ECOLOGISCHE WANDELROUTE DOOR DE BEELDENTUIN VAN HET KRÖLLER-MÜLLER MUSEUM INTRODUCTIE
6. CLAASSEN
5. SERRA - ‘ONE’
Kunst en natuur gaan al eeuwen samen en vormen een uniek kenmerk van het in 1938 geopende Kröller-Müller Museum. In het kader van het 60-jarige bestaan heeft de Vereniging van Vrienden van de Hoge Veluwe een ecologische wandelroute samengesteld voor de beeldentuin van het museum: een combinatie van kunstwerken en flora en fauna. 7. ISAMU WAKABAYASHI
4. FABRO
Er is gekozen voor een eenvoudige en toegankelijke presentatie: de beschrijving van de bewoners op tien markante plekken in de beeldentuin en aan de voorkant van het museum bij de ‘Steynbank’. Wij wensen u veel plezier bij deze ecologische wandeling.
3. BOOTH 8. MARTINI
9. PAN 2. SNELSON
COLOFON Beschrijvingen: D. v.d. Klis in samenwerking met H. de Hoop en J. Snoijnk Natuurfoto’s: beschikbaar gesteld door de Vereniging Vrienden van De Hoge Veluwe Kunstfoto’s: Walter Herfst, Cary Markerink
10. VAN DE VELDE 1. SERRA - ‘SPIN OUT’
1
1. RICHARD SERRA (1939)
2. KENNETH SNELSON
Spin out, for Robert Smithson (1972-1973)
(1927)
Needle tower (1968)
Dit land-artproject bestaat uit een natuurlijke, komvormige vallei, aan de ene kant hoog en tot bovenaan toe dichtbegroeid met bomen, aan de andere kant wat lager, waar op ongeveer gelijke afstand van elkaar drie stalen platen uit de helling de ruimte in steken. De platen zijn elk 12 meter lang, 1,20 meter hoog en 4 cm dik, een heel gewicht. Ze lijken schermen die door de natuur zijn neergezet. Serra heeft de plaats van het kunstwerk zelf uitgezocht en begeleidde de uitvoering ter plaatse. Hij droeg het werk op aan zijn vriend Robert Smithson, die terwijl hij in Otterlo aan het werk was, in Amerika tijdens de uitvoering van een land-artproject met zijn vliegtuigje verongelukte. Het midden van de vallei is leeg. Daar wordt de bezoeker op een verrassende manier met het werk geconfronteerd. De platen blijken net niet concentrisch ten opzichte van elkaar te staan. Ze creëren daarom samen geen middelpunt. Het vertrouwde, naar binnen gerichte karakter van de boskom is verdwenen en daarvoor in de plaats is er nu een denkbeeldige beweging die de aandacht naar buiten trekt, Spin out. De drie platen maken een totaal andere ruimtebeleving mogelijk. Er zijn veel vogels te horen, zoals de merel en de zanglijster. We zien op deze rustige plek op de helling één grote beuk en veel berken. Amerikaanse vogelkers woekert volop. In het voorjaar bloeit massaal dalkruid.
ZANGLIJSTER
De hoge, ranke toren die in het oneindige lijkt te verdwijnen, is zeer geliefd bij het publiek. Als je recht onder het werk gaat staan en omhoog de sculptuur inkijkt, ontdek je dat het de vorm van een ster heeft. Snelsons werken zijn geordende arrangementen van elementen in de ruimte met als principe een uitgebalanceerd evenwicht van duwende en trekkende krachten. Deze krachten in de verbindingen tussen de aluminium staven en de staalkabels zijn verantwoordelijk voor de stabiliteit. Visuele criteria spelen hierbij geen rol: de stabiliteit is hier middel en doel van expressie. Rondom het werk is de Franse berg te zien, een begroeid stuifzand. Regelmatig is de roffel en de kèk-kèk-roep van de grote bonte specht te horen. Ook de heldere, voor zo’n kleine vogel ongelooflijke luide zang van het winterkoninkje is soms aanwezig. In de nabijheid van de toren staan twee groepjes eiken, waarop fraaie korstmossen zijn te zien, een bewijs van de goede luchtkwaliteit. De putjes in de bodem zijn sporen van konijnen, die hier buiten de openingstijden rustig kunnen schransen.
