EEN BOSSCHE SCHILDERSFAMILIE, •
D
D
DOOR HUIB LUNS.
D
D
•
''
•
SjEN Bosch? Den Bosch? „O, ja daar wonen de Slagers." Honderd tegen een dat die zin opklinkt aan de bittertafel in Pulchri of Arti als ge het woord den Bosch in het gesprek werpt. De Slagers, 'n schilderende familie. We kennen in den loop der 19e eeuw artisten-families in ons land; de Marissen, de van Hove's, de Schwartze's, de Cuypers', de Mengelberg's, er zijn twee Weissenbruchs, twee Israëlsen, meerdere Bisschop's. Een goed literator zou in ieder dier families een prachtig geval vinden en een Balzac zou ons van die familie Slager een machtige studie schrijven. Hoe eenvoudig zou het begin zijn: de belangwekkende provinciestad met haar aardige ligging aan drie riviertjes, haar kernachtig stratenplan, dat de driehoekvorm der veste geestig ordent; de driezijdige markt, het statige raadhuis en bovenal het rijzige schip der laat-Gothische Kathedraal, de middeneeuwsche ambiance om die kerk, de gele muurbloemen op het ongerestaureerde koor. Hoe gedocumenteerd, hoe minutieus zou Balzac het beschrijven: de schilderachtige slordigheden der sloppen en stegen met namen als de ,,krengelgang" of „de reet van de muur" naast huizen van de meest provinciale vlakheid en verveling, die bij een vleugje herleving in het begin der 19e eeuw de houten Gothieke gevels kwamen vervangen. En dan: de menschen, de Bosschenaren; eerst dan kwam de schrijver van de ,,Comédie humaine" op volle kracht. Een stad met'n Bisschop, een Gouverneur, 'n President van de Rechtbank, 'n Zwarte Arend, 'n Vereeniging voor de hoogere standen en Oeteldonk.... Altemaal dingen waarover ik niet zou willen en kunnen schrijven. Maar Balzac, wat zou hij ze geteekend hebben met hun deugden en komische gebreken, met hun vriendelijke praat en mooie interieurs, met hun liefhebberijen en hebbelijkheden, met hun buien van vlakke verveling en uitbundige uitgelatenheid. Hoofdstukken zou Balzac wijden aan het uitpluizen der papieren van oude families, wegen op 'n goudschaaltje zou hij hunne finantieele en intellectueele capaciteiten, tot de laatste cent hun fortuin berekenende, verklarende de macht hunner positie en het aanzien van hun persoon. En hij zou niet kunnen weerstaan aan de verleiding de geschiedenis te geven der provincie, de ethnografie van het gewest, den middeneeuwschen Brabander te vergelijken met de vervolgde bewoners der Meierij, de treurige dagen van het Generaliteitsland te stellen tegenover het wakkere bedrijf van het industrieel reveil dezer dagen. En meer dan iemand zou deze penetrante traditionalist gevoel hebben voor wat er gezonds en goeds potentieel te vinden is in het Zuiden. Elsevier's LXI. No. 2.
6
74
EEN BOSSCHE SCHILDERSFAMILIE.
