EEN EMANCIPATIE ZONDER EINDE Martin Luther King en wij
Laten we teruggaan in de tijd. Om precies te zijn naar december 1955 in de stad Montgomery in het Zuiden van Amerika. Velen kennen het verhaal van Rosa Parks, die weigerde op te staan om een plaats vrij te maken voor een blanke passagier. En ook kennen we het verhaal over de boycot van de bussen die er op volgde en de rol die de toen 26 jarige Martin Luther King daarin zou gaan spelen. Maar wat misschien minder bekend is en dat trof me enorm toen ik dezer dagen de David Garrow’s prachtige biografie van King las hoe pijnlijk gematigd de eisen waren die aan het busvervoer werden gesteld. Wie dacht dat het tijdens de boykot ging om een principiële verwerping van de segregatie, wrijft zijn ogen uit. Nee, het enige dat werd gevraagd was dat zwarte passagiers niet hoefden te staan wanneer er plaatsen vrij waren voorin de bus: ‘When seats become vacant in the rear, Negro passengers will voluntarily move to these vacant seats and by the same token white passengers will move to vacant seats in the front of the bus.’ En of dat niet ‘geruststelling’ genoeg was voegde King er nog aan toe: ‘At no time, on the basis of this proposal, will both races occupy the same seat.’ Kortom, aanvankelijk werd helemaal niet ter discussie gesteld dat blanken voorin zaten en zwarten achterin. En zelfs dat voorstel werd verontwaardigd van de hand gewezen door de autoriteiten. En ook nog nadat door een interventie van het Hooggerechtshof de segregatie ongedaan wordt gemaakt, zegt King tegen zijn achterban: ‘Do not deliberately sit by a white person, unless there is no other seat. The time has come to move from protest to reconciliation’. Indrukwekkend in de biografie van King is niet alleen de onwaarschijnlijke volwassenheid waarmee hij op zo’n jonge leeftijd het leiderschap van de protestbeweging op zich nam, maar ook de moed waarmee hij zich staande hield in weerwil van de vrijwel onmiddellijke doodsbedreigingen. Dat is gemakkelijk opgeschreven, maar het levensverhaal van King laat zien dat hij door diepe dalen ging. Daarbij speelde zijn geloof een cruciale rol; een rol die zelfs een ongelovige kan navoelen. King beschrijft hoe hij vlak na het uitbreken van de boykot een existentiële crisis doormaakte: ‘Lord, I’m down here trying to do what is right. I think I’m right. I think the cause that we represent is right. But Lord, I must confess that I’m weak now. I’m faltering. I’m losing my courage. And I can’t let the people see me like this because if they see me weak and losing my courage, they will begin to get weak.’ Zijn aan Gandhi ontleende idee van geweldloos verzet was ingebed in een idee over een kleurenblinde samenleving. Het ging niet om een strijd tussen zwart en blank, maar om een strijd tussen het licht en de duisternis: ‘the real goal was not the defeat of the white man, but to awaken a sense of shame within the oppressor and challenge his false sense of superiority. The end is reconciliation; the end is redemption.’ En hoe moeilijk ook voorstelbaar: ‘There are great resources of goodwill in the southern white man that we must somehow tap.’ Er loopt onmiskenbaar een lijn van King naar Obama. Het streven van Obama is ook om raciale scheidslijnen te overwinnen en hij belichaamt dat als zoon van een vader uit Kenia en een moeder uit Texas. Terwijl de omschrijving African-American nogal geforceerd aandoet bij de zwarte bevolking van Amerika – omdat de oorspronkelijke slaven honderden
1
jaren geleden over de oceaan werden gesleept en de binding van de huidige nazaten met Afrika weinig betekenis meer heeft voor hun dagelijkse leven – verenigt Obama werkelijk deze verschillende erfenissen in zijn levensverhaal. Dat stelt hem ook in staat om op geloofwaardige manier de raciale afgronden overbruggen. Maar misschien is er ook op een onverwachte manier nog een verbinding tussen King en Obama. De context waarin zich deze nieuwe transformatie van Amerika afspeelt is al even symbolisch als die ten tijde van King. Voor de laatste was de strijd tegen de segregatie onderdeel van een wereldwijde dekolonisering. Daarom ook was Gandhi zo’n belangrijk voorbeeld met zijn verzet tegen de Britse overheersing van India. Obama staat op een ander, minstens even symbolisch omslagpunt van de geschiedenis, waarin de opkomst van landen