
;h
ag ]e
rn-
nn. u-
n. tSt
n]e
lie
in t). n'e-
ag ad
d. na ID
ta-
.ar en :rn,
kal!ft tie nn-
lld als e~i-
tijes
en
met de (lease) auto uit de buitenwijken aekomen . Het gevolg van dü vermaak? Mijn buurvrouw kan niet slapen na haar nachtdienst, alle huisdieren in de buurt hebben zich onder de vloerkleden verstopt en thuiswerkers hebben hun salaris vandaag alweer ruet waar gemaakt. Zaterdag dan maar opnieuw proberen? Dat had je gedacht. De oeferung werd herhaald. Aan het buitenwijkersterrorisme was nog lang geen eind gekomen. Het Journaal en de kranten berichtten dat de Havendagen een groot succes waren geweest: er waren weer meer mensen op af gekomen dan voorafgaande jaren. De Hollandse middenklassemassa, die de leefbaarheid van de binnensteden zo achteruit vond gaan, moet wel in die steden worden vermaakt - met alle gevolgen voor onze leefbaarheid. Leefbaarheid in onze wijk heeft allerminst alleen te maken met sociaal-economische achterstand. Nutteloos, intimiderend lawaai en plat vermaak gedurende drie volle dagen (ja, ook op de ooit-nog-rustdag zondag) bepaalt hier ook de leefbaarheid. Deze pret vermaakt dezelfde buitenwijkers die graag op afstand tolerant zijn en ruet de ongenoegens van de grote stad wen sen te ondervinden. Voor hen is de stad uitsluitend een pretpark: de stad alsjun city.
Er zijn mensen die zeggen: dat heb je nu eenmaal als je in de stad
&
ZINNEN
woont. Dat is flauwekul. Bij de stad horen junks die om geld vragen, buren die elkaar ruet verstaan, portiekbewoners die er een rotzooitje van maken, zwervers in het park en sernetpartijen in de straat, ook al kan men daarin berusten zonder het te tolereren. Wie in de stad woont went aan de dertiende diefstal van zijn fiets en aan dat men 's avonds met veilig alleen naar huis kan lopen. Als men over deze kwesties zegt: dat heb je nu eenmaal als je in de stad woont, dan kan men antwoorden dat het anders zou moeten en kunnen (delen van de Rotterdamse Sociale Vernieuwing getuigen daarvan), maar dat de stad inderdaad naar zijn aard nu eenmaal neigtnaar het tegenovergestelde van schoon, heel en veilig. Maar festivals als de Havendagen zijn van geheel andere aard. Er is geen enkele zinnige reden waarom die jongelui bijvoorbeeld geen soldaatje kunnen gaan spelen op de Maasvlakte. Als zo'n scrujnvertorung ergens plaats moet vinden, laat ze dat dan ergens doen waar alleen zij die daarvoor kiezen ervan 'genieten'. Hetzelfde geldt voor al die andere festivals . Neem nou de danceparade. Dat heeft Berlijn, een echte stad, dus dat willen we ook in Rotterdam . Waarom dat nou zo nodig door de straten moet en met gewoon op de Mullerpier is mij volstrekt onhelder. Of de marathon: ik begrijp dat hollen door Barendrecht en Sliedrecht voor
marathonlopers heel wat minder spannend is dan lopen door prachtig Rotterdam. Dat dit met een camera vanuit een helikopter moet worden vastgelegd, zelfs daarvoor heb ik begrip. Dat mervoor drie helikopters nodig zijn lijkt me volslagen overdreven. En datdie helikopters ongeveer tweemaal zo lang over de marathon doen als de lopers zelf, gaat mijn verstand te boven. Kortom, festivals zijn niet inherent aan de grote stad. Evenmin is hun geluidsoverlast vanzelfsprekend. Men zou zelfs kunnen stellen dat juist omdat het leven in de stad al niet meevalt, dergelijke evenementen bij uitstek in de buitenwijken moeten worden gehouden . Nu hoor ik het tegenargument alweer: 'het is goed voor de lokale economie' en voor het 'imago'. Dat kan zijn, maar daarom hoeft dit ruet gepaard te gaan met een ongehoorde hoeveelheid lawaai. Dat vinden de mensen leuk? Dan wil ik wel eens weten wie 'de mensen' zijn en waar die wonen . Niet bij mij op het portiek. Het is te gek voor woorden dat de buitenwijkers die ruet in ons midden willen wonen ons met terugwerkende kracht komen terroriseren. TALJA BLOKLAND
