Economische Impact Energievisie 2040
Investeren in een schone toekomst
Rapport Delft, januari 2013
Opgesteld door: J.H.B. (Jos) Benner M.J. (Martijn) Blom B.L. (Benno) Schepers M.E. (Martine) Smit L.M.L. (Lonneke) Wielders
Colofon Bibliotheekgegevens rapport: J.H.B. (Jos) Benner, M.J. (Martijn) Blom, B.L. (Benno) Schepers, M.E. (Martine) Smit, L.M.L. (Lonneke) Wielders Economische Impact Energievisie 2040 Investeren in een schone toekomst Delft, CE Delft, januari 2013 Publicatienummer: 12.3887.84 Opdrachtgever: Gemeente Den Haag. Alle openbare CE-publicaties zijn verkrijgbaar via www.ce.nl Meer informatie over de studie is te verkrijgen bij de projectleider Jos Benner. © copyright, CE Delft, Delft CE Delft Committed to the Environment CE Delft is een onafhankelijk onderzoeks- en adviesbureau, gespecialiseerd in het ontwikkelen van structurele en innovatieve oplossingen van milieuvraagstukken. Kenmerken van CE-oplossingen zijn: beleidsmatig haalbaar, technisch onderbouwd, economisch verstandig maar ook maatschappelijk rechtvaardig.
2
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Inhoud
3
Samenvatting
5
1
Inleiding
8
1.1 1.2 1.3
CO2-neutrale energievoorziening in 2040 Analyse van de economische impact Leeswijzer
8 9 9
2
Maatregelen en hun kosten
10
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Nul-alternatief (referentie) Aanpak van de elektriciteitsvraag Aanpak van de warmtevraag Kosten van maatregelen Overzicht maatregelen
10 11 12 13 14
3
Impact op energiekosten
16
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Uitgangspunten bij de berekeningen Toedeling van maatregelen De energiekosten van Haagse actoren Rendabel versus onrendabel Gevolgen voor Haagse actoren
16 19 20 22 23
4
Verdelingseffecten
24
4.1 4.2 4.3 4.4
Verdeling van kosten en baten over de tijd Verdeling van kosten en baten over partijen Aandeel van de gemeente Conclusie
24 25 26 27
5
Financiering maatregelen
30
5.1 5.2 5.3 5.4
Nationale en Europese steunregelingen Impact van de regelingen SDE+ en EIA Opties voor het lokaal faciliteren van de financiering Financieringsmogelijkheden
30 31 32 32
6
Indirecte effecten
34
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
Waarde van het woningbestand Werkgelegenheid Vestigingsklimaat Luchtkwaliteit en gezondheid Leefbaarheid en veiligheid Wonen, werken en leven in Den Haag
34 35 36 37 37 37
7
Beleidsaanbevelingen
38
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
4
Bijlage A
Besparingen elektriciteit en warmte
42
Bijlage B
Potentiëlen duurzame energie
46
Bijlage C
Kosten duurzame energie
50
Bijlage D
Financieringsregelingen
60
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Samenvatting Het Haagse coalitieakkoord 2010-2014 bevat het doel dat Den Haag in 2040 klimaatneutraal is. Eén van de documenten waarin lijnen daartoe worden uitgezet, is de Energievisie 2040. Deze is bekrachtigd door het college in april 2011. Deze Energievisie leidt naar een betrouwbare, betaalbare en duurzame energievoorziening en tegelijk wordt er een impuls van verwacht voor de Haagse economie. De omvang van de directe en indirecte economische impact van de maatregelen uit de Energievisie is het onderwerp van dit rapport. In 2011 is het totale energiegebruik van Den Haag ruim 23 PetaJoule (PJ). Zonder verdergaand beleid is het te verwachten energiegebruik in 2040 circa 30 PJ. De besparingsmaatregelen die worden genoemd in de Energievisie moeten leiden tot een daling naar 20 PJ in 2040. Naast deze besparingen heeft de Energievisie nog een zestal speerpunten om het overgebleven energiegebruik in te vullen: warmte-koudeopslag; zonne-energie; windenergie; geothermie; warmtenetten; biomassa. Voor het bepalen van de directe en indirecte economische impact van de Energievisie voor de gemeente Den Haag, is het onderzoek opgedeeld aan de hand van vijf deelvragen. Welke investeringen (omvang en aard) zijn nodig om de Energievisie 2040 te realiseren? De totale investering voor de realisatie van de Energievisie bedraagt € 3,7 miljard. De operationele kosten zijn ruim € 20 miljoen per jaar. Met het pakket van maatregelen wordt 4,4 PJ elektriciteit uit fossiele bronnen bespaard en 10,2 PJ warmte. Dit pakket alleen is onvoldoende om tot een CO2neutrale energievoorziening te komen. Om dit doel toch te bereiken leunt de Energievisie daarnaast ook zwaar op de optie van toekomstige innovatie en duurzame bronnen van buiten de stad. Voor elektriciteit wordt ongeveer 66% van het doel met deze optie ingevuld en voor warmte 45%. Zonder deze optie wordt het doel van een CO2-neutrale energievoorziening in 2040 niet gehaald. De kosten van deze optie zijn echter niet bekend en zitten dus ook niet in de € 3,7 miljard opgenomen. Dit bedrag moet dus als ondergrens beschouwd worden. Wat zijn de gevolgen voor van deze investeringen, de energiekosten en -lasten voor burgers, consumenten en bedrijven in Den Haag? De economische impact van de maatregelen uit de Energievisie is bepaald ten opzichte van de situatie waarin er geen (extra) maatregelen worden getroffen. Bij de analyse van de impact zijn twee prijsscenario’s gehanteerd. Het eerste scenario gaat uit van de huidige prijsniveaus en houdt deze constant. In het tweede scenario is rekening gehouden met toekomstige prijswijzigingen; een prijsdaling voor de maatregelen en een stijging van de elektriciteits-, gas- en brandstofprijzen. Voor consumenten is de resulterende impact in eerste instantie licht negatief, maar wanneer rekening wordt gehouden met toekomstige prijsontwikkelingen worden de baten ongeveer twee keer zo hoog als de kosten. Voor de bedrijven
5
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
is ook een positieve trend zichtbaar tussen constante prijzen en toekomstige ontwikkelingen, maar de uiteindelijke impact blijft toch negatief. Bij de uitkomst van de impactanalyse van de maatregelen moet opgemerkt worden dat hier een totaalbeeld betreft. Op individuele schaal zijn vaak rendabele maatregelen te treffen, ook bij bedrijven. Als wordt gekeken naar de gecombineerde markt van huishoudens en bedrijven, dan blijkt dat met name de bio-WKK en biomassavergister in grote mate onrendabel zijn en de overige maatregelen, over het algemeen, rendabel zijn (bij wijzigende prijzen). Hoe is de verdeling van kosten en baten over verschillende relevante partijen? Door wie worden de investeringen in infrastructuren en lokale opwekking gedragen? Is er sprake van een rol voor de gemeente Den Haag, bijvoorbeeld wanneer het gaat om split-incentives? De kosten worden voor 80% gedragen door bedrijven (incl. woningcorporaties) en voor 20% door particulieren. Vrijwel alle maatregelen hebben hoge aanvangsinvesteringen en daardoor hoge kapitaalslasten, maar relatief lage variabele kosten. Bij een – realistisch te verwachten - stijging van de energieprijs en daling van maatregelkosten zijn de directe economische baten van het totale maatregelpakket hoger dan de kosten, voor huishoudens ook zonder subsidie, maar voor bedrijven alleen met steunmaatregelen. In de gunstige scenario’s levert het treffen van het complete maatregelpakket een positief saldo op van bijna € 1,2 miljard over de periode tot 2040. Gerekend met prijzen van nu, en zonder subsidies of andere steun, zijn de baten onvoldoende om de kosten te dekken, voor alle partijen, maar het sterkst voor de bedrijven. Welke mogelijkheden zijn er om meerkosten ten opzichte van business as usual-scenario te compenseren of slim te financieren? Voor huishoudens zijn weinig structurele, nationale financieringsmogelijkheden voor het reduceren van de kosten of het verhogen van de baten. Gezien de verdeling tussen kosten en baten, zou dit in principe ook niet nodig hoeven zijn. De praktijk blijkt echter vaak weerbarstiger, waardoor veel maatregelen alsnog niet worden getroffen. Om toch het treffen van maatregelen door huishoudens dichterbij te brengen, heeft de gemeente Den Haag keuze uit een diverse opties. Voor bedrijven hebben steunmaatregelen voor financiering wel veel invloed. Door het toepassen van de EIA en SDE+ wordt het grote gat tussen kosten en baten bij constante prijzen overbrugd. Daarnaast heeft de gemeente ook voor de bedrijven de mogelijkheid om eigen steunmaatregelen in te zetten. Wat zijn economische gevolgen voor Den Haag als woon- en werkregio? Een inschatting van het meer indirecte economische effect van de maatregelen, is uitgevoerd door te kijken naar hun impact op zaken als de luchtkwaliteit, werkgelegenheid, waarde van het gebouwbestand en vestigingsklimaat. Deze analyse is in meer kwalitatieve termen uitgevoerd, omdat een volledige maatschappelijke kostenbaten-analyse (MKBA) in dit stadium niet aan de orde was. Becijferd is dat het treffen van de maatregelen uit de Energievisie de waarde van het woningbestand in Den Haag verhoogd met circa € 2,5 miljard. Voor Den Haag zullen de positieve werkgelegenheidseffecten met name betrekking hebben op installatiewerk en het isoleren van gebouwen.
6
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Zeker het laatste is in hoge mate eenmalig, maar de aanpak van een substantieel deel van het woning- en gebouwbestand vergt wel meerdere decennia. Niet alle vacatures zullen worden opgevuld door werknemers uit de gemeente Den Haag. Het effect van grootschalige investeringen in de gemeente Den Haag is indicatief ingeschat voor een aantal sectoren aan de hand van beschikbare kengetallen. Voor het installatiewerk gaat om zo’n 9.000 arbeidsjaren en voor de isolatiewerkzaamheden om bijna 3.000 arbeidsjaren. Parallel aan de verminderde uitstoot van CO2 worden ook minder andere gassen en minder fijn stof uitgestoten. Dit verbetert de lokale luchtkwaliteit. Daar staat meer uitstoot van lokale biomassa-eenheden tegenover. De invloed van de maatregelen op de leefbaarheid en veiligheid in de stad wordt als neutraal beoordeeld. Het oordeel hierover is namelijk sterk subjectief. Waar sommigen vooral de voordelen zien van de maatregelen (als meer comfort, betere luchtkwaliteit en zelfvoorzienendheid) ervaren anderen vooral de mogelijke nadelen (zoals overlast van werkzaamheden, zicht- of geluidshinder en risico’s). Er zijn in dit opzicht wel verschillen tussen de typen van maatregelen. De totale, directe economische impact van de Energievisie laat zien dat een groot deel van de maatregelen een positief saldo van kosten en baten heeft. Het effect van steunmaatregelen versterkt dit. Maar, ook met deze steun blijven er maatregelen die negatieve financiële uitkomsten hebben. Met name de biomassa-opties hebben daarom aanvullende steun nodig. Op basis van de analyse is voor de gemeente Den Haag een aantal beleidsaanbevelingen opgesteld. Deze zijn gericht op het versnellen van het nemen van rendabele maatregelen en het ondersteunen van niet-rendabele maatregelen. Daarnaast geven ze invulling aan de rol van de gemeente in relatie tot het bieden van zekerheden voor huishoudens en bedrijven. De gemeente Den Haag kan de realisatie van de maatregelen uit de Energievisie vooralsnog voor een belangrijk deel overlaten aan de markt (met uitzondering van de eigen gebouwen en installaties), omdat dit deel in principe rendabel te nemen is. Daarbij is er wel een substantieel risico dat de maatregelen uiteindelijk niet of niet tijdig genoeg worden getroffen. Dit geldt hoofdzakelijk voor de onrendabele maatregelen en in mindere mate voor de rendabele maatregelen. De gemeente kan dit bespoedigen door een actieve rol aan te nemen bij het reduceren van de onrendabele toppen van maatregelen. Dat garandeert de realisatie niet, maar neemt wel een belangrijk argument daartegen weg. Gezien de omvang en bijdrage aan de Energievisie is het voor de gemeente Den Haag is aan te bevelen om activiteiten op het vlak van infrastructuren voor warmte- en koudelevering (restwarmte, geothermie, WKO, bio-WKK) en energiebesparing in de bestaande bouw (huishoudens en bedrijven) in de komende periode nader uit te werken en om te zetten in concrete beleidsplannen. De maatregelen uit de Energievisie dekken niet de volledige stap naar klimaatneutraliteit af. Een belangrijk deel van de doelrealisatie leunt op toekomstige innovatie en op maatregelen van het Rijk, de Europese Commissie, de gas- en elektriciteitssector en andere ‘derden’. Het is beleidsmatig cruciaal via lobbywerk deze inspanningen te bevorderen dan wel te behouden.
7
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
1 1.1
Inleiding CO2-neutrale energievoorziening in 2040 De gemeente Den Haag heeft zich tot doel gesteld klimaatneutraal te zijn in 2040. Voor de realisatie daarvan is een integrale aanpak beschreven in de kadernota ‘Op weg naar een Duurzaam Den Haag’ en zijn onder meer een klimaatplan en een energievisie opgesteld. De Energievisie beschrijft hoe Den Haag wil komen tot een CO2-neutrale energievoorziening. Daarbij wordt geen fossiel gas meer benut voor de productie van warmte en wordt alleen duurzame elektriciteit gebruikt (opgewekt binnen of buiten de stad). Daarnaast wordt stevig ingezet op energiebesparing. Het Haagse energie- en klimaatbeleid kent zeven speerpunten: energiebesparing, warmte-koudeopslag, zonne-energie, windenergie, geothermie, warmtenetten en biomassa. Het relatieve aandeel van de opties in de totale energievoorziening in 2040 is geschetst in Figuur 1 (uit Energievisie).
Figuur 1
Energievoorziening Den Haag 2040
Het totale oppervlak van het cirkeldiagram in Figuur 1 komt overeen met 30 PetaJoule (PJ). Dit is het verwachte energiegebruik in Den Haag in 2040, zonder verdergaand beleid. In 2011 was dat ruim 23 PJ. In de figuur is ruim 10 PJ energiebesparing opgenomen. Het blok ‘innovatie & extern’ betreft energie die van buiten Den Haag komt en al klimaatneutraal is (bijv. groene stroom) en een aandeel nieuwe opties, dat de komende decennia nog ontwikkeld wordt. In Bijlage A worden deze waarden toegelicht.
8
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
1.2
Analyse van de economische impact Dit rapport brengt de economische impact in kaart van de maatregelen uit de Energievisie. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de directe effecten (investeringen, besparingen en invloed op de energierekening) en meer indirecte gevolgen (onder meer luchtkwaliteit, werkgelegenheid, vestigingsklimaat en verminderde energieafhankelijkheid). Het rapport biedt inzicht in de kosten en de baten van de publieke en private investeringen die voortvloeien uit de Energievisie. Aangegeven wordt waar de kosten en baten neerslaan en hoe deze zijn verdeeld over de diverse groepen. Eind 2012 is door CE Delft, in opdracht van de gemeente Den Haag een backcastingstudie uitgevoerd rond de invulling van het klimaatbeleid tot het jaar 2040. Het beeld dat daaruit naar voren komt geeft een meer precieze indicatie van de stappen die kunnen worden gezet, van de partijen die het initiatief nemen en van de volgorde van de stappen in de tijd. De uitkomsten van deze backcasting zijn meegenomen in deze rapportage.
1.3
Leeswijzer Het doel van het onderzoek is het in kaart brengen van de economische impact van de Energievisie 2040 voor de gemeente en haar inwoners. De hoofdvraag hierbij is wat de directe en indirecte economische effecten van de ambitie van een CO2-neutrale energievoorziening in 2040 zijn? Voor het beantwoorden van deze vraag wordt onderscheid gemaakt in verschillende subvragen. Deze subvragen vormen de basis van de hoofdstukken van deze rapportage: Welke investeringen (omvang en aard) zijn nodig om de Energievisie 2040 te realiseren? (Hoofdstuk 2) Wat zijn de gevolgen voor van deze investeringen de energiekosten/lasten voor burgers, consumenten en bedrijven in Den Haag? (Hoofdstuk 3) Hoe is de verdeling van kosten en baten over verschillende relevante partijen? Door wie worden de investeringen in infrastructuren en lokale opwekking gedragen? Is er sprake van een rol voor de gemeente Den Haag, bijv. wanneer het gaat om split-incentives? (Hoofdstuk 4) Welke mogelijkheden zijn er om meerkosten ten opzichte van business as usual-scenario te compenseren of slim te financieren? (Hoofdstuk 5) Wat zijn economische gevolgen voor Den Haag als woon- en werkregio? (Hoofdstuk 6) De rapportage wordt afgesloten met een kort, beschouwend hoofdstuk, waarin beleidsaanbevelingen uiteen worden gezet over de betekenis van de uitkomst van de impactanalyse.
9
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
2
Maatregelen en hun kosten De individuele maatregelen uit de Energievisie worden in dit hoofdstuk beschouwd op hun energetische bijdrage, de benodigde investeringen en operationele kosten. Om de energetische inbreng goed te kunnen plaatsen wordt ook ingegaan op de te verwachten ontwikkeling van de energievraag in Den Haag voor het geval dat er geen (extra) maatregelen zouden worden getroffen; dit wordt aangeduid als het nul-alternatief. Ten opzichte van dit nul-alternatief is gekeken naar de manier waarop de elektriciteitsvraag en de warmtevraag worden beïnvloed door de maatregelen uit de Energievisie. Uiteindelijk kan op basis van deze gegevens worden bepaald wat de benodigde investeringen en operationele kosten zijn.
2.1
Nul-alternatief (referentie) In de Energievisie van Den Haag is een verwachtingsbeeld geschetst voor de ontwikkeling van de elektriciteits- en de warmtevraag in de komende decennia, als geen verder lokaal beleid wordt gevoerd op dit terrein. De prognose van de ontwikkeling van het elektriciteits- en warmtegebruik is geschetst in Figuur 2.
