wereldverbeteraars
voor
Economie
Biografie
© 2010 Peter van der Wel / Het Tweede Gezicht, Den Haag
www.hettweedegezicht.com Een uitgave via www.schrijversmarkt.nl Eerste druk 2010 Ontwerp omslag en binnenwerk Valetti, www.valetti.nl Drukwerk Drukkerij Wilco
ISBN 978 94 6141 001 6 / NUR 640 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en /of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze en/of door welk ander medium ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Peter van der Wel Peter van der Wel (1949) is afgestudeerd als econoom. Na een loopbaan in het onderwijs en als directeur van verschillende internetorganisaties werkt hij nu als organisatieadviseur en futuroloog bij het adviesbureau Rijnconsult. In zijn onderwijstijd schreef hij een groot aantal delen van de succesvolle schoolboekenreeks Economisch Bekeken. Bij de Consumentenbond schreef hij tientallen boeken over consumentenzaken. Ook later bleef hij publiceren. In zijn werk als organisatieadviseur komt zijn liefde voor de toekomst goed van pas. Peter houdt van de toekomst. Hij heeft dan ook al vele organisaties begeleid op weg naar hun toekomst in vele soorten opdrachten. Van fusies tot verzelfstandigingen en van strategie- tot aan kerntakendiscussies. Zijn kracht ligt daarbij in zijn brede ervaring, zijn open blik en zijn vaak onconventionele oplossingen.
Schrijversmarkt Wat hebben J.K. Rowling, Harry Mulisch en Stephen King met elkaar gemeen? Ze zijn allen auteurs van bestsellers én ze zijn allemaal meerdere malen afgewezen door uitgevers. Zo lopen er nog talloze talentvolle schrijvers rond met prachtige manuscripten die waarschijnlijk nooit het daglicht zullen zien. Schrijversmarkt is een online boekenuitgeefconcept dat het publiek laat beslissen welke manuscripten worden uitgegeven. Het initiatief van Schrijversmarkt betekent een revolutie in de 500 jaar oude uitgeefmethode. Vanaf nu bepaalt niet meer de uitgever welke manuscripten worden uitgegeven, maar de lezer. Economie voor wereldverbeteraars is het eerste manuscript dat via Schrijversmarkt wordt uitgegeven. Kijk voor meer informatie op www.schrijversmarkt.nl
wereldverbeteraars
voor
Economie
Hoe we allemaal rijk en gelukkig kunnen worden
Peter van der Wel
2010 Uitgeverij Het Tweede Gezicht, Den Haag
Voor Ineke, Isis en Jasha Omdat ze hebben leren leven met een partner en vader, die tracht te leven naar wat hij heeft geschreven
inhoudsopgave voorwoord Hoofdstuk 1 Rijkdom en geluk Jullie hebben klokken, wij hebben tijd Inkomen en geluk: vergeten we niet wat? De economische wetenschap en geluk Hoofdstuk 2 Ons economisch systeem: de productiemachine Ons economisch systeem: de productiemachine Het gebruik van kennis voor productie Het gebruik van energie voor productie
16 20 20 23 24 26 26 29 31
Hoofdstuk 3 Wat drijft ons
36
Adam Smith en onze behoefte aan bewondering Jeremy Bentham en de definitie van nut en behoeften Epicurus en geluk John Maynard Keynes en onze belangrijkste behoeften John Kenneth Galbraith tegen status, cultuur en luxe We zijn nog steeds jagers op de toendra
36 38 39 41 42 43
Hoofdstuk 4 Allemaal lekker aan het werk
46
Arbeid verdelen en specialiseren Werkeloosheid en werkgelegenheid
46
Hoofdstuk 5 Druk - druk - druk en geluk Onze beleving van tijd Waarom gaat de tijd zo snel?
54
11
48
54 55
Economie voor wereldverbeteraars
Een mens is meer dan een werknemer en consument Factoren die geluk bepalen Onze gelukssystemen: comfort en flow
Inhoudsopgave
57 59 62
Hoofdstuk 6 Economie is gebouwd op drijfzand 66 ‘Zachte’ begrippen 66 Het verleden voorspellen 68 Het onmeetbare meetbaar maken 70 Keynes en de bestrijding van werkeloosheid 72 Hoofdstuk 7 De relatie tussen welvaart en inkomen 76 Bronnen van welvaart 76 Oorspronkelijke bronnen van welvaart 77 Uitbesteden die handel? 79 Vijfde bron van welvaart 81 We produceren en consumeren om te compenseren 82 Meer welvaart is niet gelijk aan meer verdienen 84 Alles went en het gras is altijd groener bij de buren 85 Het multidimensionale model in formules 87 Het multidimensionale model in woorden 90 Hoofdstuk 8 Economie voor een betere wereld 92 We gaan er blind voor – maar waarvoor? 92 Milieuneutraal en duurzaam produceren en consumeren 93 Drie manieren om milieuvriendelijker te produceren 97 Een verbeterde formule voor een betere wereld 99
Hoofdstuk 9 Over belastingen en uitkeringen 102 De paradox van dure arbeid en goedkoop kapitaal 102 Wie niet werkt, zal niet eten 105 Iedereen een basisinkomen 106 Iedereen een ingezetenenbelasting 108
12
Hoofdstuk 10 De rol van reclame 110 Reclame is overal 110 Een ijzersterke lobby 112 Reclamemaken is een kunst 114 Reclame betalen wij zelf 115 Reclame stimuleert de economische groei 119 Maatschappelijk wenselijke reclame 121 Hoofdstuk 11 Voorwaarden voor economische groei 126 Een gelijkmatige inkomensverdeling 126 Vrijheid van meningsuiting en religie 127 Wetenschap en innovatie 128 Van een kennis- naar een menseneconomie 129 Werken na het pensioen 131 De elektronische snelweg 133 Hoofdstuk 12 Digitalisering en informatie 138 Van grotschildering tot virtual reality 138 De razendsnelle, digitale informatieverspreiding 141 Meer informatiecapaciteit kost minder 143 Informatie verspreidt sneller, goedkoper en makkelijker 144 Meer informatie en minder materie 145 Hoofdstuk 13 Ideeën voor de verspreiding van kennis en informatie 148 Kennis en informatie vermenigvuldig je door het te delen 148 Weg met het intellectueel eigendomsrecht 149 De prijs van kennis en informatie moet omlaag 153 Hoofdstuk 14 Agenda voor een betere wereld 158 Afscheid van het Sociaaldarwimisme 158 Economie is ecologie 161
13
Economie voor wereldverbeteraars
Energy efficiency is noodzakelijk om te overleven 163 Agenda voor beleidsmakers 164
Hoofdstuk 15 bonus - hoe word ik rijk?
166
Hoofdstuk 16 bonus - hoe word ik gelukkig?
176
dankwoord 184 Bibliografie 186 Noten 190 lijst met supporters 206
14
15
Economie voor wereldverbeteraars
Voorwoord
Ik ben opgeleid als econoom en heb me de laatste vijftien jaar veel beziggehouden met de manier waarop ict en internet onze levens en organisaties veranderen. Ik keek daarbij naar vragen als: Wat is de relatie tussen inkomen, welvaart en geluk? Moeten we allemaal wel zo hard werken? Welke invloed hebben internet en digitalisering op onze welvaart? Hoe kunnen we onze economie zo inrichten dat iedereen er wereldwijd welvarender van wordt? Hoe zorgen we er tegelijkertijd voor dat we niet ten onder gaan aan milieuvervuiling? Hoe kunnen we gelukkiger worden? De economische wetenschap biedt geen bevredigende antwoorden op deze vragen en ontwikkelingen. Ik heb daarom besloten te onderzoeken of bestaande economische modellen en theorieën kunnen worden aangepast. De antwoorden op deze vragen wilde ik in de vorm van een boek gieten. Dat boek moet een praktische handleiding zijn voor iedereen die geïnteresseerd is in economie, welvaart, geluk en een betere wereld. Met verklaringen voor economische verschijnselen om ons heen, maar ook met veel praktische adviezen over hoe we zelf welvarender en gelukkiger kunnen worden. Zo’n boek heeft u nu als lezer in handen. Ik ben ervan overtuigd dat u er uw voordeel mee kunt doen. In dit boek laat ik bijvoorbeeld zien dat het begrip inkomen een misleidende maatstaf is om welvaart, geluk en economische
groei aan af te meten. Het Nationaal Inkomen dient echter bij veel economische beslissingen als centraal begrip. De aanleg van de Tweede Maasvlakte of de uitbreiding van Schiphol worden bijvoorbeeld met een begrip als Nationaal Inkomen onderbouwd. We gebruiken het Nationaal Inkomen als maatstaf voor welvaart en economische groei. De sociale uitkeringen zijn meestal gekoppeld aan de hoogte van ons inkomen. Ook in privéopzicht gaan we er van uit dat een hoger inkomen meer welvaart en geluk oplevert. Waarom lukt het ons niet om door deze inkomensillusie heen te kijken? Ik zal de relatie uitleggen tussen zaken als duurzaamheid, ontwikkelingsproblematiek, vrije tijd en sociale verhoudingen. Uitgaande van bestaande economische theorieën, creëer ik zodoende een uitgebreid economisch model waarmee beslissingen beter kunnen worden onderbouwd. Beter, omdat er dan wel rekening wordt gehouden met zaken als duurzaamheid, vrije tijd en geluk. Dit boek is dan ook een praktische handleiding voor wereldverbeteraars om te komen tot een leven met meer welvaart en geluk voor iedereen. De uitkomsten van dit verbeterde model zijn ronduit schokkend. Als we in de berekening van onze welvaart de negatieve neveneffecten meenemen, blijkt dat de inkomenstoename van de laatste jaren per saldo heeft geleid tot minder welvaart. Het model heeft nog meer toepassingsmogelijkheden. In dit boek zullen we bijvoorbeeld zien hoe we kunnen berekenen wat er moet gebeuren om echt milieuneutraal – dus zonder verdere uitputting van grondstoffen of vervuiling van het milieu – te produceren. Dat is mogelijk, maar het vereist een andere manier van produceren. Nog een stap verder gaat het opheffen van de ongelijke welvaartsverdeling tussen Noord en Zuid. Stel dat we willen dat de welvaart in het Noorden gelijk blijft aan wat die nu is, bij een milieuneutrale productie. Met het uitgebreide model kunnen we
16
17
voorwoord
Economie voor wereldverbeteraars
dan berekenen dat we, om de ongelijke verdeling tussen Noord en Zuid op te heffen, de milieuschade per eenheid product met 95 procent moeten terugbrengen. Als we de welvaartseffecten van onze manier van produceren en consumeren in beeld hebben gebracht, kunnen we ook kijken naar mogelijke praktische implicaties. Zo zijn er hoofdstukken opgenomen over reclame als instrument om onze welvaart te verhogen, de rol van kennis en onderzoek, de invloed van internet en ict, het recht op intellectueel eigendom, en de herziening van ons belastingsysteem. Twee hoofdstukken staan boordevol praktische tips voor het optimaliseren van individuele welvaart en geluk. Het boek wordt afgesloten met een lijst van aanbevolen literatuur en een notenapparaat voor geïnteresseerden die zich verder willen verdiepen in de besproken onderwerpen.
18
19
Economie voor wereldverbeteraars
Rijkdom en geluk
Jullie hebben klokken, wij hebben tijd Een zinderende zon straalt aan de strakblauwe hemel. Ik lig op een strand in tropisch Afrika onder een rieten parasol. Alle beloften van de vakantiefolders zijn waargemaakt. De stranden zijn parelwit, de palmen wuiven, de zee is turquoise. Die folders vertellen echter niet het hele verhaal. In de folders ontbreken de ‘hustlers’. Wij liggen als blanke hoopjes geld op zonnebedjes in een enclave op het strand, omringd door zwarte mannen. Eén stap buiten ons territorium en de mannen vliegen op ons af. Ze hopen iets van hun ambachtelijke, toeristische spullen te verkopen. Ze hebben niet veel te bieden, maar doen wat ze kunnen. In dit land kunnen maar weinig mensen rondkomen van hun salaris. Uitkeringen kent men hier niet. Niets lijkt het te doen. Er is een tekort aan machines en onderdelen en alles is slecht onderhouden. Het enige dat dit soort landen exporteert, zijn landbouwproducten en ruwe grondstoffen. De zon – althans het toerisme – is hier de belangrijkste inkomstenbron. Ik loop terug naar mijn hotel. De zon staat loodrecht boven me. De donkere schaduwen zijn messcherp, de straat is fel wit en doet ondanks mijn zonnebril pijn aan mijn ogen. Mijn shirt plakt aan mijn rug. Ik ben niet ver meer van mijn hotel, vol schaduw en koelte. Aan de overkant van de straat zit al de hele dag een man.
Hij zit achter een kistje op de grond in een smalle reep schaduw. Op het kistje liggen vijf kleine plastic zakjes met pinda’s en twee aangebroken pakjes sigaretten. Dat is zijn handelswaar: zelf ingepakte pinda’s en losse sigaretten. Hij zit daar de hele dag geduldig te wachten tot iemand iets koopt. Twee deuren verderop zit een timmerman. Voor de open deur staat een bedbodem op schragen. Daarnaast zijn vijf mannen bezig om samen één plank te zagen. Eén man heeft de zaag in zijn hand. Een ander is het hulpje dat de plank vasthoudt en af en toe heen en weer loopt om iets op te halen. De derde houdt toezicht. Hij is waarschijnlijk de meester-timmerman of de opdrachtgever. De overige twee mannen zitten gehurkt in de schaduw en kijken toe. Ze hebben het er maar druk mee. Het is duidelijk dat ik in een arm land op vakantie ben. Misschien lijden de mensen niet echt honger, maar ze zijn hier zeker niet rijk. Ze bezitten weinig, kennen geen goede gezondheidszorg, weinig opleidingsmogelijkheden of democratische vrijheid. Wel zie ik mensen die ontzettend hard hun best doen. Ze leven in een land dat rijk is aan grondstoffen. Boven hun hoofden staat een stralende zon die voedselgewassen oplevert. Toch zijn ze arm. Wij, de mensen in het rijke Westen, zijn er in materieel opzicht de laatste honderd jaar ongelofelijk sterk op vooruitgegaan. We hebben grotere en mooiere huizen, rijden in grotere en meer luxueuze auto’s, gaan verder weg op vakantie, zijn omringd door steeds meer ‘handige’ apparaten, zijn hoger opgeleid en leven langer. In Nederland leven we al meer dan zestig jaar in vrede. We hebben een steeds grotere individuele (keuze-) vrijheid. Landen als China en India ontwikkelen zich in hoog tempo. Sinds het einde van de Koude Oorlog haalt men ook in voormalige Oostbloklanden de achterstand snel in.
20
21
1 Rijkdom en geluk
Economie voor wereldverbeteraars
Rijkdom en geluk
Er zijn echter ook problemen. Veel mensen voelen zich ondanks hun grote materiële rijkdom niet echt gelukkig in het Westen. Ze hebben het altijd druk en zijn niet tevreden over de manier waarop ze met elkaar omgaan. Sommigen maken zich zorgen over smeltende poolkappen, anderen hebben het moeilijk met het feit dat er nog steeds veel leed bestaat in de wereld. Honger en armoede heersen in grote delen van Afrika, maar ook in delen van ZuidAmerika en Zuidoost Azië. Spanningen tussen de Westerse en de islamitische wereld nemen toe. Ondertussen putten we grondstoffen en energiebronnen uit, brengen schade toe aan het milieu en vervuilen onze natuurlijke leefomgeving. Er is nog een paradox. Het lijkt wel alsof iedereen hier in het land waar ik op vakantie ben alle tijd van de wereld heeft. Ik moet denken aan die beroemde uitspraak van een Afrikaans stamhoofd: ‘In Europa hebben ze klokken, maar wij hebben de tijd’. Verschil in tijdbeleving is er zelfs in Nederland. In Twente lijkt het leven veel rustiger dan in de jachtige Randstad, maar New Yorkers die tijdelijk in Amsterdam wonen, vinden het er zo heerlijk rustig. Hoe komt dat? Ik vermoed dat het te maken heeft met de manier van leven gerelateerd aan de mate van economische ontwikkeling. Paradoxaal genoeg lijkt het wel of we naarmate we rijker zijn geworden, jachtiger zijn gaan leven. Of we naarmate onze welvaart stijgt, meer tijd tekort komen. Is dat niet vreemd? Als je rijker wordt, bezit je steeds meer ‘tijdbesparende’ spullen: een auto, stofzuiger, telefoon, enzovoort. Toen ik er beter over nadacht realiseerde ik me dat alles wat je bezit – een auto, een huis, een fiets, een sapcentrifuge – tijd kost. Het kost om te beginnen de tijd die je moet werken voor het geld om deze spullen te kunnen kopen. Vervolgens kost het de tijd die je besteedt aan het onderhouden en schoonhouden van
deze spullen. Sommige ‘tijdbesparende’ zaken leggen zelfs extra beslag op je tijd. Een handpers is bijvoorbeeld sneller schoon te maken dan een sapcentrifuge. Ten slotte ben je ook nog tijd kwijt aan de consumptie zelf. Ook het zitten in je tuin, het spelen met je nieuwe computer of het uitgebreid dineren kost tijd. Met andere woorden: hoe meer je bezit, hoe meer tijd je kwijt bent.
22
23
Inkomen en geluk: vergeten we niet wat? We weten allemaal dat meer inkomen – en dus meer geld – niet hetzelfde is als meer geluk. Toch wordt in het economisch spraakgebruik meer inkomen doorgaans gelijkgesteld aan meer geluk. We zijn immers welvarender naarmate we meer geld en bezit hebben. We denken allemaal dat we van een hoger salaris gelukkiger zullen worden. Ook al weten we allemaal dat deze redenering te simpel is, we handelen meestal niet naar dit besef. Zelfs economen maken deze fout. Ik zal twee voorbeelden geven van de manier waarop de meeste economen nog steeds naar de wereld kijken. Voorbeeld 1: Veel ijzel in de ochtendspits betekent een verhoogde kans op kettingbotsingen en gewonden. Een weldenkend mens zal niet durven beweren dat zo’n serie ongelukken ons gelukkiger maakt. Toch levert zo’n verkeerscatastrofe voor de autobranche en de garagebedrijven meer omzet op. Als het maar voldoende ijzelt en de automobilisten maar hard genoeg rijden, zullen ook in de medische sector en met een beetje pech (of geluk?) ook in de uitvaartsector de inkomens stijgen. Kortom, ongelukken in de ochtendspits zijn goed voor de economie. Maar zijn ze dat ook voor ons geluk? Voorbeeld 2: De laatste tijd roepen sommige politici en ondernemers dat we weer langer moeten gaan werken. Onze vakanties zijn volgens hen te lang en onze werkweek is te kort. Veronder-
Economie voor wereldverbeteraars
Rijkdom en geluk
stel dat we de zesdaagse werkweek weer invoeren en dat we weer werkdagen van twaalf uur maken. We geven ook maar meteen de meeste vakanties en vrije dagen op. In de begintijd van de industriële revolutie was dit heel gewoon en ook nu in veel opkomende economieën (China, India, Indonesië) zijn dit normale arbeidsomstandigheden. Ons inkomen zou dan waarschijnlijk enorm in omvang toenemen. Maar geldt dat ook voor ons geluk? Dit soort economische redeneringen is eenzijdig. Toch is dit de gangbare manier waarop de meeste economen redeneren en naar de wereld kijken. De meeste economische analyses verwaarlozen of omzeilen de geluksvraag. De factor geluk maakt meestal ook geen deel uit van economisch beleid. Geluk kunnen we immers niet meten. Inkomen is wel meetbaar, en ‘meten is weten’. Als we zo eenzijdig meten, is de vraag wat we dan werkelijk weten. Economische beslissingen - zoals de aanleg van de Betuwelijn of de vijfde landingsbaan op Schiphol - die alleen op economische berekeningen zijn gebaseerd, mogen op zijn minst slecht onderbouwd worden genoemd. Zo’n beperkte blik leidt tot een maatschappelijke fixatie op meetbare koopkracht en meetbaar inkomen. Andere belangrijke elementen van welvaart, zoals duurzaamheid, sociale samenhang en sociale rechtvaardigheid, blijven in deze eenzijdige economische analyses buiten beeld.
beschouwd als de vader van de economie.1 Zijn meest bekende werk An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations gaat niet alleen over geld en inkomen, maar ook over de bronnen van geluk. Ook Smith’s opvolgers hielden zich nadrukkelijk met geluk bezig. In de tijd van John Stuart Mill, geboren in 1806, stond de economische wetenschap bekend als de ‘dismal science’ en hield de economie zich expliciet bezig met de ‘pursuit of happiness’.2 De geluksbeleving bleef ook daarna onderdeel van economische analyses. John Maynard Keynes wordt algemeen gezien als de grondlegger van de moderne, macro-economische theorie.3 Zijn meest bekende boek The General Theory of Employment, Interest and Money verscheen in de jaren ‘30 van de twintigste eeuw. Dit werk staat vol verwijzingen naar de diepere psychologische drijfveren van ondernemers en consumenten. Na de Tweede Wereldoorlog is het geluksbegrip echter verdwenen uit de ‘mainstream’ van het economisch denken. In dit boek kijk ik hoe we onze economie, ofwel onze ‘productiemachine’, zo kunnen inrichten dat we met z’n allen gelukkiger worden. Denk bijvoorbeeld aan het beperken van de nadelen van onze manier van produceren en consumeren. Dat kan door het tegengaan van milieuvervuiling, uitputting van grondstoffen en een onrechtvaardige verdeling van de welvaart. Om mijn redeneringen te verduidelijken, maak ik vergelijkingen met vroeger en vat de zaken soms samen in een formule. Ik hou het simpel, zodat ook mensen die niets op hebben met formules de redenering kunnen blijven volgen.
De economische wetenschap en geluk Economen die zich bezig houden met de vraag hoe we gelukkiger kunnen worden, zijn de laatste vijftig jaar niet erg serieus genomen. Toch is er al vanaf het ontstaan van de economische wetenschap een stroming geweest die zich bezighield met de geluksvraag. Adam Smith, niet de minste, is een prominent vertegenwoordiger van deze stroming. Hij werd geboren in 1723 en wordt algemeen 24
25
Economie voor wereldverbeteraars
2 Ons economisch systeem: de productiemachine Dit hoofdstuk gaat over het economisch systeem, of wat ik de ‘productiemachine’ noem. Wat produceren we allemaal? Hoe gaan we om met de energie die ons ter beschikking staat? Waarom maken we nog altijd weinig gebruik van zonne-energie? Productie van middelen die de behoefte bevredigen Ik hoorde eens iemand een theorie ontvouwen over het gedrag van de mens. Volgens hem zijn wij door buitenaardse wezens op de aarde gezet met maar één doel: het uit de aarde halen en verzamelen van goud. Toegegeven, veel mensen verzamelen goud. Sommigen verzamelen weinig, anderen kisten vol. Enkelen zelfs kelders vol. Eens in de zoveel tijd zouden die buitenaardse wezens het goud komen ophalen. Vanaf een afstand bekeken is het niet eens zo’n vreemde theorie. Deze theorie beschrijft in ieder geval een deel van ons gedrag en geeft er zelfs een verklaring voor. Laten we nu ook ons economisch systeem eens van zo’n afstand bekijken, bijvoorbeeld vanuit een ander zonnestelsel. De aarde zelf lijkt dan één groot systeem. In dat systeem is materie en energie aanwezig. De materie op aarde is blijvend, onvernietigbaar, maar wel verplaatsbaar en veranderbaar. Anno 2010 ziet deze hoeveelheid materie eruit als een hoeveelheid zuurstof, stikstof, bijna 7 26
Ons economisch systeem: de productiemachine
miljard mensen, zand en stenen, bomen, auto’s, treinen, bruggen, varkens, wegen, huizen, paperclips, computers, maar ook afvalhopen en water. Heel veel water. De miljarden mensen in dit systeem verrichten handelingen. Waarom we dat doen is voor economen overigens niet relevant. Ook voor een buitenaards wezen zal het lijken alsof we ‘maar wat doen’. Wij zijn echter op basis van onze handelingen onder te verdelen in vier groepen: 1. De energieproducenten, die zich bezighouden met het winnen van energie. Tot deze groep behoren boeren, vissers, steenkolendelvers, olieboorders, enzovoort. 2. Dan zijn er de bewerkers en verplaatsers. Tot deze categorie behoren handwerklieden, huisvrouwen, loodgieters, vrachtwagenchauffeurs, recyclers, enzovoort. Zij houden zich voornamelijk bezig met het verplaatsen of vervormen van materie. 3. Een derde groep, de dienstverleners, houdt zich voornamelijk bezig met het verlenen van diensten of met het regelen van het intermenselijk verkeer. Tot deze groep behoren onder andere politieagenten, hoeren, advocaten, kappers, artsen, muzikanten, toneelspelers en rechters. 4. Tenslotte is er een vierde groep, de systeemverbeteraars. Deze groep lijkt op de dienstverleners, omdat zij ook niets ‘tastbaars’ produceren. Systeemverbeteraars verzamelen en verspreiden kennis. Op die manier verhogen ze de efficiency van het economisch systeem. Daardoor kunnen andere mensen op aarde efficiënter met schaarse hulpmiddelen omgaan. Tot deze groep behoren leraren, economen, uitvinders, onderzoekers, enzovoort. We kunnen nu het bovenstaande in eenvoudige economische begrippen beschrijven. Daarvoor gaan we terug in de tijd. Ooit was 27
Economie voor wereldverbeteraars
Ons economisch systeem: de productiemachine
de mens voor zijn levensonderhoud en welvaart - in economische termen ‘behoeftebevrediging’- volledig afhankelijk van de natuur. We veronderstellen dat de hoeveelheid behoeftebevredigingsmiddelen die de mens toen aan de natuur kon ontrekken, gelijk was aan de hoeveelheid beschikbare natuur. Mensen gingen op een gegeven moment ingrijpen in de natuur. Ze bewerkten bijvoorbeeld stenen tot vuistbijlen en stokken tot werpspiesen. Ze gingen pottenbakken en huiden bewerken. De mens leerde geleidelijk aan zijn natuurlijke omgeving te manipuleren. Dat betekende het begin van de transformatie van de natuur. Economen zeggen dan dat de mens ‘waarde ging toevoegen’ aan de onbewerkte natuur. Deze toegevoegde waarde komt voort uit de toevoeging van kennis en arbeid aan de onbewerkte natuur, ofwel aan grondstoffen. Dit ingrijpen leidde uiteindelijk tot het ontstaan van landbouw en veeteelt en nog later tot de ontwikkeling van ambachten en beroepen. Economen noemen het ‘toevoegen van waarde’ ook wel produceren. De productie van behoeftebevredigingsmiddelen gebeurde in het begin alleen binnen de groep, de familie of het gezin. Er werd nog niet geproduceerd voor de verkoop of voor de ‘markt’ ook een economenterm. De waardetoevoeging die buiten de markt omgaat, heet de informele productie.4 De beschikbare hoeveelheid behoeftebevredigingsmiddelen in de beginfase van de mensheid was gelijk aan de behoeftebevrediging uit de onbewerkte natuur, plus de toegevoegde waarde uit de informele productie. In een eenvoudige formule ziet dat er zo uit:
alleen afkomstig uit de (onbewerkte) natuur en de informele productie. We kopen onze behoeftebevredigingsmiddelen nu ook in de winkel of ze komen bij de overheid vandaan. Denk bijvoorbeeld aan wegen, veiligheid, gezondheidszorg, onderwijs en dijken. Ik zal daar in hoofdstuk 7 op ingaan. Ik ga nu eerst verder over het toevoegen van kennis en arbeid aan de natuur.
Tegenwoordig zijn onze behoeftebevredigingsmiddelen niet meer
Het gebruik van kennis voor de productiemachine Het proces van kennis en arbeid toevoegen is, zoals gezegd, al heel lang geleden begonnen toen de mensen gingen ingrijpen in de natuur en die transformeerden. Ze maakten bijvoorbeeld stenen gereedschappen of gingen huisdieren houden. Dat betekende nogal wat. Probeert u eens het moment voor te stellen waarop de eerste bewoners van wat wij nu Nederland noemen vanuit het oosten de eerste Neolithische mensen zagen binnentrekken. Ik vermoed dat die vroegste bewoners hebben gedacht dat die nieuwkomers tovenaars waren. Die mensen voegden water toe aan de klei ‘uit de schoot van moeder aarde’ en die klei veranderde zowaar in stevige potten en schalen. Nog ongelooflijker was dat het ‘jachtwild’ gewoon met die nieuwkomers meewandelde. Het moet geleken hebben alsof dat wild uit vrije wil naar de slacht ging. De kennis van deze nieuwkomers moet voor die oorspronkelijke bewoners op magie hebben geleken. Dit is een heel oud voorbeeld van hoe toevoeging van kennis en arbeid aan de vrije, beschikbare natuur leidt tot een hogere gebruikswaarde ervan. Een primitieve waardeverhoging of productie die was gebaseerd op technische kennis en op kennis over planten en dieren. Deze nieuwe kennis stelde mensen in staat natuur, planten en dieren voor het eigen levensonderhoud in te zetten. De kennis, grotendeels afkomstig uit het Midden-Oosten, werd al
28
29
behoeftebevredigingsmiddelen = natuur + toegevoegde waarde
Economie voor wereldverbeteraars
Ons economisch systeem: de productiemachine
snel overgenomen in andere delen van de wereld en leidde tot een landbouwrevolutie. De manier waarop mensen leefden en samenwoonden, transformeerde volledig. Landbouw dwong mensen om zich permanent te vestigen. Zo ontstonden de eerste dorpen en steden. Voor het eerst in de geschiedenis kon men voedseloverschotten produceren. Daarmee werken grote groepen mensen in leven gehouden. Voedseloverschotten maakten bovendien het ontstaan van nieuwe beroepen mogelijk, zoals dat van koning, rechter of belastinginner. Deze revolutionaire veranderingen leidden tot een landbouweconomie; iets totaal anders dan een economie gebaseerd op jagen en verzamelen. Eind achttiende en begin negentiende eeuw veranderde de manier van produceren en consumeren opnieuw revolutionair. Deze kennisrevolutie was al begonnen aan het eind van de middeleeuwen, toen natuurkunde en scheikunde zich geleidelijk aan ontwikkelden tot officiële wetenschappen. Nieuwe natuurwetenschappelijke inzichten stelden de mens in staat natuurkrachten voor eigen behoefte in te zetten. Deze ‘domesticatie’ van de natuurkrachten leidde vervolgens tot de industriële revolutie. Vanuit Engeland verspreidde die zich over Europa, daarna over de Verenigde Staten en uiteindelijk over de rest van de wereld. Ook deze golf transformeerde de manier waarop mensen leefden en samenwoonden radicaal. De industriële revolutie leidde tot massaproductie, massaconsumptie, massarecreatie, massamedia, massaonderwijs en massasteden. Inmiddels spoelt een derde kennisgolf over de aarde.5 Het begrip kenniseconomie is het toverwoord van de laatste jaren. Zoals de voorbeelden hiervoor al duidelijk maakten, zijn kennis en kennisontwikkeling zo oud als de mensheid. Ergens halverwege de twintigste eeuw zijn we echter een nieuwe fase van de geschiedenis
ingegaan. We zitten nu midden in de informatie- of digitale revolutie. Gegevens, informatie en kennis kunnen voor het eerst sinds het ontstaan van de mensheid worden gevangen in computerprogramma’s en op harde schijven. Dit digitaliseren of ‘domesticeren’ van informatie stelt ons in staat om gegevens steeds sneller op te slaan, te bewerken, te verspreiden, te verwerken, aan elkaar te koppelen, te vermenigvuldigen en met elkaar in verband brengen. Dat heeft weer tot gevolg dat steeds meer mensen zich tegenwoordig dagelijks bezighouden met het produceren, verplaatsen en consumeren van gegevens. Er zijn al computerprogramma’s ontworpen die dat zelfs mogelijk maken zonder menselijke tussenkomst. De toegevoegde waarde van de producten die wij kopen - de waarde toegevoegd aan de oorspronkelijke natuurlijke grondstoffen - bestaat steeds vaker uit toegevoegde kennis en informatie. Producten zoals liedjes, foto’s, films, tekeningen, teksten en computerprogramma’s bestaan bijna volledig uit informatie en kennis. Ook de waarde van materiële producten zoals auto’s, kleding en tv’s bestaat nog maar voor een klein deel uit materiële grondstoffen en voor het merendeel uit toegevoegde kennis en informatie. Dit betekent natuurlijk niet dat onze consumptie binnenkort helemaal immaterieel zal zijn. Materie blijft noodzakelijk om onszelf te voeden en te kleden. We kunnen echter meer immateriële waarde creëren met de beschikbare hoeveelheid materie (grondstoffen en energie). Zo kunnen we een hoger niveau van behoeftebevrediging bereiken voor een groeiend aantal mensen. Om het in niet-economische termen te zeggen: we kunnen een wereld met steeds meer welvaart voor steeds meer mensen creëren.
30
31
Het gebruik van energie voor de productiemachine Wat is nu de relatie tussen de beschikbare hoeveelheid materiële
Economie voor wereldverbeteraars
Ons economisch systeem: de productiemachine
middelen en de uiteindelijke waarde van de totale productie? We bekijken opnieuw onze productiemachine vanaf een verre planeet. We kunnen het ‘systeem aarde’ beschouwen als één grote zonnecollector. De hoeveelheid energie (licht en warmte) die jaarlijks de aarde bereikt, is de input in het systeem. De zon produceert jaarlijks 2.1032 joule. Hiervan bereikt 1/500 miljoenste deel de aarde. Dat is 4.1023 joule per jaar. Deze getallen zeggen de meeste mensen niet veel. Per saldo komt het er op neer dat de zon ieder uur een hoeveelheid energie op de aarde werpt die gelijk is aan het jaarlijkse energiegebruik van alle mensen. Eén tot twee procent van die rechtstreekse zonneschijn wordt gebruikt voor de levensprocessen van de organismen op aarde. Die organismen zetten de zonnestralen om in biomassa. Meer dan 98 procent van de beschikbare zonne-energie verdwijnt ongebruikt de ruimte in. Mensen maken op dit moment dus nauwelijks rechtstreeks gebruik van zonneenergie. We gebruiken voornamelijk fossiele energie. Deze fossiele brandstoffen zijn in de loop van miljoenen jaren opgeslagen als ‘later winbare’ energie.6
De afbeelding op de pagina hiernaast geeft weer hoe ons productiesysteem in natuurwetenschappelijke zin in elkaar steekt. De zon levert energie. Deze energie komt beschikbaar in de vorm van directe zonne-energie, maar ook in de vorm van water-, windkracht en biomassa. Er is ook ‘oude’ zonne-energie beschikbaar die eerder is opgeslagen in de vorm van fossiele brandstoffen. We kunnen al deze energie inzetten om de beschikbare hoeveelheid materie te bewerken. Dit gebeurt in de ‘productiemachine’, ons economisch systeem. Energie en materie vormen de input. De productiemachine zet ze om in output, oftewel, in goederen en diensten. Dit is een vereenvoudigde beschrijving van het economisch proces uitgaande van de natuurkundige grootheden materie en energie. In natuurwetenschappelijke eenheden is de output gelijk aan de input, aangezien materie en energie niet verloren kunnen gaan. Ze kunnen hooguit worden bewerkt of van vorm veranderen. De hoedanigheid van die materie en energie verandert echter wel. Fossiele brandstof kan bijvoorbeeld worden omgezet in elektriciteit of ijzererts in plaatstaal. Hierdoor verandert ook de waarde die wij aan die verzameling materie en energie toekennen. Wij hebben liever een nieuwe auto dan een auto die zojuist is geplet in een metaalwals. De auto bestaat echter in beide gevallen uit dezelfde materie. De productiemachine levert natuurlijk niet alleen goederen en diensten op, maar ook afval: organisch afval dat we eventueel kunnen hergebruiken als mest, en anorganisch afval dat we kunnen hergebruiken als grondstof. Afval kan alleen worden hergebruikt als we over voldoende energie en kennis beschikken om dit recyclingproces uit te voeren. Verder veroorzaakt de productiemachine vervuiling van het natuurlijke milieu en uitputting van de grondstoffenvoorraad. Als we maar beschikken over voldoende
de productiemachine
32
33
Economie voor wereldverbeteraars
Ons economisch systeem: de productiemachine
kennis en energie, kunnen ook vervuiling en uitputting worden ‘gerepareerd’. Zoals we hiervoor al zagen, maakt de mensheid nog nauwelijks gebruik van de beschikbare hoeveelheid zonne-energie. Wel zijn er in de loop der tijd voortdurend uitvindingen gedaan die er toe leidden dat de mens meer gebruik ging maken van de beschikbare energie. Denk bijvoorbeeld aan het domesticeren van dieren tot lastvee, om vrachten te vervoeren of graan te helpen malen. Op die manier kan zonne-energie die ligt opgeslagen in gras of andere voedingsgewassen, beter worden benut. Andere uitvindingen die hebben geleid tot een toename van energiegebruik, zijn het wiel, het gebruik van waterkracht, de windmolen, de stoommachine, elektriciteit en de ontploffingsmotor. Hier is onlangs ook kernenergie bijgekomen, waarmee het mogelijk wordt om materie in energie om te zetten. Kernsplitsing levert nog steeds onopgeloste problemen met de radioactieve reststoffen op, maar kernfusie is veelbelovend.7 Wanneer de mensheid erin slaagt deze energiebron op een milieuneutrale wijze te benutten, neemt de voor ons beschikbare hoeveelheid energie gigantisch toe. Hetzelfde geldt voor nog onbekende energiebronnen. Zo schijnt er op de maan een enorme hoeveelheid helium-3 beschikbaar te zijn, voldoende om de mensheid eeuwenlang van energie te voorzien.8 In het heelal is, potentieel gezien, oneindig veel energie beschikbaar. Om deze energie te benutten is uiteraard meer kennis vereist dan we nu bezitten. Laten we nu eens veronderstellen dat we volledig beschikken over een onbeperkte hoeveelheid energie. Energieschaarste is opgeheven. We kunnen alle grondstoffen recyclen en zelfs de natuur ‘repareren’ die door ons toedoen is beschadigd. We kunnen ook onbeperkt voedsel produceren, zeewater omzetten in zoetwater
en eventueel alle soorten groenten onder de grond kweken met behulp van groeilampen. Hoe meer energie ons ter beschikking staat, hoe beter wij in staat zijn om de fundamentele schaarste te overwinnen. Iedere uitvinding waardoor we meer kunnen doen met de beschikbare hoeveelheid energie (het wiel bijvoorbeeld), of waardoor we als mensheid meer energie ter beschikking krijgen, kunnen we dus opvatten als vermindering van de schaarste. Meer kennis kan zo leiden tot minder schaarste en meer welvaart. Deze veronderstelling maakt de vraag hoe we deze kennis kunnen verwerven uiterst relevant. Daar ga ik in hoofdstuk 12 en 13 dieper op in. Ik ga nu eerst verder met de output van onze productiemachine. Deze bestaat uit goederen en diensten. Goederen kunnen we beschouwen als bewerkte materie waaraan kennis, energie en arbeid is toegevoegd. Zo kunnen ze beter in onze behoeften voorzien dan in onbewerkte toestand. Meer kennis maakt de productiemachine ook efficiënter. We kunnen met dezelfde inspanning meer producten maken.We kunnen producten maken die beter in de behoefte voorzien. Dat brengt ons terug bij de vraag hoe het komt dat wij aan sommige bewerkte materie meer waarde hechten dan aan andere bewerkte of onbewerkte materie. In economische terminologie: waarom hechten wij waarde aan behoeftebevredigingsmiddelen? Dit is het onderwerp dat ik in het volgende hoofdstuk ga bespreken.
34
35
Economie voor wereldverbeteraars
Wat drijft ons?
Adam Smith en onze behoefte aan bewondering Hedendaagse economen houden zich zelden met geluk bezig, maar dat was vroeger wel anders. Ik noemde al de namen van Adam Smith en John Stuart Mill met hun ‘dismall science’ en ‘pursuit of happiness’. In hun tijd hield de economische wetenschap zich expliciet bezig met geluk. Adam Smith, algemeen gezien als de eerste, moderne econoom, beschrijft in zijn bekende boek Inquiry into the Wealth of Nations hoe een ‘onzichtbare hand’ de economie stuurt en welvaart voortbrengt. De bakker staat ’s morgens vroeg niet op voor uw welbehagen, maar uit eigenbelang. Hij wil graag geld verdienen. Het resultaat van alle menselijke handelingen die
uit eigenbelang voortkomen, is volgens Smith een groeiende welvaart. De ‘onzichtbare hand’ van de markteconomie zorgt ervoor dat u ’s morgens lekkere verse broodjes kunt kopen en dat de bakker genoeg verdient om van tijd tot tijd een nieuwe auto aan te schaffen. Adam Smith was van huis uit moraalfilosoof. Hij beschrijft in een van zijn andere grote werken, het boek Theory of Moral Sentiments, waarom mensen geld willen verdienen. Volgens Smith willen mensen worden bewonderd. Ze denken dat die bewondering wordt opgewekt door zich in rijkdom en weelde te hullen. Volgens hem streven mensen daarom het verwerven van rijkdom na. Rijkdom verschaft bewondering en lof, denken zij. Ik citeer Smith: ‘Ja, zelfs is het hoofdzakelijk vanwege dit aspect van de gevoelens der mensheid dat wij rijkdom najagen en armoede vermijden. […] Waaruit ontstaat dan deze wedijver die alle verschillende rangen en standen van de mensen doorloopt? Wat zijn de voordelen die wij ons voorstellen bij dat grote doel van de mensheid dat wij het verbeteren van de positie noemen? Te worden waargenomen, te worden opgemerkt, aandacht krijgen met sympathie, welbehagen en goedkeuring zijn de voordelen die wij ons voorstellen eraan te ontlenen.’ 9 Ik vind het boeiend dat Adam Smith vervolgens opmerkt dat wij ons laten misleiden. De natuur heeft ons zo gemaakt, dat wij automatisch en massaal deelnemen aan een ‘race for wealth’. Deze race zorgt vervolgens voor economische groei: ‘Het is een goede zaak dat de natuur ons op deze wijze bedriegt. Het is deze misleiding die de nijverheid van de mensheid opwekt en in voortdurende beweging houdt. Zij is het die als eerste aanzet de grond te bewerken, de huizen te bouwen, de steden en de gemenebesten te stichten en alle wetenschappen en kunsten uit te vinden en verbeteren die het menselijk leven veredelen en verfraaien.’ 10
36
37
3 Wat drijft ons? Laten we de andere kant van de productie eens nader onderzoeken. Wat is de drijfveer van ons handelen? Voor veel economen is de reden voor menselijk handelen in de productiemachine niet relevant. De drijfveren en motieven van mensen zijn voor de meeste economen slechts een gegeven. De economische wetenschap is waardevrij, zeggen economen. Ik wil in dit hoofdstuk echter aantonen dat de economie wel rekening moet houden met menselijke waarden. Geluk najagen is onze belangrijkste drijfveer. Als de productiemachine efficiënter, mensvriendelijker en duurzamer functioneert, worden we allemaal gelukkiger.
