Mei
2007
Intercommunales Inhoud
Intercommunale sector
3
Een sleutelrol in het lokale leven Een sector in het brandpunt van de belangstelling Kader van de analyse
3
Energiesector
7
Context en belangrijkste actoren Financiële analyse van de intercommunales van de sector
7 10
Waterbeheer
19
Context en belangrijkste actoren Financiële analyse van de intercommunales van de sector
19
Afvalbeheer
29
Context en belangrijkste actoren Financiële analyse van de intercommunales van de sector
29
Economische expansie
37
Context en belangrijkste actoren Financiële analyse van de intercommunales van de sector
37
Medisch-sociale sector
43
Context en belangrijkste actoren Financiële analyse van de intercommunales van de sector
43
4 5
21
30
37
44
Op het kruispunt van vele wegen De intercommunales vormen een efficiënt instrument om de opdrachten van openbare dienstverlening te vervullen die de gemeenten hen opdraagt. Ze werken immers volgens een economische logica, passen zich in in industriële processen en moeten in hun werking de directe behoeften van de aangesloten gemeenten opnemen. Bij de aanvang van de nieuwe bestuursperiode staan de gemeenten voor grote uitdagingen, zoals die in verband met de financiële stromen1. De intercommunales moeten daarnaast ook rekening houden met de Europese, federale en gewestelijke overheden en staan voor nieuwe uitdagingen op het vlak van duurzame ontwikkeling, de concentratie en specialisatie van activiteiten, de liberalisering van de markten en de geleidelijke internationalisering van sommige sectoren, zoals die van de energie. Deze overheden treden onder meer op om het regelgevend kader van de energiemarkt vast te leggen, activiteiten te ondersteunen zoals de ziekenhuissector, een preventief afvalbeleid te voeren en voldoende grote nutsvoorzieningen voor water- en afvalbeheer te ontwikkelen. De intercommunales werken ook samen met de privésector, hetzij via partnerships, hetzij als onderaannemer in een context van technologische knowhow of van industriële vereisten. Ten slotte staan de intercommunales ook in contact met de meeste inwoners en ondernemingen van ons land om tegemoet te komen aan essentiële behoeften, zoals die voor energie- en watervoorziening, kabeltelevisie, afvalbeheer, gezondheidszorg enz. 1
Zie De financiële uitdagingen van de nieuwe gemeentebesturen – fiche 8, beschikbaar op het intranet van de lokale besturen PubliLink of de website van Dexia Bank www.dexia.be (rubriek Professioneel – Public Finance – Publicaties).
Editoriaal
PUBLIC FINANCE
2
economische expansie en afvalbeheer vertegenwoordigen samen ongeveer 83,7 % van het totaal actief van de intercommunales. Kort samengevat is er het doorslaggevend gewicht en de kwaliteit van de financiële ratio’s van de energieen financieringsintercommunales, die na de liberalisering van de energiemarkt geleidelijk aan minder rendabel werden, maar in 2005 uitzonderlijke opbrengsten realiseerden, zoals met het openbaar bod tot aankoop van de Electrabel-aandelen door Suez. In de sector van het waterbeheer wordt de uitvoering van het integrale beheer verdergezet. De rentabiliteit van deze sector en de medisch-sociale sector blijft zwak. Deze laatste sector kon rekenen op de financiële steun van de federale overheid en de gewesten om het structureel tekort weg te werken. De intercommunale sector voor het afvalbeheer en die van de economische expansie vertonen goede rentabiliteitsratio’s. Afgezien van de watersector hebben de sectoren goede liquiditeitsratio’s. De financiële onafhankelijkheid is uitgesproken in de sectoren energie, waterbeheer en economische expansie. Ze ontbreekt echter in de medisch-sociale sector en de afvalsector. Deze twee sectoren vertonen logischerwijze de grootste langetermijnschuld en veruit de zwakste graad van zelffinanciering samen met de watersector. De energiesector heeft de hoogste cashflow uitgedrukt ten opzichte van het vreemd vermogen.
Een sector in het brandpunt van de belangstelling Door het regelgevend kader en de technologische omgeving waarin de intercommunales evolueren, verminderen ze geleidelijk aan in aantal maar neemt de specialisatie toe. Duurzame ontwikkeling, de energie- en watervoorziening, de afvalpreventie en -verwerking en de toegang tot kwaliteitsvolle gezondheidszorg zijn stuk voor stuk onderwerpen waaraan op het Europese niveau vorm wordt gegeven, maar die onmiddellijke gevolgen hebben voor de lokale besturen. Deze laatste hebben zich via efficiënte intergemeentelijke structuren georganiseerd om de talrijke uitdagingen aan te gaan. Hierbij moeten de financiële middelen, namelijk de ontvangsten en uitgaven, op elkaar worden afgestemd. De liberalisering van de energiemarkt op Europees vlak betekent dat de intercommunales zich tot uitsluitend distributiespeler in een gereguleerde markt moeten omschakelen. In die context en in het kader van de uitdagingen van de nieuwe gemeentebesturen leek het ons als bankier van de lokale overheid interessant om deze sector vanuit financieel oogpunt te belichten. Een niet te verwaarlozen financieel gewicht maar een financiële situatie met contrasten Op 31 december 2005 lieten de intercommunales samen een balanstotaal optekenen van 29,3 miljard EUR en een resultaat van 2,0 miljard EUR. De intercommunales voor energie, de medischsociale intercommunales, die voor waterbeheer,
Onze financiële analyse vestigt eveneens de aandacht op de regionale en lokale verschillen binnen de activiteitssectoren.
Distributie van elektriciteit en gas
Medisch-sociale sector
Waterbeheer
Economische expansie
Afvalbeheer
31
28
30
24
34
16 448
1 641
3 525
1 867
1 186
846
16
32
25
35
Current ratio
1,4
1,3
1,0
2,8
1,8
Acid test
0,9
1,3
0,9
1,9
1,7
Financiële onafhankelijkheid
66,2 %
33,0 %
55,2 %
50,7 %
37,9 %
Langetermijnschuldratio
26,2 %
91,3 %
48,5 %
60,4 %
109,7 %
Zelffinancieringsgraad
12,5 %
5,7 %
9,4 %
24,4 %
11,4 %
Cashflow/vreemd vermogen
23,7 %
8,8 %
9,5 %
5,8 %
14,9 %
7,8 %
3,0 %
2,3 %
2,6 %
7,8 %
14,2 %
0,6 %
2,6 %
6,2 %
4,4 %
Aantal geanalyseerde intercommunales Totaal actief (miljoen EUR) Resultaat van het boekjaar (miljoen EUR) Liquiditeit (in %)
Solvabiliteit (in %)
Rentabiliteit (in %) Rentabiliteit van het eigen vermogen Operationele rentabiliteit
3
Intercommunale sector
Een intercommunale is een vereniging van minstens twee gemeenten.Wanneer de vennoten enkel publiekrechtelijke personen zijn (gemeenten, provincies, gewesten, intercommunales enz.), spreekt men van een “zuivere” intercommunale. Gaat het ook om privaatrechtelijke personen, dan is er sprake van een “gemengde” intercommunale. Om het kader van een vereniging van gemeenten echter te behouden, beschikken de gemeenten altijd over de meerderheid van de stemmen. Intercommunale samenwerking is niet nieuw. Ze bestond al zowat een eeuw geleden om aan bepaalde basisbehoeften het hoofd te bieden, bijvoorbeeld waterdistributie (wet van 18 augustus 1907). De intercommunales zijn zich echter pas goed gaan ontwikkelen vanaf de jaren 50, tegelijk met de belangrijke groei van de Belgische economie. De oprichting van intercommunales biedt gemeenten de mogelijkheid om hun middelen in eenzelfde entiteit te concentreren met het oog op een grotere efficiëntie bij de toewijzing van de financiële middelen voor de uitvoering van de opdrachten. Afhankelijk van het betrokken domein waarop en van het gebied waar geografisch bekeken de intercommunale actief is, kunnen de omvang en de financiële middelen erg verschillen.
1. Een sleutelrol in het lokale leven Vandaag zijn de intercommunales bij zeer actuele thema’s betrokken, zoals het energiebeheer in een Europese context van liberalisering, het beheer van water en waterkwaliteit, het voorkomen en verwerken van afval en de economische expansie. Ze verlenen ook diensten op het vlak van teledistributie, financieel beheer en informatica. Het beheer van natuurparken, slachthuizen, zwembaden, muziekcentra, crematoria enz. bewijst hoe uiteenlopend hun opdrachten kunnen zijn.
Juridisch gezien is een intercommunale een publiekrechtelijk rechtspersoon, die de vorm kan aannemen van een naamloze vennootschap (nv), een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (cvba) of een vereniging zonder winstoogmerk (vzw). Voor de regionalisering werd het wettelijk kader voor de intercommunales vastgelegd door de federale wet van 22 december 1986. Institutionele hervormingen hebben geleid tot een bevoegdheidsoverdracht van de intercommunale naar de gewesten. In Vlaanderen werd de federale wet vervangen door het decreet van 6 juli 2001, dat een herziening inhoudt van de verschillende structuren die een intercommunale kan aannemen. Als de intercommunale geen rechtspersoonlijkheid heeft, gaat het om een interlokale vereniging. Als ze rechtspersoonlijkheid bezit, kan het gaan om een samenwerkingsstructuur in de vorm van: een projectvereniging, die tot doel heeft een welbepaald project te plannen, te verwezenlijken en te controleren; een dienstverlenende vereniging, die de deelnemende gemeenten een welomlijnde dienst verleent in het kader van een of meer activiteitsdomeinen; een opdrachthoudende vereniging, waaraan de deelnemende gemeenten – in tegenstelling tot de twee andere vormen – het beheer toevertrouwen om een opdracht te realiseren op een of meer activiteitsdomeinen. In Wallonië werd deze materie geregeld door het decreet van 5 december 1996, dat gewijzigd werd door het decreet van 19 juli 2006. Het decreet van 2006 voegt nieuwe formules toe voor een lichtere samenwerkingsstructuur; samenwerking is mogelijk onder een vorm zonder rechtspersoonlijkheid of onder de vorm van een projectvereniging met rechtspersoonlijkheid. Daarenboven stelde de Waalse minister van Binnenlandse Zaken en Ambtenarenzaken een oriëntatienota op, goedgekeurd door de Waalse regering op 28 april 2005, waarin een rationalisatie van de sector wordt nagestreefd door het ontwikkelen van synergieën tussen de bestaande intercommunales.
• • •
Intercommunale sector
4
Sectorale uitsplitsing van het totaal actief en van het resultaat van het boekjaar van de intercommunales – 2005 (in % van het totaal)
Tabel 1
Totaal actief
Resultaat van het boekjaar
Energie
58,3 %
43,3 %
Waterbeheer
12,0 %
1,6 %
Financiering
12,0 %
51,0 %
Economische expansie
6,4 %
1,2 %
Medisch-sociale sector
5,6 %
0,8 %
Afvalbeheer
4,1 %
1,7 %
Diversen
1,7 %
0,4 %
Intercommunale sector
100 %
100 %
In miljoen EUR
29 258
2 025
Activiteitssector
In Brussel is er geen specifieke ordonnantie en is de federale wet van 1986 nog steeds van toepassing. Op 31 december 2005 beliep het balanstotaal van de 225 Belgische intercommunales 29,3 miljard EUR, een stijging van 2,1 miljard EUR tegenover 2004, met een overwicht van de energiesector, die 58,3 % vertegenwoordigt (tabel 1). De financieringsintercommunales dragen voor 12 % bij tot het balanstotaal, maar hun activiteit leunt in hoofdzaak aan bij de energiesector. De intercommunales die actief zijn in waterbeheer hebben eenzelfde economisch gewicht als de financieringsintercommunales. Daarna volgen de intercommunales voor economische expansie en die uit de medisch-sociale sector, die respectievelijk 6,4 % en 5,6 % van het actief vertegenwoordigen. De intercommunales voor afvalbeheer en die uit de sector diversen ten slotte, hebben elk een aandeel dat kleiner is dan 5 %. Tot de factoren die in 2005 de evolutie van het balanstotaal wellicht hebben beïnvloed, behoren: de daling van het aantal intercommunales, wat een impact kan hebben op de balansrubrieken aan zowel de actief- als de passiefzijde; de liberalisering van de energiemarkt en de tariefregulering die gedeeltelijk van toepassing is op de intercommunales voor het vervoer en de distributie van energie.
• •
Voor het boekjaar 2005 bedraagt het resultaat van de sector 2,0 miljard EUR, een stijging van 64 % tegenover 2004. Bij de beoordeling van dit resultaat moeten we rekening houden met enkele uitzonderlijke gebeurtenissen: het OBA van Suez op de Electrabel-aandelen, waardoor de intercommunales die deze aandelen beza-
•
ten uitzonderlijke meerwaarden konden opstrijken voor het boekjaar 2005. Dit is een van de factoren die het resultaat van de financieringsintercommunales, dat meer dan de helft (51 %) levert van het totale resultaat, beïnvloedden. De bijdrage aan het resultaat van het boekjaar wordt gecompenseerd door een daling van de financiële vaste activa met 14,5 % tussen 2004 en 2005. Deze daling bleef echter beperkt dankzij participaties van een aantal intercommunales in andere belangrijke ondernemingen. het aandeel van de energiesector zonder de financieringsintercommunales vertegenwoordigt met 43,3 % de tweede belangrijkste rubriek. Een andere positieve impact op het resultaat heeft te maken met de liberalisering van de energiesector en de meerwaarden die een aantal intercommunales noteerden als gevolg van de overdracht van activa voor activiteiten die niet tot de activiteit van de distributienetbeheerder (DNB- cf. infra) behoren. De andere sectoren leveren elk resultaten van minder dan 2 % en er zijn geen sectoren met een deficit.
•
2. Een sector in het brandpunt van de belangstelling Naast de intercommunales zelf, is er een geleidelijke toename van andere spelers uit de privé- en publieke sector. Door de liberalisering van de energiemarkt spitst de rol van de intercommunales zich uitsluitend toe op de activiteit van distributienetbeheerder (cf. infra). Tegelijkertijd verschijnen er nieuwe leveranciers op de markt (vooral privéspelers) en ontstaat er een geleidelijke internationalisering door de Europese uitdagingen op het gebied van energie, die even-
Intercommunale sector
eens een invloed op de inkomsten van de gemeenten kunnen hebben1. In het kader van de ingrijpende veranderingen in de energiesector, hebben verscheidene intercommunales maatregelen genomen om hun inkomsten veilig te stellen, meer bepaald via participaties in belangrijke energiebedrijven. In de sector van het waterbeheer nemen de gewestelijke spelers het leeuwendeel van de activiteit voor hun rekening met een balanstotaal dat in 2005 bijna dubbel zo groot is als dat van de intercommunale sector. In de hierboven beschreven context en in het kader van de verdere institutionele hervormingen, werden de fusies en overnames die reeds sinds verscheidene jaren aan de gang waren, in 2005 voortgezet. Dit veroorzaakt horizontaal bekeken een beweging door de afname van het aantal intercommunales en ook verticaal door de specialisatie van de intercommunales. Het aantal intercommunales met meerdere activiteiten daalt.
3. Kader van de analyse De financiële analyse van de intercommunales is gebaseerd op de jaarrekeningen van het boekjaar 2005 en in mindere mate op die van de vorige jaren. De analyse wordt uitgevoerd voor vijf sectoren, die samen 83,7% van de totale activa van de intercommunales vertegenwoordigen, nl.: de energiesector (zonder de financieringsintercommunales die met deze sector verbonden zijn en zonder de intercommunales die enkel actief zijn op vlak van kabeltelevisie), waterbeheer, economische expansie, afvalbeheer, de medisch-sociale sector.
• • • • •
De jaarrekeningen werden samengevoegd per sector. De intercommunales indelen per activiteitssector is niet altijd eenvoudig, aangezien sommige intercommunales (vaak voor economische expansie) meerdere activiteitsdomeinen hebben. Wanneer deze intercommunales jaarrekeningen per activiteitssector publiceren, dan hebben we die ook gebruikt. De intercommunales voor economische expansie die actief zijn in meerdere sectoren en geen sectorale uitsplitsing van hun jaarrekeningen publiceren, werden ondergebracht bij de sector economische expansie. Bovendien moet worden benadrukt dat binnen eenzelfde activiteitssector de aggregatie van cijfers zeer verschillende individuele situaties kan verbergen. Men moet dus zeer voorzichtig blijven bij de interpretatie van de resultaten. Ten slotte worden de samengevoegde totalen van de sector eveneens voorgesteld per gewest. Bij de intercommunales die actief zijn op het grondgebied van verschillende gewesten, werd het criterium van de maatschappelijke zetel toegepast. De analyse van de financiële situatie van de intercommunales gebeurt via een klassieke financiële analyse van de geaggregeerde jaarrekeningen, gebaseerd op de techniek van de ratio’s (zie kaderartikel). De analyse wordt voor elke sector telkens voorafgegaan door een korte voorstelling van de context waarin de intercommunales evolueren. Dat laat toe specifieke kenmerken van de financiële structuur van de intercommunales van de betrokken sector beter te begrijpen. 1
Zie De financiële uitdagingen voor de nieuwe gemeentebesturen – fiche 8, beschikbaar op het intranet van de lokale besturen, PubliLink of op de site van Dexia Bank www.dexia.be (rubriek Professioneel – Public Finance – Publicaties).
Definitie van de gebruikte ratio’s Voor elke sector werden de verschillende rubrieken van de balans en de resultatenrekening eerst samengevoegd. Vervolgens werden de ratio’s berekend op basis van de totale bedragen. De ratio’s werden als volgt bepaald: Liquiditeit
• Current ratio
Deze ratio is de verhouding tussen de vlottende activa zonder de vorderingen op meer dan één jaar, en de kortlopende passiva. Hoe meer de ratio boven 1 ligt, hoe groter de liquiditeit is. Vlottende activa (29/58) - Vorderingen op meer dan één jaar (29)
Current ratio = Schulden op ten hoogste één jaar (42/48) + Overlopende rekeningen (492/3)
5
6
Intercommunale sector
• Acid test
Deze ratio is een nauwkeurigere manier om de liquiditeit te meten. Hij elimineert in de current ratio de minder liquide elementen. Hoe verder de ratio boven 1 ligt, hoe groter de liquiditeit. Vorderingen op ten hoogste één jaar (40/41) + Geldbeleggingen (50/53) + Liquide middelen (54/58)
Acid test = Schulden op ten hoogste één jaar (42/48)
Solvabiliteit
• Financiële onafhankelijkheid
Deze ratio bepaalt het aandeel van het eigen vermogen in de totale middelen die ter beschikking van de intercommunale worden gesteld. Een ratio van meer dan 50 % betekent dat de schulden met eigen middelen worden gedekt. Hoe hoger de ratio, hoe zwakker de schuld. Eigen vermogen (10/15)
Financiële onafhankelijkheid =
*100 Totaal passief (10/49)
• Langetermijnschuldratio
Deze ratio wordt bepaald als de verhouding tussen enerzijds de voorzieningen, de uitgestelde belastingen en de schulden op meer dan één jaar en anderzijds het eigen vermogen. Hij geeft aan in welke mate de langetermijnschulden met eigen middelen worden gedekt. Een ratio die kleiner is dan 100,0 %, betekent dat de totale langetermijnschuld gedekt wordt met eigen kapitaal. Hoe kleiner deze ratio, hoe beter de solvabiliteit. Voorzieningen en uitgestelde belastingen (16) + Schulden op meer dan één jaar (17)
Langetermijnschuldratio =
*100 Eigen vermogen (10/15)
• Zelffinancieringsgraad
Deze ratio is een gecumuleerde indicator van de vroegere rentabiliteit van de intercommunale en van haar dividendbeleid. Hij bepaalt het aandeel van de reserves en van de (het) overgedragen winst (verlies) in het totaal passief. Reserves (13) + Overgedragen winst (verlies) (140)
Zelffinancieringsgraad =
*100 Totaal passief (10/49)
• Cashflow op vreemd vermogen
Deze ratio meet het gedeelte van de schulden dat zou kunnen worden terugbetaald met de cashflow van het boekjaar. Een hoge dekkingsgraad geeft aan dat de intercommunale in staat zou zijn een extra schuldenlast te dragen of dat ze over een veiligheidsmarge beschikt bij een eventuele verslechtering van de cashflow. Cashflow
Cashflow (70/67 + 630 + 631/4 + 635/7 - 9125) =
Vreemd vermogen
*100 Voorzieningen en uitgestelde belastingen (16) + Schulden (17/49)
Rentabiliteit Rentabiliteit van het eigen vermogen
•
Resultaat van het boekjaar (70/67) Rentabiliteit van het eigen vermogen =
*100 Eigen vermogen (10/15)
• Operationele rentabiliteit
Deze ratio meet het bedrijfsresultaat ten opzichte van de bedrijfsopbrengsten. Bedrijfsresultaat (70/64) Operationele rentabiliteit =
*100 Bedrijfsopbrengsten (70/74)
7
De energiesector
1. Context en belangrijkste actoren 1.1. Regelgevend kader en implicaties De gemeenten hebben altijd een belangrijke rol gespeeld in de organisatie van de energievoorziening (elektriciteit en gas) voor de bevolking. Het complexe karakter van de gebruikte technologie in combinatie met de massale investeringen die noodzakelijk zijn voor het vervoer en de distributie van energie hebben de gemeenten ertoe gebracht middelen samen te brengen in intercommunales. Afhankelijk van de situatie deden een aantal intercommunales een beroep op privépartners die over de nodige technologische knowhow beschikten over sommige aspecten van energiebeheer. De sector bestaat dus uit zogenaamde zuivere en gemengde intercommunales. Door de oprichting van deze intercommunales kwam voor de deelnemende gemeenten een aanzienlijke dividendenstroom op gang in ruil voor de inbreng van het gebruik van het wegennet (voor elektrische kabels en gasleidingen) en van hun monopolie op de cliënten (de zgn. “immateriële” dividenden in de gemengde intercommunales). In de loop van de jaren 90 bracht de Europese Unie
de vrijmaking van de sector op gang. Verscheidene Europese richtlijnen (waaronder de meest recente, richtlijn 2003/54/EG1 voor elektriciteit en richtlijn 2003/55/EG2 voor gas) bepalen de principes van de vrijmaking van de energiemarkt in de lidstaten. Een van de grote principes van deze richtlijnen is de scheiding 3 tussen het beheer van het vervoer- en distributienet (dat een natuurlijk monopolie blijft) en de overige activiteiten, die aan concurrentie blootstaan, namelijk de productie en de levering. De richtlijnen bepalen dat de elektriciteits- en gasmarkt tegen uiterlijk 1 juli 2007 voor alle consumenten volledig vrij moet zijn. In België werden de Europese richtlijnen omgezet in zowel federale als in regionale wetgeving. Op federaal niveau gaat het om de wet van 1 juni 2005 tot wijziging van de wet van 29 april 1999 voor de elektriciteits- en gasmarkt. Op regionaal niveau gaat het om de decreten van 17 juli 2000 (elektriciteit) en van 6 juli 2001 (gas) die de energiemarkt in Vlaanderen regelen. In Wallonië is er de reglementering door de decreten van 12 april 2001 (elektriciteit) en 19 december 2002 (gas). In Brussel is de 1 2 3
Die richtlijn 96/92/EG afschaft. Die richtlijn 98/30/EG afschaft. De scheiding is boekhoudkundig, functioneel en juridisch.
