Ecologisch advies inrichting plangebied “Reeuwijkse Hout”
B. Aarts, A.J.J Lemaire & P. Verburg
Informatierapport
Ecologisch advies inrichting plangebied “Reeuwijkse Hout”
B. Aarts, A.J.J Lemaire & P. Verburg
SOVON-informatierapport 2008-08 Dit rapport is opgesteld op verzoek van GREEN Real Estate BV te Bilthoven
COLOFON Dit rapport is samengesteld in opdracht van GREEN Real Estate B.V. te Bilthoven © SOVON Vogelonderzoek Nederland 2008 Foto omslag: Recreatiegebied Reeuwijkse Hout (Petra Verburg, 2008) & Grote Karekiet (Hans Gebuis) SOVON Vogelonderzoek Nederland Rijksstraatweg 178 6573 DG Beek-Ubbergen e-mail:
[email protected] Wijze van citeren: Ecogisch advies inrichting plangebied “Reeuwijkse Hout”. SOVON-informatierapport 2008-08. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van SOVON.
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
Inhoudsopgave 1. Inleiding en leeswijzer...............................................................................................................5 2. Plangebied en plannen Reeuwijkse Hout ..............................................................................6 2.1 Ligging gebied en gebruiksfuncties ................................................................................6 2.2 Toekomstige ontwikkelingen op hoofdlijnen ...................................................................7 3. Ecologische gebiedsbeschrijving...........................................................................................8 3.1 Ligging en landschap......................................................................................................8 3.2 Waterkwaliteit .................................................................................................................9 3.3 Flora en vegetatie................................................................................................................9 3.3 Vogels...........................................................................................................................12 3.3.1 Broedvogels ..........................................................................................................12 3.3.1 Watervogels ..........................................................................................................13 3.4 Reptielen ...........................................................................................................................14 3.5 Amfibieën......................................................................................................................16 3.6 Zoogdieren ...................................................................................................................16 3.7 Dagvlinders...................................................................................................................17 3.8 Libellen .........................................................................................................................17 3.9 Vissen...........................................................................................................................18 4 Randvoorwaarden vanuit natuurwetgeving .........................................................................20 4.1 Bescherming van soorten : Flora- en faunawet (Ff-wet)...............................................20 4.2 Gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet)...................................23 4.3 Kaderrichtlijn Water (KRW) ..........................................................................................25 5. Randvoorwaarden vanuit natuurbeleid ................................................................................27 5.1 Nationaal Landschap Het Groene Hart ........................................................................27 5.2 Provinciaal streekplan en Ecologische Hoofdstructuur ................................................28 5.3 Ontwerp-Structuurvisie Gemeente Reeuwijk................................................................32 5.4 Bestemmingsplan Gemeente Reeuwijk........................................................................33 6. Rekening houden met natuurwaarden en randvoorwaarden vanuit natuurwetgeving en beleid ..........................................................................................................................................34 6.1. Inleiding.....................................................................................................................34 6.2 Mogelijke effecten.........................................................................................................34 6.3 Rekening houden met soorten .....................................................................................35 6.4 Ecologische inrichting en beheer..................................................................................38 6.4.1 Basisprincipes voor ecologische inrichting ............................................................38 6.4.2 Visie op hoofdlijnen ...............................................................................................40 6.4.3 Deelgebied 1 Het campingterrein en de directe omgeving....................................43 7. Advies m.b.t. het vervolgtraject............................................................................................46 7.1 Flora- en faunawet........................................................................................................46 7.2 NB-wet..........................................................................................................................46 7.3 Mer-plicht voor recreatieve voorzieningen....................................................................47 8. Literatuur..............................................................................................................................48 Bijlagen: Bijlage I: Lijst met soorten (exclusief vogelsoorten) van Tabel 2 & 3 van de AMvB Flora en faunawet februari 2005 Bijlage II: Voorbeelden van Profielen voor de inrichting van natuurvriendelijke oevers. Bijlage III: Samenvatting
3
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
4
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
1. Inleiding en leeswijzer GREEN Real estate heeft SOVON Vogelonderzoek gevraagd een ecologisch advies op te stellen om nadere uitwerking te kunnen geven aan de ecologische aspecten van de inrichting van het plangebied “Reeuwijkse Hout”. Bij het realiseren van plannen gelden enerzijds “harde randvoorwaarden” vanuit natuurwetgeving en beleid. Deze worden in beeld gebracht. Anderzijds wordt er aandacht besteed aan de mogelijkheid om de natuurwaarde te verhogen in samenhang met de geplande ruimtelijke ontwikkelingen. Dit benadrukt de specifieke kwaliteit en functie die het omringende gebied voor bewoners en gebruikers heeft: natuur, ruimte, rust. Als uitgangspunt van het voorliggende advies is gehanteerd dat de bestaande ecologische waarde in stand wordt gehouden, zo mogelijk wordt verbeterd en dat mogelijke negatieve effecten worden geminimaliseerd of gecompenseerd. Omdat de inrichtingsplannen nog niet definitief zijn is het in dit stadium nog niet mogelijk om een concrete natuurtoets of effectstudie uit te voeren. In het voor u liggende rapport is in hoofdstuk 1 (inleiding) en 2 (plannen) het kader geschetst van deze rapportage. In hoofdstuk 3 is de ecologische waarde van het plangebied beschreven. De randvoorwaarden die gelden vanuit natuurwetgeving en beleid komen aan de orde in respectievelijk hoofdstuk 4 en 5. In hoofdstuk 6 wordt per soortgroep op hoofdlijnen aangegeven hoe er rekening kan worden gehouden met de huidige natuurwaarden. Ook komen hier de inrichtingsadviezen aan bod. De huidige inrichtingsplannen worden - voor zo ver mogelijk - getoetst aan de ecologische waarden, bestaand beleid, en de huidige wet- en regelgeving. In Hoofdstuk 7 is aangegeven welke vervolgstappen aan de orde kunnen zijn om het plan uiteindelijk te realiseren.
5
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
2.
Plangebied en plannen Reeuwijkse Hout
2.1
Ligging gebied en gebruiksfuncties
Het plangebied omvat de camping “Reeuwijkse Hout” en het aangrenzende recreatiegebied, dat eveneens de naam “Reeuwijkse Hout” draagt. Voor dit rapport wordt de begrenzing ruim genomen. Het gehele gebied ten noorden van de Oudeweg tot en met het campingterreinen vanaf de A-12 tot aan de Reeuwijkse Plassen wordt aangeduid als deelgebied 1. Het campingterrein vormt de kern van dit gebied. Het recreatiegebied ten noorden daarvan vormt deelgebied 2 (zie figuur 2). Dit wordt begrensd door de plas Broekvelden/Vettenbroek en de A12. Aan de oostzijde is er een vrij abrupte grens tussen deelgebied 2 en het aansluitende agrarisch gebied (tevens weidevogelgebied). Het recreatiegebied wordt beheerd door het Recreatieschap. Het vormt een uitvalsbasis voor fiets- of wandeltochten door het achterliggende veenweidegebied en verder het plassengebied in. Overdag laten veel lokale bewoners hun hond uit in het Reeuwijkse Hout. Het Reeuwijkse Hout is aangelegd in de jaren 70 waarbij er door middel van beplanting een gradiënt is gecreëerd tussen een aaneengesloten bosstrook langs de A12 via een halfopen gedeelte waar bosjes en grasland elkaar afwisselen naar het open veenweidegebied. Voor die tijd was er in het gebied nagenoeg geen struweel of bos aanwezig. De plas zelf, met ligweide en speelstrand trekt veel dagrecreatie, voor zonnen, zwemmen en surfen. Varen is niet toegestaan. Langs de plas zijn een windsurfclub aanwezig en een restaurant. Verder liggen er grote, landschappelijk slecht ingepaste parkeerplaatsen en sportvelden in het recreatiegebied. Het gebied is voor dag- en verblijfsrecreatie van bovenregionaal belang en trekt 3 miljoen bezoekers per jaar. De camping bestaat uit aaneengesloten rijen stacaravans, met bijbehorende tuintjes. De oevers van de waterpartijen op de camping zijn grotendeels voorzien van steile, houten beschoeiingen.
Figuur 1: Kaart van de omgeving met topografie
6
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
2.2
Toekomstige ontwikkelingen op hoofdlijnen
De Gemeente Reeuwijk is voornemens haar voorzieningen voor parkeren en dagrecreatie aan de “surfplas” van de Reeuwijkse plassen te verbeteren. Green Real Estate BV heeft de camping Reeuwijkse Hout verworven en is voornemens deze locatie te ontwikkelen. De plannen voor ontwikkelingen van het gebied Reeuwijkse Hout verkeren nog in een vroeg stadium, maar er zijn wel al enige contouren zichtbaar. Er zijn schetsen op hoofdlijnen en de initiatiefnemers hebben een aantal uitgangspunten geformuleerd. Onderstaand worden de belangrijkste ontwikkelingen kort omschreven. Deze zijn niet definitief. Ontwikkelingen op de locatie “Campingterrein Reeuwijkse Hout” - Bebouwen van het huidige campingterrein met (zorg)woningen en (zorg)vakantiewoningen, vakantiebungalows en diverse voorzieningen (zorg, horeca, fitness etc) - De noordoosthoek wordt mogelijk kampeerterrein (tijdelijke bebouwing, caravans en kamperen) - Aanleg enkele landgoederen aan de zuidzijde Ontwikkelingen op de locatie “Recreatiegebied Reeuwijkse Hout” - Verbetering ontsluiting van het gebied voor recreatie vanaf de A12 (toegang naar het Groene Hart) - Aanleg van voorzieningen in het recreatiegebied Reeuwijkse Hout, men denkt aan: - Een bezoekerscentrum - Een transferium (parkeren van de auto en het gebied per boot of fiets verkennen) - Verbeterde landschappelijke inpassing van de parkeerplaatsen - Mogelijke inrichting van een natuurkampeerterrein aan de noordzijde van de “surfplas” Overig: - Aanleg geluidswerende voorzieningen en groenstrook langs de snelweg - Mogelijk verplaatsen van een disco naar de westzijde van het gebied in de buurt van de snelweg zodat het aansluit bij het huidige bedrijventerrein - Uitzetten van wandel- en fietsroutes Er wordt een zonering aangebracht van meer intensief naar meer extensief gebruik van het gebied. Er is in de plannen hier en daar sprake van de thema’s “eco”, “educatie” en “natuur”. Landschappelijke inpassing van de ontwikkelingen is als uitgangspunt benoemd. De volgende bronnen zijn gebruikt: -
Gemeente Reeuwijk & Green Real Estate BV (concept 25 april 2008) Plan van aanpak project Reeuwijkse Hout Verhaak, D.J. & G.H.P.F. Aalbers (2007) Stedenbouwkundige visie Reeuwijkse Hout in opdracht van de gemeente Reeuwijk GREEN Real Estate B.V., Gemeente Reeuwijk & Kolpa architecten B.V. (2007) Gebiedsanalyse en referentiebeelden.
7
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
3.
Ecologische gebiedsbeschrijving
Figuur 2: Overzichtskaart plangebied, met deelgebied 1 en 2. Bron: Google Earth
De ecologische gebiedsomschrijving heeft betrekking op het gebied dat begrensd is door de A12 aan de noordzijde, de watergang Enkele Wiericke aan de oostzijde, de spoorlijn GoudaWoerden aan de zuidzijde en de Breevaart aan de westzijde, met uitzondering van de bebouwde kom van Reeuwijk. Waar nodig wordt onderscheid gemaakt in gebiedsdelen. Er is gebruik gemaakt van bestaande, beschikbare, openbare bronnen zoals rapporten, tijdschriften, websites en officiële informatie van de Rijksoverheid1. Het accent ligt op de ecologische aspecten die specifieke kwaliteiten en kenmerken van het gebied weergeven en op beschermde natuurwaarden. Om een eerste indruk te verkrijgen of beschermde en bedreigde soorten in het plangebied voorkomen is Het Natuurloket geraadpleegd. Het Natuurloket geeft op kilometerhok niveau een overzicht van de aantallen beschermde en bedreigde soorten per soortgroep. De kern van het plangebied is gelegen in een vijftal km-hokken te weten: 109-451; 109-452; 110-451; 110-452 en 111-452, met het zwaartepunt in de laatste drie. Deze km-hokken vallen deels buiten het plangebied. Het is dus niet op voorhand te zeggen of de aangetroffen soorten ook daadwerkelijk in het plangebied voorkomen. Naast gebiedsbescherming (bijvoorbeeld via de Natuurbeschermingswet (NB-wet)) en soortbescherming (via de Flora- en faunawet) bestaan er per land en op Europees niveau ook de zogenaamde Rode Lijsten (RL). Deze omvatten soorten, in vier categorieën, die zeldzaam en/of bedreigd zijn. Deze status is niet “juridisch hard”, maar de soorten vertegenwoordigen belangrijke natuurwaarden in een gebied en zijn daarom ook genoemd.
3.1 1
Ligging en landschap
In deze fase zijn geen databanken met flora- en faunagegevens geraadpleegd.
8
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
Het plangebied Reeuwijkse Hout ligt in het Groene Hart van Zuid-Holland. Het veenweidegebied is gekenmerkt door een strookvormige verkaveling, waarbij laaggelegen percelen afgewisseld zijn met sloten. Dit patroon is ontstaan als gevolg van laagveenontginning. Door verdere vervening en winderosie van de voormalige legakkers zijn secundair grote open waterpartijen ontstaan, met karakteristieke rafelige randen, waar de restanten van de legakkers aan het water grenzen. De plas Broekvelden/Vettenbroek meestal “Surfplas” genoemd, is van andere origine. Deze heeft, als gevolg van latere zandwinning grotere diepte (tot 20 m) en steilere oevers dan de omringende plassen. Het landschap is van orgine open met weinig opgaande begroeiing. Het Reeuwijkse Hout is aangelegd in de jaren zeventig als recreatievoorziening. Dit is het enige gebied met bos(jes). In het rapport “Landschaphistorische verkenning Reeuwijkse Hout en omgeving” is het landschap beschreven op basis van historische kaartbeelden.
3.2
Waterkwaliteit
De kwaliteit van bodem en water vormen de belangrijkste randvoorwaarden voor de kwaliteit van de flora en fauna. De waterkwaliteit van de Reeuwijkse plassen is voor het overgrote deel slecht als gevolg van de inlaat van gebiedsvreemd water en het instellen van een niet natuurlijk vast peil t.b.v. de landbouw. De enige uitzondering hierop vormt de plas “Broekvelden”. Deze is geïsoleerd en er vindt geen instroom of doorvoer van water plaats. Er zijn als implementatie van de Kaderrichtlijn Water plannen gemaakt voor herstel van de waterkwaliteit, een natuurlijk peilbeheer en het afkoppelen van de achtergelegen landbouwpolders (Hoogheemraadschap Rijnland, 2007). Deze maatregelen zullen de natuurwaarde van het gebied zeer ten goede komen.
3.3 Flora en vegetatie Info Natuurloket Vaatplanten Het plangebied is goed onderzocht op vaatplanten. Er zijn minimaal 3 soorten aangetroffen van tabel 1 van de Floraen faunawet . Er zijn minimaal vijf Rode Lijstsoorten aangetroffen.