O
Dit alles mag de schrijver van dit artikel niet beproeven, maar toch moet hij trachten den kunstenaar Petrus Marinus Slager, die 4 Dec. 1841 werd geboren te 's Hertogenbosch, te plaatsen in zijn omgeving. Als jongetje ging Piet natuurlijk naar de teekenschool, die men de Koninklijke School noemde,en daar hij daar later leeraar werd en het tot zijn dood bleef, is het noodig wat van die school te zeggen. Dit is op zich zelf niet onaangenaam, omdat die school, in den Napoleontischen tijd onder den Maire Verheyen gesticht als „Academie Inpériale de peinture", en later door Willem II koninklijk verklaard, o. a. bestuurd is geworden door de beeldhouwers Van der Ven en Stracké en bezocht werd door leerlingen als Pieter de Josselin de Jong, Antoon Derkinderen en Jan Sluijters. 't Zou heel belangrijk zijn de positie van die school in haar goeden tijd in stad en gewest te bestudeeren. Ik geloof dat het de moeite zou loonen en ik geloof dat 't vooral heel aardig zou zijn in die school een soort klassiek kamp te ontdekken als tegenhanger tegen de St. Jan's restauratiebeweging. Ik meen dat het mogelijk was, zoo al niet den strijd tusschen Klassieken en Romantieken, gelijk hij in die dagen in Frankrijk werd uitgevochten, hier aan te wijzen, dan toch in lilliputverhouding de neo-Gothische begeestering, de romantische droom van de herstelde Cathedraal te stellen tegenover den invloed van den klassieken Van der Ven, die 'n soort groot man was, wiens werk in den Parijschen Salon der jaren na 1850 tentoongesteld werd. Ik geloof dat al maakte Van der Ven ook de apostelbeelden in de St. Jan, hij in zijn innigste binnenste wel zooiets gemompeld zal hebben van „style barbare" en de bekwame Stracké, de modelleur o. a. van de Jan van Nassau voor de Utrechtsche Universiteit, zal voor „de heilige linie" der middeleeuwsche kerkelijke bouwkunst ook al niet veel gevoeld hebben. Veertig jaren lang heeft Piet Slager als leeraar in „het groot antiek" en „het leven" les gegeven. Op 'n curieus groot stichtings-schilderij der school (Empire Regentenstukken zijn zeldzaam), zien wij in een doorkijk,, achter de deftige Stichters, jongetjes teekenen naar een gipsafgietsel van den Germanicus, en naar denzelfden Germanicus zal ook Piet Slager hebben laten teekenen zooals het hem zelf behalve door v. d. Ven ook door zijn Antwerpsche leermeesters Nicaise de Keyzer, van Leerius of Geefs was geleerd, 't Isonnoodig te zeggen, welke belangrijke plaats de Antwerpsche Academie in de geschiedenis der Noord-Nederlandsche schilderkunst in de 19e eeuw heeft ingenomen, 't Is algemeen bekend hoe Antwerpen de school is geweest voor onze schilders en hoe eerst onder Allebé de RijksAcademie te Amsterdam rijpe vruchten heeft gedragen. Als Pieter Slager Jr. na de lessen van zijn vader die van den Antwerpschen Professor zal volgen, dan vindt hij er Albr. de Vriendt en als zijn jongere broeder, Frans Slager, een paar jaar later komt, Frans van Leemputten. Na degelijke studie komt Piet Slager in den Bosch terug en vestigt zich als
D
EEN BOSSCHE SCHILDERSFAMILIE.
75
portret-schilder. Hij moet direct een opvallende figuur geweest zijn; een schilder was in die dagen, meer dan nu, een curiositeit. De Slagers zijn een struisch, stoer menschenslag, sla de prentjes maar op, de meisjes, de jongens, de vader en de moeder. Bezie vooral het portret dat Pieter de Josselin de Jong van zijn leermeester schilderde, toen hij uit Parijs kwam, en al mag er nu in zijn penseelen nog wat zijn blijven hangen van de fransche distinctie in Cabanel's atelier opgedaan, wat 'n fijne impressionant schoone kop, wat mooie gracieuse handen, wat 'n goed gevoel voor beweging en stand. Slager krijgt in 's Hertogenbosch portretten te schilderen en dat doet hij goed. In zijn beste werken zit een degelijke kracht met een fijn gevoel voor duidelijk omschreven vorm als in de houtskoolteekening naar zijne jonge vrouw, een