HET WIJKCONTRACT, EEN DUURZAAM CONTRACT MET DE BUURT ?
Een inventarisatie over de aanwezigheid van duurzaamheidscriteria in de brusselse wijkcontracten
ACDuS/Gsso
HET WIJKCONTRACT, EEN DUURZAAM CONTRACT MET DE BUURT?
Een inventarisatie over de aanwezigheid van duurzaamheidscriteria in de brusselse wijkcontracten
Werk gerealiseerd in het kader van de ACDuS (Actiecel Duurzame Stad) Samenwerking tussen het BIM (Brussels Instituut voor Milieubeheer), de VSGB ( Vereniging van de Stad ende Gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) en het Gsso.
Gsso – Ans Rossy Decembre 2004
INHOUDSTAFEL
VOORWOORD___________________________________________________________________ 1 INLEIDING______________________________________________________________________ 3 Waarom deze inventarisatie? ________________________________________________ 3 1. DUURZAME ONTWIKKELING: ENKELE UITGANGSPUNTEN _____________________ 4 1.1.
De achtergrond ___________________________________________________________ 4
1.2.
De principes______________________________________________________________ 6
1.3.
De handelingsmethoden ____________________________________________________ 7
1.4.
De relatie duurzame ontwikkeling en wijkcontracten ______________________________ 9
1.5.
Het wijkcontract: een schets van het instrument _________________________________ 11
2. DE INTERVIEWS _____________________________________________________________ 13 2.1.
Bevatten wijkcontracten en lastenboeken duurzaamheidscriteria?___________________ 14
2.2.
Wat verstaat u onder duurzame huisvesting en duurzame wijkcontracten? ____________ 16
2.3.
Welke obstakels bestaan voor de implementatie van DO in wijkcontracten? ___________ 18
2.4.
Welke actoren ontbreken nu in het proces om tot meer duurzaamheid te komen en op welke wijze kunnen die betrokken worden? ___________________________________ 21
2.5.
Welke informatie- en trainingsbehoefte bestaat er bij de actor en wie zou daarin een rol kunnen spelen? __________________________________________________________ 23
3. DE BRUSSELSE PREMIES VOOR RENOVATIE EN GEVELS ______________________ 25 3.1.
Bevatten de premies duurzaamheidscriteria? ___________________________________ 26
3.2.
Welke obstakels bestaan voor het duurzaam maken van de premies? ________________ 27
4. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ___________________________________________ 29 4.1.
Conclusies ______________________________________________________________ 29
4.2.
Aanbevelingen ___________________________________________________________ 33
TOT SLOT _____________________________________________________________________ 38
BIJLAGE: Wijkcontracten 2005 – Type-planning voor programma-ontwikkeling
Het wikjcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
VOORWOORD Duurzame Ontwikkeling is nog vaak een ‘ver van mijn bed’ verhaal. Dat is wellicht niet zo verwonderlijk, want de complexiteit en mondialiteit van duurzame ontwikkeling (hierna DO) geeft veel mensen het idee dat ze daar zelf niets aan kunnen doen. DO speelt echter op alle niveaus, zowel mondiaal en nationaal als ook regionaal en lokaal, maar ook individueel. Het lokale niveau is bij uitstek het niveau waar strategische keuzes inzake duurzaamheid tot uitvoering kunnen worden gebracht en door de nabijheid ook zichtbaar worden (gemaakt). DO beslaat immers alle beleidsterreinen en sectoren in de samenleving en vraagt om een coherente, integrale, transversale en lange termijn aanpak met bepaling van prioriteiten en formulering van concrete doelstellingen. Het is hier niet de plaats om al die terreinen en mogelijke interventies uit te werken, maar in dit rapport staat één van die thema’s van DO centraal, namelijk huisvesting en buurtontwikkeling en meer specifiek het instrument wijkcontract. Het wijkcontract is in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het belangrijkste instrument voor stadsherwaardering en stadsvernieuwing, waarbij het om veel meer gaat dan de spreekwoordelijke bakstenen. Het wijkcontract is 10 jaar geleden ingevoerd door de gewestelijke regering als middel om de problematiek van achterstandswijken, zoals: verloedering van panden, armoede, hoge werkloosheid, slechte huisvesting, etc. samen met de gemeenten aan te pakken. Het instrument bevat als zodanig al een aantal elementen die fundamenteel zijn voor DO, namelijk de wijkproblematiek vanuit een brede visie betrachten en in samenwerking met diverse lokale actoren tot oplossingen komen. De mate waarin DO criteria deel uitmaken van de wijkcontracten is het doel van onderliggende inventarisatie. Deze eerste inventarisatie sluit aan bij de intenties van de Brusselse regering die in haar regeerakkoord 2004-2009 bij diverse beleidsinterventies pleit voor duurzaamheid, een coherente visie op lange termijn met een voorkeur voor beleid dat in partnership wordt uitgevoerd, de bepaling van kwantificeerbare en evalueerbare doelstellingen en het opstellen van indicatoren om het gevoerde beleid te kunnen meten. Zo spreekt het regeerakkoord over: betaalbare woningen voor de minst bedeelden, aandacht voor eco-constructie, het bouwen met naleving van een hoge milieukwaliteit en banen die voortvloeien uit het milieubeleid. gezondheid, afvalpreventie, huisvesting als horizontaal element door alle beleidslijnen van de overheid, tewerkstellingsprogramma’s meer richten op de sociale huisvestingsector, maar ook over de invoering van een nieuw hoofdstuk over de economische ontwikkeling in de wijkcontracten en vergemakkelijking van de stedenbouwkundige procedures. Kortom, een goede basis om op voort te bouwen. Aldus heeft het Gewestelijk Secretariaat voor Stedelijke Ontwikkeling (Gsso) in het kader van de Brusselse Actie Cel Duurzame Stad (ACDuS) een eerste inventarisatie uitgevoerd naar de mate waarin duurzaamheidscriteria al dan niet deel uitmaken van de huidige wijkcontracten en de lastenboeken, wat de eventuele obstakels zijn om deze in te voeren en welke ideeën er in het werkveld bestaan omtrent duurzaamheid in wijkcontracten. Tevens zijn de premies van het Brusselse Gewest voor particulieren, renovatie en gevels, onderzocht op duurzaamheidsaspecten. De studie en het rapport zijn uitgevoerd door Ans Rossy, projectmedewerkster van ACDuS.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
1
De inventarisatie bestond uit diepte-interviews met in totaal 32 personen van de belangrijkste actoren in Brussels, zijnde: studiebureaus, architecten, projectleiders en technische ondersteuning van de gemeenten, opdrachthouders van het Gsso, vzw’s en administraties van het Gewest. In dit rapport vindt u in Hoofdstuk 1 een aantal principes inzake duurzame ontwikkeling uitgewerkt en hoe zich dit vertaalt naar stedenproblematiek en wijkcontracten, vervolgens in Hoofdstuk 2 en 3 een verslag van de interviews, respectievelijk inzake de wijkcontracten en de premies. In Hoofdstuk 4 volgen de conclusies en aanbevelingen. Een bijzonder woord van dank gaat uit naar alle geïnterviewden die tijd hebben willen vrijmaken voor de interviews, die gemiddeld toch zo’n twee uur duurden. Behalve de tijd die zij beschikbaar stelden waren hun openhartigheid en hun actief en constructief meedenken omtrent duurzame ontwikkeling en de wijkcontracten onmisbaar voor het ‘meten van de temperatuur van het water’.
Gewestelijk secretariaat voor stedelijke ontwikkeling,, Gsso vzw
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
2
INLEIDING Waarom deze inventarisatie? In het kader van de Actie Cel Duurzame Stad heeft het Gsso het initiatief genomen het wijkcontract en de huidige premies aan particulieren voor renovatie en gevels te onderzoeken op duurzaamheid. Gezien de beperkte tijd en personele inzet (één persoon) lag de nadruk op het onderzoeken van de volgende aspecten: de perceptie van de sleutelactoren omtrent DO in de wijkcontracten en de lastenboeken, in welke mate zijn aspecten van duurzaamheid momenteel al of niet geïntegreerd, wat zijn mogelijke obstakels om deze te integreren, welke actoren ontbreken en waar ligt de informatie- en de trainingsbehoefte bij de actoren. Doel van dit allereerste onderzoek is d.m.v. diepte-interviews meer zicht te verkrijgen op de huidige stand van zaken omtrent duurzaamheid in wijkcontracten. Het spreekt voor zich dat in dit kader en tijdsbestek het niet mogelijk was een grondige analyse van statistische gegevens of gerelateerde wet- en regelgeving uit te voeren. Deze eerste inventarisatie dient als aanzet tot verdere inhoudelijke acties die zowel op verschillende beleidsniveaus als op verschillende deelaspecten betrekking kunnen hebben.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
3
1.
DUURZAME ONTWIKKELING: ENKELE UITGANGSPUNTEN
1.1.
De achtergrond
De discussies over wat DO is gaan onverminderd voort en het laatste woord is zeker nog niet gesproken. DO is noch het primaat noch de exclusieve taak van een enkeling of één sector. DO gaat ons allen aan en is ons aller verantwoordelijkheid. Elke expertise is van waarde in het proces naar oplossingen en er bestaat niet één standaard oplossing voor DO. Het proces zelf van bewustwording om in samenspraak met anderen, zowel op diverse niveaus als tussen diverse sectoren in de samenleving, naar oplossingen te zoeken en keuzes te maken naar de toekomst is even belangrijk als het eindresultaat. DO is een dynamisch gegeven en de conceptuele inzichten zijn (uiteraard) aan evolutie onderhevig. Zo is het ook niet eenvoudig tot een eenduidige definitie van DO te komen. De meest gebruikte is die van de voormalige Noorse Premier Gro Harlem Brundtland in de VN Wereld Commissie van Milieu en Economie: "Duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarbij de mogelijkheden van de toekomstige generaties in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Het dilemma bij deze definitie is wat precies verstaan moet worden onder menselijke behoefte en vanuit welk perspectief dat wordt bezien. Volgens de Canadese Dr. in de ‘population ecology’ William E. Rees (2002, p.3) 1, de ‘uitvinder’ van de ecologische voetafdruk, gaat deze definitie uit van de vooronderstelling dat “elke grens aan het vermogen van het milieu om aan menselijke behoeften te voldoen niet wordt ingegeven door de natuur zelf, maar door de staat van de technologie en de sociale organisatie.” Hij beschrijft wat hij noemt: ‘de mythe van het bestaande economisch systeem en de globalisering’. Dit systeem gaat ervan uit dat expansie (globalisering) welvaart voor iedereen brengt en ziet de economie als een onafhankelijk, zelfregulerend en zelfonderhoudend systeem, waar productie en groei niet serieus beperkt worden door de natuur, het milieu. Bij deze visie bestaat groot vertrouwen in de marktprijs als indicator van schaarste en daarmee het vermogen om oorspronkelijke hulpbronnen te behouden en dat deze door technologische substituten kunnen worden vervangen. Niets is minder waar, aldus Rees, want er wordt volledig voorbijgegaan aan het feit dat de mens in de eerste plaats zelf een ecologische entiteit is en dat door de technologie gedreven expansie van de economie de mens de grootste consument van ecosystemen is geworden. Rees haalt andere onderzoeken aan (2002, p.10) die aantonen dat inkomens die vele malen hoger liggen niet bijdragen tot een betere gezondheid of een hoger welzijn van de bevolking. Integendeel, aan de sterk stijgende problematiek van zwaarlijvigheid, depressies en zelfmoorden in de rijke landen kan niet meer voorbijgegaan worden. Hij haalt (2002, p.10) een onderzoek van Frey en Stutzer 2 aan waaruit blijkt dat in samenlevingen waar de inkomensverschillen het kleinst zijn, de mate van controle over de beslissingen die het dagelijks leven beïnvloeden, de mate van lokale autonomie en de mate waarin de lokale instituties in democratisch zin ontwikkeld zijn, bepalend zijn voor het welzijn.