Tabel 1
Tijdschema van de vrijmaking van de energiemarkt per gewest Gewest
Cliënten
Vrijmaking elektriciteit
Vrijmaking gas
Vlaanderen
Allemaal
01-07-2003
01-07-2003
Wallonië
Grote ondernemingen
01-01-2003 (jaarlijks verbruik per site > 10 GWh)
04-01-2004 (jaarlijks verbruik per site > 12 GWh)
Professionele cliënten
01-07-2004 (professioneel verbruik)
Allemaal
01-07-2007
Grote ondernemingen
01-01-2003 (jaarlijks verbruik per site > 10 GWh)
Professionele cliënten
01-07-2004 (professioneel verbruik)
01-07-2004 (professioneel verbruik)
Allemaal
01-07-2007
01-07-2007
Brussel
01-07-2007
De energiesector
8
reglementering gebaseerd op de ordonnantie van 19 juli 2001 voor elektriciteit en van 1 april 2004 voor gas. De vrijmaking gebeurde geleidelijk; het tijdschema en het tempo verschillen van gewest tot gewest (tabel 1). 1.2. Voornaamste actoren in een vrijgemaakte markt De vrijmaking bracht een diepgaande hervorming van de sector mee en wijzigde de rol van de bestaande marktspelers. Ook betraden nieuwe spelers de markt (schema 1).
De energieproductie De producenten kunnen Belgisch of buitenlands zijn en behoren tot de publieke of de privésector. Zij zijn onderworpen aan dezelfde reglementering die federaal is, met uitzondering van de alternatieve energiebronnen, die afhangen van het regionaal niveau. Momenteel is de productie van elektriciteit nationaal en wordt zij gedomineerd door de historische
Schema 1
nationale spelers Electrabel (91 %) en SPE (6,5 %). Gas daarentegen wordt niet hier geproduceerd maar wel ingevoerd via de terminal in Zeebrugge. Distrigaz zorgt nationaal voor de doorvoer van gas4. Fluxys beheert de opslaginstallaties en de LNG-terminal5 van Zeebrugge. De sector is om diverse redenen in volle verandering, met name: De vrijmaking van de markt vindt parallel plaats in alle Europese landen en leidt tot synergieën en nieuwe mogelijkheden voor de nationale en internationale producenten. Dat komt concreet tot uiting in de concentratie van activiteiten in grote internationale groepen in de productiesector. In België is de groep Suez voor 98,6 % aandeelhouder van Electrabel en voor 57,2 % van Distrigaz en van Fluxys6.
•
4
De transit van aardgas van grens tot grens biedt een mogelijkheid tot het onderling met elkaar verbinden van de Europese markten en zorgt voor een gewaarborgde bevoorrading. 5 Liquefied natural gas. 6 Suez, Beheersverslag 2006.
Voornaamste actoren van de elektriciteits- en gasmarkt na de volledige vrijmaking
Marktregulatoren: CREG (federaal), VREG – CWaPE – BIM (regionaal)
Contract voor verkoop of levering
Cliënt (gezin, onderneming)
Leverancier
Aankoopcontract
Productie Producent, invoer door publieke of privéonderneming
Ondernemingen die meteropname uitvoeren voor de facturatie
Contract voor toegang
Distributie Transportnetbeheerder (TNB) Elia - Fluxys
Aansluiting
Levering Distributienetbeheerder (DNB) Intercommunales
Dividenden
Belastingen/heffingen
Inkomen uit deelname Gemeenten Gewesten Federaties: Inter-regies, Intermixt, Synergrid, Febeg
De contracten om de commerciële relatie tot stand te brengen tussen de leverancier en de cliënt De verschillende etappes bij de energielevering De inkomstenstromen naar de gemeenten
Federale overheid
De reguleringsinstanties van de markt en de federaties De gemeenten en de intercommunales waaraan zij deelnemen
De energiesector
• De milieuproblematiek en de klimaatwijziging, die een onderdeel vormen van de duurzame ontwikkeling7, zetten aan tot het zoeken naar nieuwe productiemethodes, vooral via hernieuwbare energiebronnen, en zorgen voor het ontstaan van tal van nieuwe spelers en methodes op de markt.
Voor elektriciteit zijn verschillende producenten, los van de traditionele energiebronnen, gestart met de productie van hernieuwbare of duurzame energie. Het promoten van deze energiebronnen wordt geregeld door twee richtlijnen van de Europese Commissie (richtlijn 2001/77/CE en richtlijn 2004/8/CE). In België krijgen deze producenten steun via een systeem van groene certificaten. Een erkend producent ontvangt groene certificaten van de regionale reguleringsinstanties (cf. infra) afhankelijk van het uitgespaarde CO2-volume per geproduceerde referentie-eenheid. De leveranciers en de netbeheerders moeten elk kwartaal quota van groene certificaten indienen die worden vastgelegd door de reguleringsinstanties. De certificaten kunnen worden verkocht op de markt voor groene certificaten of worden aangewend om regionale steun te verkrijgen of om een minimumtarief te bedingen bij de transportnetbeheerder (TNB).
Het transport Het gaat om het transport van elektriciteit via hoogspanningslijnen en van gas via hogedrukleidingen. De federale overheid stelde Elia, een dochter van Elia System Operator (ESO) aan als transportnetbeheerder (TNB) voor elektriciteit en Fluxys als TNB voor gas. Fluxys is eigenaar van het transport- en doorvoernet voor gas en beheert de opslaginstallaties en de LNG-terminal van Zeebrugge. De voornaamste aandeelhouders van Fluxys zijn Suez en Publigaz, met respectievelijk een belang van 57,2 % en 31,2 %. Publigaz beheert de participatie van de overheidsbedrijven die de Brusselse, Vlaamse en Waalse gemeenten vertegenwoordigen in de aardgasmaatschappijen. Elia en Fluxys worden de facto monopolies die worden gereguleerd in hun eigen domein. De transportnetbeheerder (TNB) brengt de elektriciteit of het aardgas tot bij de distributienetbeheerders (DNB) via leidingen met een grote capaciteit. De distributie en de meteropname Het betreft het transport en de distributie naar de gebruiker met laag- en middenspanning voor elektriciteit en met lage en middendruk voor gas. Om een te groot aantal regionale en lokale distributienetwerken tegen te gaan, wordt het lokaal net aan-
gesteld als distributienetbeheerder (DNB). De zuivere en gemengde intercommunales die tot dan toe deze rol vervulden, worden dus aangesteld als DNB. De intercommunales verwerven feitelijke monopolies voor de distributie op lokaal vlak. De opdracht van de DNB bestrijkt volgende domeinen: het tot stand brengen van nieuwe aansluitingen en het wijzigen van de bestaande aansluitingen voor cliënten in hun distributiegebied; het ter beschikking stellen van hun net aan alle leveranciers voor het transport van elektriciteit en gas; de verantwoordelijkheid voor een efficiënte, veilige en betrouwbare werking, het verbeteren, vernieuwen en uitbreiden van het netwerk; het installeren van meters en het opnemen van de meterstanden; de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen (ODV) die wordt opgelegd door de overheid en van toepassing is op de cliënten.
• • • • •
De vrijmaking van de markt houdt in dat er meer interactie en onderlinge uitwisseling is tussen de verschillende producenten, leveranciers, cliënten en transportnetwerken, onder meer voor bijstand aan de gebruikers, de installaties en de opgenomen meterstanden. De zuivere intercommunales zorgen zelf voor de technische exploitatie, het onderhoud en de uitbouw van het net, alsook voor het inzamelen van de metergegevens. In Vlaanderen is Publiclear verantwoordelijk voor het doorgeven en verwerken van de metergegevens. In Wallonië hebben bepaalde intercommunales een soortgelijk initiatief genomen met de oprichting van Walclear. In Vlaanderen vertrouwden de gemengde intercommunales de exploitatie en de opname van de meterstanden toe aan Eandis, het resultaat van de samenvoeging van de activiteiten van de operatoren Netten Vlaanderen, GeDis en Indexis. In Wallonië zijn de exploitatie en de meteropname in handen van Electrabel. Met de vrijmaking speelt Sibelga de rol van voornaamste DNB voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Brussels Network Operations (BNO), een dochter van Sibelga die in 2006 werd opgericht, is belast met de exploitatie van het elektriciteits- en het 7
“Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de huidige behoeften zonder het vermogen van de toekomstige generaties om tegemoet te komen aan hún behoeften, in het gedrang te brengen ...” Uittreksel uit Een toekomst voor ons allemaal, verslag van de Internationale Commissie voor milieu en ontwikkeling van de VN, voorgezeten door mevrouw Gro Harlem Brundtland, 1987.
9
10
De energiesector
gasnet. Het opnemen van de meterstanden en de verwerking van de gegevens behoren tot de opdracht van Metrix, een dochter van Sibelga. De energie-intercommunales en dus onrechtstreeks de gemeenten, concentreren zich voortaan op hun activiteit als DNB en oefenen dus niet langer commerciële activiteiten uit van energielevering. Daardoor verliezen zij ook de vergoeding die hieraan verbonden was. Om de situatie van lagere inkomsten op te vangen kunnen de gemeenten echter participaties nemen in de andere activiteiten van de sector, nl. het transport via Elia en Fluxys, of ook in de energieleveranciers die zorgen voor de commerciële activiteit. Bovendien wordt in Vlaanderen een systeem toegepast dat in 2004 werd ingevoerd op federaal niveau onder de benaming “Elia-bijdrage”. Het gaat om een toeslag die wordt aangerekend door de DNB en die daarna wordt herverdeeld over de gemeenten. In Wallonië geldt sinds 2003 een heffing voor het wegennet voor het innemen van het openbaar domein. In Brussel schrijft een reglement dat dateert van 2004 een heffing voor elektriciteit en gas voor.
De levering De leveranciers krijgen een licentie van de bevoegde regionale overheid. Zij kunnen een commerciële relatie ontwikkelen met enerzijds de energieproducent en anderzijds de “potentiële” 8 cliënt en een beroep doen op de diensten van de DNB. Als voorwaarde om hun commerciële activiteit te kunnen uitvoeren, moeten zij beschikken over alle nodige informatie voor de facturatie aan hun cliënten, nl. de tarieven van de TNB/DNB, de diverse taksen en de verbruiksgegevens. De regulatoren Vier reguleringsinstanties hebben een adviserende rol ten aanzien van de overheid en zien ook toe op de toepassing van de reglementering. Op federaal niveau is dat de Commissie voor de Regulering van Elektriciteit en Gas (CREG). Er bestaan drie regionale instanties: de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt (VREG), de Commission Wallonne pour l’Énergie (CWaPE) en het Brussels Instituut voor Milieubeheer (BIM). De vrijmaking van de markt leidt ook tot concurrentie tussen de leveranciers, voornamelijk via de prijs die wordt aangerekend aan de cliënt. Toch bestaat een deel van deze prijs uit tarieven van de gereguleerde marktspelers, zijnde de TNB en de DNB. Deze tarieven worden gereglementeerd door de CREG, die als overheidsinstantie ter zake bevoegd is. De tarieven
moeten worden vastgelegd voor een periode van één jaar, mogen geen onderscheid maken tussen bijvoorbeeld leveranciers, moeten transparant zijn en rekening houden met de zogenaamde redelijke en werkelijke kosten die de TNB/DNB maken bij het uitoefenen van hun gereguleerde activiteiten. De tarieven moeten ook een billijke vergoeding inhouden van het geïnvesteerde kapitaal met het oog op de optimale uitbouw van het netwerk op lange termijn en de structuur van de tarieven moet aanzetten tot een optimale aanwending van de netcapaciteit. De toepassing van deze principes heeft gevolgen voor de balansstructuur van de TNB/ DNB. De evolutie van de (vaste) infrastructuur van het net en die van de operationele kosten zullen een rechtstreekse invloed hebben op de omzet van de beheerder.
De federaties Naast de reguleringsinstanties zijn er ook enkele groeperingen van marktspelers die banden hebben met de energiesector: Inter-regies (verenigingen van zuivere intercommunales en regies), Intermixt (vereniging van gemengde intercommunales), Synergrid (federatie van de netbeheerders voor elektriciteit en gas in België), Febeg (federatie van de ondernemingen die een exploitatiezetel hebben in België en actief zijn in de productie, het netbeheer, de meteropname of een commerciële activiteit uitoefenen op het vlak van elektriciteit of gas).
2. Financiële analyse van de intercommunales van de sector 2.1. Intercommunales voor elektriciteits- en gasdistributie
Analyse van de sector De analyse heeft hoofdzakelijk betrekking op de intercommunales die actief zijn in de distributie van elektriciteit en van gas, d.w.z. 31 intercommunales, 13 in Vlaanderen, 15 in Wallonië en 3 in Brussel9. Het gedeelte kabeltelevisie werd uit de cijfers verwijderd. De intercommunale die actief is op beide domeinen publiceert haar jaarrekening immers per activiteit. De financiële gegevens worden geanalyseerd per gewest en per type van intercommunale (gemengd/zuiver) (tabel 2). De vrijmaking van de markt heeft een significante impact op de balansstructuur en de jaarrekening van 8
9
Elke cliënt heeft het recht van vrije keuze voor de levering van energie en kan een overeenkomst sluiten met een producent, een verdeler of een tussenpersoon van zijn keuze. Sibelgas (sector noord), Sibelga, RDE (Elsene).
De energiesector
de intercommunales. Deze impact volgt het tijdsschema van de implementatie van de vrijmaking per gewest (cf. tabel 1). In Vlaanderen is de vrijmaking effectief voor alle cliënten sinds 2003, terwijl in Wallonië en in Brussel enkel de professionele cliënten sinds einde 2005 toegang hebben tot de vrijgemaakte markt, en de intercommunales voor alle andere cliënten de rol blijven spelen van energieleverancier. Bovendien werd het landschap van de intercommunales grondig gewijzigd door het nieuwe wettelijke kader per gewest en de bedrijfsherstructureringen. In Vlaanderen in de provincie Limburg werd onder meer Interelectra opgesplitst in drie intercommunales: Inter-energa voor energie, Inter-aqua voor water en Inter-media voor kabeltelevisie. De cijfers houden rekening met deze herstructurering. Interelectra blijft evenwel de operationele tak van deze nieuwe structuur. In Wallonië ging eind 2006 Socolie op in ALE. ElectrHainaut en I.H.G. werden overgenomen door de Intercommunale Pure de Financement du Hainaut (IPFH). De jaarrekening van de twee overgenomen intercommunales werd eind september 2005 afgesloten.
Structuur van de activa Eind 2005 vertegenwoordigden de totale activa van de energie-intercommunales (DNB) 16,4 miljard EUR. Uitgesplitst in het gemengde en het zuivere segment geeft dit een aandeel van respectievelijk 76,3 % en 23,7 %. Uit de verdeling per gewest en per type blijkt duidelijk het overwicht van de Vlaamse gemengde intercommunales (tabel 2). Ter vergelijking, de middelen die worden aangewend voor het transport (TNB) zijn ook aanzienlijk. In 2005 noteren de twee economisch belangrijke spelers voor elektriciteit (Elia) en gas (Fluxys) een balanstotaal van 7,6 miljard EUR, met vaste activa die 89 % van het totaal vertegenwoordigen. Het aandeel van de mate-
riële vaste activa bedroeg 44,1 %. Het eigen vermogen vertegenwoordigt 56,7 % van de totale passiva10. In 2005 bedroegen de vaste activa ongeveer driekwart van de totale activa van de energie-intercommunales (tabel 3). De vaste activa wegen overigens relatief gezien zwaarder door in de balans van de Vlaamse intercommunales. Bij de vaste activa hebben de materiële vaste activa duidelijk een overwicht, zij het in verschillende mate naar gelang van het segment. Ze vertegenwoordigen de waarde van de netten waarvan de intercommunales eigenaar zijn, alsook de waarde van de terreinen, de gebouwen, het meubilair en het materiaal die in mede-eigendom werden verworven. De immateriële vaste activa vertegenwoordigen de waarde van de inbreng van de technische distributie-installaties door de vennoten. Deze rubriek is in feite enkel relevant voor enkele Waalse en Brusselse gemengde intercommunales. In de meeste daarvan zijn de intercommunales immers eigenaar van de distributie-installaties. Ten slotte geeft de indeling volgens segment ook aan dat de financiële vaste activa verhoudingsgewijs belangrijker zijn in de zuivere intercommunales, meer bepaald in Wallonië. We stippen aan dat de aanzienlijke financiële vaste activa werden ondergebracht in enkele intercommunales met participaties in andere ondernemingen die een link hebben met de energiesector. De financiële vaste activa van de Vlaamse gemengde intercommunales, die 3,1 % van de totale activa vertegenwoordigen, bestaan vooral uit participaties in Telenet die verworven werden bij de verkoop van de kabeltelevisieactiviteit aan Telenet in 2002. De vlottende activa belopen 25,4 % van de totale activa. De omvang en de samenstelling ervan variëren naar gelang van het gewest en het segment. 10
Bron: Bel-First - jaarrekening 2005.
Tabel 2
Kenmerken van de geanalyseerde energie-intercommunales – 2005
Gewest
Vlaanderen
Wallonië
Brussel Totaal
Type
Aantal
Totaal actief (miljoen EUR)
Aandeel (%)
Zuivere
5
1 848
11,2 %
Gemengde
8
6 756
41,1 %
Zuivere
6
2 053
12,5 %
Gemengde
9
4 091
24,9 %
Gemengde
11
3
1 700
10,3 %
31
16 448
100,0 %
De energiesector
12
Tabel 3
Structuur van het actief van de energie-intercommunales – 2005 (in % van de totale activa) Vlaanderen Zuivere
Vlaanderen Gemengde
Wallonië Zuivere
Wallonië Gemengde
Brussel Gemengde
Totaal
72,5 %
84,9 %
60,2 %
70,7 %
62,6 %
74,6 %
Oprichtingskosten
0,0 %
0,0 %
0,0 %
0,0 %
0,0 %
0,0 %
Immateriële vaste activa
0,3 %
0,0 %
0,3 %
4,4 %
10,1 %
2,2 %
Materiële vaste activa
65,9 %
81,8 %
44,0 %
66,2 %
52,4 %
68,4 %
Financiële vaste activa
6,3 %
3,1 %
15,9 %
0,1 %
0,1 %
4,0 %
Vaste activa
27,5 %
15,1 %
39,8 %
29,3 %
37,4 %
25,4 %
Vorderingen op meer dan één jaar
0,1 %
0,4 %
9,7 %
2,4 %
0,5 %
2,0 %
Voorraden en bestellingen in uitvoering
4,8 %
0,2 %
1,6 %
0,3 %
0,8 %
1,1 %
Vlottende activa
17,5 %
6,9 %
9,6 %
9,4 %
9,7 %
9,3 %
Geldbeleggingen
1,6 %
1,1 %
14,6 %
0,0 %
5,0 %
2,9 %
Liquide middelen
1,0 %
0,3 %
0,7 %
0,3 %
0,2 %
0,4 %
Overlopende rekeningen
2,5 %
6,2 %
3,6 %
17,1 %
21,2 %
9,7 %
Vorderingen op ten hoogste één jaar
Grafiek 1
Evolutie van de structuur van het actief van de energie-intercommunales en van het bedrijfskapitaal per regio – 2002-2005 (in miljoen EUR) Vlaanderen
Wallonië
Brussel
8 000
7 000
6 000
5 000
4 000
3 000
2 000
1 000
0 2002
2003
2004
2005
2002
2004
2003
2005
2002
2003
2004
-1 000 Vaste activa
Vlottende activa
De evolutie van de structuur van de activa wordt onderbroken in 2003 als gevolg van de vrijmaking van de energiemarkt die op die datum reeds een feit was in Vlaanderen, maar ook als gevolg van de toepassing van het regelgevend kader voor de tarifering en meer bepaald van de berekening van de “billijke winstmarge” voor het geïnvesteerde kapitaal. De berekening van het geïnvesteerde kapitaal omvat de
Nominaal bedrijfskapitaal
Materiële vaste activa
economische heropbouwwaarde van de gereguleerde materiële vaste activa, waar men het nominaal bedrijfskapitaal aan moet toevoegen of van moet aftrekken11. Zij vormen de gereguleerde activa (RAB12) 11
Het nominaal bedrijfskapitaal is gelijk aan het verschil tussen de som van de voorraden en de bestellingen in uitvoering, de vorderingen op ten hoogste één jaar en de overlopende rekeningen van het actief, enerzijds, en de som van de schulden op ten hoogste één jaar en de overlopende rekeningen, anderzijds. 12 Regulated asset base.