Het Natura-2000 gebied Het veenweidegebied is van nature voedselarm tot matig voedselrijk, maar landbouwkundig gebruik en beheer heeft er in agrarische gebieden toe geleid dat de bodem van het gebied overwegend voedselrijk is geworden. Dat geldt veelal ook voor de agrarische beheersgebieden aan de noordzijde van de “Surfplas”. Er is een vegetatiebeschrijving beschikbaar van het Natura 2000 gebied. De vegetatie van het gebied bestaat overwegend uit graslanden, hier en daar afgewisseld met moerasbosjes en –struweel. Langs de slootkanten is ruigte- en oevervegetatie te vinden. Het beheer in de natuurreservaatdelen bestaat uit jaarlijks maaien en afvoeren. De agrarische percelen worden bemest. Op klei-op-veengronden in de nabijheid van rivieren komt van oudsher de Wilde kievitsbloem voor, een soort die zich sterk wist uit te breiden in de Gouden Eeuw, toen in dit gebied de weinig productieve blauwgraslanden geschikter werden gemaakt als landbouwgrond door bemesting met slootbagger, koemest, compost en huishoudelijk afval. De poldergraslanden rondom Gouda en Reeuwijk zijn sinds die tijd vermaard om de massaal bloeiende kievitsbloemen, die hier 'wilde tulpen' werden genoemd. Polder Stein, aan de zuidzijde van Reeuwijk, herbergt momenteel het laatste belangrijke restant in West-Nederland van de ooit
9
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
wijd verspreid voorkomende hooilanden met Wilde kievitsbloem. In de slootkanten in het Natura-2000 gebied komen op enkele plaatsen blauwgraslandsoorten voor zoals Blauwe zegge en Spaanse ruiter (RL). Het recreatiegebied Reeuwijkse Hout De natuurlijke vegetatie van het Reeuwijkse Hout is kenmerkend voor het veenweidegebied, mede als gevolg van het ontbreken van bemesting en agrarisch gebruik. Plaatselijk zijn er met name in en langs de brede, niet overschaduwde sloten, mooi ontwikkelde kenmerkende water-, oever- en verlandingsvegegaties aanwezig, die onder meer voor vissen, amfibieën en insecten van belang zijn. Enkele kleine ruige overhoekjes zijn verrassend bloemrijk en daardoor aantrekkelijk voor insecten. De graslandpercelen worden gemaaid en hebben deels bloemrijke randen. Door de geschikte basiscondities kan door middel van een goed beheer de natuurkwaliteit van dit gebied nog verder vergroot worden. In de sloten aan de noord- en zuidzijde van de Reeuwijkse plassen in de recreatiegebieden Reeuwijkse Hout en Goudse Hout vormt de waterplant Krabbenscheer (RL) karakteristieke verlandingsvegetaties. Deze zijn in Nederland steeds zeldzamer geworden, vooral omdat ze gebonden zijn aan schoon oppervlaktewater. Uit onderzoek in het Reeuwijkse Hout blijkt dat Krabbenscheer vooral voorkomt in voldoende brede sloten met schoon water en een hoge waterstand van 30-40 cm onder het maaiveld (Barendregt, 2007). Het campingterrein Het centrale deel van het campingterrein is gevuld met stacaravans met bijbehorende tuintjes, waarbij vaak gebiedsvreemde soorten zijn aangeplant. De oevers van de tussenliggende sloten zijn voorzien van steile houten beschoeiingen. Oever- en watervegetatie ontbreekt nagenoeg in het intensief gebruikte deel van de camping. Aan de zuid-, oost- en westzijde van het campingterrein liggen stroken met struweel en grasland.
10
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
Figuur 3: Sloot met Krabbenscheer in de Reeuwijkse Hout. Dit is het leefgebied van de libellesoort Groene glazenmaker
Figuur 4: Het Campingterrein met stacaravans, tuintjes en steile oeverbeschoeiing.
11
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
3.3
Vogels
3.3.1 Broedvogels Info Natuurloket Broedvogels Van de vijf kilometerhokken is er 1 niet onderzocht, 1 slecht, 1 redelijk en 2 goed. In de goed onderzochte hokken zijn minimaal 53 vogelsoorten aangetroffen en 6 Rode Lijstsoorten. In het Natura 2000 gebied worden jaarlijks de broedvogels gemonitord.
Van de voorkomende broedvogels worden er onderstaand twee bijzondere soorten uitgelicht. Grote karekiet (RL) Een karakteristieke en bijzondere broedvogel van de Reeuwijkse Plassen is de Grote karekiet. De soort is landelijk zeer sterk afgenomen, minstens 80 % sinds de periode 1972-1977. Deze trend lijkt zich zo voort te zetten en er worden slechts weinig nieuwe vestigingen gemeld. In Reeuwijk ligt een “klein kerngebied” voor de soort (SOVON Vogelonderzoek Nederland, 2002). De achteruitgang wordt vooral veroorzaakt door verlies van habitat en met name de jonge verlandingsstadia van rietvegetaties die ook wel “waterriet” genoemd worden. In de Reeuwijkse plassen was in 1928 nog 65% van de oevers bedekt met waterrietzones. In 1995 was dit teruggelopen tot 13%. Verdere oorzaken van achteruitgang zijn afname van het voedsel (grote waterinsecten zoals waterkevers en libellen) als gevolg van afname in de waterkwaliteit en isolatie van populaties. Er vindt nauwelijks meer uitwisseling plaats tussen de bezette gebieden in Nederland. In 2003 zijn er 12 territoria vastgesteld rond de Reeuwijkse Plassen. De gemeente Reeuwijk is in 2004 gestart met het project “Grote Karekiet en Waterriet” om de leefomstandigheden voor de soort te verbeteren. Rond de Reeuwijkse plassen komen geen uitgestrekte rietvelden voor. De soort broedt van oudsher in de vrij smalle rietkragen aan de oevers van de plassen en langs de dijkjes. De meeste broedparen kwamen van oudsher voor aan de oostzijde van de Reeuwijkse plassen, maar er waren ook territoria bekend langs de Oudeweg en ten oosten van De Steupel (van Gemeren e.a., 1986). Grutto (RL) De Grutto is een kenmerkende broedvogel van het veenweidegebied. De soort komt verspreid rond de Reeuwijkse plassen voor, met de grootste dichtheden aan de noordzijde van de “Surfplas” in het agrarisch beheersgebied (weidevogeldoelstelling) tussen het Reeuwijkse Hout en de Prinsendijk. De gruttostand is meer dan gehalveerd sinds 1990 als gevolg van habitatverlies en lage overlevingspercentages van de jongen in agrarisch gebied, waar naar schatting driekwart van de populatie broedt. Aan de noordzijde mijdt de soort de nabijheid van de snelweg vanwege geluidsoverlast. Van het recreatiegebied en het campingterrein zijn geen gegevens beschikbaar. Het is echter wel aannemelijk dat het recreatiegebied ook geschikt is als broedbiotoop, met name de rustige delen aan de oostzijde, waar geen honden loslopen.
12
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
Figuur 5: Voorkomen van de Grote karekiet als broedvogel rond de Reeuwijkse plassen in 1986
3.3.1 Watervogels Info Natuurloket Watervogels Er zijn 2 km-hokken slecht onderzocht en 3 hokken goed. Er zijn minimaal 39 soorten aangetroffen.
De Reeuwijkse Plassen en de omringende graslanden zijn van belang als foerageer- en rustgebied voor een groot aantal meer en minder algemene watervogels. Het gebied is aangewezen als Natura-2000 gebied vanwege het grote belang voor Kleine zwaan en Smient. Broekvelden/Vettenbroek zijn aangewezen als slaapplaats en foerageergebied voor Smient en Polder Stein voor Kleine zwaan en Smient. Daarnaast is Broekvelden/Vettenbroek van belang voor Krakeend en Slobeend als foerageergebied. De Smient verblijft het hele jaar door in Nederland, maar vooral van oktober tot maart. Vooral in zachte winters zijn hier grote aantallen aanwezig. Het merendeel houdt zich op in de kuststrook en in de natte veenweidegebieden van Noord-Holland en Friesland. Vooral in het najaar is de soort kustgebonden en foerageert op zeesla, kweldergrassen en zeekraal. In de loop van de winter wordt meer en meer gefoerageerd in natte graslanden en neemt het belang van de binnendijkse gebieden en het rivierengebied toe. De soort maakt overdag gebruik van open water en ondergelopen graslanden om te rusten, maar in rustige gebieden wordt ook overdag gefoerageerd. De rustplaatsen liggen binnen een straal van 10 kilometer van de foerageergebieden. De Kleine Zwaan heeft zich ontwikkeld van een voedselspecialist, die in de jaren vijftig vooral foerageerde op fonteinkruid langs de randen van het IJsselmeer en het Lauwersmeer, tot een cultuurvolger met een brede dieetkeus. Als tegenwoordig de fonteinkruidknolletjes uitgeput raken, schakelt de soort in veel gevallen over op wintergranen, suikerbieten of aardappelen; vooral in het noordoosten van het land, in de Flevopolders, de Wieringermeer, langs de Randmeren, in het Deltagebied en op Texel. Daarnaast vormen de graslanden in NoordwestOverijssel, in de veenweidegebieden, in Utrecht, Zuid-Holland, in het rivierengebied en langs de Randmeren belangrijke foerageergebieden. In de loop van de winter worden de graslandgebieden steeds belangrijker, omdat de oogstresten in de meeste akkerbouwgebieden worden ondergeploegd. De slaapplaatsen bestaan uit open zoete of zoute wateren of zand- en modderbanken die op enkele tientallen kilometers van het foerageergebied kunnen liggen.
13
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
De Krakeend komt voor op allerlei zoete of zoute wateren. In augustus bevinden de belangrijkste pleisterplaatsen zich in Friesland, de Flevopolders, de Biesbosch, de infiltratiegebieden in de duinen en langs de randen van het IJsselmeergebied. In de winter zijn vooral het IJsselmeergebied, de noordelijke Delta en het benedenrivierengebied van belang. Daarnaast worden allerlei wateren in Utrecht, Noord- en Zuid-Holland en Friesland gebruikt als pleisterplaats. Krakeenden zijn planteneters, die foerageren langs de oevers van de wateren (o.a. op wieren op basaltblokken) waar ze verblijven. De Slobeend komt als niet-broedvogel in heel laag-Nederland voor. De Reeuwijkse plassen zijn van belang als foerageergebied. De soort foerageert bij voorkeur in beschutte waterpartijen en ondiepe bochten. Hij is gespecialiseerd in watervlooien en ander zoöplankton, maar eet daarnaast ook kleine zoeterwatermollusken, insecten, hun larven, zaden en plantenresten. Eutrofiëring van ondiep water, gepaard gaande met algenbloei is verstorend voor de voedsel beschikbaarheid. In de late zomer maken de slobeenden slagpenrui door, waarbij voldoende rust belangrijk is. De soort is gevoelig voor waterrecreatie en heeft een verstoringsafstand van circa 300 meter ten opzichte van watersporters. De aantallen van de Slobeend vertonen veel schommelingen, waarbij de laatste jaren herstel laten zien. De staat van instandhouding wordt beoordeeld als gunstig. In Nederland verblijft 63% van de NW- en Centraal-Europese winterpopulatie. Voor vogels kan het volgende samenvattend gesteld worden. In het plangebied is de plas Broekvelden/Vettenbroek in de nazomer en winter van belang als slaapplaats voor Kleine zwaan en Smient en als foerageergebied voor Kleine zwaan, Smient, Krakeend en Slobeend. Daarnaast is ook Polder Stien van belang voor Kleine Zwaan. De weilanden met agrarisch natuurbeheer zijn in het broedseizoen van belang als weidevogelgebied voor onder andere Grutto. Waterriet is van belang voor Grote karekiet en andere rietvogels.
3.4 Reptielen Info Natuurloket Reptielen Er zijn 3 km-hokken niet of matig onderzocht. Twee km-hokken zijn goed onderzocht. Er is minimaal 1 soort van tabel 2/3 van de Ff-wet aangetroffen en minimaal 1 Rode lijstsoort.
Ringslang (RL, Ff-wet 3) De grootste populatie van de Ringslang van Zuid-Holland bevindt zich rondom Gouda. De populatie bestaat vermoedelijk al langer dan 70 jaar en is mogelijk voortgekomen uit introductie. Het van oorsprong als leefgebied minder geschikte veenweidegebied is als gevolg van menselijke beïnvloeding geschikt geworden voor vestiging van de soort, met name doordat er meer droge, vorstvrije winterslaapplaatsen ontstonden. Het zwaartepunt van de Goudse populatie leeft in de buurt van de geluidswal van de A12. Deze dient vermoedelijk als plaats van overwintering en ei-afzet (populatie Noorderhout, maar ook aannemelijk voor Reeuwijkse Hout). Een van de drie kerngebieden is het recreatiegebied Reeuwijkse Hout. Vanuit dit kerngebied trekken Ringslangen door de Reeuwijkse plassen. Met name uit het noordelijk deel van het plassengebied komen verschillende waarnemingen. Er loopt sinds 1995 een monitoringroute van Stichting RAVON in de Reeuwijkse Hout. In 2003 zijn er 78 Ringslangen vastgesteld (van der Lugt & Siebelink, 2003). In het nabijgelegen Noorderhout is het oorspronkelijke biotoop minder geschikt geworden door toegenomen overschaduwing van oevers. Dit proces vindt ook plaats in de Reeuwijkse Hout waar in tegenstelling tot de beginjaren, de meeste ringslangen nu 14
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
(2003) worden waargenomen in het meest zonnige gebiedsdeel langs de Surfplas. Ook dit gedeelte verruigt met riet en braamstruweel waardoor de overschaduwing toeneemt (Siebelink & van der Lugt, 2003).
Figuur 6: Verspreiding van de Ringslang in de omgeving van Gouda, periode 1986-heden. Bron: van der Lugt & Siebelink (2003) Figuur 7: Verkeersbord in Reeuwijkse Hout, dat waarschuwt tegen verstoring van ringslangen
15
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
3.5
Amfibieën
Info Natuurloket Amfibieën Er zijn 2 hokken slecht onderzocht, 1 matig en 2 goed. In het goed onderzochte km-hok 110-452 dat de kern van het plangebied vormt zijn vier van de vijf soorten van tabel 1 aangetroffen, geen soorten van tabel 2/3 en geen Rode lijstsoorten.
De vijf soorten van tabel 1 van de Ff-wet betreffen Bruine kikker, Gewone pad, Middelste groene kikker, Meerkikker en Kleine watersalamander. Vier van deze soorten zijn in het gebied aangetroffen. Ze komen niet voor op de Rode Lijst. Dit zijn allen algemeen voorkomende amfibieën.
3.6
Zoogdieren
Info Natuurloket Zoogdieren Het gebied is niet tot slecht onderzocht op zoogdieren. Er zijn minimaal 2 soorten van de aangetroffen (2 van tabel 2 en 1 van tabel 2/3).
Het gebied is slecht onderzocht op zoogdieren. Alleen over het voorkomen van een aantal vleermuissoorten is meer recente informatie beschikbaar. Vleermuizen In 2007 zijn bij Reeuwijk in een pilot vleermuizen vanuit de auto geïnventariseerd (Dekker e.a. 2007). Waargenomen zijn de Gewone dwergvleermuis 27 exemplaren (Ff-wet 3), de Ruige dwergvleermuis 47 exemplaren (Ff-wet 3 onder de oude naam Nathusius Dwergvleermuis) en de Meervleermuis 2 exemplaren (Ff-wet 3). In 2008 zijn er in de omgeving van Reeuwijk 203 exemplaren van de Meervleermuis geteld (VLEN, 2008). Uit de omgeving van Reeuwijk is minimaal 1 kraamkolonie van Meervleermuizen bekend. Deze vleermuizen ondervinden hinder van de huidige verlichting langs en naar het hockeyterrein. De Meervleermuis is een soort die zich in de zomer vooral thuis voelt in waterrijke gebieden met moerassen, weiden en bossen. In Nederland is de Meervleermuis vooral te vinden in de open veenweidegebieden en zeekleigebieden in het westen, noorden en in iets minder mate ook het midden en zuidwesten van Nederland. In het westen en noorden van Nederland is de soort plaatselijk algemeen. De Meervleermuis jaagt in een snelle rechtlijnige vlucht in lange trajecten vlak boven groot open water en langs oevers van plassen, meren, kanalen, rivieren en vaarten. Ook worden regelmatig Meervleermuizen waargenomen boven vochtige weilanden en bosranden, binnen een straal van 500 meter van water. Ze jagen vooral op die insecten die op het wateroppervlak zitten of daar vlak boven vliegen. De prooien worden dan met de relatief grote achterpoten, als het ware van het water geharkt. Boven oevers en langs vegetatie vangen ze insecten (vooral dansmuggen) uit de lucht. De Watervleermuis is de enige Nederlandse vleermuissoort met een vergelijkbare jachttechniek. Meervleermuizen jagen tot op 10-20 km van de verblijfplaats. Grote afstanden naar het uiteindelijke jachtgebied worden vooral via kanalen, beken, vaarten en brede sloten afgelegd. Boven land volgen ze vaak lijnvormige landschapselementen als bomenrijen, houtwallen en dijken. Kolonies van meervleermuizen bevinden zich vrijwel altijd in gebouwen zoals op kerkzolders, in spouwmuren en onder dakpannen. Kraamkolonies variëren in grootte van enkele tientallen tot enkele honderden dieren. In Nederland zijn kraamkolonies tot nu toe vooral gevonden in het westen en noorden van Nederland en in veenweidegebieden in Oost Nederland. Maar ook aan 16
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
de randmeren van het IJsselmeer en in de buurt van de grote rivieren zijn verblijfplaatsen gevonden. In totaal zijn in Nederland 60 kraamverblijven van meervleermuizen bekend, waarvan ongeveer 35 bewoond. De totale populatie wordt geschat op 10.000 dieren. Vleermuiskasten en woonhuizen zijn bekend als paarverblijven, ook vind de paring in de winterverblijven plaats. Paarverblijven van meervleermuizen liggen over het algemeen langs trekroutes van zomerverblijven naar winterverblijven. In de winter verdwijnen de meeste meervleermuizen op mysterieuze wijze. In Nederland worden in de winter totaal ongeveer 400 meervleermuizen waargenomen, in buurlanden nog eens maximaal 350 dieren. Voor zover we weten overwinteren meervleermuizen in Nederland in mergelgroeven, bunkers, forten, vestingwerken, oude steenfabrieken en kelders. Ook worden af en toe dieren waargenomen overwinterend in gebouwen. Belangrijke overwinteringsplaatsen zijn bunkers in de duinen van Zuid- en Noord-Holland en de mergelgroeven in Limburg. Over het algemeen is de meervleermuis een middellange- tot lange afstandstrekker, waarbij verplaatsingen van 200 á 300 km tussen zomer- en winterverblijf bekend zijn. In de bunkers in de duinen overwinteren echter ook regelmatig meervleermuizen die in de zomer in de directe omgeving verblijven (Haarsma, 2006). 5 % van de wereldpopulatie leeft in Nederland.
