Een meer positief imago van de industrie als ‘motor’ voor arbeidsparticipatie van met name lageropgeleiden
Wat betekenen opiniemakers voor dit imago ten positieve en negatieve? Hoe kan je hierop interveniëren?
Verkenning en adviesrapport
Weesp, Communication Concert, november 2006, drs. A.C.M. Breij In opdracht van Stichting voor Industriebeleid en Communicatie en Stichting GAK.
1
De Stichting voor Industriebeleid en Communicatie (SIC) wil activiteiten ontwikkelen om het industriebeleid te stimuleren. SIC wil actuele kennis van en inzicht in de industriële ontwikkelingen verwerven, aandacht vragen voor deze ontwikkelingen en daarmee voor de plaats en de betekenis van de Nederlandse industrie. Ze wil het industriebeleid van het bedrijfsleven, de sociale partners en de overheid stimuleren en meedenken over de richting die dit beleid uit moet gaan. Zie www.industriebeleid.nl.
Communication Concert is een bureau voor externe en interne communicatie gevestigd in Weesp, voor onder meer de gezondheidszorg, bouw en volkshuisvesting, industrie en techniek, verkeer en verkeer en vervoer, milieu, sport.
2
Een projectie (de droom) In een eendrachtige samenwerking zijn het onderwijs en de industrie erin geslaagd om jongeren met een technische aanleg trots te doen zijn op hun talent. Het talent, en daarmee deze jongeren, heeft zich immers een hoge status verworven, omdat het uniek is, onmisbaar blijft,en veel gevraagd, en vele miljoenen Nederlanders dit talent helaas niet bezitten. Status en vraag nemen toe als je je talent, deze waardevolle gave, door onderwijs en industrie intensief laat trainen en (top)professional wordt, die een grootse toekomst voor zich heeft. Dan behoor je met recht tot het keurkorps van dit talent, zonder welke Nederland niet zou kunnen bestaan. Het keurskorps met TQ. Industrie en technisch onderwijs zijn met deze projectie voor ogen nog meer samen gaan werken. Ze hebben meer vertrouwen in elkaar gekregen,en wat hen vooral bindt, is hun grote drive om het technische talent te laten bloeien en tot volwassen profs te maken. Ze zetten zich daar samen als betrokken en wijze coaches voor in. Ze dagen jongeren uit om zich te laten trainen, eerst op school, en daarna op school en in het bedrijf. De enthousiaste betrokkenheid van het onderwijs en de industrie, en de resultaten van de samenwerking, slaan over op andere opinieleiders, zoals de overheid en de pers. Ze hebben kennisgenomen van wat het technische onderwijs, bijvoorbeeld het vmbo en mbo, allemaal doet en voor elkaar brengen, ook wat de industrie voor ons land betekent en presteert. Hun oordeel over het (lagere) technische onderwijs en de industrie is meer positief geworden. Maar wat hen vooral is gaan boeien, is het unieke en de immense waarde van het technische talent voor ons land. Ook zij zijn het gaan koesteren.
3
SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Vooraf We startten hiervoor met een projectie (een droom). Het verbeeldt in feite wat onze voorgestelde strategie en positionering is, en in feite ook het door ons gestelde doel. Dat wil zeggen winnen met talent
De opdracht In opdracht van de Stichting voor Industriebeleid en Communicatie is in de periode juli tot november 2006 een specifiek onderzoek uitgevoerd naar het imago van de industrie. Het onderzoek werd verricht door Communication Concert, onder leiding van drs. Bert Breij, bijgestaan door Ruth Burer. De opdracht luidde: Onderzoek in hoeverre het verondersteld slechte imago van de industrie invloed heeft op de arbeidsparticipatie in deze bedrijfstak. Besteed daarbij speciale aandacht aan de positie en de arbeidsparticipatie van de lageropgeleiden. Onderzoek daarnaast de rol van opinieleiders in de beeldvorming. Van opinieleiders werd verondersteld dat zij grote invloed hebben op het imago van de industrie. Bekijk de barrières en de mogelijkheden, kom met interventievoorstellen en een communicatieconcept van waaruit het imago kan verbeteren ten gunste van deze arbeidsparticipatie. Geef ook een doorzicht naar de mogelijke uitvoering.
Verkenning Tijdens onze verkenning hebben we literatuur geraadpleegd en hebben we uitgebreide persoonlijke interviews uitgevoerd met min of meer kenners van de industrie en aanverwante organisaties, alsmede met vertegenwoordigers van het onderwijs en verschillende overheidsinstanties et cetera. Onder opinieleiders worden verstaan leraren, personen binnen overheid en politiek, binnen werkgevers- en werknemerskringen, koepelorganisaties, promotieorganisaties, pers. Als lageropgeleid wordt vmbo/mbo getypeerd, maar vooral als er geen startkwalificatie is. De interviews waren vooral bedoeld om te sparren en ideeën op te doen.
Conclusies We hebben gekeken naar het imago van de industrie. Aangezien we al snel een lotsverbondenheid vermoedden met het onderwijs hebben we ook het imago van het onderwijs meegenomen, met name het vmbo en mbo. We hebben ernaar gekeken, omdat de in- en doorstroom grotendeels in een proces onderwijs -industrie geschiedt. Het is met name de relatie tussen het technisch onderwijs en de industrie die ons zorgen baart. De relaties zijn vaak onvoldoende ontwikkeld, vaak ook verwaarloosd, en voor zover men echt naar elkaar kijkt, kijkt men (wat) afstandelijk naar elkaar. Het vmbo en mbo voelen zich sowieso in een verdomhoek gezet. Veel opinieleiders lijken daar aan meegeholpen te hebben, en deze opinieleiders bewegen zich door allerlei kringen heen, net zoals bij de beschadiging van het imago van de industrie. De leraren voelen zich sterk in hun status aangetast, ze lopen immers mee in het negatieve imago van het vmbo/mbo.
4
Het negatieve imago van het vmbo en mbo Er is een probleem van nog grotere orde. Dit probleem raakt ook de industrie. Tijdens de interviews kwam naar voren dat de status, het zelfrespect en het gemis aan perspectief en zekerheid belangrijk deel van het probleem van de jongere van het vmbo en mbo is. Met al deze aspecten is wat negatiefs aan de hand. Geïnterviewden gaven aan dat het gebrek hieraan een van belangrijkste redenen van uitval is. Dit negatieve gevoel lijkt ook overgeslagen op hun ouders en omgeving. Het negatieve imago van het vmbo en mbo is hier mede debet aan. Aan veel van deze gevoelens zou de industrie maar weinig doen. Mede daardoor zou ze als industrie minder in de aandacht zijn. De technische opleiding lijkt hier het meest de dupe van, omdat ze meeloopt zowel in het imago van het vmbo en mbo als in het imago van de industrie. Bovendien scoort techniek lager dan het witte boordenvak, een algemeen maatschappelijk probleem, ook binnen de scholen. Dit terwijl de technische opleiding tot de moeilijke van de roc’s behoort, vooral als je het je gemakkelijk wilt maken of geen aanleg hebt. Het negatieve imago van de industrie Niet alleen het vmbo en mbo staan nogal afstandelijk ten opzichte van de industrie, maar– grofweg gezegd - de samenleving als geheel waaronder ook veel opinieleiders. Industrie is nogal een non-item, en als men het erover heeft dan komen met name oude beelden voor de dag. Beelden van een ouderwetse industrie, productiebedrijven, vuil, en vooral ook ‘afgeschreven’, met het beeld nog van de afbraak van de oude industrie voor ogen. Jongeren hebben deze beelden minder, maar kijken vooral naar alternatieven die hen aantrekkelijker voorkomen. De dreiging met outsourcing, recente sluitingen, klachten vanuit de industrie en de vakbeweging, de jarenlange verwaarlozing van het imago van de industrie, ook door de overheid en de politici, helpen mee aan de versterking van dit negatieve beeld, aldus de meeste geïnterviewden. Aanbevelingen Veel opinieleiders, maar ook anderen, denken en beweren feiten over de industrie die niet kloppen, vooral als het om de economische betekenis gaat. Het is te weerleggen. Het is dan eigenlijk geen echt imagoprobleem, maar meer een voorlichtingsprobleem. We ontdekten dat die voorlichting, hoe goed ook, in onvoldoende goede aarde valt. Men neemt het al dan niet voor kennis aan en gaat verder over tot de orde van de dag. Het affectief probleem van de industrie is dermate ernstig, dat men mag concluderen dat voorlichting pas echt tot haar recht komt als er meer vertrouwen in de industrie is. De invalshoek. De te stellen voorwaarden Tijdens onze verkenning hebben we gezocht naar een invalshoek die voor de hele industrie geschikt is, die haar intern samenbrengt, gezamenlijk kan stimuleren. Die ze samen met het onderwijs kan kiezen in een op elkaar betrokken partnership. Die ook de affectieve relatie tussen het technisch onderwijs en de industrie kan bevorderen. Die de gehele omgeving meer positief ten opzichte van industrie kan maken, de (potentiële) leerling, de leraar, de ouders, opinieleiders incluis. Die zeer mogelijk de startmotor kan zijn voor meer in- en doorstroom. Een invalshoek die bovendien ook nog een andere probleemoplossing kan brengen, namelijk die van de vage betekenis van wat je onder industrie moet verstaan. Voordat we de invalhoek kiezen gaan we eerst nog even in op het vage begrip industrie. Opnieuw laden van het begrip industrie met positieve associaties De industrie blijkt een vaag begrip. Tijdens de interviews werd het idee geboren om het woord industrie opnieuw op te laden en wel met enkele positieve associaties die door de hele industrie gedeeld kunnen worden en ook kunnen worden uitgedragen. Voor de verfijning kan men dan op de eigen situatie inzoomen. Noot: Onder industrie vatten we overigens zowel grote industrie als het mkb, de meeste geïnterviewden maakten die keuze, en er is steeds meer samenhang tussen het grotere en het kleinere. De geïnterviewden kozen bijna unaniem voor de brede definitie van de omvang en betekenis van de industrie, zoals aangegeven in de Industriebrief.
5
De keuze valt op technisch talent Gaan we terug naar de gewenste invalshoek. We kwamen erop in gesprek met VNCI, die de mogelijkheid van een talenteneconomie aangaf. We zijn daarna gaan kijken wat het betekent als we voor de invalshoek van het technisch talent zouden kiezen. Op alle beoordelingspunten die we hiervoor ten aanzien van de invalshoek aangaven, scoort het hoog. In de discussie die met de geïnterviewden volgde over de vergelijking tussen de invalshoek talent of beroep, of talent of techniek, voldeed de invalshoek technisch talent het meest aan de gestelde verlangens. We zetten het volgende voor u neer:
Werkgelegenheid Naast de invalshoek talent deden we de ervaring op dat ook de werkgelegenheid een bijzonder belangrijk item is in het opbouwen van een affectieve relatie met de industrie. De imagobeelden rond de industriële werkgelegenheid zijn weliswaar zwak, maar de industrie is in werkelijkheid bron en motor van de werkgelegenheid, en zal dit, zeker in de ruime definitie gezien in vergaande mate blijven. Mogelijk zal de betekenis nog groeien, zo vernamen we van het overgrote deel van de geïnterviewden. Ons bleek overigens ook dat er zowel behoefte is aan hoger als lager opgeleiden, deze laatste ook om verder te laten studeren of meteen in het bedrijf verder te brengen.
6
Het ‘idealistische’ model We kiezen voor vijf na te streven imagobeelden voor de industrie, en brengen die in de volgende relatie:
In de sfeer die er rondom geschapen kan worden, valt de voorlichting van de feiten in een betere bodem, ook bij veel opinieleiders. Men staat er meer open voor, omdat de sympathie voor de industrie is toegenomen. Over technische opleidingen. Over een corps van technisch talent We gaan nog even in op de positie van de technische opleiding. Deze wordt teveel geïdentificeerd met het negatieve imago van het vmbo/mbo. In de gesprekken met het technisch onderwijs kwam de behoefte naar voren om het technisch onderwijs hier apart van te profileren. Dit zou in relatie met het beeld van het unieke technisch talent moeten lukken. De industrie zou hier een handje bij kunnen helpen. Gesprekken met de vereniging van ingenieurs sterkten ons in het idee om van al de bezitters van het technisch talent, prof of op weg daar naartoe (de leerlingen), een corps van technisch talent te maken. De vereniging (Kivi Niria) vond het een bijzonder leuk idee om hierover verder te praten. En zij niet alleen. Industrie is technisch talent De associatie van industrie met technisch talent, zo bleek tijdens interviews, vermenselijkt haar ten positieve, maakt haar affectiever. Een van de geïnterviewden zei, wat ons betreft heel treffend: de industrie, dat is technisch talent. Dat brengt de industrie ook in het beeld van innovatief, want innovatie komt uit het technisch talent voort, het corps van het technisch talent.
Aanpak De kern van de zaak Kern van de zaak is de opwaardering van de status van het technisch talent. Daarvoor zullen indringende en langdurige externe campagnes moeten plaatsvinden die vooral ook het gevoel van zelfstatus van de bezitter van het (getrainde) talent moeten opwaarderen. Deze campagne moet ook de omgeving stimuleren om deze status toe te kennen. Pilot van onderaf aan. We menen, ook op basis van de interviews, dat het het beste is om de ‘talentenactie’ van onderaf aan te beginnen. Mogelijk in het Rotterdamse gebied. In feite, is onze conclusie, kan elk bedrijf en elke school al met een dergelijke actie beginnen. In onze interviews zagen we daar al adhesie voor.
7
Ambassadeurs In ons onderzoek hebben we ook nog gezocht naar de mogelijkheid van ambassadeurs van buiten de industrie. Die hebben we gevonden in de krachten die afhankelijk zijn van de industrie, bijv. de dienstensector. We doen in de nota voorstellen om deze in actie te brengen. Het is zeker niet uitgesloten dat veel meer krachten, zoals gemeenten, provincies, centrale overheden, organisaties, bereid zijn publiekelijk zich “Vrienden van Industrie” te verklaren, met ook nog de vermelding waarom.
Advies We adviseren u bovenstaande denklijn en aanpak te volgen, en zijn benieuwd naar uw commentaar.