2005
De energiesector
die zullen dienen om de tarifering vast te leggen. De eventueel ontvangen toelagen moeten daarvan worden afgetrokken. Er werd op initiatief van de CREG een initiële RAB opgesteld op basis van de activa van 31 december 2001, die pas in 2003 werd geboekt. Deze oefening leidde in bepaalde intercommunales tot een toename van de materiële vaste activa om het verschil tussen de boekhoudwaarde en de economische waarde te compenseren. Vooral dat element zorgde voor de toename van de vaste activa en bijgevolg voor een relatieve daling van het aandeel van de vlottende activa. Elk jaar vindt een herwaardering plaats die wordt gecoördineerd door de CREG. Grafiek 1 toont een positieve evolutie over de periode 2003-2005 van de vaste activa en ook van het bedrijfskapitaal in de drie gewesten13. De methodologie heeft onrechtstreekse gevolgen in die zin dat de balansstructuur een invloed kan hebben op de resultatenrekening van de TNB/DNB. Dat is het geval voor de afschrijvingen op de vaste activa, die de waarde ervan nog meer doen dalen. Sommige TNB/DNB gaan hier evenwel niet mee akkoord, omdat zij vinden dat een afschrijving niet nodig is gezien hun monopolie voor deze activiteit. De toename van het bedrijfskapitaal tussen 2004 en 2005 kan worden verklaard door de stijging van de volgende rubrieken: de voorraden en de bestellingen in uitvoering namen toe met 1,1 % in 2005 tegen 0,7 % in 2004; de vorderingen op ten hoogste 1 jaar met 9,3 % in 2005 tegen 7,2 % in 2004. Het aandeel van de overlopende rekeningen steeg met 9,7 % in 2005 tegen 8,9 % in 2004.
Structuur van het passief De structuur van het passief van de energie-intercommunales vertoont geen grote verschillen tussen de vijf betrokken segmenten (tabel 4). Ze wordt overheerst door het eigen vermogen, dat voor de hele intercommunale sector in 2005 66,2 % van de totale passiva vertegenwoordigt. Het verschil tussen de zuivere en de gemengde intercommunales bedraagt 2,2 %. Uit een analyse per regio blijkt dat in Vlaanderen het aandeel van het eigen vermogen uitkomt op 71,1 %, in Wallonië op 62 % en in Brussel op 56,2 %. In het kader van de tarifering die wordt toegepast door de TNB/DNB bepaalt de CREG een vergoedingspercentage voor het eigen vermogen op basis van een solvabiliteitsratio (eigen vermogen/totaal vermogen), dat zo dicht mogelijk bij 33 % ligt. Deze verhouding wordt toegepast op de RAB waardoor de tarifering en dus ook de vergoeding kan worden aangepast. Merk evenwel op dat het deel van het eigen vermogen dat hoger ligt dan de CREG-referentie gedeeltelijk wordt vergoed door toepassing van een formule die gebaseerd is op een referentie van financiële indexen (OLO). Aan passiefzijde bestaat er voor de meeste intercommunales een grote asymmetrie tussen de gereguleerde financieringsstructuur (33/67) en de reële financieringsstructuur. Het aandeel van de herwaarderingsmeerwaarden in de passiva van alle intercommunales is tussen 2002 13
De daling in Vlaanderen die werd vastgesteld in 2005 heeft te maken met een technisch effect op de reeksen en het afzonderen van de wateractiviteit van Interelectra.
Tabel 4
Structuur van het passief van de energie-intercommunales – 2005 (in % van de totale passiva) Vlaanderen Zuivere
Vlaanderen Gemengde
Wallonië Zuivere
Wallonië Gemengde
Brussel Gemengde
Totaal
Eigen vermogen
63,3 %
73,3 %
65,5 %
60,3 %
56,2 %
66,2 %
Kapitaal
21,4 %
42,1 %
15,5 %
30,0 %
40,8 %
33,3 %
Uitgiftepremies
5,8 %
0,0 %
0,0 %
0,0 %
0,6 %
0,7 %
Herwaarderingsmeerwaarden
8,7 %
23,2 %
15,9 %
26,2 %
6,2 %
19,6 %
27,3 %
2,6 %
32,8 %
4,1 %
8,4 %
10,1 %
Overgedragen winst
0,0 %
5,4 %
1,0 %
0,0 %
0,2 %
2,4 %
Kapitaalsubsidies
0,1 %
0,0 %
0,3 %
0,0 %
0,0 %
0,1 %
Voorzieningen en uitgestelde belastingen
1,5 %
0,6 %
2,1 %
0,6 %
0,9 %
0,9 %
Schulden
35,2 %
26,1 %
32,4 %
39,1 %
42,9 %
32,9 %
Schulden op meer dan één jaar
14,7 %
18,0 %
18,0 %
16,0 %
11,4 %
16,4 %
Schulden op ten hoogste één jaar
17,2 %
5,9 %
13,1 %
22,1 %
30,4 %
14,6 %
3,3 %
2,2 %
1,3 %
1,0 %
1,1 %
1,9 %
Reserves
Overlopende rekeningen
13
De energiesector
14
en 2005 gestegen van 8,1 % tot 19,6 %, met een verdubbeling tussen 2002 en 2003. Deze toename is de tegenwaarde voor de herwaarderingen van de materiële vaste activa tegen hun economische heropbouwwaarde aan de actiefzijde. Deze nieuwe waardering leidt voor heel wat intercommunales tot aanzienlijke herwaarderingsmeerwaarden. De schulden van hun kant vertegenwoordigden in 2005 32,9 % van het balanstotaal voor de gezamenlijke energie-intercommunales. Het aandeel van de Grafiek 2
Evolutie en uitsplitsing van het resultaat van het boekjaar van de energieintercommunales – 2002-2005 (in miljoen EUR)
schulden ligt veel lager dan de CREG-referentie van 67 % in het kader van de tarifering. De schulden op meer dan één jaar zijn in 2005 echter gestegen tot 16,4 % tegen 14,2 % in 2004.Het aandeel van de schulden in Vlaanderen bedraagt 28,1 % tegen 36,8 % in Wallonië en 42,8 % in Brussel. Merk op dat de kortetermijnschulden (14,6 %) in vergelijking met 2004 gedaald zijn met 14,9 %. De kortetermijnschulden spelen een rol in het bedrijfskapitaal.
Resultaat van het boekjaar In 2005 kwam voor de energie-intercommunales het resultaat van het boekjaar uit op 845,8 miljoen EUR. Uit de uitsplitsing van het resultaat tussen de verschillende segmenten blijkt dat de Vlaamse gemengde intercommunales met 58,9 % de grootste bijdrage aan het resultaat leveren.
1 100 1 000 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 2002
2004
2003
2005
Vlaamse Zuivere
Vlaamse Gemengde
Wallonië Zuivere
Wallonië Gemengde
Brussel Gemengde
Tabel 5
De gevolgen van de vrijmaking van de energiemarkt komen duidelijk tot uiting in de evolutie van het resultaat van het boekjaar (grafiek 2). Dat laat tussen 2003 en 2005 een daling optekenen met 35,8 %. De daling van het resultaat van het boekjaar is grotendeels toe te schrijven aan de Vlaamse intercommunales, die sedert 1 juli 2003 geen elektriciteit of gas meer leveren en hun bedrijfsresultaat gevoelig zien krimpen (-55,8 %). In de Waalse en Brusselse intercommunales lijkt de vrijmaking van de markt voor de professionele cliënten die het wensten vanaf 1 juli 2004 geen negatieve gevolgen te hebben gehad voor het resultaat. Volgens de principes van de CREG worden de exploitatie-uitgaven onder de vorm van redelijke kosten opgenomen in de tarieven die de DNB toepast. De bedoeling is enerzijds de verbruikte input te kunnen berekenen (energietransit, aantal aansluitingen, lengte van het net, ...) die aan de basis ligt van de output en anderzijds het afschrijvingspercentage van de materiële activa in rekening te brengen evenals de
Structuur van het resultaat van het boekjaar van de energie-intercommunales – 2005 (in % van het totaal resultaat)
Bedrijfsresultaat Financieel resultaat Uitzonderlijk resultaat Belastingen (-) Resultaat van het boekjaar In miljoen EUR
Vlaanderen Zuivere
Vlaanderen Gemengde
Wallonië Zuivere
Wallonië Gemengde
Brussel Gemengde
Totaal
35,4 %
110,1 %
71,9 %
108,5 %
101,6 %
84,9 %
1,2 %
-14,9 %
27,8 %
-6,1 %
-0,2 %
1,0 %
63,4 %
10,2 %
0,6 %
0,0 %
0,9 %
16,3 %
0,0 %
5,4 %
0,3 %
2,4 %
2,3 %
2,2 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
182
198
166
173
127
846
De energiesector
dan 1, geldt dat niet voor de acid test (0,9), de meest nauwkeurige manier om de liquiditeit te meten (tabel 6). Hoe verder de ratio boven 1, hoe groter de liquiditeit. Vooral de Waalse en Brusselse gemengde intercommunales worden gekenmerkt door een zwakke liquiditeit. Dat heeft te maken met de rol van de privépartner, die in 2005 nog belast was met het hele operationele beheer van de intercommunale. De Waalse zuivere intercommunales van hun kant hebben overvloedige liquide middelen16.
vergoeding van het geïnvesteerde kapitaal (eigen en vreemd vermogen)14. Al deze elementen kunnen immers een impact hebben op de omzet van de intercommunales. De uitsplitsing van het resultaat van het boekjaar toont aan dat het bedrijfsresultaat het sterkst bijdraagt tot het resultaat van het boekjaar (tabel 5), zij het in uiteenlopende mate naar gelang van het segment. In de Waalse zuivere intercommunales noteren wij de hogere bijdrage van het financieel resultaat15. In de gemengde intercommunales ten slotte, levert het financieel resultaat een positieve bijdrage aan het resultaat van het boekjaar.
14
De bepaling en de controle van de exploitatie-uitgaven gebeuren via benchmarking gebaseerd op de methode van de Data Envelopment Analysis (DEA), initieel toegepast op de cijfers van 2003. Hiermee wordt elke DNB gepositionneerd ten opzichte van een efficiencygrens. 15 Deze bijdrage houdt verband met het groter aandeel van de financiële vaste activa in dit segment. 16 De Waalse zuivere intercommunales hebben een zeer gunstige ratio ten opzichte van de overige segmenten, door de samenloop van twee elementen. Enerzijds hebben hun vlottende activa een relatief hoog gewicht en anderzijds bekleden de kortlopende passiva een relatief minder belangrijke plaats.
Financiële ratio’s Liquiditeit De liquiditeit van de energie-intercommunales is tamelijk beperkt. Terwijl de current ratio groter is
•
Tabel 6
Liquiditeitsratio’s van de energie-intercommunales – 2005 Vlaanderen Zuivere
Vlaanderen Gemengde
Wallonië Zuivere
Wallonië Gemengde
Brussel Gemengde
Totaal
Current ratio
1,3
1,8
2,1
1,2
1,2
1,4
Acid test
1,2
1,4
1,9
0,4
0,5
0,9
Grafiek 3
Evolutie van de current ratio van de energie-intercommunales – 2002-2005
4,0 3,5 3,0
2005
2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 0,0
0,5
1,0
15
1,5
2,0
2,5
3,0
2002 Vlaamse Zuivere
Vlaamse Gemengde
Wallonië Zuivere
Wallonië Gemengde
Brussel Gemengde
3,5
De energiesector
16
lijk gedaald. De kortetermijnschulden spelen een negatieve rol in het bedrijfskapitaal.
De liquiditeitsratio’s kunnen gevoelig verschillen van intercommunale tot intercommunale. Zo zijn de current ratio en de acid test kleiner dan 1 voor respectievelijk drie en twaalf van de 31 onderzochte intercommunales.
• Solvabiliteit
De vier onderzochte ratio’s wijzen op een gunstige solvabiliteit in 2005 (tabel 7). De ratio van de financiële onafhankelijkheid heeft een waarde van meer dan vijftig voor de vijf segmenten. Dit betekent dat de schulden volledig gedekt zijn met eigen middelen. In de Vlaamse gemengde intercommunales vertoont de ratio de hoogste score. De ratio van de langetermijnschuld van zijn kant leert ons dat het deel van de langetermijnschuld voor alle segmenten volledig gedekt wordt met eigen middelen. Gemiddeld vertegenwoordigen de langetermijnschulden 26,2 % van het eigen vermogen, wat neerkomt op een stijging met 4,1 % ten opzichte van 2004.
Grafiek 3 geeft voor elke intercommunale van de sector de waarde van de current ratio in 2002 en 2005. De intercommunales die boven de bissectrice liggen, zijn die waarvan de liquiditeitsratio is verbeterd, wat het geval is voor bijna alle onderzochte intercommunales. Het aantal intercommunales met een ratio van meer dan 1 is duidelijk toegenomen tussen 2002 en 2005. Opmerkelijk is de verbetering van de ratio van de gemengde intercommunales in Vlaanderen, die zich ver boven de bissectrice bevinden. Zij hebben een lagere schuldenstructuur (cf. tabel 4). Tijdens deze periode zijn de kortlopende schulden aanzien-
Grafiek 4
Solvabiliteitsratio’s van de energie-intercommunales – 2005 Vlaanderen Zuivere
Vlaanderen Gemengde
Wallonië Zuivere
Wallonië Gemengde
Brussel Gemengde
Totaal
Financiële onafhankelijkheid
63,3 %
73,3 %
65,5 %
60,3 %
56,2 %
66,2 %
Langetermijnschuld
25,5 %
25,3 %
30,7 %
27,5 %
22,0 %
26,2 %
Zelffinancieringsgraad
27,4 %
8,0 %
33,8 %
4,1 %
8,5 %
12,5 %
Cashflow/vreemd vermogen
40,0 %
23,7 %
29,3 %
15,0 %
22,1 %
23,7 %
Evolutie van de ratio van de langetermijnschuld van de energie-intercommunales – 2002-2005
60 % 50 % 40 %
2005
Tabel 7
30 % 20 % 10 % 0% 0%
10 %
20 %
30 %
40%
2002
Vlaamse Zuivere
Vlaamse Gemengde
Wallonië Zuivere
Wallonië Gemengde
Brussel Gemengde
50 %
De energiesector
17
Grafiek 5
Evolutie van de cashflow op vreemd vermogen van de energie-intercommunales – 2002-2005
60 % 50 % 40 % 30 % 20 % 10 % 0% 2002
2003
2004
Vlaamse Zuivere
Vlaamse Gemengde
Wallonië Zuivere
Wallonië Gemengde
Voor de zelffinancieringsgraad moet een onderscheid worden gemaakt tussen het zuivere en het gemengde segment. De zuivere intercommunales hebben een hogere ratio. Dat heeft te maken met de structuur van hun eigen vermogen en het bedrag van de reserves dat verhoudingsgewijs hoger ligt bij de zuivere intercommunales dan bij de gemengde intercommunales. De vierde ratio ten slotte, toont aan dat iets minder dan een kwart van de schulden met de cashflow van het boekjaar zouden kunnen worden terugbetaald. Deze verhouding blijkt evenwel lager voor de Waalse gemengde intercommunales. Dezelfde ratio’s vertonen geen parallelle ontwikkeling tussen 2002 en 2005. De ratio van de financiële onafhankelijkheid laat tijdens deze periode globaal een verbetering zien. Hij kan in verband worden gebracht met de toelichting bij de passiva en met het aandeel van het eigen vermogen. Het grote aandeel van het eigen vermogen houdt met name rekening met de gevolgen van de herwaarderingsmeerwaarden die in 2003 en 2004 werden toegepast.
2005 Brussel Gemengde
De ratio van de langetermijnschuld verslechtert voor de vijf segmenten. De langetermijnschuld vertoont een stijging. De ratio blijft evenwel gunstig, d.w.z. minder dan 100 %; de meeste intercommunales geven een relatief lage waarde te zien. De zelffinancieringsgraad verslechtert licht tussen 2002 en 2005, behalve voor de Vlaamse zuivere intercommunales en de Brusselse intercommunales. De reserves vertonen immers een lichte daling. De cashflow op vreemd vermogen ten slotte, is aanzienlijk verslechterd voor de Vlaamse gemengde intercommunales (grafiek 5). De vermindering van het resultaat van het boekjaar als gevolg van de vrijmaking van de energiemarkt veroorzaakt een daling van de cashflow. De cashflow geeft over de periode tussen 2004 en 2005 een significante stijging te zien voor de Brusselse intercommunales.
• Rentabiliteit
Ondanks de vrijmaking behouden de energie-intercommunales goede rentabiliteitsratio’s (tabel 8). De rentabiliteit van het eigen vermogen is in 2005 het hoogst voor de Vlaamse zuivere intercommunales.
Rentabiliteitsratio’s van de energie-intercommunales – 2005 Vlaanderen Zuivere Rentabiliteit van het eigen vermogen Operationele rentabiliteit
Tabel 8
Vlaanderen Gemengde
Wallonië Zuivere
15,5 %
4,0 %
9,9 %
13,7 %
Wallonië Gemengde
Brussel Gemengde
12,4 %
7,0 %
13,3 %
7,8 %
17,2 %
14,2 %
16,3 %
14,2 %
Totaal
De energiesector
18
Vanuit het oogpunt van de operationele rentabiliteit scoren de Waalse gemengde intercommunales echter het best. Tussen 2002 en 2005 verslechtert de rentabiliteit van het eigen vermogen continu voor de Vlaamse gemengde intercommunales. Voor de Vlaamse zui-
Grafiek 6
vere intercommunales daalt de rentabiliteit in 2003 en 2004 als gevolg van de vrijmaking en in 2005 stijgt ze weer. De Waalse en de Brusselse gemengde intercommunales zien hun rentabiliteit continu afnemen (met uitzondering voor de Waalse gemengde in 2005), terwijl de Waalse zuivere intercommunales een aanzienlijke verbetering laten optekenen.