3.7
Dagvlinders
Info Natuurloket Dagvlinders Er zijn 2 hokken slecht onderzocht, 1 redelijk en 2 goed waaronder de kern van het plangebied. Er zijn geen beschermde of bedreigde soorten bekend.
Van het plangebied zijn geen bedreigde of beschermde dagvlindersoorten bekend. Gezien de landschappelijke en ecologische factoren in het plangebied worden er ook geen bedreigde of beschermde soorten verwacht.
3.8
Libellen
Info Natuurloket Libellen De km-hokken zijn matig (2) tot goed (3 ) onderzocht. Er is minimaal 1 soort van tabel 2/3 aangetroffen en 2 Rode lijstsoorten.
Kenmerkende soorten voor het veenweidegebied zijn de Noordse winterjuffer, Gewone pantserjuffer, Lantaarntje, Variabele waterjuffer, Vroege glazenmaker, Groene glazenmaker, de Smaragdlibel, Viervlek, en Gevlekte witsnuitlibel (Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, 2002). Van deze soorten komt de Groene Glazenmaker voor in en rond het recreatiegebied. Groene glazenmaker (3, RL) De omgeving van de Reeuwijkse plassen vormt een belangrijk leefgebied van de Groene glazenmaker (de Vries & Ketelaar, 2003) vanwege het voorkomen van Krabbenscheer van voldoende omvang in de sloten aan de noord- en zuidzijde van de plassen, hoofdzakelijk in de recreatiegebieden Reeuwijkse Hout en Goudse Hout. Verlandingsvegetaties van Krabbenscheer in laagveengebieden behoren tot de rijkste libellenbiotopen in Nederland. De Groene glazenmaker staat op de Nederlandse Rode Lijst met de categorie bedreigd en is tevens opgenomen op de IUCN Rode lijst (van de wereld). De Groene glazenmaker is volledig afhankelijk van vegetaties waarin Krabbenscheer de dominerende plantensoort is. De plant wordt gebruikt voor ei afzet en tussen de stekelige bladeren vinden de larven bescherming tegen predatoren zoals vissen en amfibieën. Krabbenscheer komt voor in verlandingssituaties in 17
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
schoon water en is in Nederland sterk achteruit gegaan door verslechtering van de waterkwaliteit, verkeerd beheer van de Krabbenscheervelden, intensief schonen van sloten en gebruik van bestrijdingsmiddelen. Belangrijke kenmerken van het leefgebied zijn: - Krabbenscheervelden hebben een omvang van minstens 100-150 m2 - het water is zwak zuur (pH ligt tussen 5,5 en 6,9 en de EGV tussen 165 en798 μS - voldoende beschutting door bomen, struwelen of rietveldjes lijkt van belang voor volwassen libellen De Groene glazenmaker komt vooral voor in gebieden met kwel. Voedselrijk water wordt vermeden omdat de zuurstofarmoede als gevolg van algen- en kroosbloei in de nazomer ongunstig is voor de larven. Er lopen een vijftal monitoringroutes van libellen van de Vlinderstichting in dit gebied vanaf 1998. De resultaten uit de periode 1999-2002 wijzen op een sterke afname van het aantal geschikte locaties voor de soort (De Vries & Ketelaar, 2003). De dichtheden zijn relatief laag in vergelijking met Noord-Nederland.
Figuur 8: Voorkomen van de Groene glazenmaker rond de Reeuwijkse Plassen. Bron: De Vlinderstichting.
3.9
Vissen
Info Natuurloket Vissen Er zijn 2 hokken niet onderzocht, 2 redelijk en 1 goed. Er zijn minimaal 2 soorten van tabel 2/3 aangetroffen en minimaal 2 Rode lijstsoorten.
18
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
In weteringen, plassen en sloten in veenweidepolders komen twee visgemeenschappen voor die kenmerkend zijn voor het laagveengebied te weten de Ruisvoorn-Snoekgemeenschap en de Snoek-Blankvoorn visgemeenschap (van der Spiegel, 2007). De aangrenzende weteringen en sloten hebben mede een functie als paai- opgroei- en overwinteringsgebied. De soorten zijn kenmerkend voor helder, plantenrijk en zuurstofhoudend water. Zogenaamde limnofiele vissoorten zoals Snoek, Ruisvoorn, Zeelt, Kroeskarper, Vetje, Bittervoorn en Grote en Kleine modderkruiper vinden hier hun optimale ontwikkelingsmogelijkheden. De laatste drie soorten komen voor op tabel 2 & 3 van de Ff-wet. Sturende factoren zijn naast waterkwaliteit, helderheid en plantengroei, ook de diepte, hoeveelheid bagger, het areaal paai-, opgroei- en overwinteringsgebied en de onderlinge bereikbaarheid hiervan. Het Natura-2000 gebied is onder meer aangewezen vanwege het voorkomen van de Kleine modderkruiper en de Bittervoorn. De Bittervoorn komt voor in relatief ondiep, stilstaand schoon water met een gevarieerde onderwatervegetatie en doorgaans een niet al te weke bodem. De soort heeft tegenwoordig haar zwaartepunt in de sloten en plassen van het laagveencultuurlandschap. De Bittervoorn is voor de voortplanting afhankelijk van het voorkomen van grote zoetwatermosselen (Onodonta) die als kraamkamer dienen voor de zich ontwikkelende eieren. Het verspreidingsbeeld van de soort is nog onvoldoende bekend (De Nie, 1996). Paaibiotopen kunnen door baggerwerkzaamheden ongeschikt worden doordat de zoetwatermosselen dan verdwijnen. Bij te intensief slootbeheer krijgen zoetwatermosselen geen kans om groot (genoeg) te worden. De Kleine modderkruiper wordt aangetroffen in sloten, beken, rivierarmen en meren. De ideale habitat ligt in stilstaande en langzaam stromende wateren. De soort is aangepast aan een leven op en in de bodem. Door de kleine, weinig elastische zwemblaas, met een gering drijfvermogen, kan de kleine modderkruiper op de bodem blijven liggen. Ook is de vis, net als de grote modderkruiper, in staat om gebruik te maken van darmademhaling waardoor hij in zuurstofarme situaties kan overleven. In zandige tot modderige bodems zoekt de vis met zijn kleine bekopening naar kleine diertjes als kreeftjes en insectenlarven of naar organische resten. Het afzetten van de eieren gebeurt bij voorkeur op kale, zandige bodem. In het veenweidegebied kan men kleine modderkruipers ook aantreffen in bredere poldersloten. Dit zijn doorgaans oudere dieren; jonge dieren hebben een voorkeur voor smallere sloten met ondiepe oeverzones. Deze opgroeigebieden warmen namelijk sneller op, bieden voldoende voedsel en zijn moeilijker bereikbaar voor roofvissen als snoek en baars. In tegenstelling tot de grote modderkruiper wordt de kleine modderkruiper vaak vergezeld door relatief hoge aantallen van andere vissoorten, zoals vetje, bittervoorn, blank- en rietvoorn. De kleine modderkruiper komt in heel Nederland voor, vooral in het Noord-Hollandse polderland en in Friesland, verder in oeverzones van grote wateren in de grote en kleine en in relatief brede en/of traagstromende beken. Hoewel de Kleine modderkruiper landelijk gezien niet bedreigd is, kunnen lokale populaties verstoord worden door vermesting en/of achterstallig baggeronderhoud van sloten. Dit kan leiden tot een zuurstofarme omgeving, waarin zich maar weinig voedselorganismen en waterplanten kunnen handhaven. Door het ontbreken van voedsel wordt de situatie voor de kleine modderkruiper in dit type sloten onleefbaar. Rigoureus baggeren kan echter ook funest zijn. De landelijke staat van instandhouding is matig ongunstig.
19
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
4
Randvoorwaarden vanuit natuurwetgeving
In dit hoofdstuk komt aan de orde welke randvoorwaarden vanuit de natuurwetgeving van belang zijn. Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse dier- en plantensoorten of beschermde natuurgebieden te verwachten zijn. In beginsel is daarvoor de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk. Deze moet tijdens de uitwerking van zijn plannen of tijdens het plannen van werkzaamheden het volgende in kaart brengen: • • •
• •
Welke beschermde dieren en planten komen in en rondom het plangebied voor? Ligt het plangebied in of in de nabijheid van een beschermd natuurgebied? Is de ingreep strijdig met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet of de Natuurbeschermingswet? Per 1 oktober 2005 is de rechtstreekse werking van de Habitat- en Vogelrichtlijn vervallen en worden de beschermingsbepalingen opgenomen in de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. Is de ingreep zodanig aan te passen dat deze niet of in veel mindere mate strijdig is met de verbodsbepalingen uit de natuurbeschermingswetgeving? Is het nodig om een ontheffing aan te vragen van de Flora- en faunawet, of een vergunning van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998?
De toets van een voorgenomen ingreep aan de Flora- en faunawet en de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998, en de daaruit eventueel volgende ontheffingverlening, is een zelfstandige procedure. De bestemming van een terrein, of de verlening van vergunningen (bijvoorbeeld een bouwvergunning) laat onverlet dat een plan ook in overeenstemming moet zijn met de natuurbeschermingswetgeving om tot uitvoering gebracht te mogen worden. Op basis van deze rapportage wordt de verdere procedure op het gebied van natuurwetgeving duidelijk en kunnen stappen genomen worden om bovenstaande vragen in detail te beantwoorden. Dit hoofdstuk geeft inzicht in de geldende kaders vanuit soort- en gebiedsbescherming.
4.1
Bescherming van soorten : Flora- en faunawet (Ff-wet)
De Flora- en faunawet waarborgt de bescherming van veel in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Voorts is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke ingrepen. Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet te krijgen. Artikel 75 biedt de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van overtreding van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 18. Ontheffingen worden uitsluitend verleend door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Ontheffingen worden alleen verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid is voldaan. In de Flora- en faunawet zijn onder artikel 75 drie tabellen met soorten opgenomen waarvan het beschermingsregime verschilt. Dit hangt samen met de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de betreffende soorten. Deze soortenlijst is te vinden in bijlage 1. Werkzaamheden zoals het bouwen van woningen, of aanleggen van een kampeerterrein vallen onder het begrip “ruimtelijke ontwikkelingen”.
20
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
Tabel 1 van AMvB artikel 75: Algemene soorten Bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor de soorten met beschermingsregime 1 een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Voor deze activiteiten hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden. Tabel 2 van AMvB artikel 75: Overige soorten Bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor de soorten met beschermingsregime 2 een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Een gedragscode dient door een sector of ondernemer zelf te worden opgesteld en ingediend voor goedkeuring. Bij gebrek aan een gedragscode wordt een ontheffing voor deze soorten aangevraagd. In het projectplan voor de ontheffingsaanvraag dient een werkwijze te zijn opgenomen, die zorgvuldig handelen ten aanzien van de betreffende soort beschrijft. Op dit moment zijn verschillende gedragscodes door de minister goedgekeurd. In een latere fase van het proces zal duidelijk worden of de verbodsbepalingen van de Ff-wet voor soorten van tabel 2 bij dit project overtreden driegen te worden. Wanneer dit speelt zal nagegaan worden of er een relevante gedragscode beschikbaar is die aansluit bij de geplande werkzaamheden. Tabel 3 van AMvB artikel 75: Streng beschermde soorten, soorten van Habitat-richtlijn en bijlage 1 AmvB. Bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik geldt voor de soorten met beschermingsregime 3 een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode.Bij activiteiten die te kwalificeren zijn als ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor de soorten met beschermingsregime 3 geen vrijstelling. Voor deze soorten is in dergelijke gevallen een ontheffing noodzakelijk. Een ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan de criteria: 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief, 3) doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
>> Tabel 1: Soorten van tabel 1,2 en 3 die zeker en mogelijk kunnen voorkomen in het plangebied
21
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
Tabel 1
Soort/soortgroep zoogdieren
Tabel 2
Tabel 3
dwergmuis
mogelijk
x
aardmuis
mogelijk
x
bunzing
mogelijk
x
huisspitsmuis
mogelijk
x
dwergspitsmuis
mogelijk
x
gewone bosspitsmuis
mogelijk
x
egel
mogelijk
x
gewone bosspitsmuis
mogelijk
x
haas
mogelijk
x
hermelijn
mogelijk
x
konijn
mogelijk
x
mol
mogelijk
x
rosse woelmuis
mogelijk
x
veldmuis
mogelijk
x
vos
mogelijk
x
wezel
mogelijk
x
woelrat
mogelijk
x
ree
mogelijk
x
noordse woelmuis
mogelijk
x
waterspitsmuis
mogelijk
x
meervleermuis
zeker
x
gewone dwergvleermuis
zeker
x
ruige dwergvleermuis
zeker
overige vleermuizen
mogelijk
x x
x
reptielen ringslang
zeker
x
amfibieën bruine kikker
mogelijk
x
gewone pad
mogelijk
x
middelste groene kikker
mogelijk
x
kleine watersalamander
mogelijk
x
meerkikker
mogelijk
x
brede wespenorchis
mogelijk
x
dotterbloem
mogelijk
x
grote kaardenbol
mogelijk
x
slanke sleutelbloem
mogelijk
x
zwanebloem
mogelijk
x
brede orchis
mogelijk
x
gevlekte orchis
mogelijk
x
moeraswespenorchis
mogelijk
x
rietorchis
mogelijk
x
spaanse ruiter
mogelijk
x
waterdrieblad
mogelijk
x
planten
libellen groene glazenmaker
zeker
x
vissen bittervoorn
zeker
kleine modderkruiper
zeker
grote modderkruiper
mogelijk
22
x x x
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
4.2
Gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet)
Met de inwerkingtreding van de vernieuwde Natuurbeschermingswet 1998 per 1 oktober 2005 is de Europese wet- en regelgeving nagenoeg volledig in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Een directe toetsing aan de beide Europese richtlijnen is daardoor niet meer aan de orde. De NB-wet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen die worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze “Natura-2000” gebieden. De instandhoudingsdoelstellingen zijn verder uitgewerkt in o.a. het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV 2007) en nieuwe ontwerpaanwijzingsbesluiten (Fieten 2006). Krachtens Artikel 10a tweede lid Nb-wet dienen de instandhoudingsdoelstellingen te worden gewaarborgd van de leefgebieden van soorten en habitats die genoemd zijn in het aanwijzingsbesluit. Het gaat daarbij om het behoud van leefgebied voor soorten en habitats die op Europese schaal bedreigd zijn. Per 1 oktober 2005 is een NB-wet vergunning verplicht voor alle nieuwe projecten en handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen: -
de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren een verstorend effect kunnen hebben voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.
Daarnaast is er voor elk nieuw plan een goedkeuringsbesluit nodig (art. 19) indien door dat plan, gelet op de instandhoudingsdoelen: -
de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren een verstorend effect kan optreden op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
De vergunningen worden verleend door de provincies (GS) of door de minister van LNV. Zij mogen slechts vergunning verlenen dan wel goedkeuring verlenen aan een plan als zij zich hebben verzekerd dat het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen geen significante effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van het gebied. In alle gevallen waarin significante effecten zouden kunnen optreden moet de initiatiefnemer vooraf een passende beoordeling van de gevolgen opstellen, die door GS in haar besluitvorming moet worden betrokken. Deze regels zijn ook van toepassing indien de ingreep niet direct in het Natura-2000 gebied plaatsvindt, maar wel een effect daarop kan hebben. Daarnaast zal Nederland in de komende jaren voor alle gebieden die samen het Natura 2000-netwerk vormen, beheerplannen opstellen. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om Natura 2000-gebieden. Er is momenteel nog geen beheerplan beschikbaar. Door middel van de 'habitattoets' kan worden bepaald of, en zo ja onder welke voorwaarden een menselijke activiteit in en rondom een Natura 2000-gebied kan worden toegelaten. De eerste stap van de habitattoets - de oriëntatiefase - heeft als doel te bepalen of de zekerheid kan worden verkregen dat significant negatieve effecten zijn uit te sluiten (Ministerie van LNV 2005). Een significant effect is in dit verband een effect dat het realiseren van de instandhoudingsdoelen meetbaar kan bemoeilijken of - simpeler gezegd - aantasting betekent van de natuurlijke kenmerken van het gebied (Woldendorp 2006). Deze effecten dienen te worden beschouwd in het licht van de specifieke milieukenmerken en omstandigheden van het
23
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
gebied waarop het plan of project betrekking heeft (kokkelvisserijuitspraak van het Europees Hof, zaak c-127/02). Het plangebied “Reeuwijkse Hout” grenst direct aan het Natura 2000 gebied Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein (zie figuur 9). De instandhoudingsdoelen van Natura-2000 gebied Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein Het plangebied grenst direct aan het Natura-2000 gebied “Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein”. Dit Natura 2000-gebied bestaat uit een aanwijzing als een Vogelrichtlijngebied en als een Habitatrichtlijngebied. Het wordt beheerd door Staatsbosbeheer en valt binnen de grenzen van de gemeente Reeuwijk. Het gebied heeft een oppervlakte van 711 ha. Er is geen beheerplan aanwezig. Dat staat ingepland voor 2010.