Figuur 2
Veronderstelde ontwikkeling energievraag Den Haag
In vergelijking met de Energievisie is in de prognose van de warmtevraag een kleine wijziging aangebracht. Voor de vraag naar warmte wordt in de Energievisie uitgegaan van een continue stijging tot 2040. Bij de analyse van de economische impact in dit rapport is dit beeld echter enigszins naar beneden bijgesteld, met name voor de langere termijn. Het reeds ingezette nationale en Europese besparingsbeleid geeft hiertoe aanleiding.
10
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Het nul-alternatief toont het verwachte energiegebruik van Den Haag, als er geen aanvullende ingrepen (zoals die in de Energievisie staan) worden uitgevoerd. Dit energiegebruik wordt dus enkel beïnvloed door structurele ontwikkelingen (zoals groei of krimp van de bevolking) of maatregelen die door de Rijksoverheid of de EU worden getroffen en waarop de gemeente Den Haag geen (directe) invloed heeft. De uitkomst van het nul-alternatief heeft dan ook geen kosten voor de gemeente.
2.2
Aanpak van de elektriciteitsvraag Om te komen tot een CO2-neutrale energievoorziening zet Den Haag deels in op duurzame energie en deels op energiebesparing. Figuur 3 geeft de verdeling voor de maatregelen die betrekking hebben op de vraag naar elektriciteit. De genoemde 8,5 PJ aan innovatie en externe levering van duurzame elektriciteit van buiten de gemeente komt overeen met 2,4 TWh. Dit heeft een groot aandeel in het geprognotiseerde elektriciteitsgebruik van 3,1 TWh in 2040. Invulling geven aan deze post is een forse opgave. De elektriciteitsbesparing van 0,7 PJ wordt toegelicht in Bijlage A.
Figuur 3
Verdeling besparing en duurzame energie (elektriciteit)
Tabel 1 geeft een nadere specificatie van de maatregelen op het gebied van duurzame elektriciteit. De kengetallen in de tabel zijn overgenomen uit de Energievisie. Daarmee is de omvang bepaald van het opgestelde vermogen per optie. De productiecijfers zijn bepaald op basis van aantallen vollasturen uit de studie ‘Basisbedragen in de SDE 2012’ (ECN, 2011a). De betreffende berekeningen (en daarbij incidenteel optredende afwijkingen in opbrengst ten opzichte van de Energievisie) zijn toegelicht in Bijlage B.
11
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Tabel 1
Specificatie van de maatregelen Kengetallen (overgenomen uit de Energievisie, Bijlage 2)
Productie per jaar in GWh
in PJ
Zonnecellen
Op basis van 5,2 miljoen m2 geschikt dak, waarvan 30% daadwerkelijk benut wordt (opbrengst 120 kWh/m2)
187 GWh
0,7 PJ
Haagse wind op zee
Bij positieve evaluatie van de Meewindinvestering: 20 maal herhalen van de huidige investering (€10 mln.) geeft 200 MW
730 GWh
2,6 PJ
Bio-WKK
60.000 ton organisch afval, 15 GJ per ton biomassa. 50% thermisch rendement, 35% elektr. rendement
95 GWh
0,3 PJ
Kleinschalige wind in de stad
600 molens van 2,5 kW
2,1 GWh
0,01 PJ
Grootschalige wind in de stad
Uitgaande van plaatsing op tijdelijk braakliggende grond met in totaal drie middelgrote molens: 5 MW vermogen
11 GWh
0,04 PJ
Aardgas HRe
3.000 woningen, 40 GJth en 8 GJe per jaar
4,2 GWh
0,02 PJ
Overige energie uit zee
Geen kengetallen opgenomen in de Energievisie
2.3
Aanpak van de warmtevraag Ook voor de warmtevoorziening wordt in de Energievisie deels ingezet op duurzame energie en deels op energiebesparing. Figuur 4 geeft de verdeling over de typen van maatregelen. Op de onderbouwing van het besparingspotentieel wordt nader ingegaan in Bijlage A.
Figuur 4
Verdeling veronderstelde maatregelen warmtevoorziening
In Tabel 2 zijn de duurzame opties voor de invulling van de warmtevoorziening uitgewerkt, vergelijkbaar met zoals dat hiervoor is gebeurd voor de elektriciteitsopties. De bijbehorende berekeningen zijn toegelicht in Bijlage B.
12
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Tabel 2
Specificatie van de duurzame(re) warmteproductie Kengetallen (overgenomen uit Energievisie, bijlage 2)
Productie per jaar in mln. m3
in PJ
47 mln. m3
1,5 PJ
4 mln. m3
0,1 PJ
Restwarmte
Het precieze potentieel is onbekend, maar groot. Indien warmtelevering vanuit de AVR gaat plaatsvinden: 1,5 PJ, waarvan 0,75 PJ klimaatneutraal (organische fractie).
Biomassavergister
De conceptverkenning biogasproductie Houtrust geeft aan dat regionaal voldoende biomassa beschikbaar en geschikt is voor 4 miljoen m3 groen gas.
Bio-WKK
Uitgegaan wordt van 60.000 ton organisch afval, met een energetische waarde van 15 GJ per ton biomassa, 50% thermisch rendement en 35% elektrisch rendement.
16 mln. m3
0,5 PJ
Geothermie
Uitgegaan wordt van twee extra bronnen met elk een vijfvoud van de capaciteit van de huidige bron.
35 mln. m3
1,1 PJ
WKO
Onderzoek heeft aangetoond dat de bodem geschikt is voor WKO, met een potentieel van 300 kton CO2-reductie, hiervan is 25% een realistisch potentieel.
42 mln. m3
1,3 PJ
Aardgas HRe
3.000 woningen, 40 GJth en 8 GJe per jaar.
Zonneboilers
10.000 woningen maal 5GJ per woning.
NB:
*)
* 1,6 mln. m3
0,05 PJ
Op het moment van schrijven van deze rapportage wordt nog een haalbaarheidsstudie uitgevoerd naar de biomassavergister. De uitkomsten van deze studie zijn nog niet bekend, maar kunnen leiden tot het andere uitkomsten dan in de Energievisie zijn opgenomen. Het gasgebruik van de HRe-ketels kan niet als een warmtebesparing gezien worden en daarom wordt deze component niet opgenomen in deze potentiëlen.
Het totale potentieel aan warmtelevering dat hoofdzakelijk naar woningen gaat (restwarmte en geothermie) is gelijk aan ongeveer 75.000-95.000 woningequivalenten. WKO wordt naar verwachting hoofdzakelijk bij utiliteit toegepast. Bij de bepaling van het potentieel is geen rekening gehouden met mogelijke interactie tussen de verschillende opties, met eventuele dubbeltellingen tot gevolg. Zo zal een woning die eerst wordt geïsoleerd en daarna wordt aangesloten op restwarmte, een lager potentieel hebben dan wanneer deze woning niet geïsoleerd zou zijn. Binnen deze studie is dan ook aangenomen dat restwarmte en overige duurzame bronnen daar worden ingezet waar ze het meeste rendement opleveren. Dit verkleint het risico van dubbeltelling. Anderzijds zullen door stijging van de energieprijs en daling van de kosten van maatregelen, in de loop der tijd meer maatregelen kosteneffectief worden en zal naar verwachting de feitelijke realisatie in 2040 hoger kunnen zijn dan van waar nu wordt uitgegaan.
2.4
Kosten van maatregelen In de volgende twee tabellen worden de ‘kale’ investerings- en jaarlijkse operationele kosten weergegeven, tegen het huidige prijsniveau. Tabel 3 geeft de totale investeringskosten en de operationele kosten van de elektrische opties. De achterliggende berekeningen zijn opgenomen in Bijlage C.
13
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Tabel 3
Kosten maatregelen rond de elektriciteitsvraag Investeringskosten
Operationele kosten/jr
Zonnecellen
€ 333 mln.
€ 3,9 mln.
Haagse wind op zee
€ 200 mln.
N.v.t.
Kleinschalige wind in de stad
€ 3 mln.
€ 0,1 mln.
Grootschalige wind in de stad
€ 7 mln.
€ 0,3 mln.
€ 30 mln.
€ 0,3 mln.
Aardgas HRe Elektriciteitsbesparing utiliteit Totaal NB:
€ 557 mln.
€ 0,0 mln.
€ 1.130 mln.
€ 4,6 mln.
Voor elektriciteitsbesparing zijn in de Energievisie geen maatregelen vermeld. Om deze reden zijn ze ook hier buiten de impactberekeningen gehouden.
Tabel 4 geeft een overzicht van de investeringsbedragen en operationele kosten van de warmteopties. Ook hiervoor zijn de achterliggende berekeningen terug te vinden in Bijlage C. Tabel 4
Kosten maatregelen rond de warmtevraag Investeringskosten
Operationele kosten/jr
€ 120 mln.
€ 2,3 mln.
€ 6 mln.
€ 0,6 mln.
€ 48 mln.
€ 3,3 mln.
Geothermie
€ 208 mln.
€ 3,4 mln.
WKO
€ 176 mln.
€ 0,3 mln.
N.v.t.
N.v.t.
€ 30 mln.
€ 1,0 mln.
€ 1.309 mln.
-
Restwarmte Biomassavergister Bio-WKK
Aardgas HRe Zonneboilers Energiebesparing huishoudens Energiebesparing huishoudens (corporaties)
€ 439 mln.
-
Energiebesparing utiliteit
€ 197 mln.
-
€ 2.533 mln.
€ 16,3 mln.
Totaal Opmerking:
Eén van de zeven speerpunten van de Energievisie is de toepassing van warmtenetten. In deze tabel staan verschillende opties die gebruikmaken van een warmtenet: restwarmte, bio-WKK, geothermie en WKO.
Verreweg de grootse investeringen hebben betrekking op windenergie en zonPV voor de elektrische opties en op energiebesparing en benutting van geothermie/WKO voor de warmteopties.
2.5
Overzicht maatregelen In de voorgaande paragrafen is gekeken naar de kosten van de maatregelen uit de Energievisie. Het gaat hierbij zowel om eenmalige investeringskosten als de jaarlijkse operationele kosten. Wanneer het totale pakket van maatregelen uit de Energievisie uitgevoerd gaat worden, dan komt dit neer op een totale investering van € 3,7 miljard en uiteindelijke operationele kosten van ruim € 20 miljoen per jaar. Met het pakket van maatregelen wordt 4,4 PJ elektriciteit uit fossiele bronnen bespaard en 10,2 PJ warmte. Hierbij moet worden opgemerkt dat zowel elektriciteit als warmte zwaar leunen op de optie van toekomstige innovatie en duurzame bronnen van buiten de stad. Voor elektriciteit wordt ongeveer 66% van het doel hiermee ingevuld en voor warmte 45%. Zonder deze
14
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
toekomstige ontwikkelingen worden het doel van een CO2-neutrale energievoorziening in 2040 niet gehaald. De kosten van deze twee grote posten zijn echter niet bekend en zitten dus ook niet in de € 3,7 miljard opgenomen. Dit moet dus als ondergrens beschouwd worden.
15
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
3
Impact op energiekosten In het vorige hoofdstuk zijn de eenmalige investeringskosten en operationele kosten bepaald van de maatregelen uit de Energievisie. Tegenover deze kosten staan inkomsten, baten en vaak ook uitgespaarde kosten. Hoe groot deze zijn hangt af van verschillende aspecten, zoals het type maatregel, van wie deze treft (bijvoorbeeld particulier of bedrijf) en van de situatie (wordt een versleten apparaat vervangen, of moet juist iets vervroegd worden afgeschreven). Dit hoofdstuk gaat in op de gevolgen die deze investeringen en kosten hebben op de energiekosten/lasten van de burgers, consumenten en bedrijven in Den Haag? Daarnaast wordt ook gekeken naar alle data die nodig zijn om deze in te kunnen schatten. Hieruit volgt direct ook een eerste indruk van de invloed van de maatregelen op de energierekening van de verschillende betrokken actoren in Den Haag.
3.1
Uitgangspunten bij de berekeningen In de analyse van de impact op de energiekosten worden steeds twee alternatieven onderscheiden. Het eerste is het nul-alternatief; de referentie, waarbij geen extra beleid wordt ingezet. Het tweede is de benadering van de Energievisie. De impactanalyse brengt de lokale kosten en baten van het Energievisie-alternatief in beeld ten opzichte van de referentie (het nulalternatief). De analyse richt zich daartoe op de lokale meerkosten en lokale meerbaten van de Energievisie ten opzichte van het nul-alternatief.
Voorbeeld 1: Een woonwijk wordt aangesloten op een warmtenet, waarbij collectieve opties als warmtekoudeopslag (WKO), geothermie en restwarmte voorzien in de vraag naar warmte. Bij deze woningen wordt dan de aanschaf van conventionele HR-ketels uitgespaard. In de analyse worden uitsluitend de meerkosten ten opzichte van een conventionele (fossiel-gebaseerde) warmtevoorziening meegenomen. Voorbeeld 2: De productie van elektriciteit via zonnevellen of lokale windturbines vervangt geen andere lokale investeringen (zoals in Voorbeeld 1). In de baseline wordt elektriciteit vooral in elektriciteitscentrales opgewekt. Deze centrales vallen qua economische impact geheel buiten Den Haag. Kosten en baten moeten ook hier worden vergeleken met de lokale baseline; in dit geval is dat dus inkoop van elektriciteit uit het landelijke net.
Bij de analyses wordt verder gebruik gemaakt van twee prijsscenario’s: 1. Prijsscenario 1: waarbij de actuele prijsniveaus van energie en van de maatregelen als constante worden beschouwd. 2. Prijsscenario 2: waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige prijsontwikkelingen; een prijsdaling voor de maatregelkosten conform de World Energy Outlook 2009 en een stijging van de elektriciteits-, gas- en brandstofprijzen conform de referentieraming van ECN (2010). De veronderstelde omvang van de prijsontwikkeling in Scenario 2 is per kosten- of batenfactor vermeld in Tabel 5.
16
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Tabel 5
Prijsstijging/prijsdaling van de maatregelen en energieprijzen (2008-2030) Maatregel (investeringskosten)
Prijsdaling (%/jaar)
Zonnecellen
2,0% (4,6% maar correctie sterke prijsdaling ‘08-‘12)
Haagse wind op zee
1,1%
Kleinschalige wind in de stad
0,9% (gelijkgesteld aan grootschalig wind)
Grootschalige wind in de stad
0,9%
Aardgas HRe
1,0% (gemiddelde waarde genomen)
Overige energie uit zee
-
Restwarmte
1,0% (gemiddelde waarde genomen)
Biomassavergister
0,7%
Bio-WKK
0,7%
Geothermie
0,6%
WKO
0,6% (gelijkgesteld aan geothermie)
Zonneboilers
2,0% (gelijkgesteld aan zon-PV)
Elektr. besparing huishoudens
1,0% (gemiddelde waarde genomen) (part. en corp.)
Elektr. besparing utiliteit
1,0% (gemiddelde waarde genomen)
Warmtebesparing huishoudens
1,0% (gemiddelde waarde genomen) (part. en corp.)
Warmtebesparing utiliteit
1,0% (gemiddelde waarde genomen)
Energieprijzen
Prijsstijging (%/jaar)
Elektriciteit (incl. SDE toeslag vanaf 2013)*
2,0%
Aardgas *
0,8%
Biomassa
1,0% (expert judgement)
* Gemiddelde van klein- en grootverbruikers.
Schematisch worden de scenario’s als volgt uitgewerkt: Figuur 5
Opbouw scenario's
Huishoudens Scenario 1: constante prijzen Bedrijven Elektriciteits- en warmtevraag Huishoudens Scenario 2: wijzigende prijzen Bedrijven
17
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
De hoogte van de baten die kunnen worden bereikt door het treffen van maatregelen wordt mede bepaald door het gegeven of de maatregel voor of achter de meter wordt getroffen. Figuur 6 illustreert het verschil: Maatregelen die voor de meter worden getroffen zien (in principe) niet zichtbaar voor de gebruiker. Dit zijn bijvoorbeeld grote windturbines die op zee worden geplaatst of groen gas dat bij een afvalstort wordt geproduceerd. Deze energiestromen worden gewoon op het bestaande elektriciteits- en gasnet gezet en komen, ‘zonder de gebruiker het weet’, het huis of gebouw binnen. Er is in praktische zin geen verschil te zien met de oorspronkelijke elektriciteit of gas. De meter registreert gewoon het verbruik van de energie, ongeacht of het duurzaam is of niet. De maatregelen die achter de meter worden getroffen gaan blijven binnen de woning of gebouw en gaan dus nooit het elektriciteits- of gasnet op. De meter registreert deze dus niet, waardoor de vraag naar energie van buiten de woning of gebouw kleiner is en de meterstand lager. Dit gaat bijvoorbeeld om zonnepanelen op het dak of een kleine windmolen. Figuur 6
Besparing voor of achter de meter
Voor huishoudens zijn vooral maatregelen achter de meter economisch interessant. Deze leveren relatief veel op omdat zowel het commerciële tarief voor de energie zelf als de daarover geheven belastingen worden uitgespaard. Door bijvoorbeeld isolatiemaatregelen wordt bespaard op de omvang van het verbruik. Door eigen opwekking, met bijv. zonnepanelen, draait de elektriciteitsmeter achteruit. Bij de impactanalyse in dit rapport wordt ervan uitgegaan dat alle elektriciteit die door huishoudens zelf wordt opgewekt kan worden ‘gesaldeerd’ (zie tekstkader) en dat dit niet geldt voor zakelijke aansluitingen. Dit heeft een grote invloed op de financiële haalbaarheid van kleinschalige duurzame maatregelen, zoals zonnepanelen.
Salderen In de Elektriciteitswet staat dat energieleveranciers kleinverbruikers moeten salderen. Dit betekent dat de energieleverancier verplicht is de aan het net geleverde elektriciteit in mindering te brengen op het verbruik van de klant. De vermindering is inclusief energiebelasting en BTW. Dit betekent een hoge opbrengst. Ook wanneer er meer elektriciteit wordt teruggeleverd dan jaarlijks wordt verbruikt, wordt over het verschil de terugleververgoeding ontvangen, tot de wettelijke salderingsgrens. Deze bedraagt 5.000 kWh. Bij meer teruglevering ontvangt de gebruiker een standaard terugleververgoeding. Deze moet ‘redelijk’ zijn en bedraagt minstens 70% van de commodityprijs.