Evolutie van de rentabiliteit van het eigen vermogen van de energie-intercommunales – 2002-2005
30 % 25 % 20 % 15 % 10 % 5% 0% 2002
2003
Vlaamse Zuivere
Vlaamse Gemengde
Wallonië Zuivere
Wallonië Gemengde
2004
2005 Brussel Gemengde
19
Waterbeheer
1. Context en belangrijkste actoren De watersector is in volle evolutie. Europese richtlijnen zorgden ervoor dat de sector een integrale drinkwaterprijs instelde die geleidelijk aan alle kosten van het waterverbruik in rekening brengt. De Europese Kaderrichtlijn Water van 22 december 2000 legde een globaal actiekader vast voor het waterbeleid binnen de lidstaten. Om het duurzaam gebruik van de watervoorraden te bevorderen moeten de Europese landen een geïntegreerd waterbeleid voeren voor de hydrografische bekkens. Het uiteindelijke doel is om tegen 2015 een goede kwaliteit te bekomen van het oppervlakte-, kust- en grondwater. Rationeel verbruik staat hierbij centraal. Het tariferingsbeleid moet de verbruiker bewust maken van de kosten van zijn waterverbruik: via de werkelijke drinkwaterprijs kunnen alle kosten in verband met het drinkwatergebruik (winning, behandeling, distributie, opvang en zuivering van het afvalwater) worden teruggewonnen. De invoering van het integraal waterbeleid leidt tot een verdere professionalisering en een toename van het technisch karakter van het metier. De complexiteit van de wetgeving, de opgelegde kwaliteitscontroles en de investeringen die moeten gebeuren om de organisatie af te stemmen op de Europese wetgeving, maken kleine structuren kwetsbaar. Daarom drong een grondige reorganisatie van de sector zich op. Zoals uit de cijfers van 2005 zal blijken kwam in Vlaanderen de herschikking van de sector reeds op gang. 2005 is het jaar waarin de drinkwatermaatschappijen saneringsplicht opgelegd kregen en ze nieuwe activiteiten ontwikkelden voor rioolbeheer en waterzuivering. Specifieke servicelijnen en samenwerkingsverbanden binnen de sector zagen het licht, waarvan twee samenwerkingsverbanden onder de vorm van nieuwe intercommunales. In Wallonië is het de bedoeling de intercommunale sector voor de productie en/of de distributie van drinkwater op termijn, na een rationalisatie-operatie, tot slechts drie
intercommunales te herleiden, naast de regionale SWDE. De eerste fusies en opslorpingen werden voltrokken in 2006. In Brussel ten slotte zullen vanaf 2007 na een fusieprocedure nog twee intercommunales verderwerken, samen met een regionale maatschappij voor sanering. In België is het waterbeleid een gewestelijke bevoegdheid. De Europese richtlijn werd omgezet in het Vlaams decreet van 18 juli 2003 en via de bijlage bij het Waalse Gewestdecreet van 3 maart 2005 die de Code de l’eau coördineert. Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest legt de ordonnantie van 20 oktober 2006 het kader voor het waterbeleid vast. In Vlaanderen staat de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) in voor het waterbeleid. Haar opdracht omvat in dit kader het meten van de kwaliteit van het oppervlaktewater, rapporteren over de toestand van het milieu en ecologisch en economisch toezien op de uitbouw en het beheer van de waterzuiveringsinfrastructuur. Toen de Vlaamse regering met het decreet van 18 juli 2003 de Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (CIW) in het leven heeft geroepen, kreeg VMM het voorzitterschap. Deze coördinatiecommissie is belast met de voorbereiding, de planning, de controle en de follow-up van het integraal waterbeleid aangestuurd door de Europese Kaderrichtlijn Water. De drinkwaterproductie en -distributie zijn een zaak van regionaal en lokaal belang en zijn volledig in handen van de publieke sector. In Vlaanderen gebeurt de productie en distributie grotendeels door de gewestelijke Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening (VMW), een instelling van openbaar nut. Op lokaal vlak zijn er negen intercommunales actief in de drinkwatersector en zes gewone gemeentebedrijven voor water. Voor de waterzuivering en de riolering daarentegen gaf de Vlaamse overheid de naamloze vennootschap Aquafin de decretale bevoegdheid om het gewestelijk programma van bovengemeentelijke riolerings-
20
Waterbeheer
infrastructuur te realiseren. Op het lokale vlak zijn de gemeenten bevoegd voor afvalwater of concreet, voor het lokale rioleringsnet en de kleinschalige waterzuiveringsinstallaties. In 2005 begon een ingrijpende reorganisatie van de drinkwatersector vorm te krijgen, meer bepaald als gevolg van de nieuwe wetgeving rond de waterzuivering. Het Vlaamse programmadecreet van 24 december 2004 legde de drinkwatermaatschappijen immers saneringsplicht op en maakte de integrale drinkwaterprijs een feit. De drinkwatermaatschappijen zijn voortaan verplicht het water te saneren dat hun abonnees verbruiken en lozen. Om aan de saneringsplicht te voldoen sluiten de maatschappijen een overeenkomst met de instantie die instaat voor het rioolbeheer op het grondgebied van de gemeente, d.i. de gemeente zelf, een drinkwatermaatschappij of een intergemeentelijk samenwerkingsverband. Een aantal drinkwatermaatschappijen creëerde een specifieke servicelijn om de inzameling en zuivering van het afvalwater voor de gemeenten te kunnen uitvoeren, al dan niet met statutaire inbreng door de gemeenten van een gebruiksrecht op de rioolinfrastructuur. De gemeente beslist autonoom aan wie ze de saneringsopdracht toewijst. Bijna de helft van de gemeenten bleef tot nu toe zelf het beheer van de riolering waarnemen, al dan niet met het uitbesteden van deelaspecten aan intercommunales in de waterzuiveringssector. Deze nieuwe ontwikkelingen gaven in de loop van 2005 en 2006 aanleiding tot de oprichting van nieuwe samenwerkingsverbanden tussen spelers op de watermarkt, twee nieuwe opdrachthoudende intergemeentelijke verenigingen. In de analyse over de cijfers van 2005 kon de jaarrekening van Inter-aqua reeds worden opgenomen, een bezitsintercommunale gelinkt aan Interelectra en ontstaan door de inbreng van de eigendom van gemeentelijke riolering in een opdrachthoudende vereniging. De tweede nieuwe intercommunale Riobra werd pas actief in 2006 en maakt nog geen deel uit van onze analyse. Via de gemeentelijke en de bovengemeentelijke saneringsbijdrage op de eengemaakte drinkwaterfactuur kunnen de drinkwatermaatschappijen voortaan een deel van de kosten recupereren bij de gebruiker. In de analyse zullen we op de resultatenrekening zien dat deze nieuwe opbrengsten (saneringsbijdragen, werkingstoelagen van de overheid) en kosten (facturatie bovengemeentelijke sanering door Aquafin) de totale bedrijfsopbrengsten en -kosten gevoelig doen toenemen ten opzichte van de vorige jaren.
In Wallonië is de Société publique de gestion de l’eau (SPGE) belast met de uitvoering van het waterbeleid van de Waalse regering. De Waalse regering heeft met de SPGE een beheerscontract afgesloten voor de bescherming van de waterwinning en voor de sanering, die de opvang, de zuivering, de prioritaire riolering en het afvoeren van overstromingswater omvat. Deze sluit op haar beurt dienstverleningscontracten af met intercommunales die als zuiveringsinstellingen erkend zijn (EZI)1. De maatschappij Protectis ten slotte, werd opgericht door de voornaamste Waalse producenten en de SPGE om via overleg de werkzaamheden voor de bescherming van de winning uit te voeren. Heel wat actoren zijn betrokken bij de productie en distributie: de Société Wallonne des Eaux (SWDE), d.i. een instelling van openbaar nut, 18 intercommunales2 en 47 gemeentediensten. In de praktijk zorgen de SWDE en twee intercommunales echter voor 80 % van de productie en distributie. De regionale rationalisatieplannen voor de intercommunale sector, opgesteld in 2006, voorzien een geleidelijke vermindering van het aantal intercommunales voor waterbeheer tot drie, naast de groep rond SWDE-Aquasambre. Deze vier bedrijven samen zouden 93 % van de Waalse bevolking van drinkwater voorzien. De gemeentediensten voor water zouden bij een van de drie intercommunales ondergebracht worden. Eind 2006 was de fusie of opslorping van zes intercommunales al een feit. De cijfers van deze verdwenen intercommunales zitten nog wel verwerkt in de analyse van de jaarrekeningen 2005. In Brussel is het Brussels Instituut voor Milieubeheer (BIM), opgericht in 1989, het resultaat van het streven naar een rationeel beheer van het milieubeleid. Het controleert onder meer het water en bestrijdt de vervuiling, ontwikkelt het “blauwe netwerk”3 en bestudeert de manier waarop de Europese wetgeving wordt omgezet. De Ordonnantie van 20 oktober 2006 richt in het kader van het waterbeleid de Brusselse Maatschappij voor Waterbeheer (BMWB) op, die tot doel heeft de openbare sanering van het stedelijk afvalwater te verzekeren op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De verschillende kosten verbonden aan de sanering van het stedelijk afvalwater zullen op een transparante wijze worden opgenomen in de drinkwaterprijs. 1
2 3
Er zijn momenteel zeven EZI’s: AIDE, AIVE, IPALLE, IDELUX, IBW, INASEP en IGRETEC. Waaronder twee gewestoverschrijdende intercommunales. Het betreft een programma voor de sanering van de Brusselse rivieren.
Waterbeheer
Financieel gewicht van de belangrijkste actoren voor waterbeheer* – 2005 Balanstotaal
Tabel 1 Omzet
Aantal
Intercommunaal net Vlaanderen Wallonië
miljoen EUR
Aandeel (%)
miljoen EUR
Aandeel (%)
30
3 524,7
36,4 %
995,8
52,1 %
9
1 412,9
14,6 %
483,4
25,3 %
18
1 175,1
12,2 %
217,4
11,4 %
Brussel
3
936,7
9,6 %
295,0
15,4 %
Gewestelijke actoren
4
6 146,2
63,6 %
917,2
47,9 %
Aquafin
2 318,1
24,1 %
269,8
14,1 %
SPGE
1 473,8
15,2 %
128,7
6,7 %
SWDE
1 279,3
13,2 %
237,4
12,4 %
VMW Watersector
34
1 075,0
11,1 %
281,3
14,7 %
9 670,9
100,0 %
1 913,0
100,0 %
* Zonder de zes gewone gemeentebedrijven of -regieën in Vlaanderen en de 47 gemeentediensten in Wallonië.
Het Brussels Gewest telde in 2005 nog drie intercommunales in de watersector, die dan ook opgenomen zijn in de analyse. In 2006 vond een fusieoperatie plaats van BIWD (Brusselse Intercommunale voor Waterdistributie) en BRiS (Brusselse Intercommunale voor Sanering), waardoor in dit gewest slechts BIWD en Vivaqua als enige intercommunales overblijven in de sector voor waterbeheer. Bij het waterbeheer zijn dus heel wat publieke actoren betrokken. Het gewicht van de intercommunales in 2005 valt af te lezen aan de hand van het balanstotaal en het omzetcijfer (tabel 1). De intercommunales vertegenwoordigen meer dan een derde van de sector en realiseren meer dan de helft van het totale omzetcijfer.
2. Financiële analyse van de intercommunales van de sector 2.1. Werkterrein De analyse gebeurt op basis van de jaarrekening van de 30 intercommunales die in 2005 actief zijn in de sector voor waterbeheer, waaronder reeds één nieuwe in Vlaanderen. Deze intercommunales zijn actief ofwel in de productie, de distributie of de waterzuivering ofwel in verschillende van deze metiers tegelijk.Van de zeven Waalse erkende intercommunales voor waterzuivering werden IDELUX, IBW en IGRETEC niet in de cijfers opgenomen omdat ze ook andere activiteiten uitoefenen en de waterzuiveringsactiviteit niet apart in hun jaarrekening publiceren. De analyse van
21
de sector wordt per gewest behandeld omdat de hervormingen niet in elk gewest parallel lopen maar wel duidelijk hun stempel drukken op de cijfers. 2.2. Structuur van de balans In 2005 bedroeg het actief van de intercommunales voor waterbeheer 3,5 miljard EUR. Het nam toe met 20,3 % ten opzichte van het vorige jaar. De stijging valt hoofdzakelijk waar te nemen bij de Vlaamse intercommunales die nu 40,1 % van de intercommunale sector voor waterbeheer vertegenwoordigen, tegen respectievelijk 33,3 % en 26,6 % voor de Waalse en de Brusselse intercommunales. Wallonië kent in 2005 het grootste aantal intercommunales in de sector voor waterbeheer, nl. achttien, waarvan zes met een zeer kleine omvang tegenover vier intercommunales die samen alleen al de helft van het balanstotaal voor de regio vormen. Ook in Vlaanderen zijn er kleine en grote intercommunales. Inter-aqua plaatst zich als nieuwe speler onmiddellijk in de groep van de vier grootste qua balanstotaal. De hervorming in de Vlaamse intercommunale sector voor waterbeheer drukt zijn stempel op de mutaties in de jaarrekeningen voor 2005. Volgende herschikkingen komen tot uiting in de balans (tabel 2 en tabel 3): een aantal gemeenten bracht als vennoten in ruil voor aandelen en/of een vergoeding, gebruiksrechten op de gemeentelijke zuiveringsinfrastructuur in, wat leidde tot een aanzienlijke stijging van de materiële vaste activa (+27,4 %) en van het eigen vermogen (+34,0 %). Ook investeringen in onder meer de zuiveringsinfrastructuur in het kader van
Waterbeheer
22
aangeboden servicelijnen verhogen de waarde van de materiële vaste activa. Omdat deze hervorming nog wordt verdergezet na 2005 zal eenzelfde trend wellicht ook te merken zijn in de volgende jaarrekeningen.
Als gevolg van de integratie van de saneringsbijdrage op de eengemaakte factuur nam de gemiddelde verbruiksfactuur toe en daardoor ook het bedrag van de uitstaande vorderingen op ten hoogste één jaar
Tabel 2
Structuur van het actief van de intercommunales voor waterbeheer – 2005 Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Aandeel in balans
Evolutie 2004-2005* (%)
Aandeel in balans
Evolutie 2004-2005 (%)
Aandeel in balans
Vaste activa
Totaal Evolutie 2004-2005 (%)
Aandeel in balans
Evolutie 2004-2005 (%)
74,6
74,5 %
72,5
3,0 %
86,2
-1,4 %
77,0
20,6 %
Oprichtingskosten
0,1
n.b.
0,0
n.b.
23,3
-12,4 %
6,2
-12,1 %
Immateriële vaste activa
0,4
21,1 %
0,7
35,8 %
0,1
-9,3 %
0,4
27,0 %
73,4
75,9 %
68,9
2,6 %
62,9
3,4 %
69,1
25,0 %
Materiële vaste activa Financiële vaste activa
0,7
6,9 %
2,9
7,4 %
0,0
-8,8 %
1,3
7,3 %
25,4
50,7 %
27,5
-9,6 %
13,8
51,4 %
23,0
19,1 %
Vorderingen op meer dan één jaar
0,1
-37,9 %
9,3
-18,5 %
3,8
1 043,3 %
4,2
4,9 %
Voorraden en bestellingen in uitvoering
1,4
-3,9 %
0,6
21,1 %
1,4
41,0 %
1,1
11,6 %
Vorderingen op ten hoogste één jaar
7,6
86,6 %
9,4
-8,4 %
4,7
5,8 %
7,4
19,2 %
Geldbeleggingen
8,0
35,4 %
5,4
1,8 %
1,8
15,3 %
5,5
20,4 %
Liquide middelen
0,5
63,2 %
1,2
-13,6 %
0,3
-37,2 %
0,7
-5,4 %
Overlopende rekeningen
7,8
59,3 %
1,6
2,2 %
1,8
33,2 %
4,1
45,7 %
100,0
67,8 %
100,0
-0,8 %
100,0
3,6 %
100,0
20,3 %
Vlottende activa
Totaal actief
Tabel 3
Structuur van het passief van de intercommunales voor waterbeheer – 2005 Vlaanderen
Aandeel in balans
Wallonië
Brussel
Totaal
Evolutie 2004-2005* (%)
Aandeel in balans
Evolutie 2004-2005 (%)
Aandeel in balans
Evolutie 2004-2005 (%)
Aandeel in balans
Evolutie 2004-2005 (%)
Eigen vermogen
56,9
85,0 %
63,6
-1,9 %
42,2
-0,4 %
55,2
22,2 %
Kapitaal
34,7
574,4 %
16,9
4,9 %
0,1
0,0 %
19,5
162,8 %
Uitgiftepremies
0,5
n.b.
0,6
0,0 %
0,2
0,0 %
0,5
75,0 %
Herwaarderingsmeerwaarden
6,4
-44,2 %
12,7
-2,2 %
37,0
0,0 %
16,6
-11,3 %
Reserves
12,7
10,0 %
10,4
12,9 %
2,1
3,9 %
9,1
10,7 %
Overgedragen winst
0,5
16,6 %
0,2
21,9 %
0,0
n.b.
0,3
17,7 %
Kapitaalsubsidies
2,1
-3,6 %
22,8
-11,5 %
2,8
-8,1 %
9,2
-10,5 %
Voorzieningen en uitgestelde belastingen
4,8
3,9 %
2,8
3,0 %
5,6
-1,0 %
4,4
2,0 %
Schulden
38,3
58,2 %
33,6
1,1 %
52,2
7,6 %
40,4
20,0 %
Schulden op meer dan één jaar
12,6
14,6 %
18,1
0,3 %
42,8
4,3 %
22,4
5,3 %
Schulden op ten hoogste één jaar
24,6
104,0 %
9,0
4,3 %
8,7
27,9 %
15,2
59,5 %
1,1
-5,0 %
6,5
-0,9 %
0,7
1,6 %
2,8
-1,4 %
100,0
67,8 %
100,0
-0,8 %
100,0
3,6 %
100,0
20,3 %
Overlopende rekeningen Totaal passief
* Op basis van de acht intercommunales die actief waren in 2004 en 2005.
Waterbeheer
(+86,6 %). Door het aantrekken van vreemd vermogen om de expansie te financieren stijgen de schulden (+38,4 %). Andere oorzaak voor de toename van de schulden is het feit dat de professionele klanten meer vooruitbetalingen doen als gevolg van de stijgende tussentijdse aanrekening van de saneringsbijdragen. Ook is er aan de inbreng van de gebruiksrechten op de gemeentelijke zuiveringsinfrastructuur een cashvergoeding gekoppeld, die bij de schulden geboekt wordt. De structuur van actief- en passiefzijde convergeert door deze herschikkingen naar de verhoudingen die de Waalse intercommunales aanhouden op hun balans, met bijna drie kwart aan vaste activa en een kwart vlottende activa tegenover ongeveer twee derde eigen vermogen en een derde aan schulden. De overlopende rekeningen hebben een vrij groot gewicht. In feite speelt hier onder meer de facturatie aan derdengemeenten, die een saneringscontract hebben afgesloten met hun drinkwatermaatschappij. De Waalse intercommunales zien hun balanstotaal lichtjes achteruitgaan door een afname van de vorderingen op meer dan één jaar en de kapitaalsubsidies (tabel 2 en tabel 3). De materiële vaste activa van de zuiveringsintercommunales bestaan voor 16,7 % uit de rubriek “leasing en soortgelijke rechten”. Ze hebben immers met de SPGE dienstverleningscontracten afgesloten rond waterzuivering en sale-and-leasebackverrichtingen uitgevoerd voor hun zuiveringsstations. De vorderingen op meer dan één jaar vertegenwoordigen voor de zuiveringsintercommunales hoofdzakelijk de vorderingen op de SPGE. Voor de overige intercommunales gaat het om vorderingen op het Waalse Gewest voor gesubsidieerde leningen. De vorderingen op ten hoogste één jaar bestaan voornamelijk uit handelsvorderingen. Beide belangrijke rubrieken nemen af ten opzichte van 2004 (tabel 2). Aan de passiefzijde wegen de kapitaalsubsidies het zwaarst door in het eigen vermogen (tabel 3). Dit geldt vooral voor de intercommunales die actief zijn in de waterzuivering en, in mindere mate, voor enkele distributie-intercommunales die kapitaalsubsidies genieten. De reserves kennen een groei van 12,9 % en zijn daarmee bijna even groot als de herwaarderingsmeerwaarden. De schulden bestaan voor meer dan de helft uit schulden op meer dan één jaar. Uit tabel 3 is ook af te leiden dat de overlopende rekeningen een groot gewicht hebben. In feite bestaan ze uit de meerwaarde die gerealiseerd wordt op de overdrachten van installaties aan de SPGE en die, parallel met de afschrijving van de geleasde installaties, verrekend wordt op het resultaat.
23
De drie Brusselse intercommunales samen zien hun balanstotaal aangroeien met 3,6 %, niettegenstaande een afname van het eigen vermogen en de vaste activa. Die laatste bestaan voor de Brusselse intercommunales voor meer dan een vierde uit oprichtingskosten. Eén intercommunale boekt dit bedrag, dat overeenkomt met de wettelijke vrijstelling die ze kreeg voor de dekking van de pensioenlast van haar personeel. Het eigen vermogen bestaat, naast een groot bedrag aan herwaarderingsmeerwaarden voor één intercommunale, vooral uit reserves en kapitaalsubsidies. De reserves kennen een toename van 3,9 %. De schulden voor zowel meer als minder dan een jaar nemen toe door de opname van leningen en kortlopende kredieten. 2.3. Resultaat van het boekjaar In 2005 beloopt het resultaat van het boekjaar van de intercommunales voor waterbeheer 44,0 miljoen EUR. Het stijgt daarmee opnieuw spectaculair ten opzichte van het vorige jaar toen het een piek van 29,4 miljoen EUR bereikte. Uit grafiek 1 blijkt dat de Vlaamse intercommunales het sterkst bijdragen in het totale resultaat van het boekjaar. De uitsplitsing per gewest geeft aan dat het resultaat aangroeit zowel voor de Waalse als voor de Vlaamse intercommunales terwijl de Brusselse exact hetzelfde resultaat Grafiek 1
Evolutie en uitsplitsing (in %) van het resultaat van het boekjaar van de intercommunales voor waterbeheer – 2002-2005 (in miljoen EUR)
50,0 44,0 4,9 %
45,0 40,0
28,6 %
35,0 29,4 7,3 %
30,0 24,4
25,0
18,1 %
20,0 15,9 15,0 10,0
16,9 %
28,7 %
34,1 %
45,9 %
66,5 % 64,0 %
47,8 %
5,0 37,3 % 0,0 2002 Vlaanderen
2003
2004 Wallonië
2005 Brussel
Waterbeheer
24
taat voor 2005 ten slotte draagt negatief bij tot het resultaat van het boekjaar.
neerzetten als in 2004. Omdat het voornamelijk de reorganisatie van de sector is die een rol speelt in de evolutie van het resultaat, bespreken we de opbouw van het resultaat per gewest.