Figuur 9: Ligging van het Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein. Bron: Google Earth, Website Ministerie van LNV.
Dit gebied is aangewezen vanwege het voorkomen van kievitsbloemhooilanden (Habitattype H6430 en H6510), de vissoorten Bittervoorn en Kleine modderkruiper en de vogelsoorten Kleine zwaan, Smient, Krakeend en Slobeend, allen niet-broedvogels. Daarnaast is het gebied
24
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
aangewezen voor de Meerkoet. Voor deze soort loopt een voorstel om deze als aanwijzingssoort te schrappen. In tabel 2 zijn de soorten en habitattypen genoemd waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd. In het kader van de Natuurbeschermingswet dienen projecten en handelingen alleen aan deze soorten en hun leefgebied te worden getoetst. Tevens is de landelijk staat van instandhouding weergegeven. Deze is van belang omdat de gebiedsdoelen een bijdrage leveren aan de landelijke staat van instandhouding voor de betreffende soort. Meetbare negatieve effecten op soorten met een ongunstige staat van instandhouding kunnen derhalve relatief snel als significant worden beoordeeld. Doelstelling Relatieve bijdrage oppervlakte
Doelstelling kwaliteit
Ruigten en zomen (moerasspirea)
++
=
=
Kievitsbloemhooilanden
+
>
>
Soort/Habitattype
Soort/Habitattype
GSI
GSI
Relatieve bijdrage Doelstelling leefgebied Doelstelling populatie
Kleine zwaan
-
=
=
Krakeend
-
=
=
Smient
-
=
=
Slobeend
-
=
=
Soort/Habitattype
GSI
Bittervoorn Kleine Modderkruiper
Relatieve bijdrage Doelstelling leefgebied Doelstelling populatie +
=
=
=
=
Tabel 2: Soorten en habitats waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd voor Natura 2000gebied. Staat van instandhouding (SvI): ■ gunstig, ■ matig ongunstig, ■ zeer ongunstig.
Kernopgaven voor dit gebied zijn: •
Plas-dras situaties voor smienten en broedvogels zoals porseleinhoen, kemphaan, kwartelkoning en noordse woelmuis
•
Herstel inundatie, behoud en nieuwvorming blauwgraslanden, glanshaver en vossenstaarthooilanden, met name kievitsbloemhooilanden, mede als leefgebied van de kemphaan en watersnip.
•
Voldoende ruiplaatsen en rustgebieden voor watervogels zoals fuut, ganzen, slobeend en kuifeend.
4.3
Kaderrichtlijn Water (KRW)
De Kaderrichtlijn Water is een Europese richtlijn die de lidstaten aanzet tot het waar nodig verbeteren van de ecologische en chemische kwaliteit van hert oppervlaktewater. Het Hoogheemraadschap Rijnland heeft een strategieplan en een implementatieplan opgesteld voor 25
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
het verbeteren van de waterkwaliteit van de Reeuwijkse plassen en de omringende polders (Hoogheemraadschap Rijnland, 2007). De waterkwaliteit van de plas Broekhuizen/Vettenbroek is goed, maar de kwaliteit van de andere plassen is onvoldoende. Voorgestelde maatregelen voor verbetering zijn: • • •
het verminderen van toevoer van gebiedsvreemd water door afkoppelen van agrarische gebieden het hydrologisch isoleren van de plassen het toestaan van natuurlijke peilfluctuaties
Het is momenteel nog niet duidelijk hoe de KRW verder geïmplementeerd wordt en welke consequenties dit heeft. Wanneer de inrichtingsplannen zodanig uitgevoerd worden dat ze geen nadelige invloed hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater wordt er voldaan aan de randvoorwaarden.
26
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
5.
Randvoorwaarden vanuit natuurbeleid
5.1
Nationaal Landschap Het Groene Hart
Het plangebied Reeuwijkse Hout valt binnen het Groene Hart, een in de Nota Ruimte aangewezen Nationaal Landschap. De status ‘Nationaal Landschap' houdt in dat de overheid extra aandacht geeft aan deze gebieden en dat er extra financiële middelen worden vrijgemaakt. Met dit geld kunnen de zogenoemde kernkwaliteiten van Nationale Landschappen worden behouden en versterkt, en kunnen de gebieden nog aantrekkelijker worden gemaakt voor recreatie. De provincies zijn verantwoordelijk voor de uitwerking en uitvoering van het beleid voor Nationale Landschappen. In hun uitvoeringsplannen beschrijven de provincies hoe ze de kernkwaliteiten van het betreffende Nationale Landschap willen behouden, beheren en versterken. Vervolgens maken zij afspraken met de gemeentes en andere partijen over de wijze waarop de provinciale plannen doorwerken, bijvoorbeeld in bestemmingsplannen. Er zijn geen extra wettelijke voorwaarden voor de Nationale Landschappen. Wel geldt binnen de grenzen van een Nationaal Landschap een extra kwaliteitsbeleid. De kwaliteiten op landschappelijk, cultuurhistorisch en natuurlijk gebied moeten worden behouden. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, zolang de kernkwaliteiten worden behouden of verstrekt (ja-mits principe). Verder kunnen er nieuwe woningen voor de eigenbevolkingsgroei worden gebouwd (‘migratiesaldo 0') en er is ruimte voor lokale en regionale bedrijvigheid. Grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen zijn niet mogelijk omdat deze niet verenigbaar zijn met de kernkwaliteiten. De Reeuwijkse Plassen liggen in een laaggelegen veengebied met sterke bodemdaling. Het Uitvoeringsprogramma Groene Hart (Stuurgroep Groene Hart, 2007) geeft als ontwikkelingsmogelijkheden voor dergelijke gebieden: -
waterrijk veenlandschap met half-open karakter water, moeras en nat grasland vernatting: geen verdere peilverlaging, dynamisch peilbeheer beheerslandbouw, recreatie, toerisme, hergebruik vrijkomende bebouwing
Ten oosten van de kern Reeuwijk-Brug is in de Nota Ruimte onder meer door de Reeuwijkse Plassen een robuuste ecologische verbinding voor natte natuur aangegeven: de Natte As. De Natte As wordt gevormd door waterrijke natuurgebieden tussen het Lauwersmeer en de Zeeuwse delta. De aanleg van de natuur kan tegelijk andere perspectieven in het gebied versterken, zoals recreatie, het waterbeheer en plattelandsverbreding. Binnen het Groene Hart loopt deze verbinding globaal van het IJmeer via de Groene Uitweg, de Venen, de Reeuwijkse Plassen en de Waarden naar de Merwede bij Gorinchem, grotendeels door het laaggelegen veengebied. Volgens planning is de Natte As in 2018 volledig aangelegd. “In het Groene Hart moet de robuuste ecologische verbinding: de belangrijkste natte natuurgebieden onderling verbinden; ingepast worden binnen het integrale ontwikkelingsperspectief van de gebieden waar de zone doorheen loopt; waar mogelijk begrensd worden overeenkomstig het principe ‘functie volgt peil’; waar mogelijk ook met agrarisch (mede)beheer gerealiseerd worden; mogelijkheden bieden voor beleving door recreanten door het aanleggen van recreatieve verbindingen en voorzieningen; 27
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
in de vormgeving aansluiten bij waardevolle verkavelingspatronen en andere landschappelijke en cultuurhistorische structuren en elementen; de aanwezige openheid zo min mogelijk aantasten.”
Figuur 10: Ligging van de Natte As in het Groene Hart.
5.2
Provinciaal streekplan en Ecologische Hoofdstructuur
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 12 november 2003 het streekplan Zuid-Holland Oost 2003 vastgesteld. Het provinciebestuur presenteert in dit streekplan haar visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Zuid-Holland Oost voor de periode tot 2015. In het Streekplan is het plangebied zelf aangewezen voor verblijfsrecreatie en openluchtrecreatie; de polder Reeuwijk die aan de oostzijde aan de Reeuwijkse Hout grenst is voor een deel aangewezen als “agrarisch gebied tevens waardevol weidevogelgebied (A+)” en voor een deel als “agrarisch gebied met overige waarden (A+)” (zie figuur 11). De aanduiding Agrarisch gebied met bijzondere waarden (A+) heeft betrekking op delen van het landelijk gebied met bijzondere natuur-, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden. Bij de natuurwaarden kan worden gedacht aan waardevolle sloot- en oevervegetaties, concentraties van weidevogels en trekvogels en leefgebieden van EU-habitatdiersoorten. De te beschermen landschappelijke en cultuurhistorische waarden bestaan onder andere uit de openheid van het landschap, de verkavelingsstructuur, de cultuurhistorisch waardevolle bebouwingslinten, de slotenpatronen en de verspreid in het gebied liggende monumentale boerderijen. Om de specifieke kwaliteiten van het A+ gebied te beschermen, worden grootschalige ingrepen niet toegestaan. Daarbij gaat het om het aanleggen van recreatieterreinen, het uitvoeren van ontgrondingen, het winnen van delfstoffen, het aanleggen van wegen, kaden en dijken (voor zover het niet gaat om regulier onderhoud) en het aanleggen van baggerstortlocaties. In het kader van agrarische structuurverbetering en kwaliteitsverbetering van het landelijk gebied in 28
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
relatie met de planvorming moet het mogelijk blijven nieuwvestiging te realiseren. Bestaande bedrijven kunnen naar redelijkheid uitbreiden. In het Streekplan wordt ook de Ecologische Hoofdstructuur nader begrensd: de Provinciale EHS (PEHS). De provinciale EHS wordt gevormd door bestaande en geplande natuurgebieden, waardevolle weidevogelgebieden en groene verbindingen. In de omgeving van het plangebied vallen de bestaande Natura 2000-gebieden onder PEHS. De polder Reeuwijk (ten oosten van de Reeuwijkse Hout) is grotendeels aangewezen als waardevol weidvogelgebied. Voor wat betreft de groene verbindingen wordt er door de provincie naar gestreefd ecologische verbindingen te realiseren tussen natuurgebieden, waar mogelijk gecombineerd met recreatief medegebruik. De ecologische verbindingszones zijn op de streekplankaart aangegeven als natuurgebied of als groene verbinding. De verbindingszones zijn indicatief aangegeven, omdat ze op basis van vrijwilligheid worden gerealiseerd. Uitgangspunt bij realisatie is een minimale breedte van 30-50 meter en zo mogelijk recreatief medegebruik. In en nabij het plangebied zijn op de streekplankaart drie groene verbindingszones opgenomen. Een belangrijke ecologische verbindingszone loopt aan de oostkant van polder Reeuwijk langs de Enkele Wiericke; deze zone is op de streekplankaart “Groenblauw raamwerk” al als natuurgebied aangeduid. Twee andere groene verbindingszones staan ingetekend in het plangebied Reeuwijkse Hout zelf: een verbindingszone die vlak onder Bodegraven de A12 kruist, en een verbindingszone die uitmondt in het recreatiegebied tussen Reeuwijk en de Reeuwijkse Hout. Uit navraag bij de Provincie Zuid-Holland (13-8-2008, dhr. Kooijman) is gebleken dat deze twee verbindingszones niet leiden tot omvormingsdoelen voor het recreatiegebied Reeuwijkse Hout, en dus geen gevolgen hebben voor de ontwikkelingsplannen. Daarnaast valt het plangebied binnen het zoekgebied voor de aanleg van een robuuste verbindingszone tussen de Nieuwkoopse Plassen en de Reeuwijkse Plassen (cf. de Natte As in Nationaal Landschap Het Groene Hart). In het Streekplan Zuid-Holland Oost zijn geen foerageergebieden voor ganzen en Kleine Zwanen vastgelegd.
29
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
Figuur 11: Streekplan Zuid-Holland
30
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
Figuur 12: Streekplan Zuid-Holland Oost: groenblauw raamwerk.
Figuur 13: Streekplan Zuid-Holland Oost: provinciale ecologische hoofdstructuur (globaal).
31
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
Toetsingskader EHS Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van natuurgebieden in de EHS die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuur zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven beschikbaar zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Natuurgebieden en de groene verbindingen (zoals ecologische verbindingszones) daartussen ((Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur) dienen gevrijwaard te worden van bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de functie van de gebieden. Nieuwe bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de ontwikkeling van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) zijn uitgesloten. In natuurontwikkelingsgebieden moeten de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuurwaarden worden veiliggesteld. Onomkeerbare en/of ongewenste ontwikkelingen moeten worden tegengegaan. Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuuren landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden. Compensatie dient plaats te vinden in de gebieden benoemd in de regeling met betrekking tot het provinciaal compensatiebeginsel. In ruimtelijke plannen dienen ecologische verbindingszones uit het rapport "Ecologische verbindingszones in Zuid-Holland" veilig te worden gesteld.
5.3
Ontwerp-Structuurvisie Gemeente Reeuwijk
In 2006 verscheen de Ontwerp-Structuurvisie van de Gemeente Reeuwijk. Dit plaatsbepalende beleidsdocument doet in hoofdlijn algemene uitspraken over gewenste toekomstige ontwikkelingen en veranderingen van de gemeente, zonder concrete bestemmingen of voorschriften. De toekomst van Het Groene Hart, het landschappelijk-, ecologisch- en waterbeleid en te voeren beleid voor verkeer, landbouw, recreatie en toerisme, alsmede woonkwaliteit in Reeuwijk staan daarbij centraal. De Reeuwijkse Hout staat in de Structuurvisie aangeduid als gebied voor herontwikkeling van intensieve recreatie (zie figuur 14). Als ambitie op het vlak van natuur en landschap geldt o.a. het volgende: “De waardevolle weidevogelgebieden zullen worden behouden dan wel zal er compensatie hiervan plaatsvinden. Het agrarische natuurbeheer zal de natuurwaarden verder doen toenemen. In de gemeente Reeuwijk zijn provinciale ecologische verbindingszones en natuurontwikkelingsgebieden aangegeven, die zullen worden ingevuld. Ten aanzien van het plassengebied en de omgeving staat het behoud van zeer waardevolle natuur gericht op weide, water en moerasvogels centraal. In de randzone van het Reeuwijks Plassengebied heeft het beleid onder meer tot doel: het behoud en de ontwikkeling van zeer waardevolle natuur gericht op floristische waarden. In de Reeuwijkse Hout maar ook ten westen van de A12 is het beleid gericht om op het behoud van zeer waardevolle natuur gericht op biotopen voor amfibieën en ringslang. De verdere ontwikkeling van het ecologisch netwerk dient gestimuleerd te worden.” Als ambitie op het vlak van recreatie geldt o.a. het volgende: “Kwetsbare gebieden moeten worden beschermd. Zo zal de Reeuwijkse Hout door recreanten intensiever gebruikt kunnen worden, terwijl in meer kwetsbare gebieden ingezet zal worden op extensief gebruik. Voor weidevogelgebieden geldt dat in het broedseizoen zo min mogelijk 32
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
verstoring moet optreden, terwijl in andere jaargetijden het recreatief medegebruik wel mag plaatsvinden. De gemeente streeft naar een intensiever gebruik van het centrumgebied van de Reeuwijkse Hout. De mogelijkheden worden onderzocht om de discotheek vanuit ReeuwijkDorp te verplaatsen naar de Reeuwijkse Hout. In het centrumgebied van de Reeuwijkse Hout is plaats voor de bouw van voorzieningen voor meer intensieve recreatie. De gemeente wenst het recreatief gebruik van het gebied direct ten oosten van Reeuwijk-Brug te versterken. Daartoe worden de mogelijkheden onderzocht om aldaar een landgoed te ontwikkelen. In het kader van de functieverandering van het landelijk gebied ten westen van de A12 moet dit gebied ook beter ontsloten worden voor de recreatie.”
Figuur 14: Ontwerp Structuurvisie Gemeente Reeuwijk
5.4
Bestemmingsplan Gemeente Reeuwijk
Wanneer de inrichtingsplannen in een verder gevorderd stadium zijn is het van belang ze te toetsen aan de details van het bestemmingsplan. De bestemming van het campingterrein is verblijfsrecreatie en dagrecreatie. Het realiseren van meer permanente bewoning, waarvoor een bouwvergunning nodig is is strijdig met deze bestemming. Het gebied Reeuwijkse Hout is aangewezen voor dagrecreatie. Het aanleggen van een natuurkampeerterrein is strijdig met deze bestemming. Voor beiden dient het bestemmingsplan te worden gewijzigd.