8
INHOUD Hoofdstuk 1
De opdracht
11
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Verantwoording en begripsdefinities De omvang van de opdracht / veronderstellingen Methode van onderzoek Verantwoording Resultaat Begripsdefinities
12 12 12 12 12 12
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11
Processtappen Algemene inleiding Imago industrie Snijvlak onderwijs en industrie Imago onderwijs Beeldvorming en werkelijkheid Opinieleiders: cognitief en affectief Technisch talent Lageropgeleiden Allochtonen Voortijdig schoolverlaters Belang van de industrie
15 15 15 15 15 16 16 17 18 18 18 18
4.1 4.2 4.3
Situatieschets Relatie industrie en arbeidsparticipatie Relatie industrie en onderwijs De vele al aanwezig initiatieven
19 19 19 20
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 5 5.1. 5.2 5.3 Hoofdstuk 6
Verkenningsresultaten 21 Imago van de industrie 21 5.1.1 Negatieve of onduidelijke beelden van de industrie 21 Nogmaals: het snijvlak tussen ‘industrie’ en onderwijs 25 Imago van het technisch onderwijs 26
Speciale groepen Lageropgeleiden 6.1.1 Talent 6.1.2 Werkgelegenheid 6.1.3 Waarom lageropgeleiden? 6.2 Allochtonen 6.3 Voortijdig schoolverlaters
29 29 29 29 29 30 30
Strategie Strategie, doel, middelen 7.1.1 De nieuwe mix van betekenis 7.1.2 Ambassadeurs 7.2 Startpositionering 7.2.1 Voorwaarden 7.3 Interne bewustwording: een basale voorwaarde 7.4 Van regionaal naar landelijk
32 32 32 34 34 35 35 36
6.1
Hoofdstuk 7
7.1
9
Hoofdstuk 8 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7 8.8 8.9 Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
Uitvoering - implementatie Hoofddoelstelling 8.1.1 Doelstelling, middelen, fasering Creatief concept Gerichte inzet (massa)communicatie en sfeersetting rond het technisch talent Historische lijn Taalachterstand en Cito-toets Persbureau en pa Communicatieve indeling Pilot en Kivi Niria Testen communicatieconcept
Overzicht geïnterviewden in alfabetische volgorde Ideeënbus Literatuuroverzicht
37 37 37 39 40 40 40 40 41 41 42 43 44 50
10
Hoofdstuk 1
DE OPDRACHT
De Stichting voor Industriebeleid en Communicatie (SIC) heeft Communication Concert opdracht gegeven om te bekijken in hoeverre het imago van de industrie arbeidsparticipatie beïnvloedt. Tevens wordt gevraagd wat hierin de eventuele barrières en de mogelijkheden zijn om dit imago ten gunste van deze arbeidsparticipatie te doen verbeteren. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar de arbeidsparticipatie van lageropgeleiden, omdat de Stichting vermoedt dat een negatief imago van de industrie invloed heeft op hun participatie. Speciale aandacht wordt ook gevraagd voor de opinieleiders. De veronderstelling is dat bij opinie- en beleidsmakers nog steeds achterhaalde en verkeerde beelden leven over de industrie. Men lijkt zich niet of onvoldoende te realiseren welk belang de industrie voor het land en ook voor participatie heeft. Bij een verkenning en verbetering van het imago van de industrie behoeft deze opiniegroep daarom grote aandacht. Verondersteld wordt dat opinieleiders een grote invloed hebben op de imagovorming van de industrie en eerst ‘deze horde’ moet worden genomen voordat er sprake kan zijn van een nog bredere groep, misschien wel het land zelf. Het is met name de groep opiniemakers waar we ons op moeten richten. In de opdracht aan Communication Concert ligt ook de ontwikkeling van een communicatiestrategie en een communicatieconcept besloten. Alsmede een doorkijk naar de wenselijke implementatie. Drs. A.C.M. Breij, socioloog en sociaal psycholoog, en communicatieadviseur, directeur van Communication Concert (CC), verrichtte de verkenning en de planbeschrijving, geassisteerd door Ruth Burer van het bureau. Breij is onder meer auteur van een standaardwerk over de geschiedenis van de mijnindustrie.
11
Hoofdstuk 2
2.1
VERANTWOORDING EN BEGRIPSDEFINITIES
De omvang van de opdracht/veronderstellingen
De opdracht is ruim gedefinieerd. Zij bevat meerdere invalshoeken, enkele speciale aandachtsgebieden en diverse, specifieke veronderstellingen. De primaire opdracht luidt om een verkenning uit te voeren naar het imago van de industrie. De veronderstellingen daarbij zijn dat dit imago slecht is en dat dit slechte imago de arbeidsparticipatie bij de industrie in de weg staat. Het speciale aandachtsgebied betreft de relatie van het imago met de arbeidsparticipatie van met name lageropgeleiden. Daarbij werd bij de opdrachtverlening verondersteld dat het slechte imago van de industrie met name de lageropgeleiden zal treffen. Daarbij werd ook verondersteld dat de behoefte aan lageropgeleiden in de industrie afneemt en dat de lageropgeleiden, als ze van hun technische talent hun beroep willen maken, grote kansen bij afkalving van de industrie gaan missen. Speciale aandacht werd ook gevraagd voor de opinieleiders en beleidsmakers. Van hen werd verondersteld dat zij zeer bepalend zijn voor het imago van de industrie en dat velen van hen nog leven met oude en verkeerde of vertekende beelden van de industrie.
2.2.
Methode van onderzoek
Tijdens de verkenning bleek dat een ‘helicopterview’ nodig was om de wenselijke begrenzing van de brede vraagstelling te overzien. Enerzijds zie je dan meer dan achteraf nodig bleek, anderzijds geeft het ook de mogelijkheid om je uiteindelijk meer weloverwogen te richten. Er zijn, in de maanden juli tot en met oktober 2006, door Communication Concert o.m. 41 personen geïnterviewd. Deze personen, waarmee persoonlijk en intensief is gesproken, werken allen in, namens of met de industrie of hebben er anderszins, bijvoorbeeld als persmedewerkers, een relatie mee. Van hen kan worden verwacht dat zij expertise en/of een mening hebben ten aanzien van de opgave die we ons hebben gesteld, evenals ideeën ter beeldverbetering van de industrie in de richting van arbeidsparticipatie, maar ook in bredere zin ten aanzien van zaken die het imago raken. In de bijlagen vindt u de lijst met 41 geïnterviewden (bijlage 1), een reeks van hun ideeën voor imagoverbetering (bijlage 2) en een overzicht met overeenkomsten en verschillen in de uitspraken van een belangrijk deel van de geïnterviewden, op thema aangegeven (bijlage 3). Bijlage 4 geeft een overzicht van de geraadpleegde literatuur, die vooral heeft gediend voor onze inleving en toetsing. De geïnterviewde personen komen uit de kring van SIC, maar ook van daarbuiten. Ook waren er vele korte gesprekken met tal van anderen, waaronder mensen uit de wereld van de (test)psychologie, werknemers in de industrie en leraren uit het technische onderwijs. We danken hen zeer voor hun grote en betrokken medewerking. De methode van verkenning is meest kwalitatief van aard en geeft daarom vooral indicaties. Zij schept ook een basis voor verder kwalitatief en kwantitatief onderzoek.
12
Voor een juist begrip willen wij hier ook benadrukken dat het hier gepresenteerde onderzoek een verkenning betreft naar het imago van de industrie. Het gaat dus om beeldvorming en niet primair om wat de werkelijkheid is. De werkelijkheid is wel een van de factoren van waaruit het beeld ontstaat. Naarmate het onderzoek vorderde bleek dat de problematiek niet alleen om het imago van de industrie ging, maar ook om het imago van het technische onderwijs, en dan met name dat op het vmbo en mbo. Er is een sterke samenhang. Met name daarop zijn we dan ook verder gegaan.
2.3
Verantwoording
Bij de oplossing is, na de situatie van de industrie verkend te hebben, vooral gezocht naar een communicatieconcept, naar dragende beeldvorming, waarmee men op een vriendelijke en effectieve wijze de geschetste problematiek te lijf zou kunnen gaan. Daarin is, naast de industrie, ook het onderwijs betrokken en is er speciale aandacht voor de positie van opinieleiders, lageropgeleiden en allochtonen. En ook het economisch belang van de industrie voor onze samenleving is daarin meegenomen. De stappen die in dit verdere onderzoeksproces zijn uitgevoerd, volgen elkaar logisch op. Zij volgen de inzichten die achtereenvolgens, in de verschillende fasen van dit verkenningsproces, werden verkregen. Daarbij is op bepaalde momenten behoorlijk ‘gebrainstormd’ en ‘de diepte ingegaan’ om de achterliggende oorzaken van bepaalde barrières op te sporen of om moeilijk te begrijpen verschijnselen beter te kunnen verklaren. Dit proces staat in grote lijnen beschreven in hoofdstuk 3, ‘Processtappen’.
2.4
Resultaat
Het resultaat van het primaire onderzoek naar het imago van de industrie, gevoegd bij de verdere verkenningen die nadien zijn uitgevoerd, levert een plaatje op waarin vele belangrijke aspecten zijn ondergebracht van de problemen waar de industrie nu en ook onze samenleving mee worstelen. En het sterke is dat deze aspecten een duidelijke onderlinge samenhang vertonen, en ook min of meer in samenhang ‘oplosbaar’ lijken of blijken.
2.5
Begripsdefinities
Opinieleiders Onder opinieleiders verstaan we in het veld met name opinieleidende personen binnen de universiteiten, het onderwijs, de overheid, de politiek, pers, werkgevers(organisaties), werknemers(organisaties), adviesorganisaties, promotiebureaus et cetera. Het is zoals u ziet een zeer gemêleerde groep met ieder zijn eigen ervaring en expertise. We gaan er hier vanuit dat opinieleiders invloed hebben op niet alleen de opinie van elkaar, maar ook op de brede samenleving als geheel, in een kleinere en/of grotere kring. Dit werd onder meer vanuit de interviewkring bevestigd. Lageropgeleiden Onder de lageropgeleiden blijken vooral leerlingen van het vmbo en mbo verstaan te worden en meestal alleen personen zonder startkwalificatie. Op de laagste tree van de ladder staat ‘uitval’. ‘Lageropgeleid’ blijkt overigens een relatief begrip. Hbo bijvoorbeeld, wordt als lager getypeerd dan universitair onderwijs.
13
Industrie In het volgende hoofdstuk gaan we uitvoerig in op het begrip industrie. Hier een verantwoording van het waarom: Het zou zo zijn, dat het woord industrie alleen door opinieleiders wordt gehanteerd. In de samenleving zou het voornamelijk nog door ouderen gebruikt worden. We kregen dit signaal meerdere malen door, maar evenzeer het tegendeel. We hebben het idee dat het wél gebruikt wordt, maar alleen minder gauw en spontaan als vroeger. Vijf jaargangen grofweg doornemend van een aantal kranten, leert ons dat de pers wel degelijk vaak het woord gebruikt, niet alleen historisch gezien, maar vooral ook om de actualiteit en de collectiviteit aan te geven. Bijvoorbeeld de leden van FNV Bondgenoten gebruiken het woord ook veel. We hanteren dit collectieve begrip omdat we, zoals geïnterviewden ook voor zichzelf aangeven, geen beter woord weten. De meeste geïnterviewden adviseren wel om het begrip opnieuw te laden, met meer positieve, herkenbare en eenduidige associaties. Vooral ook om het voor de interne en externe omgeving aantrekkelijker te maken. Dit is advies zijn we gaan volgen. Dit brengt ons nogmaals op de opmerkelijke remming om het woord te hanteren. Het vrij onbekende en negatieve imago dat de industrie nu lijkt te hebben, is er mede debet aan. Het voordeel van onbekendheid is echter dat je het gemakkelijker nog kan ‘laden’, zoals het in relatie brengen met iets sympathieks, bijvoorbeeld het technische talent (zoals we hierna om redenen ook doen). Een negatief imago is onder voorwaarden te veranderen, bijvoorbeeld ook als het ten onrechte is. Stichting Instituut Gak Onze verkenning en de daarop gebaseerde planvorming is financieel mogelijk gemaakt door de Stichting Instituut Gak.
14
Hoofdstuk 3
3.1
PROCESSTAPPEN
Algemene inleiding
In dit hoofdstuk zal worden aangegeven welke stappen er achtereenvolgens in dit onderzoek zijn genomen, stappen die elkaar logisch opvolgen. Volgend op nieuw verworven inzichten, op de ontdekking van belangrijke, aanverwante probleemgebieden en op de ontwikkeling van een dragend communicatieconcept. Er zal in dit hoofdstuk niet verder inhoudelijk worden ingegaan op de verschillende aspecten. Dat gebeurt uitvoerig in de volgende hoofdstukken. Alleen de processtappen zelf zullen worden weergegeven, alsmede de overwegingen die hebben geleid tot elke volgende stap. Uitgangspunt was het vermeende slechte imago van de industrie en de negatieve invloed hiervan op de arbeidsparticipatie van, in het bijzonder, de lageropgeleiden. Tevens werd speciale aandacht gevraagd voor de rol van opinieleiders bij de beeldvorming van de industrie.
3.2
Imago industrie
In de verkenning naar het imago van de industrie werden allereerst de interviews gehouden. De geïnterviewden bevestigden grotendeels het slechte imago van de industrie. Er is duidelijk ‘iets ernstigs aan de hand’ met het imago van de industrie. En dat slechte imago heeft inderdaad consequenties voor de arbeidsparticipatie. Maar daar is niet alleen de industrie debet aan.
3.3
Snijvlak onderwijs en industrie
Ook het onderwijs speelt een belangrijke rol bij de arbeidsparticipatie van vooral jongeren. Juist op het ‘snijvlak’ van industrie en technisch onderwijs vindt men de grootste barrières voor een goede participatie van jongeren op de arbeidsmarkt. Ietwat overdreven voorgesteld zou men kunnen zeggen dat de industrie het onderwijs niet zo ziet zitten en dat het onderwijs de industrie niet zo ziet zitten. Op dit zo cruciale grensvlak tussen onderwijs en industrie is er nog heel wat mis. Terwijl er toch een grote lotsverbondenheid tussen de industrie en het technische onderwijs bestaat.
3.4
Imago onderwijs
Na bovenstaande constatering werden de interviews uitgebreid met vertegenwoordigers uit het technische onderwijs. Zij bevestigden, net als de industrie, een ‘noodzakelijk te verbeteren’ beeld van de industrie, maar ook van het technische onderwijs. Bij verbetering van beider imago’s, ook in samenhang, meldde men vanuit het onderwijs voor beide voordelen. De vertegenwoordigers uit het onderwijs gaven aan het van groot belang te vinden dat onderwijs en industrie elkaar recht in de ogen kijken, elkaar een warm hart toedragen en goed samenwerken. Echter, de enigszins beladen beeldvorming over en weer en met name het slechte imago van de industrie, staat een vlotte samenwerking vooralsnog in de weg, zo werd door hen gemeld.