mooi begrip van verfbehandeling en lichtval, als in het wat romantische portret van zijn vriend Piet van Goor, den ouden leeraar in het teekenen op het Jesuitencollege te Katwijk. Dit portret dat indertijd op 'n vier jaar lij ksche werd tentoongesteld was eene opvallende inzending en verscheiden oudere schilders hebben het onthouden. Maar ik geloof niette overdrijven als ik u hier het, nog nimmer gereproduceerde, portret van een oud-strijder aanduid als een zeer beteekenisvol schilderstuk met weergalooze karakteristiek en iets grootsch erin, dat, door den belg Navez heen, zelfs even denken doet aan David. Ik vraag hier met nadruk aandacht voor dit werk, dat vergeten hangt in den huize Slager in de Waterstraat en dat 'n Museumplaats waard is. Ik ken dit werk eenige jaren, zie het telkens met grooter genot en telkens anders terug, dan met iets van Holbein er in, dan weer suggereert mij die merkwaardig plastische kop spaansche herinneringen. Wat 'n begaafd man moet Pieter Slager geweest zijn, toen hij in het stille Den Bosch zat te wachten op portretbestellingen — en en attendant „Waterloomannetjes" schilderde. Want deze man met den hoed was op 'n vorig schilderij vergeten. In een der koninklijke paleizen moet namelijk een vrij groot doek van Slager hangen, voorstellende een groep oud-strijders, om een vaandel en een portret van Prins Frederik der Nederlanden. Prins Frederik was er op 'n koopje aangekomen. Slager had het hem eerbiedig geschonken; het werk werd aanvaard en bekroond met een prinselijke doekspeld.... Wat lijkt zooiets lang geleden! Maar de bestellingen kwamen; het portret van Wethouder Pompe en vooral dat van Coenen, president der Goudsmeden-vereeniging St. Eloy, plechtig in zwarte jas met de gildeketting om en nu te zien in het Bossche Museum op het Raadhuis, zijn blijken van stevige kloeke portretschilderkunst en van de satisfactie die de kunstenaar kreeg van de zijde van het Bossche publiek. Maar meer misschien dan in zijn eigen werk is Slager opgegaan in het onderricht eerst, en in het daarop spoedig volgend succes van zijn geprefereerden leerling Pieter de Josseling de Jong. 't Is aandoenlijk, de toegenegenheid van dezen leermeester en leerling. De schitterende loop-
76
EEN BOSSCHE SCHILDERSFAMILIE.
O
baan van den vlotten, te vroeg gestorven figuurschilder heeft Slager met spannende belangstelling gevolgd. Die jongen uit St. Oedenrode, die op de Koninklijke School lessen kreeg tezamen met Anton Derkinderen, verzuimde nooit na een buitenlandsche studiereis, naar Antwerpen eerst, daarna naar Parijs en Rome, zijn buit in den vorm van knappe studies, in het atelier voor zijn eersten leermeester neer te zetten. De broeder van Pieter de Josselin de Jong, de tegenwoordige Utrechtsche Hoogleeraar R. de Josselin de Jong, weet van die vriendschap gevoelig te vertellen. Maar nog overtuigender spreekt wijlen de schilder nog dagelijks woorden van waardeering en dank uit de machtige houtskoolteekening die een geheele wand inneemt in de groote kamer van den huize Slager. In volle scheppende kracht, in frisschen drang naar daden had bij een zijner bezoeken Josselin een prachtig romantisch Delacroix visioen, naar aanleiding van krantenberichten aangaande de Soudankrijg, op het écru-behang in zwart en wit aangelegd. Bronzen kerels op levensgroote steigerende paarden voeren een wilde fantasia uit op de teekening, die de wand vult zoo rijk en deftig als de kostelijkste gobelin. Wat moet de oude Slager daar vaak met weemoed naar gekeken hebben, nadat hij zijn leerling had helpen begraven en zijn door Van Wijk geboetseerd borstbeeld mee had onthuld te St. Oedenrode. Van den huize Slager, die deftige woning met z'n groote deuren, statige entree, ruime en toch wat sombere vertrekken zou ik moeten vertellen. Het bezit van een ouderlijk huis in de letterlijke beteekenis is op zichzelf al iets bijzonders, maar hoogst belangrijk is