Economie voor wereldverbeteraars
Wat drijft ons?
Jeremy Bentham en de definitie van nut en behoeften Een van de grote achttiende-eeuwse economen, Jeremy Bentham, bouwde voort op het werk van Smith.11 Hij probeerde in navolging van de natuurwetenschappen een economisch begrippenapparaat te ontwikkelen. Zo ontwikkelde hij de begrippen ‘nut’ en ‘behoeften’. Hij baseerde zich hierbij op het werk van de Griekse filosoof Epicurus. Nut is volgens Bentham de eigenschap van een voorwerp ‘to produce benefit, advantage, pleasure, good or happiness (all this comes in the present case to the same thing) or to prevent the happening of mischief, pain, evil, or unhappiness.’ 12 ‘Nut’ en ‘geluk’ waren voor Bentham uitwisselbare begrippen. In de moderne economie is dat echter minder vanzelfsprekend. Hedendaagse economen hebben het meestal niet meer over geluk maar over ‘nut’. ‘Nut’ betekent het vermogen tot behoeftebevrediging of het realiseren van de eigen voorkeuren. De meeste economen laten zich er echter niet over uit of nutmaximalisatie hetzelfde is als het bereiken van het hoogst mogelijke geluk, iets wat voor Bentham als vanzelf sprak. De moderne micro-economie bouwt met begrippen als nut, behoefte en schaarste echter wel door op de ideeën van Bentham. Hedendaagse economen zien alle factoren die aan ons geluk kunnen bijdragen als behoeften. Zaken als vriendschap, gezondheid, levensvervulling of een schoon milieu zijn allemaal behoeften. Het bevredigen van deze behoeften verhoogt onze welvaart. Voor economen bestaat er geen verschil tussen welvaart, of welzijn. Beide begrippen liggen dichtbij geluk. Volgens de heersende economische theorie zijn er altijd meer behoeften dan behoeftebevredigingsmiddelen beschikbaar. Dit leidt tot schaarste. Welvaart is in economentermen de mate waarin de spanning tussen de behoeften en de schaarste van beschikbare behoeftebevredigingsmiddelen is op-
gelost. Hoe meer behoeftebevredigingsmiddelen, hoe welvarender we zijn.
38
39
Epicurus en geluk Bentham baseerde zijn begrip nut op de ideeën van de Griekse filosoof Epicurus, die leefde van 341 tot 270 voor Christus. De adviezen van Epicurus om gelukkig te worden, zijn nog altijd actueel. Zo kunnen we van Epicurus leren dat de toename van behoeftebevredigingsmiddelen (geld of goederen) niet automatisch leidt tot meer geluk. Epicurus heeft achteraf gezien de basis gelegd voor de moderne economische theorievorming. Hij schreef een uitgebreide handleiding voor het bereiken van optimaal geluk. Epicurus onderscheidde daarin meerdere vormen van geluk. Het streven naar genot, inclusief het vermijden van pijn, is de eerste natuurlijke impuls van dieren en pasgeboren kinderen. Dit streven is daarom de meest fundamentele drijfveer. Epicurus definieert genot als de volledige afwezigheid van angst en pijn, van honger en dorst en van kou en warmte. Het meest overvloedige maal weegt niet op tegen droog brood dat een grote honger stilt, of water dat een grote dorst lest, aldus Epicurus. Een ‘wijze’ is volgens hem een specialist in het bereiken van geluk. Om ons daarbij te helpen, heeft Epicurus een aantal leefregels geformuleerd. Als iemand die regels naleeft, zal hij automatisch zo veel mogelijk geluk ondervinden ofwel genieten. Epicurus onderscheidde drie soorten behoeften: 1. De noodzakelijke fysieke (natuurlijke) behoeften. 2. De niet-noodzakelijke fysieke (natuurlijke) behoeften. 3. De niet-natuurlijke behoeften (alle andere behoeften).
Economie voor wereldverbeteraars
Wat drijft ons?
Onder de noodzakelijke fysieke behoeften verstaat hij de behoefte aan eten, drinken, geborgenheid en de afwezigheid van pijn. Onder niet-noodzakelijke fysieke behoeften verstaat hij de behoefte aan zaken als seks, muziek en sport. Niet-natuurlijke behoeften zijn bijvoorbeeld de drang naar roem, status of rijkdom. De ‘wijze’ zal volgens Epicurus de behoeften van de eerste categorie altijd proberen te bevredigen. Het bevredigen van de behoeften van de tweede categorie, zoals de behoefte aan seks of sport, vermeerdert het geluk niet automatisch, maar kan het leven wel verrijken. Het bevredigen van deze behoeften brengt namelijk meer variatie in het leven aan. De ‘wijze’ zal bij de behoeften uit de tweede categorie echter de positieve en negatieve aspecten moeten afwegen tegenover de hoeveelheid genot. Hij stelt zichzelf steeds de vraag: wat gebeurt er als deze behoeften wel bevredigd zijn en wat als dat niet het geval is? De behoeften uit de derde categorie bezorgen volgens Epicurus de mens bijna altijd meer pijn dan genot. De ‘wijze’ laat zich daar dus niet mee in. Hij geniet waar dat mogelijk is, maar alleen als het bevredigen van de behoeften hem geluk oplevert. Epicurus heeft nog meer interessante leefregels geformuleerd. Geluk treedt volgens hem op als de behoeften zijn bevredigd. Pijn treedt op als ze onvervuld blijven. Hij adviseert daarom de behoeften drastisch te beperken en te vereenvoudigen. Ook de visie van Epicurus op de relatie tussen individu en samenleving is interessant. De samenleving berust op afspraken en eigenbelang. De maatschappij levert het individu voordelen op die hij niet of moeilijk in z’n eentje kan bereiken. Dat is voor de ‘wijze’ de reden zich in de gemeenschap te begeven. Veiligheid is voor Epicurus het belangrijkste voordeel van de gemeenschap. Het streven naar een ‘hoge’ positie binnen de gemeenschap leidt vooral
tot frustratie. Dat wijst Epicurus daarom weer af. De leefregels van Epicurus leiden feitelijk tot leven in het verborgene. De ‘wijze’ streeft er niet naar openbare ambten te vervullen. Hij neemt niet deel aan het openbare leven, omdat hij zo weinig mogelijk uit de toon wil vallen. Hij zal daarom Romein zijn met de Romeinen en Hollander met de Hollanders. Gebruiken, gewoonten, en riten zijn volgens Epicurus slechts conventies. Ze zijn inhoudelijk vaak niet waardevol, maar ook al ziet de ‘wijze’ het nut er niet van in, hij houdt zich er wel aan. Voor de ‘wijze’ telt daarnaast de waarheid of het gelijk niet, maar slechts zielenrust. Hij streeft niet naar passie. Hartstocht veroorzaakt genot maar ook pijn en chronisch verlangen als de passie niet wordt beantwoord. Passie past niet in de geluksstrategie en dient daarom te worden vermeden. De ‘wijze’ streeft wel naar vriendschappen. Vriendschap is een speciaal soort intieme relatie. Vriendschap schenkt genot, veiligheid en vertrouwen. Het zich toeleggen op vriendschappen is volgens Epicurus dan ook de ‘weg der goden’.
40
41
Samengevat geeft Epicurus de volgende regels voor de optimalisatie van het geluk: 1 Minimaliseer alle behoeften. 2 Weeg bij de niet-noodzakelijke fysieke behoeften steeds de
3
risico’s en kosten af tegen de te verwachten hoeveelheid genot. Laat je zo weinig mogelijk in met de niet-natuurlijke behoeften.
John Maynard Keynes en onze belangrijkste behoeften Na Bentham zijn ook andere, modernere economen met de ideeën
Economie voor wereldverbeteraars
Wat drijft ons?
van Epicurus verder gegaan. Ik noemde eerder al Keynes als de grondlegger van de moderne macro-economie. Zijn boek The General Theory of Employment, Interest and Money vormde de basis voor vrijwel de gehele naoorlogse macro-economie. Anders dan veel mensen denken, is dat boek helemaal niet zo wiskundig. Zo komt de beroemde formule Y = C + I (Y is het nationale inkomen, C de totale uitgaven aan consumptieve goederen en I de totale investeringen), die velen nog kennen uit de schoolboekjes, er helemaal niet in voor. Keynes had juist veel aandacht voor de diepere drijfveren van ondernemers, consumenten en arbeiders. Het is daarom zo jammer dat later deze meer psychologische elementen uit zijn theorieën ondergesneeuwd zijn geraakt. Ook Keynes onderscheidde twee soorten behoeften, die sterk overeenkomen met het behoefteschema van Epicurus:
kleding tot exotische vruchten. Galbraith stelde dat dit niet alleen leidt tot meer economische groei, maar ook tot onnodige uitputting van de aarde, grote inkomensverschillen, lange werkdagen en werkstress. Volgens Galbraith leidt ‘Consumentenmanipulatie [...] tot te veel individuele consumptie en te weinig collectieve consumptie‘. Hij bedoelde hiermee dat de individuele consumptie meestal automatisch een collectieve behoefte oproept: meer auto’s vragen meer wegen, meer caravans vragen meer natuur, meer hamburgers vragen meer gezondheidszorg. Die collectieve behoefte kan echter lang niet altijd worden bevredigd. Dit roept vragen op over de rol van reclame in ons economisch proces. Hoe werkt reclame? Welke invloed heeft reclame op onze welvaart? Waar hebben wij werkelijk behoefte aan? Deze vragen over de rol van reclame komen aan bod in hoofdstuk 10.
1. Absolute universele behoeften: voedsel, kleding, onderdak,
John Kenneth Galbraith tegen status, cultuur en luxe Galbraith, een kritische Amerikaanse econoom, ging eind jaren ‘60 van de twintigste eeuw nog een stap verder. Hij stelde dat de relatieve behoeften puur ‘ijdelheid’ zijn en leiden tot frivole of disfunctionele consumptie.13 Deze consumptie heeft vooral een symbolische waarde en wakkert de behoefte aan status aan. De symbolische waarde van producten ontstaat volgens Galbraith door manipulatie van de consumentenwil. Producenten misbruiken de statusbehoefte van de consumenten om producten te slijten die de consumenten eigenlijk helemaal niet nodig hebben – van erotische
We zijn nog steeds jagers op de toendra Voorwerpen of goederen ontlenen volgens Bentham hun waarde aan nut, ofwel: ‘aan de mate waarin het goed geluk levert, of ongeluk voorkomt.’ Het is daarom belangrijk om te weten waaraan een goed (let op de positieve benaming, het is een ‘goed’!) zijn nut ontleent. Waarom lost een goed een tekort op, of levert het genot op? Anders dan we wellicht geneigd zijn te denken, is deze eigenschap niet direct fysiek of materieel gebonden aan het voorwerp of goed zelf. Denk aan een glas water. Na een lange mars door de Sahara is zo’n glas water verrukkelijk. Op een saaie receptie na vijftien glazen Spa is dat glas water minder aantrekkelijk. Als ik op het punt sta te verdrinken in het IJsselmeer, heb ik zelfs totaal geen behoefte aan nog meer water. De waarde die wij hechten aan een voorwerp of goed is dus sterk afhankelijk van plaats en tijd. De waarde die wij aan iets hechten is naast plaats en tijd natuur-
42
43
enzovoort. 2. Relatieve behoeften: maatschappelijke positie, culturele ontwikkeling, het kersje op de slagroom, enzovoort.
Economie voor wereldverbeteraars
Wat drijft ons?
lijk ook afhankelijk van persoonlijke voorkeuren (ik hou van rode wijn, u van rosé?) en van sociaal-culturele factoren. Nederlanders eten doorgaans geen larven uit de sagopalm en dragen over het algemeen geen peniskokers of verentooien. Het nut van een goed is dus afhankelijk van de behoeften die er op een bepaald moment bestaan, maar waar komen die behoeften dan vandaan? Behoeften zijn veranderlijk, en ze zijn situatie-, persoons-, tijd- en cultuurgebonden. Het nut is afhankelijk van de subjectieve waarde die we hechten aan een product of dienst. We moeten dus eerst te weten komen waar die subjectieve waarde vandaan komt. Om deze vraag te kunnen beantwoorden ga ik opnieuw terug in de tijd. De meeste psychologen, sociologen, historici en biologen zijn het erover eens dat onze angsten en genoegens min of meer dezelfde zijn als die van onze voorouders 30.000 jaar geleden. Sociobiologen stellen zelfs dat wij eigenlijk nog steeds ‘geprogrammeerd’ zijn om te kunnen functioneren in een kleine jachtgroep die over de toendra’s zwerft. Onze biologische en sociale drijfveren zijn dus al zo’n 30.000 jaar dezelfde. Onze sociale drijfveren zijn onder andere dat we ‘erbij’ willen horen, competitie leveren, seks hebben, genieten, pijn en levensgevaar voorkomen en afwisseling en zekerheid in ons leven hebben. Deze drijfveren worden door ons ervaren of gevoeld als behoeften. Daarom hebben de meesten van ons nog steeds een zwak voor hulpeloze baby’s, houden de meesten van ons van kampvuren, van wedstrijden, van de natuur, vooral als die groen en heuvelachtig is en van rood vlees en fruit (het pleistoceen dieet). Onze voorouders ontwikkelden onder druk van de natuurlijke selectie ook een natuurlijke nieuwsgierigheid en plezier in verandering van zaken. Dat was een voordeel in de dagelijkse strijd om
het bestaan. Daarom houden de meesten van ons nog steeds van knutselen en prutsen met de handen en van om de zoveel tijd verandering van omgeving. De manier waarop wij deze behoeften bevredigen, is echter wel anders dan 30.000 of 3000 of zelfs 30 jaar geleden.
44
45
Economie voor wereldverbeteraars
Allemaal lekker aan het werk
Arbeid verdelen en specialiseren Zoals we in het vorige hoofdstuk zagen, zijn onze biologische en sociale drijfveren waarschijnlijk al zo’n 30.000 jaar dezelfde. De manier waarop wij tegenwoordig deze behoeften bevredigen is echter veranderd. Dat geldt ook voor ons beroepsbestaan. Wij hebben tegenwoordig ons economisch systeem zo ingericht dat voor veel mensen saaie en eentonige dagen de regel zijn. Ze doen vaak jaar in, jaar uit hetzelfde werk: meneer A bakt de hele dag brood, mevrouw B zit de hele dag achter het beeldscherm en mevrouw C
repareert de hele dag cv-ketels. De vraag is waarom zoveel mensen tegenwoordig jarenlang hetzelfde werk doen. Wat is de reden dat ze beweren dat ze vooral werken om geld te verdienen en toeleven naar de weekenden en de vakanties om dan eindelijk ‘leuke dingen’ te kunnen doen. Dit heeft alles te maken met specialisatie of arbeidsverdeling, zoals dat in de economie heet. Specialisatie biedt grote voordelen op het gebied van efficiency. Het kan erg bevredigend zijn om je eigen brood te bakken of je eigen brieven te bezorgen, maar als iedereen dat altijd maar doet, is het onpraktisch. Door arbeidsverdeling kunnen mensen zich specialiseren in het werk waarvoor zij onderwijs hebben genoten en talent hebben, en in wat ze leuk vinden om te doen. Specialisatie maakt het ook mogelijk om gespecialiseerde gereedschappen in te zetten of speciale opleidingen te ontwikkelen. Specialisatie leidt zodoende tot meer deskundigheid en efficiënter werken en maakt een hogere productiviteit mogelijk. Specialisatie is overigens niets nieuws. De oudste specialisatie was waarschijnlijk die tussen man en vrouw: mannen gingen op jacht, vrouwen verzamelden voedsel. Er waren waarschijnlijk altijd al mensen die handiger waren met naaien dan anderen, met het maken van stenen pijlpunten of met het vlechten van manden. Ondanks deze primitieve specialisatie zal men toen toch behoorlijk allround zijn geweest. Iedereen die daartoe in staat was, hielp mee met het zoeken naar voedsel of het jagen op klein wild. De echte specialisatie begon waarschijnlijk met de komst van de landbouw. Vanaf dat moment werd het werk minder veelzijdig en afwisselend. Neem de vervaardiging van kleren. De stof waaruit bijvoorbeeld mijn zwembroek bestaat, bestaat waarschijnlijk voor 80 procent uit latex en voor 20 procent uit polyether. Het productie-
46
47
4 Allemaal lekker aan het werk In hoofdstuk 2 heb ik het gehad over de input en de output van de productiemachine. De input bestaat uit energie, natuur, arbeid en geleidelijk aan steeds vaker uit kennis. In dit hoofdstuk wil ik dieper ingaan op één van die soorten input, namelijk arbeid. Niemand werkt alleen voor het geld. In economische handboeken zijn vele opsommingen van arbeidsmotieven te vinden: de contacten met collega’s en klanten, de structuur in de dag, het gevoel nuttig te zijn, de uitdaging in het werk, de kans iets te scheppen of te presteren, de status van het beroep, gewoonte en natuurlijk ook het geld dat je ermee verdient. Ongetwijfeld verschilt de situatie voor ieder van ons, maar het lijkt me aannemelijk dat bij elk mens sprake is van een combinatie van arbeidsmotieven.
Economie voor wereldverbeteraars
Allemaal lekker aan het werk
proces is voor mij grotendeels een raadsel. Op het gebied van de industriële productie ben ik een volstrekte leek. Ik ben volledig ingesteld op het informatietijdperk, dat wil zeggen, op niets. Ik kan alleen omgaan met informatie en geld. Dat geldt ook voor bijna iedereen die ik ken. Als er een wereldramp plaatsvindt, kan niemand van mijn vrienden of bekenden de industriële productie weer op gang te brengen. Ik heb er geen benul van hoe ik metaal moet gieten, onderdelen moet fabriceren of kunststoffen vacuüm moet spuiten, om nog maar te zwijgen van het vervaardigen van moderne producten zoals mobiele telefoons of microprocessoren. Ik leef in een wereld die bestaat uit voorwerpen waarvan de productie, de herkomst en de uiteindelijke bestemming mij volkomen vreemd zijn. Een te ver doorgevoerde arbeidsverdeling gaat voorbij aan de primaire behoeften van de mens, zoals het genoegen dat wij putten uit onze veelzijdigheid en uit het aanleren van nieuwe dingen. Ik vermoed dat dit (deels) de verklaring is voor de ontevredenheid die veel mensen tegenwoordig voelen met betrekking tot hun werk. Werkeloosheid en werkgelegenheid Door de groei van kennis ontstaat er in ieder stabiel economisch systeem op een gegeven moment een arbeidsoverschot ofwel werkloosheid. We kunnen dan met minder mensen meer uit de beschikbare hoeveelheid grondstoffen halen en daardoor meer produceren. We vinden het echter maatschappelijk ongewenst dat mensen niet werken. De vraag is wat we doen met de tijd van al die mensen die niet meer kunnen werken en die dus over is? Er zijn verschillende manieren om dit arbeidsoverschot te ‘bestrijden’. Keynes heeft drie van deze methoden beschreven in zijn beroemde boek The General Theory.
Om werkloosheid te bestrijden kan volgens Keynes’ eerste methode het arbeidsoverschot worden ingezet voor het graven en het daarna weer dichtgooien van kanalen. Hij stelde voor de werkloze beroepsbevolking in twee ploegen in te delen. De ochtendploeg graaft de kanalen, de middagploeg gooit ze weer dicht. Op deze manier is er werk en inkomen voor iedereen. Hij vroeg zich daarbij terecht af hoe je mensen blijvend motiveert om zinloos werk te verrichten. De tweede methode maakt volgens hem meer kans: vernietiging van arbeid via wapenproductie. Er is voor deze oplossing wel een vijand of een toekomstige vijand nodig. Hierbij helpt het feit dat de mens een genetisch ingebouwde aanleg voor oorlogsvoering lijkt te hebben. Een daadwerkelijke oorlog is de ultieme oplossing voor het werkgelegenheidsvraagstuk. Er moeten eerst wapens worden geproduceerd. Dan moet er oorlog worden gevoerd waarbij tijdelijk veel arbeidskrachten kunnen worden ingezet. Vervolgens moeten alle verwoestingen weer worden hersteld met – als het een beetje meezit – minder arbeidskrachten dan voorheen, vanwege de verliezen op het slag- of slachtveld en verliezen onder de burgerbevolking. De derde methode die Keynes noemt, gaat uit van het geloof. Inzet van het geloof is volgens Keynes een beproefde methode om werkloosheid tegen te gaan. De hoop op het eeuwige leven heeft de mensheid al sinds het begin der tijden gemotiveerd tot het leveren van grote prestaties. Werkloze arbeiders kun je kerken of piramides laten bouwen of, op bescheidener schaal, giften en offers laten maken voor de doden of wierook laten produceren. Naast de suggesties van Keynes zijn er andere, beproefde methodes bedacht om werkloosheid tegen te gaan. Een vierde die ik wil noemen, is het stimuleren van de bevolkingsgroei. Deze me-
48
49
Economie voor wereldverbeteraars
Allemaal lekker aan het werk
thode werkt zowel op de korte als op de lange termijn. Op de korte termijn zijn extra werkkrachten nodig om nieuwe scholen, wegen, huizen en andere goederen te produceren. Op de langere termijn leidt bevolkingsgroei aanvankelijk tot een groei van de beroepsbevolking. Het lijkt dan of we er nog niets mee zijn opgeschoten. Er zijn nu immers meer arbeidskrachten die aan het werk moeten worden gezet. Maar zolang de omvang van de bevolking blijft toenemen, leidt dit op een gegeven moment tot ‘overbevolking’. Er ontstaan congestieproblemen, denk aan het gebrek aan wegen en ruimte, en bijna alle hulpbronnen worden schaarser. We moeten hierdoor steeds meer arbeid inzetten om hetzelfde resultaat te behalen, bijvoorbeeld het ontginnen van de minder productieve ‘woeste’ gronden, het moeten recyclen van vervuild water, afgewerkte grondstoffen en mest, of het moeten inzetten van meer politie, rechters en advocaten om intermenselijke problemen op te lossen. Deze toegenomen inzet van arbeid zorgt ervoor dat het werkloosheidscijfer daalt. Een vijfde methode is het omzetten van de arbeidsoverschotten in meer consumptie. Wij maken van deze methode momenteel dankbaar gebruik. Via reclame, mode en andere vormen van ingebouwde productveroudering, verleiden wij grote groepen mensen tot meer werken en grotere consumptie.14 We gebruiken daardoor meer arbeid, maar tegelijkertijd ook meer energie en natuur. Een zesde manier is het verkorten van de arbeidstijd. Deze oplossing heeft in Europa goed gewerkt. Arbeidstijdverkorting heeft in de twintigste eeuw geleid tot een halvering van de werkweek en langere vakanties. Critici wijzen inmiddels op het gevaar van concurrentie uit ‘opkomende’ economieën. Landen waar iedereen lang werkt, hebben volgens hen een concurrentievoordeel. Bedrijven in ‘luie’ gebieden worden weggeconcurreerd. Dit is een dema-
gogisch argument want er is geen directe relatie tussen arbeidsduur en concurrentiepositie. Er is wel een relatie tussen arbeidskosten en concurrentiepositie. Als korter werken gepaard gaat met een lager inkomen (en meer vrije tijd), maakt dat voor de concurrentiepositie niets uit. Sterker nog: onze concurrentiepositie zou wel eens kunnen verbeteren door minder ziekteverzuim, een minder gestreste bevolking, enzovoort. Ik ben er van overtuigd dat korter werken meer tijd biedt voor zorg, sociale contacten en genieten. Er zijn nog twee alternatieven. De zevende oplossing is het inzetten van de vrije arbeidsreserve voor taken die anno 2010 in Nederland blijven liggen, zoals in de zorg, het onderwijs, milieu, het aanpakken van sociale achterstanden en van achterstanden in de Derde Wereld. Hoewel zorg en onderwijs steeds vaker door de gebruiker zelf worden betaald, zijn het zaken die grotendeels moeten worden bekostigd via belastingheffing. Daarvoor is een maatschappelijke consensus nodig. Wij zullen er met z’n allen de noodzaak van in moeten zien en daartoe de noodzakelijke politieke keuzes maken. Ik kom daar in hoofdstuk 9 op terug. De achtste en meest toekomstgerichte oplossing is het inzetten van ongebruikte arbeidskrachten bij de productie en verspreiding van meer kennis. Dat vraagt om investeringen in onderwijs, onderzoek en wetenschap en in de verspreiding van kennis via boeken, internet en andere media. Na enige tijd zal dat leiden tot de productie van nog meer arbeids-, kapitaal- en milieubesparende middelen en dus tot het nog efficiënter maken van de productiemachine. Na verloop van tijd kunnen we dan met steeds minder middelen meer produceren. In feite gaat het om maatschappelijke keuzes. Willen we onze productiemachine meer consumptieartikelen, meer vrije tijd, meer wapens of meer onderwijs laten produceren? Oorlog, religie, be-
50
51
Economie voor wereldverbeteraars
volkingsgroei en consumptie speculeren op ‘biologische’ instincten zoals bezitsdrang en veiligheid. Deze keuzemogelijkheden kunnen echter ongewenste effecten opleveren zoals armoede, geweld en milieuvervuiling. Hoe realiseren we banen voor iedereen zonder dat we daarmee het milieu belasten of onze medemensen benadelen? Wat willen wij dat onze productiemachine voortbrengt? Producenten proberen ons via reclame te verleiden hun producten te consumeren. Allerlei maatschappelijke organisaties proberen ons te winnen voor hun doelstellingen. Goede doelen vragen ons om meer geld te doneren. Het kabinet, gesteund door de werkgevers, roept ons op om langer en meer te werken. Maar wat willen wij? In het volgende hoofdstuk ga ik dieper in op de vraag of wij door (hard) te werken, gelukkiger worden.
52
53
Economie voor wereldverbeteraars
5 Druk-druk-druk en geluk Onze beleving van tijd Ik heb vandaag op het strand in de zon gelegen en genoten van luieren en nietsdoen. Wat ging de tijd langzaam. De dagen lijken op dit soort vakanties vaak een eeuwigheid te duren terwijl de afgelopen weken thuis voorbij zijn gevlogen zonder dat ik er erg in had. Als er heel weinig gebeurt op een dag, lijkt die dag heel lang te duren. Ook als er noodgedwongen weinig gebeurt op een dag, bijvoorbeeld omdat je werkloos bent of omdat je in de gevangenis zit, verloopt de tijd langzaam. Een straf van tien jaar duurt in de gevangenis langer dan daarbuiten. Omgekeerd geldt: hoe voller de dag, hoe sneller hij om lijkt te vliegen. Drukke mensen hebben daarom continu gebrek aan tijd. Is het leven waardevoller als je jachtig leeft en veel meemaakt, of als je langzaam leeft zonder een schema? Is het mogelijk om een balans te vinden? Tijd is eigenlijk iets heel vreemds. Elk mens heeft elke week precies evenveel tijd: 168 uur. Toch beleven we die 168 uur heel uiteenlopend. Sommige mensen komen voortdurend tijd tekort, terwijl andere niet weten wat ze met hun tijd moeten doen. Tijd ruilen kan niet. In theorie kan een mens alles in overvloed krijgen, maar niet de tijd. Je kunt tijd niet bewaren of sparen. Je krijgt er nooit meer van, alleen maar minder. Tijd glipt door je vingers.
54
Druk-druk-druk en geluk
Waarom gaat de tijd zo snel? Je hoort oudere mensen vaak klagen dat de tijd steeds sneller gaat. Dat heeft deels een fysieke verklaring.15 Naarmate we ouder worden, functioneren onze zintuigen minder goed. Het kost ons steeds meer inspanning om alles om ons heen goed waar te nemen, te zien en te horen. Ook onze ‘informatieverwerkingscapaciteit’ neemt af, doordat onze hersenen minder goed werken. Dit leidt dan tot een ‘information-overload’, een gevoel dat er steeds meer informatie op ons afkomt. We voelen ons overvallen door een informatiebombardement, waardoor de tijd subjectief steeds sneller lijkt te gaan. Er is misschien ook een psychologische verklaring. Als je ouder wordt, heb je ook meer ‘tijd’ meegemaakt. Voor een kind van vier is een extra jaar een kwart van zijn of haar leven. Voor een volwassene van vijftig is een extra jaar ten opzichte van alle tijd ervoor maar 2 procent extra. Een extra jaar is in dat perspectief niet zo heel veel. Ook daarom lijkt, naarmate we ouder worden, de tijd steeds sneller te gaan. Ik constateerde al in het begin van dit boek dat bezit niet alleen geld, maar ook tijd kost. Er is uitgerekend dat een auto totaal geen tijdsbesparing oplevert, tenminste als je alle tijd meerekent die je kwijt bent aan die auto. Het kost tijd om het geld voor de auto, de benzine en alle andere bijkomende kosten te verdienen. Een auto kost tijd voor onderhoud, voor de garage, voor wassen, tijd om te reizen van a naar b, het zoeken naar een parkeerplek, het wachten voor stoplichten en het staan in de file. Als je al die handelingen in uren omrekent, kun je net zo goed te voet gaan. Het voordeel van een auto is dan wel de mogelijkheid om warm en droog en binnen een heel korte tijd van a naar b te reizen (mits er niet te veel files staan). Het bezit van een auto geeft dus meer 55
Economie voor wereldverbeteraars
Druk-druk-druk en geluk
(keuze-) vrijheid, maar kost je meer tijd dan dat hij je oplevert. We leven steeds gejaagder, omdat we steeds meer in onze vrije tijd moeten ‘werken’ en willen doen. We verdienen wel steeds meer, maar dat geldt ook voor professionele hulpkrachten zoals loodgieters, klusjesmannen of bezorgers. We moeten daardoor ook steeds meer geld aan deze professionele hulpkrachten betalen. Het proces dat we dan zien optreden, heet substitutie ofwel vervanging. Vrije tijd ‘kost’ geen geld, betaalde arbeid wel. We zien dan ook in de hele samenleving een verschuiving van betaalde arbeid naar onbetaalde arbeid. Vroeger kwam de kruidenier aan huis met de boodschappen. Dat is nu te duur geworden, dus moet je er zelf opuit gaan in je vrije tijd. Dit is ook de verklaring achter het toegenomen doe-het-zelven en klussen. Een timmerman, naaister of interieurverzorgster is langzamerhand voor veel mensen onbetaalbaar geworden, dus moeten we zelf aan het werk. Cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau wijzen dan ook uit dat de gemiddelde Nederlander steeds meer taken uitvoert in zijn ‘vrije tijd’.16 Tenslotte is er de al eerder genoemde ‘information-overload’. Mensen zijn wandelende informatieverwerkende systemen. Het probleem is nu dat de wereld niet alleen voor ouderen, maar ook voor jongeren steeds meer een informatiebombardement is. Als we de wereld van nu vergelijken met de wereld van dertig, vijftig of honderd jaar terug, valt het op dat we steeds meer informatie tegelijk binnenkrijgen door middel van radio, tv, internet, de krant en nieuwsberichten. Ook dat heeft te maken met de toename van welvaart. Hoe meer informatie er je hoofd binnenkomt, hoe sneller de tijd lijkt te verlopen. Na terugkomst is het vakantiegevoel binnen ‘no-time’ verdwenen en loop ik weer te rennen. Het lijkt tegenwoordig wel of het niet goed met je gaat als je het niet druk-druk-druk hebt. Thuis
hoor ik de mensen om mij heen voortdurend klagen dat zij het te druk hebben. Zijn hier lessen uit te trekken? Kun je het informatiebombardement verminderen door bijvoorbeeld minder kranten te lezen, minder tv te kijken, enzovoort? Kun je de consumptietijd verminderen door minder zaken te kopen die tijd kosten? De vraag stellen is hem beantwoorden. Ik kan dezelfde vragen ook op macroniveau stellen. Het Westerse productie- en consumptiesysteem heeft ons grote materiële welvaart gebracht. Tegelijkertijd kent onze welvaart schaduwzijden zoals uitputting van natuurlijke hulpbronnen, vervuiling van de natuur, armoede in grote delen van de wereld maar ook de manier waarop wij werken en consumeren. In ons economisch systeem zijn wij steeds eendimensionaler geworden. We verkopen onze arbeidstijd om met de opbrengsten daarvan te kunnen consumeren. Dit heeft ertoe geleid dat andere aspecten van het mens-zijn minder aan bod komen, bijvoorbeeld de behoefte om creatief te zijn, om nieuwe vormen, dingen en ideeën te scheppen. Ook de behoefte om te zorgen voor onze omgeving en deel uit te maken van een warme kring van naasten, wordt minder goed bevredigd.
56
57
Een mens is meer dan een werknemer en consument Is de mens anno 2010 gelukkiger met bakken vol geïmporteerde, exotische vruchten dan de mens anno 1950 was met een handjevol zelfgeplukte stoofpeertjes? Een vraag die moeilijk, zo niet onmogelijk is te beantwoorden. Op de eerste plaats is geluk, zoals we al eerder zagen, van meer afhankelijk dan wat we consumeren. Door de focus op geld en efficiency wordt in ons economisch systeem eenzijdig veel nadruk gelegd op onze rol als werknemer en consument. Wij zijn meer dan wezens die alleen maar werken en consumeren. Wij beleven ook genoegen aan creativiteit en cultuur; in
Economie voor wereldverbeteraars
Druk-druk-druk en geluk
ambachten, thuis met onze handen, in de kunst of in de wetenschap. Wij ontlenen meestal ook genoegen aan het handelen zelf. Verder ontlenen wij genoegen aan het zorgen voor anderen: in het vrijwilligerswerk, in de politiek, voor onze vrienden of onze familie. Mensen zijn niet alleen consumenten of werknemers, maar ook vader, burger of minnaar. Geluk kunnen we aan al deze rollen ontlenen. Sinds 1700 hebben de stoommachine, later de ontploffingsmotor en de uitvinding van de elektriciteit een revolutie teweeggebracht in onze manier van produceren, consumeren, reizen en samenleven. Agrarische gemeenschappen vielen uiteen, woonwerkverkeer werd heel gewoon, privé en werk werden twee gescheiden werelden, de materiële welvaart steeg enorm en werd een stuk gelijkmatiger verdeeld. De suburbanisering, de individualisering, de secularisering en de democratisering hebben gemaakt dat Nederland, net als andere rijke landen, niet meer is te vergelijken met honderd of tweehonderd jaar geleden. De techniek heeft ons onafhankelijker gemaakt van onze materiële beperkingen. Machines hebben ons bevrijd van de meeste lichamelijke arbeid. Internet, radio en tv hebben de wereld bij ons thuis gebracht. De auto stelt ons in staat om te gaan en te staan waar wij willen. We eten Chinese delicatessen, bekijken Japanse manga’s, luisteren naar Afrikaanse of Amerikaanse muziek en dragen kleding van Italiaans design. Auto’s, treinen, straalvliegtuigen en vooral de telefoon en het internet stellen ons in staat de frequentie en de geografische spreiding van onze contacten te verveelvoudigen. Culturele verschillen verkleinen hierdoor. De toegenomen mobiliteit en de moderne communicatiemiddelen hebben tegelijkertijd traditionele samenlevingsverbanden verbroken. Wij werken tegenwoordig in Den Haag, wonen
in Waddinxveen, doen onze boodschappen in Utrecht, gaan naar Amsterdam voor een dagje-uit en naar Frankrijk of zelfs naar Afrika voor onze vakantie. Dorpen verliezen hun sociale samenhang en familieleden vervreemden van elkaar. De televisie heeft de functie van onze buren overgenomen: een spelletje op straat of even bijbabbelen ‘onder-het-genot-van’ is er niet meer bij. De nieuwsprogramma’s vervangen de nieuwtjes aan de dorpspomp, de praatprogramma’s vervangen de oude roddels en de sterren uit de soaps vervangen de familie en de vrienden. De televisie brengt de hele wereld in de huiskamer, maar brengt ons wel een oppervlakkig tweedimensionaal beeld daarvan. Forenzen zitten dagelijks uren gevangen in de file of in het openbaar vervoer. De auto is voor sommigen van ons verworden tot een isoleercel op wieltjes. Met een reistijd van twee uur per dag zitten zij, als je het omrekent, zo’n dertien werkweken per jaar opgesloten in een metalen gevangenis van 1 meter 50 bij 1 meter 50. Dat is bijna een kwart van hun beschikbare vrije tijd.