15
3.5
Beeldvorming en werkelijkheid
De verkenning richtte zich toen specifiek op de beeldvorming van de industrie en daaraan verwant het technische onderwijs. Er werden interviews gehouden met de personen rond dit terrein, meestal ook opinieleiders. Daarbij bleek, zoals ook werd verondersteld, dat de rol van opinieleiders in het algemeen bij het tot stand komen en in stand houden van de beeldvorming erg belangrijk is. Maar ook werd gezegd dat de beelden ‘van de ander’ vaak niet kloppen, en mogelijk de eigen beelden ook niet. Althans als het uitspraken over de hele industrie betreft of bijvoorbeeld het hele onderwijs. Zo ook als het gaat over vmbo en mbo. Er werd verteld dat de opiniemakers dingen zeggen over de industrie en het technische onderwijs die apert onjuist zijn en/of die nog stoelen op oude beelden en/of vooroordelen. Deels komt dit door gebrek aan kennis. Ook werd bevestigd dat men elkaar als opinieleiders nog al eens ‘papegaait’ en vaak in een eigen kringetje blijft draaien.
3.6
Opinieleiders: cognitief en affectief
Daarop doorvragend kwam de bewering, die meerdere malen tijdens de interviews terugkwam, dat nogal wat opinieleiders vaak wel weten dat de realiteit anders is, de cognitieve component, maar dat ze dit maar moeilijk zouden kunnen aanvaarden, de affectieve component. Kennelijk waren deze oude beelden en vooroordelen er zo grondig ‘ingestampt’ en corresponderen ze zo goed met hun (oude) gevoelens ten opzichte van de industrie, dat deze beelden met een goede voorlichting alleen niet gewijzigd zouden kunnen worden. Ook zouden er ‘agenda’s’ (voorbeeld politici), maar ook deelbelangen meespelen. Het bleek dat er in de communicatie vooral meer ‘gevoel’ gelegd moet worden, dat men de menselijke kant van de industrie moet laten zien, dat gekeken moet worden naar wat je kunt ‘emotioneren’ in de communicatietrajecten naar relevante doelgroepen om meer affectie te veroorzaken.
16
3.7
Technisch talent
Uiteindelijk kwam na veel overleg en diep nadenken het begrip ‘technisch talent’ als drager van een te ontwikkelen focus en communicatieconcept naar boven. Adhesie bij een deel van de geïnterviewden werd gevonden met: “Technisch talent, iets wat je niet uit je systeem weg kunt denken, iets wat steeds je aandacht vraagt. Technisch talent, iets wat jij hebt, maar wat vele anderen niet hebben. Iets om trots op te zijn, iets om te koesteren. Een soort “TQ”, naast het meer bekende “IQ” (intelligentiequotiënt) en het “EQ”, waarmee de meer sociale vaardigheden worden aangeduid. Talent dat je een breed scala aan mogelijkheden biedt. Talent dat erom vraagt verder ontwikkeld te worden, zodat het tot volle bloei kan komen. En waarvoor de coaches, zijnde het technische onderwijs en de industrie, al klaar staan. Zodat men zich kan ontwikkelen tot een volwaardige “professional” en deel gaat uitmaken van het selecte “keurkorps technische professionals”. Dan is ook je kostje gekocht. Want als technische professional hoef je je geen zorgen meer te maken over je toekomst. Daar is altijd vraag naar.” Dit werd vooral aan de orde gebracht in de tweede helft van de interviews, niet met dezelfde woorden, maar wel in essentie.
17
3.8
Lageropgeleiden
Daarmee komt ook de aanduiding ‘lageropgeleiden’ in een ander daglicht te staan. Er zijn mensen met technisch talent, die via een opleiding en training, waar (hoge) eisen aan gesteld worden, tot professionals gevormd worden, geschikt voor verschillende situaties. En, zo blijkt uit de interviews, ook voor de ‘lageropgeleide’ professionals is er werk. Want hoewel er in een deel van de technologisch hoogwaardige, grote industrieën inderdaad minder emplooi lijkt voor lageropgeleiden, blijft er onder meer een aanzienlijke vervangingsvraag bestaan. Bovendien blijkt er in de overige industrieën en vooral in de mkb-bedrijven, nog steeds een grote, autonome vraag naar technische professionals - ook lageropgeleid, op mbo niveau - te bestaan en ‘te blijven bestaan’. De vraag groeit met de dag, aldus het ROA, ook omdat de vraag (te) lang is uitgesteld.
3.9
Allochtonen
In dit verband is ook speciale aandacht besteed aan de positie van allochtonen met een technisch talent. Zij vormen ‘het nieuwe goud’ voor de industrie. Daar zit heel veel potentieel en heel veel talent. Talent dat op dit moment nog niet (helemaal) goed uit de verf komt. Om meerdere redenen. We komen later op de allochtonen terug.
3.10
Voortijdig schoolverlaters
Ook is in dit onderzoek aandacht besteed aan het fenomeen ‘voortijdige schoolverlaters’ (ook die met een technisch talent). Een levensgroot maatschappelijk probleem voor de schoolverlater zelf, maar ook voor de samenleving. We komen daar op terug.
3.11
Belang van de industrie
Tot slot is er in dit onderzoek nog de nodige aandacht besteed aan het belang van de industrie voor ons land. Het lijkt een bijna vergeten gebied. De industrie heeft de afgelopen jaren net als de overheid weinig van zich laten horen. En waar de industrie al stappen gezet heeft om het belang van deze bedrijfstak of bepaalde bedrijven onder de aandacht te brengen van onze samenleving te brengen of van een bepaalde regio of gemeente, lijkt het wel alsof de samenleving, regio of gemeente daarvoor niet erg gevoelig is. Of het blijkt dat men publiekelijk maar moeilijk voor het belang van de industrie voor samenleving, regio of gemeente kan of wil uitkomen. De uitzonderingen, die er zeker ook in bepaalde regio’s zijn, daargelaten. De Industriebrief van EZ lijkt wat dat betreft een positieve trendbreuk, die de industrie bekijkt, afwachtend van wat er nu werkelijk gaat gebeuren. Philips vindt bijvoorbeeld de Industriebrief nog te schraal.
18
Hoofdstuk 4
4.1
SITUATIESCHETS
Relatie industrie en arbeidsparticipatie
De industrie is vandaag de dag zeer gebaat bij technisch talentvol en goed geschoold personeel. De economie en de industrie floreren. Nijpend is met name het hoge tekort, met name aan hogeropgeleiden, maar ook aan lageropgeleid talent. Net als in andere sectoren doet hier zich het vervangingsvraagstuk van ‘ouderen’ gelden. Er vindt onvoldoende instroom en doorstroom plaats. De uitval, met name bij het vmbo en mbo is ook veel te groot. Ook gaan nogal wat leerlingen niet verder na het mbo. Tevens is er een te grote uitstroom van jonger personeel uit de industrie. Toch stroomt er ook veel door en is veel personeel honkvast. Het aanbod kan momenteel de vraag, als het om de technische opleidingen gaat, niet of nauwelijks aan. Door de geïnterviewden wordt min of meer vastgesteld dat het imago van de industrie negatief is en dat dit invloed heeft op haar aantrekkelijkheid. Ook wat betreft de arbeidsparticipatie. Dit wordt bevestigd in de literatuur. Er wordt ook gezegd dat het negatieve en/of onvolledige beeld niet alleen bestaat bij potentiële werknemers, maar dat dit geldt voor het grootste deel van de omgeving. Het (toekomstige) personeel lijkt onder meer sterk te worden beïnvloed door: 1. De mate van bekendheid van/met de industrie, en de status van de industrie. 2. De status, bepaald door onder meer geboden bevestiging, zekerheid en perspectief, alsmede arbeidsvoorwaarden. 3. Alternatieven die wel bekend zijn, en gemakkelijker te plaatsen of die aantrekkelijker lijken te zijn. 4. Cultuur en sfeer van de industrie en van de eigen omgeving. Ten aanzien van de uitval en doorstroom ontdekten we voortdurend hetzelfde: uitermate belangrijk is om niet alleen het technische talent te ontdekken, maar de leerling (/potentieel technisch talent) voortdurend vanuit een autoriteit te blijven volgen en te begeleiden, en daar niet tussentijds in te versagen. Onderbreking van de aandacht leidt vaak tot verlies aan een groeiend statusgevoel en doet afhaken, zo hoorden we vanuit het onderwijs en vanuit de promotieorganisaties.
4.2
Relatie industrie en onderwijs
In onze verkenning kwamen we, zoals aangegeven, al snel tot het inzicht dat de relatie tussen de industrie en het technische onderwijs een grote rol speelt bij de arbeidsparticipatie. De relatie industrie - technisch onderwijs raakt de (toekomstige) arbeidsparticipatie in haar kern, met name ook de directe dagelijkse actoren binnen deze relatie: ondernemingen (werkgevers en werknemers) en scholen (directies, leraren, leerlingen). De werelden raken elkaar heel direct, in een gemeenschappelijk belang. De relatie en omgang, zo werd ons verteld, hebben grote invloed op de bereidheid van leraren om kinderen de techniekkeuze te laten maken met daarbij meer oog voor de industrie. Akkoorden voor samenwerking op koepelniveau lijken niet genoeg: ‘de achterban moet ook mee en zelf actief worden’ en dat is niet zo gemakkelijk, zo kregen we mee.
19
4.3
De vele al aanwezige initiatieven
Er zijn al vele diverse initiatieven om het technische talent verder te helpen. Veel werkgevers, brancheorganisaties en beroepsorganisaties in en rond de industrie zijn hard aan de slag, ook met geslaagde acties. We noemen het Metopia-project, Vakkanjers (Bureau TOP, met ook de groepen 7 en 8 in het vizier), Platform Bèta Techniek et cetera. Het gaat er vaak (ook) om het technische talent te dienen, het talent naar een beroep te brengen en verder te helpen, trots op het beroep te doen vergroten of realiseren. Een bijzonder zuivere benadering, die ongetwijfeld ook het imagobeeld van de betrokken industrie dient. De meeste acties zijn branchegebonden, maar er zijn ook initiatieven bij die in hun vorm zeer geschikt zouden zijn voor andere branches, zo hoorden we Metopia genoemd worden. Het gaat in ons voorstel echter veel explicieter om het directe belang van de industrie zelf, een algemene imagoverhoging, met alle (directe) eigen profijt van dien, zoals in- en doorstroom vanuit het onderwijs naar de industrie zelf, en ook in de nodige grote hoeveelheid en gewenste kwaliteit. We gaan nog dieper in op het bezit en de status van het talent, en wat het is en doet groeien, en proberen een concept te vinden dat geschikt is voor de gehele industrie, in samenwerking met het onderwijs. Focus op het talent geeft daar de mogelijkheid toe, zo merkten we.
20
Hoofdstuk 5
5.1
VERKENNINGSRESULTATEN
Imago van de industrie
Omdat er een grote samenhang lijkt te zijn tussen de stagnerende instroom en doorstroom van (met name lageropgeleid) personeel in de industrie en de negatieve imagobeelden die er van de industrie lijken te bestaan, gaan we hier eerst in op het imago van de industrie. We beperken ons niet tot het imago van de industrie bij jonge leerlingen, maar we bekijken het totale imago van de industrie. Ons inziens zijn imagobeelden niet van elkaar te scheiden; wil je het imago van de industrie bij potentiële werknemers verbeteren, dan zul je het totale, bij de opinieleiders en een breed publiek levende imago moeten aanpakken, maar dat moet en kan getrapt in fasen. De eerste en startfase is de focus op de statusverwerving van het technische talent.
5.1.1 Negatieve of onduidelijke beelden van de industrie Hieronder worden enkele dominante imagobeelden beschreven. Het gaat om imagobeelden die vooral leven bij de opinieleiders. We maken een verdeling in vrij cijfermatige, feitelijke beelden aan de ene kant en de meer ‘menselijke’ (/emotionele) beelden van de industrie aan de andere kant. We putten hier vooral uit de interviews. Let wel: later bundelen we in onze strategie deze beelden in een meer logische en aantrekkelijke samenhang. Zie daarvoor hoofdstuk 7. Cijfermatige of feitelijke beelden We hebben hier vooral gebruik gemaakt van geïnterviewden die aangaven dat het beeld van de industrie positieve correctie behoeft, en dat is het overgrote deel: a. Het imagobeeld van de industrie blijkt geschaad te worden door de vaagheid van de betekenis van het woord. Het lijkt een containerbegrip, maar krijgt meer betekenis als het op een deel van de industrie inzoomt of er wat aan toevoegt: bijvoorbeeld chemische industrie, maakindustrie of kennisindustrie et cetera. Voorgestelde actie vanuit de geïnterviewden: Zoom in, maar werk ook aan het algemene begrip industrie. Een aantal belangrijke associaties moet daarvoor hetzelfde zijn. b. Het inzoomen op een deel van de industrie kan soms verhelderend werken, maar dat alle vormen van de industrie samen geen logische communicatieve ordening hebben leidt ook tot verwarring. Geïnterviewden: Kom met een meer logische communicatieve ordening. c. Het imagobeeld is dus vaag en komt over als een containerbegrip voor ‘van alles’. Het aantal zenders dat in de lucht is, is bijzonder groot. Enerzijds is dat verheugend, anderzijds versterkt dit ook weer de verwarring. Geïnterviewden: Stem de zenders meer op elkaar af en schep duidelijkheid wie voor wat staat en communiceer dan ook meer gezamenlijk en overzichtelijk.
21
d. Er lijkt grote onduidelijkheid of het mkb ook industrie genoemd moet worden. Het imagobeeld lijkt te bestaan dat het in de industrie vooral gaat om grote bedrijven. Nogal wat opinieleiders bevestigen het beeld van de grotere industrie als een massaliteit en als een productieactiviteit. Grotere bedrijven worden ook eerder met high-tech geïdentificeerd dan met low- tech, en kleinere bedrijven vooral met low-tech. En ook met minder innovatie, zoals het recente ING-onderzoek aangeeft. Nogal wat grotere bedrijven en kleinere bedrijven zijn echter in een samenwerkingsagglomeraat niet meer van elkaar te scheiden en veel van de innovatie komt ook van de kleinere bedrijven. Geïnterviewden: Plaats mkb duidelijk onder het begrip industrie, maar blijf oog houden voor het specifieke en aantrekkelijke van juist het mkb, ook in vergelijking met de grote industrie. Breng het innovatieve element meer in en de samenhang binnen de industrie. En: Het mkb in de industrie is niet per definitie een middenstander, maar behoort tot een groter agglomeraat: de industrie. Ontwijk het woord mkb, het is ook een containerbegrip en het maakt het nog meer verwarrend. Samen industrie! e. Er is vooral ook onduidelijkheid over omvang en betekenis van de industrie. Het gaat om de wijze van registratie en welke uitgangspunten daarvoor gelden. Hiermee ontstaat het imagobeeld van een vrij onduidelijke omvang en betekenis, met alle kans dat men het geringschat. Geïnterviewden: Communiceer over de omvang en betekenis van de industrie vanuit de brede definitie (Industriebrief). Maak dit illustratief met voorbeelden, die ook het verband van het een met het ander tonen. Laat zien dat de industrie in het verleden onmisbaar was, maar ook nu en in de toekomst onmisbaar is. Schuif de economische betekenis naar voren, maar vooral ook de betekenis voor de werkgelegenheid en multiplier. f.
