Economie en Natuur in Brabant
Samen Slimmer Investeren!
Het Raveleijn Beraad (Commissie Economie & Natuur)
Dit advies is opgesteld door de een breed samengestelde externe commissie, met representanten uit het bedrijfsleven, de kennisinstellingen, de financiële sector, de overheid en de wereld van natuur, landschap en water. Het voorzitterschap was in handen van Bert van Dijk.
Over SER Brabant SER Brabant adviseert het provinciaal bestuur over de hoofdlijnen van het te voeren sociaal-economisch beleid. De Raad is een onafhankelijk orgaan dat wordt gefinancierd door bijdragen van de provincie Noord-Brabant, de landelijke SER en de Brabantse Kamers van Koophandel. De provinciale SER is ingesteld op grond van formele besluitvorming door Provinciale Staten en brengt gevraagd en ongevraagd advies uit over vraagstukken die rechtstreeks of door hun uitwerking van belang zijn voor de sociaal-economische ontwikkeling in Brabant. De advieswerkzaamheden worden voor het grootste deel bepaald door de jaarlijkse Kaderbrief van het College van Gedeputeerde Staten. In de Brabantse SER hebben zitting vertegenwoordigers van de organisaties van ondernemers (BZW, MKB Nederland, ZLTO) en werknemers (FNV, CNV, vakbond De Unie). Voorts zijn vaste kwaliteitszetels ingesteld voor vertegenwoordigers van de beide Kamers van Koophandel. De raad laat zich bij het opstellen van adviezen bijstaan door een viertal themacommissies waarin externe expertise uit ondermeer bedrijven en kennisinstellingen is gebundeld.
Inhoudsopgave Vooraf Samenvatting I. Context 1. Terugtredende overheid 2. De kunst van het loslaten, beetpakken & versnellen (het nieuwe krachtenveld) 3. Duurzaam ondernemen, autonome trend 4. Green Deals 5. Rangeerterrein ‘De Provincie’ 6. Verdiencapaciteit Brabantse economie II. Praktijktoets Telos 7. Lessen uit bestaande projecten III. Concept 8. Brabants buitengebied in een metropolitane omgeving (verkiezingsmanifest) 9. Druk op de financiering 10. Investeringsopgave voor Brabant 11. De economische waarde van natuur 12. De waarde van water 13. Transitie Stad en Platteland (koersdocument) 14. Agro-economie (GLB 2014) 15. Vrijetijdseconomie IV. Content 16. Nieuwe uitdagende filosofie 17. IBA-gebiedsaanpak als wenkend perspectief 18. Juridische kaders: ‘onsje minder’ of juist ‘onsje meer’ 19. Ondernemerschap centraal 20. Experimenteerruimte (‘third spaces’) 21. Nieuwe Verdien Richtingen 22. Slimmer organiseren 23. Slimmer financieren V. Concretiseringsslag 24. Gebiedsontwikkeling 3.0 (operationeel kader) 25. Regionale verbijzondering 26. Aansluiten bij Landschappen van Allure 27. Betrokkenheid grote ondernemingen (initiatief BZW) 28. Procesarchitectuur 29. Focusgebieden (pilots) 30. Convenant Eindhoven Airport VI. Inzet provincie 31. Het spel op de wagen 32. Vijf prioriteiten voor het beleid
5 7 10 10 10 11 11 12 13 14 14 16 16 17 17 18 19 20 21 21 23 23 24 25 26 26 27 28 29 31 31 31 32 33 33 35 37 38 38 38
Samenstelling commissie Economie & Natuur
40
Tableaux Vivants ik heb een venster geplant in het midden van een weide een glazen wand van links naar rechts met gratis zicht op groen en als ik me soms eenzaam voel of argeloos gelukkig zoek mij dan niet maar tref mij hier voor mijn Brabantse schilderij waar de seizoenen nog bruusk stilstaan en uitbundig weer verdwijnen voor een klas van madeliefjes die wild uitzwermt en steels een paardebloem omarmt zo zie ik mijzelf versneeuwen in een krans van witte kroost vanmorgen stond er plots een koe voor mijn raam ik heb haar laten staan misschien was ze wel verwonderd over wat ze zag Ann Langeraet
4 | SER Brabant
Vooraf
Van dit literaire pronkjuweel over natuur & landschap naar het Provinciehuis lijkt een verre sprong over een diepe kloof. Een systeemsprong. Welnu, springen is niet meer nodig, want er wordt een brug gebouwd. Vanaf 2014 zijn de provincies financieel verantwoordelijk voor het beheer van de ecologische hoofdstructuur (EHS), een aaneenschakeling van leefgebieden voor planten en dieren. Maar wat gaat dat de facto betekenen, biedt het ook nieuwe kansen? Feit is dat de toekomst van het Brabantse groen zwaar onder druk staat. Het Rijk kort stevig op haar middelen voor natuur- en landschapsontwikkeling en de herijking van het natuur- en landschapsbeleid is daarmee versneld aan de orde. Het dwingt tot een fundamentele koerswijziging. In deze nieuwe politieke realiteit zien we een nieuw krachtenveld ontstaan met een andere verdeling van verantwoordelijkheden tussen het publieke en private domein. Dat biedt echter ook kansen en aanknopingspunten voor nieuwe verdienmodellen. Rode draad in dit advies is dat de regio in de nieuwe politiek-bestuurlijke actualiteit het lef moet hebben om op eigen benen te staan en een eigen koers uit te zetten. En Brabant is in dat opzicht kansrijk. Want hier is het besef gegroeid dat een hightech regio, die zich met de beste van de wereld wil meten, meer nodig heeft dan een bedrijfsleven van wereldklasse. High tech kan niet zonder high green. Het is zoeken naar een optimale regionale dynamiek: economisch, sociaal-cultureel en ruimtelijk. En daar liggen de aanknopingspunten voor een nieuwe landschaps- en natuur-
aanpak. Niet alleen de provincie, maar ook alle overige stakeholders zullen zich moeten beraden op de nieuwe situatie. De werelden van Economie en Natuur hebben elkaar altijd gewantrouwd. Dat deze twee totaal verschillende culturen nu tot elkaar worden veroordeeld lijkt een ware cultuurschok, hoewel uit dit advies zal blijken dat die werelden in de praktijk al veel dichter bij elkaar zitten dan soms wordt verondersteld. Schokken kunnen naar binnen slaan en leiden tot (verdere) verstarring. Ze kunnen ook het begin van een periode van hernieuwde groei en bloei inluiden, met duurzaamheid als leidraad en met de provincie en ondernemers als aanjagers. Dat is het wenkend perspectief in dit advies. Belangrijke bouwsteen bij de opstelling van dit advies was een kritische toets van de huidige praktijk door Telos. Een reeks lopende projecten en initiatieven is onderzocht op succes- en faalfactoren. Welke lessen kunnen we trekken, waar zitten de aanknopings punten voor het nieuwe Brabantse model? Het Telos-onderzoek wijst op de beperkingen van het huidige stelsel, op de noodzaak van een systeemsprong. Het onderzoeksrapport is integraal onderdeel van dit advies. Voor de opbouw van het advies gebruiken wij de begrippen context, concept en content. Het zijn begrippen uit de architectuur die ordening kunnen brengen in de veelheid aan feiten, indrukken, opvattingen en meningen die elke dag op ons afkomen. De context is de wereld om ons heen. Ontwikkelingen en factoren die uitermate belangrijk zijn, maar die je niet kunt sturen. Een concept is de mentale voorstelEconomie en Natuur in Brabant | 5
ling van een abstract, algemeen idee of van een cluster van samenhangende ideeën. Ten slotte de content. Er zijn maar weinig ruimtes of plaatsen waar niets gebeurt, waarvoor zelfs geen programma is. Architecten zegt zo’n onbestemde ruimte niets. Er is geen architectonische ruimte zonder gebeurtenis, geen ruimte zonder content Een dergelijke ordening van denken is nodig. We zien namelijk dat er op dit moment, gedwongen door de nieuwe politieke realiteit, overal stevig wordt nagedacht over nieuwe verdienmodellen. Rijpe en groene ideeën gaan over tafel. SER Brabant brengt in dit advies enige ordening aan en zet daarmee de lijnen uit voor een echte systeemsprong. Dit verhaal begint met een opmerkelijke gebeurtenis (zie: 1, Terugtredende overheid), die aan de basis staat van een radicale omkering van waarden. De natuur in brede zin – inclusief bodemschatten, flora en fauna – wordt steeds nadrukkelijker erkend als een belangrijk ingrediënt voor het leef- en
6 | SER Brabant
werkklimaat en daarmee van de economie in een bepaald gebied (stad, land, regio). In de rangorde van gebieden kiest de provincie steeds nadrukkelijker positie. Zo profileert Noord-Brabant zich binnen de Europese Unie als een vooraanstaande kennis- en innovatie regio. Om die show te kunnen blijven runnen zijn wetenschappers en andere knappe koppen van wereldformaat nodig en die trekt een provincie als Noord-Brabant vooral aan met aantrekkelijke woon/werk milieus voor kenniswerkers en topvoorzieningen op het gebied van sport en cultuur. Om mee te draaien met de Europese top voor wat betreft kennis en innovatie moet je als (stedelijke) regio een aantal zaken goed voor elkaar hebben, zoals arbeidsmarkt, ondernemerschap, kwaliteit van onderwijs en goede bereikbaarheid. De sociale, culturele en ecologische kwaliteiten van de provincie hebben niet alleen een intrinsieke waarde, maar vormen noodzakelijke randvoorwaarden voor het realiseren van de nieuwe Agenda van Brabant.
Samenvatting
Probleemstelling Kernvraag voor dit advies is hoe de belangen van de bedrijven in Brabant beter of anders kunnen worden gebundeld met de belangen van natuur en landschap, geheel in de geest van de Agenda van Brabant. Directe aanleiding is dat de provincies vanaf 2014 financieel verantwoordelijk worden voor het beheer en de ontwikkeling van de natuur buiten de gebieden waarvoor internationale verplichtingen gelden (Natura 2000, KRW e.d.). Wij zien dit als een kans voor een nieuwe, inspirerende Brabantse aanpak. Voor de Brabantse financieringsopgave wordt in dit advies uitgegaan van een bedrag van ca. € 300 miljoen voor de komende 10 jaar. Veranderende context SER Brabant schetst ingrijpende veranderingen in de context van het natuur- en landschapsbeleid. Als gevolg van de terugtredende overheid gaat het krachtenveld tussen publiek en privaat fors veranderen. In dat veranderend perspectief gaat het vooral om de kunst van het ‘loslaten’ door de overheid en gezien de aloude overheidsdominantie op dit terrein is dat een ware cultuurschok. De commissie ziet echter vooral ook kansen. Het advies komt met een nieuwe en uitdagende filosofie, waarin natuur en landschap niet langer worden gezien als kostenpost, maar als een meerwaarde voor de regionale economische concurrentiepositie. Gewezen wordt in dit verband ook op de onomkeerbare trend van duurzaam ondernemen in het bedrijfsleven en de omvangrijke reeks van ‘green deals’ die inmiddels zijn gesloten. Hamvraag is nu
hoe de financiering van natuur en landschap meer direct in verband kan worden gebracht met de verdiencapaciteit van de Brabantse economie, die jaarlijks ongeveer € 65 miljard bedraagt. Waar zitten de nieuwe hefbomen en wat betekent dat voor het provinciale en regionale beleid? Praktijktoets Eén van de bouwstenen voor dit advies is een onderzoek van Telos naar de ervaringen in een 15-tal lopende projecten. Deze praktijktoets wijst uit dat er bij bedrijven en private partijen weliswaar best bereidheid is om te investeren in natuur en landschap, maar dat de huidige systematiek onvoldoende aanknopingspunten biedt en niet tot het gewenste succes zal leiden. Geconcludeerd wordt dat er een schaalsprong nodig is, met fundamentele veranderingen ten aanzien van zaken als ownership en functieflexibiliteit van grondgebruik. In dat kader worden suggesties gedaan voor slimmer organiseren en slimmer financieren. Belangrijk signaal is overigens dat er in het huidige stelsel onvoldoende vertrouwen bestaat tussen overheden en bedrijven. Dat heeft in belangrijke mate te maken met juridisering en doorgeschoten bureaucratie en regelgeving. Het advies wijst in dit verband op de noodzaak van het vermaatschappelijken van natuurdoelen. Concept Voor de nieuwe koers van het natuur- en landschapsbeleid, en met name de private financiering ervan, wordt in het advies gewezen op een aantal relevante ontwikkelingen die Economie en Natuur in Brabant | 7
interessante conceptuele aanknopingspunten bieden. Genoemd worden ondermeer het topsectorenbeleid van het ministerie van EL&I, de maatschappelijke innovatieagenda rond thema’s als health, food en energie, de vrijetijdseconomie en het nieuwe Europese landbouwbeleid vanaf 2014 (GLB 2014). Op deze ‘cross-over’ gebieden zit in potentie veel nieuwe draagkracht voor natuur en landschap, maar dat vraagt wel om nieuwe concepten en allianties. Dit advies komt met een uitdagende filosofie en presenteert een nieuwe koers. Daarbij wordt aangesloten bij het koersdocument “Stad en Platteland”, eind 2011 gepresenteerd als nieuwe koers voor het Brabantse platteland. Naar het oordeel van SER Brabant is dit een belangrijke eerste stap voor een nieuwe aanpak, omdat er meer ruimte komt voor bedrijven en burgers. Er is echter verdergaande vernieuwing nodig, door echte verbindingen te zoeken met de stedelijke gebieden. Daar zit immers een belangrijk deel van de verdiencapaciteit van de economie. De gewenste bundeling van beleid en middelen vraagt in onze optiek voor een echte schaalsprong. Belangrijk uitgangspunt in de voorstellen van SER Brabant is dat economie en natuur als evenwaardig worden beschouwd. Zoals bekend is dat niet de gangbare praktijk in de ruimtelijk-economische modellen. Tevens vraagt de nieuwe koers om een ‘mental shift’ want uitgangspunt moet worden dat zowel de natuur als het bedrijfsleven eraan moeten kunnen verdienen. Het vraagt nieuwe business of ‘verdienmodellen’. Nieuwe Verdienrichtingen Langs twee hoofdlijnen – ‘slim financieren’ en ‘slim organiseren’ – wordt in dit advies een scala aan nieuwe verdienrichtingen gepresenteerd. SER Brabant komt dus niet met één of enkele gedetailleerd uitgewerkte nieuwe verdienmodellen, omdat die in de praktijk vorm en inhoud moeten krijgen. Bij de inventarisatie van nieuwe verdienrichtingen wordt tevens onderscheid gemaakt tussen “optimaliseren” 8 | SER Brabant