1
“Globalization and Sustainability: Conflict or Convergence?” – William E. Rees, PhD in Bulletin of Science, Technology and Society, 22 (4): (August 2002) 2 “Happiness and Economics” - Frey, B. and Stutzer, A., NJ: Princeton University Press - 2002
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
4
Tenslotte noemt Rees (2002, p.11) dat “de productie en het onderhoud van onze lichamen en alle economische goederen en diensten in wezen een consumptieproces zijn, dat eerst een grote(re) hoeveelheid energie (fossiele brandstof) en materialen, die door de natuur geproduceerd worden, opverbruikt.” Dat betekent dat marktprijzen daarom onbetrouwbare indicatoren zijn van ecologische schaarste. Sterker nog, en ik zou hieraan toevoegen; marktprijzen weerspiegelen op geen enkele wijze de werkelijke (duurzame) kost van een product of dienst, omdat bijvoorbeeld ook het effect op (de kost van) gezondheid niet wordt meegewogen. Zo definieert Rees in zijn lezing van 4 december 2004 in Brussel 3 de ecologische voetafdruk van een specifieke populatie als: “Het grondgebied, water en ecosystemen, waar dan ook op aarde, die nodig zijn om continue de bronnen en materialen te produceren die de bevolking consumeert en het afval dat zij produceert te verwerken”. Dit principe legt, volgens Rees, bloot dat de rijke naties door hun geweldige koopkracht de mogelijkheid hebben (d.m.v. wereldhandel) deze ecologische schuld te ‘financieren’ door haar ecologische voetafdruk ver buiten het eigen grondgebied te exporteren naar elders. De per capita voetafdruk correleert met de hoogte van het inkomen. Zo bedraagt, volgens Rees (2002, p. 13), de gemiddelde voetafdruk op aarde ± 2,8 hectare per persoon, in het rijke westen kan dat variëren van 5 tot 12 ha., bij China is dat minder dan 2 ha. Voor de lezing had William Rees een ecologische voetafdrukberekening voor België en Brussel gemaakt. België heeft de vierde grootste voetafdruk na de VS, Canada en Australië en ruim voor Duitsland, Nederland en het VK. De afdruk voor Brussel (na extrapolatie van nationale statistische gegevens ) is 6,7 ha/p.p.. Die afdruk is 408 maal groter dan het oppervlak van de stad zelf en 2,1 keer het oppervlak van België. Berekeningen geven aan dat slechts 1,8 ha/p.p. beschikbaar is op aarde en dat de mensheid nu al de draagkracht van de aarde met 40% heeft overschreden. Om het nog duidelijker te stellen, als de huidige wereldbevolking met de huidige stand der technologie op het welvaartsniveau van Canada zou zitten, zouden we drie extra aardes nodig hebben!
3
Studiedag IV: “The Urban Area – Resource for Sustainable Development” – Institut Supérieur d’Architecture Saint-Luc in Brussel op 4 december 2004
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
5
1.2. De principes DO is in essentie een verdelings- en een beheersvraagstuk, zowel in tijd (tussen generaties) als in ruimte (noord-zuid en lokaal-globaal). DO gaat om een evenwichtige verdeling tussen sociaal, economisch en ecologisch kapitaal. Een aantal uitgangspunten zijn hierbij cruciaal: de lange termijn visie, de mondiale dimensie, de onderlinge samenhang, de multi-actor betrokkenheid en inbreng. In elk geval gaat het om een proces van transitie; structurele maatschappelijke veranderingen die zeker 20 tot 25 jaar vergen om de samenleving(en) in duurzame richting te oriënteren. Om te bepalen wat duurzaam dan wel onduurzaam of evenwichtig is gaat het om een continue proces van wetenschappelijke bemiddeling (kennis) en de interpretatie hiervan door normen en waardepatronen in een samenleving (WRR, 2002, p. 23)4. Dit betekent dat het bij DO gaat om beleid te voeren in een situatie van fragmentarisch inzicht (zover de kennis reikt), onzekerheidsmarges en uiteenlopende en veranderende verwachtingen en waarderingen. Het moeten beslissen in onzekerheid en het calculeren van risico’s is meer dan ooit een realiteit. Voor de politiek is het van belang bij het maken van de uiteindelijke beleidskeuzes de dilemma’s die in het geding zijn zichtbaar en transparant te maken. Dat wil zeggen, zichtbaar maken welke kennis hieraan ten grondslag ligt en welke afwegingen zijn gemaakt. Op het moment dat de voor- en nadelen van handelingsperspectieven naast elkaar worden gezet, komen ook de dilemma’s beter in beeld. Dit kan bereikt worden als diverse stakeholders, zoals kennisinstellingen en organisaties met specifieke expertise, uit welke sector dan ook, gericht samenwerken. Dit impliceert een integrale en sectoroverstijgende aanpak, maar ook een proces van participatie met de burgers en transparantie van de beleidsprocessen.
4
“Duurzame Ontwikkeling – Bestuurlijke voorwaarden voor een mobiliserend beleid.” , Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) – Den Haag 2002.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
6
1.3. De handelingsmethoden Naast de inhoudelijke verdelingsvraagstukken en de te bepalen keuzes kenmerkt DO zich door een strategische en procesmatige aanpak. Dit zijn tevens succesfactoren voor DOhandelen. Kenmerkend voor het ontwikkelen van duurzaam beleid is het implementeren van een handelingsstrategie bestaande uit een aantal stappen en methoden: a. Een gedegen diagnose en analyse van de bestaande situatie, de bestaande gegevens en instrumenten (bv. wettelijke en financiële kaders en statistische gegevens) en de vaststelling van de behoeften, de kansen en bedreigingen (SWOT analyse). Eventueel aanvullend specifiek onderzoek kan gewenst zijn. b. Vervolgens in samenwerking met andere actoren komen tot het ontwikkelen van een strategie, waarbij korte, middellange en lange termijn wordt aangegeven, duidelijke (en meetbare) doelstellingen worden geformuleerd, prioriteiten (in tijd en urgentie) worden aangegeven en coherentie en integraliteit worden nagestreefd. c. Zowel tijdens als aan het eind van bepaalde fasen worden monitoring en evaluaties van de keuzes en processen toegepast en wel op basis van vooraf vastgestelde indicatoren. Deze methode van werken betreft een constant cyclisch proces, waarbij tijdig aanpassingen kunnen worden doorgevoerd. Bij de keuze voor de vorm van de evaluatie kunnen zowel kwantitatieve als kwalitatieve elementen worden getoetst en kan het evaluatieproces zelf als leerproces fungeren. Deze werkwijze stelt vanzelfsprekend eisen aan de (overheids)organisatie zelf, waarbij transparantie, openheid en goed bestuur fundamenteel zijn. In een rapport van het Kenniscentrum Grote Steden Nederland (2003) 5 wordt dit omschreven als het organiserend vermogen van een overheid. Van den Berg, Braun en Van der Meer (1997) 6 omschrijven dit als: “Organising capacity is the ability to enlist all actors involved, and with their help generate new ideas and develop and implement a policy, designed to respond to fundamental developments and create conditions for sustainable development.” De complexiteit van duurzame stedelijke vraagstukken heeft een integraal karakter, het betreft ruimtelijke interactie en wordt gekenmerkt door de noodzaak van multi-actor samenwerking. De vraagstukken kunnen dan ook niet ruimtelijk geïsoleerd worden gezien of opgelost. Al was het alleen al omdat grootstedelijke problemen zich manifesteren op een schaalniveau dat veelal niet aansluit op de administratieve schaal of structuur. Daarnaast zijn de benodigde middelen om een vraagstuk te behandelen doorgaans verspreid over diverse publieke en private partijen, die niet altijd parallel lopen.
5
“De staat van de stad – Deelstudies”. Rapport van de Adviescommissie Strategische Kennisthema’s Grote Steden, Den Haag – februari 2003. 6 Berg, L. van den, E. Braun en J. Van der Meer: “Metropolitan Organising Capacity; Experiences with organising major projects in European cities” – Ashgate, Aldershot, UK 1997
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
7
Al deze elementen vergroten de behoefte en noodzaak aan organiserend vermogen. Om dit te realiseren moeten een aantal voorwaarden in acht genomen worden, namelijk: 1. 2. 3. 4.
interactie tussen belanghebbenden optimaliseren, lokaal leiderschap dat sectoroverstijgend is, realiseren van visie, samenwerking en draagvlak, monitoring en evaluatie.
Een integrale visie houdt rekening met de interactie tussen de drie pijlers (sociaal, economie en milieu). Een breed gedragen visie en bijbehorende coherente strategie kan het proces van verdere samenwerking bevorderen, verhoogt de participatie van (andere) partners en creëert het noodzakelijke draagvlak voor de te nemen beslissingen en te realiseren doelstellingen. De vroegtijdige betrokkenheid van doelgroepen is bepalend voor de resultaten van de uiteindelijke acties. Een consistente benadering impliceert dat visies en uitwerkingen van verschillende niveaus op elkaar aansluiten. Ten slotte is het meten van resultaten d.m.v. monitoring en evaluatie van groot belang voor de continuïteit van het proces en voor eventuele aanpassingen van visie en strategie. Die processen en de verschillende fasen moeten ondersteund worden door een duidelijk communicatiebeleid. Zoals het cement het bindmiddel is voor de bakstenen van een huis, zo is een goede communicatie(strategie) het bindmiddel tussen al deze fasen, processen en actoren.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
8
1.4. De relatie duurzame ontwikkeling en wijkcontracten Het wijkcontract kan een belangrijk instrument zijn om duurzaam beleid in Brussel vorm te geven. Bij een duurzame ontwikkeling van een stad zijn immers diverse beleidsthema’s van belang, zoals: stedenbouw, ruimtelijke ordening, (sociale) huisvesting, mobiliteit, sociale integratie, sport en cultuur, veiligheid, gezondheid, tewerkstelling en leefmilieu. Revitalisatie van wijken vraagt dan ook om een integrale visie en transversale aanpak, waarbij die sociale, economische en ecologische terreinen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Zo hebben armoede, sociale uitsluiting, slechte huisvesting en een slecht binnenklimaat een negatieve invloed op de gezondheid. Met alle menselijke en financiële gevolgen van dien. Volgens het Observatoriumvoor Gezondheid en Welzijn Brussel (2004, p. 126) 7 bestaat ook een nauw verband tussen geestelijke en sociale gezondheid én de staat van de woning. Gebrekkige scholing en het wonen in kansarme wijken heeft directe consequenties voor beroepsperspectieven en de financiële situatie. Energie-uitgaven bij een woning in slechte staat wegen zwaar op het toch al beperkte inkomen van risicogroepen en mensen die hele dagen thuis zijn, zoals ouderen en werklozen. In het kader van wijkcontracten is het mogelijk woningen duurzaam te (ver)bouwen 8: 1. Indien die voldoen aan ecologische normen voor duurzame en milieuvriendelijke materialen, afvalreductie, gezondheid, veiligheid en energie- en waterbesparende toepassingen. Energie-efficiëntie heeft een positief effect op besteedbaar inkomen en op verlaging van de CO2 uitstoot. 2. Beter rekening gehouden wordt met de leefgewoonten en woonbehoeften van bewoners. • Woningen kunnen zó gemaakt worden dat eventuele renovatiekosten voor ergonomische en ruimtelijke aanpassingen laag kunnen blijven. • Bewoners in een vroeg stadium betrekken bij hun woning en de publieke ruimtes. Dit biedt tevens mogelijkheden om bewoners voor te lichten over hoe ze energie kunnen besparen, maar ook te sensibiliseren over afvalscheiding, consumptiepatronen of beheer van hun (nieuwe) woning en de publieke ruimte. 3. Bouw en renovatie bieden mogelijkheden voor gerichte creatie van werkgelegenheid (zoals in Duitsland), doordat ze arbeidsintensief zijn en specifieke handwerkvaardigheden vragen. De overheid kan dit ook stimuleren door fiscale of economische maatregelen. 4. De milieu-impact wordt gemeten en de kostprijs van een bouwproject wordt gebaseerd op de ‘werkelijke’ kosten, dus een ‘life-cycle’ kostberekening doorvoeren. De politiek van herwaardering van wijken in Brussel via het wijkcontract dient dan ook gebaseerd te worden op het perspectief van duurzaamheid. Geïntegreerde wijkaanpak behoeft een grondige analyse van het huidige instrument. Bij het ontwikkelen van een duurzame visie op wijkontwikkeling, dienen de randvoorwaarden, het proces zelf, de uitvoering en de resultaten te worden betrokken. Naast de criteria bij de voorbereiding en uitwerking van het wijkcontract, zijn ook de wettelijke kaders, de financiële en economische 7
“Gezondheidsindicatoren Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2004” – Observatorium voor Gezondheid en Welzijn Brussel. 8 Zie ook : “Concrete voorstellen om de duurzame ontwikkeling te integreren in de sociale woningen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest” – B.I.M. rapport n° 22, mei 2004
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
9
stimuleringsmaatregelen en de geformuleerde doelstellingen van het instrument van belang. Tot die kaders behoren de: Regionale en gemeentelijke ontwikkelingsplannen, huisvestingscode, stedenbouwkundige verordening, ordonnanties, lastenboeken, bestaande premies en het aankoop- en aanbestedingsbeleid voor openbare werken, diensten en producten. Tevens zullen criteria en indicatoren ontwikkeld moeten worden die de visie, strategie en keuzes kunnen ondersteunen en (bij)sturen.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
10
1.5. Het wijkcontract: een schets van het instrument Het wijkcontract is het herwaarderingsprogramma op initiatief van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dat in partnerschap met de gemeenten wordt uitgevoerd in diverse kwetsbare wijken. Na goedkeuring van de gemeenteraad keurt het Gewest het definitieve programma goed en kan worden begonnen aan de uitvoeringfase van vier jaar. Het Gewest hanteert drie belangrijke beslisdocumenten: • de ordonnantie van 7 oktober 1993 houdende organisatie van de herwaardering van de wijken, gewijzigd door de ordonnanties van 20 juli 2000 en 27 juni 2002, • het uitvoeringsbesluit van 3 februari 1994 tot uitvoering van de ordonnantie van 7 oktober 1993 houdende organisatie van de herwaardering van de wijken, gewijzigd door de besluiten van BHR van 30 mei 1996, 10 februari 2000 en 20 september 2001, • de omschrijving van de studieopdracht m.b.t. een programma tot herwaardering van een wijk van 1998 (dit lastenboek van het Gewest bevat de elementen voor de studiebureaus die in opdracht van de gemeente de diagnose van de wijk uitvoeren).