De slechte zichtbaarheid van de industrie lijkt een grote kans te geven aan het voortbestaan van oude beelden (afbraak, vies, lageropgeleiden). Ook wel onveilig (chemie, atoomreactor). Er is immers een gebrek aan nieuw beeld. Ouderen en jongeren (overdracht) leven daardoor met oude beelden en veel jongeren leven zonder beeld. We signaleren hier een destructief, oud en (mogelijk) achterhaald imago. Het is een zeer hardnekkig beeld.
Geïnterviewden: toon wie je echt bent, kijk maar, kom maar! Verwaarloos niet de aandacht voor de besten. Schuif die naar voren, zonder daarmee de anderen, die nog aan het verbeteren zijn, op een lager plan te plaatsen of uit beeld te houden. Laat vooral ook zien hoe streng de veiligheidseisen zijn (chemie), wijs op de daling van klachten, hou sterk rekening met de (sociale) omgeving. Doe dit landelijk en regionaal. g. Vanuit het voorafgaande beeld wordt een restant van de industrie vermoed, dat ook sterk aan het afkalven is en aan betekenis inboet. ‘Het grootste deel is al weg, nu de rest nog, en wat ze betekent wordt steeds minder.’ Geïnterviewden, nogmaals:Weerleg dit met cijfers vanuit de brede definitie (dus incl. multiplier), toon de werkelijkheid, ‘het is gewoon niet waar).
22
h. Er is veel publiciteit rond outsourcing van de industrie, met name opgeroepen door multinationale ondernemingen. Outsourcing staat hier in ieder geval voor het verplaatsen van werk van lageropgeleiden naar lagelonenlanden. Het feit dat de industrie onvoldoende hogeropgeleiden kan krijgen, bevestigt ook dat het niet goed met de industrie zou gaan. Geïnterviewden: Toon waar het werkelijk om gaat, het wordt allemaal erg overdreven, en haal het beeld weg dat er geen lageropgeleiden in dit land nodig zijn. Toon ook dat er veel lageropgeleiden zijn die ook hoger kunnen worden opgeleid of veel ervaring hebben. i.
Ook leeft de gedachte dat, als het ene deel van een onderneming naar het buitenland verhuist, dit met het andere deel mogelijk ook gaat gebeuren. Dit geeft dus het imagobeeld van een verder afkalvende industrie, van outsourcing (lagelonenlanden en/of helemaal naar de grootste afzetmarkt toe).
Geïnterviewden: Toon de werkelijkheid. ‘Het is grotendeels te weerleggen.’ j.
De multinationale ondernemingen zouden het beeld van de industrie bepalen, met name rond hen hangt een tegengestelde sfeer. Enerzijds betreffen het grote namen en merken met veel positieve reputatie, anderzijds is er een sterke cultuurbreuk met vroeger merkbaar. Ze zijn veel ‘harder’ geworden - ‘hard zakelijk’, zo vernamen we - en hebben een houding dat dit land ‘nog blij mag zijn dat men hier nog is’.
Geïnterviewden: Bouw het beeld van de totale industrie. De rest van de industrie biedt veel meer werkgelegenheid en is veel meer gebonden aan dit land. Maar ontken niet het grote belang van de multinationals, ook omdat ze agglomeraten maken met de andere bedrijven en, zoals Philips, veel voor de innovatie kunnen betekenen. Zie Eindhoven: samenwerking met universiteiten, kleinere bedrijven et cetera . k. De industrie wordt verweten dat ze zelf geen industriebeleid heeft dat wil zeggen geen eigen Industriebrief. Geïnterviewden: De industrie zou zelf het initiatief kunnen nemen om haar beleid te beschrijven, het eigen industriebeleid. Dat zou haar heel wat geloofwaardiger maken. De volgende beelden werden door dezelfde geïnterviewden ten positieve en voor inbreng meegegeven. Een deel ervan is een herhaling, aanvulling of nadere invulling van de voorgaande punten, grotendeels is het nieuwe ‘munitie’: 1. Industrie is en blijft de bron, motor en multiplier van onze economie, innovatie en werkgelegenheid. 2. De dienstensector kan bestaan dankzij de industrie. 3. De industrie is industrie en dienstensector tegelijk. 4. Het gaat heel goed met de Nederlandse industrie. 5. Het loopt niet zo’n vaart met outsourcing. 6. De werkgelegenheid neemt (relatief) af, maar het belang blijft hetzelfde of neemt toe (toename innovatie = hogere arbeidsproductiviteit). 7. Er is en blijft veel werk voor veel hogeropgeleiden en ook voor lageropgeleiden. 8. De omvang van de werkgelegenheid (pensioenfondsinformatie) is net als vroeger, maar nu met andere kwalificaties. 9. Registratie klopt niet, er wordt zoveel niet bijgeteld. 10. Buitenlandse bedrijven komen ook hier. 11. Het innovatief bedrijf blijft. Mogelijk ook het gespecialiseerde productiebedrijf.
23
Eén aanspreekpunt Daarnaast zal de industrie, te weten de brancheorganisaties, voortaan meer met één stem namens de industriële sectoren moeten spreken. Ook moet er één aanspreekpunt bij de overheid zijn. Dat aanspreekpunt moet dan in staat worden gesteld een interdepartementale rol te vervullen. Want ondanks het industriebeleid van de overheid, ingezet met de Industriebrief van EZ, is de industrie nog onvoldoende verankerd in de overheid. Dit alles meent de ING en we kunnen dit vanuit onze verkenning onderschrijven. We voegen hier echter aan toe dat de industrie samen met het onderwijs nog sterker staat. De pers en public affairs, pr -discipline De pers behoort tot de belangrijkste opiniemakers van ons land, voor het grote publiek, maar ook voor de opinieleiders. De hedendaagse (jonge) pers blijkt, net zoals vele opinieleiders, weinig actuele en ook historische kennis van de industrie te hebben. De pers schrijft vooral mee met wat de publieke interesse is en wat er aan kennis en inzichten wordt ingebracht. Gesprekken met de pers versterkten ons in het idee dat de industrie op een veel meer georganiseerde en kwalitatieve wijze ook gebundelde en snel verkrijgbare informatie aan de pers moet aanbieden, met ook een archief met allerlei historische, actuele en futurologische informatie. We komen daar bij de middelen op terug. Evenals op de verbetering die mogelijk en wenselijk is in de pa en pr van de industrie.
Menselijke beelden’ van de industrie Hieronder volgt een aantal algemene beelden die we meekregen. Beelden die het veroorzaken van de nodige affectie voor de industrie in de weg (zouden) staan. Ze onderscheiden zich van typische voorlichtingsproblemen, zoals het communiceren van de juiste cijfers en feiten. Ze maken uit of de cijfers al of niet welwillend worden bekeken. 1. De industrie is nogal in zichzelf gekeerd. Ze is onvoldoende zichtbaar en gekend. Het imagobeeld van een eigenheimer. 2. Er is weinig zichtbare trots, ook bij de werknemers, terwijl die trots er vaak wel is. Het imagobeeld van geringe trots. 3. Wat het beeld dan ook overheerst is sluiten, weggaan en klagen. Noot: de vakbeweging doet aan dit laatste mee. Het imago van klagen. 4. De industrie zou onvoldoende sociaal omgevingsgericht zijn en er moeten nog heel wat interne cultuurslagen worden gemaakt. Het imagobeeld van niet sociaal gericht en van een achterhaalde cultuur. 5. Het is saai en vervelend in de industrie. Het imago van saai en vervelend. 6. Er is een cyclisch gedrag, dat onrustig maakt (bijv. het onderwijs). Het imagobeeld van grillig. 7. In het algemeen gezegd: er lijkt kritiek op de geboden zekerheid en ook op het perspectief (land, regio, school, ouders, leerling, et cetera). Dit zou het vertrouwen extra schaden en de aantrekkelijkheid beperken. Het imagobeeld van het ontbreken van zekerheid en perspectief, en onaantrekkelijkheid. 8. Waar blijft het industriebeleid van de industrie zelf? Het imagobeeld dat de industrie een onvermogen heeft om dit beleid zelf neer te zetten. De tussenbalans De conditie waarin het algemene imago van de industrie verkeert, is nu zodanig zwak en zodanig niet of onvoldoende c.q. negatief ingebed, dat het een lange termijn zal vergen om dit op meerdere fronten te verbeteren. De Nederlandse industrie zal niet populair worden, maar zich wel sympathie (meer affectie) kunnen verwerven, en ook meer kennis of respect ten aanzien van haar grote omvang en betekenis. De verbetering van de relatie met het onderwijs, en de focus op positief menselijke beelden, zijn hier voorwaardelijk aan.
24
5.2
Nogmaals: net snijvlak van industrie en onderwijs
De relatie tussen industrie en onderwijs valt vaak als moeizaam te typeren, maar er zijn heel wat voorbeelden waarin het heel goed loopt of steeds beter gaat. Bedrijven geven aan dat opleidingen niet leveren wat ze willen, maar daartegenover staat dat bedrijven – dat is per bedrijf verschillend - vaak om verschillende dingen vragen. De een wil werknemers die verder in het bedrijf moet kunnen worden opgeleid, de ander wil iemand die naadloos binnen de actuele werkzaamheden van het bedrijf past. ‘Bedrijven spreken niet met één mond’, stelt het ministerie van OCW. De stageproblematiek is ook zo’n voorbeeld van onvoldoende afstemming in de relatie. Bedrijven geven aan dat ze voldoende plaatsen hebben, maar dat het vaak spaak loopt wat betreft het tijdstip waarop de stages worden aangeboden. Andersom is die klacht er ook. Dit zou een van de belangrijke redenen zijn waarom stages niet worden ingevuld. In de discussie en in de beleidsvorming met betrekking tot wat er op school zal moeten gebeuren en wat in het bedrijf, lijkt een spanningsveld te zitten, ook binnen het onderwijs. Dat spanningsveld bestaat ook tussen de ministeries. Men lijkt zich binnen een belangrijk deel van het onderwijs te ergeren aan hen die de verantwoordelijkheid voor het onderwijs meer en meer bij het bedrijfsleven willen leggen. Anderzijds lijkt de behoefte om veel meer met bedrijfsleven samen te doen sterk toe te nemen. Wat voor jongeren nu goed is, ook in hun aansluiting op het werk en de arbeidsmarkt, is ons inziens op nationaal niveau onduidelijk. Elke school heeft zo zijn eigen methode, filosofie, de één met het onderwijs heel dicht tegen de praktijk aan, de ander veel minder. Er lijken allerlei ‘scholen’ te bestaan. Werkgevers, en zij niet alleen, kunnen daar geen wijs meer uit worden. Het regent ‘best practices’, maar wanneer is nu iets ‘the best’ en wanneer niet? Regelmatig kregen we de indruk dat er nogal wat leraren zijn (en niet alleen zij) die de oude ambachtsschool/lts terug willen, met name voor hen die een technische aanleg hebben. Vooral bij het vmbo zie je een concentratie aan kinderen die de theoretische leerwijze niet willen of kunnen volgen, maar wel heel geschikt zouden zijn voor de oude route van vroeger: ambachtsschool – mts - hts. Dit is een voor de vorige generatie vertrouwd traject met een goed gedegen imago, waarin voorheen veel kinderen/leerlingen succesvol doorstroomden. Bijkomend voordeel is dat ze dan van jongs af aan al een arbeidsidentiteit krijgen en zich kunnen ontwikkelen via hun eigen talent. Er lijkt/dreigt/gloort (het is maar hoe je het ziet) een opkomst van de bedrijfsschool. Hier is overigens mogelijk een begripsverandering gaande. Onder bedrijfsschool wordt - klassiek gezien - de school van het bedrijf verstaan. Binnen het onderwijs zijn er echter ontwikkelingen aan de orde, waarin het woord wordt gebruikt als er sprake is van een opleiding die in (zeer) hechte samenwerking met de ‘industrie’ wordt gegeven. Dit gebeurt dan wel onder leiding en verantwoordelijkheid van de school, die de leerlingen - dat hoor je eigenlijk overal in het onderwijs - onder haar hoede wil/moet houden. Uiteenlopende visies op het verschijnsel bedrijfsscholen zien we ook bij de verschillende ministeries. Economische Zaken is zonder meer voor de opkomst ervan, Sociale Zaken ook wel, maar OCW zou ertegen zijn. Er is een duidelijke beweging zichtbaar waarin industriële bedrijven zich inspannen om jongeren nog voor het afstuderen vast te leggen of hen een baan te garanderen. Ook ziet men pogingen om jongeren zonder diploma naar binnen te halen (de zogenaamde groenpluk) en zelfs afvallers. In het onderwijs wordt hier met kritische ogen naar gekeken.