en “herontwerpen” (compleet vernieuwen) en daarmee ontstaat een matrixschema aan opties. Stelling is dat het debat in Brabant nu vooral moet gaan over herontwerpen, omdat optimaliseren binnen de bestaande mogelijkheden – hoe waardevol ook – te weinig soelaas zal bieden. Als het gaat om herontwerpen staat “gebiedsontwikkeling 3.0” centraal in het denken van SER Brabant, dit wordt gepresenteerd als operationeel kader. Het natuur- en landschapsbeleid zoekt in die visie aansluiting bij de economische strategische agenda’s van de regio’s. Gepleit wordt voor de totstandkoming van regionale masterplannen voor gebiedsontwikkeling, waarin overheden en hun stakeholders gezamenlijke ambities formuleren over natuur, landschap en biodiversiteit. In die setting worden de juridische kaders (EU) volgens SER Brabant eerder een stimulans dan een last. In het verlengde van het voorgaande opteert SER Brabant voor het ontwikkelen van regionale natuur- en landschapsfondsen. Actueel voorbeeld is de overeenkomst over het regionaal fonds Eindhoven Airport, waaraan op dit moment wordt gewerkt. Het instellen van regionale fondsen is gekoppeld aan de filosofie om processen fundamenteel anders, dat wil zeggen aan de voorkant, te gaan regelen. De meerwaarde voor het bedrijfsleven is dat dit voorkomt dat men in lange juridische processen vervalt die veel geld gaan kosten. Het is beter dat geld in de kwaliteit van de omgeving te steken. Dit vereist echter wel een principiële inspanning en gebaar van zowel de natuurorganisaties als het bedrijfsleven. Deze gedachte is cruciaal voor het nieuwe denken over economie en natuur. Concretiseringsslagen Er wordt geëindigd met handreikingen voor operationalisering. De Brabantse opgave krijgt een regionale verbijzondering door aansluiting te zoeken bij de vier Brabantse samenwerkingsregio’s en de op deze schaal ontwikkelde economische strategische agenda’s (het “economisch DNA” van de regio’s). Dringend advies is niet eerst in grote
structuren te denken, maar bij voorkeur te starten met concrete projecten. Interessant is het om waar mogelijk aansluiting te zoeken bij de Landschappen van Allure, in welk kader de provincie een stevig investeringsbudget heeft gereserveerd vanuit de Essent-gelden (€ 56,2 mln.). Dit budget moet in onze visie deels dienen als aanjaaggeld voor nieuwe publiekprivate arrangementen gericht op het maken van echte allure. Het advies duidt een aantal concrete pilotgebieden aan waar interessante nieuwe verbindingen kunnen worden gemaakt. Aanbevolen wordt om bij voorkeur aan te sluiten bij concrete probleemeigenaren, vaak grotere bedrijven. Om nieuwe publiek-private ontwikkelingen in de regio op gang te brengen, is de betrokkenheid van ondernemers en met name de grotere bedrijven namelijk cruciaal. In verband daarmee wordt een door de BZW aangekondigd initiatief omarmd; deze ondernemingsorganisatie heeft gemeld convenantpartner te willen zijn voor de op Brabants niveau te sluiten Green Deal “Economie & Natuur”. Het spel op de wagen Dit advies pleit in feite voor het voeren van een tweesporenbeleid: via projecten wordt toegewerkt naar nieuwe kaders, waarin de bedrijven zich verbinden aan de doelen van natuur en landschap. Het gaat in eerste instantie om concrete, soms ook kleinschalige win-win projecten gericht op het vergroten van ondernemingsruimte en het verbeteren van de landschappelijke kwaliteit. Hamvraag is nu hoe ‘het spel op de wagen’ kan komen. In onze visie speelt de provincie daarbij een
doorslaggevende rol, vergelijkbaar met BHPaanpak (herstructurering bedrijventerreinen). Vernieuwende initiatieven moeten worden uitgelokt en concrete doelstelling zou moeten zijn dat er binnen een half jaar wordt gestart met een 4-tal projecten ‘nieuwe stijl’. Kernvraag voor de provincie is of men bereid is het oude los te laten en te kiezen voor een systeemsprong. Ofwel, is er bereidheid te acteren vanuit een andere dan de traditionele machtsrol? Naar aanleiding van deze strategische kernvragen eindigt het advies met de volgende vijf beleidsprioriteiten voor de provincie: 1. Zet de marsroute uit naar een nieuwe, eigen Brabantse koers Economie & Natuur vanaf 2014 en creëer de juiste bestuurlijke en planologische randvoorwaarden 2. Profileer Brabant als proeftuin voor innovatie en bied in concrete pilotgebieden operationele voorwaarden voor een regionale strategische aanpak van economie en natuur, in dit advies aangeduid met ‘gebiedsontwikkeling 3.0’ 3. Maak de shift van overheidsdominantie naar marktgeoriënteerd denken (‘kunst van het loslaten’); schep maximale experimenteer- en ondernemingsruimte (‘third spaces’) voor het in de praktijk ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen 4. Zet investeringsbudget van de Agenda van Brabant in, vanuit de verschillende compartimenten, als versneller voor de nieuwe Brabantse koers natuur & landschap 5. Richt samen met kennisinstellingen en bedrijven een expertisecentrum in voor het bundelen van kennis en onderzoek op dit nieuwe terrein
Economie en Natuur in Brabant | 9
I. Context
1. Terugtredende overheid De provincies zijn vanaf 2014 financieel verantwoordelijk voor het natuurbeleid, met uitzondering van de gebieden waarvoor internationale verplichtingen gelden (Natura 2000, KRW, Biodiversiteitsverdrag), deze blijven onder rijksverantwoordelijkheid. Het Rijk voegt daartoe vanaf 2014 jaarlijks € 105 mln. (prijspeil 2011) toe aan het Provinciefonds. Daarnaast krijgen de provincies de inrichting van het landelijk gebied, het regionale beleid voor recreatie en toerisme, het landschap, de structuurversterking van de landbouw en leefbaarheid in hun portefeuille. De bestuurlijke heroriëntatie van het Rijk wordt onderbouwd en uitgewerkt in de Visienota bestuur en bestuurlijke inrichting. Het kabinet geeft hierin weer hoe het overheidsapparaat en de bestuurlijke inrichting moeten worden vereenvoudigd. 2. De kunst van het loslaten, beetpakken & versnellen (Het nieuwe krachtenveld) De kunst van het loslaten: het kabinet beoogt een krachtige, kleine (compacte) en dienstverlenende overheid die slagvaardig kan opereren. Het bestuur zal met minder belastinggeld, minder ambtenaren, minder regels en minder bestuurders moeten functioneren, op basis van de uitgangspunten “je gaat erover of niet” en “je levert tijdig”. Niet door terugtred, niet door alles maar aan de markt over te laten, maar door een doelmatiger organisatie en een werkwijze die veel meer steunt op maatschap-
pelijke kracht en dynamiek. Niet voor, maar door mensen, denken en doen.’1 De kunst van het beetpakken: niet alles oppakken wat een ander – in dit geval de rijksoverheid – laat vallen. Provincies moeten hun eigen profiel ontwerpen en bewaken. Essentieel is daarbij de vraag: kun je als provincie het verschil maken? En, zo ja, waar? NoordBrabant beantwoordt die vraag als volgt: ‘Het eigentijdse bestuurlijke profiel van de provincie draait volgens ons om ruimte, economie en de wisselwerking tussen beide. In de vorige eeuw heeft de provincie een sterke positie gekregen op het domein van de ruimtelijke ontwikkeling en fysieke omgeving en inrichting. Daar liggen onze kerntaken en zijn we wettelijk bevoegd. In lijn met het advies van de Commissie-Lodders zien wij een toenemende rol voor de provincie weggelegd in het ruimtelijk-economische domein. Wij willen focussen op de taken die van oudsher tot onze core business behoren.’ Voor meer informatie, zie: Agenda voor Brabant. De kunst van het versnellen: Nederland doet er veel te lang over om de omslag naar een duurzame economie te maken. Veel initiatieven lopen vast in regelgeving en procedures. Daar zijn diverse redenen voor. Duurzaamheid blijft als concept nog te veel in de theoretische sfeer en in de waan van ‘papieren akkoorden’ hangen. Wil het effect hebben op de manier waarop mensen daadwerkelijk leven en succes boeken, dan moet het ook in de praktijk wortel 1 Visienota – Bestuur en bestuurlijke inrichting: tegenstellingen met elkaar verbinden, visie kabinet 10-10-2011.
10 | SER Brabant
schieten. Niet alleen bij de overheid, maar ook in het bedrijfsleven, bij individuele burgers en maatschappelijke instellingen. De rijksoverheid – lange tijd monopolist in natuurbeheer en landschapsontwikkeling – is niet vastberaden genoeg, anders zouden de vooral in ondernemerskring veelvuldig bekritiseerde barrières, zoals regelgeving en procedures, al lang zijn opgeruimd en zou de provincie met publieke en private partners al in het gat gesprongen zijn.’ 3. Duurzaam Ondernemen, autonome trend De afgelopen zes, zeven jaren rijpt bij ondernemers het inzicht dat duurzaamheid niet alleen geld kost, maar ook kansen biedt. Nieuwe producten, diensten en werkwijzen van innovatieve starters zoeken een weg naar potentiële afnemers. Sommige sneuvelen onderweg, maar per saldo zijn investeringen in duurzaamheid bijzonder renderend, zo blijkt uit onderzoek van Robeco. De beste duurzame bedrijven boekten over de periode 2001-2011 een extra rendement van 16,1%. In de ‘long/short-portefeuille’ was dit extra rendement zelfs 33,7%! Geen wonder dat steeds meer bedrijven worden aangetrokken door het innovatie potentieel van deze veel belovende nieuwe industrietak.2 Duurzaam ondernemen is een dwingende trend in de opvatting van het bedrijfsleven. Dat geldt zowel voor ondernemers als werknemers. Dit werd onlangs bevestigd door de BZW, die ter voorbereiding van haar strategienota 2012-2017 onderzoek heeft gedaan naar de prioriteiten van hun leden. Duurzaamheid blijkt samen met arbeidsmarkt en onderwijs in de top drie van werkgeversprioriteiten te staan. Dat er ook bij werknemers een sterk groeiende aandacht is voor duurzaamheid en een groene bedrijfsomgeving wordt bevestigd door recent onderzoek3. Dit onderstreept dat 2 Keijzers, G. & J. Wempe, 2008, Entrepeneurship, Innovation and Sustainability, in: W. Burggraaf, R. Floren & J. Kunst, The Entrepeneur & The Entrepeneurship Cycle, Van Gorkum, Assen. 3 Groen werkt beter, Kansen voor bedrijventerreinen en natuur, Henk Bouwmeester (red), SDI 2010
er, meer dan in het verleden, kansen liggen om het bedrijfsleven te betrekken bij natuuren landschapsontwikkeling. 4. Green Deals De Engelse taal leent zich beter voor het maken van kop en tussenkop dan het Nederlands. Green Deal roept associaties op met de New Deal4 en met Greenwheels5, maar ook met concrete afspraken over duurzaamheid, al dan niet schriftelijk vastgelegd en voorzien van handtekeningen. Op 3 oktober 2011 hebben de ondernemingsorganisaties VNO-NCW, MKB Nederland en LTO Nederland samen met Natuur & Milieu en MVO Nederland bijvoorbeeld hun handtekening gezet onder een ‘Groene Groei Deal’ met de overheid. Deze Groene Groei Deal omvat een serie ondertekende sector- en bedrijfsdeals (59) die in de komende jaren verder zal worden uitgebreid. Zo neemt de KLM zich voor om 200 keer van Amsterdam naar Parijs te vliegen op afgewerkt frituurvet en willen Desso en Van Gansewinkel tapijtafval recyclen. Essent, Nederlandse Groen Gas Maatschappij en Friesland Campina richten zich op vergisting van mest tot vloeibaar biogas. Minder spectaculair misschien, maar zeker zo belangrijk zijn de praktijkvoorbeelden waarbij stedenbouwkundige uitbreiding en aanleg van bedrijventerreinen tegelijk ook winst voor de natuur hebben opgeleverd. Winsten uit grondverkoop zijn geïnvesteerd in groen. Bijvoorbeeld in de Reeshof in Tilburg (natuur langs de Donge), de wijk Markiezaat in Bergen op Zoom, de High Tech Campus Eindhoven en een Kempisch bedrijventerrein te Bladel. Meer voorbeelden in de handleiding Biodiversiteit gemeenten www.biodiversiteitbrabant.nl
4 De New Deal was de naam van het programma waarmee de Amerikaanse president Roosevelt zijn land in 1932 uit de Grote Depressie wilde trekken. 5 Greenwheels exploiteert leenauto’s waar mensen alleen maar voor betalen als ze de betreffende auto’s ook echt gebruiken. Economie en Natuur in Brabant | 11
Kaartje 1: Gebiedsgerichte topclusters Verder zijn er plannen om bedrijventerreinen deels ter beschikking te stellen van de natuur. In 2012 begint een proef op vier locaties. De betreffende bedrijventerreinen gaan als verbinding fungeren tussen natuurgebieden. Hierdoor zouden planten en dieren zich beter kunnen verspreiden, waardoor ze in het wispelturige Nederlandse klimaat meer kans hebben om te overleven. Elf grote bedrijven (stand 13 december 2011) hebben zich bij het initiatief aangesloten, waaronder DSM, AkzoNobel, Philips, KLM, Nutreco, ABNAmro en DHV. Deze ondernemingen fungeren als ‘aanjager’. 5. Rangeerterrein ‘De Provincie’ De EU wordt langzaam maar zeker dominanter, het rijk decentraliseert, en de provincie wordt steeds meer een ‘rangeerterrein’ voor de overheid en de private sector, een platform voor joint action. Aan de kant van de overheid staan de gemeenten, waterschappen en (semi) overheidsinstellingen als TU/e, UvT, 12 | SER Brabant
ziekenhuizen en overige zorg- en onderwijsinstellingen. Aan de kant van de private sector staan de individuele bedrijven, de provinciaal georganiseerde belangenverenigingen als BZW, MKB, ZLTO, brancheorganisaties, vakbonden, BMF, Brabants Landschap, Natuurmonumenten, etc. Movers en shakers In dit nieuwe krachtenveld spelen individuele ondernemers en (hun) ondernemingen steeds meer de rol van aanjager (mover). Degenen die de crisis hebben doorstaan, zijn klaar voor nieuwe uitdagingen. Zij hebben schoon genoeg van het ‘achteruit verdedigen’ en loeren op de counter. De aanvallers onder hen (koplopers, avant gardisten) zoeken de ruimte op en die ligt bij alles wat met duurzaamheid te maken heeft. Het kan wat lijden. Nederlandse bedrijven staan er financieel helemaal niet zo slecht voor. Zeker niet als je het vergelijkt met de Nederlandse huishoudens. De totale schuld
van alle Nederlandse huishoudens overtreft het bruto binnenlands product (bbp)6 met 4% (cijfers 2008). Daarmee zijn de Nederlandse gezinnen Wereldkampioen schulden maken. De banken behoren met 99% bbp tot de shakers. De overheid doet het met een totale schuld van 60% bbp het best, maar bezuinigt niettemin om ideologische en bedrijfskundige redenen – de compacte overheid. Bedrijven hebben met een totale schuld van 89% bbp weliswaar ook weinig ruimte voor wilde avonturen, maar als er een kans is op hernieuwde economische en maatschappelijke voorspoed, dan ligt die hier. Als er één stakeholder is die de Nederlandse economie en samenleving uit de crisis kan trekken, dan is dat het bedrijfsleven. Maar het management daar zal eerst massaal de knop om moeten draaien van business as usual naar duurzaam. De decentralisatie van het natuurbeleid is hiervoor een mooie testcase.