58
59
Factoren die geluk bepalen Meer consumptie brengt niet altijd meer geluk. Als we de wijze lessen van Epicurus opvolgen, moeten we ons altijd afvragen wat we voor die extra consumptie moeten inleveren. Als we altijd maar moeten werken en nauwelijks nog tijd hebben voor onze partners, kinderen en vrienden, levert die extra auto of nieuwe designtas misschien niet meer maar minder geluk op. Ik vind het verbazingwekkend dat de meesten van ons nog steeds denken dat ze gelukkiger zullen worden van een groter huis of een grotere auto, ook als die verwachting voorheen niet werd ingelost. Amerikanen werken gemiddeld meer uren dan Europeanen, maar het geluksniveau is daar de laatste dertig jaar niet gestegen. In Europa, waar
Economie voor wereldverbeteraars
Druk-druk-druk en geluk
de meeste mensen korter werken, is het geluksniveau wel gestegen. Het steeds maar meer geld willen verdienen doet denken aan het rennende konijn uit Alice in Wonderland. Hoe harder dat konijn gaat rennen, hoe harder zijn omgeving meebeweegt. Uiteindelijk komt het konijn relatief gezien niet verder. Het effect is dus dat hij bijna stilstaat. Als jij bijna stilstaat terwijl anderen doorrennen, is het resultaat dat je minder gelukkig achterblijft. Hard werken om meer te kunnen consumeren is een hardloopwedstrijd met alleen maar verliezers. De afgelopen vijftig jaar is er wereldwijd veel onderzoek gedaan naar het geluksniveau per land. De uitkomsten liggen voor de hand. Het inkomen van de buren blijkt één van de belangrijkste factoren te zijn die ons geluk beïnvloeden. Wij waarderen ons bezit en ons inkomen niet op de intrinsieke waarde, maar meten de waarde af aan wat anderen bezitten en verdienen. Het is dan ook logisch te veronderstellen dat de inwoners van landen met relatief kleine inkomensverschillen een gemiddeld hoog niveau van geluk bezitten. Onderzoek heeft dat inderdaad uitgewezen. Landen als Nederland, Denemarken en Zweden scoren om deze reden altijd erg hoog op de geluksladder. Zelfs landen met een laag gemiddeld inkomen, zoals Cuba, scoren daarom hoog op de gemiddelde geluksladder. Een veilig en uitgebreid sociaal netwerk is een tweede geluksfactor. Sociale relaties scoren dan ook hoog als geluksindicator. Scheidingen komen doorgaans harder aan dan een daling van het inkomen. We vinden sociale relaties niet alleen in het gezin en de familie, maar ook in vriendschappen, het verenigingsleven en op de werkvloer belangrijk. De Amerikaanse psycholoog Mihaly Csikszentmihalyi heeft hier interessant onderzoek naar gedaan.17 Hij constateerde onder meer dat mensen die in de omgeving van
andere mensen verkeren, zowel thuis, op het werk als op school zich meestal veel gelukkiger voelen dan mensen die alleen zijn. Blijkbaar is het zien, horen en voelen van anderen al genoeg om je een gevoel van welbevinden te bezorgen. Hij constateerde bij moeders die de hele dag alleen zijn duidelijke gelukspieken: ’s morgens als de kinderen nog thuis waren en ’s avonds als het gezin weer compleet was, zelfs als die moeders tegelijkertijd hun beklag deden over hun drukke kinderen en hun echtgenoten die geen tijd voor hen hadden. Echtparen scoren dan ook doorgaans hoger dan alleenstaanden, zelfs als hun relatie niet geweldig goed is. Een derde factor is stabiliteit, voorspelbaarheid en zekerheid. De meeste mensen vermijden risico’s en hechten aan zekerheid. Zij voorkomen liever verlies dan dat zij winst willen behalen, zelfs als de kans op winst veel groter is. Deze basisbehoefte van mensen staat haaks op het streven van marktgerichte overheden die juist willen dat hun burgers meer risico dragen en meer zelfredzaamheid aan de dag leggen. De meeste mensen willen echter helemaal niet hoeven kiezen uit ingewikkelde aanbiedingen van hypotheekverschaffers, nutsbedrijven, pensioen- of zorgverzekeraars. Ze zouden veel liever dat soort moeilijke afwegingen, waarbij lang niet alle risico’s te overzien zijn, overlaten aan de overheid. Een ander voorbeeld van hoe zekerheid ons geluksgevoel bepaalt, is het effect van het verliezen van een baan. Dat komt voor de meeste mensen veel harder aan dan een daling van het inkomen. Neem een ontslag. Dat wordt vooral ervaren als een gevoel van ten onrechte niet meer gewaardeerd te worden, van je overbodig en nutteloos voelen. Het streven naar meer marktwerking staat daarom vaak haaks op de diepere wensen van het individu. Reorganisaties en ‘leaner and meaner’ werken betekent voor veel mensen alleen maar meer onzekerheid en harder werken.18
60
61
Economie voor wereldverbeteraars
Druk-druk-druk en geluk
De vierde factor voor geluk vertoont een overlap met de voorgaande factoren. We willen allemaal zeggenschap over onze eigen situatie hebben. We willen controle over ons leven hebben en het gevoel dat we onze omgeving kunnen vertrouwen.19 We willen bijvoorbeeld zeggenschap over onze werksituatie en invloed op de overheid hebben. Hier zit een zekere spanning. We willen wel kunnen kiezen, maar het moet niet te ingewikkeld, te complex of te risicovol zijn. Onze gelukssystemen: comfort en flow Mihaly Csikszentmihalyi heeft veel onderzoek gedaan naar de invloed van sociale relaties op geluk. Mensen hebben volgens hem twee tegengestelde gelukssystemen, het ‘comfortcircuit’ en het ‘flowcircuit’. Het eerste heeft te maken met plezier, genot en comfort, ofwel zalig nietsdoen, genieten van lekker eten, de wijn en het uitzicht. Dit is waar de meeste mensen aan denken als ze het hebben over geluk. Inderdaad kun je erg genieten van zalig nietsdoen. Csikszentmihalyi heeft nog een interessante ontdekking gedaan. Uit zijn onderzoeken blijkt dat mensen zich ook gelukkig voelen als ze ergens volledig in opgaan. Dan ontstaat er een piekervaring of flow. In de flow voelen we ons sterk en alert. We verrichten dan moeiteloos ons werk. We hebben het gevoel de situatie volledig meester te zijn en op de top van ons kunnen te presteren. Tijdsbesef en problemen verdwijnen in de flow tijdelijk achter de horizon en het lijkt alsof we boven onszelf uit worden getild. Flow kan in allerlei activiteiten worden gevonden: muziek maken, tuinieren, sporten, maar natuurlijk ook in werk. Een flow vereist evenwicht tussen de eisen die de taak stelt en de eigen bekwaamheden. Flow vraagt in eerste instantie altijd inspanning, energie, concentratie en volledige aandacht. Na enige tijd ontstaat
er een nieuw evenwicht waarin het geen moeite meer kost om geconcentreerd te blijven. Het interessante is nu dat die twee systemen elkaar aanvullen. Wie teveel wegzakt in het comfortcircuit wordt op den duur ongelukkig. Je wordt lui, voelt je niet uitgedaagd, verliest de vaardigheid je in te spannen. Op den duur wordt alles je te veel. Mensen zoeken dan hun kicks in drank en andere drugs of vervallen in lethargie. Omgekeerd raakt degene die zich altijd maar inspant en aan zichzelf voortdurend nieuwe eisen en uitdagingen stelt op den duur opgebrand. Die persoon kan veranderen in een potentieel slachtoffer voor hartaanvallen of andere stressziekten. Mensen moeten zich van tijd tot tijd ontspannen om weer met nieuwe energie door te kunnen gaan. Ik wil dit hoofdstuk eindigen met een bonus. Uit de onderzoeken van Csikszentmihalyi volgt een aantal regels om flow te bereiken. De belangrijkste vat ik hier samen. Een eerste vereiste om flow te bereiken is met een bepaalde activiteit een duidelijk doel te hebben. Het liefst een duidelijke opeenvolging van kleine(re) doelen. De meeste sporten, hobby’s of activiteiten bieden dat, of het nou gaat om werken, schaken, pianospelen, geld verdienen, kinderen opvoeden of de liefde bedrijven. Iedere keer dat je met je tennisracket uithaalt, heb je voor ogen waar de bal heen moet gaan. Als je zingt, weet je of de noot vals of zuiver is. Een tweede vereiste voor het bereiken van flow is terugkoppeling of feedback; het liefst onmiddellijk. Je moet weten of je het goed of slecht doet. Als je zingt hoor je onmiddellijk of je de juiste toon te pakken hebt. Als je schaakt is er meestal een duidelijke winnaar of verliezer. Een derde vereiste is de juiste moeilijkheidsgraad. De uitdaging van je werk, hobby of activiteit moet ongeveer in balans zijn met je vaardigheden. Is die te makkelijk, dan ga je je vervelen en
62
63
Economie voor wereldverbeteraars
dwalen je gedachten af. Is die te moeilijk, dan word je gespannen en geef je het sneller op. Dankzij duidelijke doelen, snelle feedback en balans tussen uitdaging en vaardigheden is het mogelijk je te concentreren. Als je aandacht niet volledig wordt opgeëist, ga je denken. Het is opvallend dat dit denken vaak gepaard gaat met zorgen: ik word oud, ik ben te dik, mijn vriendin vindt me niet meer leuk, enzovoort. Misschien is dit een nuttige evolutionaire aanpassing om vooruit te denken aan dingen die verkeerd zouden kunnen gaan, maar als je te veel tijd besteedt aan wat er allemaal mis kan gaan, leidt dit niet tot een gelukkig leven. Is alle aandacht op een taak gericht, dan vergeet je jezelf, je problemen, je verleden, de toekomst, zelfs de tijd. Je leeft volledig in het moment. Om flow te bereiken is het verstandig aandacht te besteden aan details. Je haalt dan meer uit wat toch al je interesse had en maakt de saaie aspecten van je werk of privéleven boeiender. Csikszentmihalyi kwam mensen tegen met een baan die anderen ronduit saai zouden vinden, maar die zich zo vol overgave en met oog voor detail op eenvoudige taken stortten, dat hun werkdag toch een piekervaring was. Zo kun je zelfs in huishoudelijk werk flow ervaren. Bij de meeste activiteiten kun je de lat steeds hoger leggen, zodat de uitdaging en je vaardigheden in balans blijven. Dat geldt natuurlijk niet voor alles. Sommige soorten werk blijven simpel en zonder uitdaging. Daar kun je dan maar beter mee stoppen. Flow kan ook gevaarlijk zijn. Sommige mensen storten zich helemaal in hun werk met flow, maar verwaarlozen hun privéleven. Ze missen daardoor de mogelijkheid om hun leven rijker, interessanter en complexer te maken. Het is een beperkte manier van leven. Die mensen vallen vaak in een zwart gat wanneer ze met pensioen gaan. Ze hebben dan het gevoel dat hun leven geen betekenis meer heeft. 64
65
Economie voor wereldverbeteraars
Economie rust op drijfzand
‘Zachte’ begrippen Natuurkunde en scheikunde waren mijn favoriete vakken op school. Dankzij natuurwetenschappelijke inzichten bouwen wij de prachtigste werktuigen en kunnen we voorspellingen doen die uitkomen. Ik kreeg op school ook economie en ben dat later gaan studeren. Vergeleken met de natuurwetenschappen moet ik echter constateren dat de economische wetenschap weinig bruikbaars heeft opgeleverd. Economische voorspellingen komen zelden uit en economische aanbevelingen zijn vaak niet goed toe te passen in praktijk. De econoom Bentham, die ik al noemde, heeft in navolging van de natuurwetenschappen geprobeerd een bruikbaar begrippenapparaat uit te werken. Toch blijft het moeilijk om begrippen als nut, welvaart en inkomen nauwkeurig af te bakenen en te meten. Ze worden daarom wel ‘zachte’ begrippen genoemd. Deze ‘zachte’ begrippen zijn door economen in wiskundige formules gevangen. Daarmee houden vooral econometristen zich bezig. Econometrie is een discipline binnen de economische wetenschap. Deze discipline richt zich op het in getallen en modellen uitdrukken van de relaties tussen economische begrippen. Econometristen maken onder andere gebruik van wiskunde, statistiek en informatica. Deze ‘mathematisering’ van de economie heeft geleid tot indrukwekkende modellen vol met vergelijkingen en begrippen als
‘nutmaximaliserende consumenten’ of ‘winstmaximaliserende bedrijven’. Economie lijkt daarom een harde, concrete wetenschap te zijn geworden. Sterker nog, economie ziet er van alle maatschappijwetenschappen het meest gedegen en betrouwbaar uit, maar is in wezen gebouwd op drijfzand. Er zijn economen die betogen dat de beperkte bruikbaarheid van de modellen te wijten is aan de economische ‘orde’, of liever gezegd, het gebrek daaraan. In de ene wetenschap is die orde stabieler dan in de andere. Een kijkje bij de natuurwetenschappen kan verhelderend werken. In de natuurwetenschappen gebruikt men ook ordenende begrippen. Voorbeelden zijn ‘atoom’, ‘molecuul’, ‘zon’ of ‘maan’. Die begrippen zijn veel concreter dan ‘inkomen’ of ‘welvaart’. Met deze begrippen kunnen natuurkundigen de werkelijkheid observeren, analyseren, classificeren, beschrijven en ordenen. Vele, inmiddels beroemde, waarnemers hebben bijgedragen aan het ontwikkelen van een ‘harde’ natuurkundige begrippenlijst. Denk aan Mendelejev, Kepler, Linnaeus, Mendel en Darwin. Zo betekende het ordenend schema van de geniale chemicus Dimitri Iwanovitsj Mendelejev een grote stap vooruit voor de concretisering en ‘meetbaarheid’ van de natuurwetenschappen.20 Al in de achttiende eeuw werden voor veel stoffen chemische verwantschap en onderlinge overeenkomsten ontdekt. Onderzoekers vermoedden toen al dat deze overeenkomsten tussen chemische stoffen geen toeval waren. Er moest een soort systeem in zitten. Mendelejev zag die samenhang opeens in een droom, zoals hij later vertelde. Hij gaf alle bekende chemische elementen een plaats in een schema. Anders dan zijn voorgangers, liet hij in het schema plaatsen open voor nog onbekende chemische elementen. Toen hij de elementen naar hun eigenschappen rangschikte, ontstond er een soort landkaart. Op die kaart werden de elementen naar
66
67
6 Economie rust op drijfzand
Economie voor wereldverbeteraars
Economie rust op drijfzand
beneden toe steeds zwaarder. Van links naar rechts werden ze juist nauwelijks zwaarder. Deze landkaart kennen wij tegenwoordig als het ‘Periodiek Systeem der Elementen’. Het model beschrijft de werkelijkheid zo goed, dat het ook vele toen nog onbekende chemische elementen kon voorspellen. Ik ben het maar deels eens met economen die beweren dat de economische ‘orde’ instabiel en complex is. Ik denk dat het om een ogenschijnlijke instabiliteit gaat. Alles wat je niet begrijpt, lijkt ingewikkeld. Economen nemen de economische orde als instabiel waar, omdat ze gebrekkig inzicht in de zaken hebben. Zodra de gebeurtenissen zich niet volgens een bepaalde theorie voltrekken, en anders dan je op grond van onjuiste inzichten zou verwachten, lijkt de net aangebrachte ordening verdwenen. Bij de natuurwetenschappen is de grote empirische kennis echter ook niet uit de lucht komen vallen. Pas na duizenden jaren sterren kijken, waren er bijvoorbeeld observatoren zoals Tycho Brahe die het systeem zo wisten te beschrijven, dat andere geniën zoals Kepler en Newton hun baanbrekende werk konden verrichten.21 Ik durf te beweren dat er nog geen economische waarnemer is geweest die een classificatie wist te creëren, waarmee we de onderdelen van het sociale systeem nauwkeurig kunnen beschrijven. De orde in de sociale werkelijkheid is nog onvoldoende ontdekt. De economie is daarom op dit moment niet meer dan een protowetenschap, vergelijkbaar met de medische wetenschap ten tijde van Boerhaave.22 Er is genoeg kennis beschikbaar, maar die leidt slechts op deelterreinen of tijdelijk tot bruikbare oplossingen. De samenhang en stabiliteit ontbreken tot nu toe. Het verleden voorspellen Economen blijven proberen om de sociale en fysieke werkelijkheid te vangen in economische begrippen, hoe moeilijk dat misschien
ook is. Een voorbeeld is het begrip werkloosheid. Wat verstaan we precies onder werkloosheid? Wat verstaan we onder ‘werk? Productief werk? Wat is dan productief? Is dat alles waarmee je geld verdient? Ook het beleggen in aandelen? Gokken ook? Is huishoudelijk werk wel of geen arbeid? Wat als je alleen voor je plezier werkt? Een andere definitie van het begrip werk zal de werkloosheid, zoals we die in de statistieken tegenkomen, groter of kleiner maken. Economische begrippen, of verschijnselen, worden vaak in clusters gevat. Die verschijnselclusters beïnvloeden elkaar onderling. De loonvoet beïnvloedt de export. De wisselkoers beïnvloedt de import. De werkgelegenheid beïnvloedt de consumptie. Consumptie beïnvloedt winst, enzovoort. Econometristen zoeken voortdurend naar constante begrippen en stabiele relaties tussen de economische begrippen. Vaak kunnen ze die onderlinge samenhang tijdelijk ontdekken. In moderne econometrische modellen blijken wel degelijk relaties te bestaan tussen de gedefinieerde economische begrippen. Economen zeggen dan dat het model een realiteitswaarde heeft. Alleen blijken het steeds tijdelijke relaties, omdat ze na enkele jaren geleidelijk aan verschuiven. Econometristen schatten die relaties namelijk in op basis van statistieken uit het verleden. Op grond van moeilijk meetbare begrippen en politiek gekozen definities worden prachtige wiskundige modellen geformuleerd. In die modellen worden begrippen als prijzen, spaarquota, productievolumes en investeringen afgeleid uit stabiel veronderstelde verbanden. Voorbeelden van een stabiel verondersteld verband is dat tussen productie en consumptie. Andere economen proberen vervolgens weer dergelijke verbanden te berekenen op basis van volgens deze definities gemeten grootheden, zoals prijzen en investeringen. Het gevolg is een vicieuze cirkel van oorzaak en gevolg. Het doet denken aan pogingen om
68
69
Economie voor wereldverbeteraars
Economie rust op drijfzand
jezelf, zoals baron Von Münchhausen, aan je laarzen uit een moeras te trekken.23 Econometristen zeggen onderling wel eens gekscherend dat hun modellen geweldig goed in staat zijn het verleden te voorspellen. Dat klopt, want die modellen beschrijven de relaties tussen economische verschijnselen in het verleden. Helaas hebben ze slechts beperkte voorspellende waarde voor de toekomst. Het onmeetbare meetbaar maken Zoals we hierboven zagen, zijn economische begrippen lang niet zo meetbaar en concreet als natuurwetenschappelijke begrippen. Een belangrijke reden hiervoor is dat veel economische begrippen verbonden zijn met sociale functies. Bezit is bijvoorbeeld een economisch begrip, maar is ook een uitdrukking van iemands sociale positie en macht. Bezit is verbonden met aanzien en erkenning en heeft daarom ook een sterke symbolische waarde. Arbeid is niet alleen een productiemiddel, maar heeft ook een sociale functie. Zoals we al eerder gezien hebben, werkt niemand alleen voor het geld. Waarde is ook zo’n sociaal begrip. Waarde is altijd subjectief en dus persoonsgebonden. Wat de een van waarde vindt, is voor de ander wellicht waardeloos. Dat kan per persoon, regio, land of cultuur verschillen. Economische processen kun je daarom nooit alleen verklaren op basis van economische factoren. Economische verschijnselen hebben altijd een sociale component. Die sociale component beïnvloedt voortdurend de uitkomsten van de economische processen. Als de beurskoersen bijvoorbeeld dalen, kunnen daarvoor verschillende, meestal niet-economische, redenen zijn. Het probleem van de onmeetbaarheid zit hem in de immateriële kant van het menselijk gedrag. De economie probeert een verband te leggen tussen de materiële goederen en de immateriële behoeften die daarmee worden bevredigd. Nu is de hoeveelheid
materie meestal wel meetbaar. In een glas wijn of een auto zit een meetbare hoeveelheid materie. De immateriële waarde is echter moeilijk meetbaar. Economen hebben daarvoor een truc bedacht, en het begrip prijs geïntroduceerd. Immers, hoe schaarser een product, hoe hoger de prijs. Hoe meer waarde de vragers en de aanbieders aan een product hechten, hoe hoger de prijs zal zijn die ze ervoor willen betalen of vragen. Zo komt uiteindelijk de evenwichtsprijs tot stand, waarin vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn. Een hogere waarde betekent een hogere prijs. Met het begrip prijs kun je ook immateriële begrippen als schaarste, behoefte en nut meten. Economen hebben zo het onmeetbare langs een omweg toch meetbaar gemaakt. Ze zijn in staat gebleken met behulp van het prijsbegrip, het prijsmechanisme en het marktbegrip een nuttig begrippenapparaat op te bouwen dat maatschappelijke verschijnselen tot op zekere hoogte kan beschrijven en verklaren. Het begrip prijs staat dus centraal in de economische theorie: de prijs van arbeid, de prijs van goud, de prijs van geld – namelijk de rente - enzovoort. Het begrip prijs blijft echter ook een ‘zacht’ begrip. Als we het hebben over de prijs van auto’s, welke auto’s bedoelen we dan? Nieuwe auto’s, tweedehands auto’s, een Opel of een Mercedes, met of zonder airco, met of zonder abs, gps en sip, met of zonder btw? Bedoelen we de catalogusprijs of de prijs met inruilkorting? Kortom, er bestaan in de werkelijkheid oneindig veel prijzen die op verschillende momenten en op verschillende plaatsen worden betaald voor verschillende zaken. Economen hebben via een stelsel van afspraken en definities toch geprobeerd een ordenend begrip te creëren dat ze ‘de prijs’ noemen. Ze hebben zo miljoenen prijzen geclusterd in groepen, per productsoort. Het begrip ‘prijs’ blijft echter ‘zacht’ en moeilijk meetbaar. Een andere definitie van zo’n groep producten kan de gemiddelde prijs van
70
71
Economie voor wereldverbeteraars
Economie rust op drijfzand
die groep namelijk verhogen of verlagen. Als de gemiddelde prijs stijgt, wijten we dat meestal aan inflatie, maar misschien is onze manier van meten gewoon veranderd. Economische modellen en begrippen kennen meer zwakke plekken. De bestaande economische modellen schieten principieel tekort als het om zaken gaat die niet in geld zijn uit te drukken. De prijs van moederliefde, van gezondheid, van kleinkinderen, van een zonsopgang, of van een zwerm spreeuwen, is toch niet hetzelfde als de 120 euro per maand voor onze ziektekostenverzekering of de 49 euro voor een retourtje naar je grootouders in Turkije? Economische modellen en theorieën zijn altijd een vereenvoudiging van de werkelijkheid. Economen beschrijven in hun model of theorie alleen die kernrelaties of kernbegrippen die zij willen benadrukken. In de traditionele economie staat de relatie tussen werken, inkomen en consumptie centraal. Mensen werken om geld te verdienen om daarmee in hun levensonderhoud te voorzien. Mensen werden in de begintijd van de moderne economische wetenschap (zo’n tweehonderd jaar geleden) veel meer dan nu gedreven door materiële noodzaak. De meeste mensen werkten in die tijd vooral voor brood op de plank en een dak boven het hoofd. Geld was een belangrijke drijfveer, want je kon er honger mee voorkomen. Tegenwoordig kopen we met onze fors toegenomen materiële welvaart gourmetvoedsel en richten we ons huis in met statusgoederen. Wij laten ons tegenwoordig in ons handelen veel vaker door immateriële waarden leiden. Economen hebben daarvoor nog geen geschikt begrippenapparaat gevonden. Keynes en de bestrijding van werkeloosheid Natuurlijk zijn er vele pogingen geweest om de voorspellende waar-
de van de economische theorie te vergroten. De belangrijkste stap werd misschien wel gezet door Keynes. Hij heeft de economische wetenschap meer werkelijkheidswaarde gegeven door te kijken naar groepsgedrag. Hij stelde dat het individuele gedrag niet viel te voorspellen, maar het macrogedrag van grote aantallen consumenten en producenten vaak wel. Om dat groepsgedrag te voorspellen, ontwikkelde Keynes de begrippen ‘Nationaal Inkomen’ en ‘Nationaal Product’. Volgens Keynes wordt productie gedefinieerd als het voortbrengen van goederen en diensten voor een inkomen. Werken wordt gedefinieerd als het verrichten van arbeid voor een inkomen. Inkomen is de financiële beloning voor het verrichten van productieve diensten. We zien hier een relatie ontstaan tussen begrippen die uit elkaar voort lijken te komen. Al deze begrippen hebben één gemeenschappelijk kenmerk. Het gaat hierbij steeds om tegen betaling verrichtte goederen en diensten. Door deze wijze van definiëren, vallen onbetaalde vormen van arbeid zoals vrijwilligerswerk of huishoudelijk werk buiten het relatienet. Het begrippenapparaat vormt op deze manier wel een sluitend geheel. Het Keynesiaanse model was een antwoord op werkloosheid. In de jaren ‘30 van de twintigste eeuw was wereldwijd sprake van een ongekende recessie met een enorme werkloosheid. De Keynesiaanse theorie is zeer bruikbaar gebleken, zowel bij het bestrijden van de toenmalige werkloosheid als tijdens latere conjunctuurgolven. De werkgelegenheidstheorie van Keynes koppelde productie en inkomen expliciet aan werkgelegenheid. Keynes merkte daarbij zelf al op dat het doel van de productie vanuit werkgelegenheidsoogpunt niet ter zake deed. Hij gaf daarbij enkele illustratieve voorbeelden die we al hebben gezien in hoofdstuk 4, zoals het laten graven van kanalen om ze daarna weer dicht te laten gooien, of
72
73
Economie voor wereldverbeteraars
werkloze mensen kathedralen laten bouwen. Het Nationaal Inkomen vormt een kernbegrip in de theorie van Keynes, en staat voor het totale bedrag dat alle inwoners van een land met z’n allen in één jaar verdienen. Een hoger Nationaal Inkomen betekent dat er meer geld is om uit te geven. Dit leidt doorgaans tot een hogere consumptie, een hogere import en een hogere werkgelegenheid. Al deze grootheden worden direct of indirect bepaald door de hoogte van het Nationaal Inkomen. Keynes adviseerde de overheid om meer geld in de economie te pompen en zo het Nationaal Inkomen te verhogen. Meer inkomen leidt tot meer consumptie, meer investeringen en daarom tot meer werkgelegenheid. Het voortdurend stimuleren van de economie leidde echter niet alleen tot lagere werkloosheid, maar ook tot stijgende prijzen en daarmee steeds hogere inflatiecijfers. Dit verstoorde de droom van een stuurbare conjunctuur. De inflatie begon halverwege de jaren ‘70 van de twintigste eeuw steeds verder op te lopen, alsof de economie een motor was die door toenemende wrijving meer warmte (inflatie) losliet. De economische motor liep nog net niet vast, maar de Westerse wereld kende in die periode een opeenvolging van recessies. Na aanvankelijke grote successen bleek helaas dat ook de theorie van Keynes tijdsgebonden was en beperkt bruikbaar. Het model is dan ook niet geschikt voor de grote maatschappelijke vraagstukken van nu. Ik zal in het volgende hoofdstuk het Keynesiaanse model uitbreiden met zaken als gewenning aan welvaart, toename van overlast en uitbesteding van huishoudelijke taken. Ik zal proberen de Keynesiaanse theorie te moderniseren om belangrijke hedendaagse maatschappelijke ontwikkelingen en maatschappelijke vraagstukken beter te kunnen begrijpen en aan te pakken.
74
75
Economie voor wereldverbeteraars
7D e relatie tussen welvaart en inkomen Zoals we eerder zagen, is de huidige focus van economen niet gericht op het begrip ‘geluk’. Economen werken wel met begrippen als ‘welvaart’ en ‘inkomen’. Ze gebruiken meestal de hoogte van het inkomen als maatstaf voor de welvaart. In dit hoofdstuk komt de relatie tussen inkomen en welvaart aan bod. Het doel van dit hoofdstuk is om een economisch model te ontwikkelen dat verder gaat dan de bestaande Keynesiaanse economische modellen. Een uitgebreid model, dat niet alleen rekening houdt met de productie uit de formele sector, maar ook met productie uit de natuur en de informele sector. Een model waarin bovendien plaats is voor nieteconomische verschijnselen zoals gevoelens van geluk of welzijn. We komen dan tot een model dat verder gaat dan het standaard, economische model en kunnen met recht spreken van een multidimensionaal, economisch model. Bronnen van welvaart De mens voorzag lang geleden zelf in zijn behoeften, of haalde die behoeftebevrediging uit de natuur. Aanvankelijk was de hoeveelheid behoeftebevredigingsmiddelen gelijk aan de beschikbare hoeveelheid natuur. Later kwam daar de waarde bij die de mensen zelf toevoegden aan die natuur, de zogenaamde informele pro76
De relatie tussen welvaart en inkomen
ductie. Tegenwoordig worden behoeftebevredigingsmiddelen ook geleverd door bedrijven, ofwel de marktsector. Daarnaast levert de overheid, ofwel de collectieve sector, behoeftebevredigingsmiddelen. Economen meten de hoeveelheid productie in de sectoren markt en overheid en beschouwen dat als de maatstaf voor de economische bedrijvigheid in een land. Zij noemen de totale productie in die twee sectoren daarom ook wel het Nationaal Product. Het Nationaal Product is dus gelijk aan de som van de productie in de bedrijven (marktsector) en de productie door de overheid (overheidssector). Nationaal Product = Productie in marktsector + Productie in overheidssector Economen tellen, zoals we al eerder zagen, alle productie in de bedrijven (waarvoor we in de winkel betalen) en bij de overheid (waarvoor we belasting betalen) bij elkaar op en noemen dit het Nationaal Product. Het bedrag dat wij betalen aan de overheid en de bedrijven is gelijk aan het bedrag dat wordt ontvangen door de overheid en de bedrijven. Dit noemen ze het Nationaal Inkomen. De waarde van het Nationaal Product is daarmee per definitie gelijk aan het Nationaal Inkomen.24 Economen gebruiken meestal het symbool Y als symbool voor de waarde van het Nationaal Inkomen. Nationaal Product = Nationaal Inkomen Ofwel: Nationaal Product = Y Oorspronkelijke bronnen van welvaart Bij de berekening van het Nationaal Product worden de behoeftebevredigingsmiddelen uit de natuur of de productie thuis (zelfvoor77
Economie voor wereldverbeteraars
De relatie tussen welvaart en inkomen
ziening) op dit moment niet meegerekend. Als we het over onze totale behoeftebevrediging of onze welvaart hebben, moeten we mijns inziens echter rekening houden met behoeftebevrediging uit alle bronnen. Ik onderscheid de volgende vier bronnen van welvaart of behoeftebevrediging:
gelijk aan de beschikbare hoeveelheid Natuur, plus de Informele Productie plus het Nationaal Inkomen.
1 de natuur – behoeftebevrediging door de (kwaliteit en
Dit maakt meteen duidelijk dat de hoogte van het Nationaal inkomen (Y) nog niet veel zegt over de totale hoeveelheid beschikbare behoeftebevredigingsmiddelen. We moeten daarom ook de behoeftebevrediging uit de andere sectoren meten.
kwantiteit van de) natuurlijke omgeving 2 de informele sector – behoeftebevrediging door zelfvoorzie ning of via (ruil met) buren, vrienden en bekenden de markt – behoeftebevrediging in ruil voor geld 3 de collectieve sector (overheid) – behoeftebevrediging in 4 ruil voor belasting
Korter geformuleerd: Behoeftebevredigingsmiddelen = Natuur + Informele Productie + Nationaal Inkomen
De beschikbare hoeveelheid Behoeftebevredigingsmiddelen is
Uitbesteden die handel? De waarde van de natuur en van de productie in de informele sector, en de behoefte die daaruit wordt bevredigd, is moeilijker te meten dan een inkomen. De waarde van een auto laat zich nog in geld uitdrukken, maar wat is de waarde van het eerste sneeuwklokje van het jaar of van een zelfgebreide trui? Een tweede probleem doet zich voor. Er blijkt een verband te zijn tussen de toename van de productie in de sectoren markt en overheid, en de beschikbare hoeveelheid behoeftebevrediging uit de sectoren natuur en de informele sector. Het blijkt dat een toename van de formele productie vaak ten koste gaat van de informele productie en de natuur. Het volgende voorbeeld van productie uit de informele sector dient ter onderbouwing van deze stelling. Informele productie is de productie binnen de directe sociale samenlevingsverbanden als familie, buurt en vriendenkring. Sinds 150 jaar is in de informele sector al sprake van een neiging naar ‘uitbesteding’. Productie die vroeger binnen het gezin, de familie of de buurt plaatsvond, is tegenwoordig gecommercialiseerd en
78
79
Mijn uitgebreide formule luidt dan ook: de totale hoeveelheid behoeftebevredigingsmiddelen is gelijk aan de beschikbare hoeveelheid natuur, plus de toegevoegde waarde (ofwel productie) in de informele sector, plus de toegevoegde waarde (productie) in de marktsector, plus de toegevoegde waarde (productie) in de overheidssector. Behoeftebevredigingsmiddelen = Natuur + Productie in informele sector + Productie in marktsector + Productie in overheidssector. We hebben al eerder gezien dat de totale hoeveelheid beschikbare behoeftebevredigingsmiddelen gelijk is aan de beschikbare hoeveelheid Natuur, plus alle toegevoegde waarden (ofwel alle productie). We kunnen dat nu ook zo opschrijven:
Economie voor wereldverbeteraars
De relatie tussen welvaart en inkomen
geprofessionaliseerd. Zeker de laatste vijftig jaar is deze trend duidelijk aanwezig. We wecken tegenwoordig nog maar zelden onze groenten uit eigen tuin. Groente haal je uit de diepvries, in blik of aangeleverd uit Spanje bij de groenteman of de buurtsuper. In plaats van het eten zelf klaar te maken, kopen we vaker voorbereide groenten of zelfs kant-en-klare magnetron- of diepvriesmaaltijden - als we al niet uit eten gaan. Vroeger vervulde het gezin, de familie of de buurt een belangrijke rol in de sociale en medische zorg. Tegenwoordig hebben we allerlei soorten georganiseerde en betaalde sociale en medische zorg zoals professionele kinderopvang en thuishulp. Ook voor ontspanning en vermaak maken we vaker geheel of gedeeltelijk gebruik van betaalde diensten, zoals tv en internet. Vroeger gingen we daarvoor naar familie, buren of een buurtvereniging, zonder ervoor te betalen. Daarom werd het niet meegeteld bij het bepalen van het Nationaal Inkomen en het Nationaal Product. Nu wel, want nu wordt ervoor betaald. Daarom lijkt het alsof we rijker zijn geworden. Als we alleen op de inkomensstatistieken of op ons salarisstrookje afgaan, lijkt het alsof we ook welvarender zijn geworden. In werkelijkheid is echter sprake van wat ik noem ‘verschuivende productie’. Een deel van de inkomensgroei is immers alleen maar een verschuiving van onbetaalde productie in huishoudens (informele productie) naar betaalde productie via de markt (formele productie). Zowel het individuele als het Nationaal Inkomen zijn daarom onvolledig als welvaartsmaatstaf. Verschuivende productie leidt tot inkomensstijging, maar hoeft niet tot welvaartsstijging te leiden. De mens is nu eenmaal geen eendimensionaal wezen dat alleen maar werkt om diensten en producten te kunnen kopen. We ontlenen ook vreugde en plezier aan het werk zelf, vaak juist aan werk in de informele sfeer. Over het algemeen halen we er veel
voldoening uit om zelf iets maken, te koken, te verbouwen, te repareren, te schrijven, te scheppen, om onze naasten te verzorgen en zelf onze kinderen op te voeden. Deze werkzaamheden hebben allemaal een intrinsieke waarde die verdwijnt als we deze zaken kanten-klaar aanschaffen of uitbesteden aan een winkel of zorgverlener.
80
81
Vijfde bron van welvaart Dan zijn er ook nog neveneffecten, of ‘externe effecten’. Met externe effecten bedoelen economen de neveneffecten van productie en consumptie die worden ervaren door andere personen dan de oorspronkelijke producent of consument. Ook externe effecten kunnen invloed hebben op ons gevoel van welzijn en op onze welvaart. Er bestaan positieve en negatieve externe effecten. Deze verhogen of verlagen de welvaart van derden. Als ik een mooie boom in mijn tuin zet, kunnen de buren daarvan meegenieten. Dit is een positief extern effect. Een motorrijder die luid knallend door uw straat rijdt, kan een negatief extern effect opleveren. We kunnen nu al vijf bronnen van welvaart of behoeftebevrediging onderscheiden: 1 De natuur – behoeftebevrediging door de (kwaliteit en
kwantiteit van de) natuurlijke omgeving 2 De informele sector – behoeftebevrediging door zelfvoor ziening of via (ruil met) buren, vrienden en bekenden 3 De markt – behoeftebevrediging in ruil voor geld 4 De collectieve sector (overheid) – behoeftebevrediging in ruil voor belasting 5 De externe effecten – behoeftebevrediging van derden door de onbedoelde (positieve of negatieve) gevolgen van pro ductie en consumptie
Economie voor wereldverbeteraars
De relatie tussen welvaart en inkomen
We produceren en consumeren om te compenseren Het welvaartseffect van externe effecten is moeilijk te bepalen. Voorlopig kunnen we daarom beter volstaan met de constatering dat een deel van de groei van het Nationaal Inkomen wordt besteed ter compensatie van de negatieve effecten. De productie in de sectoren ‘markt’ en ‘overheid’ roept in veel gevallen meer negatieve externe effecten op dan positieve. Het blijkt zelfs een wetmatigheid te zijn dat naarmate de hoeveelheid van de productie- en consumptieprocessen toeneemt, de negatieve externe effecten steeds meer de overhand krijgen. We krijgen dan te maken met verschillende vormen van vervuiling: horizonvervuiling, akoestische vervuiling, licht-, lucht-, bodem- en watervervuiling. Deze bijeffecten van de economische groei doen een deel van de welvaartsgroei teniet. De hier genoemde voorbeelden van vervuiling wekken misschien de indruk dat externe effecten alleen ten koste gaan van de natuur, maar ook de behoeftebevrediging via de markt, de overheid en de informele sector staat onder invloed van externe effecten. De ‘bevredigingswaarde’ van een auto daalt naarmate er meer auto’s rondrijden die meer files veroorzaken of parkeerplaatsen bezet houden. De waarde van een huis daalt als het verkeer langs dat huis steeds drukker wordt. Dat brengt ons tot een wellicht schrikbarende conclusie. Een groot deel van de goederen die we in de marktsector en de overheidssector produceren dient om de negatieve externe effecten van diezelfde productie te compenseren. Het ophalen van vuilnis, het aanleggen en onderhouden van de riolering en de waterleiding, het isoleren van ons huis tegen geluiden van buitenaf zijn voorbeelden van zulke compenserende productie. Deze activiteiten zijn noodzakelijk vanwege de toegenomen consumptie en productie. Als we goed kijken, zien we de voorbeelden overal om ons heen. Zwemba-
den compenseren gedeeltelijk de afwezigheid van natuurlijke waterrecreatiegebieden. Planten en bloemen in huis vervangen deels de verdwenen natuur buitenshuis. Vooral als het gaat om de status van een bepaald product, spelen externe effecten een grote rol. Producten ontlenen hun waarde namelijk deels aan het feit dat ze schaars of bijzonder zijn. Als iedereen een Rolex of een privéjet zou hebben, vermindert de waarde van die producten. Hetzelfde geldt voor minder luxe artikelen. Een merkartikel heeft net wat meer status dan een huismerk, een merkloos artikel of een ‘nepper’, zelfs als dat laatste product dezelfde of een betere kwaliteit bezit. Het is met die statusgoederen een ‘rat-race’. Merkartikelen kunnen vandaag ‘in’ zijn en morgen ‘uit’. Status kun je zien als een piramide. Hoe hoger in de piramide, hoe meer status. We kunnen namelijk niet allemaal bovenin zitten. Om een bepaalde status te bereiken, kopen we bepaalde dure spullen. Als anderen ook die dure spullen kopen, moeten we iets nieuws aanschaffen om weer de oude status te bereiken. Zo komen we in een vicieuze cirkel terecht. Het gaat nog verder. Bij nadere beschouwing blijkt in een complexe, technologisch hoogontwikkelde samenleving als de onze, dat een groot deel van de productie en consumptie nodig is om te kunnen voldoen aan de eisen die het leven in die informatiesamenleving stelt. Woonwerkverkeer is bijvoorbeeld nodig omdat er in de buurt van het werk geen geschikte woningen (meer) te vinden zijn, vakanties zijn nodig om bij te komen van de stress, extra onderwijs is nodig is om te kunnen voldoen aan de steeds hogere werkeisen van onze kenniseconomie, medische voorzieningen zijn nodig om de kwalen van de welvaartsmaatschappij te verhelpen. Dit zijn allemaal voorbeelden van consumptie die nodig is om de negatieve externe effecten van de toegenomen welvaart te compenseren.
82
83
Economie voor wereldverbeteraars
De relatie tussen welvaart en inkomen
Als we het totale welvaartseffect van ‘economische groei’ willen berekenen, moeten we bovendien rekening houden met de ‘sociale’ kosten van economische ontwikkeling. Voorbeelden van negatieve sociale effecten zijn de kosten van het uiteenvallen van traditionele samenlevingsverbanden, van de relationele kilte in de grote stad of deels van de honger in de Derde Wereld. Al die negatieve, externe effecten samen kunnen leiden tot een dalende welvaart bij een stijgend inkomen.
de sectoren ‘markt’ en ‘overheid’ staat namelijk een daling van de hoeveelheid behoeftebevredigingsmiddelen uit de informele sector. Vergeet ook niet de toename van negatieve externe effecten. Met andere woorden: het inkomensbegrip, en daarmee het welvaartsbegrip zoals wij dat meestal hanteren, beperkt zich tot slechts twee van de vijf sectoren. Deze inperking is intussen zo ingeburgerd dat we het meestal niet eens meer in de gaten hebben. Veel beslissingen op economisch gebied (zowel individuele als collectieve besluiten) zijn gebaseerd op deze beperkte afweging met daaruit voortvloeiende individueel en maatschappelijk ongewenste gevolgen op individueel en maatschappelijk niveau. Het gaat nog verder. Ik durf te stellen dat het onjuist is om welvaart gelijk te stellen aan de beschikbaarheid van behoeftebevredigingsmiddelen. We kijken dan alleen maar naar de middelenkant en niet naar de behoeftekant. Dat is een verleidelijke vereenvoudiging. Middelen zijn immers meetbaar, maar behoeften niet. Toch moet ook worden gekeken naar veranderende behoeften. Gaat een toegenomen productie misschien ook gepaard met toegenomen behoeften? Als dat zo is, dan leidt een toename van inkomen, zelfs als het wordt gecompenseerd voor alle negatieve bijeffecten, nog steeds niet automatisch tot een hogere welvaart.