het zeker voor een gevoelig man als Pieter Slager, die wij den jongere zullen noemen, al is hij dan ook de wilde jeugd te boven. Dit huis, waar hij als oudste zoon van tien kinderen in een artistengezin groot werd, wat moet 't hem verhalen doen uit het leven van zijn vader, verhalen van blijde en zonnige dagen, maarzeker ook van moeilijke tijden, zware dagen van zorg en ramp, die zijn ouders zeker niet gespaard zijn. En nu zou Balzac er weer bij moeten komen, om een krachtig en waardig beeld te scheppen van een man, die schilderende in een provincie stad tien kinderen moest groot brengen. Het publiek beseft over het algemeen wel de materieele moeilijkheden, die er aan de combinatie artist-huisvader verbonden zijn, maar de moreele pijnigingen begrijpt het zelden in voldoende mate, omdat het onvoldoende begrip heeft van het trotsche bewustzijn van de kunstenaarsziel. Kracht tot scheppen te bezitten, bewust zichzelf te kunnen zijn in zijn werk, geeft hoogen moed. Die hoogmoed kan schuil gaan onder affabele omgangsvormen, de huisvader kan gedwongen worden nederig zijns weegs te gaan, maar zijn waarde boven stand, geld en goed, zal telkens den kunstenaar vlammend voor den geest staan. •— Dat worstelen van een begaafd schilder voor den nooddruft van zijn gezin, men sla 't niet gering aan. Zelden geeft het publiek zich rekenschap hoeveel
XV
P. J. DE JOSSEI.IX UK JONG. PORTRET VAX P. M, SLAGER.
P. M. SLAGER.
HE OUDSTKIJDKR. (OI.TlïVERl'SCIIir.DERlj).
PORTRET VAN' FRANS SI.ACER.
HUT SI.AGKR. (OUEVERESCHILDERIJ).
XVI
IIUIB LUNS.
PORTRET VAN PIET SLAGER.
PIET SLAGER.
FRANS SLAGER.
PORTRET VAN JIÏAXNIÏTTK EN COKRY SLAGER.
ANTWERPEN. (OLIliVERFSCHILDERIj).
D
EEN BOSSCHE SCHILDERSFAMILIE.
77
geestkracht er noodig is voor het maken van wat wij noemen een schilderij en wat speciaal een portretschilder gaven van psychologisch inzicht, schatten van taktische bekwaamheden aan den dag moet leggen bij het maken van een behoorlijk geschilderd portret van nog maar middelmatige kwaliteit. Er wordt op kunstscholen en Academies veel onderwezen, maar niet hoe een portretschilder met zijn model en vooral met de familie van zijn model moet omspringen, en toch, voor menig schilder zou er geen belangrijker college te volgen zijn. Uit deze zin, geachte lezer, spreekt al te duidelijk de ,,difformation professionelle" van den onderwijsman, die de schrijver van dit artikel nu eenmaal is. Ik wil alleen maar zeggen dat 't in veel omstandigheden voor den portretschilder een toer is om zijn ziel in lijdzaamheid te bewaren, maar als die schilder ook huisvader is en tien kinderen heeft — dan... Pieter Slager de jongere, portretschilder als zijn vader en leeraar aan de Kon. School voor Kunst, Techniek en Ambacht, weet van dat alles te vertellen, met leute, met fijnen geest, met deftige melancolie, in ernstige zinnen afgewisseld met krachtig gelanceerde, boertige koddigheden, gevoelige sternbuigingen en levendige gebaren. Hij vertelt van het ouderlijk huis, spreekt met aandoenlijken eerbied over zijn vader, die hem een uitmuntend leeraar, over zijne moeder die eene kranige vrouw was, en hoe natuurlijk het is, dat ze schilderen, hij en zijn broer Frans, Jeannette en haar zuster Corry. Pieter was de oudste en de grootste helft van zijn leven heeft hij „gevaderd" over broers en zusters. Met welk succes hij op hen „het vaderen" heeft geleerd, het is te zien aan de vreugde waarmede hij nu zijn eigen dochtertje in de armen omhoog heft. Omhoog is het ware woord, want Pieter Slager Jr. is een lange kerel met iets dappers in zijn verschijning. 