ERIK LÖFFLER
Een blad uit het album amicorum van Josephus Augustinus Brentano door Joseph Schwachhofer
De taak van het RKD is het verzamelen en ontsluiten van kunsthistorische documentatie. Toch bevat de collectie al vanaf de oprichting ook originele werken. Het gaat daarbij vooral om materiaal dat is verworven als documentatie en dat in het verleden niet als „origineel‟ werd beschouwd, bijvoorbeeld kunstenaarsbrieven (soms zoals bij Marius Bauer met eigenhandige tekeningen), reproductieprenten naar schilderijen of negentiende-eeuwse portretfoto‟s. De laatste decennia is dit kwetsbare materiaal van de reguliere beelddocumentatie gescheiden en op dit moment wordt er hard gewerkt aan een volledige digitale ontsluiting. Tot de verzamelingen van de afdeling Oude Nederlandse Kunst behoren tienduizenden originele prenten van vóór 1800, waarvan de geschiedenis in 2006 door een stagiaire van de Universiteit Leiden, Eva Vreeburg, uitgebreid is onderzocht.1 Daarnaast bezit de afdeling zo‟n tachtig originele Nederlandse tekeningen uit dezelfde periode, die in 2010 digitaal zijn ontsloten door Jonathan den Otter in het kader van een soortgelijke stage.2 In een aantal gevallen leidde nader onderzoek tot interessante ontdekkingen; zo kon een plafondontwerp door Hans Jacob Huslij (1702-1776) onlangs door Peter Vlaardingerbroek in verband worden gebracht met een nog bestaand pand aan de Prins Hendrikkade in Amsterdam.3 Een ander blad, met een allegorische voorstelling (afb. 1), konden Jonathan en ik niet duiden. In dit soort gevallen was Dorine altijd de eerste persoon om raad aan te vragen. Door haar jarenlange onderzoek naar het oeuvre van Stradanus, waarbij zij de meest obscure literaire bronnen voor zijn allegorieën wist aan te wijzen, heeft ze zowel voor mij als voor andere collega‟s veel raadsels weten op te lossen. Toen ik een onderwerp moest kiezen voor deze bijdrage leek juist dit blad mij daarom zeer geschikt. Uiteraard mocht zij het niet meer voorbij zien komen, wat niet makkelijk was aangezien deze bijdrage geheel „onder haar neus‟ is geschreven: onze computers hebben bijna vijftien jaar ruggelings tegen elkaar gestaan. Het bewuste blad is speciaal ten behoeve van deze bijdrage door een restaurator ontdaan van zijn twintigste-eeuwse opzetkarton; hierdoor werd de uitgebreide Duitstalige opdracht weer zichtbaar, evenals een signatuur en datering „J. Schwachhofer inv: / Amsterd. 1812‟.4 Johann Joseph Schwachhofer werd in 1772 geboren in het Duitse Mainz als telg uit een familie van musici die was verbonden aan de plaatselijke Hofkapelle; zijn vader Andreas was er in dienst als cellist.5 In 1786 schreef Joseph Schwachhofer zich in aan de Kurfürstliche Zeichnungsakademie,6 waar hij les kreeg van de schilder Georg Friedrich Hoch (1751-1812).7 De stad beleefde echter roerige tijden en na inname door de Fransen in november 1792 werd het onderwijs aan de academie grotendeels stopgezet.8 Dit zal de reden zijn geweest waarom de jonge kunstenaar zijn geluk ging beproeven in het buitenland. De keuze voor Amsterdam werd waarschijnlijk ingegeven door zijn zuster, de zangeres en actrice Therese Schwachhofer (1774-1849), die daar rond dezelfde tijd vanuit Bonn met haar toneelgezelschap neerstreek; de troep was ingehuurd door de „Hoogduitse - 305 -
EEN BLAD UIT HET ALBUM AMICORUM VAN J.A. BRENTANO DOOR JOSEPH SCHWACHHOFER
1. Joseph Schwachhofer, Allegorie op Josephus Augustinus Brentano als beschermer van de kunsten, grafiet, pen en penseel in zwart en grijs, 111 x 173 mm, gesigneerd en gedateerd verso: „J. Schwachhofer inv: / Amsterd. 1812‟, coll. RKD. Foto RKD.
Toneelsociëteit‟, op dat moment gevestigd in een door Abraham van der Hart ontworpen toneelzaal aan de Amstelstraat. Door de politieke onrust was het theater onregelmatig open en directeuren en artiesten wisselden elkaar snel af; Therese‟s compagnie vertrok in 1794 alweer naar Duitsland.9 Broer Joseph had klaarblijkelijk andere plannen: op twee oktober 1793 schreef hij zich in aan de Amsterdamse Stadstekenacademie.10 Schwachhofers mogelijk vroegste Nederlandse werk kennen we alleen uit een literatuurvermelding: een 1793 gedateerde portrettekening van Teunis Christoffel Beynink (1771-1832).11 Beynink was eerste komiek bij de Stadsschouwburg, maar daarnaast ook tekenaar, schilder en kunsthandelaar; op latere leeftijd werd hij comptoirbediende en conciërge aan de Koninklijke Academie.12 Hiermee was hij een typerend voorbeeld van het Amsterdamse artistieke milieu in de achttiende en vroege negentiende eeuw: de werelden van toneel, muziek en beeldende kunsten waren nauw met elkaar verweven, zowel door het combineren van beroepen als door familiebanden. Zo was Jan Punt kunstenaar en acteur, Johannes Jelgerhuis schilder, kostuumontwerper en acteur, en de schilder Louis Moritz, die vele toneelspelers portretteerde, ook beheerder van de decoraties van de Stadschouwburg, terwijl de beroemde actrice Johanna Cornelia Wattier echtgenote was van de architect en beeldhouwer Bartholomeus Ziesenis. Ook Josephs zuster lijkt tijdens haar korte verblijf in deze kringen te zijn opgenomen: Jurriaan Andriessen maakte in die tijd een tekening voor het „album van juffrouw Therese Schwachhofer‟, waarvan een eigenhandig ricordo bewaard is gebleven: een in deze context zeer toepasselijke voorstelling van de zangkust die „het hart streelt‟ van de schilderkunst.13 Veel artiesten waren bovendien lid van de Vrijmetselarij, of van het daaruit ontstane „Kunstbevorderend Genootschap V.W.‟.14 Hoewel Schwachhofer voor - 306 -
ERIK LÖFFLER
2. Joseph Schwachhofer, Studie van een knielend mannelijk naakt, zwart en wit krijt, op blauw papier, 480 x 330 mm, gesigneerd rechtsboven: „J. Schwachhofer‟, opschrift middenonder: „Eerste Prys, behaald door / Joseph Schwachhofer / 1804‟, gedateerd verso: „8 February 1804‟, Amsterdam, Rijksprentenkabinet, inv.nr. RP-T-2000-2871. Foto museum.