Meer welvaart is niet gelijk aan meer verdienen Sinds 1900 is het Nationaal Inkomen in Nederland gestegen van 0,7 miljard euro tot ruim 500 miljard euro in 2010. Bij een gemiddelde groei van 3 procent per jaar verdubbelt het Nationaal Inkomen elke 23 jaar. Bij gelijkblijvende groei zouden we dan na 730 jaar 10.000.000.000 maal zo rijk zijn. Zouden we dan ook 10 miljard maal zo welvarend zijn? Nee. Het is nu wel duidelijk dat we de groei van de welvaart niet zomaar gelijk mogen stellen aan de groei van het Nationaal Inkomen (Y). We zouden allereerst de economische groei, of nauwkeuriger geformuleerd de groei van het Nationaal Inkomen, moeten corrigeren met de inflatie. We krijgen dan wat economen de reële groei noemen. Gecorrigeerd met inflatie hadden de Nederlanders in 1900 gemiddeld per persoon per jaar ongeveer honderd euro te besteden. Nu is het gemiddelde jaarinkomen per Nederlander ongeveer 30.000 euro. Dat is driehonderd maal zo hoog. Overigens valt het reële inkomen niet precies te meten. Over de definitie van inflatie valt namelijk te twisten, net als over de definitie van inkomen. Zoals blijkt uit detekst hiervoor, is de groei van de beschikbare hoeveelheid behoeftebevredigingsmiddelen kleiner dan de groei van het inkomen. Tegenover een toegenomen productie in
Alles went en het gras is altijd groener bij de buren Twee verschijnselen aan de behoeftekant hebben een duidelijke relatie met ontwikkelingen aan de inkomenskant, namelijk de verschijnselen preference drift en reference drift. Preference drift of voorkeursverschuiving is een vorm van gewenning.25 Alles went, dus ook meer inkomen of meer bezit. Stel dat u vorig jaar 50 procent salarisverhoging kreeg. Dat leek toen nogal wat: u kreeg er de helft bij. Inmiddels is uw uitgavenpatroon bijgesteld en bent u
84
85
Economie voor wereldverbeteraars
De relatie tussen welvaart en inkomen
gewend geraakt aan het hogere salaris. Dit heet gewenningsverlies van inkomensgroei. Reference drift of referentieverschuiving is het verschijnsel dat mensen zich altijd vergelijken met hun omgeving als ze willen bepalen hoe rijk ze zijn. We hebben hiervoor al gezien dat statusgoederen, zoals dure auto’s en vakantiebestemmingen, hun waarde voor een deel ontlenen aan het feit dat ze schaars zijn. Wanneer deze goederen voor iedereen toegankelijk worden, bevredigen ze minder de behoefte aan status en onderscheid. Dit welvaartsverlies geldt ook voor inkomen. Als iedereen erop vooruitgaat, vinden we ook onze eigen inkomensstijging normaal. Een gelijkblijvend inkomen ervaren we dan zelfs als welvaartsverlies. We zouden dit het referentieverlies van inkomensgroei kunnen noemen. De relatieve hoogte van het inkomen blijkt belangrijker voor de waardering van het inkomen te zijn dan de absolute hoogte. Deze relatieve hoogte is sociaal bepaald en wordt aangegeven met de term referentieniveau. Een algemene inkomensstijging – bijvoorbeeld het feit dat we er in Nederland de laatste twintig jaar met z’n allen behoorlijk in inkomen op vooruit zijn gegaan – leidt ook automatisch tot een stijging van het ‘sociale norminkomen’. Dat is logisch. De mensen met wie we ons vergelijken, zijn er immers ook op vooruitgegaan. Daarom verandert ons inkomen relatief gezien niet, net zoals de subjectieve waardering van ons inkomen. We hebben namelijk niet het gevoel dat we er echt op vooruit zijn gegaan.26 In de gangbare economische theorie veronderstellen we een duidelijke relatie tussen welvaart en de hoogte van het Nationaal Inkomen: hoe hoger het Nationaal Inkomen, hoe hoger de welvaart. We veronderstellen dit doorgaans ook voor het individuele inkomen: hoe meer we verdienen of bezitten, hoe hoger onze individuele welvaart. We zouden dat de welvaartscoëfficiënt (w) van
het Nationaal Inkomen kunnen noemen. De welvaartscoëfficiënt is een percentage van het inkomen. We stellen het in de gangbare economie en in de dagelijkse praktijk meestal gelijk aan 100 procent. Tweemaal zo veel inkomen betekent dus tweemaal zo veel welvaart. De voorbeelden in dit hoofdstuk laten zien dat die relatie lang niet zo eenduidig is.
86
Het multidimensionale model in formules Ik wil het voorafgaande samenvatten in een model of formule. De formule laat zien dat de groei van het inkomen in het rijke Westen gepaard gaat met een daling van de welvaart. Wie de formules wil overslaan, kan meteen het slot van dit hoofdstuk lezen. We beginnen met de beschikbare hoeveelheid behoeftebevredigingsmiddelen: BM = N + Pi + Pb + Po + E Hier staat dat de beschikbare hoeveelheid behoeftebevredigingsmiddelen (BM) gelijk is aan de beschikbare hoeveelheid natuur (N) plus de productie in de informele sector (Pi) plus de productie in de marktsector (Pb) plus de productie in de overheidsector (Po) plus de hoeveelheid externe effecten (E). Omdat het Nationaal Product (= Pb+Po) gelijk is aan het Nationaal Inkomen, mogen we Pb+Po vervangen door Y. We krijgen dan: BM = N + Pi + Y + E We hebben ook gezien dat er een relatie bestaat tussen de hoogte van het Nationaal Inkomen en de externe effecten: hoe hoger het 87
Economie voor wereldverbeteraars
De relatie tussen welvaart en inkomen
Nationaal Inkomen, hoe groter de externe effecten. In een formule ziet dat er dan zo uit:
De formule B = Bb + Bg + Br kunnen we dan ook opschrijven als: B = Bb + g.Y + r.Y
E =e.Y Hierbij staat e voor het percentage externe effecten dat wordt veroorzaakt door het Nationaal Inkomen. We kunnen dus ook schrijven: BM = N + Pi + Y + e.Y Door de toename van inkomen en productie nemen ook onze behoeften toe. Ik veronderstel in navolging van Epicurus, Keynes en Galbraith het bestaan van een biologisch basisniveau van de behoeften (Bb) en het bestaan van een aangeleerde toename van de behoeften. Deze aangeleerde toename van de behoeften vindt plaats door gewenning en door het verschuiven van de sociale referentie. Ik heb dat eerder preferentie- en referentieverschuiving genoemd. In de formule hieronder staat dat de totale omvang van de behoeften (B) gelijk is aan het biologisch basisniveau van de behoeften (Bb) plus de toegenomen behoeften door gewenning (Bg) plus de verschuiving van het referentieniveau (Br). B = Bb + Bg + Br Ook de toegenomen behoeften door gewenning (Bg) en de verschuiving van het referentieniveau (Br) hebben een relatie met de hoogte van het inkomen. Ze nemen immers toe als het inkomen stijgt. We kunnen dat in een formule ook opschrijven als: Bg = g.Y en Br = r.Y 88
De totale welvaart (W) wordt bepaald door de spanning die er bestaat tussen aan de ene kant de totale behoeften (B) en aan de andere kant de totale beschikbare hoeveelheid behoeftebevredigingsmiddelen (BM). Eenvoudiger geformuleerd: welvaart is gelijk aan de beschikbare hoeveelheid behoeftebevredigingsmiddelen (BM) minus de aanwezige behoeften (B). In formule kunnen we dat zo opschrijven:27 W = BM – B Nu gaan we deze formule wat anders opschrijven: W = BM – B W = N + Pi + Y + E - B W = N + Pi + Y + e.Y – B W = N + Pi + Y + e.Y – (Bb + g.Y + r.Y) W = N + Pi + Y + e.Y– Bb – g.Y – r.Y W = N + Pi – Bb + Y + e.Y– g.Y – r.Y W = N + Pi - Bb + Y(1 + e – g - r) De vraag is dan hoe hoog de som wordt van (1 + e - g – r). Veronderstellen we bijvoorbeeld dat de negatieve externe effecten (e) 50 procent van de groei van het Nationaal Product tenietdoen en veronderstellen we de gewenning (g) en referentieverliezen (r) op 50 procent en 25 procent, dan ziet de welvaartsvergelijking er zo uit:28 89
Economie voor wereldverbeteraars
De relatie tussen welvaart en inkomen
Het multidimensionale model in woorden Ook voor degenen die de formules hiervoor hebben overgeslagen, volgen hier de conclusies van dit hoofdstuk. In de gangbare economische theorie veronderstellen we dat er een eenduidige relatie bestaat tussen de welvaart en de hoogte van het Nationaal Inkomen. We gaan ervan uit dat de welvaart meestijgt met het Nationaal Inkomen. Dit veronderstellen we doorgaans ook voor het individuele inkomen: hoe rijker we worden of hoe meer we verdienen, hoe hoger onze welvaart. Het voorafgaande maakt duidelijk dat deze redenering te simpel is. Inkomen is een beloning voor geleverd werk maar het kan niet dienen als maatstaf voor de behoeftebevrediging. Het zegt namelijk alleen iets over dat deel van de behoefte-
bevrediging dat via de markt- en de overheidssector verloopt. Uit het uitgebreidere economische model dat ik heb gemaakt, kan worden afgeleid dat inkomen niet geschikt is als instrument om de welvaart te meten. Het uitgebreidere model laat zelfs zien hoe de groei van de inkomens in de laatste decennia hoogstwaarschijnlijk gepaard is gegaan met een daling van de welvaart. De groei van het inkomen vond gelijktijdig plaats met een daling van de beschikbare hoeveelheid behoeftebevredigingsmiddelen uit de informele productiesector, en met een toename van de negatieve externe effecten. Deze negatieve externe effecten hebben deels ook geleid tot een daling van de beschikbare hoeveelheid behoeftebevrediging uit de sector natuur. De formules in dit hoofdstuk laten ook zien hoe een stijgend inkomen leidt tot een toename van de behoeften. Een stijging van het Nationaal Inkomen leidt zelfs tot een daling van de totale welvaart.29 U moet zich wel realiseren dat ik het hier heb gehad over grote algemene maatschappelijke verschijnselen. Dit kan voor iedereen anders zijn. U kunt er ten opzichte van uw omgeving op vooruit zijn gegaan. Toch, als u er nog eens goed over nadenkt, concludeert u misschien dat u weliswaar over meer inkomen beschikt, maar tegelijkertijd hebt moeten inleveren op uw welvaart uit de bronnen informele productie (gezin) en natuur.30 Het hierboven ontwikkelde multidimensionale model vraagt om verder onderzoek. Hoe ligt precies de relatie tussen inkomen en externe effecten? En tussen inkomen en preferentieverschuiving? Verder is er in dit model nog nauwelijks aandacht voor milieuvraagstukken, laat staan voor de ontwikkelingsvraagstukken uit de Derde Wereld.31 Ook dit zijn vraagstukken die een behoorlijke impact hebben op onze welvaart. Ik waag daarom in het volgende hoofdstuk een poging om ook deze zaken in dit model op te nemen.
90
91
W = N + Pi – Bb +Y(1 -0,5 -0,5 -0,25) W = N + Pi – Bb - 0,25Y Na al deze ingewikkelde berekeningen kunnen we simpelweg concluderen, dat bij een stijgend Nationaal Inkomen de welvaart kan dalen. De figuur hieronder geeft weer, wat er met de welvaart gebeurt als de inkomensgroei wegvalt tegen de negatieve effecten van die inkomensgroei. 100
0 1900 externe effecten
1950 natuur
1980 informele productie
2010 markt en overheid
Economie voor wereldverbeteraars
Economie voor een betere wereld
8 E conomie voor een betere wereld
voor? De zeeën raken zo langzamerhand leeggevist, de oliebronnen uitgeput, de tropische regenwouden worden omgekapt en sterven steeds meer dier- en plantensoorten sterven uit. Niet alleen raken onze natuurlijke hulpbronnen uitgeput, ook het milieu lijdt zwaar onder onze consumptiedrift. Oppervlaktewater raakt vervuild, de ozonlaag krimpt, de poolkappen verdwijnen. Hierbij komt ook nog het verdelingsvraagstuk. Een derde van de mensheid gebruikt twee derde van alle grondstoffen. Tweederde deel van de mensheid leeft in armoede. Honderden miljoenen mensen leven onder het bestaansminimum, zijn ondervoed en hebben geen toegang tot regulier onderwijs of goede gezondheidszorg. Al decennialang slagen we er niet in dit probleem op te lossen. Deze drie problemen, namelijk onderontwikkeling, milieuvervuiling en het uitputten van onze natuurlijke hulpbronnen, wil ik daarom ook opnemen in het multidimensionale, economische model uit hoofdstuk 7.
We gaan er blind voor - maar waarvoor? Een ooit gehoorde vergelijking tussen ons huidige kapitalistische systeem en de bouw van de toren van Babel luidt als volgt: aan beide grootschalige bouwprojecten is eeuwen gewerkt. Zolang, dat niemand meer precies weet wat het doel ook weer was. Wagens met stenen en bouwmaterialen gaan onophoudelijk omhoog. Intussen torent het gigantische object ver boven de wolken uit. Overal zijn metselaars, timmerlieden en andere werklieden druk in de weer. De meeste wagens met stenen, bouwmaterialen, voedsel, enzovoort, zijn inmiddels hard nodig voor herstel en onderhoudswerkzaamheden onderweg. Ze komen niet verder dan halverwege de kilometershoge toren. Intussen zitten beneden bij de ingang de mannen van het ‘Centraal Bureau voor de Statistiek’ druk te turven. Volgens de statistieken gaat het goed met het project. ‘Vandaag gaan er weer meer wagens omhoog dan gister. Ook dit jaar gingen er weer meer wagens omhoog dan vorig jaar’. Ondertussen heeft niemand in de gaten dat die wagens allang niet meer de top halen en dat de omgeving tot ver in de omtrek is leeggeroofd van hout, bouwmaterialen, voedsel en andere grondstoffen. Deze vergelijking gaat natuurlijk niet helemaal op maar verduidelijkt wel veel. Inderdaad, waar doen we het ook weer allemaal
Milieuneutraal en duurzaam produceren en consumeren We hebben in hoofdstuk 2 gezien dat de hoeveelheid energie en grondstoffen die uit de natuur kan worden gehaald, en de hoeveelheid afval die er in kan worden teruggebracht, in principe onbeperkt is. We hebben daar echter veel energie voor nodig. Ons huidige gebruik van energie vervuilt het milieu en put de aarde uit. Langzamerhand groeit het besef dat in een duurzaam economisch systeem de toegevoegde waarde, of productie, alleen mag groeien zolang grondstoffen worden hergebruikt en het milieu niet langer wordt vervuild. Met andere woorden: steeds meer mensen vinden het belangrijk dat de productie milieuneutraal plaatsvindt en dat er geen fossiele brandstoffen meer worden verbruikt. Ik heb in het voorafgaande hoofdstuk een formule ontwikkeld waarmee ook de gevolgen van de externe effecten, waaronder de
92
93
Economie voor wereldverbeteraars
Economie voor een betere wereld
schade aan het ecosysteem, kan worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van de welvaart. Ik ga er bij deze redenering van uit, dat alle negatieve externe effecten kunnen worden teruggebracht tot vervuiling. Vervuiling is de optelsom van alle milieu-, horizon-, water-, bodem-, lucht-, licht- en akoestische vervuiling. We kunnen dit ook de milieuschade in bredere zin noemen, namelijk inclusief alle vormen van aantasting van het natuurlijke milieu. Deze milieuschade kunnen we meten, bijvoorbeeld het verbruik van niet-vernieuwbare brandstof, het verbruik van niet-herbruikbare grondstoffen, en de uitstoot van niet-afbreekbare en/of schadelijke stoffen. In symbolen ziet dat er zo uit:
We hebben al eerder verondersteld dat de negatieve externe effecten (E) gelijk zijn aan de helft van het Nationaal Inkomen (Y). E = 0,5Y. Nu kunnen we de milieuschade gelijk stellen aan de negatieve externe effecten.32 We mogen dan A gelijk stellen aan E. Stel nu dat we de milieuschade willen halveren. We dienen dan de hoeveelheid negatieve milieueffecten per eenheid Y met 50 procent terug te brengen. Dat levert een enorme uitdaging op voor ontwerpers en technologen. Ze moeten dan de hoeveelheid verbruikte energie, schaarse grondstoffen en milieuvervuiling per eenheid product met 50 procent zien terug te brengen. Dat moet mogelijk zijn. We vinden ieder jaar weer goedkopere en efficiëntere
manieren van produceren uit. We gaan er dan wel gemakshalve van uit dat we met z’n allen evenveel producten willen blijven produceren en consumeren. Deze hoeveelheid producten neemt namelijk ieder jaar toe. We gaan er voorlopig ook maar even van uit dat een aantal Derdewereldlanden hun economische achterstand ten opzichte van de Westerse landen niet inloopt. Het is natuurlijk niet zo dat iedere activiteit het milieu evenveel belast. Een spelletje schaak is milieuvriendelijker dan een uurtje met een speedboot varen, maar levert voor een schaakliefhebber niet per sé minder plezier op. Een spelletje schaak is overigens wel slechter voor het Nationaal Inkomen. Het levert namelijk geen inkomen op, tenzij je iemand anders (je tegenstander, de eigenaar van het schaaklokaal, of de website) betaalt om te mogen schaken. Er zijn veel voorbeelden te bedenken van milieuvriendelijker productie. Je schoenen laten repareren in plaats van de oude weg te gooien en nieuwe te kopen, is er één. In een zuiniger auto rijden is een ander. Bovengenoemde voorbeelden tonen aan dat het mogelijk is om in de productie en consumptie tot een verschuiving te komen naar milieuvriendelijker producten. Als we voor die milieuvriendelijker producten dezelfde prijs gaan betalen als voor milieuonvriendelijke producten, blijft het Nationaal Inkomen even hoog. Tegelijkertijd produceren we duurzamer. Zoals hierboven is aangetoond, bestaat er een duidelijke relatie tussen de hoeveelheid vervuiling en de omvang van het Nationaal Product. Er bestaat dus ook een duidelijke relatie tussen vervuiling en de hoogte van het Nationaal Inkomen. In onze eerder ontwikkelde formule drukten we dat uit in E = e.Y. De voorbeelden hierboven laten zien dat we kunnen kiezen voor meer of minder milieuvriendelijke productie en consumptie; e is dus geen
94
95
A = negatieve externe effecten = de totale vervuiling = milieuschade G = het verbruik van niet-recyclebare grondstoffen F = de hoeveelheid verbruikte fossiele brandstoffen V = de hoeveelheid ‘levensvijandige’ uitstoot. In formulevorm ziet dat er dan zo uit: A = G + F + V
Economie voor wereldverbeteraars
Economie voor een betere wereld
constante. Als we de hoeveelheid vervuiling terug willen brengen, moeten we A zo klein mogelijk maken. De noodzaak van het verkleinen van A is veel groter dan wij wellicht denken. Stel dat de milieuschade A gelijk is aan 0,5Y en dat we A willen halveren. Veronderstel verder dat we als rechtgeaarde wereldverbeteraars naar een gelijkmatiger (dat lijkt me ook rechtvaardiger) welvaartsverdeling op aarde toe willen. Op dit moment consumeert de bevolking in de rijke landen per persoon zeker vijf keer zoveel als de overige 80 procent van de wereldbevolking. Bij een gelijke verdeling van materiële welvaart en een gelijkblijvend consumptieniveau in de rijke landen zou de totale mondiale productie in de sectoren markt en overheid (Y) dan bijna moeten verdrievoudigen. Althans, als we ervan uitgaan dat het ‘rijke’ deel van de wereldbevolking geen daling van materiële welvaart accepteert en het ‘arme’ deel evenveel per persoon gaat consumeren als het rijke deel. Wereldwijd zijn de externe effecten dan driemaal zo groot. We moeten A terugbrengen van 0,5 naar 0,16 - alleen al om de hoeveelheid milieuschade gelijk te houden. Als we de milieuschade ook nog willen halveren, dan moet A verder omlaag, namelijk van 0,16 naar 0,08. Veronderstel tot slot dat de wereldbevolking de komende dertig jaar zal toenemen van 6 naar 9 miljard mensen. We kunnen dan opnieuw een berekening maken tot hoever de waarde van e moet worden teruggebracht. Ook hier geldt dat u zonder problemen de berekening kunt overslaan als u er geen zin in heeft. De hoeveelheid milieuschade per eenheid Nationaal Product (Y) dient volgens deze berekening te worden teruggebracht van 0,5 naar 0,06. Dat is een afname van ruim 95 procent. In theorie is dat eenvoudig. We moeten het alleen maar willen. Zoals we eerder zagen, doet de reden van de productie in economische zin niet ter
zake. Voor de bestaande economische analyse maakt het niet uit waarom we produceren en wat we produceren. Stel de totale consumptie in de sector Y in rijke landen op 120 eenheden. De totale consumptie in de rest van de wereld is dan 96 eenheden. De totale productie (= consumptie) in de hele wereld komt dan op 216 eenheden. Om alle 6 miljard mensen op het niveau van de rijke landen te brengen moet Y toenemen met 600 eenheden. Om 9 miljard mensen op het niveau van de rijke landen te brengen moet Y zelfs toenemen tot 900 eenheden.
96
De huidige waarde van A is 0,5. De huidige hoeveelheid milieuschade (A) is dan 0,5 x Y = 108 eenheden. Om de milieuschade te halveren moet A worden teruggebracht tot 54 eenheden. A is nu dus 0,5Y. De te bereiken waarde van A wordt dan: A.Y = 54 A . 900 = 54 A = 54/900 = 0,06 Drie manieren om milieuvriendelijker en duurzamer te produceren Stel, ons uitgangspunt is nog steeds milieuvriendelijker en duurzamer produceren. Zoals we eerder hebben gezien, kan het gebruik van meer informatie en kennis bij de productie van goederen de milieuschade beperken. Technologen en ontwerpers hebben die informatie en kennis hard nodig als ze de hoeveelheid gebruikte grondstoffen, fossiele brandstoffen en de hoeveelheid milieuver97
Economie voor wereldverbeteraars
Economie voor een betere wereld
vuiling per eenheid product met 95 procent moeten zien terug te brengen. Bedenk daarbij dat deze berekening niet is gebaseerd op de oorspronkelijke waarde van de milieuschade (A). De noodzakelijke beperking met 95 procent is alleen opgelegd door de gestelde uitgangspunten, namelijk groei van de wereldbevolking, de gewenste gelijkmatige welvaartsverdeling en de gewenste halvering van de milieuschade. We moeten ons hierbij ook realiseren dat we ondanks de geweldige inspanning die dit zou vragen, alleen nog maar een halvering van de milieuschade hebben bereikt. Dat is nog lang geen milieuneutrale productie. Toename van kennis en informatie kan bovendien de belasting van het milieu helpen terugdringen. Zoals we eerder al hebben gezien, kunnen we kiezen welke producten we onze productiemachine laten voortbrengen. We kunnen ook kiezen voor producten die wel de welvaart verhogen, maar die geen of nauwelijks beslag leggen op schaarse hulpbronnen. Ik bedoel daarmee immateriële producten, zoals diensten en kennisproducten. Dit zien we nu al overal om ons heen gebeuren. Wij kopen steeds vaker niet-materiële producten. De gedeeltelijke vervanging van materie door kennis en informatie die wij nu zien, kan verder worden gestimuleerd met fiscale maatregelen. De werkelijke prijs van vervuiling en van schaarse energie zou bijvoorbeeld doorberekend kunnen worden in de verkoopprijs van materiële producten. Hiertoe moeten we ons belastingsysteem ‘vergroenen’. Door het belasten van het verbruik van onvervangbare grondstoffen en fossiele energie bij een gelijkblijvend Nationaal Inkomen en Nationaal Product, verschuift de productie naar duurzamer producten. Een tweede manier om milieuvriendelijker te produceren, is het elimineren van afval. Hiervoor verwijs ik naar de ‘cradle to cradle’, of C2C-filosofie.33 In deze visie bestaat er geen afval meer.
Alle vervuiling en eindproducten kunnen worden hergebruikt en vormen op hun beurt de grondstof voor nieuwe producten. De derde en meest simpele strategie is minder produceren en minder consumeren. We putten nu in een razend tempo onze natuurlijke hulpbronnen uit. Ik vrees dat onze kleinkinderen zullen denken dat de twintigste eeuw één groot onverantwoord ‘erop los leven’ is geweest, waarbij werd geconsumeerd alsof er geen toekomst bestond. Een direct gevolg van minder produceren en consumeren, is dat wij minder hoeven te werken en dat het milieu wordt ontzien. Deze strategie betekent overigens niet dat we voortaan droog brood moeten eten. Door de toegenomen kennis en arbeidsverdeling, is de productiviteit zodanig toegenomen dat we allang bevrijd zijn van de noodzaak om hard en lang te moeten werken. De productiemachine is in Nederland tegenwoordig zo efficiënt, dat 10 procent van de Nederlandse beroepsbevolking gemakkelijk de totale Nederlandse bevolking zou kunnen voeden, huisvesten en vermaken. Als we die 10 procent werk ‘eerlijk’ zouden verdelen, hoeven we allemaal maar een klein deel van de week te werken. We kunnen dan volstaan met misschien één of hooguit twee dagen werken per persoon per week. Ik zou het zelf wel weten: meer vrije tijd, tijd voor mezelf en voor mijn naasten, tijd om te genieten van de laatste resten ongerepte natuur, een boek te lezen of te schrijven, enzovoort. Als iedereen dat kan doen, gaan we er allemaal op vooruit.
98
99
Een verbeterde formule voor een betere wereld Het multidimensionale, economische model dat ik heb ontwikkeld in dit boek is een verbetering op de gangbare modellen. Het beperkte inkomensbegrip is aangevuld met aandacht voor zaken als milieu, de thuisproductie, de externe effecten en andere immateriële
Economie voor wereldverbeteraars
zaken die doorgaans niet in economische modellen en redeneringen voorkomen. Ik ben ervan overtuigd dat de bruikbaarheid en de werkelijkheidswaarde van de economische theorie door de verbeterde formule groter kan worden. In de volgende hoofdstukken zal ik op basis van dit multidimensionale model aanbevelingen doen voor een beter economisch beleid, zodat er in de toekomst meer rekening kan worden gehouden met immateriële vragen en zaken.
100
101
Economie voor wereldverbeteraars
Over belastingen en uitkeringen
De paradox van dure arbeid en goedkoop kapitaal We willen dat iedereen de mogelijkheid heeft om te werken, maar we belasten het gebruik van arbeid door middel van de btw heffing. Tegelijkertijd hebben we te weinig kapitaal maar subsidiëren we juist het gebruik van kapitaal. Moet dit niet worden omgedraaid? In onze productiemachine is arbeid in overvloed aanwezig. Dat noemen we werkloosheid. Zeker op wereldschaal is er hoge werkloosheid. Binnen de Europese Unie is ruim tien procent van de beroepsbevolking werkloos. Ook in ons land blijft een deel van de beschikbare productiecapaciteit onbenut, al dan niet in de vorm van verborgen werkloosheid. We kunnen die arbeid beter wel gebruiken voor maatschappelijke nuttige productie. Ongebruikte arbeid drijft ook nog eens de kosten van de verrichtte
arbeid omhoog. Op ieders salaris drukt immers een fiks bedrag aan ww- en wia-premies. Ook andere kosten maken het in dienst nemen van een werknemer duurder, zoals belastingen, pensioensbijdragen, werkgeversbijdragen, sociale lasten en het grootste deel van de btw. We maken de productiefactor arbeid zo kunstmatig duur. Dat is onlogisch. We moeten arbeid juist goedkoper maken als we willen dat er veel van wordt afgenomen. Een manier om het gebruik van arbeid te bevorderen en dus de werkloosheid te bestrijden, is verlaging van de arbeidskosten. Hoe lager de prijs van arbeid, hoe groter de vraag naar arbeid. Kapitaal daarentegen is wereldwijd een schaars goed. Ik vind het dan ook opvallend dat we kapitaalgoederen zoals machines en gebouwen goedkoop maken. Een scala aan fiscaaljuridische maatregelen zoals investeringsaftrek, renteaftrek, subsidies voor infrastructuur, hypotheekrenteaftrek, enzovoort, zorgt hiervoor. Waarom draaien we deze situatie niet gewoon om? Waarom maken we het gebruik van kapitaal niet duurder door het te belasten en verlagen we in ruil daarvoor de arbeidskosten? Dat zal positieve ontwikkelingen tot gevolg hebben. Als arbeid goedkoper wordt en kapitaal duurder, daalt de werkloosheid. Veronderstel dat we de arbeidskosten zo ver verlagen dat de werkloosheid in Nederland verdwijnt. Dat betekent dat we met meer mensen meer kunnen produceren dan nu het geval is. We kunnen dan ook meer consumeren. Het verdwijnen van de werkloosheid zal ook allerlei positieve sociale gevolgen hebben, zoals bevordering van de cohesie in de samenleving. Het werkende deel van de bevolking heeft niet meer het gevoel te moeten opdraaien voor de niet-werkenden. Het verdwijnen van de sociale verschillen tussen uitkeringsgerechtigden en werkenden zorgt voor minder sociale onrust. Voor voormalig werklozen levert dit ook veel voordelen op. Ze kunnen weer
102
103
9 Over belastingen en uitkeringen In eerdere hoofdstukken zijn suggesties gedaan voor een beter economisch beleid. Gewapend met deze suggesties wil ik nu vragen te lijf gaan als: Wat moet er gebeuren om de werkloosheid aan te pakken? Moet de belasting op bezit of op inkomen omhoog? Deze vragen behoren tot het domein van de politieke economie. Dat is een tak van de economische wetenschap van waaruit men aanbevelingen formuleert voor goede economische politiek.
Economie voor wereldverbeteraars
Over belastingen en uitkeringen
genieten van de voordelen van werken zoals een hoger inkomen, het gevoel ‘erbij te horen’, het sociale contact met collega’s en klanten, meer structuur in hun leven, meer van hun vrije tijd genieten, de bevrediging van het gevoel voor je eigen inkomen te kunnen zorgen. Als ontslag voor een werknemer niet meer zulke ernstige gevolgen heeft, neemt ook de arbeidsmobiliteit toe. Niemand hoeft immers bij ontslag lang zonder werk te zitten. Mensen kunnen makkelijker overstappen naar een nieuwe baan, wanneer zij, of hun werkgever, tot de conclusie komen dat de baan niet meer zo goed bij hen past. Ik vermoed dat uiteindelijk de arbeidsvreugde bij de gehele beroepsbevolking sterk zal toenemen. Alles wijst erop dat veel mensen te lang aan hun baan blijven ‘kleven’, zelfs als ze het allang niet meer naar hun zin hebben. Nieuwe fiscale maatregelen die de werkgelegenheid bevorderen, zullen ook goed uitpakken voor het milieu. Als klusjesmannen, ambachtslieden en dienstverleners goedkoper zijn, worden reparaties goedkoper. We zullen dan onze gebruiksvoorwerpen vaker laten repareren in plaats van ze weg te gooien. Dit bespaart grondstoffen en energie en is (meestal) gunstig voor onze handelsbalans. Nederland kan zelfs een technologisch gidsland worden. Als kapitaal en energie zwaarder worden belast, leidt dit tot meer onderzoek naar nieuwe, besparende technieken. Kapitaal en energie worden daarbij zo efficiënt mogelijk ingezet. Tot slot zal ook de politiek weer geloofwaardiger worden. Voor onlogische maatregelen komen logische maatregelen in de plaats en daarmee worden in één klap veel van de huidige problemen aangepakt. Waarom maken we arbeid niet belastingvrij en belasten we kapitaal niet veel zwaarder? De enigen die hiervan nadeel zullen ondervinden, zijn kapitaalbezitters. Bezitten die zoveel macht dat ze dit tegen kunnen houden?
Wie niet werkt, zal niet eten Gezegdes als ‘Wie niet werkt zal niet eten’ en ‘loon naar werken’ geven aan hoe we denken over het product arbeid. Zonder arbeid geen loon. De koppeling tussen arbeid en inkomen is echter niet per sé een logische. Zijn wij gemaakt om als verlengstuk van de productiemachine te dienen? Is het wel noodzakelijk dat iedereen zoveel mogelijk wordt ingeschakeld in het betaalde arbeidsproces? Leven wij om te werken of werken wij om te leven? Geen van beide, als u het mij vraagt. Ik denk dat wij vrijer moeten zijn in onze keuze om te werken en ook in onze keuzes wanneer, waar en hoe we werken. Dat is wellicht beter voor ons, onze welvaart en voor het milieu. De rechtstreekse koppeling tussen loon en werk is volgens de huidige economische theorie niet of nauwelijks te verdedigen. In tegenstelling tot wat de meeste mensen denken, is tegenwoordig niet arbeid de belangrijkste productiefactor, maar kennis en kapitaal. Met alleen je blote handen produceer je namelijk niet veel. Je hebt ook wegen, auto’s, hamers, vorkheftrucks, ziekenhuizen, technologische kennis, sociale organisatie en nog veel andere zaken nodig. De beloning voor het Nationaal Product zou vanuit economisch gezichtspunt niet naar de leveranciers van arbeid moeten gaan, maar naar de leveranciers van kennis en kapitaalgoederen. De leveranciers van kennis en kapitaalgoederen zijn onze ouders en voorouders, niet het werkende deel van de huidige bevolking. Het overgrote deel van alle kennis en kapitaalgoederen is het resultaat van de eeuwenlange kennisvergaring, scholing en spaarzin van vorige generaties. Nog geen tien procent van ons Nationaal Product is direct afkomstig van de arbeid die nu wordt geleverd. De overige 90 procent is te danken aan het gebruik van hulpmiddelen bij de productie (zoals machines en wegen) en de technolo-
104
105
Economie voor wereldverbeteraars
Over belastingen en uitkeringen
gische en sociale kennis die daarin is verwerkt. Al die zaken zijn in het verleden geproduceerd. De gebruikte kennis en kapitaalgoederen zijn dus ons gezamenlijk bezit zijn. Als erfgenamen hebben wij dan ook allemaal recht op 90 procent van de ‘nationale koek’. Iedereen een basisinkomen Het bestaan van zo’n gemeenschappelijk verdiende ‘koek’ baant de weg vrij voor het invoeren van een basisinkomen. Dit basisinkomen kan worden betaald uit het gezamenlijk geproduceerde Nationaal Product. Per saldo zou dit neerkomen op het herverdelen van 90 procent van ons Nationaal Inkomen over alle inwoners van Nederland. Degenen die werken, verdienen bovenop dit basisinkomen een beloning voor het verrichten van de maatschappelijk gewenste arbeid naar rato van ieders bijdrage. Volgens huidige economische berekeningen is dit 10 procent van de ‘nationale koek’. Zo’n basisinkomen kan in theorie eenvoudig worden ingevoerd door alle bestaande uitkeringen en belastingvrije voeten in één pot te stoppen en dat bedrag vervolgens als basisinkomen uit te betalen. We kunnen het een Algemene Uitkering noemen. Deze herverdeling komt neer op een gemiddeld bedrag per volwassen Nederlander van bruto 9000 euro per jaar. Dat is niet veel. Daarom moeten we de rest van de herverdeling op een andere manier financieren, en wel door middel van belastingheffing. Natuurlijk kleven er allerlei praktische bezwaren aan dit systeem. Hoe moeten we bijvoorbeeld niet-Nederlanders behandelen die ook zo’n Algemene Uitkering willen krijgen? Toch kan de maatregel ook veel praktische voordelen opleveren. Laten we ons voorlopig beperken tot dat basisinkomen van 9000 euro per Nederlander. Allereerst kan de invoering van het basisinkomen de arbeidsmarkt een stuk flexibeler maken. Alle lonen en salarissen
kunnen worden verlaagd met een bedrag ter hoogte van de Algemene Uitkering. Werkgevers zullen daardoor gemakkelijker mensen in dienst kunnen nemen. Ze hoeven bij gedwongen ontslag nog maar een lage ontslagpremie te betalen. Werknemers kunnen op hun beurt gemakkelijker van baan wisselen, want ze houden hun Algemene Uitkering. De toetreding tot de onderkant van de arbeidsmarkt wordt ook een stuk makkelijker, omdat je gewoon kunt gaan werken met behoud van je Algemene Uitkering. Er is geen ingewikkeld controle- en administratieapparaat meer nodig. Gezien de huidige uitvoeringskosten van de sociale zekerheid, kan alleen al het opheffen van het werkverbod bij een uitkering een besparing van 10 procent van het uitkeringsbedrag opleveren. Deze maatregelen bij elkaar kunnen een stijging van ons Nationaal Product met zich meebrengen, waaruit een verdere verhoging van de basisuitkering kan worden gefinancierd. In theorie is er een tweede voordeel. Zo’n basisinkomen of Algemene Uitkering is een goede manier om iedereen aan het werk te krijgen en te houden. In hoofdstuk 4 noemde ik acht manieren om iedereen aan het werk te houden. De Algemene Uitkering is een negende manier. Het aanbod van arbeid kan namelijk via deze basisuitkering worden gereguleerd. Als er te veel mensen willen werken, verhogen we het basisinkomen. Een deel van de mensen zal dan beslissen dat ze van die uitkering alleen ook wel kunnen rondkomen. Het aantal mensen op de arbeidsmarkt daalt vervolgens automatisch. Omgekeerd kunnen we de Algemene Uitkering weer wat verlagen, als er te weinig mensen zijn die willen werken. Na een overgangsperiode kan een soort ‘evenwichtshoogte’ van de Algemene Uitkering worden vastgesteld waarbij vraag en aanbod naar betaalde arbeid gelijk zijn. Zo houden we vraag en aan-
106
107
Economie voor wereldverbeteraars
Over belastingen en uitkeringen
bod op de arbeidsmarkt in evenwicht. Er hoeft dan geen onvrijwillige werkloosheid meer te zijn. Bovenstaande maatregelen kunnen ertoe leiden dat een deel van de bevolking besluit om de tredmolen van werken en consumeren de rug toe te draaien. Die mensen kunnen met hun basisinkomen gelukkig zijn. Ze krijgen weliswaar minder geld, maar meer vrije tijd en vrijheid om te doen wat ze graag willen. Een aantrekkelijke gedachte, maar is het haalbaar?
uitvoeren. Het probleem van deze financiële operatie is wel dat de basisuitkering en de ingezetenenbelasting geheel of gedeeltelijk tegen elkaar wegvallen. Zeker voor bepaalde groepen. Daarvoor zijn wel wat oplossingen te bedenken. Verhoog of verlaag de maandelijkse uitkering van bijvoorbeeld uitkeringsgerechtigden en aow’ers automatisch met dit bedrag. Er verandert voor hen dan niets. De invoering van een ingezetenenbelasting is voor deze groepen inkomensneutraal. Kinderen en niet-werkenden worden wel belast. Met dit bedrag kunnen de huidige loon- en inkomensbelasting op productieve arbeid worden verlaagd. Per saldo kan dat voor de hele samenleving positieve gevolgen hebben. Zoals we al zagen, jagen de bestaande belastingen op arbeid de prijs van arbeid op en verminderen de werkgelegenheid. De invoering van een ingezetenenbelasting zou de prijs van de arbeid flink kunnen laten dalen. De beroepsbevolking is immers kleiner dan de totale bevolking. De invoering van een ingezetenenbelasting van duizend euro per inwoner kan in theorie worden gebruikt om de loonbelasting met tweeduizend euro per werkende mens te laten dalen. Voor het op korte termijn vervangen van de onlogische en ongewenste belasting op productieve arbeid, hoeven we niet te wachten op de invoering van een basisinkomen of ingezetenenbelasting. We kunnen deze ongewenste belastingen ook verlagen of vervangen door belastingen op schaarse natuur, energie en grondstoffen. Dit ‘vergroenen’ van het belastingsysteem lijkt mij een snel in te voeren en ideale oplossing. Deze oplossing roept tot op heden echter vaak grote maatschappelijke weerstand op bij groepen die vinden dat ze door meer groene belasting juist worden benadeeld.
Iedereen een ingezetenenbelasting We zijn nu met zoveel mensen dat we elkaar voortdurend voor de voeten lopen en onze natuurlijke omgeving zwaar belasten. We gebruiken een groot deel van onze productie om dit allemaal in goede banen te leiden, namelijk via de overheid. De overheid is belast met het voorkomen en oplossen van de problemen die ontstaan in een overvolle samenleving. Iedereen die in Nederland wil wonen, moet mijns inziens dan ook een bijdrage leveren aan de dekking van de kosten die de gemeenschap voor hem of haar maakt. Hij of zij moet betalen om er te mogen zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een ingezetenenbelasting. Een tweede argument voor de invoering van een ingezetenenbelasting is de last die ieder mens betekent voor het milieu. Alleen al door er te zijn, belast je het milieu. Milieuneutraal of niet-milieubelastend produceren, kost geld. Het is nodig dat we daarvoor betalen. Dat gebeurt deels al door milieukosten door te berekenen in de prijs van de producten die we kopen, deels ook via milieubelastingen. We kunnen de bestaande milieubelasting dan ook beschouwen als een vorm van ingezetenenbelasting. Iedere inwoner van Nederland dient dus een ingezetenenbelasting te betalen met een bedrag van bijvoorbeeld duizend euro per Nederlander per maand moet de overheid haar taken kunnen 108
109
Economie voor wereldverbeteraars
De rol van reclame
Reclame is overal Misschien heeft u de film Minority Report gezien. Deze film speelt zich af in het jaar 2050. De hoofdrol wordt vertolkt door Tom Cruise die een detective speelt. De film staat bol van de meest fantastische, futuristische apparaten en toepassingen. Overal waar Tom Cruise loopt, zijn grote videoschermen te zien met daarop reclameboodschappen die om zijn aandacht schreeuwen. Op straat en in de winkels worden zelfs holografische reclames geprojecteerd. Omdat iedereen overal in de openbare ruimte wordt gevolgd en vastgelegd, zijn al die reclames ook nog eens zeer persoonlijk. Als Tom Cruise bijvoorbeeld een winkel binnenkomt, weet de virtuele verkoopster wanneer hij er voor het laatst is geweest en vraagt hem of het T-shirt dat hij toen had gekocht, is bevallen.
De wereld van Minority Report lijkt voor de meesten van ons een nachtmerrie. Het zal hopelijk nog lang duren voordat die werkelijkheid wordt. Toch begint de manier van reclamemaken die we in deze film zien realiteit te worden. Overal in winkels, trams, treinen, bussen en andere plaatsen waar veel mensen komen, verschijnen digitale videoschermen. Op deze schermen is productinformatie, amusement en vooral reclame te zien. Veel van deze schermen zijn via internet aan een centrale computer gekoppeld die alles snel kan aanpassen. Bij benzinestations is het tegenwoordig normaal om op een scherm bij de kassa of ingang de laatste productaanbiedingen te zien. Hetzelfde gebeurt bij de Bijenkorf en de abn-amro-bank. Het blijkt te werken. In een supermarkt wordt 70 procent van de aankoopbeslissingen in de winkel genomen. Met een spotje van dertig seconden bereik je dan al snel een verdubbeling van de verkoop van het aangeprezen product. Tel uit je winst! Fabrikanten betalen de reclame, de winkel verkoopt meer. Die schermen kosten de winkelier niets, want die worden geleverd door kpn, Media Librium of een ander mediabedrijf. In een proefopstelling bij MediaMarkt werd een reclamespotje voor een nieuwe Canon camera tussen het productnieuws door gedraaid. Dat leverde een verdrievoudiging van de verkoop op. Daarom worden treinen, trams, bussen en taxi’s nu ook voorzien van lcd-schermen. Zo kunnen adverteerders maandelijks miljoenen mensen meer bereiken. Passagiers kunnen vrijwel niet ontsnappen aan de informatie op al die schermen. Dankzij tv op internet en via de harddiskvideorecorder kunnen we de televisiereclame tegenwoordig steeds gemakkelijker omzeilen. In openbare ruimtes, waar we vaak moeten zijn, valt er echter nauwelijks aan te ontsnappen. Dat is dan ook één van de redenen waarom we daar steeds meer reclame krijgen voorgeschoteld. Het begon met aan-
110
111
10 De rol van reclame In dit hoofdstuk ligt de focus op de maatschappelijke functie van reclame. Reclamemakers tonen vooral wat we nog niet hebben. Reclame is een wensenmachine geworden en staat symbool voor de moderne markteconomie. Zonder reclame is de huidige massaproductie en massaconsumptie niet mogelijk. In dit hoofdstuk ga ik in op vragen als: hebben we reclame nodig? Wat zijn de voordelen van reclame? Wat kost reclame? Kunnen wij reclame misschien benutten om te komen tot een wereld met minder verspilling en meer geluk?