Kenmerken Het instrument bestaat uit verschillende operaties die onderverdeeld zijn in vijf zogenaamde luiken 9. Luik 1, 2 en 3 betreffen de huisvesting, hier kunnen zowel publieke als private investeerders deelnemen. Luik 4 betreft de openbare ruimte en luik 5 is het sociale luik. De operatoren die belast zijn met de uitvoering van het programma zijn de Gemeente, het OCMW, elke instelling van openbaar nut (bv. het Woningfonds), privésector of verenigingen. Het Gewest stelt elk jaar een lijst op van de wijken die van een wijkcontract kunnen genieten. Bij de keuze wordt rekening gehouden met de staat van de woningen en openbare ruimten en met de sociale situatie van de inwoners. Het wijkcontract bestaat uit twee fasen: 1. een voorbereidende fase van ± één jaar waarin het programma wordt uitgewerkt. Een studiebureau voert, op basis van een aanvraag van de gemeente, een uitgebreide studie/diagnose van de wijk uit, gebaseerd op het lastenboek van het Gewest. 2. de uitvoeringsfase van het programma duurt vier jaar (met een eventuele uitloop van twee jaar om de laatste werken uit te voeren) In het kader van de wijkcontracten genieten alle inwoners binnen de perimeters van het wijkcontract van verhoogde premies voor renovatie van de woning en gevelverfraaiing (zie verder bij punt 2.2).
Financiering De middelen komen van het Gewest en de gemeenten en sinds 2001 ook van de Federale staat. Bij sommige projecten komen gelden via de Europese fondsen Urban en Doelstelling 2. Zo bestond het budget 2003 uit: 25 miljoen euro van het Gewest, 12,5 miljoen euro afkomstig van het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en het Gewest en minstens 2,5 9
Zie ook de site : http://www.wijken.irisnet.be
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
11
miljoen euro moet geïnvesteerd worden door de 4 begunstigde gemeenten (10 % van de regionale enveloppe). Elke gemeente beschikt over een enveloppe van 10 miljoen euro om een globaal herwaarderingsprogramma op te stellen voor de wijk die door de Gewestregering uitgekozen werd. Daar zijn de bijdragen van de Europese structuurfondsen en de privé-inbreng niet inbegrepen. Daarnaast bestaat ook nog het Federale Fonds voor het Grootstedenbeleid.
Participatie en overlegstructuren Eén van de elementen van het wijkcontract is de overlegprocedure met de bewoners (zie ook schematisch overzicht in bijlage). Hiervoor bestaan twee mechanismen: 1. Naast het klassieke en wettelijke verplicht openbaar onderzoek inzake stedenbouw, voorziet het reglement ook in de oprichting van een ‘Plaatselijke Commissie voor Geïntegreerde Ontwikkeling” (PCGO). Deze overlegstructuur tussen inwoners, vertegenwoordigers van verenigingen en de politieke overheid en administraties blijft gedurende de hele fase van het wijkcontract bestaan. 2. Tevens bestaat de ‘Algemene Wijkvergadering’ (AV), waar de gemeente de burgers van de wijk inlicht over de voortgang en ook de basisstudie wordt hier besproken. Daarnaast bestaat in de voorbereidingsfase het ‘Begeleidingscomité’, bestaande uit: het kabinet van bevoegde minister, de gewestelijke administratie (Directie Stadsvernieuwing), de betreffende gemeente, het studiebureau en het Gsso. Dit orgaan volgt de voortgang van de in acht te nemen procedures, zoals vastgelegd in het uitvoeringsbesluit en de ordonnantie. Ten slotte is er nog de ‘Overlegcommissie’. Deze komt slecht één keer samen aan het eind van de voorbereidingsfase en zij geeft advies over het programma. Deze commissie, die alle betrokkenen hoort, bestaat uit: de gemeente, Ministeries van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (MBHG), het BIM en het GOMB. Deze commissie bestaat ook los van het wijkcontract en zij is altijd betrokken bij verbouwing en heraanleg van publieke ruimte in een gemeente en is als zodanig een inspraakorgaan voor de burger.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
12
2.
DE INTERVIEWS
Doel van deze inventarisatie is d.m.v. interviews zicht te krijgen op de mate van duurzaamheid in de wijkcontracten en de ervaringen met en de kennis van deze actoren over DO. De interviews zijn afgenomen bij projectleiders en technisch medewerkers van de Brusselse gemeenten die met wijkcontracten werken, architecten, studiebureaus, directeuren en medewerkers van de Brusselse administratie en pararegionale instellingen. Dit hoofdstuk is een verslag van de ideeën en visies van de geïnterviewden over de mate waarin duurzaamheid wordt toegepast in de wijkcontracten. Alle actoren gaven aan dat dit de eerste keer was dat een onderzoek over DO criteria werd uitgevoerd. De thema’s die hier aan de orde zijn gekomen hebben betrekking op genoemde principes van duurzaamheid. Dus in hoeverre liggen duurzaamheidscriteria ten grondslag aan de keuzes en acties bij wijkcontracten, welke obstakels zijn er in het proces, de procedures, de participatie van burgers en samenwerking met andere actoren, de wijze van organisatie en uitvoering en welke mogelijke oplossingen ziet men. De centrale vragen die aan bod kwamen in elk interview waren: 1. In hoeverre bevatten de huidige lastenboeken voor wijkcontracten duurzame criteria? Hierbij werd gekeken naar de eventuele duurzame criteria die in het hele proces van de wijkcontracten worden gehanteerd. Dus welke DO criteria liggen ten grondslag aan de wijkcontracten, aan de offerteaanvraag van de gemeenten aan de studiebureaus tot en met de keuzes van gemeenten en Gewest voor het uiteindelijke programma en de uitvoering. 2. Wat verstaan de actoren zelf onder duurzaamheid in het kader van wijkcontracten, wijkrevitalisatie en (sociale) huisvesting? 3. Welke obstakels bestaan er volgens de actoren voor de integratie van duurzaamheidsriteria in de wijkcontracten? 4. Welke actoren ontbreken nu in het proces om tot meer duurzaamheid te komen en welke adviezen hebben de actoren voor verbetering? 5. Welke informatie- en/of trainingsbehoefte bestaat er bij de actor en/of haar organisatie om de wijkcontracten verder te kunnen ontwikkelen in termen van duurzaamheid en wie zou daarbij een rol kunnen spelen?
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
13
2.1. Bevatten wijkcontracten en lastenboeken duurzaamheidscriteria ? De wijkcontracten bestaan niet alleen uit de speciale lastenboeken, die worden samengesteld om het programma met alle concrete projecten binnen de luiken van het wijkcontract uit te voeren, maar ook in voorafgaande fasen werken diverse actoren zelf met lastenboeken. Tevens hanteert het Gewest een lastenboek dat de basis vormt voor de aanvraag van de gemeenten aan de studiebureaus, maar ook architecten en studiebureaus hebben hun eigen lastenboeken. Bij de interviews lag de nadruk vooral op de mate van duurzaamheid van criteria en eisen die worden gesteld aan de voorbereidingsfase (o.a. lastenboek van het Gewest) en het uiteindelijke uitvoeringsprogramma van een wijkcontract (speciale lastenboeken). Alle geïnterviewden gaven aan dat er geen expliciete duurzaamheidscriteria ten grondslag liggen aan de wijkcontracten, noch aan het lastenboek van het Gewest, noch aan de ordonnantie of het uitvoeringsbesluit. Het wijkcontract is vooraleerst een gewestelijk instrument dat lokaal wordt uitgevoerd voor: de productie van (sociale) huisvesting (waar Brussel een groot tekort aan heeft), renovatie of bouw, het verbeteren van de publieke ruimten en het bevorderen van de sociale cohesie, zoals socioprofessionele inschakeling van infrastructuren van nabijheid. Volgens de geïnterviewden heeft het instrument vooral een urbanistische grondslag. De mate waarin tijdens het gehele proces van het opstellen van een programma (één jaar) nagedacht wordt over duurzaamheid en over specifieke eisen is niet structureel en verschilt sterk per wijkcontract, per gemeente en per studiebureau en hangt veelal af van toevallig beschikbare en soms gefragmenteerde kennis over deze materie bij de actoren. Veel actoren gaven aan dat er geen duurzame indicatoren zijn geformuleerd op basis waarvan het Brussels Gewest het uiteindelijke programma van een wijkcontract goedkeurt.