KORSTMOS
GROTE BONTE SPECHT
WINTERKONING
DALKRUID 2
3. CHRIS BOOTH (1948)
4. LUCIANO FABRO (1936)
De echo van de Veluwe (2003-2005)
La doppia faccia del cielo (1986)
Booth laat zich als kunstenaar leiden door zijn religieuze verhouding met de natuur, in het bijzonder met de oeroude stenen in de vorm zoals de natuur hem die aanreikt. Van daaruit ontstond zijn interesse in plaatselijke culturen, waar ook ter wereld, en de wijze waarop de mens betekenis geeft aan het materiaal dat de natuur hem biedt. Het werk is specifiek voor de plek. De realisatie betekende twee seizoenen lang een atelier/werkplaats op locatie. De afmetingen zijn 4 bij 7,5 meter. De Veluwe en zijn geologische geschiedenis dienden niet alleen als inspiratiebron, maar werden ook onderwerp van zijn verbeelding. Ook de naam is op locatie ontstaan als resultaat van een ‘prijsvraag’ onder medewerkers en vrienden van de kunstenaar.
In een net van staaldraad hangt een groot ovaalvormig stuk marmer van een prachtige azuurblauwe kleur. Het sterk dooraderde stuk steen is aan een zijde gepolijst en aan de andere zijde ruw gelaten. ‘Het dubbele gezicht van de hemel’ verwijst tegelijkertijd naar de Italiaanse hemel (het gepolijste deel) en de bewolkte Hollandse hemel (de ruwere zijde van de steen). Fabro is bekend geworden als arte povera-kunstenaar, werkend met natuurlijke en kwetsbare materialen. In zijn werk vormt de natuur een belangrijke inspiratiebron en snijdt hij grote thema’s uit de kunst en de cultuur in bredere zin aan, zowel uit het verleden als uit de tegenwoordige tijd.
Op de achtergrond van het kunstwerk staan grove dennen. Ervoor staat een eik, die deel lijkt uit te maken van het geheel. Erbij bloeit in juni vingerhoedskruid. Rondom zijn de voor de beeldentuin karakteristieke rododendrons te zien. Braamstruiken en Amerikaanse vogelkers zijn ook te herkennen. De roodborst laat zich regelmatig met zijn knikkende pootjes bewonderen. De zwartkop hóór je vooral, met zijn langdurige trillertjes. Voor de rechterkant van de sculptuur staat Japanse duizendknoop.
Het kunstwerk is vastgemaakt aan twee douglassen. Rondom is veel blauwe bosbes en opslag van zomereik te zien. Het schrille kreetje van de boomkruiper, die van beneden naar boven loopt om insecten in de boomschors te zoeken, is vaak te horen. Aan het begin van het paadje naar het kunstwerk toe bevindt zich een fraai bloemenweitje, waar bij ‘Italiaans’ weer veel vlinders rondvliegen, zoals de kleine vuurvlinder, de atalanta en de heivlinder.