als India en China, langzaam maar wel zeker een einde maakt aan een wereld die door het Westen eeuwenlang is gedomineerd. In zekere zin maken we de voltooing van de dekolonisering mee. Obama wordt als het goed is ‘een held van de terugtocht’ – zoals Gorbatsjov of De Klerk of De Gaulle dat ooit waren. Niet alleen gaat het om een terugtrekking uit Irak, maar in een meer algemene zin, zal hij een realisme moeten vertegenwoordigen dat haaks staat op het handelen van zijn voorganger. Dat is de wrange ironie: de eerste zwarte president van Amerika staat voor de opgave om het relatieve machtsverlies van Amerika vorm te geven. De diplomaat en wetenschapper uit Singapore, Kishore Mahbubani heeft in zijn veel gelezen boek The new Asian hemisphere deze gedachte aangescherpt: ‘It futile for the 12 percent of the world’s population who live in the West to imagine they can determine the destinies of the remaining 88 percent, many of whom feel newly energized and empowered’. Die symbolische omslag draagt de belofte in zich van een wereld, waarin de culturele en economische uitwisseling gelijkwaardiger zal zijn. En het draagt de belofte in zich van een Westerse wereld dat het niet meer een exclusief blanke wereld vertegenwoordigt.
I Er loopt zeker een lijn van King naar Obama, maar het is geen vanzelfsprekende. Een deel van zijn aantrekkingskracht – ook voor veel blanke kiezers - is dat hij een relatieve buitenstaander is in de bittere geschiedenis van zwart Amerika. Vandaar dat hij met argusogen wordt bekeken door de meer radicale vertegenwoordigers van die gemeenschap, zoals Louis Farrakhan of Al Sharpton. Als zoon van een Keniaanse immigrant en een blanke moeder uit Kansas is Obama niet de belichaming van de geschiedenis van de slavernij en de daarop volgende segregatie. Zijn levensverhaal is dat van een kind van een immigrant en dan ook nog eens uit een gemengd huwelijk. Zo schrijft hij in zijn eerste boek Dreams from my father (1995) dat hij het soms wegwerpend had over ‘die blanke lui’: ‘En dan herinnerde ik me plotseling de glimlach van mijn moeder en de woorden die ik zojuist had gesproken kwamen me pijnlijk en onheus voor.’ Geen ideaal zonder levensverhaal. Obama grijpt op een natuurlijke manier terug op de oorspronkelijke voorvechters van de burgerrechten uit de jaren vijftig en zestig, die Amerika telkens aan zijn gelijkheidsideaal wilden herinneren. Zoals de zwarte schrijver James Baldwin het in The fire next time (1963) formuleerde: ‘Willen we werkelijk één natie worden, dan hebben wij zwarten en blanken elkaar ten diepste nodig. Het is afschuwelijk moeilijk gebleken om één natie te scheppen, er is zeker geen behoefte om er twee in het leven te roepen, een zwarte en een blanke.’ Maar die volwassenwording van Amerika vroeg volgens
2
hem wel om een ingrijpende verandering van het ‘blanke’ wereldbeeld: ‘Wanneer we blijven volharden in het zelfbeeld van een blanke natie, hoewel we dat nauwelijks zijn, veroordelen we onszelf tot steriliteit en verval. Wanneer we onszelf zouden zien zoals we zijn, dan zouden we de westerse verworvenheden nieuw leven kunnen inblazen en ze een nieuwe vorm geven.’ Obama representeert een geloof in het credo van Amerika en is daarmee de erfgenaam van Baldwin en niet van hen die – mede door de telkens verbroken beloften - hun geloof in Amerika hebben opgezegd. Dat is ook het schisma geweest in de burgerrechten beweging: het streven naar integratie van Martin Luther King versus de roep om segregatie van Malcolm X. Obama zei het goed in zijn memorabele toespraak in Philadelphia, toen hij probeerde begrip op te brengen voor de woede van zijn dominee Jeremy Wright, maar zich tegelijkertijd van hem distantieerde: ‘De wezenlijke fout van de preken van dominee Wright is niet dat hij sprak over het racisme in onze samenleving. Het was dat hij sprak alsof die samenleving onveranderlijk is, alsof er geen vooruitgang is geboekt. Maar wat we weten – en wat we hebben gezien – is dat Amerika kan veranderen.’ De openingszinnen van de onafhankelijkheidsverklaring – ‘all men are created equal’ - vormen een uitnodiging om vooroordelen van meerderheid en minderheden kritisch te overdenken en waar mogelijk te overwinnen. Dat is precies wat King en nu Obama hebben gedaan: een samenleving confronteren met haar eigen beginselen, gebaseerd op een fundamenteel vertrouwen in de mogelijkheid van een volwaardig burgerschap, ongeacht herkomst of afkomst. Het is een Amerikaans verhaal dat Obama ons heeft voorgehouden: ‘Ik heb broers, zusters, nichten, neven, oom en tantes met denkbare raciale achtergronden en kleuren, die zijn uitgezwermd over drie werelddelen. En zolang als ik leef, zal ik nooit vergeten dat in geen enkel ander land op aarde mijn geschiedenis mogelijk is.’ Wezenlijk voor de impact van Obama’s veelgeprezen, maar slecht gelezen toespraak in Philadelphia in maart dit jaar was dat hij niet alleen de woorden zocht om de woede in de zwarte gemeenschap van Amerika navoelbaar te maken: ‘Eenzelfde woede bestaat in delen van de blanke gemeenschap. De meeste blanke Amerikanen uit de arbeidersklasse of uit de middenklasse hebben niet het gevoel dat ze bijzonder zijn bevoordeeld vanwege hun ras. Ze zijn bezorgd over de toekomst en hebben het gevoel dat hun droom ze ontglipt. Hun wrok wordt gaandeweg sterker, wanneer ze horen dat een Afro-Amerikaan wordt voorgetrokken bij een goede baan of een plek krijgt op een goede school - en dat vanwege een onrecht waar ze zelf part noch deel aan hebben - of wanneer ze horen dat hun angst voor misdaad in de stadswijken een bewijs vormt van vooroordelen.’ Dat was meer dan verkiezingsretoriek, want diezelfde toon vinden we terug in zijn eerste boek. Het is een inspiratiebron voor degenen die in ons deel van de wereld nadenken over immigratie en burgerschap, waarbij men de indruk krijgt dat velen verslaafd zijn geraakt aan de cirkelgang van telkens dezelfde argumenten, juist ook de boze critici in hun pamflet over ‘het bange Nederland’. Want concludeerde Obama niet: ‘Eenvoudigweg hopen dat de wrok van blanke Amerikanen verdwijnt, of die wrok als misplaatst of zelfs als racistisch omschrijven, zonder te erkennen dat die voortkomt uit terechte zorgen, is ook een manier om de raciale kloof te verbreden en een weg naar wederzijds begrip te blokkeren.’
3
II Obama’s verkiezing mag niet doen vergeten dat de geschiedenis van de emancipatie een heel weerbarstige is geweest en in menig opzicht nog steeds is. Er is een hele ontwikkeling aan King vooraf gegaan. Al vroeg werd in de zwarte gemeenschap de wil om op te gaan in de samenleving met aandrang uitgesproken en tegelijk groeide al snel het besef dat het niet echt lukte. Zelden is het verlangen deel uit te maken van Amerika met zoveel ingehouden woede en mededogen beschreven als in The souls of black folk van W.E.B. DuBois (1903). Hij begint met het stellen van een vraag: ‘Hoe is het om als een probleem te worden gezien?’, waarna hij beschrijft hoe twee werelden langs de scheidslijn van kleur uiteen zijn gegroeid: ‘In weerwil van veel fysiek contact en dagelijkse vermenging, is er tussen deze twee werelden vrijwel geen gedeeld geestelijk leven of uitwisseling waarbij de gedachten en gevoelens van het ene ras in directe aanraking komen met en medeleven oproepen bij het andere ras.’ De uitsluiting en minachting waarmee zwarten worden bejegend leiden tot een gespleten persoonlijkheid, die wel overwonnen kan worden, maar niet door een van de helften op te geven. DuBois probeert de positie van de negers te duiden: ‘Hij wil Amerika niet afrikaniseren, want Amerika heeft te veel te leren aan de wereld en ook aan Afrika. Maar hij gaat ook als neger zijn ziel niet laten verbleken in een vloed van blank amerikanisme, want hij weet dat het negerbloed een boodschap voor de wereld in zich draagt. Hij wil eenvoudigweg dat het mogelijk is voor een mens om zowel neger als Amerikaan te zijn, zonder te worden vervloekt en uitgekotst door zijn medeburgers.’ Hij wil meer dan enkel beroepsonderwijs voor de zwarten, hij wil een bovenlaag van zijn gemeenschap koesteren, die hij de getalenteerde tien procent noemt, de Talented Tenth. Zijn beschouwing leest als een lang pleidooi voor een onpartijdige verzoening: ‘Ik ben wel de laatste om de al te zichtbare zwakheden en tekorten van de negerbevolking te ontkennen; ik ben wel de laatste die zonder medeleven wil kijken naar de pogingen van het blanke Zuiden om zijn ingewikkelde maatschappelijke problemen op te lossen.’ Wie zich de realiteit van het Zuiden met zijn lynchpartijen en gescheiden restaurants, bussen en toiletten voor de geest haalt, beseft de bijna onwaarschijnlijke uitnodiging die in deze woorden besloten ligt. En toch is de schrijver van deze woorden dertig jaar later een pleitbezorger van segregatie geworden. Wat is er gebeurd? In het levensverhaal van DuBois, een van de oprichters van de gemengde NAACP (National Association for the Advancement of Colored People), zien we alle tegenstrijdigheden van een mislukte integratie weerspiegeld. Hij overlijdt op vierennegentigjarige leeftijd, aan de vooravond van de mars op Washington in de zomer van 1963, waarbij Martin Luther King zijn beroemde woorden zal uitspreken. Jaren daarvoor heeft hij zijn Amerikaanse nationaliteit opgegeven en is hij naar Ghana geëmigreerd. Waarom is hij in weerwil van al zijn scepsis toch ‘terug’ naar Afrika gegaan? Al veel eerder heeft hij zijn geloof in een eerlijke integratie opgegeven en is hij tot de conclusie gekomen dat zwarte segregatie het enige antwoord is. De diagnose van de latere DuBois is bitter. Het ideaal van de integratie is op niets uitgelopen, zelfs de New Deal van Franklin Roosevelt gaat aan de zwarte bevolking voorbij. Zijn getalenteerde bovenlaag dreigt zich te vervreemden van de massa van de zwarte bevolking. Er blijft niets anders over dan van de nood van de segregatie een deugd te maken, en een eigen economie, een eigen politiek en een eigen cultuur op te bouwen. Niet meer vertrouwen op de welwillendheid van blanke
4
liberalen, niet meer wachten op daden van barmhartigheid, maar het lot in eigen hand nemen. Luisteren we naar de latere DuBois, die vol woede en frustratie spreekt: het is een mythe dat in het Noorden geen rassenscheiding heerst, het verschil met het Zuiden is hoogstens een verschil in gradatie. Hoe hoger een neger wil reiken, hoe meedogenlozer de uitsluiting vanwege zijn kleur. Segregatie is een kwaad, maar tegelijk is er niet aan te ontkomen: ‘Zonder segregatie zal de Amerikaanse neger onder een nog groter kwaad lijden: we zouden lijden doordat we ons zelfrespect verliezen, door een gebrek aan geloof in onszelf, door een onwetendheid over onszelf, door het onvermogen om een fatsoenlijk bestaan op te bouwen door eigen inspanningen en niet door filantropie.’ De schok bij zijn aanhang is groot. Zijn wantrouwen heeft een alleszins begrijpelijke achtergrond. De uitsluiting en vernedering van de zwarte bevolking vormen een geschiedenis die niet meer ongedaan kan worden gemaakt. Er is geen beginnen aan om die erfenis te negeren, zozeer zijn de gevolgen ervan voor iedereen zichtbaar, ook in onze tijd. Hoe kan men met zo’n verleden nog onbevangen met elkaar verkeren? Tegelijk is het koesteren van het raciale verschil een doodlopende weg, die de afstanden alleen maar groter maakt en het vertrouwen buiten ieders bereik brengt. Er is geen omgangsvorm mogelijk in een samenleving die overal kleur aan wil geven. Deze botsing tussen de denkbeelden van de jonge en de oude DuBois is nooit opgelost en zal terugkeren in de polemiek tussen het streven naar integratie van King en het separatisme van Malcolm X. We zien een lange geschiedenis van emancipatie die is bekroond met de verkiezing van Obama en toch is het meer dan pijnlijk dat vijftig jaar na de formele afschaffing van de segregatie zijn verkiezing nog moest worden gevierd als een doorbraak. In het enthousiasme van veel blanke Amerikanen en Europeanen klinkt ook opluchting door: eindelijk een streep onder een schaamtevolle geschiedenis, nooit meer de ‘white man’s burden’. Obama is een beetje teveel degenen die ons verlost van onze eigen zonden. Zo makkelijk laten we het verleden niet achter ons. President Obama is niet het eindpunt, maar wel een mijlpaal in een lange geschiedenis van emancipatie. Toen hij in januari 2009 zijn ambtseed aflegde is het precies honderd jaar geleden dat de NAACP werd opgericht, een beweging waarin zwarten en blanken samenwerkten. De geschiedenis van zwart Amerika laat zien dat de geschiedenis van de emancipatie een geschiedenis zonder einde is. Lees het boek American Apartheid, en je weet dat de segregatie in Amerika – juist ook in het Noorden – nog steeds heel sterk verankerd is. De verkiezing van Obama mag de realiteit van de levensomstandigheden van de zwarte bevolking in Amerika niet doen vergeten. Dat wordt een grote uitdaging voor de nieuwe president: kan hij de hoop juist onder de zwarte bevolking enigszins recht doen?