De DO elementen die volgens de geïnterviewden wel aanwezig zijn Volgens de geïnterviewden bestaan een aantal aspecten die als DO kunnen worden beschouwd. Deze hebben vooral betrekking op het leefmilieu, zoals: 1. energiezuinige maatregelen in de gebouwen (m.n. verwarmingssystemen, isolatie, en soms ook regenwater), 2. milieu-aspecten bij de (her)aanleg van parken en openbare (groen) ruimten (luik 4), 3. het toepassen van meer duurzame materialen (labels voor Hout - FSC, recuperatie van bouwmaterialen) of gebruiken van kwaliteitsmaterialen (werd niet gespecificeerd waar die aan moeten beantwoorden). Daarnaast noemen de meeste geïnterviewden als DO elementen: 4. de samenwerking met verschillende actoren, vooral in de voorbereidingsfase, 5. de participatie met de burgers, d.m.v. de PCGO’s, 6. concrete projecten (tewerkstelling, kinderopvang) in het kader van het sociale luik (luik 5). Met betrekking tot de laatste twee punten spelen een aantal specifieke problemen die onder punt 2.1.3. worden besproken.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
14
De DO elementen die volgens de geïnterviewden ontbreken 1. De wijkcontracten bevatten geen geheel van geïntegreerde overwegingen betreffende: stedenbouwplanning, mobiliteit en alternatief vervoer, veiligheid, sociale integratie, voorzieningen voor kinderopvang, gezondheid, tewerkstelling, cultuur en sport of bevorderen van ‘buur(t)schap’ onder de bewoners. 2. Een heldere analyse (vanuit een systeem denken), transparantie bij de beslissingen, het formuleren van duidelijke doelstellingen in het basisprogramma en tussentijdse evaluatie bij de uitvoering. De relatie tussen in- en output is niet helder en moet transparanter. Het proces moet gebaseerd zijn op duurzaamheidscriteria en indicatoren. 3. Het beheer en onderhoud van de gebouwen en de infrastructuren na de vier jaar wijkcontract zijn niet voorzien, noch in de planning, noch in de budgetten van het wijkcontract. Dit heeft vooral gevolgen voor de continuiteit de acties in het kader van luik 5. Zo is geen geld meer beschikbaar voor reparaties (wat weer leidt tot toenemende verloedering en degradatie van de wijk), of het doorbetalen van het personeel aangesteld in het kader van tewerkstellingsmaatregelen. Tevens heeft het gevolgen voor de mogelijke sensibilisering van bewoners over hoe hun leefruimte te gebruiken, hoe energie te besparen of omgaan met afval. Dus geen lange termijn effect. 4. In de huidige structuur kan werkelijke participatie van de burgers onvoldoende worden vormgegeven, dat geldt zeker voor de acties betreffende luik 5. Deze processen vragen veel tijd, aldus de geïnterviewden, en het is niet eenvoudig burgers die zich toch al in achterstandssituaties bevinden te bereiken, dan wel hun representatie gestalte te geven. Bovendien zijn de procedures in de voorbereidingsfase dusdanig complex dat veel burgers afhaken. 5. De huurders worden onvoldoende bereikt en betrokken bij het project. 6. Geen sensibilisering naar bewoners omtrent gebruik van duurzame en alternatieve vervoersmiddelen. 7. De fase van de diagnostiek is te kort en soms te fragmentarisch en sluit onvoldoende aan op de doelen en realisaties en is onvoldoende gebaseerd op duidelijke en duurzame criteria. 8. De openbare aanbestedingen bevatten geen duurzaamheidseisen of normen voor materialen. 9. Geen indicatoren over kwaliteit van de lucht, het water, emissies van gebouwen, duurzame en ecologische materialen en technieken voor de gebouwen, of voor de bouwplaats zelf. 10. Hoewel soms wel wordt nagedacht over het plaatsen van bv. zonnepanelen, komt het gebruik of aanbod van alternatieve energiebronnen in Brussel niet aan de orde. 11. De wijkcontracten kijken onvoldoende naar de mogelijkheden om economische/commerciële activiteiten te stimuleren, bv. diversiteit aan winkels. Dit is ook van belang voor het scheppen van een grotere verscheidenheid van bewoners.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
15
2.2.
Wat verstaat u onder duurzame huisvesting en duurzame wijkcontracten?
Belangrijk aspect bij de interviews was zicht te krijgen op de ideeën van de actoren zelf over duurzaamheid, dus wat hun eigen perceptie daaromtrent was. De antwoorden liepen zeer uiteen en maakten duidelijk dat kennis op dit vlak vooral gerelateerd is aan de toegang die men heeft tot informatie (of de informatie die de persoon werkelijk bereikt), de eigen sensibiliteit voor het thema en het contact met collega’s of actoren in het veld die het thema aan de orde stellen. De meeste geïnterviewden konden wel enkele DO elementen opnoemen, zoals energiezuinige technologie of duurzaam materiaalgebruik in de bouw. Anderen legden meer de nadruk op de aspecten van participatie, transversaliteit van samenwerking, stedenbouwkundige visie, of op het aanpassen van wet- en regelgeving en het vastleggen van duurzame criteria in lastenboeken en aanbestedingen. De volgende aspecten werden door de actoren opgenoemd, hieronder uitgewerkt naar: het grotere geheel, materialen en gebouwen, participatie en samenwerking en sociale, culturele en economische aspecten.
A. Het grotere geheel: 1. DO is het scheppen van een duurzame woonomgeving en leefkader voor de burgers vanuit een integrale stedenbouwkundige visie, waarbij transport en mobiliteit, nabijheid en ‘mixité’ van functies, veiligheid, toegankelijkheid en comfort centraal staan, als ook de wijze waarop relaties tussen privé en (semi)publieke ruimten vorm krijgen. 2. Het gebruik en de inrichting van de ruimte duurzaam maken. 3. Het maken van gebouwen die energiezuinig en waterbesparend zijn, waar alternatieve energiebronnen en duurzame materialen bij de constructie worden gebruikt. 4. Het ontwerpen van gebouwen waar rekening wordt gehouden met de wijze waarop burgers die gebouwen en binnenruimtes gebruiken. 5. Transversale diagnoses van de wijken, waarbij naast milieunormen ook gezondheid, sociale aspecten, armoede, tewerkstelling en kwaliteit van het wonen centraal staan. 6. Goede infrastructuren scheppen zowel in de ruimte als in de functies.
B. Materialen en gebouwen: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Duurzame normen inzake (ver)bouwen formuleren. Energiebesparingen in woningen, verwarmingsinstallatie, isolatie, etc. Afvalsorteringssystemen. Mate van recycleerbaarheid van materialen gebruikt in gebouwen. Duurzaamheidsapecten op de bouwwerf. Beheer en onderhoud van gebouwen nadat ze gebouwd zijn.
C. Participatie en samenwerking: 1. Gender-aspect in wijkontwikkeling betrekken. Dit heeft zowel betrekking op de deelname aan de arbeidsmarkt als op veiligheid in de wijken. Ook nagaan hoe bijvoorbeeld vrouwen maar ook minder-validen of kinderen de openbare ruimten gebruiken. 2. Werkelijke participatie met bewoners en deze meer betrekken bij hun woning en woonomgeving, zodat ook sensibilisering op het gebied van consumptiepatronen, gebruik van verwarming, water en elektriciteit of afvalbeheer kan plaatsvinden.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
16
D. Sociale, culturele en economische aspecten bij wijkontwikkeling : 1. Meer aandacht voor integratie van cultuur en sport in de wijken. 2. Werken aan meer duurzame consumptiepatronen en productieprocessen in de samenleving. 3. Meer Sociale cohesie tussen de mensen in een wijk. 4. Meer economische activiteit en diversiteit scheppen.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
17
2.3.
Welke obstakels bestaan voor de implementatie van DO in wijkcontracten?
Teneinde DO toe te kunnen passen in wijkcontracten is het van belang de mogelijke barrières voor die implementatie en veranderingen te kennen. Die obstakels kunnen op allerlei niveaus liggen, van persoonlijk tot institutioneel, van organisatorisch tot randvoorwaardelijk. Doordat de interviews met diverse actoren uit het werkveld van de wijkcontracten plaatsvonden, is een aardig zicht verkregen op de diversiteit van de obstakels. Het moge duidelijk zijn dat de barrières kunnen verschillen afhankelijk van bv. de taken en positie van de actoren in het proces van het wijkcontract, de omvang van de gemeente of de mate van aanwezigheid van verenigingen en bewonerscomités. Daarnaast is de wijze waarop de interne organisatie bij een gemeente is vormgegeven van invloed op het proces en de resultaten van een wijkcontract. Overigens heeft het instrument wijkcontract in de afgelopen 10 jaar ook een evolutie doorgemaakt en kunnen de ervaringen daardoor verschillen.
Belangrijkste obstakels door alle actoren genoemd: 1. Een gebrek aan duidelijke normen en criteria die duurzaamheid weerspiegelen in de weten regelgeving die ten grondslag ligt aan de wijkcontracten. Specifiek werden de ordonnantie, het uitvoeringsbesluit en het lastenboek van het Gewest genoemd. Door sommigen werden ook de speciale lastenboeken voor de uitvoering van de projecten binnen de diverse luiken en de publieke aanbestedingswetgeving en huisvestingscode genoemd. 2. De factor tijd wordt als belangrijk obstakel genoemd en wel bij de volgende elementen: o de huidige voorbereidingsfase (één jaar), wordt als veel te kort ervaren om werkelijke participatie met de burgers gestalte te geven, o de gemeentelijke actoren noemen de druk die ontstaat doordat onteigeningsprocessen vaak lang kunnen duren, waardoor de planning in gevaar komt, dan wel de correcte opvolging van een aantal wettelijke procedures in het gedrang komt, zoals de aanvraag van de stedenvbouwkundige vergunning. 3. De prijs (budget) wordt door alle gemeentelijke actoren, maar ook door sommige studiebureaus genoemd als een groot obstakel. Hier spelen een aantal aspecten: o De meeste actoren zijn van mening (perceptie!) dat duurzaam bouwen en renoveren altijd duurder is. (Dit is voor hen dan ook een argument om het niet te doen!) o De gemeentelijke actoren noemen dat de prijs per m² door het Gewest wordt vastgesteld en dat de gemeente daar geen invloed op heeft. Dit heeft directe consequenties. De wet op de openbare aanbestedingen (1993) stelt als één van de opties bij aanbesteding het criterium van de laagste prijs voor het uitvoeren van de werken. Dat betekent in de praktijk dat met het huidige budget slechts huisvesting van minimale kwaliteit kan worden gemaakt, waar bv. alleen geld is voor simpele verwarmingssystemen, zonder dat die energiezuinig zijn. o Sommige gemeentelijke actoren noemen dat de architecten onvoldoende oog hebben voor DO elementen, mede door de prijsstelling. o De huurprijssysthematiek. De nieuwe huurprijs wordt vastgesteld (door het Gewest) op 2 tot 5% van de totale kostprijs. Aangezien de totale kostprijs van de gebouwen pas bekend is als de volledige investering bekend is, dus meestal als het gebouw af is, kan de huurprijs dan pas worden vastgesteld. Een nefast gegeven voor mensen (meestal met lage inkomens) die dringend op een nieuwe woning wachten en weinig andere
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
18
alternatieven hebben. “Bovendien gaat de huurprijs vaak dusdanig omhoog, dat dit leidt tot verdringing en verplaatsing van de armoede en aldus functioneert het wijkcontract niet meer als instrument om werkelijke problemen aan te pakken”, aldus een gemeentelijke actor. o Een architect merkte op dat de volgende kosten niet worden meeberekend in de kosten van de wijkcontractoperatie: de grondprijs (de kost van een terrein voor de gemeente zijnde eigenaar) en de prijsevolutie in de bouw. 4. Participatie. De actoren wijzen op het serieuze deficit’ van de participatie van de bewoners in het wijkcontract. Doordat, volgens hen, het proces en tijdpad van het wijkcontract (vastgelegd in de ordonnantie, etc.) vooral is opgebouwd rond de technische uitvoeringsprocedures komen de elementen die van belang zijn bij burgerparticipatie, zoals leefomstandigheden verbeteren, onvoldoende aan bod. 5. De tekortkomingen in kader van luik 5, de sociale acties, zowel inzake de kwaliteit van de participatie als de uiteindelijke acties en het resultaat. Belangrijkste obstakels hier zijn: o Het luik, in zijn huidige vorm, heeft onvoldoende effect op de sociaal-economische en culturele aspecten/verbeteringen in de wijk. o Het realiseren van participatie met de burgers en de representatie van de burgers vraagt veel meer tijd dan nu gegeven is, alleen al de complexiteit van de wijkcontractprocedures uit te leggen vraagt veel tijd bij een doelgroep die soms onvoldoende het Frans beheerst, of die nauwelijks weet heeft van de democratische mechanismen of het bestaan van publieke instellingen. o Er is te weinig tijd om het werkelijke ‘weefsel’ van een wijk te leren kennen. o In het voorbereidingsjaar gaat veel tijd verloren aan het technisch opvolgen van allerlei procedures. o In het kader van de participatie wordt geen behoefteonderzoek onder de bewoners gehouden over hun woongewoonten en wensen, gezondheids- en veiligheidsaspecten, etc. o De tewerkstellingsacties zijn onvoldoende ingebed in een grotere (Brusselse) context. Werkzoekenden uit de eigen wijk in de eigen wijk tewerkstellen blijkt niet goed te werken, vanwege psychosociale barrières en weinig doorstroming naar regulier werk. o De onderhoud- en beheerfuncties stoppen aan het einde van het wijkcontract, zo ook de contracten met mensen die in het kader van een wijkprogramma tewerk waren gesteld. 6. Met name het gebrek aan kennis en de mate van gesensibiliseerd zijn over DO bij zowel de gewestelijke en gemeentelijke administraties als bij de politici wordt als groot obstakel ervaren door alle geïnterviewden. Als belangrijke consequentie hiervan noemen de actoren dat binnen de administraties niet transversaal gewerkt wordt en dat dit directe consequenties heeft voor de (duurzaamheids)kwaliteit van de te nemen beslissingen in het wijkcontract.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
19
Obstakels die door enkele actoren werden genoemd: 7. Onvoldoende kennis bij de studiebureaus en bij de bouwbedrijven over DO. Zoals een geïnterviewde zei: “Zij doen hun werk vanuit bepaalde gewoontes die gegroeid zijn en die zijn moeilijk te veranderen.” 8. Onvoldoende toegang tot noodzakelijke informatie. Het blijkt soms moeilijk de juiste gegevens te verkrijgen en te weten waar die gevonden kunnen worden. Dit speelt zowel in de fase van het vooronderzoek en de diagnose (bv. statistische gegevens, kwantitatieve en kwalitatieve informatie over de situatie van de wijkbewoners, behoefteonderzoek, ...), als in de fase van de programma-uitwerking bij de keuze voor duurzame technieken en materialen in de bouw. Zo blijkt dat slechts enkele architecten bekend zijn met internationaal ontwikkelde calculatiesystemen voor milieu-impactberekeningen van gebouwen en life-cycle kost berekeningen van materialen, maar dat ze dit ook niet toepassen. Als redenen hiervoor geven ze aan dat die systemen niet afgestemd zijn op de Belgische situatie, dat de tijdinvestering voor een bureau te groot is om zo’n studie uit te voeren in het kader van een wijkcontract (staan geen middelen tegenover) en dat de opdrachtgever (gemeente) hier ook niet om vraagt. 9. De diverse administratieve procedures tijdens de voorbereidingsfase en uitvoeringsfase zijn te complex, maar ook de diverse wetgevingen die van toepassing zijn op deelaspecten van de wijkcontracten. De wijze waarop de procedures moeten worden uitgevoerd betekent soms oponthoud, zoals bij onteigening. Zoals eerder genoemd bestaan vele regelgevingen: de ordonnantie, lastenboek en uitvoeringsbesluit voor wijkcontracten van het Gewest, de stedenbouwkundige vergunningen, de wet op de openbare aanbestedingen, de huisvestingscode, de lastenboeken van studie- en architectenbureaus, maar daar zijn ook de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening en de gemeentelijke bestemmingsen mobiliteitsplannen. 10. Mede doordat het wijkcontract onvoldoende gebaseerd is op een integrale visie van stadsontwikkeling zijn transparantie en methodologie bij de besluitvorming onvoldoende aanwezig. De relatie probleem en actie is niet altijd helder, er zijn onvoldoende ‘feedback’ mechanismen tijdens het proces, omdat geen indicatoren zijn ontwikkeld. 11. Eén gemeentelijke actor noemde als obstakels de complexiteit, het verschil in tijdsduur en de diversiteit van geformuleerde criteria bij diverse subsidiestromen die de gemeente kan toepassen voor wijkherwaarderingsacties. Zo is een wijkcontract een 5-jarig programma, een grootsteden programma 3-jarig en de EU projecten van 3 tot 6 jarig. 12. Architecten en studiebureaus noemen als obstakel de fysieke (territoriale) grenzen die de wijkcontracten kenmerken op basis van de gemeentegrenzen. Echte wijkontwikkeling en een stedelijke solidariteit zijn daarmee onvoldoende gediend. Dit aspect heeft ook een negatief effect op de tewerkstellingsmaatregelen en vooral de doorstroom en op de mobiliteit.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
20
2.4.