zover is na te gaan geen vrijmetselaar was, zullen zijn contacten wel een rol hebben gespeeld bij het bezoek dat zijn broer, de musicus Franz Schwachhofer (1778-1846), in 1800-1801 bracht aan de Amsterdamse loge „La Charité‟.15 In 1794 tekende Schwachhofer een portret van de Duitse actrice en zangeres Henriette Eunicke-Schüler (1772-1849), dat we nu alleen kennen van een prent door Anton Karcher (1760-1842).16 Met haar echtgenoot, de zanger Friedrich Eunicke (17641844), maakte Henriette deel uit van het al vermelde toneelgezelschap uit Bonn. Ze is volgens het onderschrift afgebeeld in het kostuum van „Elfride‟, een rol waarin ze in 1794 optrad in het „Hochdeutsche Theater‟, zoals vermeld in het Mannheimse Taschenbuch fürs Theater uit 1795.17 De prent is in die almanak meegebonden, samen met soortgelijke portretten die waarschijnlijk allemaal voor deze editie zijn vervaardigd. Pikant detail is dat Friedrich Eunicke zich in 1797 in Duitsland van Henriette liet scheiden om te hertrouwen met Josephs zuster Therese.18 Hun dochter Johanna, die haar ouders in roem verre zou overtreffen, huwde de Duitse dierschilder en lithograaf Frans Krüger (1797-1857),19 die zijn schoonouders verschillende malen heeft geschilderd en getekend.20 Aan de Amsterdamse Stadstekenacademie kreeg Schwachhofer les van Jacques Kuyper (17611808). Zijn bijzondere band met Kuyper blijkt uit de ring die hij na diens dood van hem erfde; eerder had deze al toebehoord aan de kunstenaar Jean Grandjean.21 Met zijn mannelijke naaktstudies won Schwachhofer aan de academie in 1802 een derde prijs, in 1803 een tweede en in 1804 zelfs een eerste (afb. 2).22 De drie tekeningen bevinden zich nu in het Rijksprentenkabinet in Amsterdam, samen met een in 1806 bij Felix Meritis bekroonde studie.23 Afgezien van het herontdekte albumblad zijn het vermoedelijk de enige werken van zijn hand in een openbare verzameling.24 Onder invloed van het classicisme groeide in deze periode ook de belangstelling voor het tekenen naar vrouwelijk naakt. In Amsterdam was een van de weinige gelegenheden waar dat kon het in 1801 daartoe ons opgerichte tekengenootschap „Kunst zij ons doel‟.25 Begin jaren negentig van de vorige eeuw bezat een Weense kunsthandelaar een viertal door Schwach- 307 -
EEN BLAD UIT HET ALBUM AMICORUM VAN J.A. BRENTANO DOOR JOSEPH SCHWACHHOFER
3. Joseph Schwachhofer, Allegorie, zwart krijt, wit gehoogd, 383 x 320 mm, omkranst monogram: „KVC‟ (of KVH?), opschrift: „HET VADERLAN[D] / DOET HULDE/ AAN / DEUGD EN VERDIENST[E]‟, gesigneerd en gedateerd verso: „J. Schwachhofer f. 1817‟, huidige verblijfplaats onbekend. Foto Dorotheum, Wenen.