6. Verdiencapaciteit Brabantse economie Noord-Brabant heeft een uitstekende uitgangspositie in het kader van het landelijk topsectoren beleid van het ministerie van Economie, Landbouw & Innovatie. Brabant heeft ‘comparatieve voordelen’ in ten minste vijf clusters: high tech systems & automotive (de Brainportregio mag zich het centrum van het land noemen), food & agro, lifescience, logistiek en aerospace & maintenance (onderhoud van vliegtuigen en andere hoogwaardige apparatuur). Door clustering van bedrijven en kennisinstellingen ontstaat een gigantische innovatie potentie die NoordBrabant geen windeieren legt. De toegevoegde waarde (verdiencapaciteit) van de Brabantse economie bedraagt jaarlijks in totaliteit zo’n € 65 miljard Euro. Dat is wat alle bedrijven in Noord-Brabant samen aan waarde toevoegen aan ingekochte goederen en diensten. Het aandeel van de in bovenstaand schema aangegeven topclusters bedraagt ca. 23 miljard Euro, of wel ongeveer 35% van het Bruto Regionaal Product. Het aandeel in de totale exportwaarde van onze Brabantse economie is hoger en bedraagt zelfs ruim 50%.
6 Bruto Binnenlands Product (BBP) is het totale inkomen dat gedurende een jaar in heel Nederland wordt verdiend Economie en Natuur in Brabant | 13
II. Praktijktoets Telos
7. Lessen uit bestaande projecten Ten behoeve van dit advies heeft Telos, het Brabants centrum voor duurzame ontwikkeling, onderzoek gedaan naar de ervaringen die zijn opgedaan met bestaande projecten gericht op de duurzame ontwikkeling van economie en natuur. In totaal heeft Telos een 15-tal projecten geanalyseerd. De projecten zijn zowel publiek als privaat van karakter en variëren in fases van planvorming, realisatie en beheer. In onderstaand schema zijn de onderzochte projecten gerangschikt, het betrof zowel projecten op het gebied van landschapsbeheer als het ontwikkelen van bedrijventerreinen, woningbouw en sponsoring: Algemene conclusie uit dit onderzoek is dat er best bereidheid is bij bedrijven en andere private partijen om te investeren in de ontwikkeling, maar dat de huidige systematiek daarin in onvoldoende mate kan voorzien. Het
Planvorming
Realisatie
huidige stelsel is vooral defensief van aard en het is bureaucratisch, met rigide en ingewikkelde regelgeving. Telos concludeert uit de interviews dat investeringen in de natuur op dit moment vooral als kostenpost worden ervaren. Feitelijke situatie is dat het overgrote deel van de middelen voor beheer van natuur en landschap afkomstig zijn van de overheid. Waar private partijen bijdragen aan natuur ontwikkeling, gaat het bovendien in het merendeel van de gevallen om natuurcompensatie. Bij compensatie worden de gevolgen van een ingreep in de natuur bestreden door ergens anders natuur te ontwikkelen. In de praktijk betekent dit dat voor de ontwikkeling van woningbouw of bedrijfsgebouw een financiële vergoeding wordt bepaald om natuur mee te kunnen ontwikkelen, zgn. ‘rood voor groen’ projecten.
Publiek
Privaat
Levende Beerze
Eindhoven Airport
Maashorst
Moerenburg
De Groote Wielen
AFC Nieuw Prinsenland
Brainport
Duurzaam industriepark Cranendonck
De Peel
FujiFilm Efteling
Beheer
Het Groene Woud
Industrieterrein Moerdijk
Lifescape
Bedrijventerrein Saxe Gotha
Schema 1: Overzicht getoetste plannen en projecten (Telos onderzoek) 14 | SER Brabant
Een belangrijke voorwaarde voor meer private financiering van natuur is dat de (economische) waarde van natuur beter benut kan worden. In de onderzochte projecten vindt dit tot nu toe nog maar zeer beperkt plaats. Telos concludeert dat dit vraagt om fundamentele aanpassingen in het huidige stelsel, bijvoorbeeld veranderingen in eigenaarschap als mogelijkheid om de economische waarde van natuur te veranderen. Privaat eigendom van natuur biedt de mogelijkheid om andere investeerders aan te trekken. In de interviews wordt ook door private partijen aangegeven dat ze willen investeren in natuur die op een of andere manier functioneel is. Het kan dan gaan om recreatieve functies, landschappelijke inpassing van bedrijven of een bufferfunctie tegen milieu-overlast. Deze economische functies zullen dan binnen de voor de biodiversiteit in het gebied geldende voorwaarden moeten worden ingevuld. In dit kader pleit Telos voor het verruimen van mogelijkheden van ‘functieflexibiliteit’. Hierdoor kunnen de verschillende gebruiksmogelijkheden van een gebied optimaal tot waarde worden gebracht. Functieflexibiliteit speelt ook in op de vraag van bedrijven naar mogelijkheden om zich op een locatie te kunnen blijven ontwikkelen. Op dit moment zien bedrijven zich te vaak belemmerd door natuur in hun omgeving. Slimmer organiseren en financieren Op grond van de vijftien onderzochte projecten doet Telos een aantal voorstellen voor ‘slimmer financieren’ en ‘slimmer organiseren’. Belangrijke denklijn is het bundelen van de beschikbare middelen in (regionale)
natuurfondsen. Deze fondsen kunnen gevuld worden met overheidsmiddelen, middelen uit rood-voor-groen projecten, sponsorgelden of andere opbrengsten. Bij lokale of regionale fondsen zijn de projecten beter zichtbaar voor de deelnemende (private) partijen en dat geeft veel meer betrokkenheid en continuïteit. Slimmer organiseren zou vooral gericht moeten zijn op het vergroten van samenwerking en vertrouwen tussen overheden, natuur- en milieuorganisaties, burgers en bedrijven. Vanuit deze samenwerking kunnen de economische en maatschappelijke kansen van natuur beter op elkaar worden afgestemd en elkaar versterken. Ideaaltypisch wordt in dit nieuwe model gekomen tot gezamenlijke keuzes, de overheid is monopolist af. Belangrijk signaal is het creëren van samenwerkingsverbanden op een hoger schaalniveau, door tevens verbindingen te leggen met stedelijke regio’s. Samenwerking op dat hogere schaalniveau kan zowel bestuurlijk als financieel een impuls geven aan de natuur op het platteland. Kosteneffectiviteit natuurontwikkeling Verwacht mag worden dat de kosteneffectiviteit van natuurontwikkelingsprojecten in dit nieuwe samenspel van publieke en private partijen explicieter en kritischer aan de orde zal gaan komen. Wij vinden dat van belang, want het onderzoek van Telos geeft ook aan dat natuurontwikkelingsprojecten in het algemeen relatief zeer kostbaar zijn. Bij afnemende regionale middelen en budgetten zal – meer dan tot dusver – de kosten-effectiviteit en het mogelijk ontwikkelen van alternatieve opties onderwerp van bespreking worden.
Economie en Natuur in Brabant | 15
III. Concept
8. Brabants buitengebied in een metro politane omgeving (verkiezingsmanifest) In dit advies knopen we aan bij het verkiezingsmanifest ‘Brabants buitengebied in een metropolitane omgeving’, dat eind 2010 werd gepresenteerd door een groot aantal organisaties die actief zijn op het gebied van natuur, water, milieu, landbouw en recreatie: ZLTO, Brabants Landschap, de Noord-Brabantse Waterschappen, Natuurmonumenten, Brabants Particulier Grondbezit, de Brabantse Milieufederatie, Staatsbosbeheer en de ANWB. Voorts is het manifest onderschreven door de Brabants-Zeeuwse Werkgevers (BZW) en het ToeristischOndernemersPlatform (TOP) Brabant. Onderstaand worden de kernboodschap en de visie op de actualiteit kort samengevat. Er blijkt een breed maatschappelijk draagvlak te ontstaan voor het positioneren van natuur en landschap in een breder (economisch) perspectief. Kernboodschap In het drukke en verstedelijkte Brabant worden de kwaliteiten van het buitengebied steeds meer op waarde geschat. Boeren, burgers, inwoners en toeristen genieten van het landschap met beek, bos, polders, heide en weiden. Natuurgebieden bieden leefruimte aan bijzondere plant- en diersoorten. Land- en tuinbouw is een belangrijke gebruiker van het buitengebied en is voor Brabant een economische sector van belang. Behoud van de vitaliteit van het platteland vraagt ook ruimte voor andere sectoren, waaronder toerisme en recreatie. Goed waterbeheer is voor de vele functies in het buitengebied essentieel. 16 | SER Brabant
Partijen constateren dat de relatie tussen stad en platteland verandert en intenser wordt. Het platteland biedt een kostbaar spectrum aan activiteiten en waarden die zowel voor inwoners als toeristen in meer dan één opzicht van grote betekenis zijn. Tegelijkertijd staat de kwaliteit van het landelijk gebied onder grote druk. Investeringen zijn noodzakelijk voor een toekomstbestendig buitengebied, waar voor de vele functies een duurzaam perspectief lonkt. Actualiteit Er komen structureel minder rijksmiddelen beschikbaar en de nationale overheid trekt zich terug uit het domein van de natuur- en plattelandsontwikkeling. Dat betekent dat andere partijen (ondernemers en particulieren, lagere overheden, maatschappelijke organisaties, meer aan zet zijn om doelen te realiseren. Creatieve oplossingen en nieuwe verdienmodellen zijn nodig om dit te bereiken. De opstellers van het manifest voelen zich verantwoordelijk daarover mee te denken en daaraan bij te dragen. Het manifest noemde als uitgangspunten voor de toekomstige ontwikkelingen in het landelijk gebied: – Stad en Platteland in beleid, proces en uitvoering sterker met elkaar verbinden – Betrek burgers en bedrijven meer bij de ontwikkeling van het platteland – Om natuur- en landschapsambities buiten de ‘topnatuur’ te kunnen realiseren is er behoefte aan creativiteit en nieuwe instrumenten – Water is kansrijk als nieuwe aanjager van uitvoeringsprojecten
– Het bedrijfsleven wordt er nadrukkelijk bij betrokken – Recreatie vormt de natuurlijke verbinding tussen stad en platteland – Nieuwe financieringsmogelijkheden maximaal benutten voor een vitaal platteland – De agrarische sector creëert verbindingen tussen productielandbouw en burgers – Faciliterende rol van de provincie komt centraal te staan 9. Druk op de financiering De centrale overheid trekt zich terug uit de maatschappelijke vuurlinie. Vraagstukken en problemen kunnen het best worden opgelost door degenen die het aangaat, vindt het kabinet. De overheid brengt dit nu ook in praktijk. Om te beginnen met de zorg voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Die komt vanaf 2014, zoals gezegd, bij de provincies te liggen. Het Rijk beperkt zich tot de natuurkwaliteit van gebieden waarvoor internationale en Europese verplichtingen zijn aangegaan, de Natura 2000-gebieden. Er komen structureel minder rijksmiddelen om de EHS te realiseren. Voor nieuwe natuur komt er een herijking van de EHS die zal gaan resulteren in een verdeling van primaire EHS en overige EHS. In de primaire EHS zullen de nog beschikbare overheidsmiddelen borg moeten staan voor realisatie van de ambities welke door particulieren, agrariërs, landgoedeigenaren en terreinbeherende instanties worden georganiseerd. In de overige EHS is dat niet of zeer moeilijk te realiseren. In verband met de overdracht van financiële verantwoordelijkheid voor de EHS voegt het Rijk vanaf 2014 jaarlijks € 105 miljoen toe aan het Provinciefonds. Om de overgang te vergemakkelijken wordt er tot 2014 ook nog geput uit een potje met ILG-middelen7, maar daarna worden de provincies geacht het operationele en financiële beheer van de EHS voor eigen rekening te nemen. Wegens het gebrek aan middelen als gevolg van de economische crisis zal de realisatie van 7 ILG = Investeringsbudget Landelijk Gebied.
de EHS over meerdere jaren worden gespreid. Het landelijk akkoord decentralisatie natuur8 spreekt daarom over een ‘herijkte EHS’ die in 2021 wordt afgerond. Uitgangspunt voor ons is dat de basisfinanciering van de bestaande natuur binnen de herijkte EHS (inclusief particulier en agrarisch natuurbeheer) uit de reguliere algemene middelen moet komen. Aanvullend zijn dan nieuwe financierings- en investeringsmiddelen nodig om in de overige EHS, het landelijk gebied en de kwaliteit van het landschap gewenste ontwikkelingen op gang te krijgen. Het is met name op deze laatstgenoemde segment dat SER Brabant voorstellen aanreikt om de gewenste ontwikkelingen door het aangaan van nieuwe coalities alsnog tot stand te brengen. 10. Investeringsopgave voor Brabant In deze paragraaf wordt, uitgaande van de nieuwe context van het natuur- en landschapsbeleid (overige EHS, landelijk gebied en kwaliteit landschap) de Brabantse investeringsopgave in een zo concreet mogelijk perspectief gezet. Op voorhand willen we er daarbij op wijzen dat niet het beeld mag ontstaan dat sprake is van een nulsituatie. Er wordt bijvoorbeeld in het kader van Stika (Stimuleringskader) jaarlijks al € 18 mln. geïnvesteerd in landschapsontwikkeling en ook in de agrarische sector zijn concrete aanknopingspunten. De ZLTO is bijvoorbeeld op zoek naar 7000 ha GLB-landschap om maximaal te kunnen profiteren van de EU-middelen (GLB 2014). Wij schatten in dat de Brabantse investeringsopgave v.a. 2014 neerkomt op grofweg € 300 mln., zoals uitgebeeld in schema 2 dat zowel de ‘donkergroene’ natuur (topnatuur) als de ‘lichtgroene’ natuur betreft. Hierbij moet worden aangetekend dat dit bedrag niet gezien moet worden als een doelstelling, maar als voorbeeld van de effecten die ontstaan door de terugtredende overheid. De in nieuwe coalities te genereren fondsen zullen niet alleen bedoeld zijn om de tekorten in 8 Onderhandelingsakkoord Decentralisatie Natuur, Kabinet en IPO, 20 september 2011 Economie en Natuur in Brabant | 17
Investeringen Natura 2000 gebieden
Rijk
Investeringen Primaire EHS (herijkt)
Provincie
Overige EHS
Nieuwe Coalities
Investeringen landelijk gebied en kwaliteit landschap
Nieuwe Coalities
300 mln.