Welke actoren ontbreken nu in het proces om tot meer duurzaamheid te komen en op welke wijze kunnen die betrokken worden?
Het is van belang na te gaan of in de huidige wijkcontracten actoren ontbreken, aangezien transversaliteit en het creëren van een breed draagvlak bij het tot stand brengen en uitvoeren van programma’s cruciaal is voor DO. Vervolgens is het interessant te weten welke adviezen de geïnterviewden zelf hebben om de duurzaamheid te vergroten. Dit laatste kan zowel betrekking hebben op het proces en de uitvoering als op de rol van hun eigen organisatie of van andere actoren. Opvallend was dat de meeste actoren het moeilijk vonden te formuleren wat hun eigen organisatie of sector zou kunnen bijdragen om de wijkcontracten duurzamer te maken. Zoals onderstaand blijkt werden diverse actoren genoemd die zouden ontbreken in het proces. Echter hier dient opgemerkt te worden dat het eerder de thema’s en beleidsacpecten die deze actoren vertegenwoordigen die volgens de geïnterviewden ontbreken in het proces.
De actoren die ontbreken in het proces (dit is vooral gerelateerd aan de voorbereidingsfase): 1. Het BIM; de actoren wensen vooral meer input omtrent milieuaspecten bij de bouw en renovatie. Het BIM zou zitting kunnen hebben in de PCGO. 2. Cocof en VGC hebben zitting in de PCGO’s, maar deVGC is meer op de achtergrond aanwezig en Cocof is meestal afwezig. 3. Mobiliteit (ook in het ruimere territoriale kader) is sterk onderbelicht in het wijkcontract en aldus noemen actoren de afwezigheid van de MIVB. 4. Afhankelijk van de gemeente wordt ook genoemd dat te weinig een beroep wordt gedaan op de lokale actoren, zoals: ‘éco-conseiller’, ‘Réseau Habitat’ of de Plaatselijke Opdracht. 5. De afwezigheid van actoren uit de bouwwereld die een belangrijke rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van informatie over duurzame materialen en technologieën, zoals het WTCB (Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het bouwbedrijf), de bouw- en productie-sector, projectontwikkelaars, maar ook energiebedrijven en distributienetbeheerders, zoals Sibelgaz en Electrabel. 6. De afwezigheid van tewerkstellingsactoren, zoals BGDA (dus gemeenteoverschrijdend). 7. Actoren op het vlak van huisvesting, zoals: het Woningfonds, de Brussels Gewestelijke Huisvesting Maatschappij (BGHM), de Gewestelijke Ontwikkelings Maatschappij Brussel (GOMP) en de Sociale Verhuurkantoren (SVK).
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
21
Mogelijke pistes ter verbetering: 1. Normen en criteria omtrent duurzaamheid dienen door de (hogere) overheid te worden vastgesteld in wet-en regelgeving, aanbestedingsbeleid, etc.. “De overheid dient de standaard te zetten in deze materie, anders verandert er niets”, aldus diverse geïnterviewden. Door op een hoger niveau wet- en regelgeving aan te passen neemt de doeltreffendheid toe en wordt voorkomen dat op het uitvoerende niveau van het wijkcontract allerlei criteria nog moeten worden ontwikkeld. Overigens noemen de actoren dat duidelijkere randvoorwaarden de lokale flexibiliteit niet hoeven in te perken. 2. Voor het aanpassen van de diverse regelgevingen is het noodzakelijk dat meer coherentie tussen federaal, regionaal en gemeentelijk niveau wordt nagestreefd om te voorkomen dat de regels contraproductief zijn. 3. De functie en rol van de bestaande overlegstructuren zouden aangepast kunnen worden: o Het begeleidingscomité, met vertegenwoordigers van de openbare instellingen, heeft nu als functie te bekijken of de fasen, zoals geformuleerd in het lastenboek van de Gewestelijke regering, correct worden opgevolgd; een meer technische invalshoek. De opdracht van deze commissie zou verbreed kunnen worden naar een meer inhoudelijke beoordelingsrol. Tevens zouden dan andere actoren kunnen participeren, zoals: de gewestelijke dienst Bestuur Uitrusting en Vervoer (B.U.V.), het BIM en de huisvestingsactoren (bv. Woningfonds, SVK). Eventueel kunnen naar thema kleinere werkgroepen met andere actoren worden gevormd. Zo zou in het kader van luik 4 ook de FOD Mobiliteit en Vervoer hierin betrokken kunnen worden. Dit Comité zou gedurende de hele periode van het wijkcontract actief kunnen zijn, dus 1 + 4 jaar. o Van belang is te herinneren dat de PCGO niet het enige inspraakinstrument voor de burger is, maar dat deze ook bezwaar kan aantekenen via de openbare onderzoeken en de Overlegcommissie. 4. In de diagnose meer rekening houden met actoren en aspecten inzake: gezondheid, veiligheid (bv. inbreng van de politie, maar ook gebruikers van publieke ruimtes die ‘meer risico’s’ lopen in die ruimte, bv. vrouwen en kinderen) en gender, maar ook lokale scholen betrekken. 5. Een interdisciplinair team of werkgroep samenstellen op gemeentelijk niveau met grotere diversiteit van deelnemende actoren en meer transversaliteit binnen de administraties en het politiek niveau (dus niet slechts één schepen betrokken laten zijn). Opgemerkt dient te worden dat in sommige gemeentelijke administraties slechts één persoon werkzaam is op een wijkcontract.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
22
2.5.
Welke informatie- en trainingsbehoefte bestaat er bij de actor en wie zou daarin een rol kunnen spelen?
De vragen over dit onderwerp waren bedoeld om te toetsen hoe de geïnterviewden hun eigen behoefte, dan wel die van hun organisatie of dienst, aan informatie over DO zagen. Wie, naar hun mening, in die behoefte zou kunnen voorzien, op welke wijze dit georganiseerd zou kunnen worden en om wat voor soort informatie en scholing het moest gaan. Verder werd gevraagd welke rol het Gsso hierin zou kunnen spelen. Alle actoren gaven aan dat ze een informatie- en opleidingsbehoefte hadden, de mate waarin en de wijze waarop verschilde per actor. Opvallend was dat de actoren niet goed konden benoemen wat ze dan precies omtrent DO zouden willen leren. In het algemeen kan gesteld worden dat op dit vlak kansen liggen voor verdere sensibilisering en verspreiding van kennis over DO.
De informatiebehoefte De geïnterviewden noemen naast meer ‘algemene’ behoefte aan kennis over DO ook een aantal specifieke thema’s. 1. Bij gemeenten: meer informatie over hoe participatie met burgers vorm te geven, en wat duurzaamheid betekent voor de implementatie van en de processen binnen een wijkcontract. 2. Volgens diverse gemeentelijke actoren zou De Stadswinkel een grotere rol kunnen spelen bij de informatie over duurzaamheid in de bouw en over premies (overigens ook hier meer coherentie nastreven) naar het grote publiek. Hierbij zouden de communicatieinstrumenten en -strategie beter afgestemd kunnen worden op de verschillende doelgroepen, zoals huurders, huiseigenaren en kansarmen. 3. Er bestaat duidelijke behoefte aan informatie over duurzame (bouw)materialen en technologieën. Alle geïnterviewden zijn het erover eens dat de specifieke kennis over en verdere ontwikkeling van duurzame materialen en technologieën in de bouw op een hoger niveau (Federaal/Nationaal) dient plaats te vinden en te worden verspreid. Hier zou o.a. het Federaal Wetenschapsbeleid (het voormalige DWTC) een belangrijke rol kunnen spelen, maar er dient ook nadrukkelijk samengewerkt te worden met de industrie en de bouwwereld. 4. Het Gsso zou kenniscentrum kunnen worden voor de beroepsmatige actoren in het veld van wijkontwikkeling, waarbij het beschikt over goede documentatie over DO en kennis om actoren te verwijzen naar andere informatiebronnen.
De behoefte aan opleiding en vorming: 1. Bij de reguliere opleidingen voor architect moet participatie een plaats krijgen, namelijk het aanleren van het proces van samenwerken met andere organisaties en sectoren en burgers bij zowel de studie als de uitvoering van projecten. 2. Best practices gebruiken als ‘eye-opener’ voor diverse partners in het veld en dit inbouwen in trainingssessies of seminaries.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
23
3. Oprichten van discussieplatforms over diverse duurzame thema’s met verschillende actoren. 4. Een programma opzetten voor continue opleiding binnen de gemeenten. 5. De reflectie over DO in wijkcontracten vormgeven samen met projectverantwoordelijken van andere gemeenten. “Die uitwisseling is van belang, zodat niet iedereen in zijn eigen hoekje het wiel opnieuw moet uitvinden”, aldus een gemeentelijke actor. Zo is het jaarlijkse Forum georganiseerd door het Gsso weliswaar zeer nuttig, maar er is behoefte aan meer structurele deskundigheidsbevordering. 6. De actoren hebben behoefte aan concrete handvatten hoe DO te integreren in hun werk. 7. Trainingssessies over DO moeten niet, zoals nu vaak het geval is bij trainingsmiddagen, een ‘kort door de bocht’ karakter hebben of gekenmerkt worden door puur ecologische afwegingen, maar er moet een gedegen opbouw in zitten en ze dienen thema’s meer diepgaand te behandelen. Hier is het opzetten van maatwerk-trainingen van belang.