18
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Bij de analyse zijn tenslotte de volgende energieprijzen gehanteerd: Tabel 6
Gehanteerde elektriciteits- en gasprijzen
Elektriciteitsprijs Gasprijs
3.2
Voor de meter
Achter de meter
0,07 €/kWh
0,22 €/kWh
0,20 €/m3
0,60 €/m3
Toedeling van maatregelen Om de financiële effecten van de maatregelen te kunnen bepalen, hebben wij de kosten en baten van de maatregelen toegedeeld aan de betrokken partijen en de locatie waar deze zich bevinden. De basis van deze toedeling zijn de technische en praktische eigenschappen van de maatregelen. Zo wordt een zonneboiler op een huis geplaatst en bevindt deze zich dus achter de meter bij huishoudens. Grootschalige wind is daarentegen niet rechtstreeks gekoppeld aan een woning of gebouw en staat dus voor de meter. In Tabel 7 staat de uitkomst van deze toedeling.
Tabel 7
Toedeling kosten en baten Plaats effect
Investeerder
Opbrengsten
Zonnecellen
50% Achter de meter 50% Voor de meter
50% Huishoudens 50% Bedrijven
50% Huishoudens 50% Bedrijven
Haagse wind op zee
Voor de meter
Bedrijven
Bedrijven
Kleinschalige wind in de stad
50% Achter de meter 50% Voor de meter
50% Huishoudens 50% Bedrijven
50% Huishoudens 50% Bedrijven
Grootschalige wind in de stad
Voor de meter
Bedrijven
Bedrijven
Aardgas HRe
Achter de meter
Huishoudens
Huishoudens
Elektriciteitsbesparing utiliteit
Achter de meter
Bedrijven
Bedrijven
Restwarmte
Voor de meter
Bedrijven
Bedrijven
Biomassavergister
Voor de meter
Bedrijven
Bedrijven
Bio-WKK
Voor de meter
Bedrijven
Bedrijven
Geothermie
Voor de meter
Bedrijven *
Bedrijven *
WKO
Achter de meter
Bedrijven *
Bedrijven *
Zonneboilers
Achter de meter
Huishoudens
Huishoudens
Gasbesparing huishoudens (part.)
Achter de meter
Huishoudens
Huishoudens
Gasbesparing huishoudens (corp.)
Achter de meter
Bedrijven
Huishoudens
Gasbesparing utiliteit
Achter de meter
Bedrijven
Bedrijven
* Incl. woningbouwcoöperaties.
Bij de opties restwarmte, biomassavergister, bio-WWK en geothermie worden fossiele bronnen vervangen door duurzame bronnen die warmte dan wel groen gas leveren. De besparing zit dan voor de meter. De warmteafnemers betalen de ‘normale’ prijs, via het NMDA-principe (Niet Meer Dan Anders). Voor de afnemer maakt het in deze studie qua kosten niet uit of deze gewoon aardgas of gas/warmte uit duurzame bronnen afneemt.
19
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
3.3
De energiekosten van Haagse sectoren Gebruikmakend van de investeringskosten uit Hoofdstuk 2 en de hierboven genoemde uitgangspunten kunnen de directe kosten en baten van het treffen van de maatregelen uit de Energievisie worden bepaald. Daaruit wordt ook duidelijk hoe deze directe kosten (zouden) doorwerken in de energiekosten van de diverse sectoren in Den Haag. Belangrijk is hierbij te beseffen dat in de directe kosten niet het effect is meegenomen van subsidie of van andere financiële steunregelingen. Voor het bepalen van de impact over een periode van decennia is dat ook niet reëel mogelijk, omdat er geen enkele zekerheid is over het voortbestaan van steunregelingen op enige termijn. In Hoofdstuk 5 wordt wel een indicatie gegeven van het effect van de regelingen, voor de kortere termijn. In de komende paragrafen worden de twee scenario’s voor de relevante sectoren (huishoudens en bedrijven) uitgewerkt. Hierbij wordt per sector inzichtelijk gemaakt wat de effecten van de verschillende scenario’s zijn.
Sector huishoudens Figuur 7 toont de totale kosten en baten van de maatregelen voor de sector huishoudens bij constant blijvende prijsniveaus. Figuur 7
Totale kosten en baten voor sector huishoudens, bij constante prijzen
Uit Figuur 7 blijkt dat de totale baten een fractie lager zijn dan de kosten. Daar staat bij een deel van de maatregelen extra comfort tegenover (met name bij isolatie), maar er wordt ook hinder ervaren van het treffen van de maatregelen, die niet in geld is uitgedrukt. Het beeld wordt aanzienlijk gunstiger wanneer rekening wordt gehouden met de eerder beschreven ontwikkeling van de prijzen. Figuur 8 toont het kostenbeeld voor dat scenario. Er is hier een fors batig saldo, doordat de investeringskosten in de maatregelen dalen en de relatieve opbrengsten stijgen (door hogere energieprijzen).
20
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Figuur 8
Totale kosten en baten voor sector huishoudens, bij wijzigende prijzen
Sector bedrijven Voor de sector bedrijven is het beeld minder gunstig. Bij constante prijzen (en zonder rekening te houden met subsidies of energie-investeringsaftrek) zijn de kosten duidelijk hoger dan de baten, zoals getoond in Figuur 9. Figuur 9
Totale kosten en baten voor sector bedrijven, bij constante prijzen
Binnen het pakket van maatregelen dat wordt getroffen door de sector bedrijven, zijn het vooral de maatregelen bio-WKK en biomassavergister die zorgen voor het negatieve resultaat. De maatregelen warmte- en elektriciteitbesparing, warmte-koudeopslag en warmtelevering zijn op zich rendabel, ook zonder rekening te houden met subsidies. Net als bij de sector huishoudens wordt het totaalbeeld aanzienlijk gunstiger wanneer rekening wordt gehouden met ontwikkeling van de prijzen, maar het blijft desondanks licht negatief, zoals geïllustreerd in Figuur 10.
21
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Figuur 10
Totale kosten en baten voor sector bedrijven, bij wijzigende prijzen
Voor de sector bedrijven zijn er subsidies en fiscale mogelijkheden om de investeringen meer rendabel te krijgen. Hierop wordt teruggekomen in Hoofdstuk 5.
3.4
Rendabel versus onrendabel Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat er voor de sector huishoudens in totaal een positief beeld is en voor de sector bedrijven een voornamelijk negatief. Dit geldt voor de totalen. Wanneer naar specifieke opties wordt gekeken, dan zijn er grote verschillen in rentabiliteit. Wanneer alle maatregelen worden uitgevoerd door ‘de markt’1, dus zonder inmenging van de gemeente, dan resulteert het rentabiliteitsbeeld, zoals gegeven in Tabel 8. Hieruit blijkt dat, zeker bij wijzigende prijzen, een groot deel van de maatregelen een positieve netto contante waarde (NCW) heeft. Dit betekent dat zij dus over de hele duur van de investering een positief financieel resultaat hebben voor de markt. Er is echter ook een aantal maatregelen met negatieve NCW. Deze maatregelen zullen, zonder financiële steun, nooit rendabel zijn voor de markt. Dit betreft vooral de biomassa-opties (vergister en WKK). Hoewel de baten van de rendabele maatregelen met een positieve NCW (bij wijzigende prijzen) de kosten van de onrendabele maatregelen met een negatieve NCW op zich compenseren, kan op voorhand niet worden aangenomen dat deze door de markt daarvoor worden ingezet.
1
22
Januari 2013
Met 'markt' wordt hier verdeling van investeringen en opbrengsten bedoeld volgens de combinatie van huishoudens en bedrijven , zoals die is aangegeven in Tabel 7.
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Tabel 8
Overzicht NCW van de maatregelen, indien genomen door de markt (in € mln.) Maatregel
Constante prijzen
Wijzigende prijzen
Zonnecellen
€ -18,9
€ 51,2
Wind op zee
€ 13,5
€ 13,5
Bio-WKK
€ -130,9
€ -142,6
Kleinschalig wind in de stad
€ -0,1
€ 0,6
Grootschalig wind in de stad
€ -1,6
€ 0,4
Aardgas HRe
€ -4,9
€ -0,0
Restwarmte Biomassavergister Geothermie WKO Zonneboilers
€ 18,7 € -145,2
€ -81,3
€ -44,1
€ 43,1
€ 90,4
€ -5,3
€ -2,8
Elektriciteitsbesparing utiliteit
€ -90,1
€ 52,3
Warmtebesparing hh (particulier)
€ -27,2
€ 166,8
€ 8,8
€ 57,3
€ -22,6
€ 28,6
Warmtebesparing hh (corporaties) Warmtebesparing utiliteit
3.5
€ -0,3 € -124,8
Gevolgen voor Haagse sectoren Voor de sector huishoudens is de impact in eerste instantie licht negatief, maar wanneer rekening wordt gehouden met toekomstige prijsontwikkelingen worden de baten ongeveer twee keer zo hoog dan de kosten. Voor de sector bedrijven is ook een positieve trend zichtbaar tussen constante prijzen en toekomstige ontwikkelingen, maar de uiteindelijke impact blijft toch negatief. Bij de uitkomst van de impactanalyse van de maatregelen moet opgemerkt worden dat hier een totaalbeeld betreft. Op individuele schaal zijn vaak rendabele maatregelen te treffen, ook bij bedrijven. Als wordt gekeken naar de gecombineerde markt van de sectoren huishoudens en bedrijven, dan blijkt dat met name de bio-WKK en biomassavergister in grote mate onrendabel zijn en de overige maatregelen, over het algemeen, rendabel zijn (bij wijzigende prijzen).
23
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
4
Verdelingseffecten In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verdeling van de kosten en baten over de diverse actoren in Den Haag. Daarbij wordt ook ingegaan op de (mogelijke) rol van de gemeente in het investeringsproces (bijvoorbeeld via publiekprivate-samenwerking).
4.1
Verdeling van kosten en baten over de tijd De maatregelen uit de Energievisie hebben een financieel profiel dat afwijkt van de traditionele energievoorziening. Bij de bestaande energievoorziening zijn de kosten en baten min of meer evenredig verdeeld over de tijd. Er zijn voorinvesteringen, maar ook substantiële variabele lasten (met name de brandstofkosten). De maatregelen uit de Energievisie vergen hogere initiële investeringen. Daartegenover staan lage variabele kosten voor het brandstofgebruik. De precieze verhouding verschilt per optie, maar overall is het profiel als geschetst in Figuur 11.
Figuur 11
Verhouding van kostencomponenten over alle maatregelen
Het aandeel kapitaalslasten is hoog. Om deze reden is het zinvol te zoeken naar investeringsvormen die de financieringskosten drukken. De betrokkenheid van de gemeente bij initiatieven is zo’n vorm, omdat deze zekerheid geeft aan financiers, wat een basis vormt voor lagere risico-opslagen en lagere rentepercentages. Een gerelateerde vraag is op welk moment in de tijd het best kan worden geïnvesteerd. Indien wordt uitgegaan van het scenario met de prijzen die zich in de tijd ontwikkelen geldt dat in economisch opzicht het best met investeren kan worden gewacht tot dit echt moet gebeuren om het doel van 2040 binnen bereik te houden.
24
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
De backcastingstudie rond de invulling van het Klimaatplan voor Den Haag, die parallel aan de economische impactstudie is uitgevoerd, toont aan dat voor enkele opties geen tijd kan worden verloren en nu moet worden geïnvesteerd. Bij andere opties is (nog) wel mogelijk te wachten. Een andere afweging bij de timing van de maatregelen is uiteraard de beschikbaarheid van subsidies of andere financiële steunmaatregelen. Deze kunnen het aantrekkelijk maken om juist eerder te investeren. Hierop wordt ingegaan in Hoofdstuk 5. Een laatste argument bij de planning van de maatregelen in de tijd ligt in de realisatie van zaken als verbeterde luchtkwaliteit, werkgelegenheid en een gunstiger vestigingsklimaat, die kunnen voortvloeien uit de acties. Hierop wordt ingegaan in Hoofdstuk 6.
4.2
Verdeling van kosten en baten over partijen Rekening houdend met de aard van de maatregelen kan worden gesteld dat circa 20% van de totale investeringen zal moeten worden gedaan door huishoudens en circa 80% door bedrijven (incl. woningcorporaties). Een complicerende factor is dat de baten van maatregelen die worden getroffen door woningcorporaties voor een belangrijk deel terecht komen bij hun huurders. Dit leidt tot een zogenaamd ‘split incentive’. Er zijn echter regels van kracht en in de maak om dit via de huurtarieven recht te trekken. Figuur 12 toont de verdeling van de lasten en de baten, voor de diverse maatregelen, over huishoudens en bedrijven als deze partijen zelf de investeringen doen, zowel bij constante als wijzigende prijzen. Bij het bepalen van de kapitaallasten voor huishoudens is uitgegaan van financiering via een annuïteitenhypotheek. Bij gelijkblijvende prijzen liggen voor huishoudens de kosten en baten in dezelfde orde van grootte. Bedrijven worden geconfronteerd met hogere kosten dan baten, zoals ook aangegeven in Hoofdstuk 3. Bij stijgende energieprijzen en dalende investeringskosten komen voor bedrijven de baten in de zelfde grootteorde als de kosten. De verdeling over de verschillende maatregelen is geïllustreerd in Figuur 12. Een extra batenpost van de huishoudens, zijn de baten die ontstaan bij de huishoudens die in een corporatiewoning wonen die geïsoleerd wordt. Zij hebben daar (in principe) niet direct de kosten van, maar wel de baten. De kosten vallen wel bij de bedrijven. Het totaal van deze baten is in de onderstaande figuren dan ook hoger dan in Figuur 7, waar deze aanpassing niet is opgenomen, omdat het daar gaat in welke segment/sectoren de baten vallen en niet welke groep van actoren. Uit de figuren kan worden opgemaakt dat de kosten hoofdzakelijk ten laste komen van de bedrijven. En hoewel de bedrijven ook het grootste aandeel hebben in de baten, blijven deze, zoals gezegd, achter bij de kosten. Dit in tegenstelling tot de situatie bij de huishoudens.
25
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Figuur 12
4.3
Verdeling kosten en baten over partijen
Aandeel van de gemeente In de hiervoor genoemde aanpak kan de gemeente Den Haag de realisatie van de maatregelen uit de Energievisie overlaten aan de markt, buiten uiteraard het aandeel daarvan dat betrekking heeft op de eigen gebouwen en installaties. Daarbij is er wel een substantieel risico dat veel van de maatregelen niet tijdig worden getroffen. De gemeente kan het treffen van de maatregelen bespoedigen door een actieve rol aan te nemen bij het wegnemen van de onrendabele toppen die hierbij optreden. Dat de maatregelen dan worden getroffen is niet gegarandeerd, maar een belangrijk argument daartegen wordt weggenomen. In Paragraaf 3.4 is inzichtelijk gemaakt dat het grootste deel van maatregelen, bij wijzigende prijzen, rendabel is. Netto is ook het saldo van rendabele en onrendabele maatregelen positief. Dit betekent echter nog niet dat alle maatregelen ook daadwerkelijk uitgevoerd worden door de markt, want er kan niet zondermeer aangenomen worden dat de opbrengsten van de rendabele maatregelen worden ingezet voor de onrendabele maatregelen.
26
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Als wordt aangenomen dat alle onrendabele maatregelen financiële steun nodig hebben voor het bewerkstelligen door de markt, dan moet vanuit de gemeente tussen de € 335 miljoen en € 508 miljoen worden medegefinancierd. Omgerekend over 28 jaar is dit gemiddeld € 12 miljoen tot € 18 miljoen per jaar.
4.4
Conclusie Uit de voorgaande paragrafen kan worden opgemaakt dat de verdeling van de kosten en baten van de maatregelen uit de Energievisie sterk verschillen. Niet alleen wanneer wordt gekeken naar de resulterende saldi tussen beide, maar ook tussen de actoren. Wat opvalt, is dat de bedrijven veruit de grootste kosten hebben. Ongeacht het scenario hebben zij ongeveer vier keer zo veel kosten dan de huishoudens. De baten zijn daarentegen maar een derde hoger dan die van de huishoudens. En waar de huishoudens in beide scenario’s een positief saldo hebben, hebben de bedrijven dat in géén van beide scenario’s. In de onderstaande twee tabellen wordt een overzicht gegeven van de financiële effecten van de Energievisie.
Tabel 9
Verdeling kosten en baten Scenario 1
Scenario 1: Constante prijzen (in € mln) Kosten
Baten
Huish.
Bedr.
Huish.
€ 180
€ 250
€ 288
Saldo
Saldo met finan.
Bedr.
Huish.
Bedr.
Huish.
Bedr.
€ 92
€ 108
€ -158
€ 108
€ -62
Elektriciteitsvraag Zonnecellen Haagse wind op zee
€ 97
Kleinschalige wind in de stad
€2
Grootschalige wind in de stad Aardgas HRe
€2
€ 128 €3
€1
€ 15 € 34
Elektriciteitsbesparing utiliteit
€ 30 €1
€ 11 € 21
€ -1
€ 30 €1
€ -4 € -13
€ -1 €3
€ -13
€ 851
€ 609
€ -242
€ -149
Restwarmte
€ 133
€ 133
€ -1
€4
Biomassavergister
€ 351
€ 11
€ -340
€ -320
Bio-WKK
€ 493
€ 136
€ -357
€ -248
Geothermie
€ 316
€ 96
€ -221
€ -109
WKO
€ 216
€ 334
€ 118
Warmtevraag
Zonneboilers
€ 28
Gasbesparing huishoudens (part.)
€ 1.079
Gasbesparing huishoudens (corp.)
€0
€ 254
€ 1.322
€ 3.279
Gasbesparing utiliteit Opmerking 1: Opmerking 2:
Januari 2013
€ -14
€ 979 €0
€ 1.576
€ 1.781
€ -100
€ 272
€ -254
€ 254
€ -1.498
€ 231
€ 142 € -14
€ -100
€ 272
€ 299
Totaal
27
€ 13
€ 272
€ -226
€ 254
€ -971
€ -69
€ -36
Voor informatie over de kolom 'Saldo met financiering' zie Hoofdstuk 5. De kosten in deze tabel zijn onder andere opgebouwd uit kapitaalkosten, onderhoudskosten en brandstofkosten. Dit is dus niet gelijk aan de ‘kale’ investeringskosten uit hoofdstuk 2.