ZWARTKOP
RODODENDRONS
AMERIKAANSE VOGELKERS
ATALANTA
BLAUWE BOSBES
BOOMKRUIPER
3
5. RICHARD SERRA (1939)
6. TOM CLAASSEN (1964)
One (1988)
18 liggende houten mannen (2000)
Na ‘Spin out’ is dit kunstwerk het tweede van Serra in de beeldentuin. Ook dit werk ontstond op locatie, in het kader van de viering van het vijftigjarig jubileum van het museum. Het maakte deel uit van de jubileumtentoonstelling ‘beeldentuin beeldenpark beeldenbos’. Op een viersprong, aan het andere eind van de tuin, ver weg van Spin out, plaatste Serra een cilinder van massief staal, 180 cm hoog en met een diameter van 210 cm. Het werk staat enigszins uit het lood. Daardoor en door de enorme naar binnen toe geconcentreerde kracht wordt ook hier de beleving van de landschappelijke situatie veranderd. Langs het pad zie je een douglas die door een blikseminslag is gescheurd. Op de Franse berg staan zomereiken. Bij de trap vind je een groot plakkaat dalkruid, dat in het voorjaar in bloei staat. In dezelfde tijd zijn tegenover de trap de gele bloemen van het klein springzaad te zien en hoor je regelmatig de lange triller van de fluiter, die elk jaar op deze plek terugkeert. Vaak is ook de zang van de vink te beluisteren met de bekende ‘slag’ aan het eind.
VINK
KLEIN SPRINGZAAD
De kunstenaar bood dit werk in 2000 aan het museum aan omdat hij dacht dat het mooi in het bos zou passen, mits er geen struiken zouden staan. De achttien houten mannen zijn ieder schijnbaar simpel vervaardigd uit zes rechte stukken populierenhout: een voor het hoofd, een voor de borst en telkens twee voor de armen en benen. De beelden zijn zwaar en imposant (de grootste is ca. 3 meter lang), maar door hun starheid zien ze er hulpeloos uit. Dat zal nog eens worden versterkt doordat ze, op hun positie, langzaam zullen ‘terugkeren naar de natuur’: het hout kalft af en is aan het rotten. Zelf noemt Claassen dit de ‘(on)houdbaarheid’ van het beeld. De houten mannen liggen tussen de bladeren onder eiken. Inderdaad staan er geen struiken, sterker nog: er groeit onder de bomen helemaal niets. Mossen, schimmels en paddenstoelen zullen ervoor zorgen dat de mannen langzaam zullen vergaan. Het lijkt wel een slagveld... Een laan in de buurt (waaraan o.a. het ‘Gewei’ van John Rädecker ligt) was vroeger een deel van de Lijkweg. Overledenen uit Deelen werden hierlangs naar hun laatste rustplaats in Otterlo gebracht. Het afbraakproces van de afgelopen jaren is al heel goed zichtbaar. In het najaar zijn met name stinkzwammen te zien.
KORSTMOSSEN
FLUITER STINKZWAM
SCHIMMELS: ELFENBANKJE
4
7. ISAMU WAKABAYASHI (1936-2003)
8. ARTURO MARTINI (1889-1947)
Otterlo mist (2001)
Giuditta e Oloferne (1932-1933)
In een publicatie beschreef de kunstenaar zijn belangstelling voor een bepaalde beuk in het beeldenbos. Hij verzamelde in oktober 2000 545 afgevallen bladeren van deze beuk en nam ze mee naar Japan. Daarnaast heeft hij de boom tijdens verschillende bezoeken aan Otterlo geobserveerd en de plaats, de ruimte en de tijd die de boom inneemt bestudeerd. Zijn geschreven en getekende impressies van de bladeren en van de observaties van de boom zijn vastgelegd op koperen platen. Deze platen zijn op stapels gelegd op drie stalen voetstukken voor de desbetreffende boom. Wakabayashi zag de natuur als zijn gelijke en verbindt haar met zijn manier van denken. Een beter voorbeeld van het ‘samengaan’ van natuur en kunst, het ideaal van Helene KröllerMüller, is nauwelijks mogelijk. De beuk is prominent aanwezig bij het kunstwerk of andersom. Vaak wandelde Helene over het laantje vlakbij het kunstwerk, toen nog Blauwsparrenlaantje geheten. Nu staan er rododendrons. In diverse beuken rondom zijn gaten te zien die door de zwarte specht als nestholte worden gebruikt. Er zijn ook krabsporen van de boommarter te vinden. Om het kunstwerk heen groeit pitrus en er tegenaan zandzegge.