25
Anderzijds lijkt een deel van het onderwijs hier geen bezwaar tegen te hebben zolang een en ander maar onder de hoede van het reguliere onderwijs blijft en er diploma’s worden behaald. Het is evident dat de meeste bedrijven een voorkeur lijken te hebben voor nieuwe werknemers die meteen, goed opgeleid, aan de slag kunnen. Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) in Maastricht meldt ons een nieuwe, gunstige ontwikkeling: ‘Er wordt steeds meer gebruik gemaakt van EVC (erkenning verworven competenties = praktijkleren). Het is belangrijk dat bedrijven dit doen, mede om hun imago te ondersteunen. Ze moeten laten zien dat ze ‘sophisticated’ sectoren zijn. Er is een groep laagopgeleiden die veel baat kan hebben bij praktijkleren. Bijvoorbeeld allochtonen die een taalachterstand hebben, maar die veel voordeel hebben van leren in de praktijk’. Verder is er is een nieuw type onderwijs in het hbo van de grond gekomen als gevolg van de vraag vanuit het bedrijfsleven: het ‘Associate Degree’ -programma, zeg maar een ‘bachelor’ op HBO niveau. Dit AD-programma is ingericht om tegemoet te komen aan de vraag vanuit sommige branches naar mensen van het juiste niveau die kunnen doorgroeien. De branches ervaren een kennistekort tussen mbo -4 en hbo -‘bachelor’ niveau en willen meer flexibiliteit. Deze vraag is politiek vertaald en bediscussieerd in de Tweede Kamer. De hbo’s lijken echter bang dat branches gaan dicteren wat er in het ‘Associate Degree’ -programma opgenomen moet gaan worden. Dus de spanning zit er nog, maar er is wel beweging. Van de leiding van het Havenbedrijf Rotterdam vernamen wij het volgende. Het havencomplex van Rotterdam is een van de grootste van de wereld. Het beeld bestaat dat de activiteiten nagenoeg uitsluitend logistiek en overslag van havengoederen betreffen. Van de ruim 60.000 man van het complex werken er echter ‘maar’ 8000 man in de overslag. De rest zit in dienstverlening en de industrie. ‘De hele haven bestaat echter dankzij de industrie (grondstoffen, halffabricaten en eindproducten)’. Het beeld geeft dus niet weer wat er werkelijk is. Een meer compleet beeld zou in harmonie zijn met de werkelijkheid en wenselijkheid. Er is het Havenbedrijf veel aan gelegen om dit beeld completer te maken, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor de uitstraling van ons land. En het wil ook de verbetering van het imago van de haven, inclusief de ‘industrie’, samen laten gaan met een verbetering de relaties met de roc’s, de technische opleidingen en de chemische opleidingen. Dit past ook in zijn investering in het RDM -complex (ontmoeting bedrijfsleven en onderwijs, praktijk, integratie, maatschappelijk ondernemen). Eind 2006 wordt de visie van de ‘haven’ gepresenteerd.
5.3
Imago van het technische onderwijs
Kern van wat de rol van het onderwijs behoort te zijn, wordt verwoord door het ministerie van OCW. ‘Opleidingen zouden zich meer aan moeten trekken van wat bedrijven aangeven, maar het onderwijs moet niet aan de leiband van de industrie lopen, omdat innovatie in het onderwijs net zo belangrijk is’, zo stelt het ministerie van OCW. Veel opinieleiders maken weinig verschil tussen vmbo en mbo, en ook het onderscheid tussen de andere opleidingen in het onderwijs zou men niet scherp (kunnen) aangeven. Ze lijken al helemaal geen inzicht te hebben op het niveauverschil en het onderscheid binnen de opleidingen, en evenmin op de overgang in de niveaus. Dat geldt ook voor de richtingen en overgangen binnen vmbo en mbo.
26
Deels zou het systeem ‘dit zelf oproepen’, en ook de roc’s, die molochs zijn geworden waarin van alles is ondergebracht. Min of meer de dupe hiervan zijn onder meer de technische opleidingen, die relatief gezien, zo horen we binnen het vmbo en mbo, tot de moeilijke opleidingen behoren, en daarmee niet de status krijgen die hen toekomt. Hetgeen de directeur Techniek van het Zadkine College in Rotterdam de volgende uitspraak ontlokte: ‘Je moet van het feit dat technische opleidingen moeilijk zijn, juist een publiek en aantrekkelijk item maken. Binnen het VMBO/MBO is een technische opleiding niet zo maar wat, de meeste leerlingen durven het niet aan, en kunnen het ook niet volgen. Dat geeft een zeker aparte status.’ En verder: ‘De leerlingen techniek worden echter weer als minder intelligent beschouwd, omdat ze de theoretische opleidingen maar moeilijk kunnen volgen. Die hebben ten onrechte een hogere status, een algemeen probleem, dat ook in de bedrijven en in maatschappij doorwerkt.’ Verder worden de leerlingen van het vmbo en mbo - al dan niet terecht - als lageropgeleiden getypeerd, maar ook, wat erger is, vaak als min of meer kanslozen. Wat vanuit die visie bij voorbaat opgeld doet voor de uitvallers. In dit beeld worden vooral ook vmbo-ers meegenomen, die geen startkwalificatie krijgen en dus eigenlijk ‘nog weinig hebben’. Dat laatste zou ook het zelfbeeld van met name de vmbo-ers zijn geworden, (mede) reden waarom een deel afhaakt. Er worden ook positieve geluiden gehoord over het onderwijs. Zo ziet de Dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving (JOS) van de gemeente Rotterdam een groot voordeel in het huidige stelsel van het onderwijs. Het ziet als voordeel dat alle leerlingen, of ze nou de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) of de beroepsopleidende leerweg (bol) volgen, allemaal dezelfde diploma's krijgen. Bij de vraag naar stagiaires wisselt de aanvraag steeds van bbl naar bol en andersom. Het stelsel werkt als communicerende vaten in afwisselende stadia van hoog- of laagconjunctuur. Het nieuwe college van Rotterdam heeft dan ook gekozen voor aanbodgerichte scholen. In de publieke en politieke beeldvorming gaat de aandacht nu vooral uit naar het ‘toponderwijs’. In feite wordt hiermee -mogelijk ongewild en onbewust- een scherp onderscheid aangebracht met de beelden van ander onderwijs. Hoe lager het onderwijs, hoe minder de waarde voor ons land bevestigd lijkt te worden; hoe hoger, hoe meer. Hoe hoger het onderwijs, hoe meer men het (toekomstige) prestaties toedicht; hoe lager, hoe minder. Hoe hoger, hoe meer men ook prestaties in de innovatie en ‘kenniseconomie’ verlangt. Hoe lager men komt, hoe meer deze verwachting lijkt af te nemen, er niet is of niet wordt uitgesproken. Iets wat haaks staat op de beoogde teamgeest van de diverse, verschillend opgeleiden in de bedrijven. Verder wordt ‘toponderwijs’ in de praktijk vooral in relatie gebracht met ‘topbedrijven’ (vaak de heel grote). Kleinere en middelgrote bedrijven zouden in de beeldvorming die relatie minder hebben. Toch zijn er inmiddels veel relaties tussen dit ‘toponderwijs’ en vooral specialistische bedrijven van elk formaat. Maar dit komt minder in beeld. Meegekregen van de directeur van het Vader Rijn College in Utrecht: ‘Het eigen beeld van de leerlingen wordt bij ons vooral gevormd door gesprekken over verticale binding in de industrie. Laagopgeleiden en hoogopgeleiden zitten bij elkaar in een unit waarbij produceren en innoveren samengaan. Als er bij ons dus over industrie gesproken wordt, wordt er vooral gezegd dat leerlingen ervoor moeten zorgen dat ze het niveau moeten bereiken waarop ze mee kunnen communiceren op de werkvloer.’
27
Binnen het vmbo en mbo zelf leeft het beeld van een lage(re) opleiding, maar dat het zo laag en slecht is als de buitenwereld hem toekent, is niet in overeenstemming met het eigen beeld. Zeker niet bij de scholen die ten positieve en relatief hoger scoren en bij hen die hard op weg zijn verbeterslagen te maken of gewoon menen dat ze het goed doen. Daarbij krijgen het vmbo en het mbo, in de belevenis van de scholen, te weinig de ‘credit’ die hen toekomt omdat men – eufemistisch uitgedrukt – onvoldoende waardering krijgt voor wat men presteert. ‘Het lijkt wel alsof er geen respect is.’ Leraren willen leerlingen vooral hun studie op school laten afmaken en vinden zichzelf geen ‘arbeidsbureau’ of ‘maatje van de industrie’. Maar toch is er een verandering voelbaar. Men voelt zich in eerste instantie maatje van de leerling en lijkt in toenemende mate kritisch te kijken waar de leerling terechtkomt. Lijkt de fit goed, dan lijkt men ook wel aan de instroom actief te willen meewerken, altijd met instemming van de leerling, wel te verstaan. Vanuit de Metaalunie wordt opgemerkt: ‘De docenten zijn in het algemeen enthousiaste mensen met passie. Veel van deze, het zijn oudere docenten. gaan verdwijnen, en er zijn veel te weinig vervangers. Jongeren staan niet te trappelen om hun taak over te nemen.’ Leraren van vmbo en mbo lijken moeite te hebben met hun status. Dit zou ten dele te maken kunnen hebben met de lage waardering van hun scholen bij opinieleiders, ook uit de industrie. De gedachte om leraren (en met name leraren techniek) stages te laten lopen van bijvoorbeeld een of twee weken, ziet men binnen het onderwijs als aanbevelingswaardig. Niet iedere school ziet dit echter als realiseerbaar, gezien de programma’s, de personeelsschaarste, werkdruk en de opvatting dat men de leerlingen niet in de steek kan laten. Ook al zou de industrie dit financieren. Althans, dat lijkt de mening van een deel van de scholen (bijv. het Vader Rijn College in Utrecht). Een ander deel (bijvoorbeeld het Albeda College in Rotterdam) heeft daar in principe geen bezwaar tegen en werkt er zelfs aan mee. Promotioneel is er veel werk aan de winkel, aldus de gesproken geïnterviewden uit het onderwijs. Ze geven mee: ‘Wees actief om niet alleen in de eigen kring, maar ook daarbuiten en te laten zien hoe bijzonder de technisch opgeleiden zijn en welk perspectief ze hebben, maar toon dat perspectief dan ook. Aan vriendjes, aan ouders, aan het hele land.’ ‘Haal nieuwe leraren uit de praktijk en laat hen tussen bedrijven en het onderwijs rouleren. Dat levert leraren op die zowel een praktische als een onderwijsstatus krijgen en het perspectief veel beter kennen. Maar maak, nogmaals gezegd, dan wel het perspectief beter!’ ‘Denk cyclisch als onderwijs, maar hef opleidingen niet te gauw op, dan verliezen de opleiding en het beroep hun status. Reageer niet te snel op een afnemende vraag uit de industrie. Weet dat ze na een paar jaar (een cyclus lijkt nu zo’n 5 jaar te duren) weer voor de deur staat omdat er dan wel weer vraag naar is.’ In de gesprekken die wij hebben gevoerd werden regelmatig praktische ideeën geopperd die statusverhogend zouden moeten uitwerken, met name voor de technische opleidingen. Ook en vooral gericht op het talent zelf. Dit laatste spoort ook met de gedachte van de VNCI om bijvoorbeeld veel meer in termen van een talenteneconomie te denken. Nemen we nog even de volgende opmerking uit het onderwijs mee: ‘opleidingen en beroepen. Dit leidt tot ongebruikte talenten, verkeerde studiekeuzes en grote schoolvertragingen.’
28
Hoofdstuk 6
6.1
SPECIALE ATTENTIEGROEPEN
Lager opgeleiden
6.1.1 Talent Wij hoorden de meeste geïnterviewden met grote warmte over het technisch talent spreken. Met veel grotere warmte dan over de industrie of over het onderwijs. Talent en vakmanschap worden door hen op een lijn gezet, maar in feite heeft men steeds over het talent. Het brengt ook wie dan ook – de een meer dan de ander – in een positieve grondhouding bij elkaar. De vraag wat dit talent nu precies is, lijkt te boeien. Dus niet alleen wat je ermee kan doen, maar vooral ook hoe het zich nu eigenlijk onderscheidt van al het andere talent. In deze bewondering is duidelijk voelbaar dat men hier geen onderscheid ziet tussen wat een ingenieur kan of een meer uitvoerder.
6.1.2
Werkgelegenheid
Het ROA meldt 10 beroepsgroepen die op weg naar 2010 de grootste vacatures zullen kennen, 9 daarvan betreffen technische beroepen, waaronder voor lager en hoger opgeleiden. Men verwacht ook dat de salarissen voor deze beroepen zullen gaan stijgen. Dow Chemical meldt dat ze de werkgelegenheid kan garanderen, te meer omdat ze net, zoals vele bedrijven bij de vergrijzing een grote uitstroom heeft. Zij maakt al allerlei afspraken met het onderwijs over verdere samenwerking. Hoe hoger de nood, hoe meer de industrie aan de deur klopt, dat is duidelijk
6.1.3. Waarom lager opgeleiden? Er blijkt inderdaad alle reden om ons op lageropgeleiden te fixeren: - De (wat) moeilijke aansluiting van deze categorie opgeleiden in onderwijs en werk. - De grote vraag naar arbeidskrachten in combinatie met het onvoldoende aanbod van hoger opgeleiden. - De potentie die veel lageropgeleiden hebben om door te groeien vanuit hun talent en na opleiding. (onderwijs/industrie). - De bijdrage die lageropgeleiden aan de arbeidsproductiviteit kunnen bieden. - Meer in het algemeen: de gewenste participatie in maatschappelijk welzijn en persoonlijke welvaart. Quotes vanuit de kring gesproken ingenieurs: “Het is zeker niet zo dat lager opgeleiden een mindere echte betekenis voor de maatschappij hebben dan hoger opgeleiden. Zelfs in de meest technologisch geavanceerde bedrijfstakken als ruimtevaart, luchtvaart, ICT et cetera, heeft men de lager opgeleiden hard nodig. Hij of zij is immers degene die vaak als enige de bouwstenen kan maken die men nodig heeft voor grotere implementaties als raketten, vliegtuigen en fabrieken. Zijn unieke talent stelt hun in staat om tegen de ontwerpers te zeggen of iets wel of niet gemaakt kan worden en hoe het gemaakt moet worden”. “Hij vormt een onmisbaar onderdeel van de technische teams die zich met het ontwerpen van nieuwe producten bezig houden en met de productie. Zijn kennis is onmisbaar in de brede dienstensector, een sector waar steeds meer technologie wordt toegepast”.
29
6.2
Allochtonen
‘Het nieuwe goud’ Woordvoerders van mbo/vmbo-scholen uiten alom hun bewondering voor allochtone jongeren, omdat de meerderheid, niettegenstaande vaak grote moeilijkheden, onverstoorbaar doorgaat met het volgen van de opleiding. We horen ook dat velen onder hen te intelligent zouden zijn voor VMBO/MBO, ze hadden meteen in het hoger onderwijs geplaatst moeten worden. Allochtonen halen vaak de cito-toets niet, met als gevolg dat zij daarna te laag zouden zijn ingestroomd. De cito-toets zou echter te weinig rekening houden met allochtonen en ook niet op technisch talent gericht zijn. Allochtonen, maar ook autochtonen, zouden te weinig begeleid worden, ‘door de hele stroom heen, door alle fasen heen’. Voor allochtonen is de beeldvorming rond de industrie erg belangrijk. Vaak wordt hun beeldvorming bepaald door ouders en ‘peer groups’. Hier wreekt zich het feit (of juist niet) dat veel allochtone ouders minders bekend zijn met industrie. Ze hebben daarvoor de ervaring niet. Of juist heel, en hebben negatieve gevoelens. Waar echter technisch talent als een belangrijke, unieke gave gepresenteerd wordt, een gave die, mits op goede wijze verder ontwikkelt, tot hogere status kan leiden, zijn de mogelijkheden voor een veel bredere participatie van allochtonen aan het (technische) arbeidsproces, zeker wel aanwezig, zo hoorden we vanuit het onderwijs. Een prachtig (mogelijk) toekomstperspectief voor Nederland, de industrie en de allochtonen zelf.