33
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
6. Rekening houden met natuurwaarden en randvoorwaarden vanuit natuurwetgeving en beleid 6.1. Inleiding In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe bij de inrichting van het plangebied en gedurende de uitvoering van inrichtingswerkzaamheden rekening kan worden gehouden met de aanwezige natuurwaarden en randvoorwaarden vanuit wetgeving en beleid. Omdat de plannen nog niet concreet zijn wordt er voorlopig uitgegaan van effecten die aan de orde “zouden kunnen zijn”. Of die effecten uiteindelijk ook aan de orde zijn hangt van de concrete plannen en werkzaamheden af. Daarnaast geeft dit hoofdstuk ideeën voor het creëren van extra “ecologische kwaliteit” in samenhang met de beoogde ontwikkeling van het gebied zoals geformuleerd in de plannen van verschillende overheden. Daarvoor zijn er legio mogelijkheden. Deze kunnen niet allemaal uitputtend behandeld worden. Ze worden kort benoemd en kunnen desgewenst in een later stadium verder uitgewerkt worden.
6.2
Mogelijke effecten
Als gevolg van de planuitvoering kunnen de onderstaande effecten optreden: -
toename van (water)recreatie kan effect hebben op soorten zowel in het gebied zelf als in het nabijgelegen Natura-2000 gebied, als gevolg van extra verstoring, geluidsoverlast, lichtoverlast of betreding toename van verkeer kan leiden tot verhoogde uitstoot van NOx toename van bebouwing kan leiden tot de afname van het leefgebied van soorten de aanleg van een natuurkampeerterrein kan afhankelijk van de locatie een verstorend effect hebben op weidevogels verandering waterstand en waterkwaliteit kan leefgebied van karakteristieke soorten minder geschikt maken
Tijdens het uitvoeren van werkzaamheden kunnen de volgende effecten optreden: -
verwijderen van bomen, bosjes en rietvegetatie kan leiden tot het verstoren van nesten van broedvogels gebouwen of holle bomen kunnen een functie hebben voor vleermuizen (slaapplaats, kraamkolonie, overwinteringslocatie). Daar dient bij de sloop van gebouwen rekening mee te worden gehouden werkzaamheden aan waterpartijen kunnen leiden tot permanent of tijdelijk biotoopverlies en/of verstoring van vissen, amfibieën, broedvogels en libellen grondwerkzaamheden kunnen leiden tot verstoring als gevolg van geluid. Sommige vissoorten zijn erg gevoelig voor onderwatergeluid als gevolg van heiwerkzaamheden. tijdelijke locale verlaging van de grondwaterstand t.b.v. bouwactiviteiten kan leiden tot achteruitgang van de waterkwaliteit en oppervlakkige verdroging in het beïnvloedingsgebied
34
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
6.3
Rekening houden met soorten
6.3.1. Flora en vegetatie Voor het behouden en bevorderen van de natuurwaarden m.b.t. flora en vegetatie is het van belang dat er een passend beheer wordt uitgevoerd (vegetatiebeheer, schoningsbeheer van de watergangen, peilbeheer) en dat de bestaande abiotische randvoorwaarden in stand worden gehouden (voedselrijkdom, waterkwaliteit). De belangrijkste floristische waarden zijn te vinden in de randen van de percelen, in de oever- en slootvegetatie. Deze zijn sterk afhankelijk van de juiste waterkwaliteit en waterstand. De bossen en bosjes zijn minder interessant. Krabbenscheer Krabbenscheer komt bij Reeuwijk voor in brede sloten met een hoog slootpeil van hooguit 30-40 cm beneden maaiveld (Barendregt, 2007). Van belang is het stabiele, hoge slootpeil, het vermijden van de inlaat van gebiedsvreemd water, het tijdig maar wel gefaseerd schonen van de sloten! Krabbenscheer vormt de basis van een leefgemeenschap waarin onder meer Groene glazenmaker, Zwarte stern en Bittervoorn voorkomen.
6.3.2. Vogels Algemeen Er worden bij verstoring van vogels verschillende typen effecten onderscheiden die onderling kunnen samenhangen (naar Krijgsveld et al. 2004 en Bouten & Ens 2006): Fysiologische effecten zoals verhoogde hartslag kunnen leiden tot een verhoogde energie-uitgave en in sommige gevallen tot verlaagde overlevingskansen; Effecten op gedrag en verspreiding kan leiden tot een andere nestplaatskeuze, verlaagd broedsucces, veranderd broedgedrag en nestdesertie. Bij foeragerende en rustende vogels kan het leiden tot verlaging van de foerageertijd en/of tot opvliegen en daardoor tot hogere energetische kosten; Effecten op voedselbehoefte en energiehuishouding: door gedragsveranderingen neemt de energie-uitgave toe. Dit moet gecompenseerd worden middel extra voedselopname, wat tijd kost en niet overal mogelijk is. Vogels kunnen bovendien niet sneller eten. Het kan leiden tot een verlaagde conditie en overlevingskansen; Effecten op reproductie en overleving komen voort uit de effecten zoals hierboven beschreven; de laatste schakel van de effectketen derhalve. Te denken valt aan een lager uitkomstsucces van de eieren en een lagere kuikenoverleving doordat minder voedsel wordt aangeboden, en door een hogere predatiekans.
Broedvogels Grote karekiet Maatregelen die gunstig zijn voor de Grote karekiet zijn uitgebreid beschreven in Heikoop (2002). Ze betreffen onder meer: -
De vorming van nieuw waterriet door verbetering van waterkwaliteit, natuurlijk peilbeheer (hogere voorjaarsstand, lagere zomerstand) en het aanleggen van glooiende oevers.
35
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
-
Winderige noord- en oostoevers van grote plassen zijn de meest kansrijke locaties omdat daar sterke ophoping van organische stof wordt voorkomen. Verbetering van de waterkwaliteit in verband met de belangrijkste voedselbron: libellenlarven en grote waterkevers Een aangepast maaibeheer (maximaal 50% jaarlijks maaien) zodat het riet voldoende verjongt en zodat er tevens voldoende overjarig riet aanwezig is als nestbiotoop in het voorjaar.
De enige recente nieuwe vestigingen van de Grote karekiet zijn bekend van West-Nederland. Deze hangen mogelijk samen met het beschikbaar komen van meer oeverzones met waterriet rondom en in nieuwe woonwijken (SOVON Vogelonderzoek, 2002). De verbreding van zicht-as vanaf de rotonde kan gecombineerd worden met enn ecologische inrichting voor Grote karekiet. De noordzijde van de Surfplas en lijkt op het eerste oog zeer geschikt om biotoop voor de Grote karekiet te ontwikkelen. De maatregelen komen niet alleen de Grote karekiet ten goede, maar zijn ook gunstig ook voor andere rietvogels. Grutto Naast een geschikt biotoop en voldoende voedsel is het voor de grutto van belang dat er niet te vroeg gemaaid wordt i.v.m. opgroeiende jongen in combinatie met nestbescherming. Alleen deze combinatie geeft voldoende overlevingskans op de lange termijn. Deze maatregelen zijn niet alleen gunstig voor de grutto, maar ook voor andere weidevogels. Ook het verhinderen van verstoring van nesten en jongen door recreanten en loslopende honden is van belang.
Watervogels Watervogels maken vooral in de winter gebruik van het plassengebied en de omringende graslanden. Ze zijn vooral gevoelig voor verstoring, bijvoorbeeld door boten, recreanten of honden. Smienten slapen overdag i.t.t. de meeste andere watervogels.
6.3.3. Reptielen Ringslang Voor ringslangen zijn de volgende punten van belang: - Aanwezigheid van steile & hoge oeverbeschoeiing vermijden. Daardoor kunnen de ringslangen niet aan land gaan. - Voldoende rustige zonnige plekken creëren. Het Reeuwijkse Hout groeit steeds verder dicht, zodat de rustige plekken zodanig overschaduwd raken dat de ringslangen genoodzaakt zijn om minder rustige plekken te zoeken om te zonnen. - Rekening houden met het belang van de geluidswal A-12 voor de populatie i.v.m. de plannen om de discotheek daarheen te verplaatsen. Mogelijk effecten van de aanleg van een (extra?) geluidswal langs de A-12 op voortplanting en overleving ringslangen - Als extra maatregel kunnen broeihopen worden aangelegd. Er is reeds succes geboekt op dit gebied met een educatief project voor schoolkinderen in Gouda (Siebelink & van der Lugt, 2003)
6.3.4 Amfibieën In een waterrijk gebied is er volop ruimte en infrastructuur voor amfibieën. Het nemen van extra maatregelen voegt daar weinig aan toe. Bij drukke verkeerswegen worden vaker tunnels voor reptielen, amfibieën en kleine zoogdieren aangelegd om te voorkomen dat er al te veel
36
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
verkeersslachtoffers vallen. Of dit ook zinvol zou kunnen zijn in Reeuwijk is in dit stadium niet duidelijk.
6.3.5. Zoogdieren Meervleermuis De belangrijkste bedreiging van Meervleermuizen bestaat uit restauratie en renovatie van als verblijfplaats gebruikte gebouwen (overwintering, kraamkolonies, zomerverblijven). Voor het uitvoeren van sloop- of verbouwingswerkzaamheden dienen gebouwen geïnspecteerd te worden op vleermuizen. Vleermuizen oriënteren zich via landschapselementen zoals singels, houtwallen en sloten. Het handhaven van voldoende ecologische infrastructuur is ook van belang. Ook de toename van bebouwing en verlichting langs vliegroutes en in het jachtgebied werkt verstorend op de oriëntatie van de dieren. De huidige populatie is gebaat bij het aanpassen van de verlichting van de sportvelden. Daarnaast is het verdwijnen van het oppervlakte aan voedselbiotoop van invloed voor het voortbestaan van de soort.
6.3.6. Libellen Groene Glazenmaker De Groene Glazenmaker kan als gidssoort gezien worden voor een groep libellen die kenmerkend zijn voor het veenweidegebied. Maatregelen voor deze soort komen dus ten goede aan een hele groep van soorten. Het soortbeschermingsplan Groene glazenmaker (de Jong & Verbeek, 2001) noemt de volgende vier hoofdoorzaken van achteruitgang: Verandering van de waterkwaliteit als gevolg van vermindering van kwel, inlaat van gebiedsvreemd water, verontreiniging van het grondwater met sulfaat en vermesting Landbouwbestrijdingsmiddelen Een gebrek aan gemengde vegetatie van zowel vrouwelijke als mannelijke Krabbenscheerplanten Slecht beheer van de watergangen Voor het verbeteren van bovengenoemde aspecten zijn vaak zowel locale als regionale maatregelen van belang, met name waar het gaat om verbetering van waterkwaliteit of het onderling verbinden van leefgebieden. Maatregelen die bijdragen aan bescherming van de soort zijn: Verbetering van waterkwaliteit Aanleg van nieuwe wateren Nemen van de juiste beheersmaatregelen (sloten gefaseerd schonen) Ontwikkelen van voldoende landbiotoop Aanleggen van verbindingszones In Reeuwijkse Hout en rond de Reeuwijkse plassen lijkt zorgvuldig (sloot)beheer belangrijker voor behoud van de populatie dan verbetering van het leefgebied. Daarnaast is het van belang om de huidige goede waterkwaliteit te handhaven.
37
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
6.3.7 Vissen Kleine modderkruiper De Kleine modderkruiper is gebaat bij helder, plantenrijk water. In het veenweidegebied komt de soort voor in brede poldersloten. Locale populaties kunnen verstoord worden door vermesting en/of achterstallig baggeronderhoud van sloten. Het is van belang dat sloten gefaseerd geschoond worden. Grootschalige baggerwerkzaamheden dienen vermeden te worden. De meest gevoelige periode is de voortplantingstijd van maart t/m augustus. Werkzaamheden die tot verstoring kunnen leiden dienen zoveel mogelijk uitgevoerd te worden buiten de voortplantingstijd. Bittervoorn De Bittervoorn leeft in matig voedselrijk, schoon water, dat rijk is aan waterplanten. De soort is voor de voortplanting afhankelijk van de aanwezigheid van voldoende grote zoetwatermossels. Baggeren is altijd schadelijk voor deze soort vanwege schade aan zoetwatermossels. Bij intensief schonen van de sloot hebben de mosselen geen kans zich tot voldoende grootte te ontwikkelen. Schelpdieren zijn daarnaast ook gevoelig voor verzuring van water. Jonge bittervoorns hebben de beschutting nodig van onderwaterplanten. Zij eten ook waterplanten. De gevoelige periode is de voortplantingstijd van april t/m augustus. Werkzaamheden die tot verstoring kunnen leiden zoveel mogelijk uitvoeren buiten de voortplantingstijd. De Bittervoorn maakt gedurende de levenscyclus gebruik van verschillende biotopen. Daarom is het van belang dat er in poldergebieden mogelijkheden zijn om zich te verplaatsen van klein naar groot water.