De Rol voor het Gsso Alle actoren zien de rol van het Gsso als één van verbinding tussen gemeenten en het Gewest. Het Gsso dient, volgens de geïnterviewden, een kenniscentrum te zijn voor duurzaamheidsaspecten bij wijkcontracten en een facilitateur en ondersteuner naar de lokale actoren (dat het nu al is).Tevens zou het Gsso meer pro-actief en structureel moeten kunnen werken, waarbij het zowel beleidsadviezen kan formuleren naar het Gewest, als initiatieven kan ontplooien naar lokaal niveau. Inhoudelijke en duurzame criteria moeten daarbij centraal staan. Dit vraagt om duidelijke afstemming van de taken en rollen met de Directie Stadsvernieuwing van de Brusselse regering. Specifiek voor architecten (idem studiebureaus) werd gevraagd naar de bekendheid met en het gebruik van internationaal ontwikkelde en gebruikte software voor het uitvoeren van milieuimpact calculaties van gebouwen en de ‘life-cycle cost’ berekening voor materialen, om enkele te noemen: Eco-Quantum (NL), Equer (FR), Gemis (DE) en Bauloop (DE). Deze programma’s waren bij slechts twee geïnterviewden bekend en die maakten er geen gebruik van, omdat de software volgens hen niet was afgestemd op de Belgische situatie, het tijd kost en de opdrachtgever er niet om vraagt.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
24
3.
DE BRUSSELSE PREMIES VOOR RENOVATIE EN GEVELS
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bestaan twee soorten premies toegankelijk voor particulieren die gerelateerd zijn aan huisvesting, namelijk die voor de renovatie van het woonmilieu en die voor de verfraaiing van de gevels. Op gemeentelijk niveau bestaan ook premies, die vaak een aanvulling zijn op de Federale fiscale maatregel inzake belastingvermindering voor energiebesparende investeringen. Daarnaast bestaan in Brussel nog de premies voor energiezuinige huishoudapparaten (via Sibelgaz) en premies voor zonneboilers en zonne-energie toepassingen (BIM). Daarnaast zijn de Stadswinkel en het BIM bezig systemen te testen voor de certificering van gebouwen en energie die ook van belang zijn voor het implementeren van de energie-audit. Deze modaliteit moet worden uitgevoerd door de Gewesten, maar valt binnen de regulering voor bovengenoemde belastingvermindering van het Federale niveau. In het kader van dit onderzoek is alleen gekeken naar de premies voor renovatie en gevels van het Brusselse Gewest, daar deze ook specifiek op de wijkcontracten betrekking hebben en zij een Gewestelijk stimuleringsinstrument zijn. Deze premies gelden voor privaatrechtelijk personen, zijnde eigenaar of mede-eigenaar van een gebouw en in geval van de gevels ook voor verenigingen. Daarnaast gelden nog een aantal specifieke eisen omtrent de woonfunctie van een gebouw. Het recht op deze premies is gekoppeld aan het inkomen, waarbij het subsidiepercentage voor woningen, die binnen de perimeters van een wijkcontract vallen, hoger ligt. In het kader van deze inventarisatie is ook hier gekeken naar de duurzaamheidsaspecten. In hoeverre bevatten de premies duurzaamheidscriteria, in hoeverre stimuleert de premie duurzaam verbouwen bij particulieren en wat zijn de obstakels om de premies duurzamer te maken? De interviews zijn gevoerd met actoren van het Brusselse Gewest en enkele uitvoerende, lokale actoren die intermediair zijn naar de burgers inzake deze premies.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
25
3.1.
Bevatten de premies duurzaamheidscriteria?
In principe is een premie een instrument dat bepaald gedrag wil belonen of stimuleren. In dit geval het opknappen, het in een bewoonbare staat brengen, van een pand. De beide premies zijn ingevoerd in de jaren ’80, ten tijde van de crisis in de bouw waarbij de degradatie van het woningbestand in Brussel zorgelijke vormen aannam, vooral in de centrale zone van Brussel. Doel van deze premies was (en is) de renovatie van panden (gebouwd vòòr 1945) te stimuleren en dan vooral voor de lage en middeninkomens.
De duurzaamheidsaspecten die nu ontbreken in de premies volgens de geïnterviewden Hoewel gesteld kan worden dat de premies voor renovatie en gevelverfraaiing elementen bevat die onder duurzaamheid kunnen vallen, is dat bij de huidige regelgeving niet het geval en wel om twee redenen: 1. De verschillende posten van de premies bevat geen duurzaamheidseisen omtrent de te gebruiken materialen, producten, of technologieën. Zo valt isolatie onder de renovatiepremie, maar worden geen specifieke duurzaamheidseisen gesteld en dus kan een bewoner isolatie plaatsen die uiteindelijk toch niet een maximaal energierendement oplevert. Dit houdt het risico in dat de bewoner nu denkt dat hij ‘goed doet’, terwijl dat relatief is. 2. Artikel 13 van de renovatiepremie zegt: “Elke woning die, sinds 1989, het voorwerp heeft uitgemaakt van de toekenning van één of meer premies bedoeld door het besluit, waarvoor het totaal bedrag van de aanvaarde werken het in artikel 8 bedoelde maximum bedrag bereikt, kan, met toepassing van dit besluit, slechts opnieuw voor een premie in aanmerking komen na een termijn van twintig jaar na datum van het besluit tot uitbetaling van de laatste schijf.” Dus eenmaal een verbouwing gedaan komt deze niet meer in aanmerking voor een vergoeding om alsnog een duurzame verbouwing uit te voeren.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
26
3.2.
Welke obstakels bestaan voor het duurzaam maken van de premies?
Bestaande obstakels: 1. Hoewel de prefinanciering recentelijk is verhoogd naar 50% is dit volgens sommige geïnterviewden nog te weinig om meer mensen over de streep te trekken. 2. De procedures voor aanvraag, controle en uitbetaling zijn zeer complex en strekken zich uit over een lange periode (soms tot 3 jaar!). Dit heeft zeker een negatief effect op de beoogde doelgroepen, vooral bij mensen uit lage inkomensgroepen. 3. Momenteel is de Gewestelijke Directie Huisvesting verantwoordelijk voor de controle op de uitvoering van de premies, de uitbetaling en de inspecties op locatie. Voor de verhoging van de efficiëntie is het wellicht wenselijk de controlerende en betalende functies los te koppelen. 4. Een premie is uiteindelijk een overheidsinstrument ter stimulering van duurzaam gedrag bij burgers en als zodanig het uitvloeisel van een duurzaam overheidsbeleid. Echter daar dient een fase van reflectie, inhoudelijke discussies en strategische keuzes inzake duurzaamheid op zowel politiek niveau als bij het bedrijfsleven aan vooraf te gaan. 5. De definitieve keuze om al of niet voor een premie in aanmerking te komen wordt bepaald als de werken als zijn uitgevoerd, dus achteraf. 6. Te weinig bekendheid bij de (potentiële) gebruikers.
Pistes voor verbetering: 1. Premies als stimuleringsinstrument moeten deel uitmaken van een beleid voor een duurzame stad en habitat, met levenskwaliteit van private en publieke ruimtes, waarbij eco-constructie (voor alle gebouwen!) een belangrijke plaats in moet nemen. 2. Het systeem van de premies zou flexibeler gemaakt kunnen worden, zowel in het soort items als in de uitvoering. Aldus zouden een aantal gescheiden premies kunnen worden ingevoerd, waarbij voor kleinere bedragen de uitbetalingsprocedures worden vereenvoudigd. Tevens kan een forfaitair systeem worden gekozen, waarbij een vast bedrag wordt uitgekeerd voor bv. een energiezuinig verwarmingssysteem. 3. Naast de belangrijke functie van het hebben van één informatieloket voor burgers, zoals de Stadswinkel dat kan vervullen, blijft het van belang dat de actoren die op lokaal niveau werken en dichter bij bepaalde doelgroepen staan, zoals leden van ‘Reseau Habitat’ en de Sociale Verhuurkantoren (SVK), de burgers bijstaan met voorlichting over de premies, maar ook begeleiding en ondersteuning te geven. Hiervoor zullen deze actoren dan wel verder getraind moeten worden. 4. Tevens is een betere communicatie tussen de Gewestelijke administratie, verantwoordelijk voor de premies, en bovengenoemde actoren wenselijk om meer coherentie te creëren.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
27
5. De industrie (leveranciers van materialen) dient betrokken te worden om samen met hen nieuwe duurzame producten te ontwikkelen. 6. Meer coherentie van de premies op het Brusselse niveau scheppen, d.w.z. betere afstemming tussen de verschillende stimuleringsmaatregels van gemeentelijk en gewestelijk niveau, om dubbelingen te voorkomen, wat immers weggegooid geld is. 7. De energie-audit zo snel mogelijk operationeel gaan maken. Momenteel bestaan er weinig wetenschappelijke studies in Brussel over de premies, hun gebruik en hun effect. De kennis bij de Gewestelijke Directie Huisvesting over wie en hoe de huidige premies gebruikt worden is eerder fragmentarisch. Wel is bekend dat de middeninkomens het meest profiteren van de premies en dat er jaarlijks zo’n 5 miljoen euro wordt uitbetaald in het kader van de beide premies. Binnen de Gewestelijk regering, bij de minister voor leefmilieu, bestaat de intentie om de bestaande premies onder de loep te nemen, waarbij meer synergie en het invoeren van milieucriteria omtrent isolatie, regenwater, verwarming en duurzame materialen, maar ook verbetering van de informatieverstrekking naar de doelgroepen wordt nagestreefd.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
28
4.
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
4.1.
Conclusies
De interviews geven een aardig zicht in de keuken van het wijkcontract, waar de koks hun dagelijks werk met inzet en soms met veel improvisatietalent verrichten. Belangrijke conclusies dienen zich aan, waarvan een aantal duidelijk aansluiten bij het eerder dit jaar gemaakte werkdocument met adviezen voor verbetering van de wijkcontracten, “Een mogelijke agenda voor de Brusselse stedelijke vernieuwing” (15 mei tot 15 juli). Dit rapport, o.l.v. het Gsso, werd uitgewerkt in werkgroepen met vele actoren verbonden aan wijkcontracten en stadsvernieuwing. De belangrijkste conclusies inzake de duurzaamheid van de wijkcontracten die hier te trekken zijn hebben zowel betrekking op een aantal randvoorwaarden, het proces als op de uitvoering.
Conclusie 1 De geïnterviewden beoordelen het wijkcontract unaniem als een zeer waardevol instrument voor wijkontwikkeling. Zij zien het wijkcontract als het (momenteel) enige instrument waar d.m.v. geïntegreerd en transversaal werken en in participatie met burgers diverse problemen in een wijk onder de aandacht komen van de overheid en worden aangepakt.
Conclusie 2 Om het wijkcontract een werkelijk instrument van DO te maken zal een geïntegreerde visie over duurzame stads- en wijkontwikkeling moeten worden geformuleerd, waarbij het om meer gaat dan technische aspecten of bakstenen. In de doelstellingen van het wijkcontract wordt nu onvoldoende rekening gehouden met bv.: mobiliteit, ruimtelijke ordening, stedenbouw, gezondheid, werkgelegenheid, economische ontwikkeling, sociaal-culturele aspecten, energieconsumptie, duurzame materialen en gender. Bovendien is nu onvoldoende duidelijk welk verband er bestaat tussen de problemen en de acties en er wordt onvoldoende aangeven welke doelen moeten worden bereikt.