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Tabel 10
Verdeling kosten en baten Scenario 2
Scenario 2: Wijzigende prijzen (in € mln) Kosten
Baten
Saldo
Saldo met finan.
Huish.
Bedr.
Huish.
Bedr.
Huish.
Bedr.
Huish.
Bedr.
€ 122
€ 166
€ 349
€ 111
€ 227
€ -55
€ 227
€ 30
Elektriciteitsvraag Zonnecellen Haagse wind op zee
€ 97
Kleinschalige wind in de stad
€1
Grootschalige wind in de stad Aardgas HRe
€2
€ 128 €4
€1
€ 11 € 23
Elektriciteitsbesparing utiliteit
€ 30 €3
€ 13 € 25
€0
€ 737
€0
€2 €2
€ 528
€ 30 €3
€8 €2
€ 209
€ 302
Warmtevraag Restwarmte
€ 95
€ 155
€ 60
€ 71
Biomassavergister
€ 418
€ 13
€ -405
€ -387
Bio-WKK
€ 557
€ 163
€ -394
€ -300
Geothermie
€ 214
€ 111
€ -103
€ -3
WKO
€ 135
€ 404
€ 268
€ 292
Zonneboilers
€ 23
€ 16
€ -6
€ -6
Gasbesparing huishoudens (part.)
€ 660
€ 1.183
€ 523
€ 523
Gasbesparing huishoudens (corp.)
€0
€ 155
€ 828
€ 2.562
Gasbesparing utiliteit
€ 329
€0
€ 1.905
€ 2.115
€ 183
Totaal Opmerking 1: Opmerking 2:
€ 329
€ -155
€ 1.077
€ -448
€ 279
€ 329
€ 96
€ -127 € 129
€ 1.077
€ 44
Voor informatie over de kolom 'Saldo met financiering' zie Hoofdstuk 5. De kosten in deze tabel zijn onder andere opgebouwd uit kapitaalkosten, onderhoudskosten en brandstofkosten. Dit is dus niet gelijk aan de ‘kale’ investeringskosten uit hoofdstuk 2.
Wat opvalt aan de voorgaande tabellen, is dat hierin andere waarden staan dan bij de investerings- en operationele kosten uit Hoofdstuk 2. Dit komt doordat in tabellen 9 en 10 is gerekend met de combinatie van investerings- en operationele kosten binnen twee scenario’s. In deze scenario’s zitten onder andere veranderingen in investeringskosten in de loop van de tijd (zie Tabel 5). Zo zijn bijvoorbeeld zonnepanelen over 10 jaar (volgens de aannames) goedkoper dan nu. Buiten een rol voor haar eigen gebouwen, kan de gemeente ook een rol spelen bij het herverdelen van de economische impact, door bijvoorbeeld gerichte subsidies of regelgeving. Hiermee kan tevens een versnelling worden gegeven aan het uitvoeren van de maatregelen uit de Energievisie. Als naast naar de kosten en baten ook naar de netto contante waarde van de investeringen en opbrengsten wordt gekeken, dan is in Scenario 1 het grootste deel van de maatregelen onrendabel. In Scenario 2 neemt dat deel aanzienlijk af. Met name de opties van bio-WKK en biomassavergister zijn sterk onrendabel. De gemeente kan een actieve rol spelen bij het ondersteunen van deze onrendabele maatregelen.
28
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
29
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
5
Financiering maatregelen In de voorgaande overzichten is steeds uitgegaan van de directe kosten en baten van de maatregelen. De invloed van subsidies en andere financiële steunmaatregelen is niet meegenomen. De enige uitzondering hierop vormt het salderingsprincipe, voor maatregelen achter de meter (zie Paragraaf 3.1). Het feit dat salderen wordt toegestaan moet feitelijk worden opgevat als een financiële steunmaatregel voor ‘eigen’ productie van elektriciteit achter de meter en de levering hiervan aan het net. De invloed van subsidies en andere prikkels is bewust niet meegenomen, omdat de looptijd van huidige financiële steuninstrumenten beperkt is. Ook is er geen zekerheid over het voortbestaan en de omvang op langere termijn. Dat neemt niet weg dat het daar waar er mogelijkheden bestaan voor financiële steun het uiteraard zinvol is deze te benutten. Dit hoofdstuk geeft een indicatie van de impact daarvan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in nationale en Europese regelingen en gekeken naar de mogelijkheden dit op lokaal niveau te doen.
5.1
Nationale en Europese steunregelingen Mede gebruikmakend van informatie van de Europese Commissie, Agentschap NL, de Vereniging Nederlandse gemeenten en de gemeente Den Haag zelf is een overzicht opgesteld van regelingen die (mogelijk) kunnen worden benut bij de financiering van de maatregelen in het kader van de Energievisie. Dit overzicht is opgenomen in Bijlage D. Bij dit overzicht moeten enkele kanttekeningen worden gemaakt. Zo lopen de meeste huidige Europese regelingen af voor of in 2013. De nieuwe programma’s voor de jaren daarna tekenen zich weliswaar af, maar hierover heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden. Bij een aantal regelingen is om die reden sprake van verwachtingen. Positief met betrekking tot de Energievisie is de trend dat binnen op zich meer generieke steunregelingen (zoals het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling; EFRO) steeds vaker als eis wordt gesteld dat het energie- en milieuaspect deel uit moet maken van de bestedingen. In het overzicht van Bijlage D zijn drie categorieën onderscheiden: 1. (Subsidie)Regelingen op Europees niveau die direct inzetbaar zijn bij de financiering van de maatregelen of daaraan gerelateerd onderzoek of kennisdeling. 2. (Subsidie)Regelingen op nationaal niveau die direct inzetbaar zijn bij de financiering van de maatregelen (waarbij wordt opgemerkt dat een aanvraag veelal moet worden ingediend door marktpartijen en niet door een gemeente). 3. Suggesties voor lokale financieringsconstructies. Alle Europese regelingen en de meeste nationale betreffen geen steun voor de investering of de exploitatie. Hoogstens van een pilotproject. Wel echte steunregelingen in dit kader zijn SDE+ en EIA.
30
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
5.2
Impact van de regelingen SDE+ en EIA Deze beide regelingen hebben geen effect voor huishoudens, zoals ook blijkt uit de onderstaande figuren2. Figuur 13a geeft de kosten en baten, met en zonder beschikbaarheid van SDE+ en EIA bij constante prijzen. Figuur 13b toont de situatie bij zich ontwikkelende prijzen.
Figuur 13
Kosten en baten voor huishoudens rekening houdend met steunmaatregelen
Door bedrijven kunnen de SDE+ en EIA wel worden benut en daar hebben de regelingen een wezenlijk effect. Dit is geïllustreerd in Figuur 14. Figuur 14a geeft de kosten en baten, met en zonder beschikbaarheid van SDE+ en EIA bij constante prijzen. Figuur 14b doet hetzelfde bij zich ontwikkelende prijzen. Bij bedrijven zorgen de steunregelingen er voor dat de investeringen in de maatregelen rendabel worden.
2
31
Januari 2013
Hierbij geldt in 2012 echter een uitzondering voor zon-PV. De SDE+-regeling heeft in 2012 de optie om een deel van de aanschafkosten van zon-PV voor huishoudens te subsidiëren. Het is nog onbekend of deze optie wordt voortgezet na 2012 en is daarom niet meegenomen in de berekening.
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Figuur 14
Kosten en baten voor bedrijven rekening houdend met steunmaatregelen
5.3
Opties voor het lokaal faciliteren van de financiering Een groslijst met opties om lokaal de financiering van maatregelen te vereenvoudigen is door CE Delft opgesteld voor gemeente Den Haag in het kader van een eerder project (Het Groene Boekje voor economische duurzaamheid). Enkele van deze opties zijn opgenomen in het laatste blok van Bijlage D. Voor het overige wordt verwezen naar de eerdere rapportage (CE Delft, 2012).
5.4
Financieringsmogelijkheden Uit de voorgaande paragrafen kan geconcludeerd worden dat er voor huishoudens weinig structurele, nationale financieringsmogelijkheden zijn voor het reduceren van de kosten of het verhogen van de baten. Gezien de verdeling tussen kosten en baten, zou dit in principe ook niet nodig hoeven zijn. De praktijk blijkt echter vaak weerbarstiger, waardoor veel maatregelen alsnog niet worden getroffen (zie ook Paragraaf 3.3).
32
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Om toch het treffen van maatregelen door huishoudens dichterbij te brengen, heeft de gemeente Den Haag keuze uit een groot aantal opties, zoals opgenomen in Het Groene Boekje voor economische duurzaamheid. Voor bedrijven hebben steunmaatregelen voor financiering wel veel invloed. Door het toepassen van de EIA en SDE+ wordt het grote gat tussen kosten en baten bij constante prijzen voor een deel overbrugd. Bij wijzigende prijzen leveren deze twee regelingen zelfs een surplus aan baten 3. Daarnaast heeft de gemeente ook voor de bedrijven de mogelijkheid om eigen steunmaatregelen in te zetten.
3
33
Januari 2013
Dit is echter onzeker, aangezien de hoogte van de SDE+ basisvergoeding en het correctiebedrag jaarlijks op basis van de huidige prijzen vastgesteld worden. In de berekeningen hebben we het correctiebedrag over de loop der jaren verhoogd aangezien de energieprijzen stijgen, maar hebben we het SDE+ basisbedrag niet aangepast aan eventuele lagere investeringskosten.
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
6
Indirecte effecten Naast directe economische kosten en baten hebben de maatregelen uit de Energievisie ook meer indirect economische betekenis voor Den Haag. Het gaat daarbij om gezondheidseffecten, werkgelegenheid, vestigingsklimaat en de waarde van het woningbestand. Deze externe effecten zijn niet altijd in financieel-economische termen uit te drukken, maar zijn wel een resultaat van de realisatie van het Klimaatplan en de Energievisie. De effecten zijn in kaart gebracht via het principe van de MKBA-methode (maatschappelijke kosten-batenanalyse). Daarbij zijn op basis van internationale kengetallen uitspraken gedaan over de uiteindelijke waarde. In de MKBAmethode wordt gekeken naar de effecten op de waarde van het woningbestand, werkgelegenheid, vestigingsklimaat, luchtkwaliteit en gezondheid, en leefbaarheid en veiligheid.
6.1
Waarde van het woningbestand Investeringen in woningen op het gebied van energiebesparing en duurzame energie zoals dubbel glas, vloerisolatie en zonnepanelen maken een huis energiezuiniger en verlagen de energierekening. De verbeterde energieprestatie leidt tot een hogere waarde van het huis. Onderzoek van de Universiteit van Tilburg en Universiteit Maastricht wijst uit dat het prijsverschil tussen een verder overeenkomstige woning met een A-label en een G-label 12% bedraagt. Bij appartementen is dit circa 8%. Tevens blijkt het energielabel medebepalend voor de verkoopsnelheid), ook wanneer er rekening wordt gehouden met verschillen in leeftijd, locatie en kwaliteit. Recent onderzoek van hen leert dat kopers bereid zijn om voor woningen met een energielabel A, B of C gemiddeld € 6.000 meer te betalen (BZK, 2011). Hierbij moet worden opgemerkt dat de genoemde onderzoeken tot op heden de enige zijn op dit terrein en dat hierbij vanuit de markt kritische kanttekeningen bij zijn gemaakt. CE Delft acht de uitkomsten bruikbaar als indicatie.
Tabel 11
Prijsverschil duurzame woning Label type
Alle segmenten
Appartementen
Label A
12%
8%
Label B
7%
8%
Label C
4%
7%
Label D
2%
4%
Label E
1%
2%
Label F
0%
1%
Bron: Brounen et al, 2009.
34
Januari 2013
Prijsverschil ten opzichte van G-label
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Het uitvoeren van de Energievisie heeft een positief effect op de waarde van het woningbestand in Den Haag. Indien alle maatregelen uit de studie ‘Bestaande woningen, duurzame woningen’ worden getroffen zal het woningbestand in 2040 voornamelijk bestaan uit woningen met een label C. Aangezien het nog onzeker is of alle maatregelen uitgevoerd kunnen worden is er bij de berekeningen uitgegaan dat er gemiddeld wordt uitgekomen op label D. Voor woonhuizen is er op basis daarvan een waardestijging aangehouden van 4% en voor appartementen 7%. Met behulp van data van het Centraal Bureau voor de Statistiek is de huidige woningwaarde voor de gemeente Den Haag ingeschat. Rekening houdend met de opbouw van het woningbestand in Den Haag kan dan worden becijferd dat de waarde stijgt met bijna € 1,5 miljard (bij een gemiddelde verbetering van G naar D). Wanneer werkelijk gemiddeld label C wordt gehaald verdubbeld dit bedrag nagenoeg en stijgt de waarde van het woningbestand met bijna € 2,5 miljard.
6.2
Werkgelegenheid Duurzame investeringen kunnen ook positief uitwerken voor de lokale werkgelegenheid en economie. Dat is echter niet per definitie het geval, mede omdat rekening moet worden gehouden met verschuivingseffecten. Een voorbeeld daarvan is dat een verschuiving naar een meer duurzame energievoorziening vermoedelijk leidt tot minder banen in de fossiele energiesector, die in Den Haag relatief sterk is vertegenwoordigd. Verschillende studies, waaronder ECF (2010) en SEO (2010), tonen aan dat investeringen in duurzame energietechnologieën en productiesystemen op korte termijn tot meer productie en meer werkgelegenheid leiden. De toename van banen vindt vooral plaats in de direct betrokken sectoren zoals de leveranciers, installateurs en beheerders van de duurzame energieinstallaties en ook bij toeleveranciers in de keten. Verder is er een positief werkgelegenheidseffect te verwachten van investeringen in energiebesparing, met name isolatie van gebouwen en installatieverbetering. Dit effect zal in nog sterkere mate eenmalig zijn. Tevens zullen niet alle vacatures worden opgevuld door werknemers uit de gemeente Den Haag. De extra omzet in de sectoren duurzame energie en energiebesparing straalt uit naar andere sectoren via toeleveranciers en werknemers die extra inkomsten lokaal besteden. Het gevolg is een bestedingsimpuls die in de macro-economie bekend staat als de inkomensmultiplier. Wel geldt ook hier dat er weglek zal zijn naar buiten Den Haag. De omvang van het uiteindelijke werkgelegenheidseffect hangt af van het onbenutte arbeidspotentieel op de korte termijn binnen de relevante groep arbeidskrachten in Den Haag. Ondanks de economische crisis lijkt de werkloosheid in Nederland nauwelijks boven het evenwichtsniveau te liggen (CPB, 2010). Wel blijkt uit een recente publicatie van het CBS (CBS, 2011) dat er recent met name op lager en middelbaar beroepsniveau meer werkzoekenden bijkomen, waaronder in de techniek. De transitie naar een duurzame en energiezuinige economie zal tot productievermindering en banenverlies leiden in de traditionele fossiele energiesector. Het merendeel van de betrokken mensen zal een nieuwe baan kunnen vinden in de duurzame energiesector. Het inschatten van de aard en omvang van de werkgelegenheidsverschuivingen valt buiten de scope van dit onderzoek. Hiervoor zijn ook meer gegevens nodig. Verder hangt het effect van de investeringen nadrukkelijk af van het financieringsmodel. Op dit moment wordt duurzame energie nog gestimuleerd
35
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
door lokale en nationale overheden. Indien extra banen gecreëerd worden met overheidsgeld, dan is dit geld niet meer beschikbaar voor andere posten waar dan banen verloren gaan. De effecten van grootschalige investeringen in de gemeente Den Haag kan indicatief worden ingeschat voor een aantal sectoren waarvoor inmiddels kengetallen beschikbaar zijn. Maatregelen uit de Energievisie, waarvan geen kentallen beschikbaar zijn, zijn niet meegenomen in deze analyse. Tabel 12 geeft een overzicht van de beschikbare gegevens en de uitkomsten daarvan voor Den Haag. Tabel 12
Bruto werkgelegenheid in duurzame energie en energiebesparing Techniek
Initieel (bij installatie)
Permanent (bij onderhoud)
Kengetal
Werkgelegenheid Den Haag
Kengetal
Werkgelegenheid Den Haag
Zon-PV
213 MW
33 werkjaar/ MW
7.029
Haagse wind op zee
200 MW
15 werkjaar/ MW
3.000*
0,4 werkjaar/ MW
80
5 MW
3 werkjaar/ MW
15
0,2 werkjaar/ MW
1
110.000 woningen
27 werkjaar/ 1.000 woningen
2.970
Grootschalige wind Isolatie gebouwen *
Potentieel 2040
Specialistisch werk, slechts ten dele in Den Haag. Te meer omdat er sprake is van een investering in een fonds en geen bouw van een ‘eigen’ windpark.
Indien op 30% van het beschikbare dakoppervlak in Den Haag zonnepanelen worden geïnstalleerd, levert dit circa 7.000 mensjaar aan werk op. Op basis van de rapportage ‘Bestaande woningen duurzame Woningen’ wordt ingeschat dat er in totaal in ongeveer 110.000 woningen energiebesparende maatregelen doorgevoerd zullen worden. Het gaat hier dus om 2.970 mensjaren.
6.3
Vestigingsklimaat De investeringen in duurzame energietechnologie en de daaraan gerelateerde werkgelegenheidswinst zullen naar verwachting ook leiden tot effecten in andere sectoren, zoals (petro)chemie, voeding, landbouw en hightechsystemen en materialen. De opkomst van duurzame technologie versterkt de positie van deze sectoren door innovatie, volumegroei, toenemende efficiëntie en versterking van clusters. De extra omzet in de duurzame energie sectoren straalt uit naar andere sectoren omdat toeleveranciers meeprofiteren en een bestedingsimpuls ontstaat die in de macro-economie bekend staat als inkomensmultiplier. Op de langere termijn moet echter ook rekening worden gehouden met weglekeffecten naar andere regio’s. Desondanks mag worden verwacht dat lokaal het de arbeidsproductiviteit en/of het gemiddeld kennisniveau verhoogt door de innovatie (CPB, 2009).