6.3
Voortijdig schoolverlaters
Bij het punt ‘imago van het onderwijs’ is al het nodige gezegd over voortijdig schoolverlaters met technisch talent. Ook zij bepalen, voor een deel, het negatieve beeld dat velen van het onderwijs hebben. Nu wordt er op de scholen veel aandacht besteed aan voortijdig schoolverlaters, maar men zoekt naar een extra stimulans om hen toch aan de slag te krijgen. Het blijkt voor voortijdige schoolverlaters erg moeilijk om weer ‘op hun schreden’ terug te keren en het onderwijstraject af te maken om ten minste een startkwalificatie te verwerven. Dit heeft tot gevolg dat veel van hen geen/weinig vooruitzicht meer hebben op een baan. Voortijdige schoolverlaters staan dan ook vaak synoniem voor permanente werkeloosheid. Een onacceptabele situatie voor een samenleving die om gekwalificeerde arbeidskrachten zit te ‘springen’ en een onacceptabele situatie voor de jongeren zelf die nu ‘gedoemd’ zijn een ‘WW-leven’ te leiden en die grote kans lopen om bijvoorbeeld in de criminaliteit verzeild te raken. Daarom besteedt niet alleen het ministerie van OCW veel aandacht aan dit probleem, maar is het een zorg voor de hele regering geworden. De scholen zelf hebben ook belang bij het terugdringen van het percentage voortijdige schoolverlaters. Dat scheelt hen namelijk aanzienlijk in hun bekostiging. Met de nieuw ontdekte onderkenning van het belang van het hebben van technisch talent, zou mogelijk ook het aantal voortijdig schoolverlaters gereduceerd kunnen worden.
30
Voor al die jongeren die dit unieke technische talent bezitten, bestaan er in straks immers ruim voldoende prikkels om een andere weg in te slaan dan hun opleiding voortijdig te verlaten. Een goede beeldvorming, waardering en erkenning van hun talent, status en ‘last but not least’ coaches (onderwijs en industrie) die klaarstaan om hen verder te helpen om technische professionals te worden. Idealistisch? ‘Wat zou de wereld zijn zonder idealisten?, hoorden we leraren zeggen.
31
Hoofdstuk 7
7.1
STRATEGIE
Strategie, doel, model
De strategie koerst op het imago als een stabiele en positieve factor, en basis voor relatievorming en relatieonderhoud. Het imago zal dan ook wel waar moeten worden gemaakt, althans de industrie zal een streek in de goede richting moeten raken. Wie het aandurft, doet maar mee! Doel: groei van het imago van de industrie in de identificatie van: Sympathiek, Mensbetrokken, Zakelijk, Sociaal, Betekenisvol. Dit kruist zich met de beelden van: Beschermheer van het technische talent , Partner van het technisch onderwijs, Bron en motor van de werkgelegenheid. Verbeeld in een ‘idealistisch’ model:
Figuur 2: Beoogd imago Industrie
Voor het beoogde imago heeft de industrie het technisch onderwijs nodig, te beginnen met de technische opleidingen van het vmbo/mbo. Ze biedt aan om het beoogd imago en de beelden, zo ook de verwerkelijking hiervan, door daad en expressie, te gaan delen. Neemt het technisch onderwijs dit aanbod aan, dan wordt er samen een wederzijdse intentieverklaring en een programma gemaakt. Dit kan tussen een bedrijf en een school beginnen c.q. regionaal, al of niet met centrale afspraken..
7.1.1 De nieuwe mix van betekenis We gaven eerder dat er geen kennis of onvoldoende kennis is van de feiten en de betekenis van de industrie. We gaven de acties aan die ook geïnterviewden ons aangaven daar de werkelijkheid tegen over te zetten. We combineren nu de feitelijke werkelijkheid met de affectieve componenten. De na te streven imagobeelden zijn: sympathiek, mensbetrokken, zakelijk. sociaal en betekenisvol Dit is voortkomend uit het betoon als: - Beschermheer van het technisch talent - Partner van het technisch onderwijs - Bron en motor van de werkgelegenheid
32
In deze affectieve bedding ontstaat meer een affectie voor de grote economische en sociale betekenis van de volgende feiten: -
-
-
De industrie is goed voor een kwart van het nationaal product. Relatief gezien is het ‘industrie’ -aandeel stabiel, absoluut gezien (in volumetermen) neemt de productie-output nog steeds toe als gevolg van voortgaande efficiency. De arbeidsproductiviteit en het innovatief vermogen zijn in de ‘industrie’ aanzienlijk hoger dan in de overige delen van de economie. Diensten als catering, beveiliging, verzekeringen, vervoer en uitzenden, danken hun voortbestaan vooral aan de industrie. De industrie is goed voor de helft van de export. De industriële ‘multiplier‘ zou naar schatting van het VNO -NCW ongeveer drie bedragen: één arbeidsplaats in de industrie betekent drie arbeidsplaatsen elders. Dit is hoger dan tot nu toe wordt verondersteld. De werkgelegenheid van de industrie betreft in de ruime definitie gezien Ruim 850.000 personen en miljarden aan inkomens. Er is een heel grote vraag aan nieuwe werknemers, en er worden aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden geboden
33
7.1.2 Ambassadeurs Het voorafgaande bevestigt ook hoe belangrijk de industrie voor ons land is, maar ook voor specifieke relaties, zoals de dienstensector, regio’s en hun gemeenten, technische opleidingen inclusief de universiteiten. Het ligt voor de hand om van het betrokken oordeel van de relaties gebruik te maken, en de industrie hun adhesie ‘te laten overkomen’. Mogelijk voelen met name opinieleiders zich bij een dergelijke adhesie aangesproken, waaronder ook politici, met name als er aspecten aan de orde komen van electoraal belang. Mogelijk verklaren ze zich dan ook tot ambassadeurs van de industrie, gevolgd door de overheid.
7.2
Startpositionering
Onze startpositionering: Het constant gekoesterde talent. Het scharnierpunt. Door zichzelf als onderwijs en industrie met het talent te identificeren, identificeert ze zich met waar het ook in het talent om gaat: ontdekken, creëren, innoveren, maken/handelen. Het talent zelf wordt hiermee meer en meer de beeldbepaler van de industrie en van het onderwijs. Het beroepsonderwijs wordt hiermee een onderwijs van de technisch talentvollen. De industrie met werknemers die technisch talentvol zijn. Met als aanwijzing dat talent niet persé toptalent hoeft te zijn, het gaat om alle talent. De industrie is een verzameling van het technisch talent, en daaromheen ontwikkelt zich van alles en is van alles mogelijk. In het technisch onderwijs ook. Dankzij dit technisch talent draait onze economie, en hebben we innovatie. Dit talent zit grotendeels in de industrie, en op weg naar de industrie via het technisch onderwijs. Dit talent is ook een constante. Het is er al voordat men zich bijvoorbeeld voegt bij de andere talentvollen in het onderwijs en in de industrie. Het is er van jongs af aan tot in lengte van dagen. Het moet ‘ontdekt’ worden en vrijgemaakt en stap voor stap worden begeleid. Het moet ook door het talent zelf beseft en bewonderd worden. De kracht om het talent te gebruiken moet in eerste instantie komen van het talent zelf, maar het moet, zeker in de jonge jaren, continu gekoesterd, aangemoedigd en begeleid worden. Door de ouders, maar ook op de basisschool of al eerder. Stevig opgepakt vanaf de groepen 7-8 in het basisonderwijs, daarna naar het technisch onderwijs, op weg in het vakmanschap, dat (o.m.) in de industrie kan worden beoefend en aangescherpt. Met voortdurend de gezamenlijke betrokkenheid en zichtbaarheid van onderwijs en industrie. Verbeeld in een model, waarin het talent als het ‘scharnierpunt’ wordt aangegeven.:
Figuur 1: Keuze voor talent
34
7.2.1 Voorwaarden a. Zekerheid en perspectief De industrie geeft meer zekerheid en perspectief af aan het talent en diens omgeving, als het talent doorzet. Industrie en technisch onderwijs bouwen eraan om het talent dat doorgroeit en prof wordt, tijdens de studie en na de studie, te belonen. Met complimenten, stagevergoedingen, daarna groeiend naar een baan met aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en aantrekkelijke sfeer, met alle loopbaankansen en mogelijkheden tot flexibiliteit. Dit een perse groeiende status. Zonder dit uitgesproken en waargemaakte zekerheid en perspectief lukt het niet. Anders kiest het talent voor andere alternatieven. b. Talent en status Het talent moet zich in het middelpunt geplaatst voelen en met name het technisch onderwijs en de industrie als hoeders ervaren. Het talent moet de status voelen die het krijgt toebedeeld, en ook (hogelijk) verdient. Het talent moet zich gewild en gevraagd voelen. Een speciaal statussymbool voor dit talent ligt voor de hand. Statussymbolen zijn er al, maar die zijn er niet als echte meetmaat van het talent, zoals bijvoorbeeld IQ. Er lijkt behoefte aan een maat voor technisch talent. Deze maat zou men de TQ kunnen noemen c. Eén familie van het talent. Teamgeest. Corpsgeest Voorwaarde is ook de creatie van één familie van het talent, met een corpsgeest. Daartoe behoren ook de talentvollen van vmbo/mbo. Het drukt ook de verbintenis uit van architect en uitvoerder. En tussen het ervaren en minder ervaren talent. De een kan niet zonder de ander, en omgekeerd. Deze verbondenheid zou haar werkelijkheid kunnen krijgen binnen het technisch onderwijs en binnen de industrie. Aanbevolen wordt om ook de afhakers met talent hierbij te betrekken. d. Methode, verantwoordelijkheid, afspraken In deze op elkaar betrokken samenwerking kiezen industrie en technisch onderwijs de juiste methode, en geven duidelijk elkaars verantwoordelijkheden aan, maar ze delen die ook, voor zover wenselijk en mogelijk. Ze geven hierbij ook aan waar onderwijs en praktijk plaatsvinden, en hoe dit wordt gedeeld. Stages impliciet: de gewenste aantallen, de planning en de gevraagde kwaliteit worden vastgelegd. Op kortere en langere termijn. e. Aparte profilering technisch onderwijs Het technisch onderwijs en de industrie werken samen niet alleen aan de profilering van het technisch talent, maar ook aan een daarop gebouwde specifieke profilering van het technisch onderwijs. Daarenboven, en dat is bijzonder essentieel, geeft het binnen de industrie zelf een associatie die men zonder meer met elkaar zou kunnen delen, en ook eendrachtig naar buiten kan uitstralen, en nog kan delen met het onderwijs ook.
7.3
Interne bewustwording: een basale voorwaarde
Basale voorwaarde is dat onderwijs en industrie ieder in zichzelf werken aan de bewustwording in eigen kring van deze wenselijke werkelijkheid, daar de voordelen van zien, hun houding en gedrag in deze richting aanscherpen, meewerken, samenwerken. Werken aan de relatie met elkaar. Elkaar leren kennen, en vertrouwen in elkaar krijgen. Met dan ook de werkgevers zelf actief, die er dan ook echt, net als de scholen, tijd vrij voor maken en ook middelen, maar ook werken aan de relaties binnen de industrie met elkaar.
35
7.4
Van regio naar landelijk
We vermoeden op basis van ook onze interviews dat de groei niet van boven naar beneden moet plaatsvinden, maar van beneden naar boven. Dat wil zeggen vanuit de regio, omdat de grootste samenhang is en speciale vertaling kan plaatsvinden. Daarna ontstaat er een basis om ook landelijk te gaan.
36
Hoofdstuk 8
8.1
UITVOERING/IMPLEMENTATIE
Hoofddoelstelling
Hoofddoelstelling is de realisatie van de imagobeelden: Sympathiek, mensbetrokken, zakelijk, sociaal, betekenisvol. Vanuit de beelden beschermheer van het talent, partner van het technisch onderwijs, bron en motor van de werkgelegenheid. Richting Het begint met de fascinatie voor het technisch talent en beloften aan dit talent. En met corpsgeest. Daarna komt de zichtbare samenwerking tussen onderwijs en industrie meer in beeld om dit talent te dienen. Tussentijd roeren zicht de ambassadeurs. Er moeten uiteraard eerst ook een interne motivatie, waardering en draagkracht ontstaan binnen de industrie en binnen het onderwijs, en voor de relatievorming tussen industrie en onderwijs om het samen rond het concept talent en status aan te pakken.
8.1.1 Doelstellingen, middelen, fasering Doelstelling 1 De hoge waardering voor technisch talent Primaire doelgroep: Secundaire doelgroep:
De industrie en het technische onderwijs (interne motivatie, waardering, draagkracht) in de regio. Opinieleiders en jongeren in de regio.
In beoogde beelden:
Het technisch talent is een grote en unieke gave. Het talent is van alle tijden, en heeft zich altijd bewezen. Zonder dit talent ligt het land en de regio stil. Vakmanschap is talent. Ruim baan voor al dit talent. Zekerheid en perspectief na opleiding. Je kan dan (later) overal terecht. Het is zeer gevraagd en toekomst is verzekerd.
Fasen van lancering:
Eerst binnen de primaire doelgroep industrie en onderwijs, daarna opinieleiders en de jongeren.
Doelstelling 2 Het imago oproepen van de uitstekende, warme en succesvolle samenwerking tussen industrie en het technisch onderwijs om het talent en de maatschappij te dienen. Primaire doelgroep: Secundaire doelgroep:
De industrie en het technisch onderwijs (interne motivatie, waardering, draagkracht). De opinieleiders (externe motivatie, waardering, draagkracht).
In beoogde beelden:
Industrie en (beroeps)onderwijs werken eendrachtig, zeer betrokken en van harte aan de groei van het technisch talent.
Fasen van lancering:
Eerst in industrie en het technisch onderwijs, daarna de Opinieleiders.
37
Samenlopend met dit alles: De ambassadeurs van industrie mobiliseren zich en komen in actie (Vrienden van de industrie en van het onderwijs) * Onder deze ‘kapstok’ zou er een communicatieve beweging kunnen ontstaan, gericht op het intensiveren en versterken van een warme onderlinge relatie, de relatie die de ambassadeurs uiten. Zo’n concept heeft veel aangrijpingspunten, niet alleen om elkaar aan te prijzen en de onderlinge samenwerking te laten zien, maar ook om kantekeningen te plaatsen.