III We kunnen in onze contreien veel leren van de burgerrechtenbeweging van Amerika. Natuurlijk is de positie van de zwarte bevolking met een geschiedenis van slavernij en gedwongen segregatie, onvergelijkbaar met die van hedendaagse migrantengemeenschappen. Toch leert de burgerrechtenbeweging dat een samenleving zich kan vernieuwen door zich te spiegelen aan eigen grondbeginselen van gelijke behandeling. En ook is in het levenswerk van King en de zijnen zichtbaar geworden dat die emancipatie
5
nooit alleen gaat over de betrokken groepen, maar uiteindelijk de samenleving als geheel raakt. Het gesprek over de omgang met etnische verschillen in ons deel van de wereld dreigt in een impasse te verzanden, omdat het lijkt alsof het een vraag is die alleen aan nieuwkomers is gericht. Maar de vraag richt zich natuurlijk evenzeer tot de ingezetenen. Wie anderen aanspoort om zich ‘in te burgeren’, moet toch op zijn minst zelf een idee hebben over wat het is om burger te zijn, en dat idee als het even kan ook in praktijk brengen. Dat verklaart de verlegenheid die het integratiedebat kenmerkt: de vraagstellers, dat wil zeggen de ingezetenen, worden vroeg of laat zelf onderdeel van de vraag die ze stellen. Die zoektocht is volop gaande en zo vernieuwt een samenleving zich. Het gaat het er om of er burgers zijn die een samenleving aan haar eigen beginselen willen herinneren op een moment dat die niet worden nageleefd. Een open samenleving kan niet zonder mensen die op het moment dat de verleiding bestaat om de godsdienstvrijheid of de vrijheid van meningsuiting in te perken, deze grondrechten willen verdedigen. En dat zijn mensen die zich duurzaam verbonden voelen met de samenleving waar ze deel van uitmaken. Een slecht begrepen idee over de wereldburger heeft bijgedragen tot de terugkeer van de ‘kleinburger’. We moeten voorbij die tegenstelling zoeken naar de hedendaagse burger die zich verbonden voelt met de gemeenschap waar hij of zij deel van uitmaakt én openstaat voor de wereld om hem of haar heen. Aan burgers – of ze nu ingezetenen zijn of nieuwkomers - wordt niet gevraagd om zich te verliezen in de samenleving zoals die is, maar vooral om zich te vereenzelvigen met de samenleving zoals die zou kunnen zijn. Is er een gemeenschappelijke aspiratie waarin men zich thuis zou kunnen voelen, is er een gedeeld streven om een samenleving dichter bij zijn norm van gelijke behandeling te brengen? Wederkerigheid betekent: wie de discriminatie van religieuze of etnische minderheden wil weerspreken, moet zich ook te weer stellen tegen vormen van discriminatie door diezelfde minderheden, bijvoorbeeld van ongelovigen of van homoseksuelen. Gelijke behandeling kan niet naar believen worden opgeëist. Die zoektocht voorbij het vooroordeel woelt veel los, en dat is precies wat we zouden moeten willen. De hoop zou toch moeten zijn dat ook migranten en hun kinderen zichzelf willen zien als vormgevers van deze samenleving of zoals Kader Abdolah ooit kortweg schreef: ‘Dit land is ook van ons’. Natuurlijk zijn we allemaal verschillend. De kern van een open samenleving is dat we uiteenlopende en vaak genoeg botsende opvattingen, levensstijlen en geloven hebben. Maar de kwestie is: wat hebben we aan gemeenschappelijks nodig om met al die verschillen op een vreedzame en productieve manier samen te leven. Zeg maar de zoektocht naar