De Waalse intercommunales zien hun resultaat van het boekjaar in 2005 fors verbeteren na een sterke terugval ervan in 2002. Dat ze een negatief bedrijfsresultaat noteren (tabel 4) is vooral te wijten aan de zuiveringsintercommunales. Naast het financieel resultaat helpt dit jaar ook het uitzonderlijk resultaat het bedrijfsverlies te compenseren. De sterke bijdrage van het financieel resultaat heeft te maken met het in rekening brengen van kapitaalsubsidies. Deze laatste vertegenwoordigen in 2005 51,7 % van de financiële opbrengsten en komen uit op een bedrag van 10,2 miljoen EUR (tabel 5), bijna volledig toe te schrijven aan twee zuiveringsintercommunales samen. Het financieel resultaat gaat echter al enkele jaren in dalende lijn. De zuiveringsintercommunales krijgen immers geen nieuwe kapitaalsubsidies meer door de totstandkoming van de dienstverleningscontracten met de SPGE en de sale-and-leasebackoperaties van de zuiveringsinstallaties. Het grote uitzonderlijk resultaat van 2005 is eenmalig en komt voort uit de meerwaarden bij de realisatie van vaste activa. Twee kleine intercommunales noteren voor het boekjaar 2005 een negatief resultaat.
De Vlaamse intercommunales realiseren een sterke omzetstijging. Er zijn verschillende aanwijsbare oorzaken: voortaan worden in de gefactureerde prijs de (boven)gemeentelijke saneringsbijdragen aangerekend, een aantal nieuwe servicelijnen werden in productie gesteld, onder meer voor de sanering van afvalwater en sommige intercommunales verhoogden de tarieven voor drinkwater. De opbrengsten nemen ook toe als gevolg van de tussenkomst van het Vlaamse Gewest voorzien onder de rubriek Andere bedrijfsopbrengsten omdat de bijdragen van de abonnees ontoereikend zijn om de kosten van de bovengemeentelijke sanering te dragen. Aan de kant van de kosten neemt het volume van bedrijfskosten eveneens toe, zoals de rubriek Handelsgoederen waarop de door Aquafin aangerekende bovengemeentelijke saneringskosten worden geboekt. Ondanks de toename van zowel opbrengsten als kosten noteren de drie grootste intercommunales een sterke toename van het bedrijfsresultaat. Het vormt tegelijk de belangrijkste component van het resultaat van het boekjaar (tabel 4). Het financieel resultaat levert een beduidend kleiner volume op dan de vorige jaren omdat door het aantrekken van vreemd vermogen de financiële schulden gestegen zijn. Het uitzonderlijk resul-
Tabel 4
Structuur van het resultaat van het boekjaar – 2005 (in duizend EUR)
Bedrijfsresultaat Financieel resultaat Uitzonderlijk resultaat Belastingen (-) Resultaat van het boekjaar
Tabel 5
De Brusselse intercommunales noteren hetzelfde resultaat van het boekjaar als in 2004. Het bedrijfsresultaat klimt verder op (+30,2 %) en compenseert
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Totaal
30 053
-2 467
4 809
32 396
177
7 189
-2 713
4 652
-871
8 029
59
7 217
81
175
0
257
29 278
12 575
2 155
44 008
Bijdrage van de subsidies tot het resultaat van het boekjaar van de intercommunales voor waterbeheer – 2005 (in duizend EUR) Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Totaal
148 556
14 889
23
163 468
Kapitaalsubsidies
3 710
10 182
3 512
17 404
Interestsubsidies
132
1 835
0
1 967
152 398
26 906
3 535
182 839
29 278
12 575
2 155
44 008
Exploitatiesubsidies
Totaal subsidies Resultaat van het boekjaar
Waterbeheer
ruimschoots de negatieve impact van het financieel resultaat op het resultaat van het boekjaar. In tegenstelling tot de andere gewesten draagt het financieel resultaat immers negatief bij tot het resultaat van het boekjaar. De kosten van schulden, die in 2005 5,8 miljoen EUR belopen, liggen nog hoger dan in 2004 het geval was en hoger dan de opbrengst van de kapitaalsubsidies in 2005 (3,5 miljoen EUR).
25
die de liquiditeit strikter meet. De acid test is immers kleiner dan 1 voor de Vlaamse en Brusselse intercommunales. Bij de Waalse intercommunales is de acid test hoger dan de current ratio omdat de overlopende rekeningen van het passief, in de noemer van de current ratio, vrij belangrijk zijn voor de zuiveringsintercommunales. Uit de analyse van de individuele gegevens blijkt dat de current ratio en de acid test in 2005 kleiner zijn dan 1 voor zeven intercommunales. De overige intercommunales bereiken vlot een current ratio tussen 1 en 2,5.
Tabel 5 wijst op de belangrijke rol van de exploitatieen kapitaalsubsidies in de vaststelling van het resultaat van het boekjaar van de sector. Sinds de reorganisatie van de watersector (sanering) wordt er in Vlaanderen aan de drinkwatermaatschappijen jaarlijks specifiek een werkingstoelage uit het Minafonds verleend om het verschil tussen de facturen van Aquafin en de opbrengst van de (boven)gemeentelijke saneringsbijdrage te dekken. Het bedrag van 148,6 miljoen EUR exploitatiesubsidies is een raming op basis van de Andere bedrijfsopbrengsten. De toelage heeft in principe de bedoeling de saneringsfactuur te financieren zodat die geen impact heeft op het resultaat van het boekjaar. Voor de Waalse en Brusselse intercommunales blijkt het totale bedrag van de subsidies eveneens groter te zijn dan het resultaat van het boekjaar. In Wallonië is dat het geval voor zes van de achttien intercommunales en dit in sterke mate voor drie van de vier zuiveringsintercommunales. In Brussel liggen de subsidies hoger dan het resultaat voor twee van de drie intercommunales.
Solvabiliteit Vier verschillende indicatoren belichten elk een bepaald aspect van de solvabiliteit. Globaal genomen hebben de intercommunales in de watersector een degelijke solvabiliteit, maar dit geldt niet voor de Brusselse intercommunales. De ratio van de financiële onafhankelijkheid is groter dan 50 %, wat betekent dat de intercommunales grotendeels een beroep doen op hun eigen vermogen om hun activiteit te financieren en ze relatief weinig schulden hebben (tabel 7). Deze ratio geeft voor de Waalse intercommunales net als de vorige jaren de hoogste score, hoewel de lichte afname van het eigen vermogen in 2005 erin wordt weerspiegeld. Voor de Vlaamse intercommunales ging de ratio sterk omhoog door de recente opbouw van eigen vermogen met de inbreng van het gebruiksrecht op de rioleringsinfrastructuur door zuiveringsvennoten. Voor de Brusselse intercommunales vormen de schulden de voornaamste financieringsbron (tabel 3), vandaar de financiële onafhankelijkheid lager dan 50 %. De spreiding van de ratio (grafiek 2) toont dat de helft van de intercommunales ruim de 50 % haalt.
2.4. Financiële ratio’s Liquiditeit De twee liquiditeitsratio’s wijzen op een tanende capaciteit van de intercommunales voor waterbeheer om hun kortetermijnverbintenissen na te komen. De toename van de schulden op ten hoogste één jaar (tabel 3) die groter was dan de toename van de kortlopende vlottende activa (tabel 2) is de verklaring voor de verzwakking van de liquiditeitsratio’s. De current ratio blijkt globaal genomen voldoende hoog te scoren voor de intercommunales van de drie gewesten (tabel 6), wat niet geldt voor de acid test
De ratio van de langetermijnschuld toont aan dat het eigen vermogen ruimschoots de langetermijnverbintenissen dekt (namelijk de voorzieningen en de uitgestelde belastingen en de schulden op meer dan één jaar), behalve voor de Brusselse intercommunales (grafiek 2). De solvabiliteit van de Vlaamse
Tabel 6
Liquiditeitsratio’s van de intercommunales voor waterbeheer – 2005 Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Totaal
Current ratio
1,0
1,2
1,1
1,0
Acid test
0,7
1,8
0,8
0,9
Waterbeheer
Tabel 7
Grafiek 2
Solvabiliteitsratio’s van de intercommunales voor waterbeheer – 2005 Brussel
Totaal
63,6
42,2
55,2
32,9
114,7
48,5
13,2
10,5
2,1
9,4
12,6
11,7
4,2
9,5
Vlaanderen
Wallonië
Financiële onafhankelijkheid
56,9
Langetermijnschuldratio
30,5
Zelffinancieringsgraad Cashflow/vreemd vermogen
Spreiding van twee ratio’s voor solvabiliteit van de intercommunales uit de sector voor waterbeheer – 2005
100 % 90 % 80 %
Financiële onafhankelijkheid
26
70 % 60 % 50 % 40 % 30 % 20 % 10 % 0% 0%
10 %
20 %
30 %
40 %
50 %
60 %
70 %
80 %
90 %
100 %
Langetermijnschuldratio Vlaanderen
Wallonië*
Brussel*
* De langetermijnschuldratio’s die meer bedragen dan 100 % worden op de limietwaarde weergegeven.
intercommunales is ook bij deze ratio sterk verbeterd door de impact van de groei van het eigen vermogen. Relatief gezien is het gewicht van de langetermijnverbintenissen zwaarder geworden maar niet in dezelfde mate als de groei van het eigen vermogen (tabel 3). Voor beide overige gewesten gaat de solvabiliteit in 2005 zeer lichtjes achteruit. De zelffinancieringsgraad toont aan dat de Vlaamse intercommunales in geval van financiële moeilijkheden iets steviger blijken dan hun Waalse en Brusselse tegenhangers. De reserves en de overgedragen winst, twee indicatoren van vroeger gerealiseerde
rentabiliteit, wegen immers zwaarder door in het totale passief. De impact van de hertekening van de watersector is voelbaar: in Vlaanderen is het balanstotaal immers spectaculair toegenomen waardoor de zelffinancieringsgraad fors aan kracht verliest, ondanks de verdere opbouw van reserves en overgedragen winst. De Waalse intercommunales zien hun reserves en overgedragen winst eveneens toenemen in 2005 bij een lichte negatieve mutatie van het balanstotaal. De cashflow op vreemd vermogen ten slotte, geeft aan dat slechts 9,5 % van het vreemd vermogen (voor-
Waterbeheer
Tabel 8
Rentabiliteitsratio’s van de intercommunales voor waterbeheer – 2005 Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Totaal
Rentabiliteit van het eigen vermogen
3,6
1,7
0,5
2,3
Operationele rentabiliteit
4,5
-1,0
1,5
2,6
zieningen + schulden) zou kunnen worden terugbetaald met de cashflow van het boekjaar. Deze ratio ligt voor de Waalse en Brusselse intercommunales iets hoger dan in 2004. De Vlaamse intercommunales boeken een resultaat (en dus een cashflow) dat hoger ligt dan dat van de intercommunales van de twee overige gewesten. Rentabiliteit De intercommunales voor waterbeheer hebben een vrij zwakke rentabiliteit (tabel 8). Het resultaat van het boekjaar is immers zeer klein ten opzichte van de totale kosten. Zo bedraagt in 2005 de winst per 100 EUR gemaakte kosten slechts 3,6 EUR.
27
De rentabiliteit van het eigen vermogen ligt het laagst bij de Brusselse intercommunales. Met een zelfde resultaat en een onveranderd eigen vermogen levert de ratio een identieke waarde op als in 2004. De operationale rentabiliteit verbetert echter (van 1,1 tot 1,5). Voor de Vlaamse intercommunales drukt de impact van de sectorherschikking zijn stempel op de rentabiliteit; beide ratio’s verzwakken ondanks een toegenomen resultaat en bedrijfsopbrengsten. Voor de Waalse intercommunales versterkt het hogere resultaat van het boekjaar de rentabiliteit van het eigen vermogen. De operationele rentabiliteit is overigens negatief, gezien de bedrijfskosten de opbrengsten overtreffen (negatief bedrijfsresultaat, tabel 4). Grafiek 3
Evolutie van de rentabiliteit van het eigen vermogen van de intercommunales voor waterbeheer – 2002-2005
5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 4,3 %
2,0
3,6 %
3,3 %
1,5 1,0
1,7 %
1,6 % 0,5
0,9 %
1,1 % 0,7 %
1,1 %
1,1 % 0,5 %
0,5 %
0,0 2002
2003 Vlaanderen
2004 Wallonië
2005 Brussel
29
Afvalbeheer
1. Context en belangrijkste actoren Het adagium “voorkomen is beter dan genezen” is zeer goed van toepassing op het gevolgde afvalbeleid, dat duidelijk moet worden gezien in een ruimer perspectief van milieubescherming en duurzame ontwikkeling. De afvalproducent staat centraal in de huidige regelgeving. Een verandering in het afvalvolume heeft een belangrijke impact op de hele verwerkingsketen. De Europese Unie heeft een prioriteitenhiërarchie vastgelegd voor afvalbeheer, met op de eerste plaats de kwantitatieve en kwalitatieve preventie bij de afvalproducenten. Daarna komen in dalende volgorde hergebruik, recycling, energievalorisatie, verbranding met energierecuperatie, eliminatie door verbranding of een andere techniek en, op de laatste plaats, storten. Voor het geproduceerde afval wordt het accent op recycling en energievalorisatie gelegd en wordt storten zoveel mogelijk vermeden. Deze laatste fase is aan een strenge reglementering onderworpen. Op financieel vlak bestaan er mechanismen om de kosten op de verantwoordelijken af te wentelen volgens het principe “de vervuiler betaalt” (werkelijke prijs1). In België bepaalt de federale overheid de normen van de producten die op de markt worden gebracht en neemt de federale overheid maatregelen voor de bescherming tegen ioniserende stralen, met inbegrip van het radioactief afval. Het afvalbeleid behoort echter tot de bevoegdheid van de gewestregeringen. Die hebben aan regionale instanties opdracht gegeven om plannen voor afvalbeheer op te stellen met te halen streefcijfers en controlemechanismen voor de beheersing van de volumes, de afvalkosten en de gevolgen voor het leefmilieu. In Vlaanderen zijn deze opdrachten toevertrouwd aan de Vlaamse overheidsdienst Leefmilieu, Natuur en Energie/Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (LNE/OVAM), in Wallonië aan de Direction générale des Ressources naturelles
et de l’Environnement/Office Wallon des Déchets (DGRNE/OWD) en voor Brussel aan het Brussels Instituut voor Milieubeheer/Gewestelijk Agentschap voor Netheid (BIM/Brussel Netheid). Deze instanties werken samen met de lokale actoren, waaronder de gemeenten. Hoewel de wetgeving niet uitdrukkelijk voorschrijft dat de gemeenten afvalverwerking moeten uitvoeren, heeft de milieuhinder die het afval veroorzaakte de gemeenten ertoe aangezet om, in het kader van hun verantwoordelijkheid voor het behoud van de openbare netheid, de afvalophaling te organiseren. De gemeenten werden meer en meer geconfronteerd met de toename van de hoeveelheid afval en de kosten voor de verwerking ervan. Om de kosten van afvalbeheer te rationaliseren, verenigden de gemeenten zich in intercommunales waaraan ze een ruime waaier van activiteiten toevertrouwden. Sommige leggen zich toe op de huisvuilophaling bij de gezinnen en het beheer van containerparken, terwijl andere zich specialiseren in afvalverwerking en -valorisatie. Deze laatste twee activiteiten vergen een dermate zware infrastructuur, dat men verplicht is om met andere gemeenten samen te werken. De intercommunales fungeren ook als schakel op het vlak van preventie. Bovendien wordt het intercommunale landschap momenteel herschikt door de evolutie van de Europese wetgeving en door verschillende institutionele hervormingen. Deze hervormingen zijn in Vlaanderen gebaseerd op het decreet over de Intergemeentelijke Samenwerking van 6 juli 2001 en in Wallonië op de richtnota van de Waalse minister van Binnenlandse Aangelegenheden en van het Openbaar Ambt, die werd goedgekeurd door de Waalse regering op 28 april 2005. Eind 2006 waren 32 intercommunales actief op het gebied van afvalverwerking, waarvan 25 in Vlaanderen 1
De werkelijke prijs is de integrale prijs van het afvalbeleid.
Afvalbeheer
30
en zeven in Wallonië. In dat jaar zijn in Vlaanderen de Limburgse intercommunales Intercommunale voor verwijdering en verwerking vaste afvalstoffen regio 3 (IVVVA), Intercompost en Regionale Milieuzorg samengesmolten tot de Afvalmaatschappij Limburg (AML). In Wallonië werd de intercommunale AITI ontbonden en de Intercommunale de Salubrité Publique Hennuyère (ISPH) werd opgenomen in de Intercommunale pour le développement économique et l’aménagement des régions du Centre et du Borinage (IDEA). Brussel heeft geen intercommunale voor afvalbeheer. Het afvalbeheer is toevertrouwd aan een gewestelijke instelling (Agentschap Brussel-Netheid – ABN), die belast is met de ophaling en de verwerking van het huishoudelijk afval.
economische expansie die ook actief zijn rond afval en geen jaarverslag per activiteitssector publiceren, werden niet in de analyse opgenomen. Het belang van de Waalse intercommunales wordt bijgevolg onderschat, aangezien in Wallonië verschillende intercommunales voor economische expansie ook een rol spelen in het afvalbeheer. Schema 1 illustreert de voornaamste financiële stromen tussen de verschillende actoren op het vlak van afvalbeheer. Er zijn twee grote circuits: het eerste voor het luik infrastructuur (in het blauw), het tweede voor het luik afvalvolume en -kwaliteit (in het rood).
Infrastructuur voor afvalverwerking De aangewende middelen staan in verhouding tot het belang van de opdrachten die de intercommunale vervult in de afvalverwerking. Afvalverwerking (1) noodzaakt de toepassing van industriële processen die op hun beurt aanzienlijke financiële middelen vergen. De financiering gebeurt met het eigen vermogen van de intercommunale, met langlopende schulden en met subsidies van de gewestelijke instanties (2) die jaarlijks worden afgeschreven (3) via de resultatenrekening. Afhankelijk van de grootte van
2. Financiële analyse van de intercommunales van de sector 2.1. Analyse van de sector De analyse wordt uitgevoerd op 34 intercommunales die in 2005 actief zijn op het vlak van afvalbeheer. Daarvan zijn er 27 in Vlaanderen en zeven in Wallonië gevestigd. De intercommunales voor
Schema 1
Voornaamste financiële stromen tussen de intercommunales en de andere actoren voor afvalverwerking
OVAM/ABN/OWD
Gewestregeringen Subsidies voor Preventie Belasting als sanctie
8
Subsidies voor infrastructuur (Mat. vaste activa)
Afvalstoffenplan
2 Dividenden Gemeente
Regels (Quota, werkelijke prijs ...)
Intercommunale
Bijdragen Gemeentebelasting (Contracten)
Gewestbelasting
5
6
Strategisch plan (Fin. vaste activa verkoop)
3 (Afschrijvingen)
4
7 Gezin/Onderneming
Onderneming Onderaannemer
Preventie Ophaling Afvalketen
Verwerking: Recycling/ Energievalorisatie/ Verbranding
1 Opslag
9
Afvalbeheer
de afvalverwerkingsites kunnen partnerships worden gecreëerd via deelnemingen in het kapitaal van onderaannemers (4) of via specifieke contracten. Om het afvalbeleid te financieren, kan de gewestregering belastingen heffen bij de afvalproducent (5).
Afvalvolume en -kwaliteit Een belangrijke rubriek van de resultatenrekening bestaat uit bijdragen (6) van de gemeenten 2 die deel uitmaken van de intercommunale alsook uit dividenden uitgekeerd aan de aandeelhouders. De gewestplannen stippelen de grote lijnen uit voor de realisatie van het afvalbeleid door de gemeenten. Dat geldt voor het principe “de vervuiler betaalt”, waarbij de gemeente een gedeelte van de afvalkosten op de bevolking verhaalt via belastingheffing (7). Bij het overschrijden van quota’s treedt een sanctionerend mechanisme in werking. Ten slotte krijgt het preventiebeleid gewestelijke steun onder de vorm van subsidies die hetzij rechtstreeks bij de gemeenten terecht komen (8), hetzij via de intercommunale doorgestort worden. De gewestelijke instanties stimuleren het uitwerken van een strategisch plan voor elke intercommunale in overeenkomst met het gewestelijk afvalstoffenplan (9).
2.2. Structuur van het actief Voor 2005 noteren de intercommunales voor afvalbeheer in totaal 1 186 miljoen EUR aan activa op de balans (tabel 1). Het merendeel ervan is in handen van de Vlaamse intercommunales. Het relatieve gewicht van elk gewest volgt nagenoeg de verdeling van het aantal inwoners. Het gemiddelde actief per intercommunale is zwakker in Vlaanderen, wat wijst op een grotere versnippering. Voor Wallonië is het gemiddelde gewicht onderschat, ook al ligt het tweemaal hoger dan voor de Vlaamse intercommunales. Bepaalde intercommunales met verschillende activiteiten werden immers niet in de geanalyseerde steekproef opgenomen. Het actief van de balans van de intercommunales voor afvalbeheer moet worden gezien in een langetermijnlogica. De vaste activa zijn doorslaggevend (tabel 2). Het aandeel van de materiële vaste activa in de vaste activa bedraagt 90 % en bevestigt de noodzaak van een infrastructuur die toelaat om de doelstellingen van de afvalplannen te halen. Het relatieve belang van de materiële vaste activa schommelt tussen 1,7 % en 82,3 % naargelang van de betrokken intercommunale, rekening houdend met het type 2
Behalve gemeenten kunnen ook provincies, gewesten en privépartners deelnemen.