Schema 2: Natuur & Landschap, opgave voor Brabant v.a. 2012
de “overige EHS” te repareren, maar evenzeer om bij te dragen aan de kwaliteit van natuur en landschap in de breedste zin, inclusief de inschakeling van boeren bij landschapsbeheer. Toelichting: De Brabantse EHS-opgave bedraagt ruwweg 3.500 ha. Uitgaande van € 80.000 per ha (eenmalige uitgaven t.b.v. verwerving en inrichtingskosten, excl. beheer) bedraagt de verplichting voor de Brabantse EHS, gemeten over een periode van 10 jaar, ca. € 280 mln. Hierbij is ervan uitgegaan dat de provincie tot verwerving en inrichting overgaat. Een optie is dat de grond in eigendom van de eigenaar blijft en een alternatief beheer, dat aansluit bij de natuurdoelen wordt overeengekomen. Rekening houdend met de noodzakelijke investeringen in overig waardevol landschap buiten de EHS, komt de commissie grofweg op een inschatting van een te financieren bedrag van ruim € 300 mln. Hieraan is geen concrete tijdshorizon verbonden, maar de commissie gaat vooralsnog uit van een periode van 10 jaar (2012-2022). 11. De economische waarde van natuur De memorie van toelichting in de Wet Natuur geeft een kernachtige beschrijving van de waarde van natuur: ‘Natuur vertegenwoordigt een grote waarde, niet alleen in zichzelf, maar ook vanwege alles wat zij de samenleving biedt. Natuur voorziet in de basisbehoeften van de mens, brengt veiligheid en draagt bij aan zijn welzijn. Wat natuur de samenleving 18 | SER Brabant
biedt laat zich uitdrukken in verschillende diensten: productiediensten (voedsel, hout, zout water en biomassa), regulerende diensten (waterveiligheid, waterhuishouding, CO2-opslag) en culturele en welzijnsdiensten (cultuurhistorie, genot, rust, ontspanning, gezondheid, sociale relaties). Deze diensten – Telos spreekt in haar onderzoek over ‘ecodiensten’ – laten zich vertalen in maatschappelijke en economische waarden: financiële, maatschappelijke en intrinsieke waarde. Natuur en landschap werden tot voor kort – ook in de economische rekenmodellen – vooral gezien als kostenpost, met een exclusieve verantwoordelijkheid voor de overheid en NGO’s als hoeder van dit ‘zwakke’ goed. SER Brabant pleit in deze echter voor een ‘mental shift’. De natuur levert namelijk nu al een belangrijke bijdrage aan ons economisch systeem en dat gaat de komende periode sterk toenemen in verband met de vergroening en verduurzaming van de economie. Denk bijvoorbeeld aan de ontwikkelingen rond de biobased economy waar belangrijke sectoren als de agrosector en de chemie sterk bij zijn betrokken. Het verdient overigens wel aanbeveling die economische waarde nader in kaart te brengen. In de bosbouw, de agrarische sector en de voedingsmiddelenindustrie vormen natuurlijke processen momenteel al een directe productiefactor. Ook de omzet van de recreatieve sector is voor een deel gebaseerd op de beleving van natuur en landschap. Water halen we uit de natuur, waarbij gebruik gemaakt wordt van de zuiverende werking die de natuur
Toegevoegde waarde [mln. Euro] Landbouw, bosbouw en visserij
1.137
Voedings- en genotmiddelenindustrie
3.793
Waterleidingbedrijven
237
Sport en recreatie
241
Totaal
5.408
Tabel 1: Toegevoegde waarde aan natuur verbonden sectoren (2008) Bron: CBS, bewerking Telos
hierop heeft gehad. De toegevoegde waarde van deze direct aan de natuur verbonden sectoren bedraagt ongeveer 8% van de toegevoegde waarde van de Brabantse economie, in totaal 5,5 miljard Euro, zie bovenstaande tabel. De toegevoegde waarde van natuur beperkt zich echter niet tot deze direct aan de natuur verbonden sectoren. Een voorbeeld: woningen die dicht bij de natuur zijn gelegen, zijn meer waard dan andere woningen. Onderzoek heeft uitgewezen dat deze waardestijging kan variëren tussen de 4% en 12%. In Noord-Brabant ligt deze waardestijging rond de 6%. Voorts zijn de voordelen van natuur voor gezondheid evident, maar dat is moeilijk te kwantificeren. Bekend is wel dat zicht op een natuurlijke omgeving concentratieverhogend en stressverminderend is. Natuur helpt ook om de fysieke gezondheid van mensen op peil te houden door recreatieve activiteiten zoals wandelen en fietsen uit te lokken. Tot slot heeft de natuur ook een waarde vanuit zichzelf (intrinsieke waarde). Economisch onderzoek (Telos verwijst naar Brouwers e.a.1999) dat huishoudens enkele tientallen Euro’s per jaar over hebben voor het in stand houden van natte natuurgebieden. In algemene zin kan worden geconcludeerd dat een mooie, rustgevende en groene omgeving een steeds belangrijker factor is voor het vestigingsklimaat. Voor bedrijven die zich in Brabant willen vestigen of in Brabant willen blijven is het in belang toenemend argument, naast uiteraard andere economische argumen-
ten. Interessant is dat uit onderzoek9 blijkt dat ook werknemers steeds meer prijs blijken te stellen op een natuurlijk ingerichte buitenruimte. Hieruit kan worden geconcludeerd dat een groene bedrijfsomgeving de komende jaren een strategische factor zal worden in de ‘war for talent’, die als gevolg van de vergrijzing gaat ontstaan op de arbeidsmarkt. Op grond van voorgaande beschouwingen komen wij tot de conclusie dat de economische waarde van de natuur aanzienlijk hoger moet zijn dan het door Telos genoemde (directe) cijfer van 5,4 miljard Euro. Dat biedt perspectief voor het doorvoeren van de ‘mental shift’ in de Brabantse natuur- en landschapsaanpak. 12. De waarde van Water Het domein water biedt interessante kansen voor nieuwe slimme verbindingen tussen economie en natuur. De blauwe opgave is omvangrijk en water is, vanwege de kwaliteit van het grondwater, een belangrijke vestigingsplaatsfactor in Brabant. Denk daarbij aan belangrijke dragers van de economie als de voedings- en genotmiddelenindustrie en de agrofoodsector. Daarnaast is water een indirecte randvoorwaarde voor economische ontwikkeling: zowel ten behoeve van de landbouwproductie als voor het in stand houden en verbeteren van de landschap- en natuurwaarden, als basis voor onder andere de gezondheids- en vrijetijdseconomie. 9 ‘Groen werkt beter, Kansen voor bedrijventerreinen en natuur’, Henk Bouwmeester (red), SDU 2010 Economie en Natuur in Brabant | 19
Voor een nadere duiding van de regionale waarde van water verwijzen wij naar een verkenning die Waterschap Aa en Maas enkele jaren geleden heeft gemaakt10. De jaarlijkse netto kosten van het schap (€ 89,4 mln., 2008) zijn afgezet tegen de baten van enkele verschillende typen waterlichamen zoals een watertransportweg, een recreatieplas, een waterrijk hoogveengebied en een genormaliseerde beek. Uitkomst van deze verkenning was dat sprake is van substantiële hefboomwerking, zowel naar de consumptie als productiekant van de regionale economie. Voorts verwijzen wij naar een interessante publibatie van Telos over de waardecreatie met water.11 Telos heeft een ‘multi-input–multi-output analyse’ gemaakt en concludeert ondermeer dat een slimmer doordacht watervoorraadbeheer de sleutel vormt voor meer waardecreatie met water. Een multifunctioneel gebruik (recreatie, woonbestemming, landbouw en natuur) van de voorraden vergroot kansen op waardecreatie. Het gaat dan om zowel puur economische als bredere maatschappelijke waardecreatie. Voor concretere investeringscijfers in het Brabantse waterdomein refereren wij aan een in 2009 door SER Brabant uitgebracht advies over de economische doorwerking van het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2010-2015 12. Uit de berekeningen bleek dat in 6 jaar tijd € 1, 7 miljard wordt geïnvesteerd in waterkwaliteit, vooral in het kader van de invoering van de EU Kaderrichtlijn Water. Naast veiligheid gaat het ondermeer om zaken als zuivering en systeem- en natuurherstel. In het algemeen zaken die ook economisch van belang zijn omdat het de kwaliteit van de bedrijfsomgeving en het vestigingsklimaat verbetert. Wat vooral opvalt, is dat het totale investeringsplaatje al een bredere ppp- en/of pps-basis heeft: 10 De economie van het schap; over de economische betekenis van een waterschap, 2008, Tom Bade e.a. 11 Waardecreatie met water, Telos 2010 12 Economische doorwerking PWP Noord-Brabant 2010-2015, Ecorys/ SER Brabant, september 2009 20 | SER Brabant
Rijk Brabantse waterschappen Gemeenten Industrie Provincie c.a. Waterbedrijven
616 mln. 537 mln. 208 mln. 177 mln. 120 mln. 38 mln.