6.4
Ecologische inrichting en beheer
6.4.1 Basisprincipes voor ecologische inrichting Algemene uitgangspunten voor een ecologische inrichting zijn: - landschappelijke inpassing van bebouwing - natuurlijke patronen en processen respecteren - bestaande waarden niet aantasten - werken met natuurlijke materialen - geen gebruik van bemesting- of bestrijdingsmiddelen - zo weinig mogelijk grondbewerking en ruimtebeslag - bevorderen van een aaneengesloten, gevarieerde, natuurlijke infrastructuur - werken met brede en geleidelijke overgangen tussen landschapsstructuren Voorstel is, om waar zinvol en mogelijk, de ecologische functie van de bestaande sloten en groene landschapselementen te versterken en nieuwe “groene infrastructuur” ecologisch in te richten, zodat er een ecologische infrastructuur ontstaat die ruimte geeft als leefgebied of migratieroute voor kenmerkende soorten. Dit gaat goed samen met een landschappelijke inpassing van bebouwing, maar stelt extra eisen aan de uitvoering en afwerking. Dit komt de natuurwaarde van het gebied ten goede. Groenvoorzieningen Bij de aanleg van groenvoorzieningen kan het beste gewerkt worden met inheemse plantmaterialen en soorten die van nature in het gebied voorkomen. Vermijdt gebruik van
38
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
bemesting en bestrijdingsmiddelen omdat deze negatieve effecten hebben op onder andere waterkwaliteit en daarvan afhankelijke insecten. Groenvoorzieningen kunnen desgewenst speciaal vlindervriendelijk worden aangelegd waardoor ze aantrekkelijk zijn voor vlinders en andere insecten die van nectar leven. Ecologisch bouwen Er wordt momenteel veel ervaring opgedaan met ecologisch bouwen en wonen waarbij bijvoorbeeld gewerkt wordt met natuurlijke en milieuvriendelijke bouw- en isolatiematerialen, landschappelijke inpassing van de gebouwen door middel van een aangepaste architectuur, groene daken, eigen groene energievoorziening (zonnepanelen), laag energieverbruik, en (her)gebruik van water. Hier zijn velerlei mogelijkheden voor een milieuvriendelijke, energiezuinige en natuurvriendelijke aanpak. Dit gebied behoort echter niet tot onze expertise en wordt dan ook niet verder uitgewerkt. Water- en oeverzones van sloten Slootkanten zijn vaak smal, steil en beschoeid. Dit laat weinig ruimte voor natuur. Overgangen in de natuur herbergen vaak de grootste biodiversiteit. Voorbeelden zijn overgangen van natdroog, hoog-laag, voedselarm-voedselrijk, open-gesloten. Het veenweidegebied is daar geen uitzondering op. De randen van percelen zijn rijk aan dit soort overgangen en vormen daardoor een belangrijk biotoop voor allerlei soorten. Van belang zijn: - natuurlijke begroeiing met voldoende variatie - brede glooiende oeverzone met voldoende ruimte voor zonering in de vegetatie (waterriet voor de Grote Karekiet) - achterwege laten van harde oeverbeschoeiing of steil afsteken van oevers (o.a. in verband met ringslangen) - vermijden van bemesting en bestrijdingsmiddelen - natuurlijk peilbeheer - slootbeheer dat rekening houdt met bijzondere soorten zoals Krabbenscheer en Groene Glazenmaker Beheer richten op bevorderen natuurwaarde De natuurwaarde van een gebied staat of valt vaak met het juiste beheer. Daarmee is veel winst te boeken. Dat geldt ook voor het recreatiegebied Reeuwijkse Hout. Het verdient aanbeveling om ook dit aspect goed onder de loep te nemen. Het gaat voorbij aan het doel van dit rapport om er uitgebreid op in te gaan. Aandachtspunten zijn onder meer: - slootbeheer aanpassen op Krabbenscheer en Groene Glazenmaker - aandacht voor het creëren van waterriet als biotoop voor de Grote karekiet - voldoende zonnige oevers voor ringslangen, eventueel ook broeihopen aanleggen - gefaseerd maaibeheer i.v.m. fauna - dichtgroeien tegengaan Reguleren van de recreatie Er worden in het gebied voorzieningen gerealiseerd om meer recreanten aan te trekken. Toename van recreatie hoeft geen nadelige effecten te hebben indien dit voldoende gereguleerd wordt door middel van inrichting en voorschriften en indien er tevens voldoende toezicht is. Richtlijnen zijn: - intensieve recreatie concentreren op een plek - Surfplas: in winter zo min mogelijk verstoring (vanwege voorkomen watervogels) - voorkomen van geluidsoverlast en lichtoverlast, met name ’s avonds en ‘s nachts 39
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
-
handhaven vaarverbod in Surfplas betreden van oevers beperken2
6.4.2 Visie op hoofdlijnen Onze visie op de inrichting van het gebied is uitgewerkt in figuur 15, 16 en 17. Deze sluit aan bij de structuurvisie van de Gemeente Reeuwijk. Dit is per deelgebied nader uitgewerkt. Als uitgangspunt zijn de bovengenoemde basisprincipes gehanteerd. Deze aanpak gaat verder dan de “harde” randvoorwaarden vanuit wetgeving en beleid en zal de ecologische kwaliteit van het gebied ten goede komen. Waar mogelijk zijn voorbeelden of schetsen gegeven voor de inrichting. Indien inrichtingsplannen passen binnen bestaand beleid zijn er vaak mogelijkheden voor subsidie van de aanleg. In de Reeuwijkse plassen lopen bijvoorbeeld proeven met verschillende vormen van natuurvriendelijke oevers. Er is een visie inclusief financieringsplan opgesteld om deze te realiseren (zie rapport Landschapsbeheer Zuid-Holland, 2008). Hier zijn ontwerpen te vinden voor verschillende soorten natuurvriendelijke oevers, die ook toepasbaar zijn in het plangebied. Inrichting: 1. Groene oevers en/of groene stapstenen in het campingterrein 2. De oostzijde van het campingterrein optimaal inrichten als verbindingszone tussen het gebied met bestemming “recreatieve natuurzone” ten oosten van Reeuwijk en de waardevolle delen van het Reeuwijkse Hout 3. Ecologische inrichting van het gebied waar landgoederen gepland zijn aan de zuidzijde van het campingterrein 4. De verbreding van de zicht-as vanaf de rotonde benutten om nieuw biotoop te creëren voor de Grote karekiet en Ringslang 5. Inpassen van de parkeerplaats door hier het slagenlandschap te herstellen en 1 of 2 brede natuurlijke oeverzones langs bestaande of nieuw te graven sloten aan te brengen 6. Landschappelijke inpassing sportvelden en aanpassen van de verlichtingsarmaturen rond de sportvelden i.v.m. vleermuizen 7. Rekening houden met de functie die de groenstrook direct langs de A12 heeft voor ringslangen 8. Het natuurkampeerterrein zeer minimaal houden en situeren op een plek waar geen bestaande natuurwaarden worden aangetast, bijvoorbeeld in een bosje aan de noordoostzijde van het Reeuwijkse Hout of in het aangrenzende agrarisch natuurbeheersgebied op een boerenerf tegen de A12 aan. 9. Indien de aanleg van een geluidsdempend scherm wal langs de A12 wordt overwogen, dan verdient het aanbeveling om dit verder door te trekken langs het weidevogelgebied, omdat de weidevogels dan wegens geluidsreductie ook dichter bij de snelweg kunnen broeden 10. Ecologisch beheer gericht op behoud en bevorden van natuurwaarden: - Dichtgroeien van het Reeuwijkse Hout voorkomen, de hoogste natuurwaarde is te vinden in de open gebieden
2
In het Wetlandsrapport 2004-2007 wordt vermeld dat de recreatiedruk toeneemt, onder meer op de dijkjes rond Vettenbroek, wat tot veel verstoring leidt. Er vindt overleg plaats met de Gemeente Reeuwijk om deze dijkjes ontoegankelijk te maken voor recreanten.
40
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
- Voorkomen dat de oevers van de surfplas geheel dichtgroeien i.v.m. zonnige plekken voor Ringslang - Gefaseerd beheer uitvoeren (maaien, sloten schonen)
Figuur 15: Kerngebieden bestaande natuurwaarden
41
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
Figuur 16: Ecologische inrichting en maatregelen (nummers in tekst inrichtingsadviezen)
42
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
Zoneren recreatie: 1. Intensieve dagrecreatie (zwemmen, zonnen, surfen) concentreren langs de westzijde van de surfplas 2. Handhaven verbod op vaartuigen op de surfplas in de winter i.v.m. watervogels 3. Oeverzones rond de plassen en dijkjes in- en direct aangrenzend aan de plassen afsluiten voor recreanten m.u.v. de over aan de westzijde van de surfplas 4. Het weidevogelgebied niet verder ontsluiten voor recreatie vanuit het toekomstige natuurkampeerterrein
Figuur 17: Zonering recreatie
6.4.3 Deelgebied 1 Het campingterrein en de directe omgeving Het campingterrein is aan alle kanten begrensd door groene stroken waar de natuurfunctie versterkt kan worden. Door tegelijkertijd de oevers van de sloten in het te bebouwen gebied natuurvriendelijk in te richten ontstaat er voldoende ruimte voor soorten om het gebied te benutten als migratie- of leefgebied. (1) Groene oevers en/of groene stapstenen in het campingterrein De oevers worden geheel of gedeeltelijk natuurvriendelijk ingericht. Er wordt een geleidelijke overgang gecreëerd van droog naar nat op plaatsen waar de ruimte dit toelaat. Deze zone kan beplant worden met inheemse soorten (riet) indien snel een begroeid beeld gewenst is. Het is ook mogelijk om af te wachten tot soorten zich spontaan vestigen. De meest eenvoudige variant is conform profiel B (Vochtige oever) waarvoor een breedte van 2 meter voldoet (zie bijlage 2). 43
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
Bij een ruimte van circa 4 meter is het mogelijk om dit uit te breiden met een natte oeverzone (profiel C). Het is van belang om intensieve betreding van deze oevers te voorkomen. Beschoeiing wordt alleen gehandhaafd op plaatsen waar dit noodzakelijk is in verband met erosie door golfslag. Waar betreding van de oever nodig is kan gebruik worden gemaakt van steigers. Groene stapstenen vormen een variant op de natuurvriendelijke oevers, die minder ruimtebeslag vragen. Er worden dan natuurvriendelijk ingerichte inhammen aangelegd aangrenzend aan de oevers van sloten en vaarten. (2) Ecologische verbindingszone aan oostzijde van campingterrein Door de groene strook aan de oostzijde van het campingterrein optimaal ecologisch in te richten komt er een verbinding tot stand tussen de “recreatieve natuurzone” ten oosten van Reeuwijk en de waardevolle delen van het Reeuwijkse Hout. Dit kan op verschillende manieren gerealiseerd worden: -
kappen of uitdunnen van de opgaande beplanting aanbrengen van natuurvriendelijke glooiende oevers en stapstenen (natte inhammen met glooiende oeverzone) geheel of gedeeltelijk afgraven van de bovenlaag zodat een nat rietveld kan ontstaan
(3) Ecologische inrichting landgoederenzone aan de zuidzijde van het campingterrein Aan de zuidzijde van het campingterrein zijn op een aantal niet bebouwde percelen landgoederen gepland. Ook hier is ruimte voor ecologische inrichting zoals genoemd onder (2). (4) De verbreding van de zicht-as vanaf de rotonde benutten om nieuw biotoop te creëren voor de Grote karekiet en Ringslang Het verbreden van het zichtpunt vanaf de rotonde kan goed gecombineerd worden met maatregelen die de ecologische functie van het gebied versterken. Dit sluit tevens aan bij de structuurvisie van de Gemeente Reeuwijk en het streekplan waar op deze plaats een groene verbindingszone is ingetekend. Het aanleggen van brede, glooiende oeverzones voor waterriet kan extra biotoop scheppen voor de Grote karekiet en andere rietvogels. Een open, zonnige oever is weer gunstig voor ringslangen. Beiden zijn te combineren. Wanneer waterkwaliteit en waterdiepte geschikt zijn dan kan hier een gevarieerde oever en wellicht ook watervegetatie ontwikkeld worden, die gunstig is voor allerlei soorten (vissen, insecten, amfibieën, ringslang). Dit gedeelte moet dan wel worden afgesloten voor intensieve waterrecreatie. Het is een goede basis voor soorten om zowel naar het noorden als naar het zuiden te migreren.
6.4.4 Deelgebied 2: Het recreatiegebied Het recreatiegebied wordt ontsloten door een weg, met aan het einde een groot open parkeerterrein en nabijgelegen restaurant. Aan de westzijde liggen sportvelden, dicht bij de A12. Door het ontbreken van natuurlijke kenmerken of een landschappelijke inpassing detoneren met name de parkeerplaats en de sportvelden nogal met de omgeving. De sloten zijn plaatselijk gedempt waardoor de oorspronkelijke slagenstructuur is verdwenen. Landschappelijke inpassing kan het geheel visueel aantrekkelijker maken. Of verdergaande aanpassingen t.b.v. verhoging van natuurwaarden zinvol zijn hangt sterk af van het beoogde gebruik van dit gedeelte. Intensief en grootschalig gebruik met veel ruimte beslag gaat niet goed samen met natuurwaarden. Wel kan het zinvol zijn om na te gaan of het mogelijk is de groene en blauwe infrastructuur te versterken of te herstellen, bijvoorbeeld door het aanleggen van lijnvormige groenvoorzieningen of sloten, die als stapstenen of verbindingszone kunnen fungeren zodat 44
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
soorten gemakkelijker door het gebied heen kunnen bewegen. Aaneengesloten, opgaand bos is van oudsher niet aanwezig in het veenweidegebied en voegt weinig natuurwaarde toe. Het kan wel een functie hebben bij het landschappelijk inpassen van voorzieningen. (5) Inpassen van de parkeerplaats De parkeerplaats wordt ingepast door het slagenlandschap te herstellen. Een of twee slagen worden in hun geheel ecologisch ingericht, waarbij het slotenpatroon geheel of gedeeltelijk wordt hersteld. Ook hier kan een combinatie worden toegepast van de maatregelen zoals genoemd onder 2. Opgaande beplanting wordt alleen toegepast indien strikt noodzakelijk voor landschappelijk inpassing. (6) Sportvelden Landschappelijke inpassing van de sportvelden is niet mogelijk door middel van volledig herstel van het slagenlandschap. Wel zijn er mogelijkheden voor een betere inpassing door middel van beplanting en een meer natuurvriendelijke inrichting (brede oeverzones langs de sloten en waterpartijen) van de directe omgeving. Een gunstige maatregel voor Meervleermuis vormt het aanpassen van de verlichtingsarmaturen, die uitstraling voorkomen. (7) Groenstrook langs A12 behouden als biotoop voor Ringslang De groenstrook direct langs de A12 heeft een belangrijke functie voor de Ringslang, namelijk voortplantings- en overwinteringsbiotoop. Ringslangen migreren door de Reeuwijkse Hout en zijn ook te vinden aan de oevers van de Surfplas. Voldoende beschutte, zonnige plekken langs oevers (ook van sloten) zijn aanvullend van belang. (8) Locatie natuurkampeerterrein Geadviseerd wordt om het natuurkampeerterrein zeer minimaal houden en te situeren op een plek waar geen bestaande natuurwaarden worden aangetast, bijvoorbeeld in een bosje aan de noord-oostzijde van het Reeuwijkse Hout of in het aangrenzende agrarisch natuurbeheersgebied op een boerenerf tegen de A12 aan. Een zeer minimale voorziening (alleen een kraan met koud water en een “natuurtoilet”) in combinatie met slechts kortdurend toegestaan verblijf zou het minste effect hebben. Het direct aangrenzende gebied aan de oostzijde van het Reeuwijkse Hout is aangewezen als agrarisch gebied met weidevogeldoelstelling. De Provincie streeft wel naar recreatief medegebruik van de EHS. Dat pleit voor een recreatievorm met weinig negatieve effecten. (9) Geluidsdempend scherm langs de A12. Indien de aanleg van een geluidsdempend scherm langs de A12 wordt overwogen, dan verdient het aanbeveling om dit verder door te trekken langs het weidevogelgebied, omdat weidevogels dan wegens geluidsreductie ook dichter bij de snelweg kunnen broeden.
45
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
7.
Advies m.b.t. het vervolgtraject
7.1
Flora- en faunawet
Het uitvoeren van bouwwerkzaamheden en aanleggen van recreatieve voorzieningen valt onder de noemer “ruimtelijke ontwikkelingen” van de Flora- en faunawet. Als er niet volgens een goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt dan moet voor alle voorkomende soorten van tabel 2 en 3 en tevens voor alle vogelsoorten wanneer een effect te verwachten valt, een ontheffing worden aangevraagd. In tabel 1 is een lijst te vinden van de soorten van de die aangetroffen kunnen worden op het campingterrein of in het recreatiegebied Reeuwijkse Hout. Het gebied is niet op alle soortgroepen voldoende onderzocht om uitsluitsel te geven over hun aanwezigheid. Met name de zoogdieren, broedvogels, reptielen, amfibieën en vissen zijn onvoldoende onderzocht. Na concretisering van de plannen dient een Natuurtoets te worden uitgevoerd. Hiervoor wordt het gebied in het juiste seizoen (grofweg van maart tot en met augustus) geïnventariseerd op aanwezigheid van soorten van tabel 2 en 3. Het is sterk afhankelijk van de aard van de uiteindelijke werkzaamheden of er een effect aan de orde kan zijn op deze soorten. Het kan uitmaken als werkzaamheden worden uitgevoerd op een moment dat de soorten er de minste hinder van ondervinden. Voor broedvogels zijn bijvoorbeeld nagenoeg alle soorten beschermd. Werkzaamheden die van invloed zijn (bijvoorbeeld het verwijderen van bomen, bosjes en rietbegroeiing) dienen buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Sommige vissoorten worden geschaad door onderwater geluid als gevolg van heien. Een oplossing kan dan zijn om de dieren weg te vangen en over te brengen naar een andere geschikte locatie in de buurt. Door de inventarisatie en de plannen naast elkaar te leggen wordt in de Natuurtoets advies gegeven over de manier waarop de werkzaamheden uitgevoerd dienen te worden en met name wat de juiste planning is. Wanneer ondanks aanpassingen van de werkzaamheden en planning strijdigheden met de Ff-wet onvermijdelijk zijn, dient een ontheffing voor betreffende soorten te worden aangevraagd. De doorlooptijd voor een ontheffingsaanvraag is 68 weken, maar deze periode kan verlengd worden indien DLG nader onderzoek noodzakelijk acht.
7.2
NB-wet
Het plangebied grenst direct aan het Natura-2000 gebied Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein. Indien er significante effecten te verwachten zijn op het realiseren van de instandhoudingsdoelen is er een vergunning nodig voor de betreffende projecten en handelingen. Er is een mogelijk effect te verwachten van de bouwactiviteiten, toename van de recreatie (afhankelijk van het type recreatie en waar deze gelokaliseerd is) en het inrichten van een natuurcamping op de watervogels (Kleine zwaan, Krakeend, Slobeend, Smient), broedvogels (Grutto) en mogelijk ook de vissen (Bittervoorn, Kleine modderkruiper) waarvoor het gebied is aangewezen. Er wordt geen effect verwacht op de habitattypen tenzij een toename van de recreatie leidt tot intensieve betreding van de betreffende habitattypen, wat momenteel niet erg waarschijnlijk lijkt. De meest waardevolle gebieden liggen op geruime afstand van het Reeuwijkse Hout. Een habitattoets en eventueel daaruit voortvloeiende passende beoordeling geeft op basis van de concrete plannen inzicht in de effecten van het voorgenomen project op de relevante soorten. Hierbij dienen zowel de bouwactiviteiten, de aanleg van het natuurkampeerterrein als veranderingen in de recreatie (toename, ander karakter of andere
46
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
verdeling over het gebied) te worden beoordeeld ten opzicht van de instandhoudingsdoelen van de aangewezen soorten. Als er significatie effecten te verwachten zijn voor het Natura-2000 gebied dan dient er een passende beoordeling te worden uitgevoerd. In het kader van de passende beoordeling wordt dan een zogenaamde ADC-toets doorlopen: Zijn er Alternatieven? Zijn er Dwingende redenen van openbaar belang? Worden de nodige Compenserende maatregelen getroffen? De doorlooptijd van een vergunning/goedkeuringsbesluit is 13 weken. Dit kan eenmalig verlengd worden waarna er goedkeuring, dan wel afwijzing moet volgen.