Kenmerken van de geanalyseerde intercommunales voor afvalbeheer – 2005
Gewest
Vlaanderen Wallonië Totaal
Tabel 1
Aantal
Totaal actief (miljoen EUR)
Aandeel (%)
Gemiddeld actief per intercommunale (miljoen EUR)
27
743
62,7 %
28
7
443
37,3 %
63
34
1 186
100 %
35
Structuur van het actief van de intercommunales voor afvalbeheer – 2005 (in % van het totaal actief)
Vaste activa
Tabel 2
Vlaanderen
Wallonië
Totaal
63,2 %
63,7 %
63,4 %
Oprichtingskosten
0,0 %
0,0 %
0,0 %
Immateriële vaste activa
7,0 %
1,7 %
5,0 %
55,4 %
60,8 %
57,4 %
Materiële vaste activa Financiële vaste activa Vlottende activa
31
0,7 %
1,2 %
0,9 %
36,8 %
36,3 %
36,6 %
Afvalbeheer
Grafiek 1
Rangschikking van de materiële vaste activa per intercommunale – 2005
90
Materiële vaste activa – 2005 (miljoen EUR)
32
80 70 60 50 40 30 20 10 0 Intercommunales
van activiteit en meer bepaald met het feit of de intercommunale in kwestie zelf de afvalverwerkingsinfrastructuur voor haar rekening neemt (grafiek 1). Deze activa bestaan voor het grootste gedeelte uit terreinen en gebouwen, alsook uit installaties, machines en uitrusting. Bovendien hebben de immateriële vaste activa een groter gewicht voor de Vlaamse intercommunales. Dit is in feite het geval voor slechts twee intercommunales. De immateriële vaste activa vertegenwoordigen de waarde van de inbreng van het gebruik van de terreinen en gebouwen waarvan de deelnemende gemeenten eigenaar blijven. 2.3. Structuur van het passief Uit tabel 3 blijkt dat de Vlaamse intercommunales in sterkere mate dan hun Waalse tegenhangers een beroep doen op vreemd vermogen om hun activa te financieren. De samenstelling van het eigen vermogen verschilt ook tussen de intercommunales van de twee gewesten. In Vlaanderen overwegen de reserves en het kapitaal, terwijl in Wallonië het eigen vermogen voor 71,5 % uit kapitaalsubsidies bestaat. Het overwicht van de kapitaalsubsidies geldt voor vijf van de zeven geanalyseerde Waalse intercommunales. In Vlaanderen zijn de kapitaalsubsidies belangrijk voor enkele intercommunales en ze vormen zelfs de voor-
naamste component van het eigen vermogen voor zes van de 27 geanalyseerde intercommunales. Wat de samenstelling van de schuld betreft, vormen de schulden op meer dan één jaar ongeveer 60 % van de schuldenlast en bestaan ze vooral uit financiële schulden tegenover de kredietinstellingen. Omgekeerd omvatten de schulden op ten hoogste één jaar vooral handelsschulden. 2.4. Resultaat van het boekjaar In 2005 beloopt het resultaat van het boekjaar van de intercommunales voor afvalbeheer 34,8 miljoen EUR. Het wordt gerealiseerd door 25 intercommunales die een positief resultaat noteren voor een gecumuleerd bedrag van 38,3 miljoen EUR en zeven intercommunales die een verlies lijden van samen 3,4 miljoen EUR. De Vlaamse intercommunales dragen voor 62,6 % bij tot het resultaat van de sector. De analyse van de samenstelling van het resultaat van het boekjaar toont dat er uitgesproken verschillen bestaan tussen de intercommunales van de twee gewesten (tabel 4). In Vlaanderen is het positieve resultaat van het boekjaar uitsluitend te danken aan het bedrijfsresultaat, aangezien het financieel en het uitzonderlijk resultaat negatief bijdragen in het resultaat van het boekjaar. In Wallonië vormen het
Afvalbeheer
Tabel 3
Structuur van het passief van de intercommunales voor afvalbeheer – 2005 (in % van het totaal passief)
Eigen vermogen
Vlaanderen
Wallonië
Totaal
32,2 %
47,4 %
37,9 %
Kapitaal
9,8 %
8,5 %
9,3 %
Uitgiftepremies
0,6 %
0,0 %
0,4 %
Herwaarderingsmeerwaarden
3,0 %
0,6 %
2,2 %
Reserves
12,2 %
6,9 %
10,2 %
Overgedragen winst
1,8 %
0,3 %
1,2 %
Kapitaalsubsidies
4,8 %
31,1 %
14,6 %
Voorzieningen en uitgestelde belastingen
9,5 %
14,9 %
11,5 %
Schulden
58,3 %
37,7 %
50,6 %
Schulden op meer dan één jaar
35,0 %
21,8 %
30,1 %
Schulden op ten hoogste één jaar
21,9 %
14,4 %
19,1 %
1,4 %
1,5 %
1,4 %
Overlopende rekeningen
Tabel 4
Samenvattende resultatenrekening van de intercommunales voor afvalbeheer – 2005 (in duizend EUR) Vlaanderen
Wallonië
Totaal
Bedrijfsopbrengsten
461 351
199 387
660 738
Bedrijfskosten
434 434
197 455
631 889
26 917
1 932
28 849
Bedrijfsresultaat Financiële opbrengsten
8 919
10 997
19 916
Financiële kosten
13 199
4 593
17 792
Financieel resultaat
-4 280
6 404
2 124
Uitzonderlijke opbrengsten
4 848
5 551
10 399
Uitzonderlijke kosten
5 140
485
5 625
-292
5 066
4 774
539
368
907
21 806
13 034
34 840
Uitzonderlijk resultaat Belastingen (-) Resultaat van het boekjaar
financieel resultaat en het uitzonderlijk resultaat de belangrijkste bestanddelen van het resultaat van het boekjaar. Voor de intercommunales van de twee gewesten zijn de bedrijfsopbrengsten en -kosten de belangrijkste elementen van de resultatenrekening. De bedrijfsopbrengsten, die de bijdrage van de deelnemende gemeenten voor de geleverde prestaties omvatten3, vertegenwoordigen 95,6 % van de totale opbrengsten, terwijl de bedrijfskosten 96,4 % van de totale kosten voor hun rekening nemen. Het zo gevormde bedrijfsresultaat blijkt in verhouding tot de bedrijfsopbrengsten vrij zwak uit te vallen voor de Waalse intercommunales (1,0 %, tegen 5,8 % voor Vlaanderen). In Wallonië dekken de bedrijfsopbrengsten dus net de bedrijfskosten zonder grote marges op te leveren.
De regionale verschillen in de bijdrage van het financieel resultaat worden grotendeels veroorzaakt door de financiële opbrengsten.Voor de Waalse intercommunales wegen ze zwaarder door in de opbrengsten dan voor de Vlaamse (5,1 %, tegen 1,9 %). Dat houdt nauw verband met de hogere verhouding aan kapitaalsubsidies die de Waalse intercommunales genieten en die ze afschrijven op de resultatenrekening. Het uitzonderlijk resultaat is lichtjes negatief in Vlaanderen, terwijl het ruimschoots positief is in Wallonië. De hoge uitzonderlijke opbrengsten in Wallonië worden vooral genoteerd door één enkele intercommunale die een terugname van voorzieningen boekt die verband houdt met de boekhoudkundige 3
33
Deze bijdrage is afhankelijk van de hoeveelheid afval die door de deelnemende gemeente wordt geproduceerd.
Afvalbeheer
34
Tabel 5
Bijdrage van de subsidies in het resultaat van het boekjaar van de intercommunales voor afvalbeheer – 2005 (in duizend EUR)
Exploitatiesubsidies
Vlaanderen
Wallonië
Totaal
6 183*
12 688
18 871
Kapitaalsubsidies
5 358
8 270
13 628
Interestsubsidies
4
0
4
Totale subsidies
11 545
20 958
32 503
Resultaat van het boekjaar
21 806
13 034
34 840
* Eén intercommunale heeft de bijdrage van de aangesloten gemeenten ondergebracht bij de exploitatiesubsidies. Om met vergelijkbare gegevens te kunnen werken, hebben wij deze bijdrage in mindering gebracht van de exploitatiesubsidies.
Tabel 6
Liquiditeitsratio’s van de intercommunales voor afvalbeheer – 2005 Vlaanderen
Wallonië
Totaal
Current ratio
1,5
2,3
1,8
Acid test
1,4
2,4
1,7
organisatie vóór de herstructurering van de intercommunale. De hoge uitzonderlijke opbrengsten en kosten voor Vlaanderen zijn toe te schrijven aan enkele Vlaamse intercommunales die in de loop van het boekjaar uitzonderlijke verrichtingen realiseerden (terugname van voorzieningen, uitzonderlijke afschrijvingen enz.).
terwijl zes intercommunales een ratio hebben die groter is dan 3. Eén intercommunale in Wallonië heeft een current ratio van bijna 12, vooral door het vastleggen van nieuwe waarderingsregels voor de afvalsector voor het boekjaar 2005, met een groter aandeel van de thesauriebeleggingen in de vlottende activa.
Tabel 5 geeft een beeld van de bijdrage die de kapitaalsubsidies leveren in het resultaat van het boekjaar. In 2005 ontvingen de intercommunales subsidies voor een bedrag van 37,7 miljoen EUR, d.i. een bedrag dat groter is dan dat van het resultaat van het boekjaar. Voor de Vlaamse intercommunales overtreft het resultaat van het boekjaar het bedrag van de ontvangen subsidies. Uit de individuele gegevens blijkt dat voor 16 van de 32 geanalyseerde intercommunales de subsidies hoger liggen dan het resultaat van het boekjaar.
Solvabiliteit De intercommunales voor afvalbeheer hebben een vrij zwakke solvabiliteit (tabel 7). De ratio’s wijzen bovendien op heel wat contrasten, enerzijds tussen de twee gewesten en anderzijds tussen de intercommunales binnen eenzelfde gewest.
2.5. Financiële ratio’s
Liquiditeit De intercommunales voor afvalbeheer hebben een gunstige liquiditeit, met ratio’s die hoger liggen dan 1 (tabel 6). De Waalse intercommunales doen het qua liquiditeit beter dan hun Vlaamse tegenhangers.Voor Wallonië is het kortlopend passief relatief minder belangrijk (tabel 3). Grafiek 2 wijst op een ruime spreiding van de current ratio in de steekproef. Zo is voor zes intercommunales de liquiditeit onvoldoende (ratio kleiner dan 1)
Uit de ratio van de financiële onafhankelijkheid blijkt dat het vreemd vermogen niet volledig gedekt wordt door het eigen vermogen. Vooral heel wat Vlaamse intercommunales vertonen een zwakke ratio (< 50 %) omdat ze meer schulden maken om hun activiteiten te financieren. Wat de ratio van de langetermijnschuld betreft, is voor de helft van de intercommunales het eigen vermogen kleiner dan de langetermijnverbintenissen. Tien intercommunales op 32 hebben ratio’s groter dan 50 % voor financiële onafhankelijkheid (grafiek 3). Bij een aantal intercommunales weegt de langetermijnschuld sterk door in het balanstotaal. De zelffinancieringsgraad blijkt, in tegenstelling tot de twee vorige ratio’s, gunstiger te zijn voor de Vlaamse intercommunales. De reserves vertegenwoordigen immers een groter aandeel in hun passief (tabel 3).
Afvalbeheer
35
Grafiek 2
Spreiding van de current ratio in de intercommunales voor afvalbeheer – 2005
12,0
Current ratio
10,0 8,0 6,0 4,0 2,0 0 0
20
40
60
80
100
120
140
Totaal actief (miljoen EUR) Vlaanderen
Wallonië
Tabel 7
Solvabiliteitsratio’s van de intercommunales voor afvalbeheer – 2005
Financiële onafhankelijkheid
Vlaanderen
Wallonië
Totaal
32,2 %
47,4 %
37,9 %
137,9 %
77,6 %
109,7 %
Zelffinancieringsgraad
14,0 %
7,0 %
11,4 %
Cashflow/vreemd vermogen
14,4 %
16,0 %
14,9 %
Langetermijnschuld
Spreiding van de ratio’s van de financiële onafhankelijkheid en de langetermijnschuld voor de intercommunales voor afvalbeheer – 2005
80 %
Financiële onafhankelijkheid
70 % 60 % 50 % 40 % 30 % 20 % 10 % 0% 0%
100 %
200 %
300 %
400 %
Langetermijnschuldratio Vlaanderen
Wallonië
500 %
600 %
700 %
Grafiek 3
Afvalbeheer
36
Ten slotte noteren de intercommunales van de twee gewesten ongeveer dezelfde ratio voor de cashflow op vreemd vermogen. De Waalse intercommunales genereren een grotere cashflow dan hun Vlaamse tegenhangers, waardoor ze hun grotere schuldenlast kunnen compenseren.
Rentabiliteit De intercommunales voor afvalbeheer hebben goede rentabiliteitsratio’s voor het eigen vermogen. In
Tabel 8
Wallonië wordt het resultaat van het boekjaar 2005 sterk beïnvloed door het uitzonderlijk resultaat van één enkele intercommunale (tabel 8). De rentabiliteit van de sector houdt verband met het goede omzetcijfer, door de bijdragen van de gemeenten, alsook met een stijging van de overige bedrijfsopbrengsten. De operationele rentabiliteit blijkt hoger te liggen voor de Vlaamse intercommunales omdat zij een bedrijfsresultaat kunnen voorleggen dat hoger ligt dan dat van hun Waalse tegenhangers.
Rentabiliteitsratio’s van de intercommunales voor afvalbeheer – 2005 Vlaanderen
Wallonië
Totaal
Rentabiliteit van het eigen vermogen
9,1 %
6,2 %
7,8 %
Operationele rentabiliteit
5,8 %
1,0 %
4,4 %
37
Economische expansie
1. Context en belangrijkste actoren De intercommunales voor economische expansie zijn de stuwende kracht van de economische ontwikkeling van een regio. Ze fungeren als interface tussen tal van gesprekspartners: bedrijven die zich willen vestigen, de lokale dienstverleners, andere bedrijven die het aanbod zouden moeten aanvullen en de lokale, provinciale en gemeentelijke overheden. De intercommunales voor economische expansie houden zich in de eerste plaats bezig met de aanleg en het beheer van industrieparken, maar ze hebben hun actieradius uitgebreid naar de bouw van industriële panden en bedrijvencentra, de organisatie van seminaries en ze bemiddelen ook in het kader van Europese hulp enz. Meer en meer vervullen ze een coördinatie- en voortrekkersrol in het dienstenaanbod voor ondernemingen. Naast hun doelstelling van economische expansie hebben sommige intercommunales, vooral Waalse, hun activiteiten uitgebreid naar ruimtelijke ordening, sanering van industrieterreinen, woningbouw, toerisme, afvalbeheer, waterzuivering enz. In België zijn er 24 intercommunales actief, verspreid over geografische zones. Vlaanderen telt vijftien intercommunales en Wallonië negen. Brussel heeft geen intercommunale voor economische expansie. De economische ontwikkeling is in handen van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (GOMB). In Wallonië vond een reorganisatie plaats in de provincie Namen met de oprichting van BEP-Expansion en BEP-Environnement, ter vervanging van de vier Sociétés intercommunales d’aménagement et d’équipement (SIAEE). Begin 2005 werd de operationele entiteit van Intersud die zich met economische expansie bezighield overgedragen naar Igretec. In Vlaanderen heeft het decreet van 6 juli 2001 in 2003 en 2004 de intercommunales genoodzaakt hun activiteitsdomeinen op te splitsen. Naast de
intercommunales die actief zijn in de sector voor economische expansie, promoten vijf Gewestelijke ontwikkelingsmaatschappijen (GOM) de economische en sociale ontwikkeling van hun provincie. Sinds medio 2006 werden deze maatschappijen omgevormd tot vijf provinciale kantoren (Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij – POM) van het nieuwe Vlaams Agentschap Ondernemen (VLAO).
2. Financiële analyse van de intercommunales van de sector 2.1. Analyse van de sector De activiteiten van de intercommunales uit de steekproef zijn per definitie veelzijdiger geworden omdat de omgeving waarin ze opereren, evolueert. Achter de cijfers kunnen dan ook grote discrepanties schuilgaan. Sommige intercommunales werken overigens niet met een sectorale uitsplitsing van hun rekeningen1, waardoor men niet altijd kan uitmaken welke specifieke invloed de economische expansie heeft. De commentaren moeten bijgevolg de cijfers in het juiste perspectief plaatsen. De analyse omvat de cijfers van 24 intercommunales en is uitsluitend gebaseerd op de jaarrekeningen 2005. 2.2. Structuur van het actief In 2005 bedraagt het actief van de intercommunales voor economische expansie in totaal 1,9 miljard EUR. De Waalse intercommunales nemen het grootste deel voor hun rekening (tabel 1), het werkterrein van de Waalse intercommunales is immers ruimer. Het gemiddeld gewicht van elke intercommunale is lager in Vlaanderen dan in Wallonië wegens het verschillend aantal intercommunales voor economische expansie. In Wallonië is er slechts één intercommunale voor economische expansie per provincie. Enkel in Henegouwen zijn er drie. 1
Voornamelijk in Wallonië.
Economische expansie
38
Tabel 1
Kenmerken van de geanalyseerde intercommunales voor economische expansie
Gewest
Vlaanderen Wallonië Totaal
Aantal
Totaal actief (miljoen EUR)
Aandeel (%)
Gemiddeld actief per intercommunale (miljoen EUR)
15
750
40,2 %
50
9
1 117
59,8 %
124
24
1 867
100 %
78
Geografisch bekeken is de activaconcentratie in Vlaanderen het sterkst in de provincies Antwerpen en West-Vlaanderen en in het arrondissement HalleVilvoorde. In Wallonië moet men bij de relatieve percentages het nodige voorbehoud maken, omdat het actieterrein sterk verschilt van de ene intercommunale tot de andere. In Henegouwen is er een sterke concentratie.
Wallonië. Dat is vooral het geval voor de andere activiteiten zoals afvalbeheer en waterzuivering, waarvoor aanzienlijke investeringen moeten gebeuren. In Wallonië heeft een intercommunale nieuwe leasings geboekt in het kader van waterzuivering, wat de percentages van deze regio significant beïnvloedt. Individueel vertonen de intercommunales grote verschillen ten opzichte van het totaal van het actief (grafiek 1).
De materiële vaste activa, de voorraden en bestellingen in uitvoering en de geldbeleggingen vormen de voornaamste rubrieken van het actief (tabel 2). Deze drie rubrieken vertegenwoordigen samen meer dan driekwart van het actief. De materiële vaste activa maken met 39,9 % een belangrijk deel uit van het actief, met een beduidend verschil tussen Vlaanderen (29,2 %) en Wallonië (47 %).
De voorraden en bestellingen in uitvoering geven de nettowaarde weer van subsidies voor de voor verkoop bestemde terreinen en gebouwen. In 2005 kwam deze rubriek uit op 416,4 miljoen EUR waarbij Vlaanderen 239,8 miljoen EUR liet optekenen en Wallonië 176,6 miljoen EUR of 15,8 % van het actief. Het percentage van de rubriek voor verkoop bestemde vaste activa varieert sterk van de ene intercommunale tot de andere (tussen 0,0 % en 66,8 % van het totaal actief).
De materiële vaste activa bedragen 744,1 EUR. Ze bestaan vooral uit terreinen en gebouwen die bestemd zijn voor exploitatie en uit verhuurde activa. De materiële vaste activa hebben een relatief hoger gewicht voor de Waalse intercommunales, wat te maken heeft met de diversificatie van activiteiten in
Tabel 2
Voor de rubriek geldbeleggingen vertonen de intercommunales onderling ook grote verschillen: van 0 tot 80,9 %. In 2005 kwam de rubriek uit op 264,9 miljoen EUR of 14,2 % van het actief.