36% 32% 12% 10% 7% 2%
Voor nieuwe verbindingen is het uiteraard vooral interessant te kijken naar de batenkant van water. In het reeds aangehaalde SER-advies zijn nieuwe economische kansen aangeduid die in het Provinciaal Water Plan nog onvoldoende aan de orde kwamen: – Combinatie van waterberging en gebiedsontwikkeling (diverse projecten w.o. HOWABO) – Betere afstemming van vraag en aanbod (grond)water, zie Deltaplan Hogere Zandgronden – Innovaties in de industrie en landbouw – Ontwikkeling van nieuwe producten en diensten (verstevigen groenblauwe diensten) – Terugwinnen en verkoop van fosfaat (bv. Energiefabriek, het SOURCE pilotproject e.d.) 13. Transitie Stad en Platteland (koersdocument) De provincie wenst in de nieuw ontstane werkelijkheid haar verantwoordelijk voluit te nemen. Men is ervan doordrongen dat koerswijziging nodig is. Dit wordt bevestigd door het koersdocument ‘Stad en Platteland’, dat in december 2011 is vastgesteld door Provinciale Staten. Het document schetst in grote lijnen de visie van de provincie op een vitaal Brabants platteland. Gesproken wordt wel van ‘stadteland’ omdat in onze dichtbevolkte provincie stad en platteland verweven zijn en elkaar nodig hebben. Die visie betekent dat er een betere samenhang moet komen tussen de economie, de leefbaarheid en gezondheid en een rijke natuur en mooi landschap. Het gaat dan vooral om de combinaties daartussen, de ‘slimme verbindingen’. SER Brabant oordeelt positief over het koersdocument en de daarin
uitgewerkte hoofdlijnen en basisprincipes. Er is sprake van een opmerkelijke koerswijziging en dat biedt perspectief. Belangrijk uitgangspunt, zeker ook voor een vernieuwd natuur- en landschapsbeleid, is dat de transitie in het landelijk gebied erop gericht is om een gezonde economische basis te behouden (het koersdocument noemt landbouw & agrofood, vrijetijdseconomie, MKB). Ook wordt een andere sturingsfilosofie aangekondigd, met meer ruimte en verantwoordelijkheid voor bedrijven en maatschappij. In dit verband wordt een shift aangekondigd van ‘toelatingsplanologie’ naar ‘uitnodigingsplanologie’, met vertrouwen als uitgangspunt. Overigens ademen deze begrippen naar het oordeel van SER Brabant nog te zeer het oude planologische denken, vanuit de overheid als monopolist. Hoewel wij dus zondermeer positief zijn over de richting die de provincie wil inslaan, is er ook aanleiding voor het maken van een fundamentele kanttekening bij de nieuwe provinciale koers. Men stelt namelijk vast dat het beleid de facto alleen het landelijk gebied betreft, over de verbinding met de steden wordt wel gesproken maar dat komt verder niet echt terug. In het vervolg van dit advies zal duidelijk worden dat SER Brabant opteert voor verbindingen (hefbomen) op een hoger regionaal schaalniveau. 14. Agro-economie (GLB 2014) De agrarische sector is van oudsher een belangrijke strategische partner in het landelijk gebied en bij het natuur- en landschapsbeleid. In deze sector wordt de komende jaren een stevige transitieslag gemaakt naar een duurzame en concurrerende agrarische sector in welk verband ook nieuwe verbindingen en cross-overs centraal zullen staan (agro-economie). Naar het oordeel van SER Brabant biedt dat uitstekende aanknopingspunten voor de natuur- en landschapontwikkeling. Met name het GLB (gemeenschappelijk landbouwbeleid) van de EU gaat vanaf 2014 voor veranderingen en nieuwe kansen zorgen. Het GLB gaat vanaf 2014 bestaan uit twee pijlers:
1. De eerste pijler wordt gevormd door rechtstreekse inkomenssteun aan landbouwers die voldoen aan bepaalde voorwaarden die in de EU-wetgeving zijn vastgelegd. 2. Bij de tweede pijler gaat het niet om geld dat direct naar de boeren gaat, maar om beleid dat door de lidstaten en plattelandsontwikkelingsfondsen samen wordt gefinancierd voor zaken als het vergroten van de biodiversiteit en milieubescherming op het platteland. Onze conclusie is dat met name de 2e pijler interessante aanknopingspunten biedt voor de nieuwe Brabantse koers ten aanzien van het natuur- en landschapsbeleid. Hier zitten namelijk expliciete aanknopingspunten voor nieuwe collectieve arrangementen rond landbouw, duurzaamheid en plattelandsontwikkeling. De GLB-middelen, die uitgaan van 50% cofinanciering, kunnen fungeren als “verdubbelaar” van de beschikbare overige regionale fondsen. Voor de korte termijn (overgangsperiode) vraagt SER Brabant overigens aandacht voor een serieus probleem. Voor de vele contracten agrarisch natuurbeheer (buiten ÉHS) die in 2012 en 2013 aflopen is namelijk vooralsnog geen (provinciaal) budget beschikbaar. Dat betekent dat bij een economische afweging er de ploeg weer ingaat en dat betekent natuurverlies. Een gemiste kans! Dit is laaghangend fruit. Ook in het belang van het vertrouwen van agrarische ondernemers, die straks hun rol weer voluit moeten pakken, moet hier een oplossing voor komen. 15. Vrijetijdseconomie De vrijetijdseconomie gaat de komende decennia een steeds grote betekenis krijgen in de Brabantse economie en de sector Toerisme & Recreatie zal zich doorontwikkelen als een perspectiefrijke economische drager van natuur en landschap. Deze sector is relatief sterk vertegenwoordigd in Brabant, met als overkoepelend orgaan het TOP (Toeristisch Ondernemers Platform). Via het TOP lopen contacten met Staatsbosbeheer, NatuurEconomie en Natuur in Brabant | 21
monumenten en Brabants Landschap over toeristisch-recreatieve bedrijfsontwikkeling in combinatie met versterking van de ruimtelijke structuur EHS en ook is de sector betrokken bij de doorontwikkeling van projecten in het kader van ‘Landschappen van Allure’. Daarnaast zijn uiteraard ook interessante ervaringen op te tekenen van individuele bedrijven als De Efteling en de Beekse Bergen. Kortheidshalve verwijzen wij op dat punt naar het onderzoek van Telos. Door het TOP is een toekomstvisie 202013 vastgesteld, bestaande uit een viertal visielijnen en ambities die interessante aanknopingspunten bieden voor een vernieuwende natuur- en landschapsaanpak zoals die ons voor ogen staat. Zie met name de volgende punten uit de visielijn 3:
13 TOP, ‘Waarde(re)creatie in Brabant, Toerisme en recreatie binnen de vrijetijdssector in 2020’, 2010 22 | SER Brabant
– In 2020 is de bijdrage van de sector aan de leefbaarheid en vitaliteit van het platteland zichtbaar vergroot. – De sector wordt gezien als nieuwe economische motor en zorgt voor meer werkgelegenheid. – In 2020 draagt de sector meer dan nu bij aan de investeringen in het landschap, de natuur- en cultuurhistorie, zowel op de bedrijven zelf als in de (directe) omgeving van de bedrijven. – In 2020 heeft de hele vrije tijdssector, waaronder toerisme en recreatie, een onderscheidende positie verworven in het leef-, woon- en vestigingsklimaat in Brabant. Toeristisch Ondernemers Platform, Waarde(re) creatie in Brabant, Visie 2020, visielijn 3
IV. Content
16. Nieuwe uitdagende filosofie SER Brabant wil met dit advies een nieuwe en uitdagende filosofie uitdragen voor de Brabantse natuur- en landschapsaanpak. Natuur en landschap moeten niet langer worden beschouwd als een kostenpost, maar als een meerwaarde waarvan met name bedrijven en onderzoeksinstellingen kunnen profiteren bij het aantrekken van internationaal toptalent, wetenschappers en professionals. Deze filosofie bevat onder meer de volgende uitgangpunten: – Economie en natuur zijn evenwaardig (verwaarding van natuur) – Een andere ‘mindset’ ten aanzien van natuur en landschap (mental shift) – Het bedrijfsleven moet er ook aan kunnen verdienen – Integrale benadering in plaats van ’potjesdenken’ – Regionale plannen (aansluiting bij topclusters) De Agenda van Brabant is ambitieus. De provincie wil behoren tot de top vijf kennis- en innovatieregio’s in Europa. Dat stelt bijzonder eisen aan de kwaliteit van woon-, werk- en leefomgeving. Het gaat kortweg om het slim verbinden van ‘high tech’ en ‘high green’. Kernvraag is nu hoe de investeringen in natuur & landschap meer direct in verband kunnen worden gebracht met de verdiencapaciteit van de Brabantse economie die, zoals we hebben gezien, ca. 65 miljard Euro bedraagt. Cruciaal in het denken van de commissie is de evenwaardigheid van economie en natuur, met twee gespiegelde veronderstellingen:
– voor een vitaal landschap is een vitale economie noodzakelijk – een vitale economie is gebaat bij vitaal natuur en landschap ‘Verinnerlijking’ van natuur & landschap staat centraal in dit nieuwe denken. Dus niet alleen zéggen dat natuur en landschap belangrijk zijn voor overstijgende waardebegrippen als gezondheid en kwaliteit van leven, maar het diep van binnen ook voelen. Mensen veranderen hun gedrag, betrokkenheid, motivatie en inzet alleen uit eigen overtuiging, niet omdat anderen het zeggen. Ondernemers zijn ook mensen. Het geldt dus ook voor hen. Hoe bereik je dat Brabanders zo trots op Brabant, op z’n natuur en z’n landschappen zijn, dat ze daarin willen investeren? Bijvoorbeeld door middel van een gemeenschappelijk verhaal (storytelling) over het belang van natuur en landschap voor de economische ontwikkeling van steden en bedrijven, ook al is dat moeilijk of niet in geld uit te drukken Het onderzoek van Telos heeft nog eens uitgewezen dat het oude stelsel niet toereikend is als basis voor de nieuwe koers. Daarom wordt in dit advies gepleit voor een fundamenteel andere benadering, weg van het sector- en potjesdenken. Van compenseren naar ontwikkelen! Dat houdt ondermeer in dat er op grotere schaal, met meer middelen, hogere doelen dienen te worden gesteld met betrekking tot de ontwikkeling van economie en natuur in Brabant. Een verregaand integrale benadering dus.
Economie en Natuur in Brabant | 23
Deze lijn doortrekkend pleit SER Brabant voor een nieuw model van gebiedsontwikkeling (‘gebiedsontwikkeling 3.0’) waarin steden en platteland echt integraal met elkaar worden verbonden. Op die schaal zou ook bundeling moeten plaatsvinden van de beschikbare publieke en private middelen voor de natuuren landschapsaanpak. De commissie opteert voor het maken van regionale masterplannen Economie & Natuur die aansluiten bij de regionaal-economische strategische agenda’s in de Brabantse regio’s (gebiedsgerichte topclusters). Op die schaal zouden ook gezamenlijke ambities kunnen worden geformuleerd over de te realiseren biodiversiteitdoelen 17. IBA-gebiedsaanpak als wenkend per spectief 14 De IBA-gebiedsaanpak in Duitsland zien wij als een wenkend perspectief voor een vernieuwende aanpak van natuur- en landschap. Afwijkend van de reguliere planologische topdown benaderingen zijn IBA’s erop gericht samenwerking tussen private partijen, organisaties en burgers te stimuleren. Onder de noemer Internationale Bauausstellung (IBA) wordt in Duitsland al enige tijd geëxperimenteerd met een creatief governance concept voor (stads)regionale ontwikkeling. Bij een IBA draait alles om de transformatie van een stad, een regio of zelfs van een deelstaat. Door middel van een culturele strategie wordt een economische impuls gegeven aan een bepaald gebied over een periode van tien jaar, zodat het daarna op eigen kracht weer verder kan. Het gaat om in vivo onderzoek: de stad en/of de regio als laboratorium voor planning en bouw van morgen. De eerste IBA begon in 1901 op de Mathildenhöhe in Darmstad. Bij alle IBA’s die daarna georganiseerd werden was de uitdaging steeds hetzelfde: de ruimte van de toekomst ontwerpen 14 Uit: Joks Janssen, ‘Erfgoed als katalysator voor gebiedsontwikkeling. Lessen uit de Duitse praktijk’. Topos, Periodiek over landschapsarchitectuur, ruimtelijke planning en sociaal-ruimtelijke analyse 1 (2012) 32-37 24 | SER Brabant
en ontwikkelen. Hoe om te gaan met grote problemen zoals industrieel verval (Ruhrgebied), krimp (Saksen-Anhalt) of landschapsverandering (Fürst-Pückler-Land)? IBA’s zijn een uitnodiging aan de internationale vakwereld van stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten en planologen, aan private partijen en aan inwoners om een verandering van een stad of regio vorm te geven. IBA’s worden georganiseerd door consortia van publieke en private partijen die samen een besloten vennootschap (een Gmbh) vormen. Een dergelijk IBA-Gmbh werkt coördinerend, motiverend en initiërend en vormt het knooppunt in een netwerk van internationale en lokale experts die met elkaar in contact worden gebracht rond een serie van prijsvragen, conferenties, workshops, enzovoorts. Elke stad of deelstaat kan het initiatief nemen voor een IBA. De meest spraakmakende IBA tot nu toe was die in het Ruhrgebied. Na het sluiten van de mijnen en afbouw van de staalindustrie in het Ruhrgebied in de jaren zeventig en tachtig resteerde een geruïneerd landschap, vuile bodems, vervuild water en industrieel erfgoed in de vorm van verlaten schachten en fabrieken. Na een lang proces van economische en sociale neergang en diverse pogingen om de mijnbouw en staalindustrie door traditionele economische structuurprogramma’s te steunen, nam de regering van de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen een nogal onconventioneel besluit om het tij te keren. De IBA Emscher Park werd in het leven geroepen om nieuwe aanpak te demonstreren in de omgang met Europese industriële regio’s. Deze heeft in de periode 1989-1999 in het Noordelijk Ruhrgebied plaatsgevonden. IBA Emscher park faciliteerde een proces van economische reconversie en maatschappelijk ombouw, waarin landschappelijke en stedelijke kwaliteiten als beslissende elementen werden gezien. De thema’s landschap en industrieel erfgoed vormden de meest beeldbepalende. Het Duitse IBA-netwerk denkt aan verbreding van het concept naar “European urban
exhibitions”. Deze internationalisering van het merk “IBA” biedt kansen voor Nederlandse steden en regio’s. Interessant in dat verband is de organisatie van de eerste Euregionale IBA in Basel vanaf 2020. Ook interessant zijn de zogenaamde tweejaarlijkse Regionalen, die de deelstaat Noordrijn-Westfalen voor haar regio’s organiseert op basis van de ervaringen die met IBA Emscher Park zijn opgedaan. De Regio Parkstad Limburg heeft samen met Aken en de Duitstalige gemeenschap van België deelgenomen aan de “EuRegionale 2008”. Deze EuRegionale focust met het concept Grünmetropole op het gemeenschappelijke industriële verleden. Dit verleden vormt de basis voor nieuwe impulsen op het gebied van toerisme, technologie en wetenschap. 18. Juridische kaders: ‘onsje minder’ of juist een ‘onsje meer’ In Brabant wordt – evenals elders in Nederland - de spanning tussen economische ambitie en natuurbeschermingsrecht regelmatig ervaren. Er bestaat een breed gedeeld gevoel dat het zonde is om veel geld aan juridische discussies en rechtszaken te moeten verliezen. Ook binnen de commissie is dat een door allen gedeelde overtuiging. In de nationale discussie over deze spanning worden de oplossingen in sterke mate gezocht in het schrappen van natuurbeschermingsrecht. Het is de vraag of dit een verstandige benadering is. Dergelijke eenzijdige maatregelen – in combinatie met aanzienlijke bezuinigingen - brengen de internationale en Europese natuurdoelstellingen niet dichterbij maar juist minder goed haalbaar. Vooral nu zo’n 80% van de Europees belangrijke natuurwaarden in Nederland er niet goed voorstaat, zal het natuurbeschermingsrecht dat nog wel blijft bestaan (m.n. het Natura 2000-regime) aanzienlijk gaan ‘verharden’. Wij pleiten daarom voor een Brabantse aanpak die zich kenmerkt door het zoeken naar oplossingen waarbij natuurdoelstellingen juist serieus worden genomen en actief dichterbij worden gebracht. Dat deze weg veel verstandiger is volgt niet alleen uit het bovenstaande,
maar is ook een belangrijke les van het lastige stikstofdossier: door deze problematiek in o.a. de rijkswetgeving lange tijd onvoldoende op te pakken, is op vele plaatsen een achterstandsituatie ontstaan die heeft geleid tot sterke juridisering en de noodzaak van aanzienlijke extra kosten voor herstel (PAS). Zoals elders in dit advies wordt geconcretiseerd, pleit SER Brabant daarom juist niet voor een aanpassing van het beschermingsniveau van natuurwaarden in wetgeving of beleid, maar om een uitvoeringspraktijk waarbij natuurdoelstellingen juist eerder bereikbaar worden. Vanzelfsprekend vereist dit ook dat wordt nagedacht over een financiering van ambitieus natuurbeleid in Brabant, waarbij een minder grote afhankelijkheid van de rijksoverheid bestaat. Ook willen wij pleiten voor het uitwerken van instrumenten die de betrokken actoren stimuleren de bepleite weg te volgen en belonen voor bereikte resultaten. Is bijvoorbeeld denkbaar dat bedrijven die zich aan de voorgestelde weg conformeren kunnen rekenen op nader uit te werken procedurevoordelen (bijv. meer ondernemingsruimte bij duurzame bedrijfsplannen, snellere behandeling vergunningaanvragen, e.d.). Van belang daarbij is het maken van afspraken tussen bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden die er voor zorgen dat niet de juridische details en formaliteiten, maar vooral de gezamenlijke doelstellingen centraal kunnen komen te staan. 19. Ondernemerschap centraal Het is reeds betoogd. De gangmakers van de economische, de ecologische en de sociaalculturele ontwikkeling zijn op dit moment vooral de entrepreneurs: initiatiefrijke, vernieuwingsgezinde ondernemers, die gefocust zijn op innovatie en het grijpen van kansen. Entrepreneurship hoef je als overheid niet te regelen. Dat regelt zichzelf, als je ondernemers maar ruimte geeft om te manoeuvreren en niet insnoert met regels. De oplossing ligt vaak dichtbij. Ondernemerschap is in de praktijk heel concreet. Een voorbeeld:
Economie en Natuur in Brabant | 25
Valid Express15 is a company offering courier services. It employs people with a slight physical handicap. And it was actually feelings of frustration that led its founder Nicolette Mak to launch the business in 1999. Nicolette Mak: ‘It all started with my brother. It proved impossible for him to find a job, even though he never gave up trying. My brother suffers from a hereditary muscle disorder and had been on the dole for as long as ten years – in actual fact ever since he left school. At that time I was working as a freelance courier and it occurred to me that this would be a perfect job for my brother. Together we went to talk to the Social Services Department and asked if they could give my brother a car instead of social security benefits. We expected him to be able to pay back the car within a year because of the work he would then be able to do. The Dutch social welfare system proved – and still proves – to be absolutely unable to accommodate this type of request, so our audience with the people in charge lasted about five minutes and then we found ourselves back in the street. I then thought of a plan to start a courier service employing only drivers with a physical disability. And we have been growing ever since: from one single client to well over six hundred, and from eight permanent staff members to fifty-five.’