't Kan niet genoeg gezegd en herhaald worden, wat dapperheid, wat moed er gevraagd wordt bij elk nieuw werk van den portretschilder en daarmee wordt niet gedoeld op den schilder, die zich bij tijd en wijle sterk voelt aangetrokken tot 'n karakter, zich begeesterd voelt voor een physionomie, en dan aan 't werk gaat, maar bedoeld wordt de schilder, die een portret voltooid heeft en een ander portret aanlegt als 't begin van een nieuwe taak. Uit den mond van een onzer beste portretschilders vmg ik eens op deze kwalificatie van een „evenknie" in dat genre: „Och, hij is een knap man, hij is nu toevallig schilder, hij had ook universiteits-professor kunnen zijn, een groot dokter of een bankdirecteur, maar hij zou het er altijd uitstekend hebben afgebracht." Ik geloof niet, dat hiermede iets vriendelij ks bedoeld werd, maar het is een duidelijke illustratie van de bekwaamheden die van een portretschilder gevraagd worden. Als men daar zoo zit om iemands portret te teekenen of te schilderen, dan komt mij altijd de karakteriseering van de betrekking tusschen schilder en model, de keuze tusschen biechtvader en kapper voor
78
EEN BOSSCHE SCHILDERSFAMILIE.
D
den geest. Ben ik de biechtvader van dien heer?.... maar dan een wereldlijk biechtvader. Ben ik de kapper van die dame?.... maar dan een geestelijke kapper.... En dan, maar observeeren,... en praten.... liefst zoo vlot mogelijk, om de „gêne" van het model te „overpraten." Die „gêne," die mij weer denken doet aan de verlegen houding van den „lebemann" tegenover den maitre d'hótel en diens sterk „überlegen" gevoel bij het toereiken der wijnkaart. De figuurschilder werkt als de strateeg met levende strijdkrachten.... 't is eervol, maar 'n stilleven schilderen is wel zoo rustig, en, zooals Frans Slager, zwerven in de natuur wel zoo gezond en genoeg'lijk. Ook 'n groote kerel, die Frans Slager, met z'n zwart fluweelen buis en ietwat „ombrageus" uiterlijk. Met de schilderkist op den rug, met doek of paneel aan de fiets gebonden, brengt hij de helft van zijn leven buiten door. Van zijn tochten brengt hij dan meestal romantisch getinte studies mee, waarin hij vaak in zeer kleine afmetingen de ontroeringen, die het mooie brabantsche landschap hem geven, heeft vastgelegd, 'n Stuk oude heidegrond, de ruïne van een kerkje, maar heel graag ook even zichtbaar 't altijd imposant silhouet van de hertogstad, met het altijd wisselende spel van licht en wolken op de eerwaarde St. Jan. Als men de geattitreerde schilder van een kerkgebouw kon worden, dan zou zeker Frans Slager schilder van de Cathedrale kerk van St. Jan kunnen zijn, want hij kent de St. Jan minstens zoo goed als Heezemans of Dr. Xavier Smits; vergun het een schilder om te schrijven: beter! En toch heeft hij geen folianten bestudeerd, die handelen over de geschiedenis van die kerk en geen dikke boeken over de „ins and outs" der Gothiek in zich op genomen. Hij heeft er zoo maar eens omheen geloopen, 's winters met 'n pijp in den mond en de handen in de zak, 's zomers zonder hoed, op 'n fiets er langs gereden, maar hij heeft er zoo maar eens naar gekeken ! 's Winters als de sneeuw als schapen vachten op de sculpturen van het monument liggen, in de herfst als de gouden bladeren van de boomen op de Parade tegen 't monument aandwarrelen, en het water uit de spuwers gutst. Hij heeft de St. Jan zien stralen in het helle zonlicht van den zomer en heeft telkens opgekeken naar den koepel als ze uitstond in hare klare blankheid tegen de eerste lieve lenteluchten. Hij heeft er naar gekeken in de beduidenis van Rodin als deze schrijft: „Voir, c'est Ie fruit de toute une vie." In 't Bossche museum op het Raadhuis is een groot schilderij van de St. Jan, in particulier bezit veel werk naar 't wonderlijke monument, en wanneer nu, zoo over 'n eeuw, die Gothische wonderen, over West Europa verspreid, door de Duitschers stukgeschoten of door de anderen ver-restaureerd zullen zijn, wat zal dan dergelijk werk een waarde hebben gekregen, de vertelsels over zoo'n wereld van schoonheid van een gevoelig man die in de schaduw van zoo'n monument is geboren en opgegroeid! Hoewel, Frans Slager is vaak en lang eruit geweest. Als jongeling naar Antwerpen, evenals zijn
O
EEN BOSSCHE SCHILDERSFAMILIE.