Martini worstelde met zijn waardering voor de klassieke sculptuur tegenover de abstractie van zijn tijd. Hij besefte dat hij zich moest verhouden tot zijn eigen tijd, maar de abstractie was voor hem een dood pad. In zijn beste beelden integreerde hij de klassieke sculptuur in een eigen beeldtaal en blies hij op die manier de betekenis van de klassieke sculptuur nieuw leven in op een moment dat beeldhouwers van zijn tijd daarvan afstand namen. In ‘Judith en Holofernes’ gaf Martini sober maar doeltreffend de spanning van het Bijbelse verhaal weer. In 1960 kreeg het beeld een ereplaats midden op het gazon en daar is het altijd blijven staan. Het is omringd door andere mensfiguren. Op het gazon zien we dunne berken en eiken. Achter de bank staat een spar bij het bordje van het beginpunt van de ‘7 stappen’. Daaronder groeit klein springzaad.
ZWARTE SPECHT
BERK
PITRUS
ZANDZEGGE
KLEIN SPRINGZAAD
SPAR 5
9. MARTA PAN (1923)
10. HENRY VAN DE VELDE (1863-1957)
Sculpture flottante, Otterlo (1960-1961)
Steynbank (1924)
De sculpturen van Marta Pan zijn organische, veelal houten vormen, gerelateerd aan de menselijke maat en geïnspireerd op de thema’s ‘evenwicht’ en ‘het scharnierpunt’. Zij dienden als inspiratiebron voor choreografen. De ‘drijvende zwaan’, zoals het werk ook wel bekend staat, verbindt drie elementen met elkaar: het museum, de tuin en de vijver. Zo ontstaat een plek met een eigen krachtige identiteit. Het beeld, hét icoon van de tuin, is een invitatie van binnen naar buiten, de sculptuur-natuur tegemoet. Met de lichtvoetigheid van een dans beweegt het object op het water. De lijn van de vijverrand werd ontworpen in relatie tot de omgeving en de beweging van de sculptuur. Om de vijver is een gecultiveerd gazon met twee eiken. In het gras staan in het voorjaar kruipende boterbloemen, paardenbloemen en pinksterbloemen. In het water zijn in de zomer heel veel bootsmannetjes te zien.
PINKSTERBLOEM
EIK
PAARDENBLOEM
Het monument is gemaakt ter ere van Steyn (1857-1916), president van de Oranje Vrijstaat, die net als generaal De Wet een belangrijke rol speelde in de Zuid-Afrikaanse Boerenoorlog. Het staat naar het zuiden gericht, met het front naar het museum en op een open plek, zodat het op afstand te zien is. Met zijn kruisvormige plattegrond is het monument als een kerk ontworpen. De bank draagt in het midden een reliëf dat een zwaard toont, geflankeerd door een vergrootglas en een weerglas, drie symbolen die door Steyn als op hem toepasselijk zijn genoemd. Ze verbeelden de wijze waarop hij problemen oploste: eerst de gebeurtenissen grondig bekijken, vervolgens de atmosfeer aanvoelen waarin ze gebeuren en ten slotte niet aarzelen het zwaard ter hand te nemen om de knoop door te hakken. Van buiten naar binnen zijn aangelegd: een STRUIKHEIDE eikenhaag met aan een zijde berken erin, haagbeuk en buxus met daarin lindebomen. Verder is veel struikhei te zien. Bij de bank staan, symmetrisch ten opzichte ervan, beuken, bruine beuken en treurbeuken. Onder de bruine beuk links bevinden zich putjes: sporen van een das. In de bomen is in het voorjaar onder andere het gekwetter van groenlingen te horen. Van de Velde ontwierp de sterk gestileerde bank mét bijbehorende tuinaanleg. Zo zijn natuur en cultuur volkomen met elkaar vervlochten. Een waardige afsluiting van deze route dus.
DAS
GROENLING 6