natuurbehoud, gebiedsontwikkeling en andere facetten van duurzame ontwikkeling. Daar valt veel geld te verdienen. Hoe landgoederen en natuurlandschappen winstgevend geëxploiteerd kunnen worden is nog niet duidelijk. Daar moeten nieuwe ‘verdienmodellen’ voor ontwikkeld worden, bij voorkeur door middel van de mutual gains approach. Daar is veel creativiteit bij nodig en aanzienlijk meer ruimte voor ondernemerschap.
Entrepreneurs zorgen voor de omslag van baisse naar hausse in de eeuwig golvende conjunctuur. Als de grotere bedrijven nog druk aan het reorganiseren zijn, de overheid stevig in de uitgaven snijdt en de consument zich instelt op nog eens vele jaren van crisis en kelderende huizenprijzen, kondigen entrepreneurs de lente aan. Zij zijn de krokussen van de economie. Overal zien ze kansen, deze vormgevers van creatieve destructie. En momenteel liggen die voor het grijpen bij duurzame energie, duurzaam bouwen,
20. Experimenteerruimte (‘third spaces’) Het scheppen van experimenteerruimte is voor SER Brabant een sine qua non. Ervaringen met innovatie- en transitietrajecten wijzen uit dat vernieuwing niet tot stand komt achter de tekentafel. Vernieuwing krijg je in doelgerichte maar open experimenteerruimtes (‘third spaces’), waarbinnen interdisciplinaire teams met vertegenwoordigers uit de Werelden van de drie O’s – Onderwijs, Ondernemingen, Overheid (triple helix) – met elkaar tekenen en rekenen ten behoeve van een nieuwe toekomst. Daarvoor is mentale, economische, bestuurlijke en fysieke ruimte nodig. Voor het provinciaal beleid is het een uitdaging om scherp de randvoorwaarden te formuleren voor een dergelijke aanpak, met het bijbehorende maatschappelijke commitment. Een recente publicatie van de POC (Provinciale Omgevingscommissie)16 onderstreept dat het belangrijk is om ondernemerschap de ruimte te geven bij de versterking van het Brabantse platteland. Er worden achttien economische ondernemersactiviteiten beschreven op of ten nutte van het Brabantse platteland. Deze verhalen hebben mede aan de basis gestaan van het POC-advies ‘Sjansen met kansen op het platteland’. Ze geven inzicht in de drijfveren en handelwijzen van deze ondernemers met passie. Dat levert een staalkaart van aanbevelingen op, waarvan goed gebruik gemaakt kan worden bij beleid gericht op de
15 www.valid express.nl (2007). Retrieved August 2007 from http://www.validexpress.nl/site/ content/view/4/4/lang,nl/.
16 Ondernemers met een passie, voorbeelden van inspirerend ondernemen op het platteland, Sjansen met kansen op het platteland (POC, januari 2011)
26 | SER Brabant
versterking van het platteland. De centrale boodschap: ‘Provincie en gemeenten, kruip in de huid van de ondernemer, denk met haar en/of hem mee en richt je organisatie daarop in!’ 21. Nieuwe Verdien Richtingen Ondernemers kunnen persoonlijk dermate geporteerd zijn voor natuur en landschappen dat ze willen meebetalen aan een kwalitatieve opwaardering daarvan. Maar dat zullen ze dan à titre personnel moeten doen. In de Nederlandse maatschappelijke orde worden hun ondernemingen namelijk geacht naar winst te streven. Dat betekent dat er een business model (verdienmodel) moet zijn om de investering in natuur en/of landschappen te rechtvaardigen tegenover aandeelhouders, banken, medewerkers, commissarissen, partners en afnemers. Omdat de waarde van natuur en landschappen moeilijk in geld is uit te drukken (elke waardering is discutabel) moeten er nieuwe verdienmodellen ontwikkeld worden, waarbij de kwaliteit van natuur op de een of andere manier wordt onderscheiden en meetelt in de besluitvorming. Voor een nadere aanduiding van de meerjarige opgave voor Brabant (2012-2022) wordt uitgegaan van een bedrag van ca. € 300 mln. dat publiek en privaat op tafel moet komen, zie hiervoor par. 10. Nieuwe verdienmodellen moeten dus ten grondslag liggen aan de nieuwe natuur- en landschapsaanpak. Maar hoe gaan die nieuwe verdienmodellen, waar iedereen in Nederland op dit moment naar op zoek is, er nu precies uitzien? De commissie spreekt liever over “nieuwe verdienrichtingen”, omdat de nieuwe modellen zich in de praktijk zullen moeten ontwikkelen. De boodschap is simpel: stop geen kostbare tijd en energie in het ontwikkelen van nieuwe theoretische modellen, maar schep (regel) ruimte (zie hierboven: ‘third spaces’) en ga in de praktijk met elkaar aan de slag. Ten aanzien van nieuwe verdienrichtingen maken we onderscheid tussen de hoofdlijnen
“slimmer organiseren” en “slimmer financieren”. Vooronderstelling daarbij is overigens dat in de speurtocht naar nieuwe verdienmodellen uiteindelijk organisatievraagstukken centraal zullen komen te staan. Het gaat dan om vragen over de organisatie van markten, van de maatschappelijke verdeling van kosten en baten, van investeringen en opbrengsten, van publieke en private waarden. Hoewel in de algemene opinie vooral wordt gedacht aan nieuwe financieringsmodellen, is het in de visie van SER Brabant dus niet primair een financiële kwestie. Slimmer organiseren is van nog wezenlijker belang. Daarnaast maken we onderscheid tussen “optimaliseren” en “herontwerpen”. Optimaliseren is zoeken naar betere verdienmogelijkheden of organisatiemodellen binnen de huidige kaders. Maar de commissie wijst erop dat daarbij echter al snel tegen grenzen wordt aangelopen, binnen de mogelijkheden van het ‘oude systeem’ zullen geen doorbraken kunnen worden bereikt. Als voorbeeld wordt verwezen naar een initiatief als het opzetten streekrekeningen als financieringsbijdrage bij de ontwikkeling van landschappen van allure als het Groene Woud. Het is een goed en sympathiek idee, maar is niet meer dan een bescheiden bijdrage aan het te genereren budget. Tegen die achtergrond vraagt de commissie in dit advies vooral voor ‘herontwerpen’ van zowel organisatiestructuren als financieringsmodellen. Daarover zal het debat in Brabant vooral moeten gaan. Voor een overzicht van de voorstellen en ideeën van SER Brabant voor nieuwe verdienrichtingen zij verwezen naar het schema op pag. 30. Hieronder worden er enkele kort uitgelicht. 22. Slimmer organiseren De commissie pleit er, in wat het ‘Beraad van het Ravelijn’ genoemd wordt, nadrukkelijk voor om als uitgangspunt te nemen dat er aanzienlijk minder zaken uit Brabant naar de Raad van State gaan, door aan de voorkant van planningsprocessen de zaken al fundamenteel af te wegen en evenwichtig te regelen. Bij grootEconomie en Natuur in Brabant | 27
schalige gebiedsontwikkelingsprojecten, zo concludeert de commissie, kan er flink wat procesgeld worden uitgespaard door stakeholders zo vroeg mogelijk te betrekken bij de keuzes die moeten worden gemaakt. In dit opzicht knoopt dit advies aan bij de Commissie Elverding17, die enkele jaren geleden advies uitbracht aan het kabinet over de versnelling van besluitvorming infrastructurele projecten. Deze landelijke commissie pleitte ervoor om decentrale overheden, burgers, bedrijven en belangenorganisaties al in de 1e fase te betrekken bij de probleemanalyse, de formulering van ambities en de keuze van het voorkeursalternatief. Uitgangspunt bij elke nieuwe gebiedsgerichte activiteit zou moeten zijn: hoe duurzaam is de daarmee ingezette of ondersteunde ontwikkeling? Waarbij duurzaamheid gedefinieerd zou kunnen worden als: het creëren van nieuwe manieren om te leven en succes te hebben, zonder nadelige gevolgen voor de mens en de planeet, nu en in de toekomst. In de variant “optimaliseren’ kent SER Brabant veel waarde toe aan het bundelen van investeringsmiddelen in grote infrastructuurprojecten of het ontwikkelen van campussen. Als het gaat om ‘herontwerpen’ kent de commissie veel waarde toe aan nieuwe modellen voor gebiedsontwikkeling (gebiedsontwikkeling 3.0). Het natuur- en landschapsbeleid moet in die visie aansluiting zoeken bij de economische strategische agenda’s van de regio’s. Gepleit wordt voor de totstandkoming van regionale masterplannen, waarin overheden en hun stakeholders (triple helix) tevens gezamenlijke ambities formuleren over natuur, landschap en biodiversiteit. In die setting worden de juridische kaders (EU) volgens SER Brabant eerder een stimulans dan een last. Als inspirerend voorbeeld is in paragraaf 17 al verwezen naar de IBA-gebiedenaanpak in Duitsland.
17 Adviesrapport commissie Elverding, “Sneller en beter”, 2008 28 | SER Brabant
Bedrijventerreinen Quick wins ziet de commissie voorts door combinaties te zoeken tussen herstructurering van bedrijventerreinen en de ontwikkeling van functionele natuur. SER Brabant verwijst hierbij ook naar de recent uitgebrachte ondernemersvisie op bedrijventerreinen18, waarin wordt gepleit voor meer aandacht voor de herstructurering van bestaande terreinen. Ook in die visie staat een regionale aanpak voorop, die het ondermeer mogelijk moet maken om – via regionale grondbedrijven – de plussen en minnen te delen met betrekking tot gronduitgifte en herstructureringen. 23. Slimmer financieren De commissie ziet aantrekkelijke mogelijkheden voor quick wins bij het slimmer financieren van grote infrastructuurprojecten, bij de ontwikkeling en herstructurering van bedrijventerreinen en bij de ontwikkelingen op het gebied van toerisme en recreatie. Nieuwe financieringsvormen als de Streekrekening Groene Woud worden als waardevol aangemerkt. SER Brabant vindt dit allemaal waardevolle zaken, maar is wel van mening dat het niet toereikend zal zijn rekening houdend met de forse financieringslast die de regio de komende jaren moet dragen. Daarom moet de focus vooral gericht zijn op herontwerpen. Echte vernieuwing van financieringsmogelijkheden betreft regionale fondsvorming. De commissie effent de weg voor natuurfondsen nieuwe stijl ten behoeve van robuuste, herkenbare gebieden in de directe leefomgeving (regio). Zij ziet hier grote kansen. Actueel voorbeeld is de overeenkomst over het regionaal fonds Eindhoven Airport, waaraan op dit moment wordt gewerkt. Het instellen van regionale fondsen is gekoppeld aan de filosofie om processen fundamenteel anders, dat wil zeggen aan de voorkant, te gaan regelen. De meerwaarde voor het bedrijfsleven is dat dit voorkomt dat men in lange juridische processen vervalt die veel geld gaan kosten. 18 Ondernemersvisie Bedrijventerreinen Brabant, BZW, KvK Brabant, KvK ZW Nederland, december 2011
Het is beter dat geld in de kwaliteit van de omgeving te steken. Dit vereist echter wel een principiële inspanning en gebaar van zowel de natuurorganisaties als het bedrijfsleven. Deze gedachte is cruciaal voor het nieuwe denken over economie en natuur. Een ander aantrekkelijk verdienmodel om bedrijven veel directer te betrekken bij de inrichting van hun groene omgeving is de uitgifte van Gebiedsaandelen.19 Nederland heeft de aandelen uitgevonden. Het is een simpele methode om kapitaal te vergaren voor een vennootschap (onderneming), waarbij de verstrekkers van de benodigde middelen ook nog eens mentaal (mede)eigenaar worden. Het beleggen in gebieden door particulieren en pensioenfondsen is een nog tamelijk onbekend fenomeen. Wellicht zijn er fiscale mogelijkheden te creëren in de sfeer van de commanditaire vennootschappen, analoog aan de cv’s voor scheepsbouw. Denk aan aandelen CV Groene Woud, CV Landgoed De Utrecht of CV Brabantse Wal.