Economie voor wereldverbeteraars
De rol van reclame
plakbiljetten, daarna kwamen de billboards en nu komen de digitale reclameschermen. Adverteerders en reclamemakers zijn steeds beter in staat ons hun boodschap voor te schotelen op het door hen gewenste moment. Een ijzersterke lobby Enkele tientallen jaren geleden werkte ik bij de Consumentenbond. We probeerden daar een beetje tegengas te geven tegen de verleidingstechnieken in de reclame. We protesteerden tegen misleidende reclame, bijvoorbeeld in gevallen waar reclamemakers dingen beweerden die onjuist waren of mensen op het verkeerde been zetten. Het was een gevecht van David tegen Goliath. De reclamebranche had veel geld, was goed georganiseerd en beschikte over een ijzersterke, politieke lobby. Ze schermde onophoudelijk met het belang van het bedrijfsleven en de werkgelegenheid. Bijna elk voorstel tot verandering werd tegengehouden. Natuurlijk hebben we soms wel iets weten te bereiken, maar de aanpassingen bleven over het algemeen marginaal. We hadden het meeste succes met acties tegen reclame die was gericht op jonge kinderen. Ik weet nog hoe wij probeerden om een beperking van snoepreclame af te dwingen. Snoepreclame mocht niet langer de indruk wekken dat snoepen gezond is. De reclamewereld kwam toen met het tegenvoorstel om voortaan vrijwillig te wijzen op het belang van goed poetsen na het snoepen. Dat resulteerde in een tandenborsteltje dat aan het einde van elke snoepreclame op de tv gedurende enkele seconden in beeld is. Wij vonden dat niet ver genoeg gaan en hebben door middel van een steekproef het effect van dat borsteltje laten onderzoeken. Onze vrees bleek terecht: 90 procent van de mensen zag dat borsteltje helemaal niet en van de mensen die het wel zagen, meende een deel zelfs dat dit betekende
dat het product een reinigende werking zou hebben op de tanden. In de reclamewereld ging het niet altijd zo goed. In de jaren ‘60 van de twintigste eeuw zat de reclame helemaal in het verdomhoekje. Als je in de reclame werkte, kon je daar op verjaardagsfeestjes maar beter niet over beginnen. Alle maatschappelijke ellende, vervuiling, verspilling, verdwenen sociale samenhang of ontevredenheid waren indirect de schuld van de reclame en waren terug te voeren op het voortdurende ‘reclamebombardement’. ‘Koop meer, consumeer meer, steek uw buren de ogen uit. Dan wordt u pas gelukkig.’ Ook uit de wereld van de economische wetenschap kwam kritiek. De in dit boek al eerder genoemde Amerikaanse econoom Galbraith was zo’n wetenschappelijke criticaster. Hij stelde dat consumenten worden verleid tot het doen van aankopen door de symbolische meerwaarde die de reclame aan artikelen probeert mee te geven. Die symbolische meerwaarde bestaat uit statuswaarde, of ‘feel-good’-waarde, of een andere kunstmatig toegevoegde emotionele waarde. Die symbolische meerwaarde ontstaat volgens Galbraith door het manipuleren van de consumentenbeleving. Reclame speelt daarbij in op emoties: schuldgevoel, onzekerheid, angst, behoefte aan status, trots, eenzaamheid, erbij willen horen, enzovoort. Misschien heb ik geen tijd of zin om mijn alleenstaande moeder te bezoeken, maar als ik haar nu eens af en toe opbel, hoef ik me niet zo schuldig te voelen. ‘Met de telefoon ben je inderdaad altijd dichtbij,’ zo vertelde kpn ons in een spotje met een lief oud moedertje in de bijrol. Galbraith gaat zelfs zo ver dat hij producenten vergelijkt met artsen die verkeersongevallen veroorzaken om aan nieuwe patiënten te komen. Dit leidt volgens Galbraith tot het aanjagen van de economische groei en in het verlengde daarvan tot onnodige uitputting van de aarde, grote inkomensverschillen, lange werkdagen en veel werkstress.
112
113
Economie voor wereldverbeteraars
De rol van reclame
Reclamemaken is een kunst We leven nu in een tijd dat reclame niet meer is weg te denken uit onze samenleving en niet meer ter discussie staat. Reclame lijkt wel een natuurverschijnsel. Niemand praat meer over de wenselijkheid of onwenselijkheid van reclame. Het is er gewoon, altijd en overal. Reclame is vaak ‘verstopt’ in gesponsorde televisieprogramma’s, in advertorials in tijdschriften of in ‘toevallig’ in het oog springende producten in speelfilms of televisieseries. Reclametechnieken zijn ook veel subtieler geworden. Reclamemakers gebruiken bijvoorbeeld vaak humor en guerrillamarketing. Ze spelen tegenwoordig uiterst geraffineerd in op wat er leeft onder de ‘urban kids’, de senioren, yuppen, dinkies en spitsuurgezinnen, om maar een paar van de vele groepen te noemen die reclamemakers onderscheiden. Producenten passen zich volgens Galbraith niet aan de werkelijke (absolute) behoeften van de consument aan, maar exploiteren de emotionele behoeften door bestaande producten ‘op te laden’ met een symboolwaarde ofwel met een emotionele meerwaarde. ‘Heineken is duurder dan Brouwersbier, maar ik zet mijn gasten toch geen b-merk voor?’ Reclamemakers willen weten wat de verschillende doelgroepen motiveert om hun geld uit te geven en doen daar voortdurend onderzoek naar. Ze meten de psychologische profielen en voeren proefcampagnes uit. Ze onderscheiden steeds weer nieuwe groepen consumenten die zich verschillend gedragen ten opzichte van reeds bekende groepen en zich oriënteren op andere waardes. Reclamemaken is en blijft een kunst. Om maar een beroemde zakenman te citeren: “Reclamegeld is voor de helft weggegooid geld. Alleen weet niemand welke helft.”34 Reclame werkt echt. Ik citeer een anonieme consument: “Reclame heeft totaal geen invloed op mij. Ik koop alleen de bekende merken.”
Reclame betalen wij zelf Je kunt geen krant meer openslaan, geen tv-programma meer bekijken, geen straat meer doorwandelen of je wordt geconfronteerd met allerlei reclame. Dat moet toch flink wat kosten, al die billboards en spotjes. Bovendien worden reclamemakers niet bepaald onderbetaald. Volgens de officiële cijfers van de Vereniging van Erkende Reclamebedrijven in Nederland gaat jaarlijks ruim 5,5 miljard euro om in de reclamebranche.35 De vraag is wie er uiteindelijk voor de kosten van de reclame opdraait. Volgens de economische theorie kunnen producenten en aanbieders op verschillende manieren met elkaar concurreren en werkt concurrentie in het voordeel van de consument. Concurrerende aanbieders zullen namelijk alles in het werk stellen om zo goedkoop mogelijk te produceren. Consumenten krijgen daardoor een goedkoper product. Producenten kunnen ook proberen een product te maken dat zo goed mogelijk aansluit bij de wensen van de klant. Consumenten krijgen daardoor een beter product of althans een product dat beter aansluit bij hun wensen. Wat gebeurt er nu als de producent niet concurreert met een lagere prijs of een beter product, maar met een dure reclamecampagne? Heeft de consument daar ook voordeel bij of leidt dat alleen maar tot hogere verkoopprijzen? Laten we de verschillende voor- en nadelen van reclame eens op een rijtje zetten. De reclame-uitgaven zijn om te beginnen voor de verkoper, producent of fabrikant gewoon kosten. Hij zal ze net als alle andere kosten doorberekenen in de verkoopprijs. Deze zogenaamde verkoopbevorderende kosten kunnen hoog zijn, in sommige gevallen zelfs de helft van de totale verkoopprijs. Dit geldt vooral in branches waar veel producenten met bijna identieke producten tegen elkaar opbieden. Bekende voorbeelden zijn
114
115
Economie voor wereldverbeteraars
De rol van reclame
wasmiddelen, parfums, zeep en andere cosmetica, sterke drank, bier, (middenklasse-) auto’s en frisdranken. Het zijn feitelijk die producten die nauwelijks van elkaar verschillen maar waar reclame toch verschillen probeert te suggereren. De producent berekent deze kosten door in de verkoopprijs. Als consumenten betalen wij vervolgens een hogere winkelprijs. Wij betalen dus uiteindelijk zelf voor alle reclame om ons heen en wel met z’n allen elk jaar 5,5 miljard euro. Dat komt voor een huishouden van vier personen ieder jaar neer op 1360 euro, ofwel ruim 110 euro per maand. Wat krijgen wij als consumenten daarvoor terug? Allereerst reclame. Dit lijkt een open deur, maar veel mensen vermaken zich met de tv-reclame en zouden ‘al die vrolijke billboards en lichtreclames’ op straat en in de stad missen. Omgekeerd zijn er natuurlijk ook mensen die zich ergeren aan al die reclame. Verschillende politieke partijen pleiten voor de terugkeer van tv zonder reclame, zoals we dat nog kennen bij de bbc in Engeland en de publieke omroepen in Vlaanderen. Ik kan mij hier wel iets bij voorstellen, zeker als ik denk aan de Verenigde Staten. Daar lijken veel commerciële stations steeds meer op commercials met entertainment als opvulling, in plaats van op entertainende programma’s waar tussendoor wat reclame is te zien. Niet iedereen is even blij met reclame op straat of in de openbare ruimte. Reclamevliegtuigjes boven het strand kunnen heel hinderlijk zijn en in sommige binnensteden zou een rustiger straatbeeld een verademing zijn. Voor veel mensen zou dat het koopplezier verhogen. Ook ergeren steeds meer mensen zich aan al die reclame op sportshirtjes en in stadions. Laat ik de waarde van reclame als amusement daarom maar neutraal stellen door de voor- en nadelen tegen elkaar weg te strepen. We houden daar dus niets aan over. Als we kijken naar de inhoud van reclame, dan zitten daar ook
twee kanten aan. Reclame bevat altijd een informerend element en een verleidend element. Informerende reclame vertelt ons wat er te koop is en tegen welke prijs. Het informerende element vergroot onze marktkennis en de markttransparantie. We weten daardoor beter wat er te koop is en dat maakt de concurrentie weer scherper. Economen zeggen dat zo: het informerende element versterkt de effectiviteit van de prijs- en kwaliteitsconcurrentie. Dat is dus een voordeel van reclame. Reclame is echter nooit objectief. Het zal alleen de gunstige kanten van het product belichten. Bovendien is de informatieve waarde van veel reclame ook nog eens heel beperkt. Bij de meeste reclame gaat het vooral om het creëren van naamsbekendheid. Als we op de hoogte worden gesteld van het feit dat frisdrankmerk c nog steeds te koop is ook al is het hartje winter, kunnen we erop vertrouwen dat de fabrikant hard werkt aan de naamsbekendheid van het product. De informatieve waarde van reclame bestaat verder voor een groot deel uit ‘lifestyle’- en statusinformatie. Product d hoort bij een bepaalde lifestyle. Koop d en je toont aan jezelf of je vrienden dat jij ook een mens met die bepaalde lifestyle bent. Als je merk e koopt, geeft je dat meer status dan merk f, enzovoort. Reclame kent ook een verleidend element. Zoals we eerder hebben gezien, appelleert reclame heel vaak aan menselijke zwakheden. Daarbij wordt gebruik gemaakt van allerlei psychologische trucs. Frisdrank s wordt vooral gedronken door ‘gezellige, jonge mensen’. Daar wil jij toch zeker ook bij horen? Uw auto is toch wel sneller, groter, mooier of nieuwer dan die van uw buren? Misschien hebt u geen geld voor zo’n duur zwembad in de tuin, maar u kunt toch wel dezelfde drankjes drinken als die rijke mensen in dat spotje? Elke dag gezond eten en joggen is wat veel gevraagd, maar met product g gaan de kilo’s er, ja het is ongelofelijk, helemaal vanzelf
116
117
Economie voor wereldverbeteraars
De rol van reclame
af! Het voortdurend hameren op de naam van het product hoort ook thuis in deze categorie. Bekend maakt nu eenmaal bemind. Uit onderzoek is gebleken dat naamsbekendheid erg belangrijk is, zeker als je die naam ook nog eens hardnekkig koppelt aan positieve zaken, zoals gezelligheid of zekerheid. Bier h is voor gezellige mensen, bier drinken doe je (in de reclame) nooit alleen. Dit verleidende element in de reclame belemmert een rationele oordeelsvorming bij consumenten. Dat is nou juist de bedoeling. Het informatieve deel van de reclame vergroot dus de markttransparantie, maar het verleidende deel werkt dit weer tegen. Laat ik de waarde van reclame als informatiebron daarom maar neutraal stellen en weg laten vallen tegen de verleidende kant van de reclame. We houden daar dus uiteindelijk ook niets aan over. Toch komt een deel van het reclamegeld wel degelijk terug bij ons als consument. Dat deel komt indirect bij ons terug in de vorm van sponsoring. Sport, kunst, maar vooral ook radio, tv, kranten, tijdschriften en internet ontvangen een forse bijdrage uit de reclamepot. Zo’n 3,5 miljard van de 5,5 miljard euro voor reclame wordt besteed aan wat ‘mediareclame’ heet. Zo’n 700 miljoen van die 3,5 miljard blijft als winst en kosten achter bij de reclamebranche. Er blijft dan nog 2,8 miljard voor de media zelf over. Natuurlijk zijn ook de kranten, tv-makers, enzovoort, geld kwijt voor het drukken van de advertenties en voor het maken en uitzenden van tv-commercials. Daar gaat ruwweg 1 miljard naar toe. Er blijft dan uiteindelijk zo’n 1,8 miljard euro over als een soort subsidie of sponsoring voor radio, tv, internet en gedrukte media. We betalen dus jaarlijks 5,5 miljard euro voor reclame en hiervan komt 1,8 miljard euro terecht bij radio, tv en andere media. Hoe moeten we dit in economische termen waarderen? We leggen met z’n allen bijna 5,5 miljard euro neer. Daarmee kun-
nen we de publieke omroepen goedkoper bekijken en beluisteren. In het geval van de commerciële omroepen kunnen we gratis tv kijken of naar de radio luisteren. Het abonnementsgeld van tijdschriften en kranten blijft zodoende lager. We kunnen echter niet simpelweg stellen dat we bijna twee miljard volledig terugkrijgen, want die twee miljard komt terug in een vorm die we niet zelf kunnen kiezen. Eerst moeten we ongevraagd de reclamekosten betalen via de winkelprijs van de producten die we kopen. Daarvan komt veertig procent terug in de vorm van gratis kranten, goedkopere kranten of tv-programma’s. Ik maak me sterk dat de meesten van ons dit geld (zo’n 125 euro per Nederlander per jaar) liever anders zouden hebben besteed, als we tenminste de keus hadden. Hetzelfde geldt voor de sponsoring in de sport. Sporten zoals betaald voetbal of proftennis kunnen zonder reclameopbrengsten nooit op deze schaal worden beoefend. Nu kan dat wel, omdat iedereen ongevraagd meebetaald aan de salarissen van de topsporters.
118
119
Reclame stimuleert de economische groei Als de opbrengsten van reclame niet opwegen tegen de kosten, waarom hebben we dan zo veel reclame? Waarom schaffen we het niet gewoon af of dringen we het in ieder geval sterk terug? Het antwoord zit hem in de werking van onze economie. Reclame is namelijk nodig om consumenten te sturen, ofwel om de vraag te reguleren. Er zijn altijd schommelingen in de vraag. Dit wordt veroorzaakt door seizoensinvloeden, door veranderingen in de mode of in de smaak, of door veranderingen in de economische situatie, bijvoorbeeld door een economische terugval of crisis. Fabrikanten proberen deze schommelingen te ‘dempen’ door middel van reclame. Ze doen dat bijvoorbeeld door reclame in de winter te maken voor pro-
Economie voor wereldverbeteraars
De rol van reclame
ducten die normaal vooral zomers worden verkocht, of door ‘verjongingscampagnes’ te voeren voor producten waarvan de gebruikers zo langzamerhand vergrijzen (sherry, jenever, koffie, cola).36 Reclame is ook geschikt om de consumentenvraag naar ‘sterke’ merken te sturen. De doeltreffendheid van een reclamecampagne blijkt namelijk toe te nemen naarmate de boodschap vaker en langduriger wordt herhaald. Een grote campagne is relatief effectiever. Grote bedrijven met een groot reclamebudget zijn hierdoor in het voordeel. Verder geldt ook voor reclame een duidelijk schaaleffect. Merken die landelijk verkrijgbaar zijn, hebben meer baat bij reclame in landelijke dagbladen of op landelijke tv-zenders. Zonder reclame zou elk wereldmerk net als het kleinste huismerk vooral afhankelijk zijn van mond-tot-mondreclame. Waarschijnlijk zou er in een wereld zonder reclame helemaal geen sprake zijn van wereldmerken. Dat brengt ons dan bij de belangrijkste bestaansreden van reclame: in een wereld met massaproductie is ook behoefte aan massaconsumptie. Zonder de schaalvoordelen van massaproductie zouden producten zoals auto’s, wasmiddelen of cosmetica veel duurder zijn. Reclame maakt dus massaproductie mogelijk en leidt zo tot kostprijsverlaging. Rest de vraag of we als maatschappij wel zo gelukkig moeten zijn met de boodschap ‘Consumeer meer!’, want dat is wat de reclame ons steeds vertelt. Uw oude keuken is uit de tijd, net als uw oude bril of uw oude tv. Koop een nieuwe en wordt gelukkiger. Reclame zet ons aan tot kopen door ons te laten zien op welke manieren wij onze behoeften kunnen bevredigen. Reclame wekt de hebberigheid van mensen op. Het vertelt je wat je nog niet hebt en suggereert dat als je het koopt, alles mooier, beter of gemakkelijker wordt. Zo komen we weer bij de kritiek van econoom Galbraith. Reclame toont ons onze al dan niet bewuste behoeften, maar geeft
ons niet de middelen om die te bevredigen. Consumptie kost geld en dat geld krijgen we er niet bij geleverd. Reclame doet daarom denken aan de worst waar de hond achteraan rent. Hij krijgt de worst natuurlijk nooit te pakken. De worst zit namelijk vast aan een stok die aan het wagentje vastzit dat de hond zelf voorttrekt. De consument komt dus nooit dichter bij zijn ideaal, namelijk volledige behoeftebevrediging. De reclame toont ons iedere keer weer nieuwe, nog niet bevredigde behoeften. Zo blijven wij steeds maar kopen. Reclame stimuleert de economische groei.
120
121
Maatschappelijk wenselijke reclame Het valt op dat er vooral reclame wordt gemaakt voor materiële zaken. Galbraith merkte hierover op: ‘Consumentenmanipulatie leidt tot te veel individuele consumptie en te weinig collectieve consumptie. Dus te veel auto’s en te weinig wegen, te veel bier en te weinig educatie, te veel caravans en te weinig natuur, te veel werken en te weinig vrije tijd.’ 37 Het is logisch dat commerciële reclame zich richt op zaken waarmee geld kan worden verdiend. Dat zijn vooral materiële zaken. Reclame kan zich echter ook richten op maatschappelijk wenselijke zaken. Dat gebeurt al, maar op een veel kleinere schaal dan commerciële reclame. Denk aan de reclamecampagnes van de sire, van Postbus 51, of aan de reclamecampagnes van organisaties die tot doel hebben een algemeen maatschappelijk nut te dienen, zoals Natuurmonumenten of de Aidsstichting. Als we willen, kunnen we reclame ook gebruiken om burgers maatschappelijk wenselijke doelen te ‘verkopen’. Denk aan de acht manieren om iedereen aan het werk te houden uit hoofdstuk 4. We kunnen reclame inzetten om mensen minder te laten consumeren of anders te laten consumeren. Het is de overheid die het algemeen belang in de gaten moet houden. Reclame - of productcommuni-
Economie voor wereldverbeteraars
De rol van reclame
catie, zoals dat ook wel eufemistisch wordt genoemd – kan daarbij een belangrijke rol spelen en komt minder vrijheidsbeperkend over dan bijvoorbeeld wetgeving. De overheid mag naar mijn mening veel meer gebruik maken van reclametechnieken. Via reclame kun je mensen zo beïnvloeden dat zij zich de doelen van het overheidsbeleid eigen maken. Met andere woorden: dit machtige medium kan voor democratisch vastgestelde doelen worden ingezet. Ook marketingtechnieken kunnen de overheid helpen bij het (beter) afstemmen van het overheidsaanbod op de maatschappelijke vraag. Naast vierjaarlijkse verkiezingen kan worden gedacht aan doorlopend onderzoek naar de wensen van de burger door middel van burgerpanels, diepte-interviews, behoeftepeilingen, referenda, kwaliteitsindicatoren, enzovoort. Het bedrijfsleven weet dat reclame buitengewoon effectief is in het beïnvloeden van het gedrag van mensen. Reclame is al jaren de motor achter hoge consumptiegroei. Tegenstanders roepen misschien dat de overheid zich niet moet bemoeien met de opvattingen van haar burgers, maar dat doet zij natuurlijk allang. Via het onderwijs, voorlichting, wetten, subsidies, belastingen en overige regelgeving, probeert de overheid het gedrag van de burgers op allerlei manieren en op allerlei gebieden te beïnvloeden. Met reclametechnieken kunnen mensen echter veel effectiever worden beïnvloed. Neem bijvoorbeeld de ster. Jaarlijks betaalt de overheid meer dan 700 miljoen euro aan de publieke omroepen voor het maken van radio- en tv-programma’s. De ster-inkomsten van de publieke omroepen bedragen 200 miljoen euro per jaar. Het zou helemaal niet zo’n vreemd voorstel zijn als de overheid voor die 700 miljoen wat ster-zendtijd terugvraagt voor ‘overheidscommunicatie’. Een in mijn ogen nog beter en eenvoudiger voorstel is recla-
meheffing. Ieder bedrijf moet voor iedere euro die wordt besteed aan reclame een euro storten in een fonds voor maatschappelijk wenselijke reclame. De reclamebranche zal hier niet tegen zijn. Reclamemakers krijgen voortaan tegelijkertijd twee betaalde opdrachten: één voor een commercieel, individueel product en één voor een maatschappelijk, collectief product. Het lijkt me bovendien gunstig voor het imago van de reclamebranche. Ook voor het bedrijfsleven levert dit plan voordelen op, zeker als bij de ‘maatschappelijke’ reclame ook de naam van de sponsor wordt vermeld. Dit lijkt mij een ideale manier om burgers en consumenten te winnen voor algemeen erkende maatschappelijke doelen. Rest de vraag: wie bepaalt voor welke maatschappelijk wenselijke doelen er moet worden geadverteerd? Hier ligt volgens mij bij uitstek een taak voor de politiek. Als politici dicussiëren over de inhoud van reclame, en dus over welke doelen maatschappelijk wenselijk zijn, kan ik me bovendien voorstellen dat de politiek weer een breed draagvlak krijgt. Een debat in het parlement of de gemeenteraad over het voorgenomen communicatiebeleid zal ongetwijfeld heftiger en meer politiek geladen zijn dan de huidige discussies over tiendenprocentpunten en het amenderen van de zoveelste wet of regeling. Het gaat namelijk opeens over wenselijk gedrag. Over de vraag hoe de mondige, kritische, beter opgeleide en zelfbewuste individuen die wij tegenwoordig zijn, zich dienen te gedragen in een vrije en beschaafde samenleving. Ook politieke tegenstellingen zullen duidelijker worden in principiële discussies over normen en waarden. Samenvattend stel ik, dat reclame in een moderne samenleving niet alleen wenselijk maar ook noodzakelijk is. Wel kan de inhoud van reclame verbeteren. Hierover is maatschappelijke discussie nodig. Die discussie moet uiteindelijk leiden tot een meer
122
123
Economie voor wereldverbeteraars
democratische besluitvorming. Reclame kan de uitwassen van onze moderne markteconomie verminderen in plaats van versterken. Zo komen we pas echt tot maatschappelijk wenselijke reclame.
124
125
Economie voor wereldverbeteraars
11 V oorwaarden voor economische groei Bestaat er een succesformule voor economische groei? Waarom kennen niet alle landen een zelfde welvaart en is er soms zelfs binnen een land sprake van grote verschillen in welvaart? Het meesterwerk van de vader van de economie, Adam Smith, heette niet voor niets Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations. Ook een aantal hedendaagse economen, zoals David Landes of Richard Florida, heeft hier uitgebreid studie naar gedaan.38 Zij vergeleken landen en regio’s over de gehele wereld en door de eeuwen heen met elkaar. Economische groei is volgens hun studies niet zozeer een gevolg van economische maatregelen, maar vooral een kwestie van de juiste culturele factoren. Die factoren zijn volgens Landes en Florida te creëren. Daaruit ontstaan succesformules voor economische groei die min of meer bepalend zijn voor het economische succes van een regio of natie. Voor Nederland is het interessant om te zien dat veel van deze factoren niet alleen aanwezig waren in de Gouden Eeuw, de bloeitijd van de Republiek der Nederlanden, maar ook nu.
De voorwaarden voor economische groei
simpel. Stel dat je in een land woont waar de rijken alles bezitten en de armen heel weinig. Als je daar woont als een arme sloeber, heeft het weinig zin om hard te werken. Waarom zou je je uitsloven? ‘De rijken pikken toch alles weer in.’ Als je in het betreffende land een rijke grondbezitter bent, is het niet nodig om hard te werken. ‘Mijn personeel doet dat wel.’ We herkennen dit in extreme vorm in samenlevingen waar slavernij een normaal verschijnsel was. De rijken hoefden in zo’n samenleving niet te werken en waren eerder lui dan moe. De slaven spanden zich zo min mogelijk in, omdat hun eigenaren toch alles inpikten. Naast de verklaring vanuit subjectieve belevingen, zijn er ook objectieve factoren die verklaren waarom grote inkomensverschillen nadelig zijn voor de economische ontwikkeling van een land. Grote inkomensverschillen gaan meestal gepaard met grote armoede bij een gedeelte van de bevolking. Arme mensen zijn vaker ziek en meestal minder goed geschoold. Dit betekent dat een deel van het productievermogen van een land niet wordt benut.
Een gelijkmatige inkomensverdeling Volgens Landes belemmeren te grote inkomensverschillen de economische ontwikkeling van een land. De verklaring hiervoor is
Vrijheid van meningsuiting en religie Uit onderzoek van onder meer Richard Florida blijkt dat landen en streken waar de mensen vrij zijn om ideeën uit te wisselen, economisch meer floreren dan de omliggende streken waar geen of minder sprake is van vrijheid van meningsuiting. Vrijheid van meningsuiting gaat meestal gepaard met een samenleving waarin ruimte is voor kritiek en voor vrije uitwisseling van ideeën en toepassingen. Zo’n samenleving staat open voor verandering. Zonder verandering en zonder kritische toetsing van ideeën is vooruitgang moeilijk, zo niet onmogelijk. Een mooi voorbeeld van een samenleving met (relatief ) veel vrijheid was de Republiek der Nederlanden ten tijde van de Gouden Eeuw. Die Gouden Eeuw was een
126
127
Economie voor wereldverbeteraars
De voorwaarden voor economische groei
periode van grote economische groei en geestelijke vrijheid en een bloeiperiode voor kunsten en wetenschappen. Je kunt het verhaal over de Gouden Eeuw lezen als het verhaal van mensen die vanuit heel Europa en van ver daarbuiten naar de Nederlanden kwamen. Kennis uit de rest van Europa over scheepstypen, verrekijkers, zeekaarten en zeevaartroutes werd er gebruikt voor een nieuwe succesvolle manier van handeldrijven. Deze nieuwe kennis stond aan de basis van het economische succes. Veel vreemdelingen vestigden zich in Holland omdat het er in economisch opzicht ‘voor de wind ging’. Er bestonden ook minder materialistische redenen, namelijk het heersende klimaat van geestelijke vrijheid. Vergeleken bij de rest van Europa waren de Nederlandse gewesten tolerant en kenden een relatief grote mate van vrijheid van meningsuiting. Het economische succes was vooral te danken aan die open cultuur. Een grote stroom buitenlanders bracht nieuwe kennis, culturele gewoontes en kapitaal mee. Die vreemde elementen werden overgenomen en opgenomen in de heersende cultuur. Een deel van de voorspoed is ook te verklaren door de religieuze tolerantie in de Nederlanden. Hoog opgeleide hugenoten uit Frankrijk, rijke protestantse handelaren uit de zuidelijke Nederlanden en de Duitse staten evenals Joodse asielzoekers zochten hun heil in de Republiek. Overal in Europa was de aanwezigheid van Joden een belangrijke verklarende factor voor de bloei van de wetenschappen en economie.
de mogelijke effecten van die kennis als een bedreiging zien, of omdat ze van mening zijn dat die kennis niet past in de heersende cultuur. De oude Grieken en Egyptenaren kenden bijvoorbeeld al de stoomkracht, maar hebben nooit op grote schaal gebruik gemaakt van deze krachtbron. China heeft millennia lang een technologische voorsprong gehad op de rest van de wereld, maar ontwikkelde omstreeks 1450 een antitechnologische houding.39 De gevolgen waren desastreus. In Europa gingen de technologische ontwikkelingen door en China verloor toen voorsprong. Het land werd vervolgens ook in militair opzicht overtroeft door Westerse landen. De Republiek der Nederlanden is, zoals hierboven beschreven, het bewijs dat het tegenovergestelde ook mogelijk is. De Hollanders namen ten tijde van de Gouden Eeuw talloze uitvindingen uit buurlanden over en pasten die vervolgens toe in de handel, scheepsvaart, landbouw, wegen- en waterbouw. Zo werd de kleine Republiek het machtigste land van de Westerse wereld. Bovengenoemde culturele factoren vormen een voorwaarde voor economische bloei en zijn nog altijd aanwezig in de Nederlandse samenleving. Er liggen dus veel kansen voor de economische toekomst van ons land. Daarnaast bestaan er nog twee voorwaarden voor economische groei. Ze komen logischerwijs voort uit het door mij ontworpen, multidimensionale economische model. Ik behandel ze hieronder in de vorm van beleidsaanbevelingen.
Wetenschap en innovatie Technologische uitvindingen kunnen revoluties veroorzaken maar dan moeten ze wel worden gebruikt. Niet elke samenleving omarmt wetenschappelijke kennis. Dat kan zijn omdat machthebbers
Van een kennis- naar een menseneconomie De eerste beleidsaanbeveling heeft te maken met de kenniseconomie. Ik ben er van overtuigd dat de komende decennia het grootste deel van de bestaande werkgelegenheid in de kennissector zal verdwijnen. Vaardigheden van boekhouders, accountants, architecten, carrièreadviseurs, beleggingsanalisten, rechters, hoogleraren,
128
129
Economie voor wereldverbeteraars
De voorwaarden voor economische groei
artsen, biotechonderzoekers en andere kenniswerkers in complexe en geavanceerde expertsystemen, zullen niet meer door mensen hoeven worden uitgevoerd. Alle meer of minder routinematige besluitvormingsprocessen - ofwel kantoorwerk, witteboordenarbeid of kenniswerk - zal door computers, microchips, netwerken en expertsystemen worden overgenomen. Dit geldt ook voor werkzaamheden in de hoogwaardige kennissector. Toch staat dit nauwelijks op de publieke agenda. Onze politici zetten hun kaarten in op de kenniseconomie en zijn de vorige oorlog aan het winnen. We hebben grote verschuivingen in werkgelegenheid al eerder meegemaakt. Die verliepen niet zonder slag of stoot en veroorzaakten door te laat reageren veel menselijk leed, kapitaalvernietiging en tijdelijk hoge werkloosheidcijfers. In 1900 werkte meer dan de helft van de Nederlandse beroepsbevolking in de agrarische sector. In deze sector werkt tegenwoordig nog geen vier procent en toch is Nederland één van de grootste importeurs en exporteurs van agrarische producten ter wereld. Arbeidskrachten die verdwenen uit de agrarische sector, konden in eerste instantie worden opgevangen in de industriële sector. Vanaf de jaren ‘50 van de twintigste eeuw nam echter ook in Nederland de werkgelegenheid af. Opnieuw ontstond er een arbeidsoverschot. Vervolgens kon de dienstensector de overtollige arbeidscapaciteit opvangen. Als het werk in de kennissector aan het verdwijnen is, wat blijft er dan nog over? Het antwoord is: mensenwerk. Er zijn nu eenmaal menselijke vaardigheden vereist die voorlopig niet door machines kunnen worden overgenomen. Ik denk dan aan empathie, morele oordeelsvorming, verantwoordelijkheidsbesef, creativiteit gekoppeld aan fantasie, reflectie, overzicht, bewustzijn, zorg, vriendelijkheid, liefde, inlevingsvermogen, intuïtie en andere sociale vaardigheden. Veel van de bestaande dienstverlening kan
worden verrijkt met deze typisch menselijke kwaliteiten. Artsen worden gezondheidscoaches, reisagenten worden ontwerpers van reiservaringen, winkelpersoneel wordt klanttevredenheidsspecialist en secretaresses worden administratieve specialisten. Deze verrijking heeft een bijkomend voordeel. Niet alleen kunnen dit soort menselijke vaardigheden moeilijk worden geautomatiseerd, ze kunnen ook moeilijk worden geëxporteerd. We hoeven niet bang meer te zijn voor spookverhalen als ’De Chinezen komen!’ of ‘De Indiërs concurreren ons eruit!’. Mensenwerk moet ter plaatse in het directe contact van mens tot mens worden uitgevoerd. Om de komende overgang zo pijnloos mogelijk te laten verlopen, is het verstandig om zo snel mogelijk dit soort vaardigheden in bestaande beroepen in te bouwen. Dat vraagt om een andere instelling bij zowel werkgevers als werknemers. Het vraagt om een herwaardering van die vaardigheden en om ander onderwijs. Het begint echter met de (h)erkenning van het proces waar we nu al in zitten. Dat proces zal de komende jaren versnellen. We moeten het begrip kenniseconomie daarom loslaten en zo snel mogelijk vervangen door het begrip menseneconomie.
130
131
Werken na het pensioen De tweede beleidsaanbeveling heeft te maken met de manier waarop wij de arbeidsmarkt hebben georganiseerd. Het is nu te vaak ‘alles of niets’. Je werkt of je werkt niet. Neem het voorbeeld van mensen die uit het arbeidsproces treden vanwege hun leeftijd. Als we politici en kranten moeten geloven, plaatsen de uittredende ouderen ons als samenleving voor grote problemen. Vroeger bleven ouderen zo lang ze konden in het arbeidsproces meedraaien. Vaak was dat meewerken in de familie. Werken tot aan je dood, en soms zelfs letterlijk werken tot je er dood bij neerviel. Gelukkig
Economie voor wereldverbeteraars
De voorwaarden voor economische groei
hoeft dat niet meer en is de aow ingevoerd. De aow was en is geen vetpot, maar vormt desondanks een belangrijk sociaal vangnet. Inmiddels zijn er veel Nederlanders die dankzij de vut, fpu, flo, lijfrente, bedrijfspensioen, wia of hoe al die regelingen ook mogen heten, nooit meer hoeven te werken en toch verzekerd zijn van een inkomen. Ze kunnen het hele jaar door hengelen, bridgen, tv-kijken, reizen of golfen. Dat lijkt leuk, maar gaat op den duur vervelen. Zeker als je in goede gezondheid ouder wordt. Dat brengt mij bij het voorstel voor ‘het tweede rondje’. We missen het recht op een tweede start, of tweede rondje. Ik bedoel daarmee de mogelijkheid om afscheid te nemen van het hectische carrièrebestaan en jezelf opnieuw in de steigers te zetten door middel van omscholing. Kiezen voor een keerpunt in je leven en gaan voor iets wat je altijd al had willen doen, maar wat niet kon. Bijvoorbeeld een winkeltje beginnen, een timmermanswerkplaats of alsnog jurist worden of tolk-vertaler. Je bent met je vijftigste nog lang niet oud. Als het een beetje meezit, kun je nog genieten van twintig tot dertig productieve jaren. Zo’n tweede start biedt je de mogelijkheid alle levenservaring die je hebt opgedaan optimaal te benutten. Die tweede start geeft je ook de kans je talenten in te zetten voor iets dat je echt wilt. Je bent maatschappelijk nog niet afgeschreven. Integendeel: er kan een nieuwe glansrol voor je zijn weggelegd. Een tweede start biedt meer voordelen. Je hoeft niet langer je hele leven te sparen om daarna niets meer te hoeven doen. Je blijft immers geld verdienen. Je verdient misschien wel minder dan vroeger en je wilt of je kunt misschien ook niet meer zo hard werken als vroeger, maar dat is in het tweede rondje ook niet meer nodig. De voordelen voor de maatschappij zijn evident. De pensioenlasten worden lager en de productiviteit van vijftigplussers, die
nu vaak al zijn afgeschreven, neemt toe. We kunnen door wet- en regelgeving zo’n tweede rondje voor iedereen aantrekkelijk maken. Bijvoorbeeld door een fonds in te stellen voor bezinning op een tweede start. Dat fonds kan dan financiële ondersteuning bieden als overbrugging tijdens de nieuwe studie, stage of oriëntatietijd voor een tweede beroep. Ook de regels rond pensioenopbouw en de arbeidswetgeving kunnen worden aangepast, om te stimuleren dat werkgevers bewust op zoek gaan naar ‘heropgeladen’ tweedestarters. Niet langer: ‘Weer een dagje dichter bij m’n pensioen’, maar: ‘Weer een dagje dichter bij m’n tweede leven’. De conclusie lijkt me duidelijk: een reorganisatie van de arbeidsmarkt heeft voor iedereen voordelen. Ouderen worden niet langer gestimuleerd tot ledigheid maar krijgen een tweede kans om eindelijk te gaan doen wat zij altijd al wilden. Voor de samenleving heeft het voordelen omdat wij die productieve ouderen hard nodig hebben.
132
133
De elektronische snelweg Hierboven beschreef ik voorwaarden om te komen tot een (gelukkige) economische groei. Het zijn een gelijkmatige inkomensverdeling, vrijheid van meningsuiting en religie, wetenschap, innovatie, de invoering van een menseneconomie en de participatie van ouderen op de arbeidsmarkt. Omdat economische groei alleen welvaart brengt als het ook ons geluk vergroot, wil ik daar een laatste, eigentijds element aan toevoegen. Ik ben er van overtuigd dat de elektronische snelweg op den duur bijdraagt aan meer geluk. Informatie gaat immers dankzij de moderne ict sneller, goedkoper en gemakkelijker de wereld rond. Meer informatie en kennis maken ons op den duur gelukkiger, omdat de beschikbaarheid van informatie en kennis leidt tot
Economie voor wereldverbeteraars
De voorwaarden voor economische groei
grotere keuzevrijheid. Vroeger was een beperkt gezichtsveld geen keuze, maar iemands noodlot. Tegenwoordig is bijna alle kennis ter wereld voor iedereen via internet beschikbaar. Je bent niet verplicht er gebruik van te maken, maar vrij om te kiezen dat wel te doen. Tegelijkertijd ben ik ervan overtuigd dat mensen niet alleen meer keuzevrijheid willen, maar ook minder onzekerheid. Ze willen keuzevrijheid combineren met sociale relaties, leuk en belonend werk, een dak boven hun hoofd, enzovoort. Kortom, met de bekende behoeften uit de behoeftepiramide van Maslow. Technologische vooruitgang kan daaraan in belangrijke mate bijdragen, omdat het vrede, vrijheid, rechtvaardigheid, duurzaamheid voor het milieu en een eerlijker verdeling van welvaart bevordert. Toegegeven, de invoering van nieuwe technologie zet altijd het bestaande culturele- en socio-economisch systeem onder druk. Aanpassingen gaan meestal met pijn gemoeid, vooral voor de ouderen en voor mensen die buiten de boot van economische groei vallen. Ook leveren nieuwe technologische mogelijkheden soms onverwachte en ongewenste, externe effecten op. Elke uitvinding kan ten goede en ten slechte worden aangewend. Als je mensen tweehonderd jaar terug had kunnen vertellen over de atoombom, milieuvervuiling en twee grote wereldoorlogen, zouden zij vast en zeker tegen technologische vooruitgang zijn geweest. Maar wie wil terug naar toen? Behoudzucht is een gevaarlijke raadsman. Wat willen we eigenlijk behouden? De oorlogen uit het verleden, ziekten als de pest of cholera, de uitbuiting van slaven en horigen, de honger tijdens koude winters of na mislukte oogsten, de kleingeestigheid van heksenverbranders en fundamentalistische godsdienstfanaten? Willen we terug naar een gemiddelde levensduur van 35 jaar, de enorme werkloosheid van de jaren ‘30 van de twintigste eeuw of de bekrompenheid van de jaren ‘50?