hofer gesigneerde vrouwelijke naaktstudies uit de jaren 1803-1807; het oudste blad draagt de volgende annotatie: „Etude d‟apres Natuur [sic] Dessiné au college Kunst zij ons doel 24 juin 1803 à Amsterdam‟. De tekeningen zijn in 1992 en 1994 geveild, samen met een allegorische voorstelling uit 1817, die nog niet bevredigend kon worden verklaard (afb. 3).26 Een 1808 gedateerd vrouwelijk naakt dat in 1985 is geveild, behoort vermoedelijk ook tot deze groep (afb. 4).27 Van een tekening waarmee de kunstenaar in 1807 een eerste prijs behaalde bij „Kunst zij ons doel‟, is de verblijfplaats onbekend.28 Van andere aard was de tekening waarmee Schwachhofer in 1804 de prijsvraag won die was uitgeschreven door het Departement van Teekenkunde van Felix Meritis,29 met als onderwerp „De weduwe van Oldebarnevelt die Prins Maurits om genade smeekt voor haar zoon‟. Het was voor zover bekend de eerste keer dat in Nederland een dergelijk onderwerp uit de vaderlandse geschiedenis ter hand werd genomen. Deze prijsvraag wordt daarom wel beschouwd als het begin van dit typisch negentiende-eeuwse genre.30 Schwachhofer zou dit onderwerp ook in olieverf hebben uitgevoerd maar van beide werken ontbreekt ieder spoor,31 net als van een ander bekroond „geschilderd academiebeeld‟ uit 1808.32 Ook van een in de literatuur vermelde prent door Ludwig Buchhorn (1770-1856) naar een tekening van zijn hand, met Sappho die zich in zee stort, is geen enkel exemplaar bekend.33 In het anonieme Voyage par la Hollande uit 1807 wordt Schwachhofer genoemd als een van de artiesten die de Nederlandse kunsten een „hooge vlucht‟ zouden doen nemen.34 In datzelfde jaar werd hij vermeld als potentiële kandidaat voor de Prix de Rome,35 maar van daadwerkelijke uitzending is het nooit gekomen. Wel nam hij vanaf 1808 regelmatig deel aan de „Levende Meesters‟-tentoonstellingen in Amsterdam, Den Haag en Haarlem. De onderwerpen van Schwachhofers werken in de helaas ongeïllustreerde catalogi varieerden van bijbelse, mythologische, historische en allegorische voorstellingen tot portretten.36 Dat zijn interesse vooral uitging naar het historiestuk, blijkt ook uit zijn academische figuurstudies: terwijl het tekenen naar gekleed model nuttig was voor het stofferen van genrestukken en landschappen werd de studie naar naaktmodel gezien als de beste voorbereiding op het schilderen van allegorische, mythologische en (klassiek-) historische voorstellingen; thema‟s die in de Napoleontische tijd het hoogste aanzien genoten.
- 308 -
ERIK LÖFFLER
4. Joseph Schwachhofer, Studie van een vrouwelijk naakt met bloemenmand op het hoofd, zwart krijt, 403 x 231 mm, gesigneerd en gedateerd verso: „Etude d‟après Nature Par J Schwachhofer Amsterdam le 22 Jan 1808‟, huidige verblijfplaats onbekend. Foto Sotheby Mak van Waay, Amsterdam.
Hoewel Schwachhofer als kunstenaar in zijn levensonderhoud lijkt te hebben voorzien blijkt bijna twee eeuwen na zijn dood geen enkele openbare collectie ook maar één van zijn olieverfschilderijen te bezitten. Op de kunstmarkt verscheen pas in 2009 voor het eerst een schilderij van zijn hand op de markt: een tegen een altaar leunende Eros in een arcadisch landschap (afb. 5).37 Het 1813 gedateerde paneel is ongetwijfeld identiek aan de in dat jaar te Amsterdam geëxposeerde „Kupido, met zinnebeeldige bijwerk‟.38 In een bespreking in de Vaderlandsche letteroefeningen roemt handelaar en kunstcriticus Jeronimo de Vries weliswaar onze kunstenaar, maar de „kupido‟ noemt hij „te koud en met te veel bijwerk bezet‟.39 Het lijkt een voorafschaduwing van de nieuwe wending die de nationale kunstsmaak binnen nog geen decennium zou nemen; het snel uit de mode raken van het „on-Nederlandse‟ neoclassicisme is vermoedelijk de verklaring voor het grotendeels verdwijnen van Schwachhofers geschilderde oeuvre. In 1817 trad de kunstenaar in het huwelijk met de drieëntwintigjarige Maria Magdalena van Rijn, een zuster van de Amsterdamse schilder Hendrik van Rijn (1790-?). Getuigen waren, behalve laatstgenoemde, de schilder, boekverkoper, toneelauteur, toneelspeler en latere schouwburgdirecteur Marten Westerman (1775-1852), de schilder Jan van Dasveldt (1770-1855) en de Duitse componist Johan Wilhelm Wilms (1772-1847), die in 1791 naar Nederland was gekomen, er in 1805 trouwde met een dochter van de Amsterdamse kunstverzamelaar Dirk Versteegh en die in 1815 ons vroegere volkslied Wien Neêrlandsch bloed componeerde op tekst van Hendrik Tollens. De reeds genoemde verwevenheid van de toenmalige artistieke wereld wordt hiermee nog eens bevestigd. In 1822 werd Schwachhofer lid van de in dat jaar ingewijde Koninklijke Academie.40 Vanaf 1823 tot aan zijn overlijden was hij er bovendien in dienst als assistent van Jean Augustin Daiwaille (1786-1850). Deze was als tweede directeur verantwoordelijk voor het hogere kunstonderwijs in de klasse Moderne Historie en, samen met de directeur Bouwkunst, voor het primaire onderwijs aan de tekenschool.41 Ondertussen kreeg hij bij zijn jonge echtgenote zeven kinderen: twee zonen en vijf dochters. Een dochter leefde maar kort en het laatste kind werd pas
- 309 -
EEN BLAD UIT HET ALBUM AMICORUM VAN J.A. BRENTANO DOOR JOSEPH SCHWACHHOFER
geboren na Schwachhofers overlijden. Voor zover bekend koos geen van hen een artistiek beroep.42 Na het overlijden van de schilder plaatste de weduwe een dramatische advertentie: Heden overleed mijn geliefde Echtgenoot, JOHANN JOSEPH SCHWACHOFER, Lid van de Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten, in den ouderdom van 57 jaar, na eene kortstondige ziekte van weinige dagen, waardoor ik mij, met mijne vijf hulpbehoevende kinderen, in mijnen hoog zwangeren toestand, in de treurigsten rouw gedompeld zie; waarvan ik bij deze aan alle Vrienden en Bekenden kennis geef. Verzoekende deze voor communicatie aan te merken, en van rouwbeklag verschoond te blijven. Amsterdam, de 4den Maart 1829. Wed. J.J. SCHWACHOFER, Geb. M.M. van Reijn.43