is Rotterdammer en als Fellow van de Koninklijke Academie van Wetenschappen verbonden aan deASSR
s&..o '' 1999
5"26 I N
MEMORIAM
'Burgemeester van Amsterdam zijn is heel mooi, maar oud-burgemeester van Amsterdam zijn is nog veel mooier', placht Wim Polak (1924-1999) te zeggen, de oudburgemeester van Amsterdam die op vrijdag 1 oktober, net 7 s jaar oud, na een kort ziekbed is overleden. Zestien jaar lang heeft Wim van die nog mooiere positie kunnen genieten - een periode waarin hij tien jaar lid van de Raad van State is geweest en waarin hij tot de laatste maand talloze maatschappelijke functies heeft vervuld, waaronder in de jaren tachtig het redacteurschap van s &_o. Maar zijn zes jaren als burgemeester van Amsterdam, van 1977 tot 198 3, hebben hem toch vooral algemene bekendheid gegeven, in het bijzonder door de rellen in de stad die met grote regelmaat de voorpagina's van kranten vulden en het radio- en televisienieuws bepaalden. Ter herinnering: de bezetting door krakers van leegstaande panden als 'de grote Keijser' en 'de grote Wetering'; spectaculaire ontruimingen door de ME, zoals van het pand op de Prins Hendrikkade met hoogwerkers en containers die politie neerlieten op het dak, en van de 'Lucky Luyk' in de Jan Luijkenstraat met beelden van een brandende tram in de Van Baerlestraat die overal ter wereld in kranten en op televisie verschenen; het opruimen met legertanks van barricaden in de Vondelstraat en de Constantijn Huygensstraat ('als de colonne eenmaal in beweging is, is zij niet meer te stoppen'); en de grote rellen van 30 april 198o, aangemoedigd door radio en televisie, tijdens de inhul-
diging van Beatrix als koningin in de Nieuwe Kerk. Terecht is er bij het overlijden van Wim Polak en ook in 19 8 3 na zijn aftreden als burgemeester op gewezen, dat het een wonder is dat er bij al die ongeregeldheden geen doden zijn gevallen. Achteraf bezien is het nog opmerkelijker dat er in die periode geen 'slachtoffers' zijn gevallen bij 'de driehoek': de hoofdofficier van justitie, de hoofdcommissaris van politie en de burgemeester. In de jaren zestig leidde onrust in Amsterdam met het rookbommenhuwelijk van Beatrix en Claus, de Provo-rellen en de bouwvakkersopstand tot het vertrek van hoofdcommissaris Van der Molen en burgemeester Van Hall. De laatste jaren is alom in Nederland onenigheid binnen de driehoek gevolgd door ontslag van een of meer leden. Tijdens het burgemeesterschap van Wim Polak is daar nooit sprake van geweest. Mijn indruk is dat dit mede het gevolg is geweest van een haarfijn gevoel bij Wim voor zijn positie in zijn verschillende rollen - als burgemeester zonder meer, als lid van het college van B & w, als voorzitter van de gemeenteraad, als lid van de PvdA - en dat hij daarbij nooit geschuwd heeft duidelijk en bikkelhard zijn persoonlijke verantwoordelijkheid te nemen. Aan die verschillende rollen werd hij bij zijn aantreden als burgemeester nog eens herinnerd, naar hij mij vertelde, door de politieleiding die hem zei: 'U weet toch dat wij alleen met U te maken hebben en niet met het college van B & w'. Aan de gemeenteraad was hij geen verantwoording schuldig voor zijn optreden als hoofd van de politie, maar toen de PvdA-
s&..o 11 1999
WIM in en na op :lat en >e-
:lat ntie;ti>li·en
lm ran .en 1et lan 1an in de ran lr: is 1et 1jn : in lrran
dtlid ·bij en
erlan hij eshij .eidat >en
,
rv. hij dig ran
lA-