Elektronische vernieuwingen brachten de afgelopen eeuwen, naast meer informatie en kennis, ook meer onderlinge betrokkenheid. Als je naar het verleden kijkt, kun je stellen dat mensen lange tijd uit elkaar groeiden. Elke groep ontwikkelde zijn eigen cultuur, zeden, gewoonten, taal of dialect. Bij het kampvuur en door middel van mondelinge overlevering werd het groepsbesef versterkt. Tegelijk met dat groepsbesef werd ook het anders-zijn van de ‘ander’ benadrukt. Er is immers geen eigenheid zonder een ‘ander’. Het proces van uit elkaar groeien is door verbeterde informatie- en communicatietechnologie langzaam maar zeker omgekeerd. Die omkering begon ergens in de vijftiende eeuw met de uitvinding van de boekdrukkunst. Informatie kon opeens sneller, goedkoper en gemakkelijker worden vermenigvuldigd, bewaard en verspreid. De komst van de telegraaf, telefoon, radio, film, televisie en internet zorgde eveneens voor snellere informatie en kennisverspreiding en interculturele uitwisseling. Wie naar verre streken reist, ziet dat ook daar tegenwoordig telefoon, televisie of internet is. Tot in de kleinste dorpjes in Nepal of Nicaragua vind je draagbare radio’s, schotelantennes, mobiele telefoons en internetcafés. Dankzij de elektronische snelweg verandert ook de verhouding tussen arme en rijke landen. Mensen in Nicaragua weten nu ook – of dat denken ze in ieder geval – dat in de Verenigde Staten iedereen een huis heeft met een oprijlaan, groen gras en twee auto’s voor de deur. Dat leidt er onder meer toe dat een grote stroom immigranten, al dan niet legaal, via Mexico op zoek gaat naar wat welvaart in de Verenigde Staten. Omgekeerd worden wij er in rijke landen dagelijks aan herinnerd dat er nog altijd honger, burgeroorlogen en natuurrampen bestaan in grote delen van de wereld. Kortom, we komen als volkeren van de aarde door ict steeds meer over elkaar te weten. We zullen ons daardoor langzamerhand ook
134
135
Economie voor wereldverbeteraars
De voorwaarden voor economische groei
steeds meer verbonden met elkaar gaan voelen. Op den duur zal ict de grenzen tussen mensen doen vervagen. Meer betrokkenheid leidt tot meer begrip, bekend maakt bemind. Ik citeer Bill Gates, oprichter van Microsoft en schatrijke filantroop: “De elektronische snelweg zal grenzen doen vervagen en zal het ontstaan van een wereldcultuur bevorderen, of zal in ieder geval bijdragen aan gemeenschappelijk beleefde culturele activiteiten en waarden. Ik denk dat mensen er behoefte aan hebben om bij vele gemeenschappen te behoren, inclusief de wereldgemeenschap.” Ik ben het eens met Bill Gates. In Bakthapur, de heilige stad van Nepal, draagt de jeugd tegenwoordig jeans en drinkt Coca Cola. In Amsterdam kopen jongeren wierook, Boeddhabeeldjes en kleding uit Nepal. Dat wil niet zeggen dat Amsterdammers nu Boeddhisten zijn geworden of Nepalezen Amsterdammers, maar wel dat dit uitwisselen van informatie geleidelijk ertoe leidt dat we meer naar elkaar toe groeien. Vanzelfsprekend heeft deze uitwisseling van ideeën en informatie over de elektronische snelweg ook een keerzijde. Prachtige oude culturen, bijvoorbeeld die van Nepal of Bali, zullen waarschijnlijk verwesterlijken of mogelijk zelfs verdwijnen. Helaas zijn deze negatieve effecten deels niet meer terug te draaien. Cultureel gezien gaat alles steeds meer op elkaar lijken. Authenticiteit wordt zeldzaam. We eten tegenwoordig ook in Tokio croissants en drinken er cappuccino. Voor uitheemse culturele elementen hoeven we niet meer naar verre landen toe. Uitwisseling van ideeën en informatie heeft er echter ook toe geleid dat er voor het eerst in de geschiedenis wereldwijd groepen welvarende, goed opgeleide burgers ontstaan. ict heeft de democratisering een forse duw in de goede richting gegeven. De geschiedenisboeken beschrijven een verleden waarin een kleine politieke elite vaak met harde hand regeerde over een onderdrukte massa.
Hoewel er nog veel moet gebeuren, zien we nu overal in de Derde Wereld, waar de meeste mensen wonen, de opkomst van een nieuwe welvarende middenklasse. Deze middenklasse is aangesloten op de elektronische snelweg. Zij vormt een nieuwe politieke macht binnen iedere staat. Wanneer de middenklasse eenmaal de smaak van vrijheid en welvaart heeft geproefd, wil zij die niet meer afstaan. De mondiale middenklasse heeft baat bij stabiliteit en een vrije uitwisseling van goederen en informatie en is daarom vaak de motor van sociale vernieuwing. Ondanks de negatieve effecten dragen onbeperkte beschikbaarheid van informatie en kennis, groeiende onderlinge betrokkenheid en begrip, en mondiale democratisering mijns inziens in grote mate bij aan ons geluk, en dus aan een voorspoedige economische groei. Deze ontwikkeling speelt zich gelijktijdig op zowel micro- als op macroniveau af en wordt op zowel individueel als op mondiaal niveau gevoeld.
136
137
Economie voor wereldverbeteraars
Digitalisering en informatie
Van grotschildering tot virtual reality Kennis is al zo oud als de mensheid. Sommige diersoorten blijken zelfs over kennis te beschikken. Sommige apen wassen knollen voordat ze deze consumeren. Er zijn zeevogels die oesterschelpen van grote hoogte laten vallen en mieren en termieten die gebruik maken van geavanceerde technieken om voedsel te kweken in hun gemeenschappen of om warmte af te voeren. Gesproken, en later geschreven, informatie heeft de mens echter een gigantische voorsprong gegeven op andere levende wezens. Door het vermogen om na te denken, was de mens in staat zijn vrijheid te vergroten. De producten van dat denken noemen
we informatie en kennis. Kennis maakt het mogelijk om taken uit te voeren met minder energie, arbeid of grondstoffen. Gegevens, of in ict termen data, vormen de bouwstenen van onze kennis. Gegevens als zondanig hebben geen waarde of betekenis. Pas als ze in een juiste context worden gezien, leveren gegevens informatie op. Een gegeven als ‘De waterstand is 100 centimeter’ heeft geen betekenis. Pas gecombineerd met andere gegevens is er sprake van informatie: ‘De waterstand in Lobith is vandaag één meter boven de normale stand’. Maar informatie zonder context is ook tamelijk zinloos. Pas als we allerlei informatie samenvoegen, is er sprake van kennis. Dan kunnen we er ons voordeel mee doen: ‘Bij een waterstand in de Hollandse Ijssel van 10 meter boven de normale stand, is de kans dat de dijk in de Krimpenerwaardpolder doorbreekt meer dan 50 procent’. Als we het hebben over de productiemachine is de verleiding groot om kennis alleen op te vatten als technologische kennis. Kennis waarmee we efficiënter en meer kunnen produceren. Er bestaat daarnaast ook ‘sociale’ kennis, bijvoorbeeld het vermogen om groepsprocessen efficiënter te organiseren. Beide soorten kennis worden verspreid via wat wij tegenwoordig ict noemen. Veel mensen denken bij ict aan computers. ict staat echter niet voor ‘Internet, Computers en Telefoons’ maar voor ‘Informatie- en communicatietechnologie’. ict is veel ouder dan de computer of het internet. Zo is de losseletterdrukpers een voorbeeld van ict. Na de uitvinding van de eerste losseletterdrukpers in Mainz in 1457, waren er binnen 23 jaar drukpersen in meer dan 110 steden: 50 in Italië, 31 in Duitsland, 9 in Frankrijk, 8 in Spanje, 8 in Nederland en 4 in Engeland. Rond 1450 waren er in heel Europa naar schatting niet meer dan 30.000 boeken. Allemaal met de hand geschreven, meest-
138
139
12 digitalisering en informatie De digitalisering van informatie en kennis spoelt al vanaf de jaren ‘60 van de twintigste eeuw als een tsunami over de aarde. Technologische ontwikkelingen op ict-gebied vormen de grote drijvende kracht achter bijna alle hedendaagse maatschappelijke ontwikkelingen. De manier waarop wij produceren, consumeren, recreëren en onderwijzen verandert in een tempo dat zijn weerga niet kent. Deze ontwikkelingen ontwrichten ons traditionele systeem van produceren en consumeren, sterker nog, ze veranderen de manier waarop wij leven. Daarom vind ik het nodig wat dieper in te gaan op de achtergrond van deze veranderingen.
Economie voor wereldverbeteraars
Digitalisering en informatie
al door monniken, of primitief gedrukt met stempels of houten platen. In 1500, dus nog geen vijftig jaar na de uitvinding van de boekdrukkunst, waren er naar schatting alleen al in West-Europa meer dan een miljoen boeken beschikbaar. Deze boeken lagen niet meer alleen in kloosters en universiteitsbibliotheken, maar werden verspreid onder brede lagen van de bevolking. De snelheid waarmee en de manier waarop kennis toen werd verspreid en bovenal gedemocratiseerd, was revolutionair. Als je voldoende geld bezat en in staat was om te lezen, kon je voortaan kennis nemen van alles wat de boekhandelaren op de plank hadden staan. De impact van de ontdekking van de boekdrukkunst was wereldwijd, en groot. Dankzij goedkope boeken werd de kennis van de renaissance en later die van de verlichting over heel Europa verspreid. Dit leidde tot de ondergang van het feodalisme, een snelle verspreiding van het protestantisme en humanisme, de opkomst van de moderne wetenschap, de alfabetisering van het volk en uiteindelijk tot de bevrijding van het individu. In een proces van eeuwen heeft deze ict-revolutie geleid tot de verspreiding van kennis en de spreiding van macht, en daardoor letterlijk tot een maatschappelijke revolutie. De snelheid waarmee de drukpers zich over Europa verspreidde, doet denken aan de groei van het internet. Verder terug in de tijd vormden de uitvinding van symbolen en de voorlopers van het schrift een misschien nog grotere ictrevolutie. Voor het eerst in de geschiedenis kon informatie worden doorgegeven ‘door de tijd heen’ en los van de persoon die de informatie droeg. De geschiedenis van de mensheid kunnen we dan ook zien als de geschiedenis van een lange reeks ict-uitvindingen: de uitvinding van symbolen en het schrift, de boekdrukkunst, telegraaf, radio, film, fax, telefoon, televisie, pc, internet en recent de mobiele telefoon. Het tempo waarin deze uitvindingen elkaar
opvolgen, blijft toenemen. Van millennia, naar eeuwen, naar decennia, naar hooguit enkele jaren. De laatste tien jaar is er met internet, computers en mobiele telefoons een verdere versnelling opgetreden. In 1961 werden voor het eerst twee computers met elkaar verbonden. De ene bevond zich in de Universiteit van Californië in Los Angeles en de andere in een laboratorium in Palo Alto, eveneens in Californië. Al snel kwamen er nog twee bij en tien jaar later was er al een netwerk van 24 computers. Dit zogenaamde ArpaNet was een militair project, vooral bedoeld om een netwerk te ontwikkelen dat ook in oorlogstijd kon blijven communiceren. Dat netwerk groeide en in 1981 waren er zo’n 3200 computers met elkaar verbonden. In 1985 maakten ook universiteiten en wetenschappers gebruik van het netwerk. In 1991 waren er wereldwijd meer dan een miljoen computers aangesloten op het netwerk. In dat jaar ontstond het World Wide Web. Daarmee kon je voor het eerst over het internet ‘surfen’. In 1996 waren er al meer dan 40 miljoen aansluitingen, waarna het aantal bleef stijgen. In 2006 telde het World Wide Web meer dan 1 miljard aangesloten computers. Het bijzondere aan de digitale revolutie is dat gegevens voor het eerst in de geschiedenis digitaal kunnen worden opgeslagen. Dit stelt de mensheid in staat deze gegevens zonder fouten en tegen extreem lage kosten op te slaan, samen te voegen, te kopiëren, te vermenigvuldigen en te verspreiden.
140
141
De razendsnelle, digitale informatieverspreiding Hoe komt het dat informatisering de laatste decennia steeds sneller verloopt? Eén van de verklaringen hiervoor is de Wet van Moore. Gordon Moore, medeoprichter van Intel, de bekende producent van computerchips, voorspelde in 1965 dat de prijs van computerkracht, of processorkracht, iedere achttien maanden zou halveren.
Economie voor wereldverbeteraars
Digitalisering en informatie
Dit zou zeker tot het jaar 1990 doorgaan. Iedere achttien maanden een halvering van de prijs, betekent dat we voor hetzelfde geld na achttien maanden tweemaal zo veel, na drie jaar viermaal zo veel, na 54 maanden achtmaal zo veel, na zes jaar zestienmaal zo veel, enzovoort, aan computerkracht kunnen kopen. Moore had meer dan gelijk met zijn voorspelling want dit voorbeeld van exponentiële groei is nu al veertig jaar aan de gang en zal naar verwachting nog zo’n tien jaar doorgaan. De gevolgen van veertig jaar exponentiële groei zijn bijna niet voor te stellen. Een verdubbeling op een verdubbeling gaat al snel ons voorstellingsvermogen te boven. Stel je voor dat een Boeing 747, met een nieuwprijs in 1974 van meer dan 150 miljoen euro, nu te koop is tegen een nieuwprijs van vijftien euro. Of, als de Wet van Moore zou gelden voor auto’s, dan zou je nu een Rolls Royce kunnen kopen voor één eurocent. Anders berekend, die Rolls zou 100 miljoen kilometer rijden op één liter benzine. De motor zou genoeg energie leveren voor heel Nederland. Er zouden makkelijk een paar miljoen Rollsauto’s in een luciferdoosje passen. Deze gigantische prijsdalingen vormen de drijvende kracht achter de digitalisering van de wereld om ons heen. In bijna alle elektrische apparaten zitten tegenwoordig chips en bijna allemaal zijn die apparaten in prijs gedaald. Denk aan telefoons, videorecorders, televisies en centrale verwarmingsketels. Dit proces gaat door totdat chips vrijwel niets meer kosten en, volgens de voorspellingen, overal in zullen zitten. Van schoenen tot dassen, van pakken koffie tot koffiezetapparaten, van hemden, keukenpapier en gloeilampen tot zakjes drop. Die chips zullen met elkaar kunnen communiceren; apparaten en producten worden ‘intelligent’ en kunnen gegevens uitwisselen. De bedoeling is dat het leven daardoor makkelijker wordt. In de lijn van dit boek vraag
ik me vanzelfsprekend af of we er ook gelukkiger van worden.
142
143
Meer informatiecapaciteit kost minder De gevolgen van de Wet van Moore worden versterkt door twee andere, verwante ontwikkelingen. De eerste is de snelle prijsdaling van opslagcapaciteit voor digitale informatie. Twintig jaar geleden moest ik de informatie op mijn pc nog wegschrijven op grote en dure floppies waarop 360 kilobyte aan informatie paste. Daarna volgden diskettes met 720 Kb en later 1440 Kb ofwel 1,4 Megabyte. Ook de eerste harde schijven waren erg duur en konden nauwelijks meer dan 20 Mb informatie bevatten. Daarna ging het steeds sneller. De prijs van harde schijven is de laatste twintig jaar nog sneller gedaald dan de prijs van computerchips. De toegenomen opslagcapaciteit van harde schijven wordt nu al uitgedrukt in Terrabytes, terwijl de kosten verder dalen. Een tweede samenhangende ontwikkeling is de prijsdaling en snelheid van transport van digitale informatie. De eerste modems voor de consumentenmarkt verschenen zo’n twintig jaar geleden en waren voor hedendaagse begrippen ongelofelijk traag. De glasvezelnetten zoals die nu voor de consumentenmarkt worden aangelegd, kunnen in theorie in een seconde een praktisch onbeperkte hoeveelheid informatie doorgeven. Deze tweede ontwikkeling zien we onder andere terug in de prijs van internationale telefoongesprekken. Een gesprek met de Verenigde Staten kost op dit moment zo’n vijftien cent per minuut, terwijl het enkele jaren geleden bijna twee euro kostte. Daarom kunnen we de Wet van Moore ook toepassen op de prijs van digitale opslagcapaciteit en die van communicatiecapaciteit. Ik wil daarom de Wet van Moore uitbreiden tot wat ik de Eerste Wet van de Informatiesamenleving noem. Voluit luidt deze:
Economie voor wereldverbeteraars
Digitalisering en informatie
Computerkracht, opslagcapaciteit en digitale transportcapaciteit worden al meer dan veertig jaar iedere achttien maanden de helft goedkoper en dat proces gaat de komende tien jaar door.
Informatie gaat steeds sneller, goedkoper en makkelijker de wereld rond.
Informatie verspreidt sneller, goedkoper en makkelijker De Eerste Wet van de informatiesamenleving is een belangrijke verklaring voor de voortdurende versnelling in de informatisering. Er is nog een tweede, minder bekende wet: de Wet van Metcalfe.40 De Wet van Metcalfe is ook bekend als de Wet van de Toenemende Meeropbrengsten. Deze wet beschrijft hoe apparaten die in een netwerk met elkaar communiceren, hun waarde ontlenen aan de grootte van het netwerk. Volgens deze wet neemt de waarde van een netwerk kwadratisch toe met het aantal aangesloten apparaten. Hoe meer apparaten onderdeel zijn van het netwerk, hoe meer waarde het netwerk heeft voor de gebruikers. Aan één losse telefoon, bijvoorbeeld, heb je niets. Pas als er twee telefoons met elkaar zijn verbonden, hebben ze nut. Komt er nog een telefoon bij, dan vergroot dat opnieuw het nut van het telefoonnetwerk. Iedere uitbreiding van het netwerk vergroot het nut van de reeds aangesloten telefoons, faxen, internetaansluitingen, e-mailadressen, enzovoort. De Wet van Moore en de Wet van Metcalfe versterken elkaar. Goedkopere computerkracht maakt immers telefoons, pc’s en andere apparaten goedkoper en dat versnelt weer de uitbreiding van het netwerk. Schaalvergroting leidt tot verdere prijsdalingen. Door de werking van de twee wetten worden kopieer- en verspreidingskosten van informatie steeds lager. Informatie kan sneller, goedkoper en makkelijker over de wereld worden verspreid. Ik zou dat dan ook de Tweede Wet van de Informatiesamenleving willen noemen. Deze luidt als volgt:
Meer informatie en minder materie Dit brengt ons bij de Derde Wet van de Informatiesamenleving: de Wet van Vervanging van Materie door Informatie. In de fysieke, materiële wereld kennen we schaarste. Grondstoffen en energie zijn immers maar beperkt voorradig. Niet-fysieke, immateriële, digitale informatie is echter heel goedkoop en onbeperkt te reproduceren. Informatie in het algemeen, en digitale informatie in het bijzonder, gedraagt zich daarom in economisch opzicht anders dan materiële zaken. Dat begint al bij het eigendom. Laten we als voorbeeld een koffiekopje nemen. Een kopje heeft meestal een duidelijke eigenaar. Als ik mijn kopje aan iemand geef, ben ik het kwijt. Doe ik dat met informatie, als ik bijvoorbeeld vertel hoe laat het is, dan behoud ik mijn kennis. Ik weet nog steeds hoe laat het is. Informatie kun je ook heel eenvoudig en goedkoop vermenigvuldigen. Als ik eenmaal heb ontdekt hoe ik met twee vuurstenen vuur kan maken, kan ik die informatie gemakkelijk en goedkoop met mijn kinderen delen. Wil ik een kopie maken van een programma op mijn harde schijf, van een liedje op mijn mp3-speler, of van de beurskoersen van vanmiddag, dan kost dat nauwelijks geld of grondstoffen. In economische woorden zijn de marginale productiekosten van informatie vrijwel gelijk aan nul. Bij materiële zaken ligt dat anders. Wil ik twee koffiekopjes produceren, dan heb ik waarschijnlijk tweemaal zoveel grondstoffen nodig als voor de productie van één koffiekopje. Behoeftebevrediging vindt plaats door de consumptie van materiële en immateriële goederen en diensten. Mensen kopen een auto, luisteren naar muziek, eten hun bord leeg en praten
144
145
Economie voor wereldverbeteraars
Digitalisering en informatie
met elkaar. Al deze zaken bevatten zowel materiële als immateriële waarde of kennis. Naast de fysieke grondstoffen waaruit ze zijn opgebouwd, is er kennis aan toegevoegd om te komen tot het eindproduct. Zowel de grondstoffen, als de toegevoegde kennis kosten geld, tijd en energie. Alles heeft zijn prijs. Materiële grondstoffen zoals ijzer of energie worden echter steeds schaarser en duurder. Er wordt immers een steeds groter beroep gedaan op onze natuurlijke hulpbronnen. Informatie en kennis daarentegen worden steeds goedkoper en ze verspreiden zich makkelijker en sneller over de wereld. Hun schaarste en prijs nemen daarom juist af. Onder invloed van het prijsmechanisme vindt vervolgens ‘vervanging’ plaats. Dat houdt in dat een steeds kleiner deel van het product bestaat uit dure en schaarse materiële waarde. Een steeds groter deel van het product bestaat uit goedkopere en makkelijk te verkrijgen immateriële kennis. Deze verschuiving kunnen wij overal om ons heen waarnemen. Een moderne naaimachine kan meer en is kleiner en lichter dan een ouderwetse naaimachine. Een spaarlamp levert veel meer branduren dan een gewone lamp en verbruikt minder energie per branduur. Soms zit de toegenomen, immateriële waarde van een product niet in de ‘slimheid’ van het voorwerp, bijvoorbeeld een product dat kleiner of milieuvriendelijker is geworden. De toegevoegde waarde van koffie, bijvoorbeeld, kan ook toenemen omdat we meer willen betalen voor speciale koffie met een smaakje of een bijzonder imago. Deze verschuiving van materieel naar immaterieel zien we bij vrijwel alle producten die wij consumeren; auto’s, kleding, cosmetica, huisraad, enzovoort. Dat brengt ons bij de Derde Wet van de Informatiesamenleving: de Wet van Vervanging van Materie door Informatie. Voluit luidt deze:
In de producten die wij consumeren wordt materie meer en meer vervangen door steeds goedkopere informatie.
146
147
Deze drie Wetten, de Eerste en de Tweede Wet van de Informatiesamenleving en de Wet van Vervanging van Materie door Informatie, versterken elkaar. Onder invloed van ict neemt de immateriële waarde van producten voortdurend toe, terwijl de materiële waarde afneemt.
Economie voor wereldverbeteraars
13 I deeën voor de verspreiding van kennis en informatie We hebben het eerder gehad over het belang en de economische betekenis van kennis en informatie. Kennisgroei en kennisverspreiding hebben een zeer positieve invloed op de groei van welvaart. In dit hoofdstuk wil ik nader onderzoeken hoe we kennis zo snel en breed mogelijk kunnen verspreiden.
Ideeën voor de verspreiding van kennis en informatie
Teflon is bijvoorbeeld aanvankelijk ontwikkeld als een bijproduct van de atoombom- en de ruimtevaarttechnologie, maar werd later op grote schaal voor commerciële doeleinden gebruikt. Het is mijns inziens noodzakelijk dat we de productie van kennis en informatie veel directer richten op maatschappelijke behoeften en problemen. De maan is letterlijk en figuurlijk een lange omweg. Ook de vraag hoe wij verdere verspreiding van al die nuttige kennis en informatie kunnen bevorderen, behoeft aandacht. Als samenleving hebben we ook in niet-commercieel, politiek of militair opzicht belang bij een snelle verspreiding van nieuwe kennis en informatie. Vanzelfsprekend geldt dat niet voor alle kennis. Verspreiding van instructies hoe een atoombom te produceren, zullen veel mensen niet toejuichen. Voor veel kennis en informatie geldt echter ‘hoe meer zielen, hoe meer vreugd’. Denk aan kennis over een nieuw medicijn tegen malaria of energievriendelijke auto’s, of de mogelijkheid om te kunnen genieten van een prachtig, nieuw muziekstuk of een boek. De mp3-speler, de cd- en dvd-brander maken het kopiëren, delen en verspreiden van digitale informatie in combinatie met het internet steeds makkelijker en goedkoper. Miljoenen mensen delen tegenwoordig dan ook via internet muziek, teksten en beeldmateriaal met elkaar. Kennis vermenigvuldig je namelijk door het te delen.
Kennis en informatie vermenigvuldig je door het te delen Maar weinig mensen weten dat de grote uitvindingen van de digitale revolutie, zoals het internet, videoconferencing, gps (global positioning system) en virtual reality, aanvankelijk in opdracht van het Pentagon in het geheim zijn ontwikkeld. Deze uitvindingen werden jaren verborgen gehouden voor het grote publiek. Pas na de Koude Oorlog kregen internet en e-mail de kans om tot ontwikkeling te komen en te verspreiden. Al eeuwenlang is wetenschappelijk onderzoek grotendeels gericht op het behalen van commercieel, politiek, of militair voordeel. Commercieel gezien betekent elke besparing op grondstoffen en energie een concurrentievoordeel. Vanuit het oogpunt van wapenontwikkeling en ruimtevaart moet elke kubieke centimeter en gram gewicht nut hebben. Onderzoek op deze gebieden heeft in veel gevallen tot nieuwe, maatschappelijk nuttige vindingen geleid.
Weg met het intellectueel eigendomsrecht Dit roept de vraag op hoe de producenten van de content van deze producten daar nog aan kunnen verdienen. Ze moeten toch worden beloond voor hun inspanningen? Wie ontwikkelt anders nog muziek en spelletjes, of doet onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen? De vraag is dus hoe we de kennisproductie kunnen stimuleren, terwijl we tegelijkertijd de barrières op verspreiding zo laag mogelijk maken.
148
149
Economie voor wereldverbeteraars
Ideeën voor de verspreiding van kennis en informatie
In de moderne, Westerse samenleving hebben we gekozen voor het instrument van het intellectueel eigendomsrecht. Voorbeelden daarvan zijn het auteurs- en octrooirecht. Het idee achter deze rechten is het veiligstellen van een beloning voor het ontwikkelen van nieuwe (informatie)producten. De auteur, uitvinder of content-eigenaar krijgt een wettelijk recht om het eigendom van de content gedurende bepaalde tijd commercieel te exploiteren. Het auteursrecht geldt bijvoorbeeld tot zeventig jaar na de dood van de auteur. Een argument tegen eigendomsrecht is het feit dat een informatieproduct nooit zomaar uit de lucht komt vallen. Niemand bedenkt iets vanuit het niets. Iedere onderzoeker, kunstenaar, componist of schrijver leunt op de schouders van zijn grote voorbeelden. Alle kennis die wij bezitten, hebben we te danken aan onze voorgangers. Van wie is die informatie, die kennis of die content dan eigenlijk? In niet-Westerse culturen, maar ook in het Westen, keek men tot eind negentiende eeuw anders tegen het intellectueel eigendom aan dan nu. Geestesproducten kon je niet bezitten. Het waren producten van de gemeenschap. Nederland kent bijvoorbeeld pas sinds 1912 het auteursrecht. In veel niet-Westerse culturen kijkt men nog steeds op deze wijze tegen intellectueel eigendom aan. Kunst en kennis worden daar traditioneel beschouwd als gemeenschappelijke producten. Kunstenaars en uitvinders borduren voort op het werk van hun voorgangers. Het wordt daar vreemd gevonden dat iemand een artistieke of intellectuele creatie als zijn of haar eigendom beschouwt, waar niemand aan mag komen. Dit verklaart voor een deel waarom men in bijvoorbeeld Zuidoost-Azië volop digitaal kopieert en daar weinig kwaad in ziet. In de wetenschappelijke wereld wordt kennis ook gedeeld. Hoogleraren publiceren hun bevindingen in vakbladen zodat ie-
dereen er kennis van kan nemen. Pas de laatste decennia begint ook in deze wereld kennis een commercieel artikel te worden. Ten tweede zijn er belangrijke, maatschappelijke nadelen verbonden aan intellectueel eigendomsrecht. Als maatschappij hebben we immers belang bij een zo snel en breed mogelijke verspreiding van kennis en informatie. Door eigendomsrechten maken we iets dat gratis verspreid kan worden kunstmatig duur. Dit bemoeilijkt verdere verspreiding en drijft de prijs op. Het hindert daarnaast wetenschappelijk onderzoek. Als onderzoeksresultaten alleen tegen hoge kosten mogen worden gebruikt, frustreert dat vervolgonderzoek. Dat geldt ook voor commercieel onderzoek. Concurrerende bedrijven moeten grote bedragen investeren in parallelonderzoek om elkaars octrooien te omzeilen. Dat zien we bijvoorbeeld in de geneesmiddelenindustrie. Nieuwe medicijnen kosten honderden miljoenen euro’s aan onderzoek, maar voegen vaak niet veel toe aan reeds bestaande producten van de concurrent. Het medicijnenonderzoek richt zich bovendien vooral op geneesmiddelen die gepatenteerd kunnen worden en zo meer winst opleveren. In praktijk leidt dat tot een focus op ziekten in de welvarende landen. Tropische ziekten komen veel vaker voor in ontwikkelingslanden, maar vallen bijvoorbeeld buiten het onderzoek, omdat ze in commercieel opzicht niet lucratief genoeg zijn. Ik wil tot slot een derde nadeel noemen van het intellectueel eigendomsrecht. Commerciële exploitatie van eigendomsrechten bevoordeelt vooral de grote gevestigde ondernemingen die door hun economische macht nieuwe, betere kennis en ideeën van de markt houden. vhs en dos zijn voorbeelden van technisch inferieure standaarden die andere, technisch betere systemen uit de markt hielden. Eenzelfde ontwikkeling zien we in de wereld van de muziek en de film. Zonder grote budgetten voor promotiecampag-
150
151
Economie voor wereldverbeteraars
Ideeën voor de verspreiding van kennis en informatie
nes, trailers en clipjes is het tegenwoordig erg moeilijk om door te breken naar het grote publiek. Hoewel intellectueel eigendomsrecht oorspronkelijk was bedoeld om de scheppers van nieuwe werken te beschermen, zijn deze rechten steeds meer in het bezit gekomen van grote bedrijven. Die bedrijven kopen content op en baten deze vervolgens commercieel uit. Beginnende filmproducenten, kunstenaars, componisten, auteurs of ontwerpers klagen dan ook over de belemmerende werking die van het bestaande systeem uitgaat. Zonder de marketingmacht van een groot bedrijf achter je, is het tegenwoordig steeds moeilijker door te breken. Auteursrechten en andere juridische beschermingsconstructies voor het bezit van content blijken vooral nuttig voor de grote commerciële partijen op de markten voor muziek, foto’s, boeken en films. Zij bepalen of het betreffende beeld-, tekst- en muziekmateriaal door anderen mag worden gebruikt, onder welke voorwaarden en tegen welke prijs. In het digitale tijdperk wordt het intussen steeds moeilijker om het eigendomsrecht op content te beschermen. Meer dan de helft van alle Nederlanders vindt het maken van een digitale kopie voor eigen gebruik volstrekt acceptabel.41 ‘Waarom zou ik moeten betalen voor iets wat gratis uit mijn radio, tv, internet of cd-speler komt?’ We zien de eigenaren van auteursrechten dan ook steeds heftiger campagnes voeren om hun intellectuele eigendom te beschermen. Ze dreigen met rechtszaken of proberen heffingen te leggen op lege cd’s of usb-sticks. In Nederland zijn bijvoorbeeld de stichting brein en de bsa (Business Software Alliance) actief met rechtszaken en met spotjes op radio en tv. Ze vertellen ons dat kopiëren illegaal is. Het is niet toevallig dat deze octrooi- en auteursrechtenlobby vanuit de Verenigde Staten wordt aangevoerd. De meeste octrooien en auteursrechten zijn namelijk in het bezit van Amerikaanse bedrijven. De laatste decennia is deze lobby er
in de Verenigde Staten al enkele malen in geslaagd de termijn te verlengen waarbinnen auteursrechten gelden. De bijnaam van de betreffende verlengingswet van het auteursrecht is ‘Mickey Mouse Wet’.42 Tegenstanders beweren namelijk dat verlenging elke keer plaatsvond, wanneer de rechten van Walt Disney op het stripfiguurtje van Mickey Mouse dreigden af te lopen. Overigens gebruikte Walt Disney zelf reeds bestaande, maar door het auteursrecht onbeschermde stripfiguren ter inspiratie voor de creatie van zijn wereldberoemde muis. Een eigendomsrecht op intellectuele creaties is in het digitale tijdperk eigenlijk vreemd. Digitale informatieproducten zijn in de meeste gevallen immaterieel. Materiële producten zoals een auto of een theekopje kun je fysiek verkopen. Ze hebben een duidelijke eigenaar. Een softwareprogramma of de digitale versie van dit boek hebben dat niet. Die kan iemand met een druk op de knop kopiëren of downloaden. Als dat gebeurt, heeft de oorspronkelijke eigenaar van het softwareprogramma of kennisproduct dat product echter ook nog steeds in zijn bezit.
152
153
De prijs van kennis en informatie moet omlaag Kan het gangbare commerciële marktmodel voor content worden verbeterd? Is er een optimale verkoopprijs voor content, waarbij zowel de belangen van de producent als die van de consument worden behartigd? Bij materiële goederen kun je berekenen wat het kost om iets te maken. Je kunt bijvoorbeeld de verkoopprijs baseren op de productiekosten. Daarbovenop bereken je een winsttoeslag. Maar wat kost het om immateriële goederen zoals digitale content te produceren? Veel mensen denken dat een goed idee of een geniale inval niet te plannen is en min of meer een kwestie is van toeval. Soms is dat ook zo. Vaak zitten er jaren van geduldige studie en oefening achter. Dat geldt ook voor weten-
Economie voor wereldverbeteraars
Ideeën voor de verspreiding van kennis en informatie
schappelijk onderzoek. Verschillende teams werken vaak jaren in laboratoria voor er opeens een doorbraak plaatsvindt - als die al plaatsvindt. Uiteindelijk blijven kunst en wetenschap voor 99 procent transpiratie en 1 procent inspiratie. Kortom, in de productiekosten moeten ook alle uren repeteren en mislukte experimenten worden doorberekend. Is de content eenmaal geproduceerd, dan zijn de kosten om de content te vermenigvuldigen minimaal. De marginale productiekosten zijn vrijwel nihil. Volgens de gangbare economische theorie moet de verkoopprijs dan ook praktisch nul zijn. Commerciële softwarefabrikanten of muziekmaatschappijen piekeren daar natuurlijk niet over. Naast het bepalen van de prijs van content op basis van het werk dat er in is gestoken, kon de prijs ook worden bepaald op basis van schaarste. De prijs is immers een kwestie van vraag en aanbod en dus van schaarste. In de digitale wereld bestaat echter geen schaarste en dus leidt ook deze oplossing tot een prijs die praktisch gelijk is aan nul. Dat brengt ons weer terug bij het eigendomsrecht op content. De eigenaren van content hebben door middel van het eigendomsrecht feitelijk een monopolie op hun product. Zij creëren schaarste en zullen de verkoopprijs kunstmatig op een niveau proberen te houden dat een zo hoog mogelijke winst oplevert. Zo’n kunstmatige schaarste is, zoals we al eerder zagen, vanuit maatschappelijk oogpunt hoogst onwenselijk. Nog een idee voor een marktmodel voor kennis en informatie, is om kennis en informatie te delen. Zo werkt men in de wetenschap, maar ook daarbuiten. Bijvoorbeeld via de Open Source-beweging. Miljoenen mensen over de hele wereld werken op internet samen aan het ontwikkelen en verbeteren van softwareproducten, zonder daar direct geld mee te verdienen. Ze doen dat uit hobbyisme, leergierigheid, voor de eer, voor de uitdaging om oplossingen
te vinden of iets nieuws te creëren. Open source heeft geleid tot een scala aan softwareproducten die vaak net zo goed, zo niet beter zijn dan hun commerciële equivalenten. Een tweede oplossing is om te accepteren dat je voor een product met een bijzonder karakter, zoals kennis, geen prijs kunt vaststellen. Kennis en informatie hebben de kenmerken van een collectief goed. Voorbeelden van collectieve goederen zijn de kerkklok, straatverlichting, defensie, rechtsbescherming, het landsbestuur, een leefbaar milieu of bescherming tegen het water. De gebruiker betaalt niet rechtstreeks voor deze goederen. Dat kan ook niet. Iedereen mag gratis op de kerkklok kijken. Van een schoon leefmilieu of een betrouwbaar en goed functionerend rechtssysteem profiteert iedereen, ongeacht of hij heeft meebetaald of niet. ‘Consumptie door de één rivaliseert niet met consumptie door de ander’. Als ik op de kerkklok kijk, gaat dat niet ten koste van mijn buurman. Als kennis en informatie eenmaal zijn geproduceerd, kost het vrijwel niets om het daarna gratis ter beschikking te stellen aan alle gebruikers. Het is daarom moeilijk, zo niet onmogelijk, om een verkoopprijs voor een collectief goed vast te stellen. Je kunt de gebruiker van een collectief goed moeilijk naar de mate van zijn gebruik laten betalen, of hem van gebruik uitsluiten. Ik pleit dan ook voor een productiemodel voor content zoals dat ook voor collectieve goederen is ontwikkeld. De overheid zorgt ervoor dat collectieve goederen voor ons allen beschikbaar zijn. Verschillende bedrijven concurreren met elkaar om het collectieve goed, bijvoorbeeld de weg of de dijk, te mogen aanleggen. De overheid verleent de opdracht en betaalt de prijs uit de belastingen. Dit systeem kunnen we ook toepassen op informatie en kennis. Als kennis en informatie gratis aan iedereen ter beschikking worden gesteld, zijn de voordelen groot. Iedereen kan er gebruik
154
155
Economie voor wereldverbeteraars
van maken. Wetenschap en onderwijs kunnen floreren, lesmateriaal is overal en altijd gratis beschikbaar. Het ligt voor de hand om met educatieve content zoals schoolboeken en digitaal lesmateriaal eens een collectief belonings- en verspreidingsmodel uit te proberen. Ondertussen pleit ik ervoor om de juridische beschermingsconstructies voor contenteigenaren af te zwakken. Mijn voorstel is om de beschermingstermijn terug te brengen tot een termijn die voldoende is om de kosten van succesvolle producties, zoals speelfilms, terug te verdienen. Twee jaar lijkt een redelijke termijn. Daarin kan worden bepaald wat de gebruikswaarde van content is; welke liedjes bijvoorbeeld tot ons gemeenschappelijk cultureel erfgoed zijn gaan behoren maar ook welke nauwelijks nog worden beluisterd en dus zonder vergoeding voor de makers vrij kunnen vallen. Hetzelfde geldt voor kunstwerken, verhalen, wetenschappelijke informatie en alle andere content. Tijdens die twee jaar hebben de contenteigenaren het alleenrecht om het betreffende werk financieel te exploiteren en kunnen ze dus de economische vruchten van het product plukken.43 Na die periode kan de gemeenschap beslissen welke content wordt aangekocht om voor gemeenschappelijk gebruik te worden vrijgegeven. Met dit voorstel krijgen de culturele monopolisten, die nu met hun sterren, blockbusters en bestsellers alle aandacht wegslurpen, het een stuk moeilijker. Als het auteursrecht niet meer zo’n enorme belemmering vormt, kunnen wij allen bestaand artistiek en wetenschappelijk werk naar eigen plezier aanpassen en hergebruiken. Dit kan leiden tot een nieuwe bloeiperiode van kunst, cultuur en wetenschap. In dit boek is al aan de orde gekomen waarom een klimaat waarin kunst, cultuur en wetenschap bloeien, buitengewoon gunstig is voor de economische groei en welvaart.