Of Schwachhofer na 1792 ooit nog in Duitsland is teruggeweest, is niet bekend. Dat hij in zijn geboortestad niet was vergeten, blijkt uit een portretprent uit 1828 van Hermann Schneider (1766-1846), torenwacht in de Stefanskerk in Mainz en een bekende plaatselijke persoonlijkheid. Aan de achterwand hangen door hemzelf vervaardigde silhouetportretten van vrienden, onder wie veel kunstenaars uit die tijd; het onderschrift van één ervan luidt: „Jos. Schwachhofer geb. 1772‟ (afb. 6).44 Het is de enige beeltenis die we van hem kennen. De tekening in de collectie van het RKD (afb. 1), die nooit eerder is gepubliceerd, verbeeldt een geknielde Clio, muze van de geschiedenis, die een ovalen schild beschrijft. De hoeken tonen een hoorn des overvloeds, een scheepsroer, een anker en een palet.45 De voorstelling wordt verklaard door een Duitstalig opschrift in verso: de geschiedenis ontrukt de belangrijkste voortbrengselen van kunsten en wetenschappen aan de vergetelheid, met behulp van de door de handel voortgebrachte welvaart.46 Dit heeft betrekking op de naam in het schild: „GIUS. AUG. BRENTANO / AMATOR / ET / PROTECTOR / PICTURAE‟. De aan de Amsterdamse Herengracht wonende verzamelaar Josephus Augustinus Brentano (1753-1821) stamde uit een OostenrijksItaliaanse familie, die rijk was geworden in de internationale handel; zijn vader was in 1743 naar Amsterdam gekomen om te werken in de Nederlandse vestiging van de firma. Josephus‟ verzameling van meer dan vierhonderd schilderijen behoorde tot de grootste van ons land.47 Vanwege haar roem vereerde zelfs tsaar Alexander I van Rusland haar tijdens zijn reis door Nederland in 1814 met een bezoek.48 Hiernaast bezat Brentano ook ruim 1900 prenten, een honderdtal tekeningen en een bijzondere bibliotheek met de vele prentwerken, kunsttraktaten en kunstenaars biografieën.
5. Joseph Schwachhofer, Eros, olieverf op paneel, 69,5 x 50,8 cm, gesigneerd en gedateerd middenonder: „J. Schwachhofer f. 1813 Amsterdam‟, Den Haag, particuliere collectie. Foto Van Ham Kunstauktionen, Keulen. - 310 -
ERIK LÖFFLER
6. Georg Köbel, Portret van Joseph Schwachhofer (detail uit de wand achter het portret van Hermann Schneider), litho, 401 x 335 mm; opschrift: „auf Stein gezeichnet durch Georg Köbel 1828‟, Mainz, Stadtarchiv. Foto archief.
Met de schilders van zijn tijd onderhield hij nauwe contacten; zij hadden vrije toegang tot de collectie waar ze de oude meesters konden kopiëren. Zo‟n vijftig schilderijen in Brentano‟s nalatenschap waren dan ook van eigentijdse kunstenaars, iets dat in die tijd niet vanzelfsprekend was.49 In de veilingen van 1822 bevond zich echter geen enkel schilderij van Schwachhofer en ook in het catalogusdeel met de tekeningen komt zijn naam niet voor. Dit betekent niet dat hij nooit werk van hem heeft verworven, want het is bekend dat hij tijdens zijn leven ook werken verkocht.50 Voor zijn dood bestemde de altijd vrijgezel gebleven Josephus zijn vermogen voor een stichting ten behoeve van katholieke ouderen, die nog altijd voort bestaat onder de naam Brentano‟s Steun des Ouderdoms.51 De tekening in het RKD maakte waarschijnlijk deel uit van een losbladig album amicorum,52 dat in 1819 werd gesignaleerd door de Schotse kunstverzamelaar Sir John Murray bij een bezoek aan de Herengracht. In zijn reisverslag schreef hij: „M. Brentano [...] has a collection of verses and drawings dedicated to him by different artists‟.53 Het album, dat niet voorkomt in de veilingen van 1822,54 is op zeker moment verspreid geraakt. Een aantal bladen komt voor in een verkoopcatalogus van de Amsterdamse kunsthandelaar M.J. Schretlen uit 1942: een „landschap in aquarel‟ door Egbert van Drielst, het „Interieur van Crypte van St. Bavo te Gent‟ door Johannes Jelgerhuis, een „marktscène‟ door Jan Hendrik Verheijen en een „kunstbeschouwing ten huize van den Heer Brentano te Amsterdam‟ door Adriaan de Lelie. Dit laatste blad is aangekocht door het Amsterdamse Stadsarchief; van de overige is geen huidige verblijfplaats bekend. Andere tekeningen die vermoedelijk ook tot de reeks behoorden, bevinden zich in het Rijksprentenkabinet: een allegorisch portret van Brentano, eveneens door De Lelie,55 een portret van hem met tsaar Alexander I en de latere koning Willem I naar aanleiding van het al genoemde bezoek in 1814 door Jan Kamphuijsen,56 en twee tekeningen van de Duitse kunstenaar en kunstnijverheidsverzamelaar Matthias Joseph de Noël (1782-1849): een allegorie op de muziek en één op de dood van de schilder Giambattista Maderni, een Italiaan die als decorateur voor Brentano had gewerkt en waar deze veel werk van bezat.57 Hoe De Noël in contact is gekomen met de Amsterdamse collectioneur is onbekend; ongetwijfeld zal hij hem hebben willen bezoeken vanwege zijn beroemde schilderijenverzameling. Zijn verblijf in Nederland dateert van 1803, het overlijdensjaar van Maderni.58 Een van de albumbladen door De Lelie is 1814 gedateerd en de eerder vermelde tekening van Jelgerhuis is vermoedelijk van 1816.59 De reeks is kennelijk gedurende een langere periode ontstaan. Het nu bekende aantal van negen bijdragen zal dan ook slechts een deel zijn van het oorspronkelijke album. De bladen zijn herkenbaar aan hun opschriften en maten (ca. 110 x 170 mm), waardoor er goede hoop is dat hun aantal in de toekomst nog kan worden uitgebreid.