fractie in de raad dreigde zijn optreden tijdens de Vondelstraatrellen af te keuren, kreeg hij hen alleen in het gareel door met aftreden te dreigen. Hij vond het onaanvaardbaar dat zijn eigen partij zich tegen hem zou uitspreken, ook als een meerderheid van de raad achter hem zou staan. Naast dit heldere besef van de positie die hij had in zijn verschillende rollen, heeft in die moeilijke tijd ook zijn persoonlijkheid een dempende werking op conflicten gehad; hij was namelijk aardig, vriendelijk en relativerend met een groot gevoel voor humor. Sommigen noemden hem daarom aarzelend en 'soft'. Ten onrechte. Hij had een heel harde kern maar probeerde altijd in eerste instantie algemeen aanvaardbare oplossingen te vinden. Soms zo weloverwogen dat het aarzelen leek, bij de krakersrellen bijvoorbeeld. Maar in die gepolariseerde toestand met krakers en projektontwikkelaars moest hij manoeuvreren in een situatie met onduidelijke wettelijke regelingen. 'Ontruimen is geen probleem', zei hij mij eens, 'de politie is altijd technisch in staat krakers uit een pand te krijgen, maar mijn probleem is wat doe ik de dag na de ontruiming'. In die zes jaar van zijn burgemeesterschap zijn er niet alleen rellen geweest, maar is er nog wel meer gebeurd in Amsterdam. Met wethouders als de inmiddels ook overleden Schaefer en Heerma kwam op grote schaal nieuwbouw in oude buurten tot stand, werd de verstandhouding met het bedrijfsleven verbeterd en werd aan wat later de Zuidas zou gaan heten, de RA I uitgebreid en h~t WorldTrade Center gebouwd. En plannen
P 0 LAK
voor een nieuw stadhuis en voor een operagebouw die vele tientallen jaren vaag waren gebleven, kregen in zijn periode hun definitieve vorm en werden dankzij zijn intensieve bemoeienis ten uitvoer gebracht. Door die turbulente zes jaren van zijn burgemeesterschap dreigt uit het oog te worden verloren dat Wim Polak voordien bijna 2o jaar journalist is geweest, acht jaar wethouder van financiën en kunstzaken en vier jaar staatssecretaris op Binnenlandse Zaken tijdens het kabinet-Den Uyl. In I 941 , na zijn eindexamen van de 2e O.H.S., werd hij als jood niet toegelaten tot de universiteit. Hij kreeg economieles van Kleerekoper, na de oorlog befaamd hoogleraar aan de Zevende Faculteit. Onder andere op het terrein van de economie ontwikkelde hij zichzelf tijdens zijn onderduikperiode vanaf eind 1942. De onderduik bracht hij door met een oom, een tante en een nichtje, nadat zijn ouders waren opgeroepen en gedeporteerd en hijzelf voorlopig was vrijgelaten. In '945' ging hij alsnog naar de universiteit, maar hij maakte zijn studie niet af, omdat hij in 1946 op de economische redactie van Het Vrije Volk kwam te werken. De journalistiek nam hem volledig in beslag, zeker nadat hij in 19 .P chef economie werd en daarmee mede verantwoordelijk voor de politiek-economische lijn van de krant en voor de hoofdredactionele economische commentaren. Tijdens de onderduik was hij door Jo, dl koerierster en sinds 1947 zijn echtgenote, in aanraking gekomen met de sociaal-democratie. Na de oorlog werd hij dan
ook actief in de partij-afdeling Nieuw-West en in I 96 3 werd hij gemeenteraadslid. Hij verliet de journalistiek pas toen hij in 196 s wethouder werd, maar is voor zijn gevoel altijd journalist gebleven. In de overlijdensadvertentie staat dan ook boven de omschrijvingen oud-gemeentebestuurder, oudburgemeester van Amsterdam en oud-lid van de Raad van State de typering journalist. Ik zou daarnaast vooral zijn betekenis als gemeentebestuurder willen accentueren, want ook als staatssecretaris van Binnenlandse Zaken hield hij zich overwegend bezig met de financiële relaties van het Rijk met de