36
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
6.4
Luchtkwaliteit en gezondheid De mobiliteit in de stad heeft verreweg de grootste invloed op de luchtkwaliteit en de gezondheidsaspecten. De mobiliteit valt echter buiten het kader van de Energievisie. De maatregelen uit de Energievisie leiden wel tot minder lokaal gasgebruik en minder lokale uitstoot. Warmte- en koudenetten hebben lokaal een zeer positieve invloed op de luchtkwaliteit. Daartegenover staat een toename van de lokale omzetting van energie uit biomassa in warmte en elektriciteit, die leidt tot meer lokale uitstoot.
6.5
Leefbaarheid en veiligheid De inschatting van het effect van maatregelen op de leefbaarheid en op de veiligheid is binnen een Maatschappelijk Kosten Baten Analyse (MKBA) een lastig en complex issue. Voor deze snelle raming geldt dat in nog sterkere mate, omdat het oordeel hierover zeer sterk subjectief is en vrijwel niet te objectiveren. Waar sommigen vooral de voordelen zien van de maatregelen (als meer comfort, betere luchtkwaliteit, meer veiligheid door verdringen van gas en zelfvoorzienendheid) ervaren anderen vooral de mogelijke nadelen (zoals overlast van de werkzaamheden, zicht- of geluidshinder en risico’s). De invloed van de maatregelen op de leefbaarheid en veiligheid in de stad kan hier dan ook niet anders dan als neutraal worden beoordeeld.
6.6
Wonen, werken en leven in Den Haag Samenvattend kan worden gezegd dat de effecten van de Energievisie op de regio als aantrekkelijke werk- en vestigingsplaats veelzijdig zijn en overwegend positief. De waarde van het woningbestand neemt als gevolg van de woningverbeteringen toe. Dit heeft voor de huidige bewoners een gunstig effect, voor mensen die zich nieuw willen vestigen in Den Haag kan dat minder positief worden opgevat. Indien de maatregelen uit de Energievisie worden uitgevoerd, lijken tot een verhoogde werkgelegenheid in Den Haag te leiden. Dit betreft hoofdzakelijk technisch laag- en middelbaargeschoold werk. Deze werkgelegenheid heeft (naar verwachting) ook een positieve uitstraling op Den Haag als vestigingsstad voor bedrijven. Dit kan leiden tot een grotere werkgelegenheid voor alle opleidingsniveaus. Deze studie heeft een beperkte zeggenschap voor wat betreft de luchtkwaliteit en leefbaarheid. De eerste wordt vooral bepaald door mobiliteit, welke niet is meegenomen in deze studie en de tweede is een opzichzelfstaand vraagstuk dat te omvangrijk is om inhoudelijk te beantwoorden binnen deze studie.
37
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
7
Beleidsaanbevelingen In dit rapport is in kaart gebracht welke investeringen nodig zijn om de Energievisie 2040 te realiseren. Ook is verkend wat de gevolgen zijn van deze investeringen op de energiekosten/lasten voor burgers, consumenten en bedrijven in Den Haag en hoe deze zijn verdeeld over de verschillende partijen. Tenslotte is gekeken naar de meer indirecte, economische gevolgen voor Den Haag als woon- en werkregio. De totale, directe economische impact van de Energievisie is weergegeven in Tabel 13. Zichtbaar is het verschil van de financiering door de Rijksoverheid via subsidies en regelingen, met name bij bedrijven. Direct valt ook op dat daarmee niet alle maatregelen positief worden en dat met name de biomassaopties aanvullende steun nodig hebben.
Tabel 13
Totaalbeeld economische impact scenario Wijzigende prijzen (in € mln) Scenario Wijzigende prijzen
Saldo kosten en baten zonder finan.
Saldo kosten en baten met finan.
Huish.
Bedr.
Huish.
Bedr.
€ 227
€ -55
€ 227
€ 30
Elektriciteitsvraag Zonnecellen Haagse wind op zee
€ 30
Kleinschalige wind in de stad
€3
Grootschalige wind in de stad
€0
€ 30 €3
€2
Aardgas HRe
€2
Elektriciteitsbesparing utiliteit
€0 €8
€2 € 209
€ 302
Warmtevraag Restwarmte
€ 60
€ 71
Biomassavergister
€ -405
€ -387
Bio-WKK
€ -394
€ -300
Geothermie
€- 103
€ -3
€ 268
€ 292
WKO Zonneboilers
€ -6
€ -6
Gasbesparing huishoudens (part.)
€ 523
€ 523
Gasbesparing huishoudens (corp.)
€ 329
Gasbesparing utiliteit Totaal
€ -155
€ 329
€ 96 € 1.077
€ -448
€ -127 € 129
€ 1.077
€ 44
Op basis van het totale beeld kan een aantal beleidsaanbevelingen worden geformuleerd. De gemeente Den Haag kan de realisatie van de maatregelen uit de Energievisie vooralsnog voor een belangrijk deel overlaten aan de markt (met uitzondering van de eigen gebouwen en installaties), omdat dit deel in principe rendabel te nemen is. Daarbij is er wel een substantieel risico dat de maatregelen uiteindelijk niet of niet tijdig genoeg worden getroffen. Dit geldt hoofdzakelijk voor de onrendabele maatregelen en in mindere mate voor de rendabele maatregelen. De gemeente kan dit bespoedigen door een actieve rol aan te nemen bij het reduceren van de onrendabele toppen van maatregelen. Dat garandeert de realisatie niet, maar neemt wel een belangrijk argument daartegen weg.
38
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
39
Januari 2013
Binnen het pakket van maatregelen dat wordt getroffen door bedrijven, hebben vooral de maatregelen bio-WKK en biomassavergister een grote onrendabele top. Van de maatregelen uit de Energievisie zijn het realiseren van infrastructuren voor warmte- en koudelevering (restwarmte, geothermie, WKO, bio-WKK) en energiebesparing in de bestaande bouw (huishoudens en bedrijven) twee van de grootste activiteiten die bijdragen aan het einddoel. Dit zijn tevens opties voor de lange adem, die niet van vandaag op morgen gerealiseerd zijn. Voor de gemeente Den Haag is het aan te bevelen om deze activiteiten in de komende periode nader uit te werken en om te zetten in concrete beleidsplannen. Daarbij is de notie van belang dat het treffen van de maatregelen in de bestaande bouw een substantieel positief effect heeft op de waarde van het gebouwbestand in Den Haag en in iets meer bescheiden mate ook op economische activiteit. De maatregelen uit de Energievisie dekken niet de volledige stap naar klimaatneutraliteit af. Een belangrijk deel van de doelrealisatie leunt op toekomstige innovatie en op maatregelen van het Rijk, de Europese Commissie, de gas- en elektriciteitssector en andere ‘derden’. Het is beleidsmatig cruciaal via lobbywerk deze inspanningen te bevorderen dan wel te behouden.
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Literatuurlijst Agentschap NL, 2011 Protocol Uniforme Maatlat 3.0 Utrecht : Agentschap NL, 2011 Brounen et al., 2009 Brounen, D.,N. Kok en J. Menne Het Energielabel op de Nederlandse Koopwoningmarkt : Eerste ervaringen in beeld Universiteit van Tilburg en Universiteit van Maastricht, 2009 BZK, 2011 D. Brounen, Universiteit van Tilburg en N. Kok, Maastricht University Het Energielabel op de Koopwoningmarkt: De laatste stand van zaken Den Haag : Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2011 CBS, 2011a Centraal Bureau voor de Statistiek, Statline Waardeklasse onroerende zaken Den Haag Den Haag : Centraal Bureau voor de Statistiek, 2011 CBS, 2011b Kleine daling werkloosheid Persbericht uitgegaan op 17 februari 2011 http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/arbeid-socialezekerheid/publicaties/artikelen/archief/2011/2011-013-pb.htm CBS Statline, 2011 Woningvoorraad op 31 december 2010 http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=71477NED&D1=0&D 2=347&D3=l&VW=T Bezocht op: november 2012 CE Delft, 2010 C. (Cor) Leguijt, M.I. (Margret) Groot en M. (Mart) Bles Energietransitie Amsterdam 2040 Delft : CE Delft, 2010 CE Delft, 2011 CE Delft, PBL Functioneel ontwerp VESTA Delft : CE Delft, 2011 CE Delft, 2012 Het Groene Boekje voor economische duurzaamheid Delft : CE Delft, 2012 CPB, 2009 Werkgelegenheidseffecten deelname JSF-programma Den Haag : Centraal Planbureau, 2009 CPB, 2010 Economische Verkenning 2011-2015 Den Haag : Centraal Planbureau, 2010
40
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
ECF, 2010 Roadmap 2050 Den Haag : European Climate Foundation, 2010 ECN/KEMA, 2011 Lensink, S.M. (ECN); Luxembourg, S.L. (ECN); Faasen, C.J. (KEMA) Marktconsultatie SDE-basisbedragen 2010 en 2011 Petten : ECN, 2011 ECN/KEMA, 2011a Lensink, S.M. (ECN); Wassenaar J.A. (KEMA); Mozaffarian, M. (ECN); Luxembourg, S.L. (ECN); Faasen, C.J. (KEMA) Basisbedragen in de SDE 2012; conceptadvies ten behoeve van de marktconsultatie Petten : ECN, 2011 EWEA, 2011 Wind at work : Employment http://www.ewea.org/index.php?id=1638 Bezocht op: 9 december 2011 Greenpeace/EPIA, 2008 Solar generation V – 2008 : Solar electricity for over one billion people and two million jobs by 2020 Amsterdam/Brussels : Greenpeace International/EPIA, 2008 IF Technology, 2011 Bodemenergie gemeente Den Haag Kansenkaarten en Synergiekaart Arnhem : IF Technology, 2011 NBWO, 2011 Nederlands Bureau Waardebepaling Onroerende zaken (NBWO) Energiezuinig huis heeft fors hogere verkoopprijs http://www2.nbwo.nl/?id=49 Bezocht: mei 2012 Pondera Consult, 2009 Martijn ten Klooster, Sergey van de Bilt Kosten en baten windpark op land Hengelo : Pondera Consult, 2009 Rijksoverheid, 2011 Kennisportal windenergie op land www.windenergie.nl Bezocht op: mei 2012 SEO, 2010 Carl Koopmans, Bert Tieben, Marcel van den Berg, Daan Willebrands Investeren in een schone toekomst : De kosten en baten van een duurzame energiehuishouding in Nederland Amsterdam : SEO economisch onderzoek, 2010 Sunkit, 2011 www.sunkit.nl
41
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Bijlage A Besparingen elektriciteit en warmte Elektriciteitsbesparing Elektriciteitsbesparing bij huishoudens Het elektriciteitsgebruik van huishoudens vertoont de laatste decennia een stijgende lijn. Gemiddeld groeit het gebruik met 1 à 2% per jaar per huishouden4. De reden hiervoor is een toenemend aantal apparaten, de elektrificatie van functies waar voorheen gas werd ingezet, zoals koken en verwarmen (incl. magnetron) en nieuwe functies, zoals mechanische ventilatie, elektrische warmtepompen en elektrisch rijden. Het aandeel gebouwgebonden elektrische hulpenergie is hoog bij nieuwe woningen. Voorbeeldwoningen (Agentschap NL, 2009 en 2011) laten dit goed zien. Waar in de bestaande bouw (ook na besparende ingrepen) de hulpenergie gemiddeld minder dan 350 kWh/jaar bedraagt, loopt dit bij nieuwbouwwoningen (EPC ≤ 0,6) op tot boven 1.150 kWh/jaar. Zelfs wanneer het gebruiksgebonden elektriciteitsgebruik een dalende lijn zou vertonen zal het totale elektriciteitsgebruik toch stijgen door het steeds groter wordend aandeel gebouwgebonden elektriciteitsgebruik5. Er moet dan ook worden geconcludeerd dat het besparingspotentieel hier gering is.
Elektriciteitsbesparing in de utiliteit Voor elektriciteitsbesparing in de utiliteit is recent een potentieelraming opgesteld voor partijen die onder de Wet milieubeheer (Wm) vallen (CE Delft, 2011). Deze partijen zijn verplicht om besparingsmaatregelen met een terugverdientijd van maximaal vijf jaar te treffen. Uit de raming blijkt dat er nog veel energiebesparing valt te realiseren in deze categorie. Dat geldt al onder huidige condities, terwijl in de toekomst naar verwachting alleen maar meer maatregelen aan dit criterium voldoen. In Tabel 14 zijn de potentiëlen vermeld, onder de huidige condities. De verbruiken en besparingspotentiëlen zijn hier uitgedrukt in primaire energie. Voor het haalbare besparingspercentage maakt dit geen verschil. Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat er gemiddeld 18% kan worden bespaard op het elektriciteitsgebruik in de utiliteitssector, naar verwachting ook bij partijen die niet onder de Wm vallen. Voor kantoren (financiële en zakelijke dienstverlening) is dit bijna 20%. Hier ligt dus een groter besparingspotentieel dan bij de huishoudens. Dit heeft met name te maken met besparingen op verlichting (daglicht-afhankelijk, hoog frequente verlichting, bewegingssensoren, etc.), ICT en airconditioning.
4 5
42
Januari 2013
Zie: http://www.milieucentraal.nl/pagina.aspx?onderwerp=Trends energiebesparing. Hieronder valt ook een steeds breder gebruik van de elektrische airconditioning.
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Tabel 14
Resultaten besparingspotentiëlen onder Wet milieubeheer (huidige situatie) Tot. verbruik (PJp*)
Besparingspotentieel (PJp*)
Gas
Elektr.
Gas
Elektr.
Totaal
In Wm
Autohandel
9,0
7,2
1
1
2
1
Groothandel
12,0
33,8
1
5
6
5
Detailhandel
9,0
22,9
1
3
4
1
21,0
21,7
2
4
7
3
Dienstverlening t.b.v. vervoer
2,0
12,1
0
2
2
1
Financiële en zak. dienstverl.
22,0
45,9
3
9
12
8
Overheidsbestuur en defensie
14,0
33,8
2
6
8
6
Onderwijs
14,0
12,1
2
3
5
4
Gezondheidszorg
32,0
26,6
5
6
11
8
6,0
16,9
1
3
3
3
22,0
21,7
3
3
6
3
Horeca
Milieudienstverlening Overige diensten Supermarkten Totaal
10,9 163,0
in %
265,7
3
3
21
49
70
47
13%
18%
16%
11%
*: PJp staat voor PJ primaire energie.
De Energievisie geeft aan dat in 2008 het elektriciteitsgebruik in kantoren 600 GWh bedroeg en 571 GWh in overige bedrijven. Voor 2040 is hiervoor respectievelijk 506 GWh en 534 GWh geprognosticeerd. Op grond van de bovengenoemde cijfers en huidige criteria vanuit de Wet milieubeheer, zal de besparing circa 99 GWh bedragen voor kantoren en 98 GWh voor de overige bedrijven. Dit is totaal 198 GWh (0,7 PJ). Naar verwachting zullen de energieprijzen en de maatregelkosten zich zo ontwikkelen dat dit er veel meer maatregelen zich binnen vijf jaar terugverdienen. De genoemde waarden mogen dan ook worden beschouwd als ondergrens.
Warmtebesparing De maatregelen voor warmtebesparing zijn in de Energievisie niet gespecificeerd. De studie ‘Bestaande woningen: duurzame woningen!’ (gemeente Den Haag, 2010) benoemt de maatregelen wel. Daarin wordt het potentieel bepaald in het geval dat 100% van de maatregelen worden getroffen en het vereiste ‘deelnamepercentage’ voor een emissiereductie van 30% in 2020. Dat percentage is 63%. Interpolatie van het Energy Revolution-scenario van Greenpeace levert een potentiële besparing op van bijna 10 PJ in 2040. De Energievisie zet in op 5,6 PJ besparing. Hieronder wordt via een bottom-up analyse nagegaan of de besparing van 5,6 PJ op de warmtevraag realistisch is. Daarbij wordt gekeken naar het potentieel bij huishoudens en utiliteit.
Energiebesparing voor warmte bij huishoudens De bestaande bouw in Den Haag is zeer divers en beslaat woningen die over een periode van honderden jaren zijn gebouwd. Vanwege deze diversiteit is het vaststellen van een algemeen geldend besparingspotentieel niet mogelijk. In het genoemde uitvoeringsplan ‘Bestaande woningen: duurzame woningen’ is de onderstaande raming opgenomen. Hierin is veronderstelt dat woningen die na 1985 gebouwd zijn een bepaalde mate van duurzaamheid kennen. In het uitvoeringsplan zijn dan ook alleen de woningen opgenomen die voor 1985 gebouwd zijn, dit betreft 75% van het totale woningbestand. 75% van het totale woningbestand zijn 165.000 woningen waarvan 110.000 woningen in handen van particulieren en 55.000 in handen van coöperaties.
43
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
In Tabel 15 is aangegeven welke maatregelen van toepassing zijn op de particuliere woningvoorraad en wat de totale CO 2-reductie en energiebesparing is bij volledige realisatie van deze maatregelen. In totaal is er bij 110.000 woningen energiebesparing te realiseren. Tabel 15
Specificatie van de maatregelen warmtevoorziening voor bestaande woningen Ingreep
Toepassing op aantal woningen
CO2-reductie (kton)
Besparing (PJ)
Gevelisolatie
88.800
67,7
1,2
3 bladig HR++ glas
65.900
61,0
1,1
HR++ glas
31.300
12,5
0,2
Isolatie hellend dak
11.700
15,4
0,3
Isolatie plat dak
14.900
13,2
0,2
Isolatie beg. grond
32.700
15,2
0,3
HR107 combi CV-ketel
11.300
11,2
0,2
HR107 combi CV-installatie
29.100
12,6
0,0
Collectieve zonneboiler 2,5m2
15.400
3,1
PV Kristallijn cellen 5m2
29.900
7,5
Totaal excl. (zonneboiler, PV)
3,7 PJ
Uitgaande van deze data bedraagt de totale besparing die gerealiseerd kan worden in de bestaande woningbouw 3,7 PJ. De potentiëlen voor de zonneboilers en PV-cellen zijn hier niet bij opgeteld omdat er anders dubbeltellingen zouden ontstaan met de duurzame opwekking. Voor woningbouwcorporaties (55.000 woningen) is de analyse niet in detail uitgewerkt in het uitvoeringsplan. Doortrekken van de trend uit de afgelopen jaren richting 2020 zou in dat jaar een reductie opleveren van 22,5%. Voor het jaar 2040 wordt in deze studie een reductiepotentieel aangehouden van 30%, wat overeenkomt met 1 PJ. Lineaire extrapolatie zou tot een hogere waarde leiden, maar deze lijkt niet reëel omdat de besparingsmogelijkheden begrensd zijn. Voor de komende vier jaar zijn er tussen de gemeente Den Haag en de drie grootste corporaties (Vestia, Haag Wonen en Staedion) overigens al prestatieafspraken gemaakt
Energiebesparing voor warmte in de utiliteitsbouw Uit de data in het rapport blijkt dat er – uitgaande van de huidige condities gemiddeld 13% kan worden bespaard op het gasgebruik in de utiliteitssector. Voor kantoren (financiële en zakelijke dienstverlening) is dit 14%. De Energievisie vermeldt dat er in 2008 134 mln. m3 gas in de kantoren is gebruikt en 138 mln. m3 bij overige bedrijven. Het gebruik in 2040 is ingeschat op respectievelijk 102 mln. m3 en 105 mln. m3. Aangenomen dat de besparing nog niet in de prognose meegenomen is lijkt een besparing mogelijk van 14,3 mln. m3 voor kantoren en 13,7 mln. m3 voor de overige bedrijven. Dit is gezamenlijk 28 mln. m3, ofwel 0,9 PJ per jaar. Omdat ook hier de condities in de toekomst naar verwachting verbeteren, mag dit weer worden beschouwd als een ondergrens.