Een ultieme nieuwe financieringskans ligt naar het oordeel van SER Brabant in de mogelijke verruiming van de handel in emissierechten, vanaf 2013. Dit is nog onderwerp van bespreking in de Tweede Kamer. Momenteel moeten bedrijven nog op locaties ver weg investeren, bijvoorbeeld in de bouw van een duurzame woonwijk in Boekarest om in aanmerking te komen voor compensatie van CO2 en NO2-uitstoot. Als investeringen in de eigen omgeving ook gelden als vereffening van emissies, dan is dat een stimulans voor de regionale economie en ontstaat een directe hefboom vanuit de verdiencapaciteit van de Brabantse industrie. Maar zover is het nog niet en bovendien kunnen we in Brabant niet aan de knoppen draaien. In onderstaand schema (pag. 30) zijn de nieuwe verdienrichtingen langs de twee hoofdlijnen ‘slim financieren’ en ‘slim organiseren’ in beeld gebracht. Door het onderscheid tussen optimaliseren en herontwerpen ontstaat een matrixmodel.
19 Idem, blz. 22 Economie en Natuur in Brabant | 29
Optimaliseren
Herontwerpen
Slimmer organiseren Businesscases biodiversiteit en landschap (al dan niet in gebied, al dan niet irt maatschappelijke innovatieagenda of bedrijventerrein)
Innovatie. What’s in it for me? Regionale platfora waar bedrijven elkaar ontmoeten en verbindingen met elkaar leggen of waar 1 bedrijf business ziet om biodiversiteit te betrekken in haar bedrijfsvoering (niet enkel als investering in een fonds, landschappelijke inpassing maar wellicht ook een nieuw product ontwikkelen gebaseerd op biodiversiteit)
Gebiedsontwikkeling
Hefboomwerking grote infrastructuurprojecten (bv. Brainport Avenue, N69)
Gebiedsontwikkeling 3.0 (regionale masterplannen, omgevingsschappen)
Investeringsimpulsen Toerisme & Recreatie
Natuurcompensatie (bv. Safaripark Beekse Bergen)
Integrale duurzame T&R investe ringsplannen (bv. Milheeze)
Maatschappelijke Inno vatieagenda (crossovers)
--
Health, Food, Energy: nieuwe dragers landschap
Bedrijventerreinen
Functieflexibiliteit, herstructurering, parkmanagement
Groene bedrijventerreinen, natuur door bedrijventerreinen, bv. Brainport Innovation Campus
Investeringen industrie (CO2, NO2)
--
Industrie investeert in directe omgeving (TK-voorstel)
Uitbreidingsinvesteringen bedrijven
Natuurcompensatie
Regionaal natuur- en landschapsfonds (Eindhoven Airport)
Agrarisch natuurbeheer
Financiering aflopende contracten 2012/2013
GLB 2014, 2e pijler: plattelands-ontwikkelingsfonds
Vermogensvorming landschappen
Streekrekening
Gebiedsaandelen (aandelen CV De Maashorst, CV Groene Woud)
Slimmer financieren
30 | SER Brabant
V. Concretiseringsslag
24. Gebiedsontwikkeling 3.0 (operationeel kader) In voorgaande hoofdstukken heeft de commissie haar creatieve zoektocht beschreven naar nieuwe verdienrichtingen voor economie en natuur. Langs de lijnen van ‘slim financieren’ en ‘slim organiseren’ is een scala aan mogelijkheden in kaart gebracht voor het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen. De commissie wilde het daar echter niet bij laten, men hechtte er zeer aan te komen met concrete voorstellen waarmee snel kan worden gestart. Daarvoor worden in dit hoofdstuk handreikingen gedaan. Dit met als uitgangspunt dat de nieuwe, crosssectorale investeringmodellen alleen in de praktijk, en dus niet van achter de tekentafel, kunnen worden ontwikkeld. Uit gesprekken met diverse betrokken partijen leiden wij bovendien af dat er veel animo is om ermee aan de slag te gaan. Men ziet de noodzaak en er is een breed gedeeld besef dat er een momentum is voor nieuwe, slimme verbindingen. In dit nieuwe denken is ‘gebiedsontwikkeling 3.0’ het operationeel kader. Behalve dat dit erg goed aansluit bij de kracht en kerntaken van de provincie als middenbestuur, is het ook inhoudelijk een aantrekkelijk kader voor de verdere concretiseringsslag. Als wenkend perspectief voor dit nieuwe model is in par. 17 al verwezen naar de IBAgebiedsaanpak in Duitsland (Internationale Bauausttelung). Bij een IBA draait alles om de transformatie van een stad, een regio of zelfs van een deelstaat. Afwijkend van de reguliere planologische top-down benadering zijn de IBA’s erop gericht om samenwerking tussen
private partijen, organisaties en burgers te stimuleren. Onder ‘gebiedsontwikkeling 3.0’ wordt verstaan dat overheden samen met hun stakeholders – publiek én privaat – de verantwoordelijkheid nemen voor de strategie, keuzes en financiering van gebiedsontwikkeling. De strategische belangen van bedrijven (hoogwaardige groene omgeving) en natuur & landschap (allure, biodiversiteit) worden op één noemer gebracht en gaan elkaar versterken. Het bedrijfsleven gaat hierbij dus actief meedenken over de natuur & landschapsontwikkeling, zowel het groen in de directe bedrijfsomgeving als de natuur op grotere regionale schaal. Ook dat is immers een direct bedrijfsbelang. Nieuw bij deze aanpak is dat er vooraf zoveel mogelijk ontwikkelruimte wordt geboden. In tegenstelling tot de huidige aanpak wordt niet vertrokken vanuit een gedetailleerd dichtgetimmerd kader. Partijen dienen zich slechts te houden aan de dwingende kaders van EU en Rijk (“juridische kaders als stimulans”), verder worden door de overheid geen gedetailleerde regels vooraf geformuleerd. 25. Regionale verbijzondering SER Brabant bepleit om in Brabant te kiezen voor een opbouwmodel, en dus niet te kiezen voor een afbouwmodel zoals landelijk het geval is. Op basis van de eigen Brabantse belangen zou gekozen moeten worden voor een ’EHS-plus strategie’, overigens zonder daarbij het beeld op te roepen dat Brabant in de gaten moet springen die het Rijk laat vallen. We hebben eerder al becijferd dat de totale Economie en Natuur in Brabant | 31
regionale financieringsopgave ca. € 300 mln. bedraagt, zie par. 10. Om deze Brabantse opgave hanteerbaar en operationeel te maken kiest SER Brabant voor regionale verbijzondering. In het bijzonder naar de schaal van de vier Brabantse sociaaleconomische samenwerkingsgebieden: – Noordoost-Brabant – Zuidoost-Brabant – Midden-Brabant – West-Brabant. Belangrijkste argument daarbij is de constatering dat op dat schaalniveau inmiddels ambitieuze strategische agenda’s zijn opgesteld voor economische ontwikkeling, met een doorvertaling naar onder meer bedrijventerreinen, infrastructuur en arbeidsmarkt. Door daar nu ook de natuur & landschapsontwikkeling aan te verbinden wordt een directere koppeling gelegd tussen natuur & landschap, het “economisch DNA”van de regio en de daar – in triple helix verband – spelende duurzame ontwikkelingsthema’s als lifetech, food & health, leisure en biobased economy. De commissie pleit ervoor de regio’s uit te dagen tot het maken van ‘regionale masterplannen’ die aan de hierboven beschreven eisen van gebiedsontwikkeling 3.0 voldoen. In de regio West-Brabant zouden partijen bijvoorbeeld kunnen worden uitgenodigd om een natuur & landschapsplan te maken, met een businessplan gebaseerd op biobased economy, in Midden-Brabant kan leisure de onderlegger zijn, in Noordoost-Brabant food & health en in Zuidoost-Brabant Brainport Industries. 26. Aansluiten bij Landschappen van Allure Er wordt een scherpere focus verkregen door aansluiting te zoeken bij de provinciale investeringsopgave ‘Landschappen van Allure’ (Agenda van Brabant). Daarmee snijdt het mes aan twee kanten: er wordt ingezoomd op kansrijke eerste focusgebieden én er is daar al budget beschikbaar – in het kader van de Essent-investeringsagenda – waarmee ontwikkelingen kunnen worden aangejaagd 32 | SER Brabant
en investeringen van andere partijen kunnen worden uitgelokt. De provincie investeert in de periode 2011-2016 in totaal € 56,2 miljoen in drie van de kansrijke landschappen die Brabant rijk is: de Brabantse Wal, het Groene Woud en de Maashorst. Dit vindt zijn legitimering uit de Agenda van Brabant: mooie en sterke landschappen zijn van grote waarde voor een aantrekkelijke provincie, waar ondernemers en werknemers graag willen wonen en werken. Een aantrekkelijk vestigingsklimaat draagt bij aan Brabant Europese topregio op het gebied van kennis en innovatie. Het geld om te investeren in deze ‘Landschappen van Allure’ is afkomstig uit de opbrengsten van de verkoop Essent-aandelen. Voor een goede invulling van de investeringen werkt de provincie samen met gemeenten, waterschappen, het lokale bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Dat hier interessante aanknopingspunten liggen voor ‘Economie & Natuur’ wordt onderstreept door de hieronder opgenomen kenmerken en de investeringsrichtingen per gebied. Wij noteren ondermeer als ambities: het verbinden met de steden, het verbinden van landschap met economische activiteiten, stimuleren van toerisme & recreatie, vernieuwing landbouw, verbindingen met zorg en gezondheidszorg en het versterken van het investeringsklimaat. Het behoeft geen nader betoog dat dit aantrekkelijke aanknooppunten biedt voor het model van gebiedsontwikkeling 3.0, zoals door ons gepropageerd. Wat opvalt in de beschrijving van de ambities van de drie Landschappen van Allure is dat er in feite langs dezelfde verbindingslijnen tussen natuur en economie wordt gedacht als door ons bepleit, in de praktijk blijkt het nog lastig te zijn die werelden aan elkaar te verbinden. Wij noteren onder meer de volgende ambities c.q. investeringsrichtingen:
Kaartje 2: Landschappen van Allure (bron: provincie Noord-Brabant) Groene Woud – Verbinden van de steden met Het Groene Woud – Verbinden van het landschap met economische activiteiten – Samenwerking versterken tussen overheid, bewoners en ondernemers – Stimuleren van toerisme in het gebied De Maashorst – Versterken van de (fysiek) verbinding tussen stad en platteland – Productvernieuwing en verduurzaming landbouw – Verbreding van het recreatieve aanbod – Versterken verbinding met gezondheid en zorg De Brabantse Wal – Aantrekkelijk investeringsklimaat – Beleefbaarheid van gebied voor bewoners en bezoekers 27. Betrokkenheid grote ondernemingen (initiatief BZW) Door de projectleiders ‘Landschappen van Allure’, waarmee de commissie het gesprek is aangegaan, onderschrijven het belang van dit SER-advies dat naar hun mening een stevige impuls kan betekenen voor de missie van Landschappen van Allure. Men gaf aan
de aansluiting met de regionaal-economische agenda, en met name met de grotere ondernemingen in de regio, nog te missen. Graag zou men die belangrijke actoren als ambassadeur willen betrekken bij de regionale uitwerking. Een bijzonder goede ontwikkeling in dit verband is dat de Brabants-Zeeuwse Werkgeversvereniging (BZW) inmiddels heeft laten weten op Brabants niveau convenantpartner te willen zijn voor de af te sluiten Brabantse Green Deal “Economie en Natuur”. Dat zal ertoe bijdragen dat economie en natuur & landschap niet langer afzonderlijke werelden zijn, maar elkaar daadwerkelijk gaan versterken. 28. Procesarchitectuur Dit advies beoogt een systeemsprong of een paradigmashift te bewerkstelligen: op naar gebiedsontwikkeling 3.0. Dat klinkt goed en is ook noodzakelijk, zie de uitkomsten van het Telosonderzoek, maar de praktijk is dat we soms al moeite genoeg hebben om gebiedsontwikkeling 1.0, de huidige manier van werken op een fatsoenlijke manier uit te voeren. Het uitwerken van de nieuwe aanpak gaat niet vanzelf en dat maakt het extra van belang dat er helderheid komt over de procesarchitectuur. In deze paragraaf doen wij daarvoor een voorzet.
Economie en Natuur in Brabant | 33
Het belang hiervan wordt onderstreept door het Telos-onderzoek, dat wijst op een reeks kritische succesfactoren: het belang van een gedeelde gebiedsvisie en ambities, gebiedsbetrokkenheid, kortere doorlooptijd besluitvorming, een krachtig project leiderschap en – last but not least – investeren in samenwerking en vertrouwen tussen partijen en netwerken. De mutual gains aanpak laat ook in Brabant zien dat met behulp van deze methodiek moeilijke dossiers zoals Aviolanda, de N 69, ruimtelijke inrichting West Brabant succesvol kunnen worden opgelost. In het boekje “Het kan wel!”van Frans Evers en Lawrence Susskind wordt deze praktijk beschreven. Deze sluit aan bij de hieronder beschreven procesarchitectuur In deze handreiking voor de procesarchitectuur grijpen wij terug op de praktijk van vergelijkbare multi-actor processen (bijv. de ontwikkeling van duurzame bedrijven terreinen), waarbij de volgende stappen worden onderscheiden: Stap 1: Vastleggen van begrippenkader en uitgangspunten Gestart wordt met het door partijen expliciet vastleggen van de vitale begrippen. Het betreft dan vooral zaken als belangen, preferenties en randvoorwaarden. In het ontwikkelingsproces spelen verschillende spelers een rol, elke met hun eigen belangen en preferenties. Dit zijn de intentionele factoren. Preferenties duiden op individuele of groepsgebonden voorkeuren en zijn te beschouwen als een onderdeel van belangen. Daarnaast speelt een aantal externe, feitelijke factoren een rol, bijvoorbeeld de fysieke kenmerken van een gebied en haar omgeving of het economisch DNA van de regio, maar ook principes van wet- en regelgeving en organisatiestructuren. Deze factoren worden gekenmerkt doordat ze een gegeven zijn, wat als uitgangpunt (moet) worden genomen. Het zijn vanzelfsprekendheden die partijen niet ter discussie kunnen of willen stellen, maar die wel bepalend zijn voor de realisatie. Tevens kunnen de verschillende mogelijk34 | SER Brabant
heden voor de meest optimale interpretatie van wet- en regelgeving (bijv. normstelling!) onderzocht worden. (definiëren van experimenteerruimte!) Stap 2: Visie op gebiedsontwikkeling Op basis van evenwaardigheid van belangen – bedrijfsbelangen en de belangen van natuur & landschap – wordt door partijen een gemeenschappelijke visie op hoofdlijnen geformuleerd en onderbouwd op de gebiedsontwikkeling. Stap 3: Van feitelijke en intentionele facto ren naar randvoorwaarden Op basis van de visie en confrontatie met de feitelijke en intentionele factoren van de partijen worden de voorwaarden uitgewerkt voor de gebiedsontwikkeling. Onder ‘voorwaarden’ wordt in dit verband verstaan: de factoren die realisatie van de visie mogelijk maken, in dit geval de duurzame en hoogwaardige integrale ontwikkeling van een gebied. In de set van voorwaarden is er een aantal dat essentieel of noodzakelijk is of als essentieel en noodzakelijk wordt beschouwd door de actoren. Dit noemen we de randvoorwaarden. De randvoorwaarden zullen echter niet allemaal van gelijk niveau zijn in termen van belang dat eraan gehecht wordt door betrokkenen en de mate van overeenstemming erover in de groep. Daarom dient onderscheid te worden gemaakt tussen twee soorten randvoorwaarden: 1) randvoorwaarden waarover relatief snel overeenstemming is te bereiken (‘harde’ begrenzende randvoorwaarden 2) randvoorwaarden die voor discussie zorgen en waarvan de rangorde door de spelers gezamenlijk moet worden vastgesteld (prioriterende en onderhandelbare randvoorwaarden). Voorbeelden van harde begrenzende randvoorwaarden: het verkrijgen van experimenteerruimte en het bundelen van publiek-privaat beschikbare middelen (‘slim financieren’) in een gebiedsontwikkelingsfonds. Discussie kan bijvoorbeeld gevoerd worden over het na te streven ecosysteem.