burgerschap als samenvatting van een verantwoordelijkheid voor de samenleving, een verantwoordelijkheid die we aan niemand kunnen uitbesteden. Dat is de mogelijkheid die de verkiezing van Obama nog eens aan ons voorhoudt. De Amerikaanse ervaring is een voortdurende bezinning op wat het is om Amerikaan te zijn. Het zelfbeeld van Amerika is telkens opnieuw uitgevonden en dat is een conflictueuze geschiedenis. Ooit waren katholieke immigranten in het protestantse Amerika niet welkom en het duurde tot 1960 voordat een katholieke president werd gekozen, John F. Kennedy. Ooit waren Aziaten formeel uitgesloten van het staatsburgerschap, omdat ze als een inferieur ras werden gezien. Die Chinese Exclusion Act duurde van 1882 tot 1943. En ooit waren de nakomelingen van de slaven niet eens tweederangs burger, en dat blijft in menig opzicht een onvoltooide emancipatie, ook nu de zoon van een zwarte immigrant president is
6
geworden. De Amerikaanse geschiedenis kan worden gezien als een strijd om een meer inclusief idee van burgerschap. De verkiezing van Obama brengt Amerika dichter bij zijn eigen beginselen en verandert het beeld van dat land in de wereld dramatisch. Zo kan de nieuwe president het afscheid inluiden van wat Gandhi ooit de ‘vivisectie’ van een natie noemde, de gedachte dat een samenleving niet meer is dan een optelsom van etnische en religieuze groepen. Obama wil duidelijk voorbij het groepsdenken reiken: minder spreken over een verdeelde herkomst en meer over een gedeelde toekomst. Het zou mooi zijn wanneer zijn verkiezing ook in Nederland de ambitie zou versterken om dit land dichter bij zijn ideaal van gelijkwaardigheid te brengen. Inderdaad: ‘dit land is ook van ons’ en dus ‘wij zijn ook van dit land’. Tijdens een van die debatten zat ik in een zaal met veel vertegenwoordigers uit de Surinaamse gemeenschap en op een gegeven moment zei iemand op een wat verongelijkte toon: ‘Niemand heeft het meer over ons’. Ik dacht: tel je zegeningen, want als ze het over je hebben als groep is het meestal omdat er allemaal problemen zijn. Maar de achtergrond was dat de Marokkaanse jongeren in het middelpunt van de belangstelling stond. Ik begreep het ongemak, maar dacht ook: dit is de geschiedenis van de immigratie en integratie. Al degenen die ooit als buitenstaander werden gezien zijn stap voor stap tot ingezetenen geworden en inderdaad zijn Surinamers langzaam onderdeel aan het worden van de verbeelding van Nederland. Dat is nog lang niet voltooid en er zijn problemen genoeg in Surinaamse kring, die om aandacht vragen. Maar toch dacht ik toen ik die klacht hoorde, hoe lang zou het duren voordat ik in een zaal met vertegenwoordigers uit de Marokkaanse gemeenschap zou zitten en dezelfde hoopvolle klacht zou horen: ‘Niemand heeft het meer over ons’? De geschiedenis van de emancipatie is het verhaal van een veranderend zelfbeeld van een samenleving. Zonder een ‘wij’, zonder een verbeelde gemeenschap is er geen gedeelde verantwoordelijkheid. Maar dat ‘wij’ zal ruimer moeten worden en ook de nieuwkomers van vandaag moeten gaan omvatten, die zo de gevestigden van morgen zullen zijn. In die zin is de geschiedenis van een open samenleving altijd onvoltooid, want telkens zullen nieuwe groepen het gevestigde zelfbeeld uitdagen. Het gaat om een emancipatie zonder einde, om een ‘wij’ dat nooit voltooid verleden tijd is.