Structuur van het actief van de intercommunales voor economische expansie – 2005 (in % van het totaal actief)
Vaste activa
Vlaanderen
Wallonië
Totaal
29,5 %
50,6 %
42,1 %
Oprichtingskosten
0,0 %
0,0 %
0,0 %
Immateriële vaste activa
0,0 %
0,0 %
0,0 %
29,3 %
47,0 %
39,9 %
Materiële vaste activa Financiële vaste activa
0,2 %
3,6 %
2,2 %
70,5 %
49,4 %
57,9 %
1,1 %
9,7 %
6,3 %
32,0 %
15,8 %
22,3 %
6,0 %
11,6 %
9,4 %
Geldbeleggingen
24,7 %
7,1 %
14,2 %
Liquide middelen
2,5 %
4,1 %
3,4 %
Overlopende rekeningen
4,2 %
1,1 %
2,3 %
Vlottende activa Vorderingen op meer dan één jaar Voorraden en bestellingen in uitvoering Vorderingen op ten hoogste één jaar
Economische expansie
39
Grafiek 1
Aandeel van de materiële vaste activa tegenover het actief per intercommunale – 2005 (in miljoen EUR)
300 250 200 150 100 50 0
Intercommunales
Materiële vaste activa
Totale activa
De vorderingen op ten hoogste één jaar vertegenwoordigen 11,6 % van het totaal actief in Wallonië, tegenover slechts 6 % in Vlaanderen. In Wallonië omvat deze rubriek een deel van de schuldvorderingen op het Waalse Gewest voor de terugbetaling van leningen door het gewest. 2.3. Structuur van het passief De helft van de financieringsbronnen bestaat uit eigen vermogen in 2005 (tabel 3). In elke intercommunale is de situatie echter verschillend. Het percentage van het eigen vermogen op het totaal van
het passief schommelt tussen 6,2 % en 91,5 % per intercommunale. Het relatieve aandeel van het kapitaal ligt in Wallonië gemiddeld lager dan 50 %, wat erop wijst dat de schulden het overwicht hebben. In Vlaanderen bereikt het aandeel van de reserves 61,1 % van het eigen vermogen, terwijl het voor Wallonië op 28,8 % uitkomt. De rubriek kapitaalsubsidies is met 46 % een belangrijk onderdeel van het eigen vermogen in Wallonië, terwijl het slechts 3,5 % vertegenwoordigt voor Vlaanderen. Het aandeel van de subsidies schommelt afhankelijk van de omvang van de intercommunale (grafiek 2).
Structuur van het passief van de intercommunales voor economische expansie – 2005 (in % van het totaal passief) Vlaanderen
Wallonië
Totaal
Eigen vermogen
62,1 %
43,1 %
50,7 %
Kapitaal
18,6 %
8,6 %
12,6 %
0,0 %
0,2 %
0,1 %
Uitgiftepremies Herwaarderingsmeerwaarden Reserves Overgedragen winst Kapitaalsubsidies
1,2 %
0,7 %
0,9 %
37,9 %
12,4 %
22,6 %
2,2 %
1,4 %
1,8 %
2,2 %
19,8 %
12,7 %
Voorzieningen en uitgestelde belastingen
12,4 %
7,3 %
9,4 %
Schulden
25,6 %
49,6 %
39,9 %
Schulden op meer dan één jaar
13,4 %
26,5 %
21,2 %
Schulden op ten hoogste één jaar
11,3 %
15,7 %
14,0 %
0,9 %
7,4 %
4,7 %
Overlopende rekeningen
Tabel 3
Economische expansie
40
Grafiek 2
Spreiding van de kapitaalsubsidies op basis van de omvang van de intercommunales voor economische expansie – 2005 (in miljoen EUR)
300
Totaal passief
250 200 150 100 50 0 0
10
20
30
40
50
60
Kapitaalsubsidies
Vlaanderen
Wallonië
De schulden, die een waarde van 621,3 miljoen EUR vertegenwoordigen, bestaan voornamelijk uit schulden op meer dan één jaar. De schulden op ten hoogste één jaar vertegenwoordigen dan weer iets minder dan een derde van de schuldenlast. We wijzen ten slotte nog op het vrij grote belang van de overlopende rekeningen in de Waalse intercommunales. Deze rekeningen zijn belangrijk in de zuiveringsintercommunales en omvatten de ontvangsten die naar latere boekjaren moeten worden overgedragen (ontvangsten uit de sale-and-leaseback van de zuiveringsstations met SPGE, cf. hoofdstuk over waterbeheer). 2.4. Resultaat van het boekjaar De winst van het boekjaar 2005 beloopt 24,9 miljoen EUR, maar is in de twee gewesten anders samengesteld (tabel 4). In Vlaanderen vloeit de winst vooral voort uit het bedrijfsresultaat, in Wallonië
Tabel 4
uit het financieel resultaat. Beide gewesten boeken een uitzonderlijk resultaat dat het eindresultaat negatief beïnvloedt. Dit is in hoofdzaak te wijten aan twee intercommunales, één in Vlaanderen en één in Wallonië. De opbrengsten van de intercommunales voor economische expansie komen voor 2005 uit op 474,2 miljoen EUR. De opbrengsten bestaan vooral uit verkopen en prestaties (tabel 5). De andere bedrijfsopbrengsten, meer bepaald uit de verhuur van vastgoed en de exploitatiesubsidies van de overheid, vertegenwoordigen bijna een kwart van de opbrengsten van de Waalse intercommunales (tegenover 11,0 % in Vlaanderen). De Waalse intercommunales, voornamelijk de grootste en degene met activiteiten die niet rechtstreeks te maken hebben met de economische expansie, krijgen exploitatiesubsidies voor een bedrag van 28,5 mil-
Structuur van het resultaat van het boekjaar van de intercommunales voor economische expansie – 2005 (in duizend EUR)
Bedrijfsresultaat Financieel resultaat Uitzonderlijk resultaat Belastingen (-) Resultaat van het boekjaar
Vlaanderen
Wallonië
Totaal
21 620
3 873
25 493
5 374
12 236
17 610
-13 471
-4 310
-17 781
197
191
387
13 327
11 608
24 935
Economische expansie
Voornaamste opbrengsten van de intercommunales voor economische expansie – 2005 (in % van de totale opbrengsten)
Bedrijfsopbrengsten
Tabel 5
Vlaanderen
Wallonië
Totaal
92,2 %
84,4 %
87,2 %
Omzet
78,8 %
56,0 %
64,2 %
Andere bedrijfsopbrengsten
11,2 %
23,4 %
19,0 %
5,2 %
8,4 %
7,3 %
Financiële opbrengsten Andere financiële opbrengsten Uitzonderlijke opbrengsten
3,5 %
7,3 %
5,9 %
2,6 %
7,2 %
5,5 %
Tabel 6
Voornaamste kosten van de intercommunales voor economische expansie – 2005 (in % van de totale kosten) Vlaanderen
Wallonië
Totaal
86,3 %
86,5 %
86,4 %
Handelsgoederen – Diverse diensten en goederen
56,5 %
46,6 %
50,0 %
Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen
18,6 %
25,4 %
23,1 %
2,2 %
4,6 %
3,8 %
2,2 %
4,5 %
3,7 %
11,4 %
8,9 %
9,8 %
0,1 %
0,1 %
0,1 %
Bedrijfskosten
Financiële kosten Kosten van schulden Uitzonderlijke kosten Belastingen (-)
Bijdrage van de subsidies tot het resultaat van het boekjaar voor de intercommunales voor economische expansie – 2005 (in duizend EUR)
Tabel 7
Vlaanderen
Wallonië
Totaal
Exploitatiesubsidies
4 420
28 469
32 889
Kapitaalsubsidies
1 953
18 395
20 348
Interestsubsidies
195
2 553
2 748
6 568
49 417
55 985
13 327
11 608
24 935
Totaal subsidies Resultaat van het boekjaar
joen EUR (tabel 7), wat overeenkomt met 9,4 % van hun opbrengsten (tegen 2,6 % in Vlaanderen). De financiële opbrengsten bestaan voor het grootste deel uit kapitaalsubsidies waarvan de opbrengst geboekt wordt pro rata van de afschrijving van de materiële vaste activa die via subsidies worden gefinancierd. De bijdrage van de kapitaalsubsidies varieert van de ene intercommunale tot de andere. Het grootste deel van de subsidies situeert zich vooral bij enkele grote intercommunales (vooral bij degene die belast zijn met zuivering). De kosten komen voor 2005 uit op 448,9 miljoen EUR. De verhouding tussen het resultaat van het boekjaar
41
en de totale kosten ligt vrij laag en bedraagt 5,6 %. Dit betekent dat voor 100 EUR gemaakte kosten de intercommunales een winst van 5,6 EUR laten optekenen. Deze ratio ligt hoger voor Vlaanderen (8,5 %) dan voor Wallonië (4 %). De kosten bestaan voor 86,4 % uit bedrijfskosten. De rubrieken Handelsgoederen – Diverse diensten en goederen en Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen zijn de twee belangrijkste kostenrubrieken (tabel 6). Het resultaat van het boekjaar van de intercommunales voor economische expansie wordt versterkt door de subsidies die de intercommunales ontvangen. Dat is vooral zo in Wallonië, waar het bedrag
Economische expansie
42
van de subsidies groter is dan het resultaat van het boekjaar, wat het geval is voor zeven van de negen intercommunales van de steekproef (tegen vier van de vijftien intercommunales voor Vlaanderen). Het werkterrein van de Waalse intercommunales is echter veel ruimer dan dat van hun Vlaamse tegenhangers en daarenboven telt Vlaanderen vijf gewestelijke ontwikkelingsmaatschappijen (GOM – cf. supra). 2.5. Financiële ratio’s Liquiditeit De intercommunales voor economische expansie hebben een overvloed aan liquide middelen. Beide ratio’s zijn veel groter dan 1 (tabel 8). De liquiditeit van de Vlaamse intercommunales is bovendien veel hoger. Op de balans heeft het kortlopend passief relatief gezien een lager gewicht ten opzichte van het balanstotaal (12,2 % tegen 23,0 % in de Waalse intercommunales), terwijl de vlottende activa (zonder de vorderingen op meer dan één jaar), die in de teller van de ratio voorkomen, relatief hoger liggen (69,4 % tegen 39,6 % voor de Waalse intercommunales). Uit de analyse van de individuele gegevens blijkt dat de current ratio gelijk of groter is dan 1 voor alle intercommunales uit de steekproef en dat de acid test kleiner is dan 1 voor vijf intercommunales.
Tabel 8
Tabel 9
Rentabiliteit De rendabiliteit van het eigen vermogen is relatief laag in de intercommunales voor economische expansie (tabel 10). Dat heeft te maken met het lage niveau van het resultaat ten opzichte van de totale kosten (cf. supra). Deze zwakte komt sterker tot uiting bij de Waalse intercommunales, die een zeer lage operationele rentabiliteit als kenmerk hebben. Het bedrijfsresultaat van deze intercommunales ligt immers laag ten opzichte van hun bedrijfsopbrengsten, wat in Vlaanderen niet het geval is. Daar is het bedrijfsresultaat sterk.
Liquiditeitsratio’s van de intercommunales voor economische expansie – 2005 Vlaanderen
Wallonië
Totaal
Current ratio
5,7
1,7
2,8
Acid test
2,9
1,4
1,9
Vlaanderen
Wallonië
Totaal
Financiële onafhankelijkheid
62,1
43,1
62,1
Langetermijnschuld
41,5
78,6
41,5
Zelffinanciering
40,1
13,9
24,4
5,4
4,4
5,6
Vlaanderen
Wallonië
Totaal
2,9
2,4
2,6
13,8
1,5
6,2
Solvabiliteitsratio’s van de intercommunales voor economische expansie – 2005
Cashflow/vreemd vermogen
Tabel 10
Solvabiliteit De solvabiliteit van de intercommunales voor economische expansie is globaal genomen goed. Ze wordt gemeten aan de hand van de ratio van financiële onafhankelijkheid, de langetermijnschuld, de zelffinancieringsgraad en de cashflow op vreemd vermogen (tabel 9). In Wallonië ligt de ratio van financiële onafhankelijkheid lager dan 50 %, wat aangeeft dat het eigen vermogen de schulden niet helemaal dekt. Een gedetailleerde analyse toont aan dat zes van de negen Waalse intercommunales en zeven van de vijftien Vlaamse intercommunales een ratio van minder dan 50 hebben. Er bestaan substantiële verschillen tussen de intercommunales, met ratio’s die variëren van 6,2 % tot 1,5 %.
Rentabiliteitsratio’s van de intercommunales voor economische expansie – 2005
Rentabiliteit van het eigen vermogen Operationele rentabiliteit
43
Medisch-sociale sector
1. Context en belangrijkste actoren De medisch-sociale sector is vrij heterogeen, zowel op vlak van rechtsvorm, als type van activiteit en organisatiestructuur van de entiteiten waaruit hij bestaat. Bovendien spelen zowel de openbare als de privésector een rol in het beheer van de zorginstellingen. Reeds tijdens de 19de eeuw waren de gemeenten actief in het beheer van ziekenhuisinstellingen. Geleidelijk aan vonden er grondige verschuivingen plaats in het landschap van de openbare ziekenhuizen. De wet van 23 december 1963 verschafte een regelgevend kader voor het beheer van de ziekenhuizen. Het Koninklijk Besluit nr. 407 van 8 augustus 1987 voerde de, vandaag nog steeds geldende, basisprincipes van het concept “ziekenhuis als bedrijf” in. Momenteel worden 42 openbare algemene ziekenhuizen beheerd door OCMW’s, verenigingen (“hoofdstuk XII”, “XIIbis”) of intercommunales. Wat de intercommunales betreft, zijn er sommige die openbare algemene ziekenhuizen overkoepelen, terwijl andere ook actief zijn in de medisch-sociale sector, vooral op het vlak van preventie, opleiding, jeugdhulp, crèches, rusthuizen enz. Het toezicht op de intercommunales van de medischsociale sector ressorteert zowel onder de federale als onder de gewestelijke ministers, die respectievelijk de volksgezondheid en het algemeen administratief toezicht als bevoegdheid hebben. De financiering van de ziekenhuizen gebeurt op het federale niveau door de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, die voor elk ziekenhuis een budget van financiële middelen (B.F.M.) vaststelt. Dit wordt berekend op de activiteit die het ziekenhuis genereert, gemeten door de gemiddelde verpleegduur per ziektebeeld (“verantwoorde” bedden). Dit budget dekt ongeveer 40 % van het omzetcijfer van de ziekenhuizen. Specifiek voor de intercommunales met een ziekenhuis is dat eventuele exploitatietekorten worden bijgepast door de lokale besturen die deel uitmaken van
de betrokken intercommunale als die er als organiserende overheid de middelen niet voor heeft. Vlaanderen telt vier intercommunales die actief zijn in de medisch-sociale sector zonder ziekenhuisactiviteit. Om historische redenen ressorteren openbare ziekenhuizen onder een OCMW of een kader “hoofdstuk XIIbis”, waar de openbare en de privésector bij het beheer betrokken zijn. Ze zitten niet in een intercommunale structuur. Vanuit regelgevend oogpunt heeft de Vlaamse regering diverse procedures vastgelegd voor de machtiging, erkenning en sluiting van de ziekenhuizen en de zorginstellingen in het algemeen. Het subsidiëringsmechanisme voor de investeringen werd onlangs herzien. In Wallonië werden de ziekenhuizen die aanvankelijk door gemeenten werden beheerd, geleidelijk in intercommunales samengevoegd met het oog op schaalvoordelen en herkapitalisatie. Om het hoofd te bieden aan de structurele ziekenhuistekorten heeft het Waalse Gewest in 2003 een Tonusplan as II goedgekeurd voor uitzonderlijke steun aan de gemeenten en provincies. In het kader van deze steun kende het Centre Régional d’Aide aux Communes (CRAC) leningen toe om de tot 31 december 2002 geregistreerde ziekenhuistekorten te dekken. De ziekenhuizen die deze steun via de gemeenten en provincies genieten, zijn onderworpen aan een beheersplan, dat een plan bevat voor de leefbare herstructurering op lange termijn van de betrokken ziekenhuisactiviteit. In Brussel bekrachtigt de ordonnantie van de Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 22 december 1995 de totstandkoming van het Iris-net van de Brusselse openbare ziekenhuizen om het voortbestaan ervan te garanderen. Dit net, opgericht onder de vorm van een vereniging, fungeert enerzijds als een orgaan dat toezicht uitoefent op de begrotingen van de vijf ziekenhuizen en anderzijds als een overkoepelende structuur die de coördinatie verzorgt van een strategisch plan.
Medisch-sociale sector
44
Eind 2006 waren er dertig medisch-sociale intercommunales, voornamelijk gevestigd in Wallonië. De intercommunales met een ziekenhuisactiviteit hebben een doorslaggevend gewicht in de intercommunales van de sector. Om met deze ongelijkheid rekening te houden, wordt in de analyse een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de dertien medische intercommunales met een ziekenhuisactiviteit waaronder een of meer algemene ziekenhuizen ressorteren en anderzijds zeventien medisch-sociale intercommunales zonder ziekenhuisactiviteit die actief zijn op het vlak van preventie, rusthuizen, crèches, enz. Sommige intercommunales met een ziekenhuisactiviteit hebben ook activiteiten die complementair zijn met die van een ziekenhuis (rusthuizen ...).
2. Financiële analyse van de intercommunales van de sector 2.1. Analyse van de sector De analyse is gebaseerd op een steekproef van 28 intercommunales waarvoor de rekeningen 2005 beschikbaar zijn. Er zijn 13 medische intercommunales met een ziekenhuisactiviteit, die allemaal in Wallonië gevestigd zijn. Ze vertegenwoordigen 91,3 % van het balanstotaal van de intercommunales uit de steekproef. De medisch-sociale intercommunales zonder ziekenhuisactiviteit vertegenwoordigen 8,8 %, namelijk 4,6 % voor Vlaanderen en 4,2 % voor Wallonië (tabel 1). Om de specifieke structuur van de medische intercommunales met ziekenhuisactiviteit te onderstrepen, worden de evolutie van het balanstotaal, het resultaat en de financiële ratio’s vergeleken met drie andere segmenten, namelijk de openbare ziekenhuizen in Wallonië1, de openbare ziekenhuizen in Vlaanderen en de openbare ziekenhuizen in Brussel. Deze drie segmenten bevatten bovendien de reke-
Tabel 1
ningen van de openbare ziekenhuizen die afhangen van OCMW’s en van verenigingen “hoofdstuk XII” 2. De bedragen voor deze drie segmenten zijn ontleend aan de MAHA-analyse (Model for Automatic Hospital Analyses) voor de algemene ziekenhuizen3. 2.2. De medisch-sociale intercommunales zonder ziekenhuisactiviteit – Markante feiten Tabel 2 bevat een synthese van de voornaamste balansrubrieken voor de periode 2002-2005 van de medisch-sociale intercommunales zonder ziekenhuisactiviteit met een totaal actief van 143,3 miljoen EUR in 2005. De materiële vaste activa vertegenwoordigen 98,7 % van de vaste activa. Ze zijn 11,4 % gestegen tussen 2002 en 2005, d.i. 2,9 % gemiddeld op jaarbasis. Rekening houdend met de jaarlijkse vermindering door de afschrijvingen, wijst dat – bij gelijke behoeften – op een vernieuwing van het materiaal voor een hogere waarde dan de waardevermindering. De vlottende activa stijgen en belopen 60,2 % van het totale actief in 2005. Het positieve verschil van 3,5 % tussen 2004 en 2005 is vooral toe te schrijven aan een stijging van de vorderingen op minder dan één jaar, die te maken hebben met de toename van het omzetcijfer met 10,7 % in 2005 ten opzichte van 2004. Op het passief ondergaat het eigen vermogen een dubbel effect: enerzijds een positief effect dankzij de verbetering van het nettoresultaat en anderzijds een negatief effect dat te wijten is aan de kapitaalsubsidies met variaties die tot in 2004 kleiner zijn dan 1 %, en een meer uitgesproken daling van 2 % tussen 2004 en 2005. De schuld stijgt met 9,9 % over de periode 2002-2005. De sterkste groei van 8 % deed zich voor tussen 2003 en 2004. Het aandeel van de langeter1
2 3
Om de coherentie te bewaren in de statistische reeksen bevat dit segment niet de cijfers van het ISPPC Charleroi. Dit segment omvat niet de psychiatrische ziekenhuizen. Deze gedetailleerde analyse is beschikbaar op de website van Dexia Bank www.dexia.be (rubriek Social Profit – Financiële analyse ziekenhuizen).