Conclusie 3 Het scheppen van duidelijke randvoorwaarden is cruciaal voor succesvol duurzaam beleid. De bestaande wet- en regelgevingen op gewestelijk en gemeentelijk niveau bevatten onvoldoende duurzame criteria, zoals: huisvestingcode, stedenbouwkundige verordening, maar ook de gewestelijke en gemeentelijke ontwikkelingsplannen. Dit geldt ook voor de drie beslisdocumenten voor het wijkcontract (ordonnantie, uitvoeringsbesluit en lastenboek). Ander belangrijk terrein betreft het publieke aankoop- en aanbestedingsbeleid. Ook vanuit de Europese Commissie wordt duurzaam en groen aankoop- en aanbestedingsbeleid gestimuleerd. Overheden zijn namelijk grote inkopers, dat kan variëren van 16% tot 20%, en daarmee kunnen zij de vraag naar groenproducten aanzienlijk beïnvloeden, de industrie stimuleren meer duurzame technologie te ontwikkelen en zal de prijs van die producten en diensten kunnen dalen. Naast wet-en regelgeving zijn financiële en economische stimuleringsmaatregelen van groot belang om burgers en andere sectoren te stimuleren duurzaam te handelen. Dit kan zowel door
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
29
fiscale maatregelen (federaal niveau), bv. BTW-aftrek op duurzame goederen, als door premies. Overigens onderzoekt de Brusselse minister van leefmilieu de beide bestaande premies teneinde verbeteringen aan te brengen in termen van duurzaamheid.
Conclusie 4 De geïnterviewden ervaarden allen een gebrek aan kennis over DO en gesensibiliseerd zijn voor deze materie bij het administratieve en politieke apparaat als een belangrijk obstakel voor het creëren van duurzame wijkcontracten. Ten einde DO te kunnen implementeren is het belangrijk de obstakels te (her)kennen en deze bestaan niet alleen in Brussel, maar spelen ook elders. Zo beschrijft D. Alexander in een artikel voor de ‘New Urban Agenda’ in Canada 10 een aantal barrières voor DO. Die bevindingen sluiten nauw aan bij de door de Brusselse actoren genoemde obstakels : a. Het gebrek aan duidelijkheid bij de beslissers op politiek niveau over wat DO en stedelijke ontwikkeling nu precies is. b. Beslissers hebben door de veelheid van problemen in hun stad ‘al zoveel op hun bord’ dat het moeilijk is prioriteiten te stellen, temeer als dan niet goed kan worden bepaald vanuit welke DO criteria dit zou moeten gebeuren. c. Een andere factor is de perceptie inzake DO bij administraties en politiek: In hoeverre moet de overheid wetgeving maken om consumptiepatronen te veranderen. Alleen hogere overheden hebben genoeg macht om werkelijke verandering te brengen. Zo’n verandering kan alleen als er technologische doorbraken zijn (denk aan de discussies omtrent duurzame materialen in de bouw). In wat de auteur noemt ‘fiscaal conservatisme’ is het politiek moeilijk om personele en financiële middelen vrij te maken voor nieuwe gebieden, hoe kosteneffectief die ook mogen zijn over lange termijn, als men niet weet of dat succes zal opleveren. Aldus bestaat bij veel beslissers bezorgdheid over de (extra) kosten van DO. Wantrouwen tussen de actoren van verschillende sectoren (overheid, bedrijfsleven, burgers en associaties). d. Andere obstakels houden verband met het eerder genoemde ‘organiserend vermogen’ en hebben te maken met de waarden en normen die ten grondslag liggen aan de wijze waarop de publieke organisatie draait, namelijk: inadequate bestaande informatie systemen (de juiste informatie bereikt de juiste personen niet) en de planning en het institutionele kader zijn onvoldoende gebaseerd op een integrale beleidsvisie. e. Inadequate economische of financiële stimuleringsmaatregelen.
10
“Eco-City Activists Vie for Turn-Around on Southeast False Creek” – Don Alexander, PhD. Te vinden onder ‘New Urban Agenda’ op de site http://www.cardinalgroup.ca/nua/ice/ice01.html
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
30
Conclusie 5 De participatie met de burgers krijgt onvoldoende ruimte, waarbij opgemerkt moet worden dat dit per gemeente verschilt. Diverse actoren gaven aan hier meer in getraind te willen worden. De rol van democratische participatie is volgens Dr. Stefan Rummens van de KULeuven 11: het detecteren van problemen en verwachtingen van de burger, aangaan van discussie als constructie van het algemeen belang en het vergroten van het draagvlak voor beleid. Als randvoorwaarden voor participatie noemt hij: o Inclusiviteit; wie zijn al die burgers die consequenties zullen ondervinden van het beleid. o Openbaarheid en transparantie; wat is het doel van een vergadering en wat wordt gedaan met de inbreng. o Gelijke kansen op participatie; keuze voor locatie en vorm van communicatie zijn van belang. o Minimaliseren en zichtbaar maken voor de burgers van machtsfactoren; bv. economische macht. Ander aspect van de participatie in de wijkcontracten betreft het toetsen van de woonbehoeften en leefgewoonten van de bewoners die naar een nieuwe woning zullen gaan. Het effect is tweeledig. Ten eerste wordt de bewoner ‘serieus’ genomen en kan bij de woning(ver)bouw rekening worden gehouden met diens leefgewoonten. Ten tweede is er meteen een ingang om te gaan werken aan verdere sensibilisering omtrent energiebesparingen in de woning, afval scheiden, consumptiepatronen, onderhoud van de woning en omgeving, etc..
Conclusie 6 De fase van diagnose en voorbereiding dient een globale en integrale visie op duurzame wijkontwikkeling te bevatten en niet alleen gebaseerd te zijn op technische aspecten. Volgens alle geïnterviewden is met name het sociale aspect te weinig uitgegroeid tot een volwaardig onderdeel van het wijkcontract, en wel vanwege: o onvoldoende tijd in het huidige werkprogramma om participatie met burgers werkelijk vorm te geven (luik 5); o de tewerkstelling voor werklozen wordt onvoldoende gerealiseerd en aan het eind van het wijkcontract kunnen mensen niet langer in dienst blijven die in de onderhouds- of beheers-functies werkzaam zijn. Bovendien is de visie op tewerkstelling te vaak gekoppeld aan de wijk zelf en wordt te weinig gekeken naar inzet buiten de eigen wijk of doorstroom naar de reguliere arbeidsmarkt; o te weinig rekening houden met deelname van ‘kwetsbare’ gebruikersgroepen aan de openbare ruimtes met het oog op veiligheid en toegankelijk, zoals: gehandicapten, vrouwen en kinderen; o uitgewerkte visie op cultuur, sport en fysieke activiteit ontbreek; o de (woon)behoeften van de bewoners worden niet onderzocht en daarmee wordt een kans gemist de bewoners meer te betrekken en verantwoordelijk te maken voor het beheer en gebruik van hun woonomgeving en hen te kunnen sensibiliseren over afvalsorteren, mobiliteit of energieconsumptie.
11
Presentatie van Dr. Stefan Rummens op de infodag van het SLA21: “Mijn gemeente, mijn planeet”. Op 16 december 2004.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
31
Conclusie 7 Het beheer én onderhoud van gebouwen en infrastructuren ná het wijkcontract zijn niet voorzien in de planning noch in het budget. Aldus bestaat het risico op hernieuwde degradatie van een wijk, met alle problemen en kosten van dien.
Conclusie 8 Bij alle actoren bestaat een behoefte aan meer gerichte en beschikbare informatie over DO, zoals over duurzame materialen en energiebesparende technologieën, maar ook over hoe de processen in het wijkcontract meer duurzaam kunnen worden gemaakt. Naast de behoefte aan meer algemene inzichten omtrent DO hebben de actoren behoefte aan concrete training en handvatten hoe zulke multi-actor processen vorm te geven, hoe monitoring op te zetten, etc. Tevens noemen de actoren het belang van meer informatie over duurzaam (ver)bouwen aan de burgers en deze informatie dichter bij de burgers te brengen.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
32
4.2
Aanbevelingen
Duurzame ontwikkeling vraagt, zoals duidelijk mag zijn geworden, de inzet en kennis van allen. DO is het waarborgen van onze levenskwaliteit met instandhouding van de onmisbare kwaliteit van onze omgeving, lucht, water, voedsel, maar ook een rechtvaardige samenleving vorm te geven, waarbij sociaal, cultureel en economische inclusie deel uitmaken van de normen en waarden van het beleid. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat actoren en beslissers zich open stellen voor de kennis en ideeën van anderen en samen met anderen naar duurzame oplossingen zoeken. Zo’n draagvlak is onmisbaar voor het uiteindelijke succes van beleid. Maar wie gaat dat realiseren en hoe? Het was interessant te zien dat alle geïnterviewden bij de vraag wat zij zelf of hun organisatie konden bijdragen aan de implementatie van DO in wijkcontracten meestal eerst anderen noemden die het initiatief zouden moeten nemen. Het is waar dat indien bepaalde randvoorwaarden, zoals integrale visie en wettelijke normen, niet zijn vervuld, het op uitvoerend niveau moeilijk is om duurzaam te werken. Echter, het is ook waar dat door op lokaal niveau duurzame acties te ondernemen andere actoren op ‘hogere’ niveaus of van andere sectoren doordrongen raken van de mogelijkheden tot verandering met positieve resultaten. Het één sluit het ander niet uit! Aldus hebben de aanbevelingen voor interventies zowel betrekking op de diverse beleidsniveaus als op diverse fasen in het proces, maar ook op concrete uitvoerende acties.
Aanbeveling 1 - Reflectie over DO en ontwikkelen van integrale visie Om werkelijk duurzaam beleid vorm te geven is een reflectie over het ontwikkelen van een duurzame stedelijke en integrale visie voor wijken en de stad onontbeerlijk. Onder punt 1.2. werd ingegaan op het belang van het volgen van een aantal stappen, waarbij de eerste die van een grondige analyse is en het ontwikkelen van een visie. Deze reflectie dient zoveel mogelijke in samenspraak met diverse sectoren gedaan te worden, dus stakeholder dialoog. Hiervoor kan een adviesorgaan of een ‘denktank’ opgericht worden door de Brusselse Gewestelijke regering waaraan naast actoren van lokale en gewestelijke overheid ook associaties, industrie en academische wereld deelnemen. Dit is een proces van langere tijd en kan in het kader van het ontwikkelen van een Lokale Agenda 21 (een strategisch plan voor DO) worden opgestart, waarbij een strategie, werkprogramma en fasering worden opgesteld. Hier komt ook het eerder genoemde organiserend vermogen van de overheid aan de orde. Tevens zullen indicatoren voor duurzaamheid moeten worden ontwikkeld die monitoring mogelijk maken (bv. de Stadsmonitor).