IV We kunnen in onze contreien nog iets anders leren uit de geschiedenis van de zwarte Amerikanen. De slavernij, die een hoge vlucht nam in de eerste helft van de negentiende eeuw, past niet in het zelfbeeld van een ‘natie van immigranten’. Immigratie, hoezeer ook uit nood geboren, is uiteindelijk een vrijwillige beslissing. De gedwongen verscheping van miljoenen Afrikanen is daar in het geheel niet mee te vergelijken. En anders dan in de Europese geschiedenis speelde de handel in mensen zich niet af in een verafgelegen kolonie zoals Suriname, maar onder ieders ogen in het eigen land. Dat zorgde ervoor dat de slavernij een veel directere weerslag op de samenleving als geheel had en in zekere zin tot op de dag van vandaag heeft. Maar ook in Nederland is die vraag aan de orde en wordt tot op de dag van vandaag niet goed beantwoord. We moeten op een andere manier met onze koloniale geschiedenis omgaan, meer in het bijzonder de geschiedenis van de slavernij. Door de aandrang van vooral de Surinaamse gemeenschap zijn de bittere herinneringen langzaam weer boven
7
komen drijven. Zo dwingt de immigratie uit de voormalige koloniën tot verandering van het zelfbeeld en kan zij de samenleving meer open maken. In ieder geval kunnen we niet doorgaan met het oppoetsen van de Gouden Eeuw in de hoop dat die eenieder zal verblinden. De schaduwzijden van deze roemruchte periode vragen om aandacht. En dat verruimt ons beeld van de Republiek. Anton de Kom schrijft in zijn bijtende Wij slaven van Suriname (1934) over de aard van de slavernij en vooral ook het parasitaire karakter van de Hollandse bovenlaag in de kolonie: ‘Doch wel hebben wij het recht om U, Hollanders, de vraag te stellen: indien dan de slavernij de grondslag eener cultuur is, welke tempels hebt gij dan in Suriname gebouwd, welke gedichten geschreven, welke verheven gedachten aan het nageslacht overgeleverd? Is het niet waar, dat gij verlegen staan zoudt, indien gij ook slechts één standbeeld in Suriname op moest richten voor Hollanders, die door daden van den geest beroemd zijn geworden?’ Deze geschiedenis moet in haar volle omvang tot ons doordringen: het monument en de jaarlijkse herdenking zijn niet alleen een teken van verdeelde herinnering, maar ook een uitnodiging tot gedeelde waarheidsvinding. Het bepalen van een verhouding tot de slavernij is niet gemakkelijk en kan overlopen in onwaarachtigheid. Mensen die hier opgroeien met het gevoel rechten te kunnen ontlenen aan het leed van vroegere generaties en om die reden geen verplichting voelen tegenover de samenleving die dat heeft aangericht, doen vooral zichzelf en hun kinderen tekort. Gevoed te worden door het verleden is iets anders dan erdoor verteerd te worden. Zou er dan zoiets als een nieuw ‘wij’ kunnen ontstaan, dat de erfgenamen van de koloniale overheersing en de nazaten van de slaven bij elkaar kan brengen? Volgens velen is dat onmogelijk, want hoe kan een brug worden geslagen tussen daders en slachtoffers? Maar hoe lang erven de zonden en het leed van vorige generaties eigenlijk over? Hoe lang blijft het een levende ervaring en wanneer wordt het een geleende ervaring? Hoe lang benadrukken we het verschil en wanneer is het mogelijk om uit de nood van het verleden een hedendaagse deugd te maken? Bij het verhaal over het verleden dat we aan komende generaties zouden willen overdragen hoort dus ook de geschiedenis van de Nederlandse koloniën en de migratie die uit deze geschiedenis is voortgekomen. Daarmee is een aarzelend begin gemaakt: de slavernij is onderdeel van de ‘canon’ van de Nederlandse geschiedenis geworden; er staat een slavernijmonument in het Oosterpark en elk jaar wordt op 1 juli de afschaffing van de slavernij herdacht. Toch maakt dit deel van de geschiedenis het nog niet echt deel uit van de collectieve herinnering in ons land. Wanneer we ons beeld van het verleden niet heroverwegen dan wordt niet alleen de waarheid geweld aangedaan, maar zal ook de zeggingskracht van dat verhaal over ons verleden afnemen. We moeten ons de slavernij niet herinneren uit een behoefte aan zelfkastijding of zelfbeklag, maar om duidelijk te maken dat beschaving en barbarij ook in onze geschiedenis in elkaar overliepen. De open samenleving is kwetsbaar: ook in dat opzicht is de emancipatie een geschiedenis zonder einde.
Paul Scheffer
8