Kenmerken van de geanalyseerde intercommunales voor de medisch-sociale sector – 2005
Gewest
Vlaanderen
Wallonië
Totaal
Type
Aantal
Totaal actief (miljoen EUR)
Aandeel (%)
Met ziekenhuis
0
0
0,0 %
Zonder ziekenhuis
4
75
4,6 %
Met ziekenhuis
13
1 498
91,3 %
Zonder ziekenhuis
13
68
4,2 %
30
1 641
100 %
Medisch-sociale sector
Tabel 2
Kenmerken van de medisch-sociale intercommunales zonder ziekenhuis – Evolutie 2002-2005 2002
2003
2004
2005
Vaste activa
41,0 %
42,6 %
43,3 %
39,8 %
Vlottende activa
59,0 %
57,4 %
56,7 %
60,2 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
33,7 %
33,5 %
32,1 %
37,1 %
2,1 %
2,3 %
2,6 %
1,2 %
64,3 %
64,3 %
65,4 %
61,6 %
Totaal passief
100,0 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
Schuldgraad *
17,0 %
15,9 %
16,3 %
15,4 %
Operationele rentabiliteit
-3,3 %
-4,1 %
-3,8 %
0,6 %
Rentabiliteit van het eigen vermogen
-2,5 %
-5,8 %
-3,5 %
6,2 %
Totaal actief Eigen vermogen Voorzieningen en uitgestelde belastingen Schulden
45
* Financiële schulden/Passief
Tabel 3
Kenmerken van de medisch-sociale intercommunales zonder ziekenhuis per gewest – Boekjaar 2005 Vlaanderen
Wallonië
Totaal
Vaste activa
26,6 %
54,2 %
39,8 %
Vlottende activa
73,4 %
45,8 %
60,2 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
26,0 %
49,3 %
37,1 %
Totaal actief Eigen vermogen Voorzieningen en uitgestelde belastingen Schulden Totaal passief Schuldgraad * Operationele rentabiliteit Rentabiliteit van het eigen vermogen
0,6 %
2,1 %
1,2 %
73,4 %
48,6 %
61,6 %
100,0 %
100,0 %
100,0 %
7,0 %
24,7 %
15,4 %
-0,5 %
1,4 %
0,6 %
3,9 %
7,5 %
6,2 %
* Financiële schulden/Passief
mijnschuld is 10,8 % gestegen en moet in verband worden gebracht met de investeringen, die gedeeltelijk via de langetermijnschuld wordt gefinancierd. Het resultaat van het boekjaar vertoont met 3,3 miljoen EUR in 2005 voor het eerst in de periode een positief saldo. In de steekproef van 2005 zijn zeven intercommunales winstgevend en zeven andere verlieslatend. Het resultaat 2005 wordt vooral beïnvloed door de exploitatiewinst en een uitzonderlijk resultaat bij drie intercommunales. De ratio die de rentabiliteit van het eigen vermogen meet, was negatief voor de periode 2002-2004, maar beliep 6,2 % in 2005, wat een trendomslag weergeeft voor het resultaat van het boekjaar. De financiële structuur vertoont over 2005 contrasten tussen de gewesten voor de medisch-sociale inter-
communales zonder ziekenhuisactiviteit (tabel 3). In Wallonië bedragen de vaste activa ongeveer tweemaal zoveel als in Vlaanderen. De Waalse intercommunales blijken sterk gekapitaliseerd te zijn in vergelijking met hun Vlaamse tegenhangers. De aangegane schuld vertegenwoordigt bijna drievierde van het passief in Vlaanderen, terwijl hij iets minder dan de helft bedraagt voor Wallonië. De financiële schuld vertegenwoordigt bijna de helft van de schulden voor Wallonië, terwijl ze voor Vlaanderen slechts 10 % van de totale schulden uitmaakt. De ratio van de operationele rentabiliteit, die het nettoresultaat op de verkoop en de prestaties weergeeft, is negatief voor Vlaanderen (-0,5 %). Het bedrijfsresultaat heeft een negatieve weerslag op het resultaat van het boekjaar. De kosten, met vooral het aandeel van de sociale lasten, stijgen sterker dan het
Medisch-sociale sector
46
omzetcijfer. Het resultaat voor Wallonië is positief en bedraagt 1,4 %. Het wordt voornamelijk bepaald door het herstel van het bedrijfsresultaat en door het uitzonderlijk resultaat. Parallel hiermee ligt de ratio voor de rentabiliteit van het eigen vermogen hoger in Wallonië dan in Vlaanderen en vertoont hij hetzelfde verloop als de ratio van de operationele rentabiliteit. 2.3. Medische intercommunales met ziekenhuisactiviteit – Structuur van het actief Eind 2005 beliep het actief van de medische intercommunales met ziekenhuisactiviteit 1,5 miljard EUR, verdeeld over de 13 intercommunales van de sector. De materiële vaste activa vertegenwoordigen 48,4 % van het totale actief (tabel 4) en de vlottende activa 50,1%. De vlottende activa bestaan voornamelijk uit vorderingen op ten hoogste één jaar en geldbeleggingen, die samen goed zijn voor 43,2 % van het totale actief. De geldbeleggingen van de intercommunales zijn duidelijk gestegen, namelijk van een aandeel van 8,3 % in 2002, tot 9,7 % in 2004 en 15 % in 2005. Deze cijfers wijzen op een opmerkelijke verbetering van de thesauriepositie. Dit houdt in belangrijke mate verband met de maatregel die werd genomen door de overheid om de vorderingen van de ziekenhuizen op de FOD Volksgezondheid aan te zuiveren. Deze inhaalbedragen waren ontstaan doordat de verpleegdagprijs, uitbetaald aan de ziekenhuizen in het verleden, na herziening door het mechanisme Tabel 4
Structuur van het actief van de medische intercommunales met ziekenhuis – 2005 (in % van het totaal actief) Intercommunales met ziekenhuis Vaste activa
49,9 %
Oprichtingskosten
0,9 %
Immateriële vaste activa
0,3 %
Materiële vaste activa Financiële vaste activa Vlottende activa
48,4 % 0,3 % 50,1 %
Vorderingen op meer dan één jaar
1,8 %
Voorraden en bestellingen in uitvoering
1,7 %
Vorderingen op ten hoogste één jaar
28,2 %
Geldbeleggingen
15,0 %
Liquide middelen
2,8 %
Overlopende rekeningen
0,6 %
a posteriori dat de overheid hiervoor hanteert, bij heel wat instellingen te laag bleek. Daarvoor werd een achterstallig bedrag van 350 miljoen EUR uitgekeerd aan de ziekenhuissector, waarvan onder meer de publieke ziekenhuizen konden profiteren. Daarnaast betaalden de verzekeringsinstellingen de ziekenhuizen in 2005 ook sneller waardoor de betalingsachterstand van deze instanties werd weggewerkt. In 2004 was de betalingsachterstand van de verzekeringsinstellingen immers opgelopen doordat het RIZIV-budget werd overschreden. Beide elementen leidden tot de verschuiving van vorderingen op ten hoogste één jaar naar meer geldbeleggingen en liquide middelen. In 2005 zagen we dan ook een daling van de vorderingen op ten hoogste één jaar met liefst 24,6 %. De problematiek van de hoge uitstaande vorderingen was hiermee echter nog niet helemaal opgelost. Met het Koninklijk Besluit van 8 maart 2006 werd een nieuwe stap gezet om de vorderingen terug te dringen en de thesaurietoestand verder te verbeteren. De gemeenten, die de tekorten van de publieke ziekenhuizen moeten aanzuiveren, konden dit in het verleden pas doen nadat de FOD Volksgezondheid de rekeningen van de ziekenhuizen had goedgekeurd. Hierdoor werden deze deficits soms pas 5 à 10 jaar later vereffend. Door het nieuwe Koninklijke Besluit dat de regels heeft vastgelegd voor de berekening van de tekorten, kan dit voortaan onmiddellijk op basis van de resultatenrekening. Tot slot wijzen we nog op de problematiek van de onderfinanciering van de ziekenhuisactiviteit voor het luik budget financiële middelen (BFM). Deze werd door het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg geraamd op een jaarlijks bedrag van 364 miljoen EUR. De regering maakte voor 2005-2007 een budget van 100 miljoen EUR vrij. Deze maatregel zal vooral vanaf 2006 een positieve impact hebben op het resultaat. Grafiek 1 toont de evolutie van het actief tijdens de periode 2002-2005 (uitgaande van 2002 als basis gelijk aan 100 %) voor de intercommunales en de drie overige segmenten van de sector. Hoewel de evolutie voor de segmenten dezelfde is over de periode 2002-2004, zijn de verschillen merkbaar in 2005. De medische intercommunales met ziekenhuisactiviteit en het segment van de openbare ziekenhuizen in Brussel vertonen een daling van het actief. De segmenten van de openbare ziekenhuizen in Vlaanderen en Wallonië daarentegen, blijven groeien. De vermindering van het actief is
Medisch-sociale sector
47
Grafiek 1
Evolutie van het actief van de verschillende segmenten “ziekenhuizen” – 2002-2005
110 %
Totaal actief
108 % 106 % 104 % 102 % 100 % 98 % 2002
2003
2004
2005
Intercommunales met ziekenhuis
Openbare ziekenhuizen Vlaanderen
Openbare ziekenhuizen Wallonië
Openbare ziekenhuizen Brussel
vooral toe te schrijven aan een forse terugloop van de vorderingen op korte termijn, die te verklaren is door de inhaalbeweging op het vlak van de betaling van de verpleegdagprijs en de betaling van de vorderingen door de verzekeraars. Het verschil tussen de openbare ziekenhuizen in Vlaanderen en die in Brussel is te verklaren door het feit dat deze laatste de ontvangen geldmiddelen eerder hebben aangewend voor de terugbetaling van de schuld, met een proportioneel sterkere daling van het balanstotaal. Het aandeel van de materiële vaste activa wordt over de vier beschouwde jaren groter voor alle vier de segmenten. Het groei-effect is belangrijker voor Brussel, waar de materiële vaste activa in 2005 uitkomen op 118,9 %, uitgaande van een basis 2002 gelijk aan 100 %. De vaste activa stijgen in 2005 met 3,5 % en worden gefinancierd door een verhoging van de langetermijnschuld (+11,6 %). 2.4. Medische intercommunales met ziekenhuisactiviteit – Structuur van het passief Het passief bestaat voor 61 % uit schuld, met een bedrag van 914,1 miljoen EUR in 2005 (tabel 5). De rubriek schulden op ten hoogste één jaar is het belangrijkste bestanddeel van het passief (56,2 %). Het eigen vermogen vertegenwoordigt slechts een derde van het totale passief (32,6 %). Het aandeel van de kapitaalsubsidies bedraagt 46,9 % van het eigen vermogen. De afschrijvingen die op deze rubriek subsidies werden toegepast, kunnen resulteren in
een vermindering van het eigen vermogen indien er onvoldoende compensatie is wat de reserves en de overgedragen winst van het boekjaar betreft. Het relatief zwakke eigen vermogen moet in verband worden gebracht met de aanzienlijke behoeften aan materiële vaste activa die inherent zijn aan de medische sector met ziekenhuisactiviteit. Het aandeel van de reserves en de overgedragen winst is toegenomen van 4,9 % in 2004 tot 5,9 % van het totale passief in 2005, waardoor het resultaat van het boekjaar voor de intercommunales positief is over dezelfde periode. Tabel 5
Structuur van het passief van de medische intercommunales met ziekenhuis – 2005 (in % van het totaal passief) Intercommunales met ziekenhuis Eigen vermogen
32,6 %
Kapitaal
9,7 %
Uitgiftepremies
0,0 %
Herwaarderingsmeerwaarden
1,6 %
Reserves
4,2 %
Overgedragen winst
1,7 %
Kapitaalsubsidies Voorzieningen en uitgestelde belastingen
15,3 % 6,4 %
Schulden
61,0 %
Schulden op meer dan één jaar
25,0 %
Schulden op ten hoogste één jaar
34,3 %
Overlopende rekeningen
1,7 %
Medisch-sociale sector
Grafiek 2
Evolutie van de overgedragen winst (verlies), de reserves en het resultaat van het boekjaar van de medische intercommunales met ziekenhuis – 2002-2005 (in miljoen EUR )
70 60 50
Bedrag in miljoen EUR
48
40 30 20 10 0 -10 -20 2002
2003
Overgedragen winst/verlies
De rubriek overgedragen winst/verlies is geëvolueerd van een tekort in 2002 naar een winst in 2005. De reserves namen tijdens dezelfde periode toe doordat ze een gedeelte van de resultaten van de winstgevende boekjaren opnamen (grafiek 2). Het herstel houdt verband met de maatregelen voor financiële steun aan de ziekenhuizen, meer bepaald met as II van het Tonusplan (cf. supra), waardoor de gecumuleerde verliezen vastgesteld op het einde van het boekjaar 2002, konden worden aangezuiverd. Bovendien zijn vanaf 2002 de bedrijfsopbrengsten van de ziekenhuizen in het algemeen structureel sterker gestegen dan de bedrijfsuitgaven. Het positieve effect van de nettoresultaten voor 2004 en 2005 bevestigt deze trend, ondanks de afzwakking tijdens het boekjaar 2005. Het logische gevolg is dat het aandeel van de schuld, meer bepaald de schulden op ten hoogste één jaar, gedaald is van 45,3 % van het totale passief in 2002 naar 34,3 % in 2005. Dankzij het herstel van de thesaurie kan met name de kortetermijnschuld worden aangezuiverd. Het aandeel van de schulden op meer dan één jaar is toegenomen van 20 % van het totale passief in 2002 tot 25 % in 2005. Ze vormen een bron van financiering van de materiële vaste activa.
2004 Resultaat van het boekjaar
2005 Reserves
2.5. Medische intercommunales met ziekenhuisactiviteit – Resultaat van het boekjaar Het resultaat van het boekjaar van de medische intercommunales met ziekenhuis beloopt 12,7 miljoen EUR over 2005 (tabel 6). De bedrijfswinst draagt bij ten belope van 58,4 %, wat een inkrimping van 7,1 % betekent ten opzichte van 2004. De erosie houdt voor een deel verband met een snellere klim van de kosten (3,7 %) vergeleken met de bedrijfsopbrengsten (3,6 %). De grote gevoeligheid van het resultaat is te verklaren door de vrij lage operationele rentabiliteit (0,6 %), een ratio die het nettoresultaat op de bedrijfsopbrengsten meet. De daling van het uitzonderlijk resultaat houdt verband met de impact van uitzonderlijke lasten van een intercommunale. In 2002 was het resultaat negatief voor alle segmenten, wat te maken had met de exploitatietekorten van de sector. Met uitzondering van Brussel vond vanaf 2003 een spectaculair herstel plaats door het gecombineerd effect van de diverse maatregelen van het Tonusplan in Wallonië en de structurele verbetering op het vlak van exploitatie (grafiek 3). De intercommunales van de sector vertonen vanaf 2003 een evenwicht en gaan in 2004 sterker vooruit
Medisch-sociale sector
dan de overige segmenten, een lichte terugval in 2005 niet te na gesproken. In vergelijking met de intercommunales, levert in Wallonië de steekproef van het segment van de openbare ziekenhuizen slechts een positief resultaat op voor 2005. De voornaamste verschillen in organisatorisch opzicht zijn het gevolg van de verschillende activiteitenperimeters en de samenstelling van de steekproef. Het nettoresultaat op het eigen vermogen is in 2002 negatief voor alle segmenten en wordt positief in 2005, met uitzondering van de Brusselse openbare ziekenhuizen. Niettegenstaande eenzelfde curveverloop, is in Wallonië het nettoresultaat van de intercommunales groter dan dat van het segment van de openbare ziekenhuizen. Voor Vlaanderen stijgt het nettoresultaat op het eigen vermogen constant en overschrijdt het de drempel van 0 % in 2004, terwijl het over de hele periode negatief is voor Brussel.
49
Het bedrijfskapitaal vertegenwoordigt de marge waarmee de vlottende activa via het eigen vermogen en de langetermijnschuld worden gefinancierd. Het bedrijfskapitaal van de medische intercommunales met ziekenhuisactiviteit is over de betrokken periode flink verbeterd, namelijk van 7,2 % in 2002 naar 14,1 % in 2005. In 2005 bedraagt het verschil tussen het bedrijfskapitaal van de intercommunales en de openbare ziekenhuizen van het land 9 %. Het bedrijfskapitaal van de openbare ziekenhuizen wordt neerwaarts beïnvloed door de resultaten van de ziekenhuizen in het Brusselse gewest. Over 2004 en 2005 wijst de aangroei van het bedrijfskapitaal op een verbetering van de financiële toestand Tabel 6
Structuur van het resultaat van het boekjaar van de medische intercommunales met ziekenhuis – 2005 (in duizend EUR) Intercommunales met ziekenhuis
2.6. Medische intercommunales met ziekenhuisactiviteit – Financiële ratio’s
Bedrijfsresultaat
7 412
Financieel resultaat
762
Uitzonderlijk resultaat
Tabel 7 geeft het verloop en een vergelijking van de belangrijkste ratio’s voor de intercommunales en de openbare ziekenhuizen in hun geheel.
4 520
Belastingen
0
Resultaat van het boekjaar
12 694
Grafiek 3
Evolutie van het bedrijfsresultaat t.o.v. de bedrijfsopbrengsten – 2002-2005
1,0 %
Resultaat/bedrijfsopbrengsten
0,5 % 0% -0,5 % -1,0 % -1,5 % -2,0 % -2,5 % -3 % 2002
2003
2004
2005
Intercommunales met ziekenhuis
Openbare ziekenhuizen Vlaanderen
Openbare ziekenhuizen Wallonië
Openbare ziekenhuizen Brussel
Medisch-sociale sector
50
Tabel 7
Evolutie van de financiële ratio’s van de intercommunales met ziekenhuis en van de openbare ziekenhuizen van het land – 2002-2005 2002
2003
2004
2005
7,2 %
9,6 %
11,7 %
14,1 %
Intercommunales met ziekenhuis Bedrijfskapitaal Acid test
1,1
1,2
1,2
1,3
Financiële onafhankelijkheid
28,2 %
29,9 %
31,2 %
32,6 %
Financiële schuldgraad *
35,5 %
34,6 %
29,8 %
31,6 %
Operationele rentabiliteit
-1,3 %
0,0 %
0,6 %
0,6 %
Langetermijnschuldratio
89,5 %
89,2 %
89,7 %
96,6 %
2002
2003
2004
2005
1,3 %
1,7 %
4,2 %
5,1 %
0,9
0,9
1,0
1,0
Financiële onafhankelijkheid
19,7 %
19,8 %
21,6 %
22,5 %
Financiële schuldgraad *
48,5 %
48,9 %
46,4 %
44,0 %
Operationele rentabiliteit
-2,4 %
-1,0 %
0,1 %
0,1 %
Openbare ziekenhuizen van het land Bedrijfskapitaal Acid test
* Financiële schulden/Passief
als gevolg van de positieve resultaten voor het boekjaar, een vermindering van de vlottende activa en een aangroei van de vaste activa. Liquiditeit De acid test is voor de medische intercommunales met ziekenhuisactiviteit over de hele periode groter dan 1, wat wijst op een toereikende liquiditeit. De stijging van deze ratio stemt voornamelijk overeen met de daling van de kortlopende schuld als gevolg van de inhaalmaatregelen rond de betaling van de achterstallen en de vorderingen op de verzekeraars, waardoor de thesaurie de facto verbetert.
Solvabiliteit De financiële onafhankelijkheid (solvabiliteit) van de medische intercommunales met ziekenhuisactiviteit is groter geworden, namelijk van 28,2 % in 2002 naar 32,6 % in 2005. Deze ratio ligt hoger dan die van de openbare ziekenhuizen van het land over de hele periode, met een verschil van 10 % in 2005. De positieve nettoresultaten van de intercommunales stuwen deze ratio de hoogte in in vergelijking met de negatieve resultaten voor een gedeelte van de openbare ziekenhuizen van het land, vooral in Brussel. De ratio van de financiële schuld geeft de financiële afhankelijkheid van de intercommunales weer. Hij daalt over de betrokken periode geleidelijk met 3,9 %. Dit wijst op een erosie van de schuld, vooral van de kortetermijnschuld, en dus logischerwijze op een stijging van het eigen vermogen als gevolg van de goede
resultaten. De toename van de financiële schuldgraad van 29,8 % naar 31,6 % tussen 2004 en 2005 geeft aan dat onder meer leningen op lange termijn werden aangegaan om de investeringen te financieren. De financiële schuld van de intercommunales is kleiner dan die van de openbare ziekenhuizen van het land over de hele geanalyseerde periode. Voor 2005 komt de financiële schuldgraad uit op 31,6 % voor de intercommunales, wat 12,4 % lager is dan die van de openbare ziekenhuizen van het land. De langetermijnschuld stijgt van 89,5 % in 2002 naar 96,6 % in 2005. Deze ratio, die kleiner is dan 100 %, geeft aan dat de langetermijnschuld door het eigen vermogen kan worden gedekt. Deze ratio schommelt echter sterk van de ene intercommunale tot de andere, namelijk van 35,9 % tot 200,5 %.
Rentabiliteit De operationele rentabiliteit meet de prestatie van het bedrijfsresultaat. De medische intercommunales met ziekenhuisactiviteit en de openbare ziekenhuizen vertonen over 2002 een negatieve ratio, die vanaf 2004 positief wordt. De intercommunales met aanvullende activiteiten presteren gemiddeld beter dan de andere intercommunales en de gezamenlijke openbare ziekenhuizen. In het algemeen blijft de operationele rentabiliteit evenwel zwak ten opzichte van de exploitatiebedragen. Ten slotte zijn de onderlinge verschillen tussen de intercommunales zeer belangrijk: ze variëren van -1,6 % tot 9,1 %.
Résumé et conclusion
52
Deze studie werd gerealiseerd door de Directie Research van Dexia Bank België Pachecolaan 44 – 1000 Brussel Bijkomende informatie In verband met de verspreiding van deze brochure: Directie Communicatie - Tel.: 02 222 45 50 In verband met de inhoud: Directie Research - Tel.: 02 222 56 10
De trimestriële studie “Lokale financiën” alsook de bijbehorende statistieken kunnen geraadpleegd worden op PubliLink en
op het internet: www.dexia.be Volgend nummer “Lokale financiën”: Sociaaleconomische typologie van de gemeenten Uitgave voorzien juni 2007 Concept en opmaak Plume Production - Brussel
Druk Chauveheid - Stavelot
Verantwoordelijke uitgever: Dirk Smet, Dexia Bank, Pachecolaan 44, 1000 Brussel – RPR Brussel BTW BE 0403.201.185 – SDRA0911-2 MEI 2006
Lokale financiën – Mei 2007