Erik Löffler RKD
- 311 -
EEN BLAD UIT HET ALBUM AMICORUM VAN J.A. BRENTANO DOOR JOSEPH SCHWACHHOFER
Noten
* Met dank aan Charles Dumas en Jeroen Kapelle (RKD), Robert-Jan te Rijdt (Rijksprentenkabinet, Amsterdam), Prof. Ullrich Hellmann (Kunsthochschule, Mainz) en Diplom-Archivar Manfred Simonis (Stadtarchiv, Mainz) voor hun waardevolle aanvullingen en adviezen. 1. E. Vreeburg, „De herkomst van de prentencollectie van het RKD‟, RKD Bulletin (2007), pp. 16-20. Met de collecties van de afdelingen Historische Topografie, Portreticonografie, Negentiende Eeuw en Buitenland bezit het RKD meer dan 100.000 originele prenten. 2. Zie de database RKDimages op www.rkd.nl; „Projectnaam‟ (= laatste zoekveld): „Originelen ONT‟. Grotere collecties originele tekeningen bevinden zich op de afdelingen Negentiende Eeuw en Historische Topografie. 3. Zie RKDimages, kunstwerknr. 199189. Peter Vlaardingerbroek is als architectuurhistoricus werkzaam bij het Bureau Monumenten en Archeologie van de Gemeente Amsterdam. 4. Den Haag, RKD, Groep 277 (Originele tekeningen); opschrift verso: „Es ist das Vorrecht der Geschichte, und der Kunst dasjenige der vergessen: / heit zu entreisen, was der Achtung und Nachahmung würdig ist! / Handel und Seefarht [sic] sind die Quellen wodurch Kunst und Wissen: / schaft in Niederland blühen, da[?] sie verschaffen dem Manne / von Verstand und Talend [sic] die Mittel, Kunst, und Wissenschaft / zu beschützen, und zu kultivieren; sein eigen Glück da: / durch zu vermehren, und sich Hochachtung und Unsterb: / lichkeit zu verschaff erwerben‟. Om redenen van leesbaarheid hier niet afgebeeld, zie voor afb. en vertaling RKDimages, kunstwerknr. 199139. 5. K. Schweickert, Die Musikpflege am Hofe der Kurfürsten von Mainz im 17. und 18. Jahrhundert, Mainz 1937, passim. Dat hij zelf ook een strijkinstrument had leren bespelen, blijkt uit een solo-viooloptreden bij Felix Meritis in 1798; J. van der Kooij, „Jacques Kuijper (1761-1808), een bescheiden doch inspirerend kunstenaar‟, Jaarboek Amstelodamum 88 (1996), pp. 103-121, vooral p. 114 en noot 37. Met dank aan Ullrich Hellmann voor alle genealogische gegevens. Zie voor de vermeldingen van Joseph Schwachhofer in kunstenaarslexica zijn record in RKDartists& op www.rkd.nl. 6. Darmstadt, Hessisches Staatsarchiv, Lijst van leerlingen aan de tekenacademie, inv.nr. E6A 7/3, fol. 384r. (vriendelijke mededeling Ullrich Hellmann). 7. Amsterdam, Stadsarchief, toegangsnummer 265, Archief van het bestuur der Stads Teken Academie, inv.nr. 43A: Ledenlijsten Tekenacademie Amsterdam 1743-1819, fol. 15, d.d. 2 oktober 1793, met als (voormalige) leermeester: „G. Hoch‟; U. Hellmann, „Die Zeichnungsakademie der Mainzer Kurfürstlichen Universität und ihre Schüler (17851797)‟, Mainzer Zeitschrift 102 (2007), pp. 73-87; H. Ludwig, Die Gemälde des 18. Jahrhunderts im Landesmuseum Mainz, München 2007, pp. 112-124. 8. Ludwig 2007, op. cit. (noot 7), p. 113. 9. „Amsterdam. Vorstellungen des Hochdeutschen Theaters, im Jänner, Februar und März 1794‟, Allgemeines europäisches Journal, Brünn 1794, pp. 162-165 en ibidem,
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
- 312 -
„April und Mai‟, pp. 341-342 (recensies); H.A.O. Reichard, Taschenbuch fürs Theater, Mannheim 1795, dl. I, pp. 140150; dl. II, p. 92; G. Schilling (red.), Encyclopädie der gesammten musikalischen Wissenschaften oder UniversalLexicon der Tonkunst, dl. II, Stuttgart 1840, pp. 633-634; C.W.O.A. von Schindel, Die deutschen Schriftstellerinnen des neunzehnten Jahrhunderts, dl. II, M-Z, Leipzig 1825, pp. 297-305; H.C. Rogge, „De opera te Amsterdam‟, OudHolland 5 (1887), pp. 177-262 , vooral pp. 181-194; A. van Geelen, Deutsches Bühnenleben zu Amsterdam in der zweiten Hälfte des achtzehnten Jahrhunderts, Nijmegen 1947, pp. 40-73; R.A. Rasch, „Toneel en opera in Amsterdam 1774-1795‟, Utrecht 1999 (ongepubliceerd, raadpleegbaar op www.hum.uu.nl/medewerkers/r.a.rasch/dmh10. htm). Het in 1787 opgerichte „Hoogduitse Toneel‟ zou tot 1852 blijven functioneren; men speelde er treur- en blijspelen, zangspelen en opera‟s. Zie noot 7; over de Amsterdamse tekengenootschappen en -academies van die tijd: R.-J. te Rijdt, Nederlandse figuurstudies 1700-1850 (vouwblad bij tent. Rijksprentenkabinet), Amsterdam 1994. J.A. Worp & J.F.M. Sterck, Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg 1496-1772 (met aanvulling tot 1872), Amsterdam 1920 , p. 247. P. van den Heuvel, „In één woord: Men zorge voor elkander!