44
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
45
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Bijlage B Potentiëlen duurzame energie Elektriciteit Zonnecellen: Er wordt gesproken over 187,2 GWh opwekking door zonnepanelen. Dit betekent 0,7 PJ aan elektriciteitsbesparing. Zonnepanelen hebben ongeveer 1,000 vollasturen per jaar, hetgeen betekent dat hier systemen van 120 Wp/m2 gebruikt worden. Dit is reëel.
Haagse wind op zee: 200 MW aan wind op zee levert bij 3650 vollasturen (ECN, 2011a) ongeveer 730 GWh (ongeveer 200.000 huishoudens) op. Dit is 2,6 PJ, hetgeen behoorlijk veel meer is dan de 0,7 PJ uit Figuur 4, hetgeen overeenkomt met ongeveer 55 MW vermogen en 200 GWh (ongeveer 57.000 huishoudens). Het huidige windpark Belwind, voor de Belgische kust, waar Den Haag € 10 mln. in geïnvesteerd heeft in het fonds Zeewind 1 is bestaat uit 55 molens van 3 MW De totale investeringskosten in 165 MW van Belwind waren € 613 mln. (Meewind, 2012). Uit de Energie-visie blijkt niet heel duidelijk hoe er tot 200 MW gekomen is. Er zit dus enige inconsistentie in de cijfers uit de Energievisie. Voor de berekeningen in de ze rapportage houden wij 200 MW aan.
Bio-WKK: 65.000 ton, 15 GJ per ton biomassa, 50% thermisch rendement 35% elektrisch rendement geeft 0,5 PJ thermische energie en 0,3 PJ elektriciteit (95 GWh). Opmerking: op pagina 16 van de Energievisie wordt gesproken over 65.000 kiloton afval. Wij gaan hierbij uit van een tikfout.
Kleinschalige wind in de stad 600 molens van 2,5 kW leveren samen bij 1.400 vollasturen 2,1 GWh, hetgeen gelijk staat aan 0,01 PJ(het aantal vollasturen is gebaseerd op een korte literatuurstudie over wind in de stad, aangezien het niet in het ECN, 2011a is opgenomen).
Grootschalige wind in de stad Uitgaande van plaatsing op tijdelijk braakliggende grond met in totaal drie middelgrote molens: 5 MW vermogen. 5MW levert bij 2.200 vollasturen 11 GWh, en dus 0,04 PJ.
Overige energie uit zee Nog geen exacte kengetallen van beschikbaar.
Aardgas HRe Bij 3.000 woningen worden HRe-ketels geplaatst die 40 GJth leveren en 8 GJe. Uit praktijkcijfers van de Stichting Slim met Gas (die een aantal pilottesten gedaan hebben met HRe-ketels) blijkt echter dat er algemene verhouding van 1/8 (Elektriciteit/Warmte) bestaat. Voor de berekeningen wordt aangenomen dat de verhouding warmte/kracht gelijk is aan de aannames in de Energievisie, dus 8 GJe. Het gasgebruik kan niet als een besparing gezien worden. En daarom wordt deze component niet opgenomen in de warmtepotentiëlen.
46
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Warmte Restwarmte Huidige hoeveelheid restwarmte en het potentieel is geheel is onbekend. 0,1 PJ is een eerste inschatting. Indien warmtelevering uit de AVR gaat plaatsvinden: 1,5 PJ, waarvan 0,75 PJ klimaatneutraal (organische fractie). 1,5 PJ, staat bij een energie-inhoud van aardgas van 31,65 MJ/m3 gelijk aan 47,4 miljoen m3 aardgas.
Biomassavergister Op basis van conceptverkenning biogasproductie Houtrust is regionaal voldoende biomassa geschikt voor 4 miljoen m3 groen gas. Dit is gelijk aan 0,13 PJ.
Bio-WKK 65.000 ton, 15 GJ per ton biomassa, 50% thermisch rendement 35% elektrisch rendement geeft 0,5 PJ thermische energie (16 mln. m3) en 0,3 PJ elektriciteit (95 GWh). Opmerking: op pagina 16 van de Energievisie wordt gesproken over 65.000 kiloton afval. Wij gaan hierbij uit van een tikfout en houden de waarde uit de tabel aan.
Geothermie De huidige geothermiebron in Den Haag heeft een vermogen van 4 MW th. De verwachting is dat dit uitgebreid kan worden met twee bronnen die elk het vijfvoudige vermogen hebben (20 MWth). Wanneer deze bronnen worden gekoppeld aan stadsverwarming, kan worden aangenomen dat zij 7.500 vollasturen hebben. Dit betekent een productie van 300 GWh aan warmte, ofwel 1,1 PJ (35 mln. m3). In tekst op bladzijde 17 van de Energievisie wordt echter over een vijftienvoud van het huidige potentieel gesproken. Dit zou 60 MWth betekenen en 450 GWh produceren, hetgeen 1,6 PJ is. In de potentieelberekening is ook uitgegaan van 1,5 PJ wat er op zou kunnen duiden dat het toch om 60 MWth gaat. Wij houden hier ook de waarden uit de tabel aan.
WKO Uit een studie van IF Technology (2011) blijkt dat een totale emissiereductie van bijna 300 kton CO2 behaald kan worden door toepassing van warmtekoudeopslag in Den Haag. Dit is bepaald met een gasgestookte cv-ketel met een gemiddeld rendement van 85% op onderwaarde (31,65 MJ/m 3, met een emissie van 56,6 kg CO2/GJ). Het gaat dus om 5,3 PJ besparing en 167,5 mln. m3. Echter, uit de IF Technology-studie blijkt dat indien alle bouwblokken in Den Haag zouden worden voorzien van bodemenergie, zou er in totaal 285.000 ton CO2 aan emissie kunnen worden gereduceerd. In de praktijk zal niet 100% van de renovatie bouwprojecten worden uitgerust met bodemenergie. Naar schatting van IF Technology komt tussen de 20 en 30% van de bestaande bouw in aanmerking voor bodemenergie. De emissiereductie die hiermee maximaal kan worden behaald ligt tussen de 57.000 en 85.500 ton CO2. Voor de verdere berekeningen wordt uitgegaan van de realistisch schattingen van IF Technology, dat wil zeggen 25% van het maximaal mogelijke.
47
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Aardgas HRe Bij 3.000 woningen worden HRe-ketels geplaatst die 40 GJth leveren en 8 GJe. Uit praktijkcijfers van de Stichting Slim met Gas (die een aantal pilottesten gedaan hebben met HRe-ketels) blijkt echter dat er algemene verhouding van 1/8 (Elektriciteit/Warmte) bestaat. Het gasgebruik voor warmteopwekking kan niet als een besparing gezien worden. Voor de berekeningen wordt aangenomen dat de verhouding warmte/kracht gelijk is aan de aannames in de Energievisie, dus 8 GJe. Het gasgebruik kan niet als een besparing gezien worden. En daarom wordt deze component niet opgenomen in de warmtepotentiëlen.
Zonneboilers 10.000 zonneboilers van die elk 5 GJ aan warmte leveren. 5 GJ staat gelijk aan 158 m3. Dit is een representatieve besparing aangezien uit cijfers van Milieu Centraal blijkt dat er in een gemiddeld gezin ten opzichte van een cv-ketel 170 m3 bespaard kan worden en ten opzichte van een HR-ketel 130 m3.
48
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
49
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Bijlage C Kosten duurzame energie In deze bijlage zijn achtergrondberekeningen voor de investeringskosten van duurzame energie gegeven.
C.1 Opties elektriciteit Zonnecellen
Indien 30% van de 5,2 miljoen m2 dak in Den Haag wordt benut voor toepassing van zonnepanelen, bedragen de investeringskosten circa € 333 miljoen. Deze kosten volgen uit data van ECN (ECN, 2011). Er wordt uitgegaan van een opbrengst van 120 kWh per m2, kosten van € 1.780 per kWe en 1.000 vollasturen. Voor zonnepanelen zijn er geen vaste onderhoud- en beheerkosten, omdat ze niet standaard onderhoud vergen. Er zijn wel variabele kosten van € 0,021/kWh (ECN, 2011). Denk hierbij aan kosten van het vervangen van de omvormer na verloop van tijd. De onderhoudskosten over de gehele levensduur bedragen per jaar € 3,9 mln. bij de aangegeven dakbenutting.
Windenergie De kosten voor windenergie verschillen sterk per locatie, onder meer als gevolg van de afstand tot de netaansluiting, de toegankelijkheid van de locatie en de benodigde locatieontwikkeling (vergunningprocedures, e.d.). De investeringskosten voor windenergie bestaan voornamelijk uit kosten voor de turbines en de fundering (in totaal gemiddeld 70% van de kosten). Daarnaast moeten er kosten worden gemaakt voor de elektrische infrastructuur, de netaansluiting, civiele werken (bouwvoorbereiding en ontsluiting) en zo meer.
Wind op land Uit de webpagina ‘wind op land’ van de Rijksoverheid blijkt dat de kosten voor de ontwikkeling en de bouw van een windpark gemiddeld € 1.430 per kW vermogen zijn (Rijksoverheid, 2011). Ook andere studies gaan uit van vergelijkbare kosten (Pondera Consult, 2009; ECN/Kema, 2011). Voor een windpark op land van 5 MW komen hiermee de totale investeringskosten op ongeveer € 7 miljoen6. De jaarlijkse operationele kosten van windturbines op land bestaan uit: Onderhoud en verzekering: De kosten voor onderhoud en verzekeringen liggen rond de € 0,011 per kWh per jaar. Netinpassing: De door de windturbine gegenereerde stroom wordt ingevoed op een stroomnet. De vastrechtkosten en metingkosten zijn gemiddeld € 11 per kW per jaar Grondkosten: Gemiddeld kan worden uitgegaan van een grondprijs van € 14.000 per MW per jaar voor particuliere grond en € 15.000 voor Rijksgrond. Belastingen: De gemiddelde OZB bedraagt 0,0936% van de waarde van het object. Overige kosten: sloopkosten: kosten voor het op termijn afbreken van de turbine; monitoringskosten: bijvoorbeeld voor monitoren van vogel- en vleermuizenslachtoffers;(bijvoorbeeld 3 jaar à € 50.000 per jaar); gebiedsgebonden bijdrage: in sommige gebieden vraagt de overheid een bijdrage aan de gebiedsontwikkeling rondom het windpark. 6
50
Januari 2013
De kosten voor aflossing en rente zijn niet meegenomen.
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Kleinschalige wind in de gebouwde omgeving Voor kleinschalige wind in de stad worden windturbines gebruikt die op de daken van huizen en bedrijven kunnen worden geplaatst. In de analyse voor Den Haag zijn we uitgegaan van 600 Ridgeblades, met kosten van € 4.500 per stuk (www.sunkit.nl). In totaal komt de investering in 600 turbines, plus installatiekosten, uit op € 2,7 miljoen. De onderhouds- en beheerkosten voor de turbines bedragen ongeveer € 100 per stuk per jaar en komen in totaal uit op € 60.000 per jaar.
Wind op zee De Energievisie gaat uit van een investering van wind op zee, die twintig keer de huidige inzet is. Dit komt neer op totaal € 200 mln. Dit bedrag wordt geïnvesteerd in een windfonds met een gemiddeld rendement van 8%. Aangenomen wordt dat dit bedrag niet in één keer wordt ingelegd, maar in zes keer, met een tussenperiode van vijf jaar. Dus in 2013, 2018, 2023, 2028, 2033 en 2038 een inleg van € 33,3 mln. Voor deze invulling is gekozen om enerzijds het risico van de totale investering te spreiden over meerdere jaren en meerdere fondsen en daarmee de mogelijkheden van het financieren van € 200 mln. te vergroten. En anderzijds is het niet de verwachting, dat er zich ieder jaar de mogelijkheid voordoet van een fonds waarin daadwerkelijk geïnvesteerd kan worden. Tevens geeft een vijfjarige cyclus de mogelijkheid om de investering periodiek te evalueren.
HRe-ketel De kosten van een HRe-ketel worden niet openbaar gemaakt op de site van de belangrijkste producent; Remeha. Echter, uit ervaringsgetallen van Stichting Slim met Gas blijkt dat de ketel +/- € 10.000 kostte in 2009. Voor onderhoud rekenen we € 100 per jaar.
Overige energie uit zee Aangezien er deze optie voor toepassing in Den Haag weinig potentieel lijkt te hebben (en er ook nog geen goede kengetallen beschikbaar zijn) is deze optie nog niet verder uitgewerkt.
Elektriciteitsbesparing huishoudens In Hoofdstuk 2 is aangegeven dat het elektriciteitsgebruik in huishoudens lastig te verlagen is. Het totale elektriciteitsgebruik stijgt, hoofdzakelijk door een steeds groter wordend gebouwgebonden gebruik7. Aanpak hiervan ligt maar zeer beperkt binnen het bereik van partijen binnen de gemeente. Is deze studie is het potentieel dan ook op 0 gesteld.
Elektriciteitsbesparing utiliteit Het besparingspotentieel is becijferd op basis van ervaringscijfers met betrekking tot de Wet milieubeheer (CE, 2011). Hieronder zijn de maatregelen met bijbehorende investeringskosten opgenomen.
7
51
Januari 2013
Hieronder valt ook een steeds breder gebruik van de elektrische airconditioning.
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Tabel 16
Top 11-maatregelen Wet milieubeheer en investeringskosten Besparingspotentieel
Investeringskosten
Kentallen
Totaal
0%
€ 50-70/ruimte (meerkosten)
150 ruimtes
€ 9.000
30%
0%
€ 20-30/armatuur (meerkosten)
600 armaturen
€ 15.000
0,5%
0%
€ 50-60/sensor
150 sensoren
€ 8.250
Isoleren appendages en afsluiters
0%
0%
€ 50-100/stuk
-
--*
Monitoring energieverbruik
2%
2%
€ 400-5.000
€ 2.700
0,5%
0,5%
€ 240-2.000 (meerkosten)
€1.120
Aparte ketel warm tapwater
0%
4%
€ 2.000-10.000
€ 6.000
HR-ketel
0%
16%
€ 10.000-25.000 (meerkosten)
€ 17.500
Stookgrens juist ingesteld
0%
2%
€100-700
€ 400
Warmteterugwinning uit ventilatielucht
2%
5,5%
€ 0,50/m3/hr lucht
0,5%
0%
-
Elektra
Gas
1%
Verlichting daglichtafhankelijk geregeld Hoog frequente verlichting aanwezig Bewegingscensoren aanwezig
Frequentiegeregelde CV-pompen plaatsen
Vrije koeling aanwezig
10.000 m3
€ 5.000 0
* Niet meegenomen omdat de besparing zeer marginaal is ten opzichte van het totaal. De investeringskosten en kentallen zijn gebaseerd op: Infomil Energie en Winst; Cijfers en Tabellen (Agentschap NL, 2007); expertinschattingen.
Aan de hand van aannames van o.a. oppervlakten zijn de gemiddelde investeringskosten per maatregel bepaald. De implementatiegraden uit Tabel 17 (zoals bepaald door DCMR op basis van een steekproef bij 133 bedrijven) geven houvast om de totale investeringskosten te kunnen berekenen. Tabel 17
Gemiddelde kosten per bedrijf voor elektriciteitsbesparing o.b.v. implementatiegraad Maatregelen
Implementatiegraad (niet geïnstalleerd)
Kosten gem. bedrijf (€)
Verlichting daglichtafhankelijk geregeld
85%
7.650
Hoog frequente verlichting aanwezig
73%
10.950
Bewegingscensoren aanwezig
73%
6.023
Monitoring energieverbruik
51%
Totaalkosten elektra o.b.v. implementatiegraad
1.377 26.000
De gemiddelde investeringskosten per bedrijf voor onderstaande opties zijn € 26.000. Voor de verlichting is er gerekend met de meerkosten ten opzichte van gewone armaturen. Er zijn 27.800 bedrijven in Den Haag, waarvan er ongeveer 21.400 HDO-bedrijven, hier gedefinieerd als utiliteit. De totale kosten voor elektriciteitsbesparing in de utiliteit komt daarmee op € 557 miljoen.
52
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Als de gemeente Den Haag de energiebesparing in de utiliteit realiseert door verscherpte controles voor het onderdeel energie in het kader van de Wet milieubeheer zijn er ook uitvoeringskosten aan verbonden. Met drie milieudiensten (DCMR Milieudienst Rijnmond, Milieudienst WestHolland en Milieudienst IJmond) zijn inschattingen gemaakt op aspecten als kosten, haalbaarheid en uitvoerbaarheid van energiebesparing via de Wet milieubeheer. Deze kosten zijn hier niet meegenomen.