79
broeder Pieter, die er studeerde met Simon Maris, Buisman, Gratama en Wolter. Frans was er in den tijd van Walter Vaes en Is. Opsomer, hij kreeg lessen van Frans van Leemputten, en daarna heeft hij gereisd in Italië en bezocht hij langeren tijd het Eldorado der landschapschilders dier dagen: Barbizon. In den beginne liet het zich aanzien dat hij stoer werk zou geven, op het oog meer in overeenstemming met zijn postuur en uiterlijke verschijning, maar in zijn liet!ijk romantische landschapschilderwerk van den laatst en tijd vindt men niet veel van de moedige onderneming, die het hierbij gereproduceerde paardenschilderij uit zijn Antwerpschen tijd toch is. Maar, merkwaardig weinig •aangevreten door de artistieke cabriolen dezer dagen, kan een knap schilder als Frans Slager gerekend worden te behooren tot eene reserve met degelijke kennis, en in het bezit van een knap handwerk, waarop een 'beroep zal kunnen gedaan worden in rustiger tijden door een in 't evenwicht teruggeworpen schilders volk als 't onze. En Jeannette Slager? Haar werk, vlot geschilderde bloemstukken kunt u geregeld op tentoonstellingen zien. „Wat zal ik u zeggen. Ik heb altijd bloemen geschilderd en mijn werk altijd verkocht." Altijd bloemstillevens geschilderd? „Ja eigenlijk wel", en ze komt aangedragen met een paneeltje waarop zij haar eerste werk, een stilleven, schilderde met „verduisterde gereedschappen" — verf en penseelen waren bij de broers gestolen. Maar op die diefstal heeft nu eens zegen gerust en die primitieve „verduistering" heeft ook niet belet dat haar werk, denlaatsten tijd, zich steeds meer naar 't licht oriënteert, dat de „gaten", die er wel eens in het werk zaten, zich vullen, de toonwaarde gestaag groeit en de,,poot", die altijd haar werk heeft gestuwd, meer beheerscht en innerlijk krachtiger wordt. En om dat zoo-in-j e-eentje vol te houden in den Bosch! Dan hadden die Amsterdamsche schilderessen het minder moeilijk, die vormden een bent onder de moederlijke zorgen van Tante Trees Schwartze! En wat moet dat vooral op vrouwen aanmoedigend werken. Nu is Jeannette Slager in den Haag gevestigd. Uit haar werk heeft altijd ondernemingsgeest gesproken en daar zij er over denkt te gaan lithografeeren, zou 't wel eens kunnen zijn dat we in haar een grafische aanwinst zouden vinden. Zij komt dan in het vaarwater van haar schoonzuster Suze Velsen (Pieter Slager's vrouw) die echte Hollandsche „gevallen" pretentieloos maar niet zonder emotie weet te etsen; 'n enkel deurtje met 'n stoepje, 'n raampje met een bloempot, 'n slootkantje, 'n muurtje met groen, zijn haar onderwerpen, en Teyler's stichting te Haarlem heeft werk van haar voor de verzameling aangekocht. Nu blijft Corry nog over. — Corry Slager, de jongste, Mevr. van Dam, is vooral aquarelliste en even-
8o
EEN BOSSCHE SCHILDERSFAMILIE.