Wie zich vriend van onderwijs en vriend van de industrie wil tonen kan meedoen, bijvoorbeeld de dienstensector*, de centrale en decentrale overheid, het parlement en de politieke partijen. Zelfs de grote industriële ‘merken’ kunnen zich (per definitie) vriend van de industrie en vriend van het onderwijs ‘verklaren’. En door alles heen speelt steeds: vrienden van het technische talent. We ontdekten dat veel opinieleiders die wij hebben gesproken, interesse hebben om over dit concept verder na te denken.
*
In dit concept kan de dienstensector laten zien hoezeer zijzelf en de industrie elkaar nodig hebben. Uitgangspunt is een analyse, waaruit het zelfstandige economische belang van de ‘industrie’ blijkt, de nieuwe verwevenheid met het onderwijs en ‘last but not least’ de lotsverbondenheid van de industrie en de dienstverlenende sector. Deze boodschap zou in een economische analyse kort kunnen worden uitgewerkt – SIC-SAC hebben overigens diverse studies (o.m. 'Reflecties op plaats en toekomst van de Nederlandse maakindustrie’) reeds liggen – om vervolgens aan de relevante doelgroep te worden overgedragen. Wij denken hierbij aan een brochure met conclusies en aan een factsheet, waarin de belangrijkste data kort en krachtig staan verwoord. Uiteraard kan deze boodschap verder worden uitgedragen door middel van artikelen, brieven en congressen - waarvan de jaarlijkse Industriedag er een is.
38
8.2
Creatief concept
Een communicatieconcept is een concept dat dragend is of behoort te zijn voor alle communicatie -uitingen. In het voorgaande hoofdstuk hebben wij het concept reeds in hoofdlijnen beschreven. Het draait om het technische talent en de grote waardering daarvoor. Dus: WE BEWONDEREN HET TECHNISCHE TALENT VRIJ BAAN VOOR DIT UNIEKE TALENT WAT JIJ KAN, KAN JIJ ALLEEN! ALLE PERSPECTIEF VOOR HET GOED GETRAINDE TALENT VOEG JE IN HET KORPS VAN HET TECHNISCHE TALENT Met een aantal testpsychologen hebben we besproken of er niet een unieke maat (zoals IQ, EQ, SQ) te maken is, bijvoorbeeld een TQ. Ook veel geïnterviewden toonden voor dit idee interesse. Tevens kregen wij adhesie hiervoor uit perskringen. Het begrip TQ zou dan een statusbegrip kunnen worden: WAT JIJ KAN, KAN JIJ ALLEEN. JE HEBT TQ! Het concept maakt ook het volgende mogelijk DE INDUSTRIE EN HET ONDERWIJS DE TRAINERS VAN HET TECHNISCHE TALENT
39
Het maakt ook mogelijk:
DE INDUSTRIE IS TECHNISCH TALENT
8.3
Gerichte inzet (massa)communicatie en sfeersetting rond het technische talent
Dat gevoel kan in degene die het talent heeft maar nog niet beseft dat het uniek is, opgewekt worden. Misschien nog niet eens door zijn of haar directe omgeving, maar door voortdurende reclame en promotie. Kortom: het is een imagobuilding die zichtbaar is, waar de jongeren ook komen: buiten op straat, op MTV, tv/radio/kranten/digitaal/gsm, in de bioscopen, in ontmoetingscentra, op school, in de bedrijven, met allerlei andere ondersteunende middelen van dien, bijvoorbeeld soaps. Het benadrukt de grote waarde van het technische talent met als doel het te doen overslaan op niet alleen degene die het heeft, die zich direct in zijn talent voelt aangesproken, maar ook bij de pers, bij de leraren, bij de ouders, de vriendjes, bij de politici, want die kunnen er niet meer omheen, bij de overheid et cetera. In deze nieuwe slipstream lopen de industrie en het technische onderwijs mee. Heel trots, want zij ‘hebben’ het technische talent. Zij kunnen het, zij koesteren het en zij popelen om het verder te ontwikkelen.
8.4
Historische lijn
Het is goed mogelijk om een historische schets te maken die het technische talent in honderd jaar geschiedenis laat zien, in samenhang met het onderwijs en met de industrie, en met de brede betekenis voor de omgeving. Onder meer uit perskringen kregen we hier adhesie voor. Men zegt een dergelijke schets graag te willen gebruiken om beter over de industriële ontwikkeling te kunnen schrijven en de ontwikkeling van de industrie beter te begrijpen, ook in de actualiteit en naar de toekomst toe. Hiermee worden feiten ingebracht en fabels waar nodig gecorrigeerd. We hebben het idee dat de meeste van de door ons gesproken opinieleiders dit (kunnen) ondersteunen, ook ten behoeve van ‘eigen gebruik’. Denkbaar is een variant op deze historische schets te maken voor de leerlingen van het onderwijs, waaronder het technische onderwijs. Mede op basis van gesprekken met diverse vertegenwoordigers van het beroepsonderwijs denken wij dat hier een duidelijke behoefte aan bestaat. Het verschaft ook de allochtone leerling meer inzicht in de Nederlandse ontwikkeling.
8.5
Taalachterstand en Cito -toets
De industrie zou samen met het onderwijs het initiatief kunnen nemen om op de bedrijven taalachterstanden weg te werken. Het Zadkine College denkt dat de industrie hiermee haar imago sterk kan verbeteren. Mogelijk moet de huidige Cito-toets op de helling, zo vernamen we uit het onderwijs.
8.6
Persbureau Industrie en pa
Het is aan te bevelen om een persbureau voor de hele industrie op te richten, met ook een eigen perssite, waarop alle informatie staat die journalisten nodig hebben staat. Plus speciale en voortdurende public –affairs -activiteiten vanuit een pa -beleid. Het persbureau zou een communicatiebureau voor de industrie kunnen worden, waarin alle functies zijn ondergebracht.
40
8.7
Communicatieve indeling
Vanuit het perspectief van de communicatie is er alle aanleiding te streven naar een logische, herkenbare en overtuigende indeling van de industrie, hoe moeilijk dit ook is. De formele CBI -indeling is te veelomvattend en te zeer gebaseerd op de uiterlijke verschijningsvorm van de industrie in kwestie (fenotype) en onvoldoende op onderliggende karakteristieken (genotype). Ons voorstel is om tot clusters van de industrie te komen, die qua uitstraling en karakteristieken vergelijkbaar zijn. Dat maakt het mogelijk om gerichter en effectiever de ‘industriële’ arbeidsmarkt te benaderen om te trachten de arbeidsparticipatie te vergroten via een gedifferentieerde campagne. Wij denken allereerst aan de volgende, grove indeling: • • •
Hoogtechnologische industrie Procesindustrie Traditionele maakindustrie
Er is ook een manier van indelen denkbaar, waarbij de tegenstelling tussen high -tech en low -tech activiteiten die hier wordt gesuggereerd, wordt vermeden. Een meer verfijnde indeling die dat manco niet heeft, is mogelijk en misschien ook gewenst, maar dat vereist extra (mogelijk wetenschappelijk) onderzoek. Immers, de formele CBI -indeling is teveel omvattend en gebaseerd op de uiterlijke verschijningsvorm van de industrie in kwestie (fenotype) en niet op onderliggende, meer wezenlijke karakteristieken (genotype). 8.8
Pilot en Kivi Nira
Concreet wordt voorgesteld om een eerste grote pilot te starten in het Rijnmondgebied. We vermoeden daar groot draagvlak mede op basis van onze interviews en de acties waar men op dit moment al mee bezig is. Medewerking van het Havenbedrijf Rotterdam, roc's, hbo’s, kvk’s en lokale politici is uiterst reëel. Naar wij verwachten ook vanuit de industrie. Wel moet er nog het nodige worden gedaan om dit draagvlak uit te bouwen en te versterken. Het plan van aanpak en de feitelijke concretisering zullen zeer waarschijnlijk een positieve uitwerking hebben op de meningsvorming van opinieleiders. De aanpak kan via Rotterdam snel landelijke bekendheid krijgen. We willen in dit stadium dan ook al graag spreken van het 'Rotterdamse model'. Wij maken hierbij de belangrijke kanttekening, dat er in Rotterdam naast allerlei soorten industrie, ook krachtige roc's, veel lager geschoold personeel (potentieel of al werkend), waaronder bijzonder veel allochtonen, aanwezig zijn. De roc's bieden ook een groot scala aan technische opleidingen. Rotterdam is een stad met de nodige problematiek, maar vooral met veel dynamiek en veel kansen. Rotterdam is vooral ook een doestad, met veel concurrentie voor de industrie vanuit de geboden alternatieven (bijvoorbeeld de dienstensector). Rotterdam heeft geen technische topuniversiteit, maar wel veel hogere technische opleidingen (bijvoorbeeld hbo) en uitmuntende bedrijfskundige opleidingen (Erasmus Universiteit) Aan Kivi Niria, de organisatie van ingenieurs, is recent een presentatie gehouden van onze denkbeelden, en er is grote interesse – die we hier dan ook mogen melden – om samen verder te denken over de profilering van het technisch talent voor ieder die dit heeft.
41
8.9
Testen communicatieconcept
We bevelen aan om het communicatieconcept te laten testen
Figuur 3: Hoeders van het talent
42
Bijlage 1
OVERZICHT GEÏNTERVIEWDEN IN ALFABETISCHE VOLGORDE
R. Aarts J. van Alten P. Boekhoud H. de Boer H. Boksma B. Bosgraaf B. Broerse M. Brouwer W. van Dijk B. Engbers R. van Engelenburg M. Evers D. Freling A. de Grip D. Hagoort A. Hey G. Hof E. Holtslag B. de Hoogh D. Hulspas A. Jongenelen J. Klaver J. de Koning E. van Kooten W. van der Leegte A. van der Leest R. Lenssen M. van Meerten G. Meyer M. Overbeeke F. Peltzer P. van Roon P. Schnabel A. Schreurs H. Smits L. Smulders K. Tamboer R. Westbroek J. Wevers J. Wijnstok S. Wilpstra H. van der Windt E. Yperlaan
ORAM KIVI NIRIA Albeda College Taskforce Jeugdwerkloosheid flexwerker melkfabriek Kivi Niria Ministerie van OCW UvA Zadkine Techniek Vader Rijn College Metaalunie IMN Management Consultants Kamer van Koophandel Amsterdam ROA Ministerie van SZW Bureau Top Tempo -Team Stichting A&O Rockwool Ministerie van EZ Jeugd Samenleving Onderwijs VNO/NCW SEOR Taskforce Jeugdwerkloosheid VDL Groep Metaalunie Smart Group Holding bv Kamer van Koophandel Amsterdam Zadkine Techniek Solvay FNV Bondgenoten FME Sociaal en Cultureel Planbureau VNCI Havenbedrijf Rotterdam Mentrum journalist Het Parool Philips CNV Bedrijvenbond Ministerie van EZ flexwerker ‘De Bakkerij’ Bedrijfstakpensioenfonds PME OOM
Amsterdam Den Haag Rotterdam Den Haag Hoogeveen Den Haag Den Haag Amsterdam Rotterdam Utrecht Nieuwegein Langbroek Amsterdam Maastricht Den Haag Hazerswoude -Dorp Hoogeveen Leidschendam Roermond Den Haag Rotterdam Den Haag Rotterdam Den Haag Eindhoven Nieuwegein Vught Amsterdam Rotterdam Weesp Utrecht Zoetermeer Den Haag Leidschendam Rotterdam Amsterdam Amsterdam Eindhoven Houten Den Haag Hoogeveen Schiphol -Zuidoost Hazerswoude -Dorp
43
Bijlage 2
IDEEËNBUS
Imago van de industrie Werkgeversverenigingen • • • • • •
De sector Dienstverlening zou het kunnen opnemen voor de industrie. Koppel het beeld van de industrie aan de dienstverleningssector. Bedrijven moeten laten zien hoe allerlei activiteiten in de maakindustrie ingrijpen op andere sectoren. Confronteer sleutelfiguren in de industrie met basale dingen over de industrie: groei, aantal schepen et cetera. Een industriequiz als voorloper op het Nationaal Industriedebat. Maak een overzicht van zaken die verdwijnen als de industrie er niet meer zou zijn. Gebruik hierbij voor de doelgroep tastbare voorbeelden. Organiseer een prikkelende bijeenkomst met prominenten uit politiek en werkgeverskring waarin onderwerp moet zijn wat er allemaal moet gebeuren om de industrie bovenaan op de agenda te krijgen
Brancheorganisaties, promotieorganisaties • • • • • • • • • •
Kweek een besef in de industrie zelf dat het van belang is wat ze doen en waaraan ze bijdragen. Maak de communicatie expressiever, gebruik kernwaarden als bijvoorbeeld veiligheid en appelleer aan het gevoel dat mensen hebben . Beschrijf de procesindustrie op basis van wat er voor oplossingen gevonden worden. Wees transparant over wat er gebeurt. Profileer de industrie als kennisindustrie of een talenteneconomie i.p.v. een kenniseconomie. De industrie moet laten ervaren/zien waarom ze bestaat, wat haar anders maakt en wat de toegevoegde waarde (ook maatschappelijk) is. Bijvoorbeeld werkgelegenheid bieden. Tref opiniemakers in het hart met cijfers en een stellige uitspraak dat we het niet redden zonder de industrie. Maak voor beeldvorming gebruik van bedrijven die toonaangevend zijn, bekend in de regio en bekend met technische hoogstandjes. Andere bedrijven kunnen zich daar ook aan optrekken. Zet in op het belang van elkaar treffen: een opmaat naar betere contacten met een relationele grondslag. Ontwikkel een model waarin de industrie zich niet apart maar in een koepel organiseert. Kweek besef bij betrokken organisaties dat er een gezamenlijk belang is wat meer weegt dan specifieke belangen. Wees transparant naar elkaar in relaties en plannen.
44
• • • •
•
Stimuleer regionale ontwikkelingen, decentraal, en stuur die ontwikkelingen centraal aan. Maak gebruik van bijvoorbeeld regionale televisie voor imagobuilding en gebruik de kracht van herhaling. Communiceer de facts en figures over de industrie. Ontwikkel een label voor de maakindustrie voor in de regio en knoop daar acties aan vast. Ontwikkel een quiz met rolmodellen met vragen over het aantal werknemers en de bijdrage van de industrie aan de export van Nederland. Je kunt zo’n quiz uitzetten in alle regionen en je kunt dan ook gebruik maken van filmpjes met voorbeelden van mooie industrieën. Verschuif de focus naar de high-tech-industrie en naar de bedrijven die blijven in plaats van naar de bedrijven die al niet meer geworteld zijn.