C.2 Opties warmte Restwarmte Omdat Den Haag nauwelijks industrie heeft is het restwarmtepotentieel in de stad zelf minimaal. In de Energievisie wordt uitgegaan van een scenario waarbij 1,5 PJ aan restwarmte vanuit de AVR Rozenburg wordt geleverd aan het warmtenet in Den Haag. In nieuwe studies van de provincie Zuid-Holland wordt ook gedacht aan levering vanaf Maasvlakte II. Hoe dan ook is de afstand hemelsbreed met het dichtstbijzijnde deel van Den Haag meer dan 15 kilometer, waarbij de Maas gepasseerd moet worden. Er kan wellicht aansluiting worden gevonden met de collectieve netten van Wateringseveld. Voor aansluiting van andere netten in Den Haag wordt de lengte nog 5-10 kilometer langer. Transportleidingen van deze lengte zijn technisch zeker mogelijk, maar de kosten die hiermee gepaard gaan zijn zeer hoog. De kosten voor een transportleiding worden bepaald door de lengte van de leidingen, maar ook door het aantal kunstwerken (bruggen, viaducten, (water)wegen, etc.) dat gepasseerd moet worden. Daarnaast moeten ook warmteonderstations (WOS) worden gebouwd. Er bestaan geen algemeen geldende kengetallen voor de kosten van warmtetransportleidingen, maar op basis van een tweetal recente voorbeelden kan een indicatie worden gegeven: Bij een project bij St. Pölten in Oostenrijk is vanaf de afvalverbrander in Dürnröhr de langste warmtetransportleiding ter wereld aangelegd (hemelsbreed 25 km, de leiding zelf is 31 km). De totale investering in deze leiding bedroeg € 35 mln.8. Deze leiding loopt door een dunbevolkt gebied met relatief weinig grote obstakels. Afgerond zijn de kosten van deze leiding dus € 1 mln. per kilometer. Vanaf een nieuwe gascentrale in Diemen wordt een 8,5 km lange warmtetransportleiding naar Almere gelegd door het IJmeer. Inclusief een WOS kost deze leiding € 31 mln.9. Deze transportleiding inclusief WOS bedragen de kosten hier dus € 3,5 mln. per kilometer. Op basis van deze voorbeelden wordt ingeschat dat de kosten van een warmtetransportleiding van Rozenburg naar Den Haag (inclusief WOS) uitkomen op € 3 mln. per km. Dat is lager dan de leiding naar Almere, omdat die grotendeels onder water wordt aangelegd, wat hogere kosten meebrengt en hoger dan in Oostenrijk, omdat die door dunbevolkt gebied gaat. De kosten van een transportleiding van 20 km tussen Rozenburg en Wateringseveld (5 km meer dan hemelsbreed) bedragen dan € 60 mln. De vaste operationele kosten verschillen per onderdeel van de warmtetransportleiding. Een redelijke benadering is dat deze gemiddeld 3% van de totale investeringskosten bedragen, dus € 1,8 mln. per jaar. De variabele operationele kosten betreffen vooral de elektriciteit voor het verpompen van 8 9
53
Januari 2013
http://www.evn.at/getdoc/a99503fe-5516-4b1d-a4e6-8a4e40b5c720/FernwaermeTransportleitung-von-Duernrohr-nach-St-.aspx (geraadpleegd op 23-11-2011). http://www.aanbestedingskalender.nl/noticedetails2.aspx?id=8834f00a-4cf0-4dc9-9fbfda5094f83282 (geraadpleegd op 23-11-2011).
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
het warme water. De Uniforme Maatlat van Agentschap NL (Agentschap NL, 2011) geeft aan dat er 0,018 GJ elektriciteit nodig is voor het pompen van 1 GJ warmte. Voor 1,5 PJ warmte is dus 27 TJ elektriciteit nodig, ofwel 7,5 GWh. Als elektriciteit per kWh € 0,07 kost, dan betekent dat dus variabele operationele kosten van € 0,5 mln. per jaar. Daarnaast zijn de kosten van het distributienet meegenomen. Het gaat om de aansluiting van +/- 20.000 waarbij de kosten op ongeveer € 3.000,- per woning liggen.
Biomassavergister Er wordt op dit moment een haalbaarheidsstudie uitgevoerd naar een biomassavergister in de regio Den Haag voor de productie van groen gas. Op het moment van schrijven zijn er echter nog geen gegevens van deze studie beschikbaar. Er is voor het bepalen van de kosten gebruik gemaakt van de studie van ECN (ECN, 2011), gekoppeld aan het Haagse uitgangspunt van een groen gasproductie van 4 mln. m3 per jaar. Voor die productie is ongeveer 8 mln. m3 ruw biogas nodig. Deze verhouding komt voort uit het methaangehalte van het ruw biogas (50-60%) en de verliezen tijdens de opwaardering naar groen gas. Voor de productie van 8 mln. m3 biogas met een vergister, die 8.000 vollasturen per jaar maakt, heeft de vergister een capaciteit van 1.000 Nm3biogas/h. In Tabel 18 staan de financiële karakteristieken van een vergister en opwaarderings-installatie. De operationele kosten bestaan uit vaste kosten en variabele kosten. De variabele kosten betreffen vooral de elektriciteit die nodig is voor het bedrijven van de vergister en opwaarderingsinstallatie. Het gaat daarbij om 0,25 kWh/Nm3biogas, tegen een tarief van 0,07 €/kWh. De vaste operationele kosten zijn onderhoud- en beheerkosten. In de berekeningen is er voor de brandstof uitgegaan van varkensmest. Uitgaande van mestvergisting en 70 m3/ton dikke fractie varkensmest is er 57.143 ton dikke fractie varkensmest nodig. Tabel 18
Financiële gegevens groen gas voor Den Haag Kengetal
Den Haag
Investeringskosten vergister
3.900 €/Nm3biogas/h
€ 3,9 mln.
Investeringskosten opwaardering
2.400 €/Nm3biogas/h
€ 2,4 mln.
Vaste operationele kosten vergister
220 €/Nm3biogas/h
€ 0,22 mln.
Vaste operationele kosten opwaardering
200 €/Nm3biogas/h
€ 0,20 mln.
0,0175 €/Nm3biogas
€ 0,14 mln.
Variabele operationele kosten
Bron: ECN, 2011/N.B.: de operationele kosten zijn exclusief de brandstofkosten.
Bio-WKK Er is jaarlijks 65.000 ton biomassa beschikbaar voor een installatie met warmtekrachtkoppeling. De energie-inhoud van de biomassa bedraagt gemiddeld 15 GJ/ton; in totaal dus 975 TJ, ofwel bijna 1 PJ. Wanneer wordt aangenomen dat de WKK-installatie een elektrische efficiëntie heeft van 35% wordt bijna 350 TJ elektriciteit geproduceerd. Dit komt overeen met bijna 95 miljoen kWh (genoeg voor 27.000 huishoudens). Een installatie die dit produceert heeft een omvang van ongeveer 12 MW e. Het bijbehorende inputvermogen van de installatie is 34 MW input. Uitgaande van een thermisch rendement van 50% is het thermisch outputvermogen (MWth_output) dan 17 MW. Op basis van gegevens van ECN (2011) van thermische conversie van biomassa voor een installatie kleiner dan 10 MWe kan een
54
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
schatting worden gemaakt van de kosten10. Tabel 19 geeft de kengetallen en de uitkosten voor Den Haag. De prijs van biomassa is in deze studie op € 15/ton gesteld. Tabel 19
Financiële gegevens bio-WKK voor Den Haag Kengetal Investeringskosten Vaste operationele kosten Variabele operationele kosten
Den Haag
1.400 €/kWinput
€ 48 mln.
80 €/kWinput
€ 2,7 mln.
0,006 €/kWhe
€ 0,6 mln.
Bron: ECN, 2011 Opmerking: De operationele kosten is exclusief de brandstofkosten.
Geothermie De huidige geothermiebron in Den Haag heeft een vermogen van 4 MW th. De verwachting is dat dit uitgebreid kan worden met twee bronnen die elk het vijfvoudige vermogen hebben (20 MWth). Wanneer deze bronnen worden gekoppeld aan de basislast voor stadsverwarming, kan worden aangenomen dat zij 7.500 vollasturen hebben. Dit betekent een productie van 300 GWh aan warmte, ofwel 1.080 TJ. Er is in Nederland nog relatief weinig ervaring met geothermie en de kosteninschattingen variëren dan ook. Voor de berekeningen van de SDE+ heeft ECN (ECN, 2011) de kengetallen in Tabel 20 benut. Tabel 20
Financiële gegevens geothermie voor Den Haag Kengetal Investeringskosten Vaste operationele kosten Variabele operationele kosten
Den Haag
2.200 €/kWth
€ 88 mln.
33 €/kWth
€ 1,3 mln.
1,9 €/GJ
€ 2,1 mln.
Bron: ECN, 2011.
De bovenstaande kosten zijn enkel voor het aanleggen van het doublet. Kosten voor de warmtedistributie en –aflevering zijn hierbij dus niet inbegrepen. Wanneer wordt aangenomen dat de bron wordt aangesloten op een bestaand warmtenet, dan zijn deze kosten nihil. Als het nieuw aan te sluiten woningen betreft, dan liggen de kosten naar verwachting in de ordegrootte van de kosten per woning van een WKO-systeem (zie ook Paragraaf 3.2.5). Op de genoemde bronnen kunnen ongeveer 40.000 woningen (25 GJ per woning) worden aangesloten, wat een aanvullende investering van € 120 mln. zou betekenen.
WKO Uit een studie van IF Technology (IF Technology, 2011) blijkt dat een emissiereductie van bijna 300 kton CO2 behaald kan worden door toepassing van warmte-koudeopslag in Den Haag. Volgens de Energievisie van Den Haag komt dit overeen met 4 PJ aan warmte. Dit zou gelden voor de volledige gemeente en behelst dus een zeer divers pakket aan gebouwen dat aangesloten moet worden op een WKO-systeem. De aanverwante kosten zijn even divers. Deze zijn sterk afhankelijk van de uitvoering van het WKO-systeem; collectieve of 10
55
Januari 2013
Er is gekozen voor de categorie <10 MWe, omdat de grotere installaties voornamelijk geschikt zijn voor industriële toepassingen, waarbij warmte van hogere temperatuur, op hogere druk, grotere hoeveelheid en het hele jaar door nodig is. Dergelijke industrie is niet aanwezig in Den Haag, waardoor deze optie niet mogelijk is.
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
individuele warmtepomp, open of gesloten systeem, wel of geen koude, et cetera. Om toch een globale inschatting van de kosten te krijgen worden de kengetallen in Tabel 21 gehanteerd. Deze zijn gebaseerd op de studie van IF Technology en CE Delft (CE Delft, 2011). Vanwege de vele onzekerheden dienen deze getallen uitsluitend als indicatie. Tabel 21
Technische en financiële gegevens WKO voor Den Haag Kengetal Investeringskosten woning
€ 3.000/woning
Investeringskosten bron
€ 100.000/bron
Operationele kosten/jaar
€ 1000/bron
Woningen per bron
200
Warmtevraag per woning
25 GJ
Den Haag
Warmtevraag Den Haag
4.000.000 GJ
Aantal woningen aangesloten
160.000
Aantal bronnen
800
Investeringskosten woning
€ 480 mln.
Investeringskosten bron
€ 80 mln.
Operationele kosten
€ 0,8 mln.
Bron: ECN, 2011; CE Delft, 2011. Opmerking: Investeringskosten per woning is een gemiddelde voor de in- en uitpandige kosten voor woningen (hoger) en appartementen (lager). Koudevraag is buiten beschouwing gelaten. Operationele kosten exclusief brandstofkosten (elektriciteit).
In tegenstelling tot bij geothermie wordt bij WKO uitgegaan van het aansluiten van nieuwe woningen, waardoor ook de in- en uitpandige kosten voor de warmtedistributie- en aflevering worden meegenomen als kosten. Hiermee worden de totale investeringskosten dus hoger.
Zonneboiler De kosten van een zonneboiler (dus geen zonneboilercombi) worden door Milieu Centraal op € 2.000 tot € 4.000 geschat. Dit is gemiddeld € 3.000. Voor de onderhoudskosten houden we, net als bij de HRe-ketel, € 100.
Energiebesparing voor warmte huishoudens In het uitvoeringsplan ‘Bestaande woningen: duurzame woningen’ is een potentieelraming gemaakt voor de mogelijke besparing, maar ook voor de investeringskosten die daarmee gemoeid zijn. De relevante data zijn samengevat in Tabel 22. Voor de totale besparing (3,7PJ) die in de bestaande woningbouw gerealiseerd kan worden is ruim een miljard euro nodig. Echter, in het BAU-scenario zal er ook sprake zijn van ketelvervanging en in veel gevallen zal enkel glas vervangen worden. In onze analyse rekenen wij dan ook enkel met de meerkosten van een HR-ketel ten opzichte van een VR-ketel (€ 700) en met de prijs van HR++ glas ten opzichte van gewoon dubbel glas (€ 2.500).
56
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Tabel 22
Specificatie van de maatregelen warmtevoorziening voor bestaande woningen Ingreep
Aantal woningen
Gem. kosten per woning
Totaal (in mln. €)
Gevelisolatie
88.807
€ 3.610
320,6
3 bladig HR++ glas
65.866
€ 7.123
469,2
HR++ glas
31.259
€ 5.846
183,7
Isolatie hellend dak
11.701
€ 2.624
30,7
Isolatie plat dak
14.917
€ 1.182
17,6
Isolatie beg. grond
32.675
€ 1.555
50,8
HR107 combi CV-ketel
11.298
€ 5.448
61,6
HR107 combi CV-installatie
29.146
€ 3.354
97,8
Collectieve zonneboiler 2,5m2
15.360
PV Kristallijn cellen 5m2
29.853
Totaal excl. (zonneboiler, PV)
€ 1.230,9
Energiebesparing voor warmte utiliteit Het besparingspotentieel is, net als voor elektriciteitsbesparing voor utiliteit, becijferd op basis van ervaringscijfers met betrekking tot de Wet milieubeheer. In Bijlage C zijn de betreffende maatregelen met bijbehorende investeringskosten vermeld. Op basis van de bekende implementatiegraad uit Tabel 7 (zoals door de DCMR bepaald bij 133 bedrijven) zijn de totale investeringskosten voor de warmtebesparing berekend. Tabel 23
Gemiddelde kosten per bedrijf voor warmtebesparing o.b.v. implementatiegraad Maatregelen
Implementatiegraad (niet geïnstalleerd)
Kosten gem. bedrijf
Isoleren appendages en afsluiters
62%
--
Frequentiegeregelde CV-pompen plaatsen
36%
€ 403
Aparte ketel warm tapwater
35%
€ 2.100
HR-ketel
30%
€ 5.250
Stookgrens juist ingesteld
28%
€ 112
Warmteterugwinning uit ventilatielucht
27%
€ 1.350
Vrije koeling aanwezig
27%
Totaalkosten elektra o.b.v. implementatiegraad
€0 € 9.215
De gemiddelde investeringskosten per bedrijf voor onderstaande opties zijn € 9.215. Voor de HR-ketel er gerekend met de meerkosten ten opzichte van een VR-ketel. Er zijn 27.800 bedrijven in Den Haag, waarvan er 21.400 onder de HDO-sector vallen. De totale kosten voor elektriciteitsbesparing in de utiliteit komt daarmee op € 197 miljoen. Tabel 24
Implementatiegraad maatregelen op basis van 133 bedrijfsbezoeken (warmte) % ontbrekend
57
Januari 2013
Isoleren appendages en afsluiters
62
Frequentiegeregelde CV-pompen plaatsen
36
Aparte ketel warm tapwater
35
HR-ketel
30
Stookgrens juist ingesteld
28
Warmteterugwinning uit ventilatielucht
27
Vrije koeling aanwezig
27
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Als de gemeente Den Haag de energiebesparing in de utiliteit realiseert door verscherpte controles voor het onderdeel energie in het kader van de Wet milieubeheer zijn er ook uitvoeringskosten aan verbonden. Met drie milieudiensten (DCMR Milieudienst Rijnmond, Milieudienst WestHolland en Milieudienst IJmond) zijn inschattingen gemaakt op aspecten als kosten, haalbaarheid en uitvoerbaarheid van energiebesparing via de Wet milieubeheer. Deze kosten worden niet meegenomen in deze studie.
58
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
59
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Bijlage D Financieringsregelingen Deze bijlage geeft een overzicht van de nu lopende en aangekondigde regelingen die kunnen worden benut bij de financiering van de maatregelen in het kader van de Energievisie. In het overzicht worden drie categorieën onderscheiden: 1. (Subsidie)Regelingen op Europees niveau die direct inzetbaar zijn bij de financiering van de maatregelen of daaraan gerelateerd onderzoek of kennisdeling. 2. (Subsidie)Regelingen op nationaal niveau die direct inzetbaar zijn bij de financiering van de maatregelen (waarbij wordt opgemerkt dat een aanvraag veelal moet worden ingediend door marktpartijen en niet door een gemeente). 3. Financieringsregelingen – veelal gericht op woningeigenaren en corporaties - met gunstige voorwaarden vanwege het groene karakter van de betreffende maatregelen.
60
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
61
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Investment fund with wide range of financial products such as senior and junior loans, guarantees or equity participation to local, regional and (where justified) national public authorities to promote sustainable energy investments Subsidy for research
EEEF (The European Energy Efficiency Fund)
European Regional Development Fund (ERDF/EFRO) - Kansen voor West (NL)
Subsidy
Project subsidy, up to 75 % of project costs (focus on sharing knowledge and mobilising actors)
7 th Framework Programme for Research and Technological Development
Doel van de regeling
Doelgroep
Research institutes, innovating companies, SME, public or governemental organisations, international organisations, ngo's
Municipal, local and regional authorities in EU 27 and public and private entities acting on behalf of those authorities
The objective of the ERDF is to help reinforce Regions economic and social cohesion by redressing regional imbalances. This is achieved by supporting the development and structural adjustment of regional economies, including the conversion of declining industrial regions.