D
als haar zuster oorspronkelijk bloemenschilderes. Haar vroege werk reeds geeft blijken van een sterk kleurbesef en een bijzonder levendig gevoel voor het métier van het water verfprocédé. Wij kennen hier haar latere werk niet, maar in de Indische pers wordt met lof over haar Wajangpoppen gesproken en met verheugenis melding gemaakt van haar Indisch genre. Men ziet het ook aan deze jongere telg van den Bosschen stam, provinciaalsch is het geslacht niet. Maar wat hun werk niet heeft, is de,,blague" van de groote stad, de aanstellerij van het internationale cenakel, de pose van den geblaseerden dilettant der wereldstad. In de geschiedenis der Fransche schilderkunst lezen wij zoo vaak dat de kunst op critieke tijden moest worden gered door de „province." 't Zou niet zoo onmogelijk zijn dat men ten onzent, na amorphisme en dadaïsme van de grootsteders, het nijvere handwerk der stillen in den lande meer op prijs ging stellen en dat zij later zouden blijken de nuttige keten te hebben gevormd tusschen verleden en toekomst onzer schilderkunst. Dat een familie als de Slager's bij eene eventueele renaissance onzer nationale traditie meer op haar juiste waarde zou worden geschat, lijkt mij voorshands zeer waarschijnlijk. 's Hertogenbosch
Juli 1920
XVII
OORRY V. DAM—SLAGER. (WATERVERFTEEKENING),
WITTE ROZEN.
FRANS SLAGER. HUIZE SLAGER, 's 1IERTOGENBOSCII. (WATERVERl-TEEKENINü).
JEAN.NKTÏE SLAGER. BLOEM H\\ (OLIEVERFSCHILDERIJ).
P. M. SLAGER, PORTRET VAN MEVR. SI.AGKR. (HOUTSKOOLTEEKENINü).
XVIII
SUZE SLAGER—VELZEN.
XIX
11 4po in H
tji c ^ ft* &4.{tH A T l
5IF
M. S. BIBUOTIIFXA VATICANA. REG I.AT 509 ALBERICUS AQUENSIS. HIST. HIEROSOLYMITANAE AOUENSIS. A. 11 58. GESCHREVEN IN DE ST. PAULUSABDY TE UTRECHT.
M. S. NO. 86. UNIV. UI.TRAJ. GREGORIUS MAGNUS MORALIA IN JOB (ELFDE EEUW).
LIBRYE OF MIDDELEF.UWSCIIE KKRKBI HI.IOTHKEK IN DE ST. WALBURGSKERK TE ZUTPHEN.
XX
TO1PT ONTWERP VAN H. VOI.KERT VOOR ONTWERP VAN M. L. VOOR It.SE TOT.DT.
HEDWIG BINDEWALD.
Bucbersffiorgsifiepl! k o ÏDu com n&d?fien ÏDtt eyn 23&d? borgft «ug, y Pen»a(?c es ï»ol in ÏDeynem ^AU£! 2tuff Mg ep fftuber bteyb' reiè ïaum bem'ttjt 2(ttcb leg' nid?t Öutterïrapfen fcraujf, jDcnn eyn Pfunï) Silbei* Foflct jeter Sauff; 6clb|l ÏDinten(lecfen fireng' rermeyö ÏDamit ijat ïeyn Dci'borger 5^u&'. jfngleidjcn Uffe iKfcl»i-
Anno Domini MDCCCCI j
ONTWERP VAN TROE. A. J.
Dl'.RKINDEREN
VOOR M E I . WAI.I.V 1IOKS.
BOEKWERK VAN EDUARI1 DILI.MANN.