‟ Tonelisten en vrijmetselarij 1795-1844, Amsterdam 2003 (ongepubliceerde doctoraalscriptie UvA; zie PdF op www.paulinevandenheuvel.nl), p. 93. Amsterdam, Rijksprentenkabinet, inv.nr. RP-T-00-1060: Allegorie op de zang- en schilderkunst, onderschrift: „in de Album van juffrouw Therese Schwachhofer‟; op een apart blad onder de voorstelling: „De zangkunst, wist het hart te streelen der schilderkunst, en dit telkens met verzoek, om in de vriendschap ook met haar te delen; hoe dit beantwoord werd, getuyg dit boek – 1794‟. Zie RKDimages, kunstwerknr. 210043; over het betreffende „album‟ is verder niets bekend. Met dank aan Richard Harmanni die mij op het blad wees en van wie al deze gegevens afkomstig zijn. Van den Heuvel 2003, op. cit. (noot 12), passim. Schwachhofer komt niet voor in de ledenlijsten van V.W. in: S. Duparc, „V.W.‟, Jaarboek Genootschap Amstelodamum 34 (1937), pp. 140-209; volgens Van den Heuvel is Duparc echter onvolledig. Zijn naam komt niet voor in de bewaarde ledenlijsten van de bij artiesten populaire loges „La Paix‟, „La Charité‟ en „La Bien Aimée‟ (vriendelijke mededeling W. van Keulen, Cultureel Maçonniek Centrum, Den Haag); zie over zijn broer: M. Davies, The Masonic Muse 1730-1806, Utrecht 2005, pp. 300 en 386; R. Eitner; Biographisch-Bibliographisches Quellen-Lexikon der Musiker und Musikgelehrten […], dl. IX, Leipzig 1903, p. 104. Stippelets, 114 x 72 mm (plaatrand), opschriften: „Gez. v. Schwachhofer -94. / Gest. v. An. Karcher. Manh. / Henriette Eunike / Geb. Schüler / als Elfride‟ (de achternaam komt zowel met als zonder C voor); I. Gesche, Anton Karcher (1760-1842) Druckgraphische Werke eines Mannheimer Kupferstechers, Mannheim 1990, p. 76, nr. 53.
ERIK LÖFFLER
17. Reichard 1795, op. cit. (noot 9), meegebonden na de titelpagina, met toelichting op p. V. Het Duitse toneelstuk Elfride van F.J. Bertuch uit 1775 werd ook in de Nederlandse theaters opgevoerd, in een vertaling uit 1783 door P.J. Kasteleyn. Volgens het europäisches Journal van 1794, p. 165, vertolkte Henriette haar rol beter dan de beroemde Johanna Ziesenis-Wattier in het „Hollandse theater‟; toch kreeg deze in die rol zelfs een geschilderd portret, door Johan Bernard Scheffer (Amsterdam, Rijksmuseum, inv.nr. SK-A-1974). 18. Schilling 1840, op. cit. (noot 9), p. 634. 19. Neue Deutsche Biographie, dl. XIII (1982), pp. 101-103. 20. Cat. tent. Der Maler Franz Krüger 1797-1857, Berlijn (Charlottenburg) 2007, pp. 12 en 162, afb. 21. M. Stuart, Gedachtenis van wijlen Jacques Kuyper, lid van het koninklijk instituut, plegtig gevierd in de maatschappij: Felix Meritis, den 4den van november 1808, Amsterdam, P.J. Uylenbroek, 1808, p. 15. 22. J. Offerhaus, „Van Isaac en Apollo. De prijswinnende tekeningen van de Amsterdamse Stadstekenacademie‟, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 30 (1979), pp. 43-78; p. 56, afb. (1ste prijs) en p. 75 (prijswinnaars); over de academie: P. Knolle, „De Amsterdamse stadstekenacademie, een 18de-eeuwse „oefenschool‟ voor modeltekenaars‟, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 30 (1979), pp. 1-41. 23. Amsterdam, Rijksprentenkabinet, inv.nrs. RP-T-2000-2867, -2869 en -2871 (bruikleen van Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort); cat. Rijksdienst voor Beeldende Kunst. Bestandscatalogus Oude Tekeningen 1475-1925, Den Haag 1996, p. 89, inv.nrs. R 5547-AM, -AO en -AQ, en inv.nr. RP-T-FM-217; P. Knolle, „Het departement der tekenkunde van Felix Meritis, 1777-1795‟, Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw 15 (1983), pp. 141-196, vooral p. 188. 24. Toch werd zijn werk al vroeg verzameld, zoals blijkt uit een vermelding in het bewaard gebleven dagboek van Jan Pijnappel (1791-1864): op 30 januari 1806 was deze Amsterdammer aanwezig bij een kunstbeschouwing ten huize van Hermanus Vinkeles, waarbij werken uit de (niet nader bekende) verzameling Hesse werden getoond, en waaronder zich ook tekeningen van „Schwachthöfer‟ bevonden; M.C. Plomp, “Een voortreffelyke liefhebberye”. Het verzamelen van tekeningen door voorname liefhebbers in de Republiek en later het Koninkrijk der Nederlanden, 17321833, 2 dln., Groningen 2002 (diss. Rijksuniversiteit Groningen), dl. 2, lijst 3b: Kunstbeschouwingen bij verschillende Amsterdamse instituten, 1806-1808. Zie RKDimages voor alle nu bekende werken van de hand van Schwachhofer. 25. Over „Kunst zij ons doel‟: Te Rijdt 1994, op. cit. (noot 10), p. 4, en H.A. Korthals, cat. tent. Jacob Ernst Marcus graveur en tekenaar. St. Eustatius 1774-1826 Amsterdam, Willemstad/Aruba/Amsterdam 1972, p. 8. 26. Veiling Wenen (Dorotheum), 29 april 1992, nr. 488: staande naakte vrouw, gedateerd verso: „1806‟; nr. 489: allegorische voorstelling (bijgesneden?), gedateerd verso: „1817‟ (afb. 2 van dit artikel) en nr. 493: zittende naakte vrouw, opschrift verso: „Etud d‟apres Natuur Dessiné au college Kunst zij ons Doel 24 juin 1803 à Amsterdam‟; veiling Wenen (Dorotheum), 20 april 1994, nr. 765:
27.