EEEF is dedicated to mitigating climate change through energy efficiency measures and the use of renewable energy in the member states of the European Union. It focuses on financing energy efficiency, smallscale renewable energy, and clean urban transport projects targeting municipal, local and regional authorities and public and private entities acting on behalf of those authorities. Aim of KP7 is to strengthen the scientific and technological base of European industry and to encourage its international competitiveness, while promoting research that supports EU policies.
iEE supports EU energy efficiency and Private or public renewable energy policies, with a view to organisation in the EU reaching the EU 2020 targets (20% cut in greenhouse gas emissions, 20% improvement in energy efficiency and 20% of renewables in EU energy consumption).
Financial Instrument for the LIFE is supporting environmental and nature Environmental and Environment conservation projects throughout the EU. The nature conservation general objective of LIFE is to contribute to projects the implementation, updating and development of EU environmental policy and legislation by co-financing pilot or demonstration projects with European added value
Type
Intelligent Energy Europe Programme (IEE)
Direct beschikbare 'subsidie'regelingen op europees niveau LIFE
Naam van de regeling
Financierings- en subsidiemogelijkheden voor de Energievisie Den haag Einddatum voor indiening
Project must be focised on one of the three themes: Convergence, Regional competitiveness and employment and European territorial cooperation. Financial support available for: •investment which contributes to creating sustainable jobs; •investment in infrastructure; •measures which support regional and local development, including support and services for businesses •technical assistance.
Condition: Activities funded from FP7 must have a “European added value”. One key aspect of the European added value is the transnationality of many actions
Focus on: Promoting energy efficiency and encouraging the rational use of energy sources; Increasing the use of new and renewable energy sources as well as encouraging energy diversification; Stimulating energy efficiency and renewables in the field of transport. Investments must achieve at least 20 % primary energy savings for EE projects, except for the building sector where a higher percentage is required and 20 % reduction of CO2 emissions for transport. Public authorities requesting financing for eligible projects should have concrete objectives in place to mitigate climate change. The Fund will only consider proven technologies
2007-2013
2007-2013
No deadline
Deadline 8 May 2012 (IEE running till 2013)
Proposals must be eligible under one of the 2007-2013 programme’s three components: LIFE+ Nature 2014-2020 and Biodiversity, LIFE+ Environment Policy and Governance, and LIFE+ Information and Communication.
Belangrijkste subsidie voorwaarden
Verstrekker
http://ec.europa.eu/e European nergy/intelligent/abo Commission - IEE ut/index_en.htm
http://ec.europa.eu/e European nvironment/life/about/ Commission index.htm
Link naar verdere informatie
Condition: cofinancing by the dutch government or private parties
Condition: focus on research and collaboration between european partners
http://europa.eu/legis European lation_summaries/ag Commission riculture/general_fra mework/g24234_en. htm
http://ec.europa.eu/r European esearch/fp7/pdf/fp7- Commission inbrief_nl.pdf
There is no formal application process, http://www.eeef.lu/eli European but the project partners should gibility-check.html comission & EIB approach the Investment Manager Deutsche Bank with project details
Funds can be used to cover up to 75% of the project's costs. Need at least 3 partners from three countries.
Projects financed by LIFE+ must satisfy the following criteria: •Projects must be of EU interest and contribute to the general objective of LIFE+ •They must be technically and financially coherent and feasible and provide value for money; •Where possible, projects financed by LIFE+ should promote synergies between different priorities under the 6th Environmental Action Programme, and integration. In addition, European added value should be ensured and financing recurring activities avoided
Voorwaarde/beperkingen
62
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
financiele steun voor technische assistentie
direct investment, coEBRD supports municipal sustainable energy municipalities, banks, financing, project projects in the countries of its operation.The SME and other actors preparation support, project- areas of intervention (e.g. municipal energy related institutional building infrastructure, transport, carbon market, etc.) and policy dialogue target municipalities, local banks, Small and Medium Enterprises and other local actors.
Financial support
Platform to share knowledge (no funds)
Exchange and learning programme
ELENA technical assistance facility (European Local ENergy Assistance)
The Sustainable Energy Initiative (SEI)
European Initiative on Smart Cities
CONCERTO
URBACT II
EU Cities and regions (Purmerend has already participated in ths program) See http://www.eib.org/atta chments/documents/p urmerend.pdf
European exchange and learning programme Urban cities promoting sustainable urban development
The Smart Cities initiative will support a Cities and regions limited number of larger technology-focused projects of cities and regions featuring pioneering measures in sustainable use and production of energy as well as in mobility. Focus on buildings, energy networks and transport. CONCERTO is a European Commission Local authorities initiative within the European Research Framework Programme (FP6 and FP7) The It highlights the role and contribution of local authorities (primarily city administrations) as coordinators of integrated actions for sustainable urban development with a focus on energy issues.
ELENA support covers a share of the cost for technical support that is necessary to prepare, implement and finance the investment programme of cities' and regions' in sustainable energy projects. Funding areas: Public and private buildings (to support increased energy efficiency), urban transport, and local infrastructure (including smart grids and information & communication technology infrastructure)
Energiefonds Den Haag (ED) en Fonds Ruimte en Economie Den Haag (FRED) vallen beiden onder Jessica. Met deze pilot wordt EFRO-geld gebruikt voor het oprichten van een stadsontwikkelingsfonds (Urban Development Fund, UDF) gericht op ruimte, economie en duurzaamheid binnen de Haagse context.
EU City areas (Den Haag)
EU funding to promote sustainable investments and growth in urban areas by equity, loans and/or guarantees
Joint European Support for Sustainable Investment in City Areas (JESSICA) - Energiefonds Den Haag (ED) - Fonds Ruimte en Economie Den Haag (FRED).
This initiative is being developed by the European Commission and the European Investment Bank (EIB), in collaboration with the Council of Europe Development Bank (CEB). Under new procedures, Member States are being given the option of using some of their EU grant funding, their socalled Structural Funds, to make repayable investments in projects forming part of an integrated plan for sustainable urban development.
Funding for interregional INTERREG aims to strengthen economic and Regions cooperation across Europe social cohesion throughout the European Union (EU), by fostering the balanced development of the continent through crossborder, transnational and interregional cooperation. The focus is on regional development policies in the areas of innovation, knowledge economy, environment and risk prevention. Different types of interregional cooperation projects and networks will be funded
Interreg IVC
The budget for 2009 and 2010 (EUR 15mil each) is now almost exhausted. The budget allocation for 2011 is currently under negotiation. Minimum leverage factor of 25 is quite large.
Rules on the eligibility of project expenditure, using JESSICA, are the same as those on the use of Structural Funds
2005-?
SEI phase 1 The budget for 2008-2010 is between has been €3 billion and €5 billion completed (2006-2008), SEI phase 2 targets (planned 200911) Meest recente deadline december 2011. Nieuwe nog onbekend.
Each project has 6 to 12 partners who work Call open till together for 2 to 3 years. Partners must come march 2012 from one of the 27 European Union Member States, Norway or Switzerland
Threepolicy fields: low carbon construction policy, low carbon refurbishment policy, low carbon energy supply policy.
European Initiative on Smart Cities
The investment should contribute to achieving the objectives of the “20-20-20” Initiative. The Technical Assistance is intended to develop investment programmes and a minimum leverage factor of 25 must be achieved between the investment and the grant. ((Leverage factor = ratio between total investment costs of the investment programme supported and the total amount of the Technical Assistance coming from this Facility.)) SEI 2 includes projects in industrial, power and municipal infrastructure energy efficiency as well as the renewable energy sector and carbon market development. Areas of new activity also include buildings energy efficiency and climate change adaptation
To qualify to use JESSICA, Member States 2012-2015 must include an urban agenda in their “Operational Programmes” and, ideally, should also include a statement on the potential use of JESSICA in delivering this agenda. Member States will then need to decide what proportion of their Structural Funds they would like to channel using JESSICA.
Conditions: 2007-2013 •regions or territories wishing to cooperate must present the Commission with a Community Initiative Programme (CIP) defining their joint development strategy and demonstrating the cross-border value added by the operations planned. •Partnership between the national, regional and local authorities and the economic and social partners encourages a bottom-up approach to development. European Investment Bank (EIB) , Council of Europe Development Bank (CEB)
European Commission ( European Regional Development Fund)
SETIS (the European Commission's Information System for the SET-Plan)
http://urbact.eu/en/h European eader-main/aboutcommision urbact/urbact-at-aglance/urbact-inwords/
http://www.concertop FP7 (European lus.eu/concerto/abou Commission) t-concerto
http://setis.ec.europ a.eu/aboutsetis/technologyroadmap/europeaninitiative-on-smartcities
http://www.ebrd.com European Regional /downloads/research Development Fund /factsheets/sei2.pdf (ERDF)
http://www.eib.org/at European tachments/thematic/ Investment Bank elena_en.pdf (EIB
JESSICA: www.eib.org/projects /publications/jessica ED: http://www.kansenvo orwest.nl/index.php? option=com_projectd etails&view=projectd etails&Itemid=42&pr ojectId=870 FRED: http://www.kansenvo orwest.nl/index.php? option=com_projectd etails&view=projectd etails&Itemid=42&pr ojectId=871
http://europa.eu/legis lation_summaries/re gional_policy/provisio ns_and_instruments/ g24204_en.htm http://www.interreg4c .net/
63
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Investeringsaftrek
Afschrijfregeling
Subsidie
Verlaagd belastingtarief
Vrije Afschrijvingsregeling Milieu-investeringen [VAMIL]
Meer-met-minder
Isoleren van woningen
Exploitatie subsidie
Milieu-Investerings Aftrek [MIA]
Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE)
Direct beschikbare 'subsidie'regelingen op nationaal niveau Energie Investerings Aftrek Investeringsaftrek [EIA]
MKB, ondernemers
Het aanbrengen van energiebesparend isolatiemateriaal aan vloeren, muren en daken van woningen ouder dan 2 jaar, valt onder het 6%-tarief.
Woning- en appartementseigenaren kunnen een premie krijgen voor het nemen van energiebesparende maatregelen.
Doorlopend
Doorlopend, maar wel gefaseerd
Doorlopend
Aanvragen voor MIA dienen tot uiterlijk drie maanden na datum van investeringsverplichting (orderdatum) te worden ingediend. Voor specifieke op de milieulijst genoemde Doorlopend apparatuur.
De energielijst bepaalt welke bedrijfsmiddelen voor EIA in aanmerking komen. Subsidie voor de opgewekte duurzame energie en niet voor aanschaf van de productie-installatie. U kunt in 2011 SDEsubsidie aanvragen voor de productie van: • hernieuwbare elektriciteit en; • hernieuwbaar gas. Technologieën voor de productie van hernieuwbare elektriciteit zijn: Voor specifieke op de milieulijst genoemde apparatuur is mogelijk om tot 40 procent van het investeringsbedrag in mindering te brengen op de fiscale winst.
De EIA kent vier toepassingsgebieden: gebouwen apparaten en processen transport duurzame energie.
Aanvragen voor de Vamil moeten worden ingediend tot uiterlijk drie maanden na de datum van investeringsverplichting Woning- en •U heeft een MMM-aanbieder nodig om voor de dec 2011. appartementeigenaren premie in aanmerking te komen. Hoe Doorlopend? energiezuiniger uw woning wordt, hoe hoger de subsidie: een verbetering van de Energie-Index van ten minste 0,75:€ 750,Een verbetering van de Energie-Index van ten Woningeigenaar, Woni Voorwaarden: warmteweerstand van de doorlopend? ngcorporatie / scheidingsconstructie voldoet aan de eisen Particuliere van het Bouwbesluit. Is de waarde van de woningverhuurder, gebruikte materialen 50% of minder van de totale isolatiewerkzaamheden? Dan vallen de gebruikte materialen ook onder het 6%-tarief.
Stimuleren van investeren in milieuvriendelijke MKB bedrijfsmiddelen
Stimuleren van investeren in, specifieke op de milieulijst genoemde, milieuvriendelijke apparatuur
Stimuleren van investeren in Ondernemingen energiebesparende bedrijfsmiddelen en de toepassing van duurzame energie. Daartoe kunnen ondernemingen in aanmerking komen voor een fiscale constructie, waarbij invensteringen in energiebesparende bedrijfsmiddelen een aanvullende aftrekpost opleveren. De SDE stimuleert de productie van Bedrijven en (non-profit) duurzame energie en richt zich op bedrijven instellingen en (non-profit) instellingen
voorwaarde; voor particulieren
voorwaarde: geldt voor ondernemers
voorwaarde: geldt voor ondernemers
voorwaarde: alleen van toepassing indien bedrijven in duurzame energie investeren
http://www.energiesu Min Fin bsidiewijzer.nl/ZoekR egeling.aspx?tid=2
http://www.meermet Meer met Minder minder.nl/26/home.ht ism Agentschap ml NL
http://www.senternov VROM em.nl/vamil_mia/fina nciele_steun_vamil/i ndex.asp
http://www.senternov VROM em.nl/vamil_mia/fina nciele_steun_mia/ind ex.asp
http://www.agentsch ELI apnl.nl/programmasregelingen/aanvragenstimuleringduurzameenergieproductie-sde
http://www.senternov Ministeries van EZ em.nl/eia/financieel_ en Financiën voordeel/index.asp
64
Januari 2013
3.887.1 – Economische Impact Energievisie 2040
Financieringsregeling
Financieringsregeling
Financieringsregeling
Financieringsregeling
Financieringsregeling
Financieringsregeling
Groen hypotheek
Rentekorting bij een hypotheek
Freo Ecolening
Green Loans lening
Energie in Balans hypotheek
Energie hypotheek Energie Financieringsregeling Remmers
Regeling Groenprojecten
Financieringsregelingen
Woningeigenaren en woningcorporaties
De 'Energie in balans hypotheek' is een hypotheekvorm tegen aantrekkelijke voorwaarden om energiebesparende maatregelen in uw woning te nemen
Bij GreenLoans kunt u een persoonlijke lening aanvragen voor investeringen in energiebesparende maatregelen zoals isolatiemaatregelen en een nieuwe, energiezuinige CV ketel. Ook kunt u met de lening duurzame technieken financieren zoals een warmtepomp, een zonneboiler en zonnepanelen Woningeigenaren
Woningeigenaren
Freo EcoLening is een persoonlijke lening Woningeigenaren bedoeld voor eigenaar-bewoners die willen investeren in één of meer energiebesparende maatregelen.
U kunt een rentekorting krijgen van 0,1% bij 1 Woningeigenaren Energielabelstap en 0,2% bij 2 Energielabelstappen over de gehele hypotheek, waarbij de Rentevast periode maximaal 15 jaar is.
De Groen Hypotheek is een hypothecaire lening die beschikbaar is voor bestaande woningen en nieuwbouwwoningen. De rentekorting bedraagt doorgaans 1 procentpunt.
In combinatie met de energiebesparende maatregelen, bied EnergieRemmers naast de standaard gunstige hypotheekrente een extra rentekorting van 0,2%.
Het stimuleren van projecten die een positief Investeerders/ effect op het milieu hebben. De overheid beheerders stimuleert deze projecten door de financiering van 'groenprojecten' aantrekkelijk te maken. Doordat de overheid een beslastingvoordeel geeft aan groene spaarders en beleggers kan de bank een lening met een lager rentetarief verstrekken voor een duurzaam gebouwde Woningeigenaren
Doorlopend
onbekend
Het maximale hypotheekbedrag, de onbekend bijbehorende rente(korting) en overige voorwaarden zijn situatieafhankelijk. De betrokken banken bepalen het hypotheekbedrag op basis van het pakket aan energiebesparende maatregelen dat u wilt realiseren.
De Greenloans lening (rente 5,5%) en de onbekend Greenloans Ecolening (rente 6,2%) verschillen ten aanzien van de maatregelen waarvoor u kunt lenen, de looptijd en in hoeverre boetevrij aflossen is toegestaan. Algemene voorwaarden, die gelden voor beide leningvarianten, is dat u maandelijks een vast bedrag aan rente en aflossing betaalt en dat de rente mogelijk fiscaal aftrekbaar is
De geldverstrekkers die meedoen in dit onbekend concept willen het gebruik van Energie Besparende Maatregelen stimuleren. Door de rentekorting blijven u maandlasten gelijk ondanks het feit dat u investeringen doet. Wel willen de geldverstrekkers dat uw huis energiezuiniger wordt en dat dient aangetoond te worden door een verbetering van het Afhankelijk van de geselecteerde maatregelen, onbekend kan de consument kiezen uit de Freo EcoLening Premium (€ 2.500 - € 50.000) danwel de Freo EcoLening Extra (€ 5.000 - € 50.000). De financiering is ook te combineren met (overige) subsidie-maatregelen. De Freo EcoLening Premium heeft een vast rentetarief. Dit tarief is 8,0% (financiering €2.500 - € 5.000) danwel 6,9% ( financiering € 5.000 - € 50.000). Het vaste tarief voor de Freo EcoLening Extra is 5,7% (financiering € 5.000 € 50.000). De klant kan te allen tijde boetevrij aflossen.
Voor een Groen Hypotheek heeft u een‘groenverklaring’ nodig
worden gebaseerd op een maatwerkadvies. Het maximale hypotheekbedrag, de bijbehorende rente(korting) en overige voorwaarden zijn situatieafhankelijk
van energie uit hout en energierijke gewassen; 2o . het opwekken van elektrische energie door middel van een windturbine die – voorzover deze normen daarop van toepassing zijn – is gecertificeerd volgens NEN 6096/2 indien certificatie heeft plaatsgevonden voor 1 april De te nemen energiebesparende maatregelen onbekend
Een verklaring kan slechts worden afgegeven voor projecten die naar het oordeel van de ministers: a. gericht zijn op: 1o . het opwekken
http://www.energiesu Energy Finance bsidiewijzer.nl/ZoekR Development BV egeling.aspx?tid=4 (EFD BV)
http://www.energiesu Alfam Consumer bsidiewijzer.nl/ZoekR Credit, Advance egeling.aspx?tid=3 Finance BV
http://www.energiesu De Lage Landen bsidiewijzer.nl/ZoekR Financiering BV egeling.aspx?tid=2 (100% Rabobank Groep)
http://www.energiesu Huis en Energie bsidiewijzer.nl/ZoekR egeling.aspx?tid=1
http://www.energiesu Diverse banken bsidiewijzer.nl/ZoekR egeling.aspx?tid=1
http://www.energiesu Energie Remmers bsidiewijzer.nl/ZoekR egeling.aspx?tid=1
http://www.senternov VROM em.nl/groenbeleggen /documenten/index.a sp