Aanbeveling 2: Het scheppen van randvoorwaarden De overheid heeft een sleutelrol in het scheppen van kaders en regelgeving. Deze zijn van belang om duidelijkheid te scheppen en andere actoren verder te stimuleren duurzaam te handelen. Hier zijn een aantal aspecten te onderscheiden. A. De bestaande regelgeving die ten grondslag ligt aan het wijkcontract te onderzoeken op DO en te komen tot de ontwikkeling van duurzame criteria in het lastenboek, de ordonnantie
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
33
en het uitvoeringsbesluit van het Gewest als ook in het speciale lastenboek voor de uitvoering van het wijkcontractprogramma. B. Daarnaast zullen ook de huisvestingcode, stedenbouwkundige verordening, gewestelijk en gemeentelijke ontwikkelingsplannen onderzocht moeten worden in welke mate zij bijdragen aan DO en of deze voldoende op elkaar aansluiten en coherent zijn. Dat betekent dat bepaalde acties in samenwerking met andere beleidsniveaus, federaal of juist lokaal moeten worden opgezet. C. Een ander specifiek thema betreft het ontwikkelen van een duurzaam publiek aankoopen aanbestedingsbeleid. Dit zal vooral in het kader van het Federaal Plan DO en in samenspraak met de andere gewesten moeten worden ontwikkeld. De volgende afwegingen zijn van belang: o functionele duurzaamheidseisen formuleren i.p.v. technische (is ook het EC beleid), o kiezen voor een ketenoptiek, met focus op levenscyclus kostberekeningen, o onderscheid maken tussen bestaande en nieuwe technologie, o aandacht besteden aan rol- en risicoverdeling met de markt (bv. derdepartijfinanciering), o kiezen van juiste contractvorm en procedure (omdat er specifieke deelmarkten zijn, zoals bodemsanering, kantoren- en ziekenhuisbouw of fysieke infrastructuren). Aangezien innovatie bij nieuwe duurzame materialen en technologieën cruciaal is kan dit het beste op nationaal niveau worden ingezet waarbij een werkgroep innovatief en duurzaam aankopen een aanbesteden opgericht kan worden die nauw samenwerkt met de Belgische industrie en bouwsector. Specifieke eco-labels kunnen het ontwikkelen van duurzaamheidscriteria voor materialen ondersteunen. Bovendien kan duurzame aankoop en aanbesteding versnippering van publieke gelden voorkomen en ook een belangrijke bijdrage leveren aan het verminderen van de ecologische voetafdruk. Voor de duidelijkheid, elk departement blijft verantwoordelijk voor de eigen inkopen en aanbestedingen, maar wel in combinatie met samenwerking, standaardisatie en coördinatie tussen verschillende departementen en tussen gemeenten en gewest. D. Naast de duurzame materialen is het aspect energie-efficiëntie van belang. Energie-efficiënte kan toegepast worden in alle gebouwen, ook hiervoor dienen normen en criteria ontwikkeld te worden. Daarnaast en dit in samenwerking met hogere politieke niveaus kan gekeken worden in hoeverre het gebruik van alternatieve energie gestimuleerd kan worden. Meer concreet voor de huidige wijkcontracten kan worden samengewerkt met de Brusselse nutsbedrijven om bijvoorbeeld de systemen van facturering aan de klanten (burgers) zodanig te maken dat deze meer gestimuleerd worden tot zuiniger gebruik. Hiervoor bestaan twee methodes: lineaire en tijdvariabele tarifering. Dit systeem is o.a. in Saarbrücken 12 toegepast, waarbij een alternatieve prijsstructuur voor gebruik en vaste lasten (die nooit meer dan 10% van de totale factuur mogen uitmaken) wordt toegepast. Het systeem in Duitsland toont aan dat het voor de energieleverancier mogelijk is de basiskosten sterk te verlagen en toch kostendekkend te zijn. E. Tenslotte heeft het Gewest de mogelijkheid haar beleid van financiële (fiscale) en economische stimuleringsmaatregelen, zoals de premies voor renovatie en gevels, verder uit
12
“Rate Structure of Energy Charges in Saarbrücken” – http://www.iclei.org/egpis/egpc-152.html
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
34
te bouwen. Ook hier is het nastreven van coherentie met vergelijkbare maatregelen op federaal of gemeentelijk niveau wenselijk om overlap te voorkomen. F. Tenslotte kan het gebruik van specifieke software (zie ook punt 2.1.5.) voor milieuimpact metingen van gebouwen en levenscyclus kostberekeningen door architecten en studiebureaus gepromoot worden.
Aanbeveling 3 – Training en vorming Teneinde mensen in het werkveld duurzame handvatten te geven bestaat een absolute noodzaak tot verdere vorming en het beschikbaar stellen van DO informatie. Mogelijke acties hebben betrekking op verschillende actoren. Zo kan het Gewest de orde van architecten en opleidingsinstituten voor architecten en stedebouwkundigen stimuleren om aan hun leden continue vorming over DO te leveren. In Brussel zelf, maar ook daarbuiten, zoals in Luik, bestaan al diverse initiatieven, waar op aangesloten kan worden. Daarnaast zijn contacten met de bouwwereld nodig (op nationaal niveau) om deze sector verder te sensibiliseren. Specifieke doelgroepen in het wijkcontract zijn de medewerkers van de administraties, politici, en lokale actoren. Hier kan in het kader van het opzetten van een Lokale Agenda 21 voor DO een programma worden opgenomen dat voorziet in specifieke ateliers omtrent duurzame thema’s. De trainingen moeten worden uitgewerkt door trainingsinstituten met inbreng van experts om maatwerk te leveren en kunnen worden afgestemd op het instapniveau bij de LA21 (o.a. zoals bij de samenwerkingsovereenkomst in Vlaanderen) van een gemeente of het Gewest.
Aanbeveling 4 – Informatie, communicatie en sensibilisering Beschikbaarheid van informatie over DO betreft twee groepen: beroepskrachten en burgers. De actoren hebben duidelijk behoefte aan informatie over allerlei DO aspecten die van belang zijn in het kader van hun werk in de wijkcontracten. Die informatie zou op één plaats beschikbaar kunnen zijn. Dit kan wellicht gekoppeld worden aan het advies van het Gsso, n.a.v. de Forumbijeenkomsten van 15 mei – 15 juli 2004, voor de oprichting van een kenniscentrum van de wijken. Tevens zou in de vorm van deskundigheidsbevordering meer systematisch gewerkt kunnen worden aan ervaringsuitwisseling van de lokale actoren en het beschikbaar stellen van kennis aan andere actoren. Zoals ook bleek uit het Forum dient tevens een duidelijke communicatiestrategie te worden ontwikkeld. Andere factor is de informatie, communicatie naar en de sensibilisering van de burgers inzake DO. Een versterkte rol van informatieverstrekking aan de burgers is weggelegd voor de Stadswinkel, als het loket voor informatie over duurzaam (ver)bouwen (energie- en watergebruik, materiaalkeuze, etc.) voor alle burgers, informatie over en ondersteuning bij het aanvragen van de premies. Hierbij zal de communicatiestrategie beter afgestemd dienen te worden op de diverse doelgroepen, zoals: huurders, huiseigenaren en kansarme groepen. Daarnaast dient een goede afstemming te worden gerealiseerd met gemeentelijke en lokale actoren die in de wijken en dicht bij de eigen burgers werkzaam zijn en die vooral kansarme groepen kunnen ondersteunen. Naast informatieverstrekking kan door de nabijheid ook aan gerichte sensibilisering (door ‘community based social marketing’) over bv. energiegebruik, afvalscheiding of mobiliteit worden gewerkt.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
35
Aanbeveling 5 – Participatie In het proces van het wijkcontract dient, gezien de doelgroepen, meer tijd ingeruimd te worden voor het tot stand brengen van werkelijke participatie met de burgers. Hoe dichter bij de burger hoe beter de inspraak kan werken. Vaak moeten de mensen eerst geïnformeerd worden over een dossier, namelijk: hoe werkt het, wie nemen de beslissingen, welke vormen van inspraak hebben de burgers, wat wordt er gedaan met hun beslissingen. Pas daarna kunnen de ideeën die leven worden uitgewerkt. De wijze waarop die inspraak wordt georganiseerd kan op vele manieren gebeuren, naast de specifieke (PCGO)vergaderingen kunnen ook wijkwandelingen of participatiedagen worden georganiseerd. Voor de transparantie van een participatieproces is het ook van belang feedback te geven over de genomen beslissingen door de gemeenteraad en de burgers uit te leggen welke argumenten ten grondslag liggen aan de beslissingen. Zoals eerder aangehaald dient bij een wijkcontract in de diagnosefase meer aandacht te zijn voor de woonbehoeften en leefgewoonten van de bewoners.
Aanbeveling 6 – Concrete acties om een aantal knelpunten op te lossen Uit de interviews kwamen concrete knelpunten naar voren die prioritair zijn en op korte(re) termijn kunnen worden aangepakt. A. Het beheer én onderhoud van de infrastructuren en gebouwen moet worden meegenomen in de budgetten en de planning van de wijkcontracten. B. De aspecten van tewerkstelling in het kader van luik 5 behoeven meer structurele oplossingen. Hiervoor dient ook met gewestelijke partners voor arbeidsinschakeling gewerkt te worden aan betere doorstroom van de mensen, die in het kader van socio-professionele inschakeling werkervaring opdoen of training krijgen. De diverse trajecten (Plaatselijk Initiatief voor Ontwikkeling van Werk {PIOW}, inschakelingsbedrijven, buurt- en nabijheidsdiensten en recyclage- en kringloopbedrijven) dienen beter op elkaar afgestemd te worden. Dit is mede van belang omdat de ‘sociale clausule’, waarbij werklozen aan het werk kunnen in bouwprojecten bij de publieke aanbesteding, niet goed werkt. Deze werknemers zijn nog ‘niet klaar’ voor de reguliere arbeidsmarkt. Tevens dient met de bouwsector gekeken te worden hoe meer banen in de renovatie en bouw kunnen worden gecreëerd voor laaggeschoolden. Daarnaast kunnen fiscale maatregelen genomen worden om instroom te bevorderen, bv. BTW-reductie op arbeid voor werkgevers of een deel van de openbare aanbesteding reserveren voor organisaties uit de sociale economie. C. Een aantal van de nu ontbrekende actoren dan wel specifieke thema’s opnemen in de bestaande overlegstructuren. Zo zijn genoemd: BIM, MIVB, BGDA, politie, scholen in de wijk en andere (lokale) actoren op huisvestinggebied en gezondheid. Het is vooral van belang de aspecten zoals mobiliteit en veiligheid, etc. in een vroegtijdig stadium te integreren in het wijkcontract. Daarnaast kan in een latere fase ook beroep worden gedaan op bepaalde expertise. D. Bij de gemeentelijke actoren bestaat behoefte aan het creëren van meer draagvlak binnen de administratie en politiek voor de wijkcontracten. De oprichting van een cel wijkcontract binnen de administratie (bv. in Molenbeek), waarin ook andere departementen vertegenwoordigd zijn, zoals grondregie en onderhoud gebouwen, verbetert de transversaliteit
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
36
en het teamwerk, creëert een groter draagvlak en verhoogt de efficiëntie. Tevens wordt hiermee de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van het politieke kader gewaarborgd.
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
37
TOT SLOT De vraag of het wijkcontract een duurzaam contract met de buurt is kan positief beantwoord worden. Dat wil zeggen, het instrument heeft alles in zich om een werkelijk duurzaam instrument te worden. Daarbij dienen basisprincipes van DO te worden geïntegreerd in de visie en de strategie voor wijkontwikkeling in Brussel. Het creëren van randvoorwaarden, het samenwerken met andere actoren en sectoren en een intensieve samenwerking tussen gemeenten en gewest (dus territoriale overstijging) kunnen een ‘win-win’ situatie voor allen betekenen. Het is daarbij van belang de bevoegdheden en autonomie van elke actor te herkennen en te respecteren. Echter dit staat op geen enkele wijze een samen werken en samen vormgeven in de weg van een stad die haar ecologische voetafdruk kan verkleinen, meer kansen, toegankelijkheid en sociale inclusie voor mensen in achterstandssituaties kan scheppen en die de leefkwaliteit (wonen, werken, vrije tijd, mobiliteit, afvalreductie, schone lucht, water etc.) met haar burgers gestalte geeft. Aldus kunnen de intenties van de Brusselse regering in haar regeerakkoord voor: meer betaalbare woningen voor de minst bedeelden, gezondheid, huisvesting als horizontaal element door alle beleidslijnen van de overheid, tewerkstellingsprogramma’s meer richten op de sociale huisvestingsector, invoering van een nieuw hoofdstuk over de economische ontwikkeling in de wijkcontracten, het vergemakkelijking van de stedenbouwkundige procedures, aandacht voor eco-constructie, etc. een uitstekende basis vormen voor het ontwikkelen van duurzaam beleid.
---
Het wijkcontract, een duurzaam contract met de buurt ? ACDuS/Gsso - 2004
38
Wijkcontracten 2004 – Type-planning voor programma-ontwikkeling Uitwerking van het programma
Gemeentelijke beslissingen
Overleg
Paasvakantie 5 tot 18 april
Januari
Februari
Gemeenteraad : keuze procedure voor aanstelling studiebureau
College : toewijzing studiebureau
Gemeenteraad : goedkeuring Intern reglement
Gemeenteraad : goedkeuring samenstelling PCGO
Maart
April
Zomervakantie
Mei
Juni
Juli
August.
Septem.
Oktober College : goedkeuring basisdossier tussen 4 en 20 oktober
College : goedkeuring van het basis-dossier voor het openbaar onderzoek
Gemeenteraad : goedkeuring basisdossier tussen 15 en 30 oktober
Gemeenteraad : aanwijzing projectleider
Openbaar onderzoek Advies van de overlegcommissie 30 dagen
Bestaande informatie verzamelen
Start van de studie
1ste studie-fase bestaande toestand
2de studie-fase Prioriteiten
3de studie-fase Programma
2de AV
3de AV
4de AV
3de PCGO
4de PCGO
5de PCGO
Synthese van het programma voor het openbaar onderzoek
31 oktober Verzending basisdossier naar de BROH
1ste AV
1ste PCGO
2de PCGO voor 5/04
Organisatie van de Werkgroepen