156
157
Economie voor wereldverbeteraars
Agenda voor een betere wereld
Afscheid van het sociaal-darwinisme Op het moment van schrijven van dit boek zijn Carlos Slim en Lakshi Mittal de twee rijkste mensen op aarde. Zij beschikken ieder over een geschat vermogen van meer dan 50 miljard euro. Ze kunnen genieten van hun rijkdom omdat er andere mensen zijn die zorgen voor hun eten, hun huis, hun beveiliging, enzovoort. Welvaart en welzijn zijn namelijk geen individuele eigenschappen. Niemand kan in zijn eentje rijk of welvarend zijn. Je kunt jouw rijkdom en welvaart niet los zien van de mensen in je omgeving. We leven allemaal in een gemeenschap, waarin we gezamenlijk zorgen voor scholen, wegen, auto’s of pindakaas. Het sociaal-darwinisme is een ideologische stroming die ervan uitgaat dat het leven een strijd is van iedereen tegen iedereen; de wet van de jungle. Sociaal-darwinisten passen de Darwinistische evolutietheorie toe op de sociologie. Het uitgangspunt is dat individuen en groepen mensen onderhevig zijn aan sociale selectieprocessen die zo niet identiek, dan toch vergelijkbaar zijn met de natuurlijke selectie zoals Darwin die heeft beschreven voor planten en dieren. Sociaal-darwinisten menen onder andere dat we langer moeten werken om nog meer te kunnen kopen en gelukkiger te wor-
den. De mens is georiënteerd op consumptie en die jacht op consumptie draagt bij aan onze welvaart. Concurrentie is in een aantal gevallen inderdaad een goed mechanisme om verouderde vormen, organisaties en mechanismes te dwingen zich aan te passen. Wanneer we echter kijken naar bijvoorbeeld de Verenigde Staten, waar de heersende ideologie nog altijd het sociaal-darwinisme is, lijken welvaart en geluk voor het overgrote deel van de inwoners niet binnen handbereik te komen. Resultaten van wereldwijde onderzoeken naar het geluksniveau van mensen, bevestigen deze aanname. De Verenigde Staten komen vaak in de middenmoot uit, terwijl ‘arme’ landen zoals Mexico of Puerto Rico hoger scoren. Europese landen scoren in dit soort onderzoeken ook steevast hoger. Een reden voor het onbehagen in de Verenigde Staten is ongetwijfeld dat de rijkste 20 procent van de Amerikaanse bevolking ongeveer 85 procent van alle vermogen in bezit. Als we de bezittingen in de vorm van huizen buiten beschouwing laten, bezit de top 1 procent van de bevolking daar zelfs 90 procent van al het vermogen. Tegelijkertijd zijn de levensomstandigheden van veel Amerikanen de laatste twintig jaar gedaald. Grote groepen van de bevolking zijn uitgesloten van het arbeidsproces of hebben van tijd tot tijd slecht betaalde banen. Veel mensen leven in trailer camps of zijn dakloos. Gemiddeld heeft iedere inwoner van de Verenigde Staten meer dan een jaarinkomen aan persoonlijke schuld. Ook gaat dit rijkste land ter wereld gebukt onder twee grote oorlogen, een crisis in de gezondheidszorg, zitten veel mensen opgesloten in gevangenissen, is het banksysteem failliet en is er sprake van een groot en snel groeiend tekort op de overheidsfinanciën. Dit staat nog los van een enorme buitenlandse schuld. Het land is in feite failliet. Bekijken we de positie van de Verenigde Staten op mondiaal niveau, dan wordt dit beeld alleen maar navranter. Amerikanen
158
159
14 A genda voor een betere wereld
Economie voor wereldverbeteraars
Agenda voor een betere wereld
maken 4 procent van de wereldbevolking uit, maar bezitten meer dan 25 procent van het wereldwijde vermogen. Omgekeerd wonen in Afrika tweemaal zo veel mensen, terwijl het bezit van deze groep verwaarloosbaar is. Wij leven in een wereld waar de meerderheid van de mensheid moet zien rond te komen van minder dan tien euro per dag en waar meer dan één miljard medemensen leven in een voortdurende staat van ondervoeding. Ieder mens heeft behoefte aan een minimaal niveau van bestaanszekerheid, veiligheid, gezondheid en materiële voorzieningen. Als eenmaal is voorzien in dit basisniveau, worden andere zaken belangrijker voor geluk. De kwaliteit van persoonlijke relaties, bijvoorbeeld. Niet alleen de relaties met partner, gezin, familie, vrienden en de gemeenschap om je heen zijn van doorslaggevend belang voor het geluksgevoel van mensen, maar ook de relatie met jezelf. Naast bevrediging van onze basisbehoeften en de kwaliteit van onze persoonlijke relaties, is het van belang dat we leven in een omgeving waar verschillen tussen inkomens klein zijn en blijven. Paradoxaal genoeg is in een wereld met grote inkomensverschillen eigenlijk niemand echt rijk. We meten namelijk voortdurend onze rijkdom af aan die van de omgeving en daarmee beïnvloeden we sterk ons geluksgevoel. Rijkdom, welvaart en welzijn meten we niet zozeer in termen van veel bezitten, maar in termen van meer bezitten dan een ander. Die norm is sterk sociaal en cultureel afhankelijk. Als iedereen niets of weinig heeft, is degene die wel iets heeft rijk. In de middeleeuwen was je rijk als je over een huis en voldoende eten beschikte, en in grote delen van de wereld is dat nog zo. Tegenwoordig behoren in Nederland televisie en douche tot het minimale bezit. Het sociaal-darwinisme werkt niet. Ten eerste worden mensen
niet gelukkiger door altijd maar meer te consumeren. Meer consumptie verpest het milieu en vervreemdt ons van onszelf en van elkaar. Te grote inkomensverschillen in onze gemeenschap, ons land en op mondiaal niveau dragen niet bij aan ons gezamenlijk geluk. We kunnen alleen rijk zijn dankzij elkaars bijdragen. Welvaart moeten we delen met elkaar. Een wereld met een gezonde, gelukkige bevolking produceert uiteindelijk meer welvaart en welzijn voor ons allemaal. Ten tweede leidt de wet van de jungle voortdurend tot conflicten. Oorlogen, etnische en religieuze spanningen, ondervoeding, slechte gezondheidzorg, criminaliteit en milieuproblemen kosten veel productiecapaciteit en maken deze wereld zelfs voor de rijken der aarde geen ideale plek om te wonen.
160
161
Economie is ecologie Net zoals het sociaal-darwinisme een gevaarlijke mythe vormt, is ook het idee dat mensen ver van de natuur afstaan een gevaarlijke mythe. Zonder de natuur kan onze economie niet bestaan. ‘Ecos’ komt van het oud-Griekse woord ‘oikos’, dat huishouden betekent. Ecologie is de wetenschap van het huishouden. Economie is het beheer van het huishouden. Het economische systeem waarin wij opereren is een onderdeel van het grotere, ecologische systeem. Onze natuurlijke omgeving is onze primaire bron van welvaart, rijkdom en geluk. Onze rijkdom komt voort uit de energie die de zon ons leverde en levert, en die alle activiteiten in onze biosfeer mogelijk maakt. Alles van waarde komt voort uit de combinatie van energie en materie: we bewerken de aarde om katoen of graan te verbouwen, mineralen te winnen, of we vissen en boren in de zee. Ook in de huidige cybereconomie zou er zonder productie van materiële goederen geen leven mogelijk zijn. De onkunde met betrekking tot het kwetsbare ecosysteem en
Economie voor wereldverbeteraars
Agenda voor een betere wereld
de biosfeer die ons omringt, leidt tot rampzalige beslissingen. Die beslissingen bedreigen ons voortbestaan. We moeten steeds meer kosten maken om de vervuilde aarde, water en lucht te zuiveren en om schaarse grondstoffen uit steeds diepere aardlagen te winnen. In toenemende mate worden grote delen van kwetsbare ecosystemen opgeofferd omwille van kortetermijnwinsten. Het omkappen van regenwouden, open mijnbouw op gigantische schaal, het uitsterven van dieren en planten, giftige afvalstoffen in lucht en water, steeds grotere hoeveelheden radioactief afval waar we nog duizenden jaren geen veilige opslagplaats voor kunnen vinden, en vele door menselijk ingrijpen veroorzaakte milieucatastrofes hebben onze natuurlijke omgeving in waarde verminderd. Dan heb ik het nog niet over dreigingen als een stijgende zeespiegel, een stijgend co2-gehalte in de lucht, het broeikaseffect of klimaatveranderingen. Onze productiemachine raakt vervuild. We leggen een claim op de ons omringende natuur zonder dat we daar tot op heden de rekening voor willen betalen. We realiseren ons absoluut niet hoe hoog de rekening voor het gebruik van de natuur is. In 1997 verscheen in het blad Nature een uitgebreide studie waaraan een grote groep vooraanstaande biologen, klimatologen, economen, en ecologen heeft meegewerkt. Deze wetenschappers bestudeerden zeventien belangrijke ecosystemen in een poging om te berekenen hoeveel de Verenigde Staten hypothetisch gezien zouden moeten terugbetalen aan de natuur. De wetenschappers kwamen tot dit bedrag door voor de verschillende ecosystemen zoals oceanen, bossen, regenwouden, wetlands en zelfs woestijnen te berekenen welke bijdrage deze leverden aan diensten ten behoeve van de Amerikaanse economie. Daarbij was gekeken naar diensten als het zuiveren van vervuilde lucht en water, verplaatsen en leveren van water, productie van voedsel en het voor-
zien in recreatiemogelijkheden. Zij kwamen tot de conclusie dat de toenmalige financiële tegenwaarde van de bijdrage van de natuur aan de Amerikaanse productiemachine uitkwam op 33 triljoen dollar. Dit bedrag is twee keer zo groot als het totale Bruto Nationaal Product van de gehele wereld. De werkelijke waarde van de bijdrage van de natuur aan onze economie is natuurlijk onbetaalbaar. De kosten van milieuneutraal geproduceerde goederen en diensten worden tot op heden niet of onvoldoende doorberekend in de verkoopprijs in de winkel. Of we het nu willen of niet, de mondiale milieuproblemen dwingen ons dat zo spoedig mogelijk wel te gaan doen. Gelukkig beseffen steeds meer mensen dat we bezig zijn ons eigen nest te bevuilen en dat het zo niet langer kan.
162
163
Energy efficiency is noodzakelijk om te overleven Elk levend wezen, elk samenlevingsverband, is gedwongen zijn energiehuishouding op orde te houden om te kunnen overleven. Dankzij technologische vooruitgang kunnen we met minder energie steeds meer produceren. Toch is de hoeveelheid fossiele brandstoffen op aarde eindig en dat einde is in zicht. De oplossing is om energie-efficiënter te produceren en te consumeren. Dat kan. De grootste bron van nog niet-gebruikte energie is energiebesparing. Van de energiecentrale naar het stopcontact verdwijnt meer dan de helft van de energie in spanningsverliezen. In onze auto verdwijnt van iedere liter benzine meer dan 70 procent in warmteverlies, terwijl maar 30 procent daadwerkelijk voor de voortbeweging dient. Zo zijn er veel meer voorbeelden te geven. Ook bij de opwekking van energie zijn nog grote winsten te behalen. Sinds 1975 verdubbelt iedere twee jaar de totale productie van zonne-energie terwijl de prijs van zonne-energie jaarlijks daalt. Pas 0,4 procent van de totale wereldproductie van energie komt uit
Economie voor wereldverbeteraars
zonne-energie. De laboratoria zitten vol met nieuwe technologieën op dit vlak. Mede daarom zijn hier enorme winsten te behalen. Stel dat deze stijgende lijn doorzet, dan komt over twee jaar 0,8 procent van de totale wereldenergieproductie uit zonne-energie. Over vier jaar kan dat 1,6 procent, en over zes jaar 3,2 procent zijn. Daarna gaat het steeds sneller. Over acht jaar kan 6,4 procent van de totale wereldenergieproductie bestaan uit zonne-energie. Over tien jaar 12,8 procent en over zestien jaar meer dan honderd procent. Waarom praten we dan over een energiecrisis? Bij voldoende beschikbare energie kunnen we onbeperkt alle grondstoffen recyclen, kunnen we voldoende voedsel kweken desnoods ondergronds met de groeilampen uit de Nederlandse kassen - en kunnen we alle milieuvervuiling weer ‘repareren’ en compenseren. Dan moeten we wel flink investeren in energiebesparing en in nieuwe duurzame vormen van energieproductie.
Agenda voor een betere wereld
3. 4. 5. 6.
7. Agenda voor beleidsmakers Dit boek is bedoeld als hulpmiddel voor een betere wereld waarin we allemaal rijker en gelukkiger zijn. Samenvattend kom ik tot zeven aanbevelingen:
zen voor het soort werk dat bij hen past, voor vrije tijd en voor tijd om te zorgen voor hun gezin en sociale relaties. Voer bijvoorbeeld flexibele werktijden en ouderschapsverlof in (hoofdstuk 1 t/m 6 en 11). Subsidieer activiteiten die sociale samenhang en gemeenschapsleven bevorderen (hoofdstuk 2, 3, 5 en 6). Stel reclame in dienst van maatschappelijke, democratisch vastgestelde doelen (hoofdstuk 12). Zorg voor maximale kennisdeling en kennisverspreiding (hoofdstuk 2, 4, 9 en 13). Zorg dat alle productie en consumptie volledig milieuneutraal plaatsvindt. Vergroen het belastingsysteem. Schaf belasting op arbeid af en vervang deze door een belasting op het gebruik van onvervangbare grondstoffen en energie (hoofdstuk 8, 9 en 11). Zorg voor een maatschappelijk klimaat van tolerantie, vrijheid van meningsuiting, godsdienstvrijheid en een gelijkmatige inkomensverdeling (hoofdstuk 10, 11 en 13).
1. Ontwikkel een maatstaf voor de ‘Nationale Welvaart’. Het Nationaal Inkomen kan dienen als maatstaf voor welvaart als we dat corrigeren met de daling van de behoeftebevredigingsmiddelen uit de sectoren ‘natuur’, ‘informele productie’ en ‘externe effecten’ (hoofdstuk 7 en 8). 2. Zorg dat er voor iedereen een betaalde baan is op zijn of haar niveau. Ook voor gehandicapten, ongeschoolden en leden van achterstandsgroepen. Maak deze betaalde arbeid zo mensvriendelijk mogelijk; zorg dat mensen kunnen kie164
165
Economie voor wereldverbeteraars
15 Bonus – Hoe word ik rijk? We zijn nu aan het einde van dit boek gekomen. Ik wil in de vorm van twee bonushoofdstukken alle lessen nog eens samenvatten in een aantal tips voor meer rijkdom en geluk. Waarom zouden we de lessen uit dit boek niet gebruiken om zelf rijk en gelukkig te worden? Hoe word ik rijk? In dit boek zie je op allerlei plaatsen dat rijk zijn niet hetzelfde is als gelukkig zijn, maar het heeft wel bepaalde voordelen als je over veel geld beschikt. Je kunt je bijvoorbeeld beter concentreren op de zaken die je echt belangrijk vindt. Ik denk dan aan het werken aan een betere wereld. Ook rijk worden, is eigenlijk heel simpel. Rijk worden doe je door ervoor te zorgen dat je een geldmachine hebt in plaats van er zelf een te zijn. Hoe kom je aan een geldmachine? Ook dit begint met dromen. Droom over wat je allemaal zou doen als je genoeg geld en tijd had. Reizen naar Antarctica? Een groot huis kopen op Ibiza? Twee snelle auto’s bezitten? Een bedrijf beginnen in Kenia? Een krant kopen en daarmee veel kennis verspreiden? Kies je eigen dromen en maak ze zo concreet mogelijk. Schrijf ze op met voorbeelden en in geuren en kleuren. Zoek er mooie foto’s bij. Kortom maak je droom zo tastbaar mogelijk. Nu weet je wat je wilt. Nu weet je waarvoor je het doet. 166
Bonus – Hoe word ik rijk?
Daarna ga je je doelen formuleren. Hoeveel geld heb ik nodig om deze dromen te realiseren. Met hoeveel geld ben ik financieel onafhankelijk? Twee miljoen? Of drie miljoen? Hoeveel heb ik nodig voor volledige financiële vrijheid? Tien miljoen? Vijftien miljoen? Maar weet ik echt wat ik werkelijk wil? Alleen als dromen, doelen en waarden harmoniëren, kun je succes hebben. Wat is belangrijk voor mij? Mijn familie en vrienden? Tijd om niks te doen? Bijdragen aan een betere wereld? Schrijf nu deze diepere waarden op: de zaken die er voor jou echt toe doen, die jouw leven zinvol maken. Als dromen, doelen en waarden harmoniëren, moet je een aantal stappen nemen om die doelen, en daarmee de dromen, te bereiken. De tips in dit hoofdstuk hebben voor mij goed gewerkt. Je kunt er zelf ongetwijfeld andere bij verzinnen. Maar onthoud: de gedachte achter de rijkdomstrategie is steeds dezelfde. Confronteer jezelf voortdurend en gedurende langere tijd met je doelen. Je zult dan zien dat die doelen je vanzelf gaan beïnvloeden. Je bereikt dan vanzelf, zonder dat het je moeite kost, die doelen. Tip 1 - Definieer rijkdom Weet wat je wilt. In 2015 wil ik 1 miljoen op de bank hebben (ik geef maar een voorbeeld, het mag ook in 2020 of 2025 zijn of meer of minder). Maak een fotocollage van wat je dan hebt, wilt doen, wie je dan bent. Bijvoorbeeld van je huis op Ibiza, van een vliegticket, van de mensen die je dan kent, van het project in Kenia dat je dan hebt opgezet. Confronteer jezelf regelmatig met deze doelen. Hang de fotocollage bijvoorbeeld aan de binnenkant van je kledingkast of plak hem in je agenda of dagboek. Tip 2 - Weet waarom je rijk wilt worden - geld is goed en mooi Rijkdom is mooi. Rijkdom is goed. Met geld kun je veel goede 167
Economie voor wereldverbeteraars
Bonus – Hoe word ik rijk?
dingen doen. Hoe je je geld gebruikt, ligt niet aan het geld maar aan jezelf! Je kunt mensen op Sri Lanka helpen, je kunt groene producten gaan verkopen, je kunt een goededoelenstichting beginnen, je kunt boeken uitgeven, je kunt tv programma’s maken over onderwerpen die jij belangrijk vindt. Enzovoort. Bedenk dat het kapitalisme de levensvoorwaarden van veel mensen heeft verbeterd. Ook de armen in een kapitalistisch land hebben het over het algemeen beter dan de armen elders. Jij kunt met jouw geld goed doen! Concentreer je daarom op het waarom van rijk worden en niet op het hoe.
besparingen mogelijk zijn, zonder dat je moet inleveren op welvaart of welzijn. Al dat geld dat je over hebt stop je in je geldmachine. In aandelen, beleggingen, hoog rendement spaarvormen, een huis dat je verhuurt, enzovoort. Tip 4 - Laat de tijd voor je werken De meeste mensen overschatten wat ze in één jaar kunnen doen en onderschatten wat ze in zeven jaar kunnen bereiken. Of ze overschatten wat ze in één week kunnen doen en onderschatten wat ze in zeven weken kunnen bereiken. Dit leidt tot voortdurende frustraties. Ze nemen zich van alles voor wat ze wel eventjes zullen doen, maar opnieuw lukt het ze niet. Draai dat nu eens om. Bedenk wat je in zeven jaar kunt bereiken en leg je doelen dan wat verder weg. In kleine stapjes bereik je veel meer. Hoe eet je een olifant? Door een jaar lang elke dag een olifantenburger te eten, en dan opeens is hij helemaal op. Dus lees elke week één boek en na zeven jaar heb je een kleine bibliotheek weggelezen. Luister elke maand naar één interessant hoorcollege en na zeven jaar heb je veel nieuwe kennis opgedaan. Ga elke maand naar één interessante bijeenkomst of studiedag en na zeven jaar heb je een geweldig netwerk opgebouwd.
Tip 3 - Geef zo weinig mogelijk geld uit totdat je je doel hebt bereikt Het klinkt misschien wat vreemd, of juist als een open deur. Jouw geldmachine moet eerst aan de gang worden gebracht en dat doe je door te sparen. Sparen is kapitaal vergaren. Geld uitgeven maakt niet gelukkig. Ja, even heb je de kick van het kopen en van het nieuwe bezit, maar binnen enkele dagen is dat nieuwe er af en ben je weer even gelukkig als daarvoor. De truc is daarom om naarmate je meer geld gaat verdienen, dit geld niet uit te geven. Stop iedere keer als je meer gaat verdienen, als je salarisverhoging krijgt of andere meerinkomsten 90 procent daarvan in je geldmachine. Die overige 10 procent kun je gebruiken om jezelf te belonen voor je prestatie tot nu toe. Je zult zien dat die 10 procent je ook die kick geeft van het nieuwe, maar dat de aanwas van je geldmachine je een nog veel grotere en blijvende kick geeft. Overigens kun je ook nu al beginnen met meer geld in je geldmachine te stoppen. Kijk waar je kunt bezuinigen. Koop geen nieuwe auto, maar rijdt nog een paar jaar langer door in je huidige. Bespaar op telefoonkosten, op energiekosten, ga niet meer uit eten. Je zult zien dat er overal
Tip 5 - Laat het geld voor je werken De meeste mensen realiseren zich niet welke kracht rente op rente heeft. 10.000 euro nu is over een aantal jaar opeens 160.000 euro. Hoe werkt dit? Er is een eenvoudige vuistregel waarmee je in een oogopslag kunt zien hoe lang het duurt om je geld te verdubbelen. 72 / % rente = het aantal jaren dat nodig is om je geld te verdubbelen. Bij een rente van 10 % verdubbelt je geld dus iedere 7,2 jaar. Bij een rente van 7,2 % is dat tien jaar. Bij een rente van 3 % is
168
169
Economie voor wereldverbeteraars
Bonus – Hoe word ik rijk?
dat 24 jaar. Bij een rendement van 8 %, verdubbelt je geldmachine in negen jaar. Nu komt de kracht van rente op rente opzetten. Verdubbelen in negen jaar is verviervoudigen in achttien jaar, is verachtvoudigen in 27 jaar, is verzestienvoudigen in 36 jaar. Dat is de kracht van rente op rente.
Al deze tips kunnen er ook in komen te staan. Het doel is simpel. Confronteer je zelf zo veel mogelijk met je rijkdomdoelen.
Tip 6 – Maak een rijkdomboek Dit is een dagboek dat je af en toe kunt open slaan om je te herinneren aan je doelen, je dromen en vooral ook je voortgang. Hierin noteer je op pagina één je dromen, op pagina twee de concrete doelen, enzovoort. Hoeveel wil ik uiteindelijk in mijn geldmachine hebben zitten? Twee miljoen? Tien miljoen? Hierbij helpt nog een vuistregel. Stel dat je geldmachine 8 procent rendement levert. Dan geldt: Kapitaal/150 = inkomsten per maand. Heb je bijvoorbeeld 750.000 euro in je geldmachine zitten dan levert dat elke maand 750.000/150 = 5000 euro rente op. Een klein tabelletje kan je wellicht inspireren.
Tip 7 - Verdiep je in de beurs Veel mensen zijn bang om hun geld te beleggen op de beurs. Ze laten hun geld daarom maar staan op ‘zekere’ maar saaie spaarrekeningen. Inderdaad kun je op de beurs veel geld verliezen. Maar als je weet wat je doet, is dat helemaal niet nodig. Als je echt 8 procent rendement, of meer, wilt maken, dan zul je een deel van je geld op de beurs moeten beleggen. Tenzij je natuurlijk andere, zekere investeringen kent, bijvoorbeeld een betrouwbaar bedrijf waarin je rechtstreeks kunt investeren. Een aantal vuistregels voor beleggen op de beurs:
In dit rijkdomboek kun je natuurlijk van alles noteren. Bijvoorbeeld al je goede invallen en alles wat je leert over rijkdom.
1. Goede tijden en slechte tijden wisselen elkaar altijd af. 2. Tussen 1948 en 2000 was de gemiddelde stijging 12% per jaar. 3. Tussen 1948 en 2010 was de gemiddelde stijging 8% per jaar ondanks de kredietcrisis. 4. Als je elke maand een klein, vast bedrag belegt - bijvoorbeeld in een trackerfonds – dan zit je altijd goed. In slechte tijden krijg je veel aandelen voor je geld. In goede tijden worden al je aandelen meer waard. 5. Een beurscrash is een geschenk. Je kunt goedkoop instappen. 6. Koop contrair. Investeer 50% van je gehele kapitaal in een zwakke beursperiode. Na enkele jaren (twee tot vijf ) is die investering verdubbeld in waarde. 7. Mocht de beurs na die eerste investering nog verder zakken, koop dan na zes maanden nog eens voor 25% bij. 8. Beleg niet in producten die je niet kent. Daarom moet je je echt zelf in de beurs verdiepen. Zie daarvoor ook strategie 8.
170
171
Kapitaal in je geldmachine = maandelijks inkomen (bij 8 % rendement) 300.000
2.000
450.000
3.000
750.000
5.000,-
1.000.000
6.667
1.500.000
10.000
3.000.000
20.000
6.000.000
40.000 (per maand!)
Economie voor wereldverbeteraars
Bonus – Hoe word ik rijk?
9. Beleg niet in beleggingsfondsen. Geen enkel fonds kan langdurig de index verslaan. Je betaalt dan alleen mee aan het salaris en het grote kantoor van de fondsbeheerder.
ik verdien het’. Verdien het geld ook. Overtref de verwachtingen. Vraag naar je verantwoordelijkheden en niet naar je rechten. Wat kan ik voor ons bedrijf doen? Doe alles uitstekend. Dat is overigens niet hetzelfde als perfect. Perfectie werkt verlammend en van je fouten kun je ook leren. Naast werken, kun je ook andere inkomsten verwerven. Allereerst de rendementen uit je geldmachine. Daarnaast kun je bijverdienen met nevenactiviteiten. Denk aan handelen in de virtuele wereld, via internet, of in de echte wereld. Verhandel spullen via marktplaats of begin een webwinkeltje. Er zijn mooie voorbeelden van mensen die een webwinkeltje hebben waarmee iedere maand geld binnenkomt, zonder dat ze er zelf wat voor doen. Ze hebben alles uitbesteed. De productie, de verzending en zelfs de facturering. Nog mooier is als je van je favoriete hobby een inkomstenbron kunt maken. Misschien kun je daar zelfs je hele carrière in verpakken. Handelen is een uitstekende manier om de waarde van geld te leren kennen. En alle winst is schone winst die 100 procent bovenop je normale inkomsten komt. Allemaal brandstof om direct weer in je geldmachine te kunnen stoppen.
In je rijkdomdagboek kun je ook een apart hoofdstuk opnemen over beleggen op de beurs. Als je echt veel gaat beleggen, is een apart beursboek geen slecht idee. Tip 8 - Zoek een geldcoach Zoek in je omgeving naar mensen die je kunnen vertellen hoe zij rijk zijn geworden en die ook echt verstand hebben van geld. Dit is de ideale manier om jezelf te laten beïnvloeden met je rijkdomdoel, om te leren welke strategieën zij hebben toegepast. En ook om er achter te komen hoe je je eigen strategieën kan verbeteren. Een geldcoach is wel iets anders dan het inhuren van een vermogensbeheerder. Die wil alleen maar rijk worden van jouw geld. Vermogensbeheerders zullen je vaak adviseren om te kopen en te verkopen, daar verdienen zij provisie op. Nog gevaarlijker, ze zullen je adviseren om je geld in lijfrentes of andere woekerpolissen vast te zetten. Ook daar krijgen ze provisie op en dat kan oplopen tot wel 25 procent van jouw inleg. Zoek dus een coach die zelf rijk is. Die hoeft niet meer aan jou te verdienen en hij of zij heeft bewezen te weten hoe je rijk moet worden. Tip 9 - Verhoog je inkomen Salarisverhoging is altijd gunstig voor je geldmachine, elke euro meer is winst. Hoe verhoog je je salaris? Zet bijvoorbeeld hoog in bij sollicitaties en bij de jaarlijkse salarisbesprekingen. Weet wat je waard bent. Oriënteer je op de arbeidsmarkt. Toon kracht in de onderhandelingen. ‘Ik heb het geld, dat salaris, die fee niet nodig,
Tip 10 - Vergroot je comfortzone door deze te verlaten De meeste mensen trekken zich steeds meer terug in hun comfortzone. Dat is lekker makkelijk en verleidelijk. Je kunt om je heen twee cirkels trekken. Vlak om je heen je comfortzone ofwel jouw controlebereik, en daaromheen je persoonlijk universum. Dat deel van de wereld dat jouw interesse heeft. Je comfortzone is dat deel van de wereld waarin je het gevoel hebt alles onder controle te hebben. Daar voel je je op je gemak. Jouw persoonlijk universum is dat deel van de wereld dat wel je interesse heeft, maar dat je niet kunt beïnvloeden. Daarom is het heel frustrerend om je druk te maken
172
173
Economie voor wereldverbeteraars
Jouw persoon Jouw controle bereik Jouw persoonlijk universum over zaken in jouw persoonlijk universum. Daar kun je toch niets aan veranderden, dus het roept alleen maar frustraties op als je je ergert over zaken die daar niet gaan zoals jij wilt. De truc is nu om jouw comfortzone te vergroten. Dat doe je door uit je comfortzone te stappen. Door dingen te doen die je normaal niet doet. Verre reizen maken naar primitieve bestemmingen. Of naar plekken gaan dichtbij huis die je normaal niet zou bezoeken. Naar de opera of een dancefeest. De meeste mensen verkeren maar in een heel klein wereldje, waarin ook hun vrienden en bekenden verkeren. Dat beperkt hun blikveld en vooral hun mogelijkheden. Ze weten niet wat er allemaal nog meer valt te genieten valt in deze wereld. Durf uitdagingen aan te gaan en risico’s te nemen. Neem de verantwoordelijkheid die je eerst niet aandurfde. Het interessante is nu dat je zult ontdekken dat opeens ook jouw controlebereik groter wordt. Opeens liggen daar ook mogelijkheden om je dromen waar te maken.
Bonus – Hoe word ik rijk?
wachten. Deze 20.000 euro is echt van jou. Je kunt het vastpakken, het is tastbaar. Het is het ultieme symbool voor jouw wens: rijkdom. Die 20.000 euro geeft je ook vertrouwen. Je hebt het altijd bij de hand, wat er ook gebeurt. Natuurlijk mag het ook een ander bedrag zijn en hoeft het niet in een kluis te liggen. Als het maar een substantieel bedrag is en als je het maar veilig en toch bij de hand hebt opgeborgen. Oh ja, je mag niet aan dat geld komen! Ook dat is een bevestiging van je wens. Ik ben in staat van dit geld af te blijven en verder te bouwen aan mijn toekomstige rijkdom.
Tip 11 - Bewaar 20.000 euro in je kluis Dit geld is je noodvoorraad. Stel dat de pinautomaten het niet meer doen, dat er een nationale ramp plaatsvindt, of dat je opeens hals over kop het land wilt verlaten. Dat bedrag geeft je altijd de kans op een nieuwe start. Dat geld is ook heel goed voor je zelfvertrouwen en zelfbewustzijn. Geld op de bank heb je niet zelf in je bezit. Je vertrouwt erop dat het ergens in het donker ligt te 174
175
Economie voor wereldverbeteraars
Bonus – Hoe word ik gelukkig?
onthoud: de gedachte achter de gelukstrategie is steeds dezelfde. Confronteer jezelf voortdurend en gedurende langere tijd met de gedachte dat geluk maakbaar is. Je zult zien dat die gedachte je vanzelf gaat beïnvloeden.
16 Bonus – Hoe word ik gelukkig? In dit boek is veel gesproken over geluk. Een vraag die daarbij centraal stond was wat ons geluksgevoel beïnvloedt. Daaruit zijn lessen te leren die ons gelukkig(er) kunnen maken. Daarom volgen in dit bonushoofdstuk een aantal tips voor een gelukkiger leven. Daar kunnen we ieder ons voordeel mee doen. Ook zijn gelukkige mensen betere rolmodellen dan ongelukkige mensen, en zullen de gelukkigen onder ons dus met meer succes kunnen meewerken aan een betere wereld. Hoe word ik gelukkig? Gelukkig worden is heel simpel. Dat doe je door jezelf de opdracht te geven gelukkig te worden. Geluk is echt maakbaar. Gelukkig worden begint met weten wat je wilt. Waarvan word jij gelukkig? Wat zijn jouw dromen? Kies je eigen dromen en maak ze zo concreet mogelijk. Schrijf ze op met voorbeelden en in geuren en kleuren. Zoek er mooie foto’s bij. Kortom, maak je droom zo tastbaar mogelijk. Nu weet je wat je wilt. Nu weet je wat jou gelukkig zal maken. Daarna zet je de juiste stappen om je dromen te bereiken. De volgende tips hebben mij heel goed geholpen. Ik kan me voorstellen dat je aanvult of eruit weglaat wat jou niet aanspreekt. Zie het als suggesties waar je je voordeel mee kunt doen. Maar 176
Tip 1 – Definieer geluk De meeste mensen weten niet wat hen echt gelukkig maakt. Ze hebben wel dromen, maar als je doorvraagt, blijken dat niet echt de ware zaken te zijn. Waarom willen ze twee snelle auto’s? Wat moeten ze met veel geld? Er is een simpele manier om erachter te komen welke zaken echt belangrijk voor jou zijn. Je doet dat aan de hand van de volgende drie vragen: • Wat zou je veranderen aan je leven als je geen financiële beperkingen meer had? Als je bijvoorbeeld 100 miljoen zou winnen of erven? • Hoe zou je je leven inrichten als je van de dokter te horen kreeg dat je – zonder ingrijpende gezondheidsproblemen – nog tien tot vijftien jaar te leven hebt? Zou je je leven rigoureus veranderen? Zijn er dingen die je absoluut nog wilt doen? • Je hebt nog 24 uur te leven. Zijn er dingen waarvan je spijt hebt dat je ze niet hebt gedaan? Tip 2 – Denk vooruit en maak een draaiboek Veel mensen gaan ervan uit dat geluk of ongeluk hen overkomt. Dat is niet zo. Of je schrijft zelf het draaiboek van je leven, of anderen doen dat voor je. Hoe schrijf je dat draaiboek? Door vooruit te denken. Allereerst weet je dat er in je leven verschillende fasen zijn. Als alles goed gaat, kun je de volgende fasen verwachten:
177
Economie voor wereldverbeteraars
• • • • • • •
Jongvolwassen Volwassen Middelbaar Onafhankelijk oudere Kwetsbare oudere Afhankelijke oudere Levenseinde
volgen’, bepalen welke gebeurtenissen jou staan te wachten. Zowel in je huidige levensfase als in de rest van je leven. Je kunt persoonlijke scenario’s bedenken en uitschrijven met keuzes en waarschijnlijkheden. Schrijf nu het draaiboek voor de film over je leven: over vijf jaar, tien jaar en twintig jaar. Hoe zul je de tijd doorbrengen? Met wie? Alleen, samen? Wat doe je met de weekends? Met de vakanties? Met de tijd die je werkt? Waar? Enzovoort.
Je kunt je op elke fase voorbereiden. In elke levensfase zullen gebeurtenissen plaatsvinden die zijn te voorzien, zoals: 1. ingrijpende gebeurtenissen (relatie, scheiding, kinderen, carrièreswitch, pensioen) 2. gekozen en ongekozen gebeurtenissen 3. positieve en negatieve gebeurtenissen 4. biologische gebeurtenissen 5. culturele gebeurtenissen 6. regelmatig terugkerende gebeurtenissen In elke levensfase is sprake van een aantal levensdomeinen: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Bonus – Hoe word ik gelukkig?
Activiteiten (school, werk, sport, hobby’s, enzovoort.) Financiën (uitgaven, inkomen, schulden, bezit) Gezondheid (geestelijk, fysiek) Wonen (huis, omgeving, regio, staat) Sociaal (familie, vrienden, bekenden) Mobiliteit (wandelen, auto, openbaar vervoer)
Tip 3 – Houd rekening met verschillende scenario’s De meest mensen houden er niet van om na te denken over mogelijke rampen die hen kunnen treffen. Omgekeerd durven ze vaak niet te geloven in dromen. Het is verstandig om je daar wel op voor te bereiden. Zowel in positieve als in negatieve zin. Als de klap komt, is hij niet zo hard. Omgekeerd, als je echt die grote klapper maakt, ben je daar al op voorbereid. Maak daarom voor je draaiboek vijf scenario’s: 1. het verrassingsvrije scenario (dit is wat de meeste mensen verwachten) 2. het optimistische scenario (wat we hopen) 3. het pessimistische scenario (wat we willen vermijden) 4. het droomscenario (wat we niet durven hopen) 5. het rampenscenario (het ergste dat we kunnen bedenken)
Je kunt nu met behulp van een matrix met ‘grote waarschijnlijkheid’ en ‘grote gevolgen’ en ‘lage waarschijnlijkheid’ en ‘kleine ge-
Tip 4 – Succesdagboek In dit boekje schrijf je elke dag één mooie gebeurtenis op. Een compliment dat je kreeg. Een succes op je werk of thuis. Iets moois dat je die dag is overkomen. Dat boekje heeft verschillende voordelen. Het opschrijven dwingt je om je te realiseren dat er elke dag mooie dingen gebeuren. Het teruglezen laat je zien dat je eigenlijk
178
179
Economie voor wereldverbeteraars
Bonus – Hoe word ik gelukkig?
wel een erg mooi leven hebt. Het teruglezen leert je ook te zien welke dingen je nu echt blij maken. Ten slotte kan het je helpen om in mindere tijden nog eens te zien wat er allemaal voor leuke dingen zijn gebeurd in de afgelopen jaren.
daging zoeken en inspanning leveren. Wie te veel wegzakt in het eerste systeem, verliest het vermogen zich in te spannen, verliest aan capaciteit, zoekt zijn kicks in drugs en drank, enzovoort. Wie te veel opgaat in het tweede systeem, verliest het vermogen om van tijd tot tijd te ontspannen. Het ideaal is dus om inspanning te zoeken en capaciteiten te trainen, maar om daarna ook ontspanning op een hoger niveau tot stand te brengen.
Tip 5 - Geniet van al je tijd Er zijn mensen die werk zien als een verplicht nummer. Zij werken vooral voor het geld en kijken uit naar de weekenden en de vakanties, wanneer ze tenminste ‘kunnen doen wat ze echt zelf willen’. Zorg ervoor dat je niet tot die groep behoort. Deze mensen verspillen een groot deel van hun leven. Werk is belangrijk als levensvervulling, uitdaging, statusmaker, inkomstenbron, bron van contacten, enzovoort. Werk kan absoluut een belangrijke bron van geluk zijn. Daarvoor geldt wel een aantal regels. Maak van je werk geen hoofdzaak. Zoek het geluk niet aan het einde van de reis. Wacht niet tot je pensioen, maar creëer nu vrije tijd. Wissel werk en vakanties af. Creëer in je werk en in je vrije tijd waardemomenten. Twee weken op een mooie, verre locatie hebben meer waarde dan twee weken routinematig werken. Realiseer je dat ieder mens recht heeft op veel vrije tijd. 4,5 dag hard werken betekent ook 2,5 dag vrije tijd. Zes weken hard werken betekent ook een week vrij. In totaal komt dat neer op tien maal per jaar een volle week vrij. Realiseer je dat een mens niet alleen een productiefactor en een consument is. Je bent ook schepper, (ver)zorger, reparateur, gemeenschapslid, minnaar, ouder, enzovoort. Zorg dat je in al die rollen geluk vindt.
Tip 7 - Beperk je behoeften Materieel geluk wordt niet bepaald door wat je hebt, maar door de spanning tussen wat je hebt en wat je wilt hebben. Wees daarom gelukkig met wat je hebt en vooral niet ongelukkig met wat je niet hebt. Hoe doe je dat? We blijken ook hier weer gevoelig voor onze omgeving. Dus meet je geluk af aan degenen die het slechter hebben dan jij en niet aan degenen die het even goed of zelfs beter hebben. Wat ook helpt, het is een inkopper: laat je zo weinig mogelijk beïnvloeden door reclame. Reclame vertelt je steeds wat je vooral nog niet hebt. Tip 8 - Volg de wetten van het welzijn Welzijn wordt afgemeten aan de hoeveelheid levensvreugde. Je bent zelf de eerst verantwoordelijke voor jouw levensvreugde. Zorg voor eenheid van lichaam, gevoel en verstand. Eén onderdeel kan niet gezond zijn als het geheel niet gezond is. Eenheid bereik je door op de volgende punten te letten:
Tip 6 - Zorg voor balans tussen ‘flow’ en ‘comfort’ Ieder mens heeft twee gelukssystemen. Het comfortsysteem staat voor lekker lui achterover hangen. Het flowsysteem staat voor uit-
• Wat je lichaam betreft, loont het om goed in beweging te blijven, sober te eten, alcohol met grote mate te drinken en te streven naar minimaal medisch ingrijpen. Dat zijn de basisingrediënten voor een lang leven.
180
181
Economie voor wereldverbeteraars
• Wat je gevoel betreft, is het raadzaam om een probleem als een uitdaging te zien. Denk in oplossingen. Dit voorkomt stress en levert stressbestendigheid op. Gevoelsbestendigheid creëer je door je bewust te zijn van je gevoelens. Neem zelf de verantwoordelijkheid voor je stemmingen en gevoelens, dan krijg je er ook meer vat op. • Wat je verstand betreft, is het advies je bewust te zijn van je gedachten. Wees in het hier. Focus op gedachten die geluk en tevredenheid brengen. Richt je aandacht op positieve zaken. Denk na over de mooie dingen die je wilt bereiken. Zorg voor levenslange groei door je talenten te ontwikkelen en te gebruiken. • Jouw welzijn is daarnaast ook onlosmakelijk verbonden met dat van anderen. Door de waardigheid van de ander te respecteren, bevorder je je eigen welzijn. Streef naar win-winsituaties en niet naar scenario’s met winnaars en verliezers, of louter verliezers.
182
183
Economie voor wereldverbeteraars
Dankwoord Natuurlijk kon dit boek niet worden geschreven zonder de hulp van vele anderen. Allereerst de grote denkers uit de economische wetenschap. Ik ben de spreekwoordelijke dwerg op de schouders van deze reuzen. In de noten bij de betreffende hoofdstukken heb ik aangegeven waar ik mijn ideeën vandaan heb. Ook is een korte lijst met bronnen bijgevoegd waaruit ik heb geput bij het schrijven van dit boek. Mijn dank gaat verder uit naar de economenkring uit Den Andel. Binnen deze kring kon ik over de onderwerpen uit dit boek uitgebreid en tot diep in de nachtelijke uren discussiëren. Speciale dank gaat uit naar Alphons Moret, Gert Stremmelaar, Geert Hoevers en Johan Huitema die ieder afzonderlijk hun commentaar leverden op de eerdere versies en de vinger legden op methodische zwakten en al te sterke versimpelingen. Verdere dank verdient Dick Duinhoven die mij wees op onduidelijke formuleringen en verbeteringen voorstelde. Ook wil ik mijn oud-studievrienden Richard Hengeveld en Henk von Eije bedanken. Zij confronteerden me met de wijze lessen van onze leermeesters en leverden veel opbouwende opmerkingen bij eerdere versies. Graag dank ik daarnaast Carl Steinmetz en Hans van de Velde. Zij bleven me aanmoedigen en stimuleren om de gedachten waar 184
Dankwoord
ik al zo lang mee rond liep op papier te zetten. Ze wisten mij ervan te overtuigen dat deze gedachten ook voor een groter publiek interessant en van belang konden zijn. Vanzelfsprekend dank ik mijn 250 supporters. Zij gaven hun vertrouwen in mijn manuscript via www.schrijversmarkt.nl en maakten zo deze uitgave mogelijk. Tot slot een woord van dank aan Folef van Nispen tot Sevenaer, mijn uitgever. In recordtempo wist hij de vele parallelle processen van redactie, correctie, vormgeving, publiciteit, etc. te coördineren.