28.
29. 30.
31. 32. 33.
34.
35.
36.
- 313 -
staande naakte vrouw, gesigneerd en gedateerd verso: „D‟après Natur Par J. Schwachhofer 31. May 1804‟; nr. 766: zittende naakte vrouw (geketend als Andromeda), gesigneerd en gedateerd verso: „J. Schwachhofer Kunst zij ons Doel Feb. 1807‟. Huidige verblijfplaatsen onbekend. Met dank aan R.-J. te Rijdt, die bij de Weense handelaar de niet in de veilingcat. vermelde ospchriften heeft overgenomen; zie voor meer gegevens RKDimages. Veiling Amsterdam (Sotheby Mak van Waay), 8 november 1985, nr. 194, met afb. (zie RKDimages). Mogelijk identiek aan: veiling Amsterdam (Roos … Brondgeest), 1 maart 1819, p. 55, nr. Y 22: „Een naakt vrouwenbeeld, met zwart krijt en wit. door J. Schwaghöffer‟. Vanaf 1806 werden ook door het tekengenootschap „Kunst zij ons doel‟ prijzen toegekend; zie R.-J. te Rijdt, „De Amsterdamse maatschappij Kunst zij ons doel‟ (ongepubliceerd manuscript, bestemd voor een artikel in Delineavit et Sculpsit). Knolle 1983, op. cit. (noot 23), p. 187. Algemeene konst- en letterbode (1805), nr. 1, p. 38; R. van Eijnden & A. van der Willigen, Geschiedenis der vaderlandsche schilderkunst, sedert de helft der XVIII eeuw, dl. III, Haarlem 1820, p. 163; cat. tent. Het vaderlandsch gevoel. Vergeten negentiende-eeuwse schilderijen over onze geschiedenis, Amsterdam (Rijksmuseum) 1978, p. 16; J. Knoef, Een eeuw Nederlandse schilderkunst, Amsterdam 1948, pp. 42-43. G.K. Nagler, Neues allgemeines Künstler-Lexikon [...], dl. XVI, München 1846, pp. 93-94. Knolle 1983, op. cit. (noot 23), p. 190. O.a. in Van Eijnden/Van der Willigen 1820, op. cit. (noot 30), p. 163: „Van zijne Teekeningen is er eene, SAPPHO voorstellende, daar zij zich in Zee stort, door den Duitschen Graveur L. BUCHHORN in het koper gebragt‟. Zowel in de belangrijkste Nederlandse collecties als in Londen (British Museum), Dresden (Kupferstich-Kabinett), Wenen (Albertina) en Parijs (Louvre) is, afgezien van exemplaren van de portretprent van Henriette Eunicke, geen werk van Schwachhofer aanwezig. Voyage par la Hollande, fait dans l‟année 1806, Amsterdam, E. Maaskamp, 1807; Nederlandse editie: Reis door Holland, in het jaar 1806, Amsterdam, E. Maaskamp, 1807, p. 218: „[...] de hooge vlucht, welke reeds zoo duidelijk doorstraalt in de jonge kunstenaars, die in de Teeken-Akademiën alhier, zoo van de Stad, als van Felix Meritis, om strijd naar eer-laurieren dingen, zoo als de Heeren PIENEMAN, SCHWACHHOFER, MICHAËLIS en ALBERTI [...]‟. De auteur was hoogstwaarschijnlijk een Nederlander, vermoedelijk de uitgever Evert Maaskamp zelf, die hiermee de Nederlandse kunsten wilde steunen; E. Koolhaas-Grosfeld, „Lodewijk Napoleon en de Nederlandse samenleving. Verwachtingen, plannen en projecten‟, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 56-57 (2005/06), pp. 7-34. J.R. & H.H. Füßli, Allgemeines Künstlerlexikon [...], dl. IIVII, Zürich 1813, p. 1568; E. Bergvelt, cat. tent. Reizen naar Rome. Italië als leerschool voor Nederlandse kunstenaars omstreeks 1800, Haarlem (Teylers Museum) / Rome (Istituto Olandese) 1984, p. 74, noot 64. Van Eijnden/Van der Willigen 1820, op. cit. (noot 30), pp. 162-163, en dl. IV, 1840, pp. 206-207 (met titels van de werken). In de index op de (omvangrijke maar niet com-
EEN BLAD UIT HET ALBUM AMICORUM VAN J.A. BRENTANO DOOR JOSEPH SCHWACHHOFER
37.
38.
39.
40. 41.
42. 43.
44.