Stap 4: Van randvoorwaarden naar doel stellingen en doelen Doelstellingen zijn van een hoger (abstractie) niveau en dragen iets in zich van een waarde, van een ambitie. Denk bijvoorbeeld aan een visie om te komen tot het versterken van het gebiedsimage door middel van thematische gebiedsontwikkeling, waarbij verbindingen worden gelegd met relevante economischmaatschappelijke thema’s (voeding, gezondheid, energie e.d.). Op basis van begrenzende en prioritaire randvoorwaarden kunnen doelstellingen worden geformuleerd en gerangschikt. Doelen zijn concreter: doelen operationaliseren de doelstellingen om de visie te kunnen realiseren. Het opsporen, formuleren en afwegen van de na te streven doelen is een lastig onderdeel van het planningsproces. Stap 5: Start van het proces (projectorganisatie) Op basis van het opgestelde kader wordt gestart met het gebiedsontwikkelingsproces
met als ambitie het realiseren van de gezamenlijke visie middels het ontwikkelen van een duurzaam-economisch gebiedsconcept. De leiding van het proces is in handen van een onafhankelijke kennisorganisatie, die het vertrouwen geniet van de verschillende actoren en bestuurlijk mandaat heeft om te experimenteren. Stap 6: Borging eindproduct Het eindproduct, de gebiedsontwikkelingsvisie en investeringsagenda, wordt getoetst en vervolgens geborgd in het ruimtelijk-economische ontwikkelingsbeleid van provincie en gemeenten. 29. Focusgebieden (pilots) Als uitwerking van het voorgaande volgt in deze paragraaf een eerste inventarisatie van potentieel kansrijke gebieden (focusgebieden) voor “Economie & Natuur, samen slimmer investeren”. In onderstaand schema zijn voorbeelden van kansrijke gebieden in kaart gebracht,
Brabantse Wal Markiezaat
– Aviolanda / Maintenance
Auvergnepolder
– Green Chemistry Campus (Sabic) / Biobased Economy / duurzame landbouw
Waterlinie
– T&R / overig
Moerdijk
– Havenvisie 2030 / Logistiek terrain
Groene Woud Brainport Avenue
– Brainport Innovation Campus, Brainport Industries – Eindhoven Airport
Leisure Boulevard Midden Brabant
– T&R, Efteling, Dreamport
Vossenberg, Katsbogten
– Logistiek Terrein / Logistic Cities
Maashorst ’s-Hertogenbosch / Bernheze
Voeding en gezondheid
Uden / Veghel
Agrofood & feed
Oss
Lifesciences
Schema 3: Focusgebieden Economie en Natuur in Brabant | 35
Kaartje 3: Focusgebieden voor ‘gebiedsontwikkeling 3.0’ waarbij in eerste aanleg is aangehaakt bij de Landschappen van Allure. De zoekgebieden moeten echter hier niet toe worden beperkt. De commissie dringt aan te komen met concrete voorstellen in enkele pilotgebieden, waar met partijen afspraken worden gemaakt om volgens deze nieuwe aanpak aan de slag te gaan. Aanbevolen wordt ‘coalitions of the willing’ te zoeken. Als bijzondere kartrekkers voor het ‘eerste uur’ worden de volgende actoren ingeschakeld: – High tech industrie – via Stichting Brainport Industries – Sector Toerisme & Recreatie – via TOP, Toeristisch Ondernemersplatform – Agrosector / voedingsindustrie – via ZLTO, branche c.a. In bovenstaand kaartje hebben we een eerste selectie pilotgebieden ingetekend, waarbij een relatie is aangebracht tussen natuur & landschap (Landschappen van Allure) en relevante economische activiteiten in de directe omgeving.
36 | SER Brabant
Voorstel is om in deze focusgebieden maximale experimenteerruimte te bieden aan publieke en private partijen om met elkaar aan de slag te gaan met gebruikmaking van het hele arsenaal aan nieuwe verdienrichtingen zoals in dit advies geïnventariseerd. De uitwerking van de pilots houdt het volgende in: – Relevante publieke en private partijen komen bij elkaar (gemeenten, bedrijven, kennisinstellingen, zorginstellingen etc.) – Er wordt een intentieovereenkomst gesloten met het project Landschap van Allure – Gezamenlijke partijen krijgen de opdracht om met plannen van ‘echte allure’ te komen met ruimte voor nieuwe businessmodellen, gebaseerd op het economisch DNA van de regio – Gebruik maken van bestaande sterktes of in het verleden ontwikkelde plannen (voorbeeld: Auvergnepolder, waar nog oude plannen zijn voor de Floriade) – Ruimte voor nieuwe businesscases economie en natuur
– Overheids- en bedrijfsinvesteringen moeten elkaar versterken – Bedrijven met passende (duurzame) investeringsplannen krijgen ontwikkelruimte – Provincie biedt maximale experimenteerruimte – Nieuwe oplossingen creëren voor NIMBYbedrijven in het gebied – Verbinding zoeken met investeringstrajecten in andere domeinen: • grote infrastructuurprojecten (bijv. N279/Brainport Avenue of ombouw 261/Efteling/Dreamport) • grootschalige investeringen in het waterdomein (waterschappen) • investeringen agrosector / verdubbelaar GLB 2e pijler 30. Convenant Eindhoven Airport Dit hoofdstuk over de concretiseringsslagen besluit met een actueel voorbeeld voor de Brabantse Green Deal, namelijk het convenant dat Eindhoven Airport gaat sluiten met haar omgevingspartners. Uit een tweejarig overleg tussen alle belanghebbenden van Eindhoven Airport (Alderstafel), is een convenant voortgekomen (Aldersadvies) dat in februari 2011 door het Kabinet en Tweede Kamer is overgenomen. In het Aldersadvies wordt Eindhoven Airport een ontwikkelmogelijkheid geboden tot 43.000 vliegbewegingen in 2020. Deze ontwikke-
ling dient gepaard te gaan met een vastgesteld ambitieus pakket aan maatregelen dat leidt tot hinderbeperking en een duurzame exploitatie van Eindhoven Airport. Zo heeft Eindhoven Airport zich gecommitteerd aan het hoogste level, namelijk dat van 3+, van het ‘Airport Carbon Accreditation’-programma van de ACI (Airport Council International). Dit houdt in dat de luchthaven op basis van geaccrediteerde CO2 footprints een CO2 reductie plan opstelt en uitvoert met als doel de geformuleerde reductietargets te halen. Het einddoel is om de luchthavenprocessen volgens dit accreditatieproces CO2 neutraal te organiseren met ingang van 2015. Eindhoven Airport heeft zich ten doel gesteld om tot de leidende luchthavens van Europa te horen op het gebied van duurzaamheid en hierin een koppositie te vervullen die past bij een innovatieve hightech regio als de Brainport regio. Hierin past de ontwikkeling van nieuwe Publieke Private Samenwerking (PPS) die moeten leiden tot de oprichting van een Natuur & Milieufonds Brabant. Dit wordt nu geconcretiseerd in de vorm van een convenant over de instelling van een regionaal natuurontwikkelingsfonds van Eindhoven Airport met de natuur & milieuorganisaties, de vereniging van omwonenden (BOW) en, via de BZW, onderschreven door de grotere ondernemingen in de regio.
Economie en Natuur in Brabant | 37
VI. Inzet provincie
31. Het spel op de wagen Dit advies pleit in feite voor het voeren van een tweesporenbeleid: via projecten wordt toegewerkt naar nieuwe kaders, waarin de bedrijven zich verbinden aan de doelen van natuur en landschap. Het gaat in eerste instantie om concrete, soms ook kleinschalige win-win projecten gericht op het vergroten van ondernemingsruimte en het verbeteren van de landschappelijke kwaliteit. Pas in een later stadium komt de systeembenadering, op een hoger (EHS) abstractieniveau, aan de orde. Dan gaat het om hogere waarden zoals landschappelijke kwaliteit, regionale concurrentiepositie, een goed vestigingsklimaat en de Brabantse bijdrage aan de biodiversiteitdoelstellingen. Hamvraag is nu hoe ‘het spel op de wagen’ kan komen. Eén ding is immers wel duidelijk: nieuwe publiek-private arrangementen, met ondernemers in een actieve rol, zullen in de praktijk vooralsnog niet als vanzelf tot stand komen. Het Telos-onderzoek, dat integraal onderdeel uitmaakt van dit advies, wijst er immers op dat er nog veel wantrouwen bestaat tussen de stakeholders. In onze visie speelt de provincie een doorslaggevende rol om het spel op de wagen te krijgen, zoals dat ook bij de herstructurering van bedrijventerreinen is gebeurd. Om impasses te doorbreken moet er iemand opstaan die de leiding neemt. Partijen in de regio’s moeten worden uitgedaagd om op korte termijn met concrete projectvoorstellen te komen die passen in de nieuwe koers. Bij voorkeur zou moeten worden aangeknoopt bij concrete probleemeigenaren, zoals individuele bedrij38 | SER Brabant
ven. Om die vernieuwende initiatieven uit te lokken wordt door de provincie begeleiding, facilitering én financiering in het vooruitzicht gesteld. Concrete doelstelling zou moeten zijn dat er binnen een half jaar wordt gestart met een 4-tal projecten ‘nieuwe stijl’, bij voorkeur verspreid over de vier samenwerkingsgebieden in Brabant. 32. Vijf prioriteiten voor het beleid Het nieuwe natuur- en landschapsbeleid wordt door dit advies in het hart van de Agenda van Brabant geplaatst met als meest ingrijpende elementen de evenwaardigheid van natuur en economie en een compleet nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling tussen publiek en privaat. Expliciet wordt daarbij de verbinding gezocht tussen belangen van bedrijven en de doelstellingen van natuur en landschap. Met deze nieuwe koers wordt door de provincie ook versneld ingespeeld op de nieuwe Omgevingswet. Kernvraag is in alle gevallen of men bereid is het oude los te laten en te kiezen voor een systeemsprong. Ofwel, is er bereidheid te acteren vanuit een andere dan de traditionele machtsrol? Op basis van deze strategische kernvragen komt SER Brabant tot de volgende vijf beleidsprioriteiten voor de provincie: 1. Zet de marsroute uit naar een nieuwe, eigen Brabantse koers Economie & Natuur vanaf 2014 en creëer de juiste bestuurlijke en planologische randvoorwaarden 2. Profileer Brabant als proeftuin voor landschapsinnovatie en bied in concrete pilotgebieden operationele voorwaarden voor een
regionale strategische aanpak van economie en natuur, in dit advies aangeduid met ‘gebiedsontwikkeling 3.0’ 3. Maak de shift van overheidsdominantie naar marktgeoriënteerd denken (‘kunst van het loslaten’); schep maximale experimenteer- en ondernemingsruimte (‘third spaces’) voor het in de praktijk ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen 4. Zet investeringsbudget van de Agenda van Brabant in, vanuit de verschillende compartimenten, als versneller voor de nieuwe Brabantse koers natuur & landschap 5. Richt samen met kennisinstellingen en bedrijven een expertisecentrum in voor het bundelen van kennis en onderzoek op dit nieuwe terrein
Economie en Natuur in Brabant | 39
Samenstelling commissie Economie & Natuur dhr. E. van Dijk dhr. J. Baan dhr. C.J. Bastmeijer dhr. J. Buckens mw. D. Castelein dhr. J. Dijkstra dhr. H. Dona mw. J. Driessen dhr. L. Dubbeldam dhr. A. van Groenendael dhr. K. van Heesbeen dhr. J. Meijs dhr. J.T. Mommaas dhr. G. van Nuland dhr. H. Polman dhr. J. van Raaij dhr. J. Smeekens dhr. P. Struik dhr. N. Verdaasdonk dhr. L. Verheijen dhr. A. Vermeer
SER Brabant (voorzitter) Brabants Landschap Universiteit van Tilburg Interpolis Efteling Rabobank Nederland Ruimte voor Ruimte Shell Nederland Chemie BV SER Brabant (secretaris) Deutsche Bank ZLTO Eindhoven Airport Universiteit van Tilburg Brabant Water Gemeente Bergen op Zoom vh Intervet/MSD vh REDE / Brainport Fujifilm Manufacturing Europe BV Brabantse Milieu Federatie (BMF) Waterschap Aa & Maas Raad Landelijk Gebied, vh ZLTO
Colofon Dit is een uitgave van de Sociaal-Economische Raad (SER) Brabant April 2012 Tekst: Leo Dubbeldam, Frank van Empel (www.woordwerk.net) Vormgeving: Sander Neijnens, Bladvulling
SER Brabant Postbus 70 5201 AB ’s-Hertogenbosch 073-6806660 www.serbrabant.nl
[email protected]
Pettelaarpark 10 | Postbus 70, 5201 ab ’s-Hertogenbosch | t 073–680 66 60 | www.serbrabant.nl