7.3
Mer-plicht voor recreatieve voorzieningen
De aanleg van recreatieve voorzieningen is mer-plichtig indien: - het aantal bezoekers hoger of gelijk is aan 500.000 per jaar - het oppervlakte groter of gelijk is aan 50 ha - het oppervlakte groter of gelijk is aan 20 ha in gevoelig gebied De aanleg van recreatieve voorzieningen is mer-beoordelingsplichtig bij aanleg, wijziging of uitbreiding van bovengenoemde voorziening indien: - het bezoekersaantal groter of gelijk is aan 250.000 per jaar - het het oppervlakte groter of gelijk is aan 25 ha - het oppervlakte groter of gelijk is aan 10 ha in gevoelig gebied
47
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
8.
Literatuur
BARENDREGT, A.(2007). Het verband tussen het slootpeil en de levensgemeenschap van KrabbenscheerGroene Glazenmaker-Bittervoorn-Zwarte Stern in het laagveengebied van Zuid-Holland (specifiek toegespitst op de polder Reeuwijk), KNNV Gouda. CRAMP S. (1980) Birds of Europe, the Middle East and North Africa, Volume II. Oxford University Press, London. DEKKER, J.J.A., JANSEN, E.A. & WESTRA, S. (2007). Pilot auto- en bootvleren. VZZ rapport 2007.52. Zoogdiervereniging VZZ, Arnhem. DE JONG,
T. & P. VERBEEK (2000). Beschermingsplan groene glazenmaker 2002-2006. Rapport Directie Natuurbeheer 2001/15, Wageningen. de Nie, H.W. (1996) Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. Doetichem. GEMEENTE REEUWIJK (2006) Ontwerp-structuurvisie Reeuwijk.
GEMEENTE REEUWIJK & GREEN REAL ESTATE BV (concept 25 april 2008) Plan van aanpak project Reeuwijkse Hout GEMEREN, J. VAN, J DE JONG & P. BLAAK (1986) De Grote Karekiet in het Reeuwijkse Plassengebied. IVN. FIETEN R.M. (2006) Instandhoudingsdoelstellingen; de rode draad in de gebiedsbescherming van de herziene Natuurbeschermingswet 1998. Milieu & Recht 33 (4): 216-221. HAARSMA, A. (2006) Nederland meervleermuizen land. Brochure VZZ. HEIKOOP, L. (2002). De Grote Karekiet (Acrocephalus arundinaceus) in het Reeuwijkse Plassengebied: ontwikkeling, biotoopeisen en beheersmaatregelen. Waardvogel 41 ,2:28-31. HOOGHEEMRAADSCHAP VAN RIJNLAND (2007) Gebiedsdocument Gouweland. Basisrapport Implementatie Kader Richtlijn Water. KIWA WATER RESEARCH & EGG (2007). Knelpunten- en kansenanalyse Natura 2000-gebieden. KRIJGSVELD K.L. VAN LIESHOUT S.M.J. VAN DER WINDEN J. & DIRKSEN S. (2004) Verstoringsgevoeligheid van vogels. Literatuurstudie naar de reactie van vogels op recreatie. Bureau Waardenburg bv/Vogelbescherming, Culemborg/Zeist. LANDSCHAPSBEHEER ZUID-HOLLAND (2008) Visie op de aanleg van natuurvriendelijke oevers in de Reeuwijkse Plassen mede in relatie tot gebruiksfuncties. LUGT, A. VAN DER & B. SIEBELINK (2003). Zuid-Hollandse ringslangen uiteindelijk allochtoon. RAVON 15 5(3) 2003. MINISTERIE VAN LNV (2005) Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998. Ministerie van LNV, Den Haag. MINISTERIE VAN LNV (2007) Natura 2000 doelendocument. Ministerie van LNV, Den Haag.
48
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
MINISTERIE VAN LNV (2007) Natura 2000 gebiedendocument – werkdocument Natuura 2000 aanwijzingsbesluit. NEDERLANDSE VERENIGING VOOR LIBELLENSTUDIE (2002) De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum naturalis, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden. PLATTEEUW M. & HENKENS R.J.H.G.(1997) Possible impact of disturbance of Waterbirds: individuals, populations and carrying capacity. Wildfowl 48: 225-236. VAN ROOMEN M., VAN WINDEN E., KOFFIJBERG K., VAN DEN BREMER L., ENS B., KLEEFSTRA R., SCHOPPERS J., VERGEER J.W, SOVON GANZEN- EN ZWANENGROEP &. SOLDAAT L. (2007) Watervogels in Nederland in
2005/2006. Waterdienst-rapport BM07.09, SOVON-monitoringrapport 2007/03. SOVON VOGELONDERZOEK NEDERLAND (2002) Atlas van de Nederlandse Nederlandse Fauna 5. Naturalis, KNNV Uitgeverij en EIS-NL, Leiden.
broedvogels 1998-2002.
VAN DER SPIEGEL,
A. (2007) De gevolgen van peilverlagingen en blokbemaling voor de visstrand in de Polder Reeuwijk. Sportvisserij Groene Hart.
SIEBELINK, B & A. VAN DER LUGT (2003). Schaduw verdrijft ringslang uit Gouds biotoop. RAVON 16 6(1) 2003. STUURGROEP GROENE HART (2007) Het Groen Hart, icoon van Nederland. Uitvoeringsprogramma 20072013. Programmabureau Groene Hart, Utrecht. VAN UCHELEN, E. (2006) Praktisch natuurbeheer: Amfibieën en reptielen. Uitgave KNNV-Uitgeverij. VERHAAK, D.J. & G.H.P.F. AALBERS (2007) Stedenbouwkundige visie Reeuwijkse Hout in opdracht van de gemeente Reeuwijk VOGELBESCHERMING NEDERLAND (2008). Nederlandse wetlands 2004-2007. DE VRIES,
H.H. & R. KETELAAR (2003). De groene glazenmaker in Zuid-Holland. Rapport VS2003.18, De Vlinderstichting, Wageningen. WOLDENDORP H.E. (2006) Passende beoordeling. Toets nr. 04 06: 4-10.
GREEN REAL ESTATE B.V., GEMEENTE REEUWIJK & KOLPA ARCHITECTEN (2007) Kaarten met ontwikkelingsvisie Reeuwijkse Hout. Overige bronnen www.vleermuisnet.nl (VLEN) www.natuuroket.nl
49
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
Bijlagen: Bijlage I: Lijst met soorten (exclusief vogelsoorten) van Tabel 2 & 3 van de AMvB Flora en faunawet februari 2005 Bijlage II: Voorbeelden van Profielen voor de inrichting van natuurvriendelijke oevers. Bijlage III: Samenvatting
50
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
Bijlage I: Lijst met soorten (exclusief vogelsoorten) van Tabel 2 van de AMvB Flora en faunawet februari 2005. R = Rode lijst 2004 wetenschappelijke Nederlandse naam wetenschappelijke naam Nederlandse naam naam Zoogdieren R Damhert Edelhert Eekhoorn R Grijze zeehond R Grote bosmuis Steenmarter Wild zwijn Reptielen en amfibieën Alpenwatersalamander Levendbarende hagedis Dagvlinders R Moerasparelmoervlinder R Vals heideblauwtje Vissen Bermpje Kleine modderkruiper Meerval Rivierdonderpad Vaatplanten R Aangebrande orchis R Aapjesorchis R Beenbreek Bergklokje R Bergnachtorchis Bijenorchis R Blaasvaren Blauwe zeedistel R Bleek bosvogeltje R Bokkenorchis R Brede orchis R Bruinrode wespenorchis Daslook R Dennenorchis R Duitse gentiaan R Franjegentiaan R Geelgroene wespenorchis Gele helmbloem R Gevlekte orchis R Groene nachtorchis R Groensteel R Grote keverorchis R Grote muggenorchis R Gulden sleutelbloem R Harlekijn R Herfstschroeforchis R Hondskruid R Honingorchis R Jeneverbes Klein glaskruid R kleine keverorchis R kleine zonnedauw R klokjesgentiaan R kluwenklokje
Dama dama Cervus elaphus Sciurus vulgaris Halichoerus grypus Apodemus flavicollis Martes foina Sus scrofa Triturus alpestris Lacerta vivipara Euphydryas aurinia Lycaeides idas Noemacheilus barbatulus Cobitis taenia Silurus glanis Cottus gobio Orchis ustulata Orchis simia Narthecium ossifragum Campanula rhomboidalis Platanthera chlorantha Ophrys apifera Cystopteris fragilis Eryngium maritimum Cephalantera damasonium Himantoglossum hircinum Dactylorhiza majalis majalis Epipactis atrorubens Allium ursinum Goodyera repens Gentianella germanica Gentianella ciliata Epipactis muelleri Pseudofumaria lutea Dactylorhiza maculata Coeloglossum viride Asplenium viride Listera ovata Gymnadenia conopsea Primula veris Orchis morio Spiranthes spiralis Anacamptis pyramidalis Herminium monorchis Juniperus communis Parietaria judaica Listera cordata Drosera intermedia Gentiana pneumonanthe Campanula glomerata
Vaatplanten (vervolg) R koraalwortel R kruisbladgentiaan lange ereprijs R lange zonnedauw R mannetjesorchis maretak R moeraswespenorchis R muurbloem R parnassia R pijlscheefkelk R poppenorchis prachtklokje R purperorchis R rapunzelklokje R rechte driehoeksvaren rietorchis R ronde zonnedauw R rood bosvogeltje ruig klokje R schubvaren R slanke gentiaan R soldaatje R spaanse ruiter R steenanjer steenbreekvaren R stengelloze sleutelbloem R Stengelomvat.havikskruid R stijf hardgras tongvaren R valkruid R eenmosorchis R veldgentiaan R veldsalie R vleeskleurige orchis R vliegenorchis R vogelnestje voorjaarsadonis R wantsenorchis R waterdrieblad R weideklokje R welriekende nachtorchis R wilde gagel wilde herfsttijloos R wilde kievitsbloem wilde marjolein R wit bosvogeltje R witte muggenorchis R zinkviooltje R zomerklokje zwartsteel Kevers vliegend hert Kreeftachtigen
Corallorhiza trifida Gentiana cruciata Veronica longifola Drosera anglica Orchis mascula Viscum album Epipactis palustris Erysimum cheiri Parnassia palustris Arabis hirsuto sagittata Aceras anthropophorum Campanula persicifolia Orchis purpurea Campanula rapunculus Gymnocarpium robertianum Dactylorhiza majalis Drosera rotundifolia Cephalanthera rubra Campanula trachelium Ceterach officinarum Gentianella amarella Orchis militaris Cirsium dissectum Dianthus deltoides Asplenium trichomanes Primula vulgaris Hieracium amplexicaule Catapodium rigidum Asplenium scolopendrium Arnica montana v Hammarbya paludosa Gentianella campestris Salvia pratensis Dactylorhiza incarnata Ophrys insectifera Neottia nidus-avis Adonis vernalis Orchis coriophora Menyanthes trifoliata Campanula patula Platanthera bifolia Myrica gale Colchicum autumnale Fritillaria meleagris Origanum vulgare Cephalanthera longifolia Pseudorchis albida Viola lutea calaminaria Leucojum aestivum Asplenium adiantum-nigrum Kevers Lucanus cervus
rivierkreeft
Astacus astacus
51
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
Bijlage II (vervolg). Lijst met soorten (exclusief vogelsoorten) van Tabel 3 van de AMvB Flora en faunawet februari 2005 (soorten bijlage IV HR/bijlage 1 AMvB) R = Rode lijst 2004 Nederlandse naam Zoogdieren das R boommarter R eikelmuis R Gewone zeehond R veldspitsmuis R waterspitsmuis Reptielen en amfibieën R adder R hazelworm R ringslang R vinpootsalamander R vuursalamander Vissen R beekprik R bittervoorn R elrits R gestippelde alver R grote modderkruiper Rivierprik Dagvlinders R bruin dikkopje R dwergblauwtje R dwergdikkopje R groot geaderd witje R grote ijsvogelvlinder R heideblauwtje R iepepage R kalkgraslanddikkopje R keizersmantel R klaverblauwtje R purperstreepparelmoervlinder R rode vuurvlinder R rouwmantel R tweekleurig hooibeestje R veenbesparelmoervlinder R veenhooibeestje
Wetenschappelijke naam Meles meles Martes martes Eliomys quercinus Phoca vitulina Crocidura leucodon Neomys fodiens Vipera berus Anguis fragilis Natrix natrix Triturus helveticus Salamandra salamandra Lampetra planeri Rhodeus cericeus Phoxinus phoxinus Alburnoides bipunctatus Misgurnus fossilis Lampetra fluviatilis Erynnis tages Cupido minimus Thymelicus acteon Aporia crataegi Limenitis populi Plebejus argus Strymonidia w-album Spialia sertorius Argynnis paphia Cyaniris semiargus Brenthis ino Palaeochrysophanus hippothoe Nymphalis antiopa Coenonympha arcania Bolaria aquilonais Coenonympha tullia
Tabel 3: soorten bijlage IV HR/bijlage 1 AMvB R Melitaea cinxia veldparelmoervlinder R Melitaea diamina woudparelmoervlinder R Clossiana euphrosyne zilvervlek Vaatplanten R Zostera marina groot zeegras Bijlage IV HR Zoogdieren baardvleermuis R bechstein’s vleermuis R bever bosvleermuis R brandt’s vleermuis R bruinvis euraziatische lynx R franjestaart Gewone dolfijn
Myotis mystacinus Myotis bechsteinii Castor fiber Nyctalus leisleri Myotis brandtii Phocoena phocoena Lynx lynx Myotis nattereri Delphinus delphis
Nederlandse naam Zoogdieren (vervolg) R hazelmuis i R ngekorven vleermuis kleine dwergvleermuis R kleine hoefijzerneus laatvlieger meervleermuis mopsvleermuis nathusius’ dwergvleermuis R noordse woelmuis R otter rosse vleermuis R tuimelaar tweekleurige vleermuis R vale vleermuis watervleermuis wilde kat witflankdolfijn witsnuitdolfijn Reptielen en amfibieën R boomkikker R geelbuikvuurpad R gladde slang R heikikker R kamsalamander R knoflookpad R muurhagedis R poelkikker rugstreeppad R vroedmeesterpad R zandhagedis Dagvlinders R donker pimpernelblauwtje R grote vuurvlinder R pimpernelblauwtje R tijmblauwtje R zilverstreephooibeestje Libellen bronslibel R gaffellibel R gevlekte witsnuitlibel R groene glazenmaker R noordse winterjuffer R oostelijke witsnuitlibel R rivierrombout R sierlijke witsnuitlibel Vissen Houting R steur Soorten bijlage IV HR/bijlage 1 AMvB Vaatplanten R drijvende waterweegbree R groenknolorchis R kruipend moerasscherm R zomerschroeforchis Kevers
52
Wetenschappelijke naam Muscardinus avellanarius Myotis emarginatus Pipistrellus pygmaeus Rhinolophus hipposideros Eptesicus serotinus Myotis dasycneme Barbastella barbastellus Pipistrellus nathusii Microtus oeconomus Lutra lutra Nyctalus noctula Tursiops truncatus Vespertilio murinus Myotis myotis Myotis daubentonii Felis silvestris Lagenorhynchus acutus Lagenorhynchus albirostris Hyla arborea Bombina variegata Coronella austriacus Rana arvalis Triturus cristatus Pelobates fuscus Podarcis muralis Rana lessonae Bufo calamita Alytes obstetricans Lacerta agilis Maculinea nausithous Lycaena dispar Maculinea teleius Maculinea arion Coenonympha hero Oxygastra curtisii Ophiogomphus cecilia Leucorrhinia pectoralis Aeshna viridis Sympecma paedisca Leucorrhinia albifrons Stylurus flavipes Leucorrhinia caudalis Conegonus oxyrrhynchus Acipenser sturio
Luronium natans Liparis loeselii Apium repens Spiranthes aestivalis
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
gewone dwergvleermuis gewone grootoorvleermuis R grijze grootoorvleermuis grote hoefijzerneus R hamster
Pipistrellus pipistrellus Plecotus auritus Plecotus austriacus Rhinolophus ferrumequinum Cricetus cricetus
brede geelrandwaterroofkever gestreepte waterroofkever heldenbok juchtleerkever Tweekleppigen Bataafse stroommossel
53
R
Dytiscus latissimus Graphoderus bilineatus Cerambyx cerdo Osmoderma eremita Unio crassus
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
Bijlage 2: Voorbeelden van Profielen voor de inrichting van natuurvriendelijke oevers. Dit is overgenomen uit het rapport “Visie op de aanleg van natuurvriendelijke oevers in de Reeuwijkse Plassen mede in relatie tot de gebruiksfuncties” (Landschapsbeheer Nederland, 2007). Voor een toelichting wordt verwezen naar deze rapportage. Indien er geen erosiegevaar is kan afgezien worden van een beschoeiing. Beschrijving Profiel A Natuurlijke oevers: Aan de windzijde van een veenplas zal zich door de stroming doorgaans weinig bagger ophopen. Rietkragen die tot in het water groeien zijn onder de juiste milieuomstandigheden bestand tegen golfslag en vormen de beste bescherming van een oever. Doordat de energie van de golven wordt opgevangen in de bewegingen van het riet, ontstaat er rustig water voor de oever. Verder draagt waterriet bij aan een goede waterkwaliteit en vormt het een belangrijkheid leefgebied voor steeds zeldzamer wordende diersoorten zoals de grote karekiet. Aan de luwe kant van een plas zullen naast riet ook meer zegge’s e.d. groeien. Op deze locaties kan trilveen, ook wel een zudde genoemd, ontstaan. Planten groeien over het water en vormen daar een steeds dikker wordende wortelmat. Zonder beheer zullen dergelijke oevers snel verbossen door opslag van elzen en wilgen.