45. 46. 47.
plete) collectie Levende Meesters-catalogi van het RKD worden 17 schilderijen van zijn hand vermeld. Veiling Keulen (Van Ham), 20 november 2009, nr. 480, met afb. (als Amor); veiling Düsseldorf (Düsseldorfer Auktionshaus), 11 juni 2010, nr. 404, met afb. (idem). De voorstelling toont sterke overeenkomsten met het in die periode populaire thema „liefde overwint de dood‟; Eros leunt niet zoals gebruikelijk bij dit onderwerp tegen een grafmonument, maar links in de achtergrond is een gebouw zichtbaar dat lijkt op een mausoleum. Vergelijk een 1795 gedateerd schilderij door Antoine-François Callet, RKDimages kunstwerknr. 210905 (vriendelijke mededeling R.-J. te Rijdt). Lijst der kunstwerken van nog in leven zijnde Hollandsche meesters, welke zijn toegelaten tot de algemeene ten toonstelling van 1813, Amsterdam, H. van Munster en Zoon, 1813, p. 15, nr. 127: „Kupido, met zinnebeeldige bijwerk‟. Ook nrs. 124-126 waren van zijn hand: twee portretten en een allegorie. „Wel iets behagelijks heerscht er in de zinnebeeldige tafereelen van den met regt geachten Teekenaar en Schilder j. Schwachhöfer alhier, van wien men hier ook twee portretten heeft, alsmede een Kupido, die echter te koud en met te veel bijwerk bezet is‟; [Jeronimo de Vries], „Beschouwing van de tentoonstelling der kunstwerken van nog in leven zijnde Hollandsche meesters, in september en october 1813, te Amsterdam‟, Vaderlandsche letteroefeningen (1813), pp. 674-684 en 726-738 (het citaat op p. 732). Inwijding van het lokaal der Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, Amsterdam 1822, p. 47. J. Reynaerts, „Het karakter onzer Hollandsche School‟. De Koninklijke Academie van Beeldende Kunstenaars te Amsterdam 1817-1870, Leiden 2001, pp. 89, 102-106 en 262. Amsterdam, Stadsarchief, Bevolkingsregister. Den Haag, Centraal Bureau voor Genealogie, Familieadvertenties tot 1970, VFADNL120267; zonder bronvermelding. De advertentie wordt voorafgegaan door een driehoek van sterren; het is onbekend of dit moet worden gezien als een maçonniek teken, dan wel als een betekenisloze typografische versiering. Hellmann 2007, p. 87. Zie voor de hele prent RKDimages. Aan de wand van het vertrek hangt een Duitse versie van de spreuk „geen profeet is in zijn eigen land geëerd‟; mogelijk is Schwachhofer afgebeeld in verband met zijn emigratie. Kloksgewijs vanaf de linker bovenhoek (in grafiet; nauwelijks zichtbaar). Zie noot 4. R.W.A. Bionda, „De Amsterdamse verzamelaar J.A. Brentano (1753-1821) en de inrichting van zijn “zaal” voor
48. 49.
50.
51. 52.
53.
54.
55. 56.
57. 58.
59.
- 314 -
Italiaanse kunst‟, Bulletin van het Rijksmuseum 34 (1986), pp. 135-176. D. de Hoop Scheffer, „Alexander I van Rusland te Amsterdam‟, Bulletin van het Rijksmuseum 13 (1965), pp. 14-19. E. Koolhaas & S. de Vries, „Terug naar een roemrijk verleden‟, in: F. Grijzenhout & H. van Veen (red.), De Gouden Eeuw in perspectief, Heerlen 1992, pp. 107-138, vooral pp. 107-108. Veilingen Amsterdam (De Vries … Engelberts), 10 april 1822 e.v.d. (o.a. tekeningen en prenten) en Amsterdam (De Vries … Engelberts), 13 mei 1822 e.v.d. (schilderijen). Zie over het doorverkopen van kunstwerken door Brentano: Bionda 1986, op. cit. (noot 47), p. 143. www.brentano.nl. De nu bekende bladen, die allemaal ca. 110 bij 170 mm meten (zie in RKDimages onder „Brentano‟ of op kunstenaarsnaam) lijken niet uit een band te zijn gesneden of in gebonden toestand te zijn betekend. De exemplaren in het Rijksprentenkabinet zijn met goud-op-snee afgewerkt, wat bij het blad van het RKD niet het geval is; mogelijk is een deel van de reeks getekend op kant-en-klare losse albumbladen zoals die in de 19de eeuw werden verkocht. Met dank aan R.-J. te Rijdt die mij op de vermoedelijke herkomst van de tekening door Schwachhofer wees en ook de bladen in het Rijksprentenkabinet als zodanig heeft geïdentificeerd. J. Murray, Tour in Holland in the year MDCCCXIX, Londen z.j., p. 151 (ontleend aan: Bionda 1986, op. cit. [noot 47], p. 140). Tenzij het overeenkomt met lotnrs. 32-48 in de veiling Amsterdam (De Vries … Engelberts), 10 april 1822 e.v.d., p. 90: „Zeventien fraai gekleurde en ongekleurde teekeningen, welke bij nummers zullen worden geveild‟; de omschrijving doet echter eerder denken aan willekeurig, mogelijk anoniem restmateriaal. Inv.nr. RP-T-1967-27; Bionda 1986, op. cit. (noot 47), afb. 4 op p. 138. Inv.nr. RP-T-1964-50. De beeltenis van de bezoekers lijkt gebaseerd op twee portretprenten van W. van Senus (De Hoop Scheffer 1965, op. cit. [noot 48], afb. 2-3 op p. 15); de ongedateerde tekening kan dus later zijn ontstaan. Inv.nrs. RP-T-2000-4041 en -4042. E. Böhm, „Matthias Joseph De Noel (1782-1849). Erster Konservator des Kölner Museums “Wallrafianum”‟, Wallraf-Richartz-Jahrbuch 41 (1980), pp. 159-221, vooral p. 167. Een aantal topografische tekeningen in de Atlas Goetghebuer in het Stadsarchief van Gent is 1816 gedateerd (zie PdF inventaris op internet), kennelijk heeft Jelgerhuis in dat jaar de stad bezocht.