Onderwijs • • •
De industrie moet de boodschap verkondigen dat er werk is, dat de industrie het weer doet en volop in ontwikkeling is. De industrie moet aansluiting vinden bij de omgeving, burencommunicatie, vanwege het maatschappelijk draagvlak. Een convenant van de industrie richting Nederland zou goed zijn, bijv. ten aanzien van de werkgelegenheid. Dat geeft meer zekerheid en perspectief.
Industrie • • • • •
Zet als industrie een duidelijk toekomstbeeld neer: hoe zien we de toekomst, wat verwachten we van de overheid en wat is onze visie op vraag en aanbod? Maak als industrie keuzes voor sleutelgebieden zoals die aangegeven zijn door het Innovatieplatform. De industrie moet laten zien dat ze hier blijft en wat haar hier bindt. Maak aan de ‘onderkant’ van het bedrijf de doorgroeimogelijkheden en het toekomstperspectief duidelijker. De industrie moet mensen meenemen in de dingen waar ze mee bezig is.
Universiteiten • • • • •
Geef goede voorlichting. Zet de industrie positiever neer met pijlers als: team-work, high-tech en goede communicatie. Er moet meer gecommuniceerd worden over de industrie vanuit de industrie, bijvoorbeeld door mkb of VNO -NCW. Laat bedrijven vertellen waarom ze ergens zitten. Beleidsmakers moeten gaan aantonen dat het geen verloren zaak is, dat er met en bij de industrie te winnen valt.
45
IDEEËNBUS
Relatie industrie - onderwijs
Werkgeversverenigingen • • •
Een campagne waarbij je mensen in de industrie laat zien met hun opleidingsachtergrond en aandacht besteedt aan concrete zaken als salaris, cao, onregelmatigheidstoeslag et cetera. Scholen roeren zich gezamenlijk. Boodschap: de industrie is belangrijk voor onze kinderen. Boodschap moet van school naar ouders, naar jongeren stromen. Maak een connectie tussen basisscholen en het bedrijfsleven en neem leerlingen zo vroeg mogelijk mee het bedrijfsleven in. Laat ze zien wat bijvoorbeeld een loodgieter of bankdirecteur doet. Zet hierbij ouders in die vertellen over hun werk.
Brancheorganisaties, promotieorganisaties • •
• • • • • • • • • • • •
Zorg voor kruisbestuiving tussen scholen en bedrijven en biedt een podium waar aandacht en waardering voor leerlingen en bedrijfsleven geldt. Breid de regionale samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en scholen uit en versterk de onderlinge relatie. Laat zien dat je als beroepsonderwijs en industrie gelooft in de toekomst en dat opiniemakers vaak achterblijven met hun opvattingen. Organiseer collectief een organisatiemodel met roc’s en bedrijfleven om mensen uit de praktijk in te zetten in het onderwijs. Laat mensen voelen waar ze deel van (gaan) uitmaken als ze in de industrie gaan werken. Maak ze duidelijk dat ze bijdragen aan een groter geheel, bijvoorbeeld de maatschappij. Laat zien waar je goed in bent en laat zien dat je een goede boterham kunt verdienen in de industrie. Geef vakmanschap status. Maak gebruik van de slogan ‘Excelleren mag!’ Geef voeding aan een nieuwe manier van denken die aangeeft dat het aardig is om de beste te willen zijn of te zijn. Het vmbo zou ‘de liefde kunnen verklaren’ aan de industrie. Ontvang jongeren van het vmbo bijvoorbeeld in een bedrijf, geef ze een goed inwerkprogramma en laat ze kennismaken met alle facetten zodat ze zich een beeld kunnen vormen van alle mogelijkheden. Zet Junior Vakkanjers ook regionaal in en in andere industriële sectoren in om de interesse voor industrie en techniek aan te wakkeren. De houding van bedrijven en onderwijs zou moeten zijn: wat kan ik doen om je te informeren en wat kan ik doen om betere mensen te leveren? Laat goede succesvolle projecten doorstromen naar andere regio’s. Laat kinderen op jonge leeftijd (bijv. 10 jaar) zien wat er allemaal in de industrie gebeurt en bedrijven moeten menselijk kapitaal als investering zien. Houd jongeren voor welke mogelijkheden je hebt in de metalektro (de industrie). Geef ze het gevoel dat er binnen een organisatie veel te leren is en dat ze er van alles kunnen doen. In de industrie zit je niet op een dood spoor.
46
Onderwijs • • •
• • • •
Houd jongeren al op het vmbo het carrièrepad binnen de techniek zichtbaarder voor. Maak gebruik van media die jongeren aanspreken, bijvoorbeeld MTV, om imago en instroom te verbeteren. Een initiatief dat al loopt, maar dat misschien verder uitgebreid kan worden: grote petrochemische bedrijven (PMR) hebben samen met twee scholen een formule ontwikkeld. Geslaagde leerlingen kregen hun collegegeld terug en de bedrijven ondersteunden de scholen voor extra reclame op vmbo’s (uitnodigingen van leerlingen voor excursies). Laat kinderen ervaren dat ze trots kunnen zijn als ze iets hebben gemaakt en zorg daarbij voor exposure. Geef lessen Nederlands in bedrijven, dat emancipeert enorm en het zou wervend kunnen werken: coaching op de taal in de techniek. Het is heel belangrijk te kijken naar: hoe erken je dat iemand kan wat hij kan en wat nut heeft. Dan ga je de kant op van het proeven van bekwaamheid en het laten zien wat de jongeren kunnen met mensen (volwassenen/ bedrijfsleven) erbij. De industrie zou zo ‘TQ’ uit kunnen delen om directere relaties te ontwikkelen en mensen weg te jagen van de negatieve uitspraken.
Universiteiten • • • •
Vind een intermediair om jongeren naar de industrie te krijgen. Iedereen die over de industrie spreekt, zal beïnvloed moeten worden. De industrie zou voldoende stageplaatsen aan moeten bieden en er moet een betere relatie ontstaan tussen het bedrijfsleven en de scholen. Schuif scholen uit het beroepsonderwijs naar voren, wat ook al gebeurt, bijvoorbeeld via de ‘Metopiaprijs’ en het ‘Opleidingsbedrijf van het jaar’ in de Chemie Bied een perspectief, stabiliteit en baanzekerheid. De vergrijzing kan daarbij een argument zijn om aan te geven dat de industrie jonge mensen voor een reeks van jaren nodig heeft.
Overheid en gemeenten . • Het ministerie van OCW zou best samen met het ministerie van EZ en met werkgevers- en werknemersorganisaties een imagocampagne willen bedenken. • De industrie moet meer geld uittrekken voor communiceren en meer communiceren • Zet met het oog op het scholingseffect een langetermijnvisie neer om zo de industrie een interessante keuze voor de toekomst te maken. • Laat zien wat de mogelijkheden zijn en dat de industrie een motor voor werkgelegenheid is. • De industrie en het onderwijs moeten zich meer verdiepen in elkaar: docenten met een deeltijdbaan om ervaring in de praktijk op te doen, gebruik praktijkvoorbeelden in het onderwijs en laat kennisontwikkeling in het onderwijs meer aansluiten bij de concrete kennis uit de industrie.
47
• • • • •
Pak jongeren met iets nieuws: andere disciplines met andere toepassingen en eventueel met een nieuwe naam. Laat jongeren tijdig weten wat industrie betekent, wat je kunt worden, wat voor mooie dingen ze oplevert en laat zien wat er aan de producten vooraf gaat. De industrie zou zich kunnen richten op decanen, als beïinvloeders zijn zij een belangrijke groep. Maak slim en effectief gebruik van de mogelijkheden die er zijn en haal jongeren op een zo jeugdig mogelijke manier in een leerbaan. De industrie zou haar blik moeten verbreden: de industrie zou aan de achterkant bij de supermarkten moeten staan om jongeren op te vangen die daar niet meer kunnen werken.
Vakbeweging •
De industrie moet regelmatig basisscholen binnenhalen en kinderen dingen laten doen. Ontwikkel daar een ‘masterplan’ voor met een langetermijnvisie. Maak het kennismaken van kinderen met de industrie een structureel en natuurlijk deel van het onderwijs.
Industrie •
Meer initiatieven voor campagnes als ‘4 dagen aan het werk, 1 dag naar school’.
Organisatiebureaus • • • • • •
Promoot het ondernemerschap vanuit de gedachte dat het mooi is om iets te maken. Kijk naar mogelijkheden om het kapitaal aan kennis bij elkaar te zetten. Betrek mensen in de regio vanuit een sociale redenering. Er zou een ministerie voor Industrie moeten komen. De industrie zou moeten leren zichzelf beter te verkopen en daarbij gebruik moeten maken van strategische marketeers om het imago te verbeteren en verder te ontwikkelen. Er zouden veel meer opleidingen op bedrijfsterreinen moeten zitten en die terreinen moet ook heel anders ingericht worden, bijvoorbeeld met winkels, kinderopvang et cetera. We denken nog zo ouderwets, maar maak er een werk- , woon- , leeromgeving van zodat het beeld van de vieze fabriek verdwijnt. Maak fabrieken waarbij je naar binnen kan kijken.
Pensioenfonds • • •
Zorg dat jongeren leuk kunnen verdienen want uiteindelijk gaat het toch om status en die wordt deels gerealiseerd door geld. Ontwerp regelingen die het financieel aantrekkelijk maken om er toch voor te kiezen mensen die ongeschoold zijn intern verder op te leiden. Het zou aardig zijn om vooral te focussen op de salarisstroken en te onderzoeken wat honderd 35 -jarigen in verschillende sectoren met vergelijkbaar opleidingsniveau verdienen. Met de uitkomsten van zo’n onderzoek kun je richting scholen, maar ook richting opiniemakers gaan.
48
Pers • • • • • • • • •
Een speciale site voor journalisten met daarop ook cijfermateriaal per sector. Breng het proces in beeld, laat zien wat het belang van de industrie is en dan niet in een nota van 1500 pagina’s maar handzaam. Verteld en uitgesplitst naar sectoren zodat journalisten dat bij de hand hebben. Maak de industrie los van het beeld dat het de plaats is voor laag betaalde arbeid. Het zou eigenlijk de bestbetaalde sector moeten zijn. De industrie moet veel meer laten zien wat ze maken en hoe het tot stand komt. Er is te weinig trots, de industrie straalt het niet uit. De overheid moet een grotere rol spelen. De industrie moet tevoorschijn komen uit de bedrijventerreinen, zichzelf beter presenteren en laten zien wat ze maken en hoe. Vervang mbo en vmbo en maak er weer een vakopleiding of vakacademie van. Daarnaast is het belangrijk dat er een minister komt die de industrie echt belangrijk vindt. Vakmanschap is meesterschap Industrie is de plaats voor vakmensen. Het belangrijkste is dat die lageropgeleiden We moeten streven naar afschaffing van dat woord.
.
49
Bijlage 3
LITERATUUROVERZICHT
Aantrekkelijk Technisch Beroepsonderwijs Het imago van techniek en technische beroepen en opleidingen bij leerlingen van 2 -vmbo in Noord -Brabant, maart 2002 College van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam Amsterdam Topstad Metropool, juli 2006. CWI CWI Arbeidsmarktprognose 2006 -2011, juni 2006. Deltapunt Platform Bèta Techniek Onderzoek naar keuzeprocessen van jongeren in het vmbo en mbo, augustus 2004. Beleidskader Bèta/Techniek 2004 –2005, Actieprogramma Platform Bèta Techniek. De invloeden van ervaringen met techniek op de studiekeuze van jongeren. Employability van bètatechnici, maart 2006. Essays over onderwijs en arbeidsmarkt voor bètatechnici, maart 2006. Trends en cijfers in het onderwijs. In-, door- en uitstroom in de bètatechniek, april 2006. Arbeidsmarktprognoses 2005 -2010, Trends en cijfers in bètatechniek, april 2006. Dijk12, Beleidsonderzoek Achtergronden en motieven snelle uitstroom Metaalbewerking 2004 Ernest Berkhout, Inge Groot, Walter Manshanden en Jules Theeuwes SIC Industriemonitor, november 2000. Innovatieplatform Leren excelleren, juli 2006. Ministerie van Economische Zaken Industriebrief ‘Hart voor de industrie’, oktober 2004. Voortgangsrapportage Industriebrief ‘Hart voor de industrie’, oktober 2005. Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen en Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Leren en werken, Plan van aanpak, 2005 -2007. Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen Actieplan Leven lang leren, november 2004. Eurydice, Het onderwijssysteem in Nederland 2005, mei 2005. Dossier Tweede Fase (website). Dossier Bovenbouw Voortgezet Onderwijs (website). Dossier Brede School (website). Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (website). Hoger onderwijs (website). Algemene informatie over lager onderwijs (website). Algemene informatie over voorgezet onderwijs (website). Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, persbericht Kabinetsreactie op onderzoek ‘Etnische minderheden op de arbeidsmarkt’, mei 2005. OntwikkelingsBedrijf Rotterdam Economische verkenning Rotterdam 2005, Jongeren en economie, oktober 2005.
50
Platform Arbeidsmarkt en Onderwijs Stagenotitie Amsterdam, juni 2006. Arbeidsmarktmonitor Zuidelijk Noord -Holland, juli 2006. Raad voor Werk en Inkomen Arbeidsmarktanalyse 2006, april 2006. Regioplan De scholing voor werkenden zonder startkwalificatie, drs. Mosselman, februari 2006. ROA Youngsters and technology, A. de Grip, E. Willems, december 2003. Arbeidsmonitor Metalektro 2005, A. de Grip, E. Lintjens, J. van Loo, juni 2006. SEO Economisch Onderzoek Industriebeleid op het juiste niveau, juli 2006. Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Gemeente Rotterdam Beleidskader Jongeren 2005, februari 2005. Stichting A+O Arbeidsmarkt monitor Metalektro, april 2006. Stichting Axis Bèta/techniek uit balans. Een beeld van huidige knelpunten tussen aanbod en vraag en mogelijke oplossingen, Peter van den Dool en Jan Geurts, januari 2000. Kroonjuwelen van het vmbo, Axis -projecten die voorbeelden zijn van innovatie en geestdrift, juni 2003. Bèta/techniek verbeteren en vernieuwen: 250 good practices, Jan Geurts en Rens Oosthoek, juni 2004. Per 30 juni 2004 is Axis beëindigd. Het Platform Bèta Techniek neemt een aantal van haar taken over.
TNO Lageropgeleiden in beweging. Employability van lageropgeleiden, aanbevelingen, praktijkvoorbeelden, september 2005. VNCI Goed, beter, best III: Chemie in concurrentie. Onderzoek naar de concurrentiepositie van de Nederlandse chemische industrie, juli 2006.
51