lagere overheden. Zelf heb ik Wim meegemaakt sinds zijn onderduiktijd toen wij correspondeerden via mijn buurmeisje, zijn latere echtgenote Jo van 't Kruijs. Wat mij altijd heeft getroffen is dat hij elk werk dat op zijn weg kwam, zo goed mogelijk wilde doen . Zijn activiteiten waren nooit ingegeven door carrière-planning, maar steeds gericht op de kwaliteit van zijn werk. Hij drong zich niet op, maar werd altijd gevraagd. Een dergelijke instelling is uitzonderlijk, zeker in de politieke en de politiek-bestuurlijke sfeer. Wim was een zeer zorgvuldige en gewetensvolle politieke bestuurder in de beste lokale traditie van de vooroorlogse sociaal-democratie. En ongelooflijk heb ik altijd de manier gevonden waarop hij de gruwelijke oorlogservaringen tegenover de buitenwereld onder controle heeft gehouden en daaraan ook op latere leeftijd nooit kapot is gegaan. HANS DAUDT
s&..o'''999
Al twintig jaar analyseert het jaarboek voor het democratisch socialisme, een gezamenlijke uitgave
van De Arbeiderspers en de Wiardi Beekman Stichting, belangrijke vraagstukken in de nationale en internationale politiek en neemt de opvattingen van de sociaal-democratie ter zake kritisch onder de loep. In deze jubileum-uitgave staan de trends in het internationale kapitalisme centraal en wordt onderzocht welke antwoorden de sociaal-democratie in Nederland en Europa daarop zou kunnen formuleren. Wij zijn getuige van een fascinerende transformatie van onze economie. De industriële maatschappij, waarmee wij sinds '945" vertrouwd zijn geraakt, maakt plaats voor een kennisintensieve diensteneconomie. Niet meer de automobielfabriek, maar het organisatieadviesbureau is het prototype van het moderne bedrijf. Onder invloed van technologische vernieuwingen heeft de economie een enorme gedaanteverwisseling ondergaan en is de betekenis van fysieke afstand voor economische transacties sterk afgenomen. De liberale economische politiek van de afgelopen periode heeft het proces van internationalisering verder versneld. Sociaal-democratische partijen zijn niet alleen getuige van deze ontwikkeling, zij zijn tegelijkertijd medespelers en - soms - spelbepalers. In de meeste Europese landen, immers, nemen zij deel aan de regering, een unieke situatie in de West-Europese geschiedenis. Vanaf hun ontstaan hebben zij zich ten doel gesteld de ongewenste gevolgen van het kapitalisme te bestrijden en te beteugelen. Hoe reageren zij op een economie die sterk in beweging is en minder vatbaar lijkt te zijn voor politieke sturing dan ooit? Op welke wijze treden zij de nieuwe risico's en ongelijkheden tegemoet? Het twintisste jaarboek voor het democratisch socialisme
brengt de belangrijkste ontwikkelingen in het hedendaagse kapitalisme in kaart en gaat na welke nieuwe en eigen opvattingen de Nederlandse en West-Europese sociaal-democratie op dit terrein te bieden heeft. Het geeft niet alleen een kritische evaluatie van de derde wee van New Labour, maar ook van de resultaten van het Nederlandse poldermodel.
Hedendaags kapitalisme. Het twintisste jaarboek voor het democratisch socialisme
Onder redactie van Frans Becker, Wim van Hennekeler en BartTromp Uitgeverij De Arbeiderspers I Wiardi Beekman Stichting, Amsterdam 1999 Auteurs zijn Bart Tromp, Barbara Hogenboom, Jan Luiten van Zanden, Arie van der Zwan, Paul de Beer, Ben Dankbaar, Frank Vandenbroucke en Paul Kalma. Het boek wordt afgesloten met een vraaggesprek met Wim Kok. Het jaarboek is te bestellen bij de Partij van de Arbeid. Maak J 37 ,.)o over op gironummer 34·79·7oo t.n.v. PvdA Amsterdam onder vermelding van bestelnummer 746. Tevens verkrijgbaar in de boekhandel.