185
Economie voor wereldverbeteraars
Bibliografie
R. Florida, The Rise of the Creative Class, Basic Books, New-York (2002).
J. K. Galbraith, The Affluent Society, Mariner Books, New-York (1958).
Bibliografie
J.K. Galbraith, Economics and the Public Purpose, New American Library, New York (1973).
Gebruikte en aanbevolen literatuur R. Bekkers e.a., Auteursrecht, economische lust of last? Een literatuurstudie naar de economische aspecten van het auteursrecht, Stichting voor Economisch Onderzoek Universiteit van Amsterdam (2003). J. Bentham, An Introduction to the Principles of Morals and Legislation, Clarence Press, Oxford. (1996). Oorspronkelijke jaar van uitgave: 1789. M. Csikszentmihalyi, Flow: The Psychology of Optimal Experience, Harper & Row, NewYork (1990). J. Diamond, Zwaarden, Paarden en Ziektekiemen: De ongelijkheid in de wereld verklaard, Het Spectrum, Utrecht (2000). D. Draaisma, Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt, Historische Uitgeverij, Groningen (2001).
J.K. Galbraith, The Culture of Contentment, Houghton Mifflin, Boston (1992). J. de Haan, A. van den Broek en P. Schnabel, Tijdverschijnselen. Impressies van de vrije tijd, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag (2001). R. Hueting, Nieuwe schaarste en economische groei; meer welvaart door minder productie?, Agon Elsevier, Amsterdam, Brussel (1974). D. Kahneman, E. Diener en N. Schwartz (eds.), Well-being : the foundations of hedonic psychology, Russell Sage Foundation, New York (1999). J. M. Keynes, The General Theory of Employment, Interest and Money, MacMillan Press, Londen (1936). S. Landes, Arm en Rijk, Het Spectrum, Utrecht (1998).
B. Frey en A. Stutzer, Happiness and economics: How the Economy and Institution effect Well-Being, Princeton University Press, Princeton (2002).
R. Layard, Waarom zijn we niet gelukkig?, Atlas, Amsterdam (2005).
186
187
Economie voor wereldverbeteraars
Bibliografie
H. Marcuse, One-Dimensional Man, Beacon Press, Boston (1964).
R. Veenhoven, Het grootste geluk voor het grootste aantal. Geluk als een richtsnoer voor beleid, Oratie Erasmus Universiteit Rotterdam (2002). Gepubliceerd in: Sociale Wetenschappen, Nr. 4, pp. 1-43
W. McDonough and M. Braungart, Cradle to Cradle: Remaking the Way We Make Things, North Point Pess, New York (2002). B. van Praag en A. Ferrer-i-Carbonell, Happiness Quantified. A Satisfaction Calculus Approach, Oxford University Press, New York (2004).
(2002).
H. Visser et. al., Energie en het broeikaseffect. Een antwoord in 60 vragen, EPON, EPZ, EZH, SEP en UNA, Arnhem (1997).
T. Scitovsky, The Joyless Economy: An Inquiry Into Human Satisfaction and Consumer Dissatisfaction, Oxford University Press, New York (1976). A. Smith, An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations, Clarendon Press Oxford (1976). Oorpsronkelijke jaar van uitgave: 1776. A. Smith, The theory of moral sentiments (1759), Knud Haakonssen (ed.) Cambridge University Press (2002). J. Tinbergen en R. Hueting, GNP and marketprices, in: R. Goodland et al. (Editors), Environmentally Sustainable Economic Development: Building on Brundtland. Environment Working Paper No. 46, The World Bank, Washington DC. (1991). T. Veblen, De theorie van de nietsdoende klasse, De Arbeiderspers, Amsterdam (1974). Oorspronkelijke jaar van uitgave: 1899. R. Veenhoven, Betere wereld gelukkiger mensen?, Swets & Zeitlingen, Lisse (1984). 188
189
Economie voor wereldverbeteraars
Noten
zoon op te laten groeien tot een genie dat zich geheel zou richten op het uitdragen van het utilitarisme. Het utilitarisme is begonnen met David Hume (1711 - 1776), die werd geïnspireerd door Epicurus (341 – 270 v. Chr.). Het utilitarisme is daarna uitgewerkt door Jeremy Bentham (1748 - 1832) en John Stuart Mill. Met Mills werk Utilitarianism uit 1861 kreeg het utilitarisme echt gestalte. Mills eerste belangrijke boek, The system of logic, verscheen in 1842.
noten
John Maynard Keynes (1883 –1946) was een Britse econoom. Hij is één van de meest invloedrijke economen van de twintigste eeuw. Zijn vader, John Neville Keynes, was een bekende econoom en zijn moeder was een voorvechtster van vrouwenrechten. Keynes studeerde aanvankelijk wiskunde en filosofie en ging pas later economie studeren. Keynes werd bekend door zijn boek The General Theory of Employment, Interest and Money uit 1936. De grote crisis in de jaren ’30 van de twintigste eeuw bracht hem tot het schrijven ervan. In het boek betoogt Keynes dat de overheid een actieve rol in de economie moet spelen. Investeringen waren nodig om economische stagnatie tegen te gaan en herstel te bevorderen. Als de overheid bijvoorbeeld een groot infrastructureel project opzet, leidt dit tot meer banen, een hogere consumptie en daardoor tot meer groei. Vanaf 1945 tot in de jaren ’80 van de twintigste eeuw beschouwden economen dit boek als hun ‘bijbel’. De ideeën van Keynes worden nog altijd onderwezen en hebben het economische denken drastisch veranderd. 3
Mark Adam Smith (1723 – 1790) was een Schotse econoom. Aan de universiteit van Glasgow was hij hoogleraar in de logica en de moraalfilosofie. Hij wordt gezien als de vader van de moderne economische wetenschap en de grondlegger van het klassieke liberalisme. Adam Smith was van mening dat het nastreven van het eigenbelang het grootste maatschappelijke belang zou opleveren. Ook ging hij ervanuit dat het vrije marktsysteem de maatschappij in evenwicht hield en harmonie bracht. In zijn belangrijkste werk, An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations uit 1776, dat is opgedragen aan de Amsterdamse bankier Thomas Hope, legde hij de basis voor het moderne kapitalisme. Zijn theorieën vonden vruchtbare bodem in de net onafhankelijk verklaarde Verenigde Staten, maar evengoed in het Verenigd Koninkrijk dat leed onder een economische crisis als gevolg van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog. 1
John Stuart Mill (1806 – 1873) was een Engelse filosoof en econoom. Hij wordt beschouwd als de meest invloedrijke, vrije denker van de 19e eeuw en is onlosmakelijk verbonden met het utilitarisme. Het utilitarisme, of utilisme, is een ethische stroming die de morele waarde van een handeling afmeet aan de bijdrage die deze handeling levert aan het algemeen nut. Onder algemeen nut wordt verstaan het welzijn en geluk van alle mensen. Het ideaal van een utilitarist is dat zoveel mogelijk mensen zo gelukkig mogelijk zijn. Geluk is gelijk aan plezier min pijn. John Stuart Mill kreeg onderwijs van zijn vader, met advies en assistentie van zijn peetoom Jeremy Bentham. Mills vader deed er alles aan om zijn oudste 2
190
Formele productie is de officieel geregistreerde productie die plaatsvindt bij bedrijven en de overheid. Informele productie is de niet-officieel geregistreerde productie die in de privésfeer plaatsvindt, zoals vrijwilligerswerk en onbetaald huishoudelijk werk. In standaard economische definities geldt dat de productie in ruime zin gelijk is aan het totaal van de formele plus informele productie. 4
De term ‘Derde Golf ’ is afkomstig van Alwin en Heidi Toffler. Zij publiceerden midden jaren ’80 het inmiddels beroemd geworden boek The 5
191
Economie voor wereldverbeteraars
Noten
Third Wave. Ik wil de term in een beperkte betekenis gebruiken, namelijk alleen voor de ict- of digitale revolutie. Het digitaliseren van kennis en informatie is een nieuwe stap voorwaarts voor de mensheid.
schappers zich rond 1920 voor het eerst realiseerden wat de oorzaak is van de enorme hoeveelheid energie die de zon uitstraalt, droomt men over mogelijkheden om die energiebron op aarde te beheersen. Aanvankelijk voorspelde men dat een werkende fusiereactor binnen twintig jaar kon worden gerealiseerd, maar dat bleek te optimistisch. Inmiddels is er meer bekend over deze vrijwel onuitputtelijke en schone bron van energie. In een fusiereactor smelten lichte atoomkernen (isotopen van waterstof ) samen, waarbij veel energie vrij komt. Fusie heeft belangrijke positieve milieu- en veiligheidseigenschappen. Fusie produceert geen broeikasgassen. Het fusieproces zelf produceert alleen helium, een onschadelijk gas. Het wandmateriaal van een plasmavat wordt radioactief, maar de straling verdwijnt grotendeels na zo’n 50 jaar. Er is dus geen belasting voor toekomstige generaties. Omdat fusie geen kettingreactie is, kan het proces niet uit de hand lopen. Het eenvoudig stoppen van de brandstoftoevoer is genoeg om de reactie te laten stoppen. De brandstoffen, deuterium en lithium, zijn in voldoende mate aanwezig voor miljoenen jaren energievoorziening.
Wereldwijd is er sprake van een onevenwichtige verdeling in de beschikbaarheid van brandstoffen. Fossiele brandstoffen vormen overigens maar een relatief klein deel van de totale hoeveelheid energie die jaarlijks op aarde door de zon wordt ‘ingestraald’. De aarde vangt jaarlijks drie miljoen Exajoule (3 × 1024 J) aan straling. De totale reserves van fossiele brandstoffen (kolen, olie, gas) bedragen 3 × 1023 Joule. Dat is 10 % van de jaarlijkse instraling van energie. In 2001 gebruikten we wereldwijd 420 Exajoule (4,2 × 1020 Joule). De cijfers komen uit 2006 en de bron is het IEA. Door de jaarlijkse instraling komt 90 Exajoule beschikbaar voor waterkracht, 630 Exajoule wordt omgezet in wind en 1250 Exajoule energie komt vrij via biosynthese. Feitelijk is er dus genoeg aan duurzame energiebronnen om in onze behoeften te voorzien. Het lukt ons tot op heden echter niet om die energiebronnen te ontsluiten. Daarom deden we tot nu toe een beroep doen op fossiele brandstoffen en zullen we dat voorlopig blijven doen. De voorraad aan olie is, inclusief veronderstelde beschikbaarheid, 8,5 × 1021 Joule (8500 Exajoule). Gezien tegen een jaarlijks en groeiend verbruik van 150 Exajoule, is de conclusie snel getrokken dat we binnen enkele decennia te maken krijgen met schaarste. Hetzelfde geldt voor gas, hoewel dat wat langer beschikbaar zal zijn. Met kolen en uranium kunnen we nog langer doorgaan, maar het is de vraag of we dit vanuit milieuoogpunt wel willen. De Nederlandse elektriciteitsbedrijven gaan er overigens van uit, dat bij de huidige te verwachten ontwikkeling van het energiegebruik rond het jaar 2020 de winbare reserves uranium zullen zijn uitgeput. Zie H. Visser et. al., Energie en het broeikaseffect. Een antwoord in 60 vragen (EPON, EPZ, EZH, SEP en UNA Arnhem (1997), p 91. 6
Kernfusie is het proces waarbij lichte kernen samensmelten tot zwaardere. Het vormt de energiebron van de zon en de sterren. Sinds weten-
Het klinkt als een sprookje. Een schone brandstof waarvan je maar een paar vrachtwagenladingen nodig hebt. Daarmee kan je de hele wereld een jaar lang van energie voorzien. Zonder afval, zonder co2, zonder radioactiviteit. Het heet helium-3. Helium-3 is een lichte isotoop van het edelgas helium. De geschatte voorraad bedraagt een slordige één miljoen ton. Helaas ligt die wel op de maan. Het economisch belang van helium-3 wordt dan ook al jarenlang aangevoerd als rechtvaardiging voor maanvluchten. Op aarde komt helium-3 nauwelijks voor. Het gas maakt echter wel deel uit van de zonnewind – een continue stroom van elektrisch geladen deeltjes van de zon die met hoge snelheid door het zonnestelsel beweegt. De zonnewind wordt afgebogen en tegengehouden door het magnetisch veld van de aarde, maar hij bereikt ongehinderd het oppervlak van de maan. Daar worden de zonnewinddeeltjes, inclusief de helium 3-atomen, in het maanstof ‘geïmplanteerd’. Verhoudingsgewijs is het niet veel, maar naar schatting bevat de maan alles bij elkaar toch ruim één
192
193
7
8
Economie voor wereldverbeteraars
Noten
miljoen ton helium-3. Het lichte edelgas is te gebruiken als brandstof voor 100 procent schone kernfusie.
op de behoefte aan verandering. Modes worden gestimuleerd door het bedrijfsleven om nieuwe producten te kunnen afzetten, ook als de oude nog lang niet versleten zijn. In de middeleeuwen duurde een bepaalde mode zo’n vijftig tot honderd jaar, bijvoorbeeld de mode van de omkrullende schoenpunten. Modetrends duren tegenwoordig tien tot veertig jaar. Voor de modemakers is het steeds moeilijker weer iets nieuws te bedenken en daarom grijpt men vaak terug op eerdere modes. Eigenlijk is alles al eens in de mode is geweest.
A. Smith, The theory of moral sentiments (1759), Knud Haakonssen (ed.) Cambridge University Press (2002). 9
10
Idem noot 9.
Jeremy Bentham (1748-1832) was een Britse filosoof, econoom en jurist. Hij was de grondlegger van het utilitarisme. Zie noot 2. Bentham werd beroemd met de publicatie van zijn werk Introduction to the Principles of Morals and Legislation. Door de publicatie van John Stuart Mill Utilitarianism uit 1861 kreeg het utilitarisme echt gestalte. Jeremy Bentham was de peetoom van John Stuart Mill. 11
D. Draaisma, Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt, Historische Uitgeverij (2001). 15
J.A. de Haan, A. van den Broek en P. Schnabel, Tijdverschijnselen. Impressies van de vrije tijd, Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau 16
(2001).
J. Bentham, Introduction to the Principles of Morals and Legislation, Clarence Press Oxford (1996), p. 7. 12
John Kenneth Galbraith is een Amerikaans econoom die ondermeer adviseur was van president Kennedy en de Amerikaans ambassadeur in India. Galbraith bleef altijd een buitenbeentje in de economische wereld, waarschijnlijk door zijn aandacht voor de institutionele kant van de economie en zijn bekendheid en succes bij het grote publiek. Verschillende van zijn boeken werden bestsellers. Tot zijn belangrijkste werken behoren The Affluent Society (1958), The New Industrial State (1967) en Economics and the Public Purpose (1973).
M. Csikszentmihalyi, Flow: The Psychology of Optimal Experience, Harper& Row, New York (1990). 17
13
18
In het boek van Richard Layard, Waarom zijn we niet gelukkig? uit
2005, staan vele suggesties voor het temmen van de ‘rat race’ en het ver-
Oscar Wilde merkte honderd jaar geleden al op: ‘De nieuwste mode is zo lelijk dat we over een jaar al weer iets nieuws moeten bedenken’. Tegenwoordig is het aanbod ieder kwartaal of zelfs iedere maand al weer anders. Mode speelt in op een aantal natuurlijke menselijke behoeften. Mode maakt gebruik van de menselijke neiging zich van anderen te willen onderscheiden of er juist bij te willen horen. Mode speelt ook in
groten van zekerheid. Omdat het geluk van mensen sterk afhangt van positie ten opzichte van anderen, worden sommige deelnemers aan de ‘rat race’ gelukkiger. Over het algemeen worden de deelnemers er echter niet wijzer van. Als mogelijkheden om de ‘rat race’ te beperken noemt Layard onder meer het zwaarder belasten van overwerk, het belasten van verslavende consumptie, het meer waarderen en respecteren van activiteiten die aan het welzijn van anderen bijdragen, zoals vrijwilligerswerk, en het beperken van reclameboodschappen die speciaal op kinderen zijn gericht. Layard zet ook de populaire redenering op haar kop dat meer flexibiliteit, dynamiek en risico’s nodig zijn voor de groei van ons nationaal inkomen. Als dat zo is en als groei van ons inkomen ons niet of nauwelijks extra geluk oplevert, dan kunnen we beter genoegen nemen met wat minder
194
195
14
Economie voor wereldverbeteraars
Noten
groei en meer zekerheid en stabiliteit, stelt Layard. Waarom zouden we baanzekerheid, stabiele gemeenschappen en de mogelijkheid van ouders om voor hun eigen kinderen te zorgen – elk een belangrijke voorwaarde voor geluk – opofferen voor een beetje meer economische groei? Zeker als die groei ons niet noemenswaardig gelukkiger maakt.
waarin de zon (in het Latijn «helios») in het centrum van het zonnestelsel staat en de planeten om de zon bewegen.
Onvrijwillige werkloosheid, zo constateren zowel Bruno Frey en Alois Stutzer als Richard Layard, heeft een sterk negatief effect op het welbevinden van mensen. Anders dan de traditionele economische theorie voorspelt, heeft dit niet zo zeer te maken met het inkomensverlies waarmee werkloosheid gepaard gaat, maar vooral met het verlies van werk als zodanig. Volgens Frey en Stutzer gaat het daarbij om een combinatie van psychische kosten (verlies aan zelfrespect) en sociale kosten (stigmatisering). Een economische factor die er volgens Frey en Stutzer toe doet, is inflatie. Dit effect staat los van het mogelijke koopkrachtverlies ten gevolge van inflatie. Zij veronderstellen dat dit te maken heeft met de economische onzekerheid waarvan een hoge inflatie vaak een symptoom is. 19
Dmitri Ivanovitsj Mendelejev (1834 – 1907) was een Russische scheikundige. Hij wordt algemeen beschouwd als de grondlegger van het huidige periodiek systeem der chemische elementen. Mendelejev stelde vast dat de chemische elementen volgens een vast patroon zijn gerangschikt. 20
Tycho Brahe (1546 – 1601) was een Deense astronoom. Hij publiceerde in 1588 zijn boek De Mundi Aetherei Recentioribus Phaenomenis. Daarin beschreef hij een universum met de aarde als middelpunt van het heelal. Om de aarde draaiden de maan en verder weg de zon. Het wereldbeeld van Brahe is een overgang naar het heliocentrische wereldbeeld waarvoor zijn leerling en opvolger Johannes Kepler wetten opstelde. Kepler maakte hiervoor gebruik van de gegevens die Brahe had verzameld.
Sir Isaac Newton (1643 - 1727) was een Britse natuurkundige, filosoof, wiskundige, alchemist, theoloog en één van de grootste wetenschappers ooit. Niet alleen wordt de uitvinding van het kattenluikje aan hem toegeschreven, ook is hij de geestelijke vader van de Philosophiae Naturalis Principia Mathematica, beter bekend als de Principia. Dit werk produceerde hij van 1684 tot 1686. Hij beschrijft erin wat we nu de wetten van Newton noemen. Hij was de grondlegger van de Klassieke mechanica en van de wet van de gravitatie ofwel zwaartekracht. Newtons werk betekende een belangrijke aanzet tot de mathematisering van de natuurwetenschappen en de wetenschappelijke revolutie. Herman(us) Boerhaave (1668 – 1738) Nederlandse arts, anatoom, botanicus, scheikundige en onderzoeker. Boerhaave bekleedde als hoogleraar een tijdlang drie van de vijf leerstoelen van de medische faculteit. Hij was tevens rector magnificus aan de Universiteit Leiden en directeur van de Hortus Botanicus aldaar. Boerhaave combineerde de beste elementen uit vele wetenschappelijke tradities. Door studenten uit allerlei landen werden zijn methoden door Europa verspreid. Twee van zijn boeken, Institutiones Medicinae (1708) en Elementa Chemiae (1724) bleven decennia lang standaardwerken. 22
21
Karl Baron von Münchhausen (1720 - 1797) was een Duitse edelman. Hij diende in het Russische leger in de strijd tegen de Turken. Volgens de verhalen kon de baron verbazingwekkende handelingen verrichten zoals op kanonskogels meerijden, naar de maan reizen en zichzelf aan zijn eigen laarzenriemen uit een moeras trekken. 23
Johannes Kepler (1571 – 1630) was een Duitse sterrenkundige en groot voorvechter van het heliocentrische wereldbeeld. Dat is het wereldbeeld
Nationaal Product - In de economische statistieken wordt wel rekening gehouden met een (klein) deel van de productie thuis. De huurwaarde van de eigen woning en het verbruik van producten uit het eigen bedrijf
196
197
24
Economie voor wereldverbeteraars
Noten
worden namelijk meegerekend bij het berekenen van het Nationaal Inkomen. Denk bij dit laatste bijvoorbeeld aan de productie in de agrarische sector voor eigen gebruik (de boer die eet van zijn eigen aardappelen). Dit deel van de productie thuis is echter maar een klein deel van het totale Nationale Product. Nationaal inkomen - Hierbij wordt een aantal zaken vereenvoudigd, zoals de handel met het buitenland. Import en export kunnen het Nationaal Inkomen verhogen of verlagen. Ook kan de overheid geld aan ambtenaren betalen zonder dat dit in munt is ontvangen en dus zonder dat de drukpersen hoeven te draaien. Deze voorbeelden kunnen het Nationaal Inkomen verhogen zonder de feitelijke productie te verhogen. Ook houden we hier geen rekening met de zwartgeldeconomie en met veranderingen in onverkochte voorraden. Economen hebben slimme aanpassingen bedacht om deze en andere effecten mee te nemen in hun berekeningen.
verloren te gaan in geval van een algehele welvaartsstijging. Doordat een hoger inkomen aanvankelijk echter een beduidend sterker effect heeft op het geluk – het duurt even voor mensen hun aspiraties aanpassen en in de gaten hebben dat anderen ook rijker zijn geworden – blijven de meeste mensen toch steeds weer naar een hoger inkomen streven. Een andere interessante uitkomst uit het onderzoek van Van Praag en Ferrer-iCarbonell toont, dat het negatieve effect van een lager inkomen dan de referentiegroep op iemands geluk tweemaal zo groot is als het positieve effect van een hoger inkomen. Het is dus vooral zaak om niet achter te blijven. Als één persoon in een groep een hoger inkomen weet te realiseren, vormt dit voor de andere leden van de groep een sterke prikkel om mee te doen aan de ‘rat race’. In economisch jargon is er sprake van een negatief extern effect. Wie een hoger inkomen nastreeft, benadeelt daarmee – vaak ongewild en onbedoeld – anderen. Hun geluk neemt af als het inkomen van een ander stijgt.
B. van Praag en A. Ferrer-i-Carbonell, Happiness Quantified, Oxford University Press (2004). De Nederlandse econoom Bernard van Praag heeft dit effect al in de jaren ’70 gesignaleerd – toen nog vrijwel geen econoom zich hiermee bezighield – en er de term preference drift voor bedacht. In zijn recente studie samen met Ada Ferrer-i-Carbonell schatten zij hoe groot dit effect is. Zij doen dit door aan mensen te vragen welk inkomensniveau zij als ‘goed’ aanmerken. Vervolgens gaan zij na hoeveel dit niveau stijgt als het feitelijke inkomen van mensen hoger wordt. Zij concluderen dat van een gegeven inkomensstijging ruwweg de helft ‘verloren’ gaat doordat mensen hun aspiraties aanpassen. De grootte van het effect van preference drift schatten Van Praag en Ferrer-i-Carbonell rond de 20 à 30 procent. Overigens is dit effect lastig te schatten want het is niet altijd duidelijk met wie, of met welke groep, men zich vergelijkt. Het werkelijke effect zou daarom wel eens groter kunnen zijn. 25
Hier staat in normaal Nederlands dat de welvaart gelijk is aan het verschil tussen de hoeveelheid behoeftebevredigingsmiddelen en de hoeveelheid behoeften. Dit veronderstelt dat beiden worden gemeten in een zelfde maat. In dit geval zijn beiden gemeten in nuteenheden. Nuteenheden vormen de basis van de micro-economie. Het probleem is echter dat nuteenheden niet direct meetbaar zijn. De economische wetenschap berekent ze via een omweg, namelijk via de prijs die men bereid is te betalen voor een product of goed. Dit is één van de fundamentele zwaktes van de economische wetenschap waarop ik in eerdere hoofdstukken dieper ben ingegaan. 27
Als men het effect van de aanpassing van aspiraties (preference drift) en van vergelijking met anderen (reference drift) combineert, blijkt er van het ‘verwachte’ effect van een inkomensstijging op het geluk zo’n driekwart
Deze waarden komen overeen met de uitkomsten van de studie van Van Praag en Ferrer-i-Carbonell (zie ook noot 25 en 26). Eigenlijk moeten alle veranderingen worden weergegeven als veranderingen ten opzichte van de eerdere waarde. Omwille van de eenvoud heb ik dat in de lopende tekst niet gedaan. Als u al 10.000 euro hebt, zal een extra euro niet veel voor u betekenen. Als u maar twee euro hebt, is een extra euro best veel.
198
199
26
28
Economie voor wereldverbeteraars
Noten
Dat geldt ook voor gewenningsverliezen en externe effecten. De schatting van de gewenningscoëfficiënt geldt dan ook voor de situatie nu in 2010. De formules zouden er eigenlijk zo uit moeten zien:
tatistieken bij het Centraal Bureau voor de Statistiek op, dat systematisch gegevens vergaart en registreert. Met behulp van die gegevens kan het Nationaal Inkomen worden aangepast aan het geheel of gedeeltelijk verlies van milieufuncties. Het DNI gaat uit van een productieniveau waarbij rekening wordt gehouden met de voor de mens vitale milieufuncties. Deze zijn door Hueting gedefinieerd als de gebruiksmogelijkheden van onze fysieke omgeving waarvan we geheel afhankelijk zijn, zoals ademen, drinken, recreëren, produceren en consumeren. In 1974 promoveerde Hueting aan de Rijksuniversiteit Groningen, met de thesis Nieuwe schaarste en economische groei; meer welvaart door minder productie? Ook Hueting verwijst voor zijn ideeën naar Keynes. Hij schrijft op pagina 45: ‘De westerse wereld heeft -- aldus Keynes in 1931 -- thans reeds de hulpbronnen en de techniek om --- wanneer we de organisatie konden scheppen om ze te benutten -- het economische probleem, dat nu onze zedelijke en materiële energie opslokt, terug te brengen tot de positie van het tweede plan.’
ΔW = ΔN + ΔPi – ΔBb +ΔY(1 -0,5 -0,5 -0,25) ΔW = ΔBb - ΔN – ΔPi - 0,25ΔY
In dit hoofdstuk nemen we aan dat 50 procent van de toegenomen productie ‘weglekt’ in negatieve externe effecten. Ook gaan we uit van de aanname dat de gewenning- en referentieverliezen respectievelijk 50 en 25 procent bedragen. Deze aannames zijn niet onwaarschijnlijk. De Nederlandse onderzoekers Bernard van Praag en Paul Frijters komen op grond van hun empirisch onderzoek in een tiental landen tot ramingen tussen 35 en 65 procent. We hebben in deze aannames geen rekening gehouden met verschuivende productie, ofwel verschuiving van productie in de informele naar de formele sector (bijvoorbeeld kinderopvang en klusjes of reparaties). Tellen we die mee, dan komen de negatieve welvaartseffecten van een stijgend inkomen hoger uit. Zie B.M.S. van Praag en P. Frijters, The Measurement of Welfare and Well-Being; de Leyden Approach, in: D. Kahneman, E. Diener, N. Schwartz (eds), Well-Being; the Foundations of Hedonic Psychology, Russell Sage Foundation, New York 1999), pp. 413-433. 29
Hierbij speelt een waarnemingsprobleem. Zoals kikkers in een kookpot niet schijnen te merken dat het water langzaam veel te warm wordt, zijn veel mensen zich er niet of nauwelijks van bewust dat hun welvaart geleidelijk daalt. Dit fenomeen speelt vooral bij jongeren. Nieuwe generaties hebben bijvoorbeeld niet aan den lijve ondervonden dat er vroeger meer natuur was of meer aan zelfvoorziening werd gedaan, en beschouwen een afname daarvan daarom niet per se als een negatieve ontwikkeling. 30
Aan de raming van het Duurzaam Nationaal Inkomen is sinds de jaren ’60 van de vorige eeuw gewerkt. Hueting kwam samen met Jan Tinbergen in 1991 uit op 50 procent van het totale internationale productieniveau. Zie J. Tinbergen en R Hueting, GNP and market prices. In Environment Working Paper 46, The World Bank, Washington DC (1991). In 2001 werd een meer geavanceerde raming gemaakt in een studie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Centraal Bureau voor de Statistiek en het Instituut voor Milieuvraagstukken. Ook in deze studie kwam men uit op circa 50 procent van het, in dit geval, totale Nederlandse productieniveau. Zie E. Elgar, Economic Growth and Valuation of the Environment, A debate, Cheltenham UK (2001), pp. 275-312. 32
Ik moet hier de Nederlandse econoom Roefie Hueting noemen die zich al in de jaren ’60 inzette voor de invoering van het begrip Duurzaam Nationaal Inkomen (DNI). In 1969 richtte Hueting de afdeling Milieus-
Duurzame ontwikkeling van producten is in 1987 door de Bruntlandcommissie gedefinieerd als de ontwikkeling waarbij de huidige generatie in haar noden voorziet, zonder de mogelijkheden daartoe voor de volgende generatie te beperken. Het Brundtland-rapport (waarvan de volledige titel luidt Report of the World Commission on Environment and Develop-
200
201
31
33
Economie voor wereldverbeteraars
Noten
ment: Our Common Future) is geschreven door de World Commission on Environment and Development (WCED). De voorzitter van de commissie was de toenmalige Noorse premier Gro Harlem Brundtland. De belangrijkste conclusie van het rapport is dat de belangrijkste mondiale milieuproblemen het gevolg zijn van de armoede in het ene deel van de wereld, en de niet-duurzame consumptie en productie van het andere deel van de wereld. Het rapport riep voor het eerst op tot duurzame ontwikkeling. In Cradle to Cradle: Remaking the Way We Make Things, de titel van het boek van William McDonoughen en Michael Braungart uit 2002, wordt een nieuwere visie op duurzame ontwikkeling uitgesproken. De ‘cradle to cradle’ of C2C-visie benadrukt dat bestaande methoden voor duurzame productontwikkeling zich moeten richten op het beperken van de schadelijkheid van het product. Het product wordt hier gezien als een keten. Die keten loopt van het ontstaan (winning van grondstoffen, productie) naar gebruik (energieverbruik en verbruik van hulpstoffen zoals waspoeder en benzine) en afdanking (hergebruik en stort). Het beperken van de schadelijkheid bestaat uit het kiezen van schonere grondstoffen, uit het zuiniger maken van het product in gebruik, en uit het optimaliseren voor recycling. De centrale gedachte van de C2C-filosofie is dat alle gebruikte materialen na hun leven nuttig kunnen worden ingezet in een ander product. Afval bestaat niet want ook afval is een grondstof. Vandaar de twee C’s in C2C. Het gaat om het ontwerpen van een product ‘van de wieg tot aan de wieg’ in plaats van ‘van de wieg tot aan het graf ’.
melingen kunnen dempen, maar ook versterken. Soms werkt reclame dus wel en soms niet averechts.
De uitspraak wordt zowel toegeschreven aan de Britse zeepbaron Lord Leverhulme van Lever Bros, Unilever, als aan John Wanamaker, een zakenman, religieus leider en politieke bekendheid. 35 De bedragen in dit hoofdstuk komen voor een groot deel uit: Stichting voor Economisch Onderzoek, Het economisch belang van reclame. SEO rapport 853, Amsterdam (2006). 34
36
Economisch onderzoek op dit punt is tegenstrijdig. Reclame zou schom202
J.K. Galbraith, The affluent society, Mariner Books New York (1958), p. 124.
37
R. Florida, The Rise of the Creative Class, Basic Books New York (2002), en S. Landes, Arm en rijk, Het Spectrum Utrecht (1998). Dit boek is een vertaling van: S. Landes, The Wealth and Poverty of Nations, Abacus London (1999). 38
39
S. Landes, Arm en rijk, Het Spectrum Utrecht (1998).
Robert Metcalfe, geboren in 1946, ontwikkelde begin jaren ’70 van de vorige eeuw het ethernet. Het ethernet is een netwerk van netwerkkaarten en netwerkkabels waarmee computers met elkaar verbonden zijn. Later richtte Metcalfe zijn eigen bedrijf op, genaamd 3Com. Dat bedrijf groeide uit tot een grote leverancier van netwerkhardware. De bekende uitspraak van Metcalfe die luidt: ‘De waarde van een netwerk neemt kwadratisch toe met het aantal aangesloten apparaten’, wordt ‘Metcalfe’s wet’ genoemd - hoewel het natuurlijk geen natuurwetenschappelijke wet is. 40
Onderzoek van het EPN (Electronic Highway Platform) uit 2002. Het EPN, waarvan de naam inmiddels is veranderd in ECP-EPN, is een platform waar overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties kennis uitwisselen en samenwerken om de ontwikkeling van de Nederlandse informatiesamenleving te bevorderen. 41
Eén zo’n criticus is Lawrence Lessig, hoogleraar aan de Stanford Law School in Sillicon Valley in Palo Alto, California, in de Verenigde Staten. Hij is een internationaal bekend tegenstander van het steeds maar weer verlengen van het auteursrecht. In 1998 werd het Amerikaanse copyright opnieuw verlengd, en wel met 20 jaar. Tot 1998 behoorde het werk 50 jaar 42
203
Economie voor wereldverbeteraars
na de dood van de maker tot het publieke domein, na 1998 werd dat 70 jaar. In het geval van bedrijfsmatig eigendom van auteursrecht, werd de periode van 75 naar 95 jaar verlengd. Zie: http://en.wikipedia.org/wiki/Sonny_Bono_Copyright_Term_Extension_Act Zie Stichting voor Economisch Onderzoek, Auteursrecht, economische lust of last? Een literatuurstudie naar de economische aspecten van het auteursrecht. Eindrapportage, Dialogic Utrecht en SEO Amsterdam (2003). Op basis van 21 recente, wetenschappelijke publicaties over de economische aspecten van het auteursrecht, worden in dit rapport voorstellen gedaan met betrekking tot het verkorten van de termijn waarop het auteursrecht geldig is. Voor sommige producten, zoals bepaalde software, kan volgens de onderzoekers worden gedacht aan een aanzienlijk kortere geldigheidstermijn, namelijk van vijf tot tien jaar in plaats van zeventig jaar. Tevens kan men in het rapport alternatieven voor het auteursrecht vinden zoals subsidiesystemen, heffingssystemen en nieuwe toe-eigeningssystemen. 43
204
205
Economie voor wereldverbeteraars
supporters Mr. J.M. Goldschmeding, John T. Knieriem | Intermax, A. de Baat, A.J.T.A.M. Verbeeten, A3R2 | Ruurd Reitsma, Agnita Bok, Alex Burlini, AlliantieAdvies, Angelique Greiner, Anoniem, Arie de Ruijter, Arjen van Nuland, Arnold en Pam Esser, Arthur de Smidt, Arthur Edwards, Barend Abrahamse, Bart Lelieveld, Bart Lensink, Bart-Jan Flos | Daadkracht, Bas Engels, Bas Konijnenburg, Bas van Eekhout, Bea Hassink, Ben Stals, Benjamin Zitman, Bert Oord, Birgit Felstau, Bob Bruinsma, Boris van de Woestijne, Bruno Berger Notaris, Bruno Bruins, Carst de Kock, Cazijn Langeler, Cees van der wel, Chantal van Arkel-van den Boogaard, Christan Jansen, Claire van der Poel, Claudia van Loon, Clea, Clem Schouten, Coen de Bruijn, Corrie M. Vis, Cyril Moonen, Danielle van Woerden, David Adam, De Ondernemers B.V. - Groningen, Debbie de Rotte, Denise Zending, Dick Duynhoven, Dick en Wanda, Dick Scheepstra, Diederik Hommes, Diego Zonnesteek, dr. Carl H.D. Steinmetz, Dr. Paul L. Jansen MBA, drs. Catalina Auer CMC - AUER Managementadvies en Training BV, Drs. ing. Niels van Dongen, Dutchband | Michiel Fransen, E.J. Reitsma | partner Rijnconsult, ECO Eyes | Ronald Heinen, Edith Boekraad, Edwin van den Adel, Eelko Anceaux, Eindbaas, Eldert, Elma de Wolf, Els Schippers-Hogendoorn, EMZMINDCONCERN (Emilie de Man), Enneagram Nederland, Eppo van Nispen tot Sevenaer, Erik van de Linde, Erik Zegwaart (duurzaamheid kent geen tijd), Erwin van de Pol, Evelyn Reynen | Bex*communicatie, Fedde van der Woude, Floris van den Dool, Frank, Frank Kresin, Frans A. Grobbe, Frans Tusveld, Frans van Paassen, Fred Kappetijn, Freija van Duijne, Friso M. Nagtegaal, FutureVision: toekomstverkenningen, Garmt Kolhorn, Geert Hoevers, Gerard Beunk, Gerard Markerink, Gerrit Kleijheeg, Gert Kelfkens, Gert Stremmelaar, Gijs van Klooster, Guido Enthoven, Guus Vos, H. van Woudenberg, H.G. Temmink, H.G. Wokke | geassocieerd partner Rijnconsult, H.Th.(Henk) van Oosterom, Han Bik, Hannie Broekhuizen, Hans Benneker, Hans Heerema, Hans Horstink, Hans van Atteveld, Hans van de Velde, Hans Vos, Hans Wagner, Harald Oderwald, Harmen Hemminga, Harry Nuij
Supporters
| redacteur Huur & Verhuur, Harry Vissers, Hein Albeda, Heleen, Henk de Goede, Hiske Land, Idzard doet een dansje (of 2), Ig Snellen, Ilse Hartman, Ineke van der Wel, Inge Vogel en Erdwin Spits, Ingrid Ernsting, Irene Stoffels, J.H. van der Veen, Jaap Brusewitz, Jaap Pels, Jaap Schippers & Frederique Verhaar, Jaap van Till, Jacky van de Goor | Legende, Jan Benedictus, Jan Boers, Jan Davids, Jan Hoekema, Jan Meenhorst, Jan Mendrik, Jan Nekkers, Jan Prins | ondernemer, Jan Sprenger, Jan van Beurden, Jasha van der Wel, Jelle Attema, Jeroen Hilbrink | Lost in Creation, Joep Firet, Firet Succesvol Ontwikkelen B.V., Johan Brouwer, Jolande Dessing - de Lang, Joris Joosen, Jos Bolte, Jos Khoeblal, Kaeso de Jager, Kees Kervezee, Kick Sprangers, Lars van Tuin, Lenny van der Munnik, Leon P. Kuunders, Lilka Novozhonova, Lorraine de Ploeg, Louise Kraai, Louwrens Wouda, Lyke Poortvliet, M.C. Michel, Maarten van Vulpen, Maartje van der Hoeven, Madeleine Duran, Marcel Bolderman, Marcel Karsten, Marco Harms, Marco Kasbergen, Marcus Aurelius Veenhuysen-Scharff, Marijn Gremann, Marius Ernsting, Mark Rietveld, Marline Williams, Martin Mornout, Martin Voorzanger, Martyn Zij, Max Kommer, Michel van Rosendaal, Mieke Tau, mr. A.Q. Blomaard, mr. Klaas Aantjes, Nanna Lodewijkx, Nico Bergshoeff, Niek Smaal, Patrick van der Duin, Paul Francissen, Paul J. Mathot | Agro-food consultant, Peggy Seelig, Peter Hermans, Peter Waters, Ph. M., Piet Jan Blauw, Pieter Calis, Pieter Hogenbirk, Pieter Rop, Podwalks.nl, Prof. dr. ir. Bart Nieuwenhuis, R.R.W. HERMANN, Rémi de Ligny, Renée C. Bol, Rini Hartman, Robert Nolet, Ronald Ehlen, Roos Korevaar, Ruth Kervezee, Sander Bijlstra, Sander van Knippenberg, Sanjay Bryan Sewram II Ganpat, Saskia Laurijsen, Seph Jacobs, Sietse Rauwerdink, Simon Franssen, Sjaak de Gouw, Storm Galerie - Martine Mulder, Thijs Kroon, Tjin Bremer, Tom Laterveer & Anja Noël, Tom van der Maas, Ton Bil | Workpatch, Ton Sonneveldt, Toon van der Horst en Riet ten Duis, Victor Coral, Vincent Smedinga, W.P. van der Wel van Velzen, weergalooswerken.nl, www.roodbaard.nu, Yoran Hensel, Yvonne Hagenaars, Yvonne van Druenen, raoulnolen, overdiep, Dré Struyk, Hans van Rossum, Maurits van Huijstee, A. Sluijter, Wim van Genderen, Eilse Lorraine, Arnold, Edwin, Jelle.Buis, Vreedejo, Avershuys, Joost den Elzen, Amar, Jaysonobispo, Ans en Hans von Weersch, Margareth, Alessandro, Candyflip.
206
207