Beschrijving profiel B Vochtige natuurvriendelijke oever: Dit profiel kan goed worden toegepast op locaties met relatief weinig ruimte. Verder wordt er alleen geïnvesteerd in constructies waarvan onder de huidige omstandigheden is gebleken dat er daadwerkelijk een rietkraag ontstaat. (zie bijlage I) Belangrijke voorwaarde lijkt het gebruik van gazongrond als bovenlaag om het aanslaan van rietplanten te bevorderen. De beschoeiing kan bestaan uit een gesloten palenrij, maar ook uit een dubbele palenrij met daartussen takkenbossen. Een gesloten palenrij heeft als voordeel dat de constructie relatief lang goed blijft en weinig onderhoud vraagt, nadeel is de harde overgang van water naar land. Voordeel van het gebruik van takkenbossen is dat de bossen de golfslag beter dempen en een minder harde beschoeiing vormen dan een palenrij, nadeel is dat de takkenbossen met regelmaat aangevuld moeten worden, als blijkt dat een extra bescherming noodzakelijk is om de oever te behouden. In het eindbeeld moet de aangelegde rietkraag de functie van de beschoeiing
54
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
hebben overgenomen, zodat de beschoeiing boven water mag/moet verdwijnen. Dit kan doordat de paalkoppen weg rotten of naar beneden te duwen, een takkenbossen beschoeiing zal vanzelf binnen enkele jaren zakken en begroeid raken met riet. Met een verbeterde waterkwaliteit zal de oevervegetatie zich wellicht uit kunnen breiden in de plas. Dit profiel vormt tevens het uitgangspunt voor de overige profielen.
Beschrijving profiel C Vochtige natuurvriendelijke oever met vooroever, windzijde: Met de huidige waterkwaliteit waarbij het vaste veen oplost tot bagger, is het tot op heden nog niet gelukt flauwe oevers in het Reeuwijkse Plassengebied aan te leggen, waarbij zich ook in het water een riet- of andere helofytenvegetatie ontwikkelt. Bovendien hebben flauwe oevers de neiging “uit te zakken” door het slappe bodemmateriaal. Om enerzijds het behoud van de eilanden en de ontwikkeling landriet te waarborgen en anderzijds de juiste bodemcondities te creëren voor de ontwikkeling van een waterrietkraag is er een constructie bedacht met een dubbele beschoeiing. Aan de landzijde ontstaat een vitale rietkraag die zeker bij een verbeterde waterkwaliteit het water in kan groeien zodat er een waterrietkraag voor de oever ontstaat. Gezien de ligging op de wind is er voor gekozen om in eerste instantie de vooroeververdediging boven het water uit te laten komen, zodat deze tevens dienst doet als golfbreker. Hierdoor ontstaat er rustig water voor de oever waar het riet alle ruimte heeft om een robuuste kraag te vormen en het water in te groeien. Een golfbreker dient bij voorkeur te bestaan uit een dubbele palenrij met daartussen takkenbossen, omdat takkenbossen de golfslag beter dempen dan een gesloten palenrij. Indien er een waterrietkraag is ontstaan is het de bedoeling dat de beschoeiingen weg kunnen rotten tot onder het waterpeil. Bij een snelle ontwikkeling van waterriet kunnen de palen ook al eerder onder water geduwd worden. Beschrijving profiel D Vochtige natuurvriendelijke oever met vooroever, luwe zijde: Dit profiel is vrijwel gelijk aan het profiel C. Het enige verschil is dat hier de vooroeververdediging niet dienst doet als golfbreker, maar allen de grond hoeft vast te houden. Daarom is de vooroeververdediging relatief laag gelaten om meteen een zo natuurlijk mogelijke situatie te creëren.
55
SOVON-informatierapport 2008-08. Ecologisch advies inrichting plangebied Reeuwijkse Hout
Beschrijving profiel E Natuurvriendelijke oever met plasberm: Profiel E is ontworpen om in korte tijd een ecologisch waardevolle oever te creëren, waarvan de ontwikkeling niet direct afhankelijk is van de waterkwaliteit in de plas. Net als in de andere profielen gaat voor de beschoeiing de voorkeur uit naar een dubbele palenrij met daartussen takkenbossen. Ook hier geldt dat met een snelle groei van een rietkraag de takkenbossen tot onder het waterpeil zullen zakken en begroeid raken met riet. Het water in de plasberm zal in eerste instantie min of meer afgesloten zijn van het water in de plas. Het voordeel hiervan is dat het water zich verdunt met regenwater, waardoor er een betere waterkwaliteit ontstaat en plantengroei in het water mogelijk wordt. Bij een kleinschalige aanleg van een dergelijke oever in de plas Ravensberg is gebleken dat in het water groei van in elk geval kikkerbeet en krabbenscheer mogelijk wordt. Door de flauwe oevers kan de oevervegetatie het water in groeien. Om de geleidelijke overgang van land naar water ook op langere termijn te waarborgen is het zaak de plasberm niet te smal te maken, maar in elk geval 6 meter breed met minimaal 4 meter water. De overgang naar de plas wordt gevormd door een rietkraag van minimaal 1,5 meter breed. Door deze volgens hetzelfde principe aan te leggen als de rietoevers in de Achterwetering kan zich in korte tijd een vitale rietkraag ontwikkelen. Delen van deze rietkraag dienen al bij aanleg nog maar net boven de waterlijn uit te komen, zodat met het zakken van de bagger het water van de plasberm op sommige delen in verbinding komt te staan met het water van de plas. Aan de landzijde van de plasberm kan ook meer ruimte gegeven worden aan andere moerasvegetaties, die eventueel gestimuleerd kunnen worden door wat slootschoningsmateriaal aan te brengen langs de oever. Het eindbeeld zal bestaan uit een rietkraag langs de plaskant die in staat is de golfslag op te vangen en op termijn met het verbeteren van de waterkwaliteit uit kan groeien het water in. Tussen de rietkraag en het land is ondiep water aanwezig met een gevarieerde vegetatie die tevens onderdak biedt aan tal van dieren als waterral en ringslang. Met de aanleg van plasbermen in het gebied wordt een belangrijke, maar nu vrijwel ontbrekende component (ondiep begroeid water) toegevoegd aan het plassengebied.
56
B. Aarts, A.J.J Lemaire & P. Verburg
Ecologisch advies ‘Reeuwijkse Hout’
inrichting
plangebied
Samenvatting Inleiding Dit rapport betreft een advies om nadere uitwerking te kunnen geven aan de ecologische aspecten van de inrichting van het plangebied “Reeuwijkse Hout”. De Gemeente Reeuwijk heeft plannen voor herontwikkeling van het recreatiegebied Reeuwijkse Hout mede om meer recreanten aan te trekken en de verwachte toename van de recreatie goed op te vangen. Green Real Estate BV heeft de camping Reeuwijkse Hout verworven en is van plan deze locatie opnieuw te ontwikkelen met kwalitief hoge woonzorg en recreatievoorzieningen. De plannen verkeren nog in een vroeg stadium, zodat het mogelijk is om de verdere ontwikkeling te combineren met een ecologische inrichting van het gebied. Dit sluit aan bij vigerend beleid zoals geformuleerd in streekplan, structuurplan en het implementatieplan voor de Kaderrichtlijn Water. Het beleid is om de natuurwaarde van het gebied te handhaven of te verbeteren, zonder uitsluiting van recreatief gebruik. Het recreatieve gebruik dient zodanig gezoneerd te worden dat er geen verdere aantasting van de natuurwaarde plaatsvindt. Natuurwaarde De belangrijkste natuurwaarden in het gebied zijn aangegeven in figuur 1. Het betreft de goed ontwikkelde slooten oevervegetaties in een deel van het recreatiegebied Reeuwijkse Hout, die tevens van belang zijn voor bijzondere soorten zoals Groene Glazenmaker, Bittervoorn en Kleine modderkruiper. Het voorkomen van deze soorten is indicatief voor een goed ontwikkelde insekten- en visrijke leefgemeenschap. Ook Ringslang en Meervleermuis maken gebruik van dit biotoop als voedselgebied. De houtwal langs de A12 is van belang als voortplantingsen overwinteringsbiotoop voor de Ringslang. Open en beschutte plekjes langs de “Surfplas” worden door de Ringslang gebruikt om op te warmen.
Het aangrenzende weidevogelgebied “polder Reeuwijk” is van belang voor Grutto en andere weidevogels. Een van de meest zeldzame broedvogels in het gebied is de Grote karekiet, die vroeger in de rietkragen rond de Reeuwijkse Plassen broedde. Het is mogelijk om nieuw biotoop voor deze soort te creëren door aanleg of herstel van natuurvriendelijke oevers met voldoende waterriet. Geplande ontwikkelingen in relatie tot bestaande natuurwaarde De geplande ontwikkelingen, met name de bouwactiviteiten vinden grotendeels plaats op locaties met lage natuurwaarde. Ze vormen geen leefgebied van bijzondere soorten. De intensief gebruikte gebiedsdelen zoals het campingterrein of het gebied direct grenzend aan de Surfplas hebben nagenoeg geen natuurwaarde, maar vormen wel een barrière voor soorten om het gebied te gebruiken vanwege het ontbreken van een “ecologische infrastructuur”. De verlichting van de sportvelden is hinderlijk voor Meerveermuis. Herontwikkeling in combintatie met een natuurvriendelijke inrichting zou een aanzienlijke verbetering kunnen zijn. Wat betreft de toename van de recreatie is het van belang dat deze goed gestuurd wordt en dat er voldoende toezicht is. De huidige zonering zou gehandhaafd moeten worden (figuur 2). De meeste hinder wordt veroorzaakt door loslopende honden (broedvogels en kleine zoogdieren), verstoring in de winter van watervogels door vaartuigen, betreding van dijkjes en oevers door recreanten. Geluids- en lichtoverlast dient vermeden te worden. Los van de geplande ontwikkelingen zou de natuurwaarde van het Reeuwijkse Hout aanzienlijk verbeterd kunnen worden door een aangepast ecologisch beheer.
Figuur 1 (links): natuurwaarden
Kerngebieden
bestaande
Figuur 2 (rechts): Zonering recreatie
Geplande ontwikkelingen in relatie tot randvoorwaarden vanuit wetgeving en beleid Bij concretisering van de plannen kan het nodig zijn een ontheffing of vergunning aan te vragen krachtens de Flora- en faunawet wegens het voorkomen van soorten van tabel 2 & 3 van de Ff-wet. Vooronderzoek op locatie kan hier uitsluitsel over geven en tevens de basis vormen voor een ontheffingsaanvraag. Indien de plannen een mogelijk effect hebben voor de soorten en habitats waarvoor het nabijgelegen Natura-2000 gebied is aangewezen is een Natuurtoets noodzakelijk en als vervolgstap eventueel ook een Passende Beoordeling en aanvraag van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet. Er zijn vooralsnog geen grote effecten te verwachten van bouwactiviteiten. Dit dient echter beter onderbouwd te worden naar aanleiding van het concretiseren van de plannen. A Bebouwen van het campingterrein Bebouwing van het campingterrein waarvoor een bouwvergunning verplicht is, is strijdig met bestemming zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. Een bestemmingsplanwijzing is noodzakelijk.
B Ecologisch inpassing voorzieningen De ecologische inpassing van gebouwen en voorzieningen zijn in lijn met het vigerende beleid en gaan daarin zelfs een stap verder. Het ecologisch inrichten van de zichtas vanaf de rotonde sluit aan bij de structuurvisie van de Gemeente Reeuwijk om hier een ecologische verbinding te realiseren. De voorgesteld maatregelen zorgen in alle gevallen voor verhoging van de natuurwaarde. C Toename van de recreatie Toename van de recreatie verhoogt de druk op het omringende gebied. Dat betekent dat er een ontheffingen nodig kan zijn in het kader van de Nb-wet. Aanleg, wijziging of uitbreiding van recreatieve voorziening kunnen merplichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn: De aanleg van recreatieve voorzieningen is mer-plichtig indien: - het aantal bezoekers hoger of gelijk is aan 500.000 per jaar - het oppervlakte groter of gelijk is aan 50 ha - het oppervlakte groter of gelijk is aan 20 ha in gevoelig gebied
De aanleg van recreatieve voorzieningen is merbeoordelingsplichtig bij aanleg, wijziging of uitbreiding van bovengenoemde voorziening indien: - het bezoekersaantal groter of gelijk is aan 250.000 per jaar - het het oppervlakte groter of gelijk is aan 25 ha - het oppervlakte groter of gelijk is aan 10 ha in gevoelig gebied
Het recreatiegebied ontvangt jaarlijks door 3 miljoen bezoekers en heeft een oppervlak dat groter is dan 50 ha. D Aanleg van de natuurcamping Aanleg van een natuurcamping (verblijfsrecreatie) is strijdig met het bestemmingsplan van de Gemeente Reeuwijk. Of in het aangrenzende weidevogelgebied wel een mogelijkheid is om dit te ontwikkelen (kamperen bij de boer) dient nader onderzocht te worden.
Advies inrichting en beheer Reeuwijkse Hout In figuur 3 en onderstaande tabel is het advies samengevat. De vetgedrukte cijfers in de tabel verwijzen naar figuur 3.
Algemeen
Ecologische inrichting
Deelgebied 1 Campingterrein
Zicht-as vanaf rotonde
Advies inrichting en beheer Reeuwijkse Hout
Landschappelijk inpassen bebouwing Natuurlijke patronen en processen respecteren Bestaande waarden niet aantasten Werken met natuurlijke materialen Gebruik van bemesting of bestrijdingsmiddelen vermijden Grondbewerking en ruimtebeslag beperken Bevorderen van gevarieerde, natuurvriendelijke infrastructuur Aanbrengen van brede en geleidelijke overgangen tussen landschapsstructuren Gebruik van inheemse plantmaterialen die van nature in het gebied voorkomen Vlindervriendelijke inrichting van groenvoorzieningen Versterken van de ecologische functie van bestaande landschapselementen Herstellen van verkavelingsstructuur op basis van ecologische uitgangspunten (1) Groene oevers en/of groene stapstenen langs de sloten (2) Oostzijde van gebied parallel aan de Steupel optimaal inrichten als ecologische verbindingszone (3) Ecologische inrichting van het gebied waar landgoederen gepland zijn aan de zuidzijde van het campingterrein
(4)
Creëren brede glooiende oeverzones aan weerszijde voor Grote karekiet en/of ringslang) Creëren biotoop voor Krabbenscheer (check op waterkwaliteit) Vaarverbod in verbrede zone
Deelgebied 2 Recreatiegebied
Weidevogelgebied Plassengebied Surfplas
(5) Inpassen parkeerplaats d.m.v. twee brede ecologische zones (6) Sportvelden landschappelijk inpassen, aanpassen verlichting (7) Overwinteringshabitat ringslang in stand houden (hoger gelegen groenstrook langs A-12) (8) Natuurkampeerterrein minimaal houden, niet ontsluiten naar weidevogelgebied, situeren in bosje Reeuwijkse Hout of op boerenerf langs de A12 (9) Eventueel aan te leggen geluidsscherm doortrekken langs weidevogelgebied (10) Verdergaand dichtgroeien van het Reeuwijkse Hout voorkomen (hele gebied) (10) Slootbeheer aanpassen op Krabbenscheer en Groene glazenmaker (10) Maak zonnige plekjes lang oevers voor ringslangen (10) Stel gefaseerd maaibeheer in i.v.m. fauna Creëren van waterriet voor Grote karekiet op geschikte plekken Natuurkampeerterrein op een erf nabij de A-12 situeren, niet ontsluiten naar het weidevogelgebied Geluidswal doortrekken voor vergroten broedbiotoop weidevogels Verbod op vaartuigen in de winter op de Surfplas Intensieve dagrecreatie concentreren aan westoever Aanbrengen van recreatieluwe plekken voor ringslangen aan de westoever Noordoever van de surfplas is zeer geschikt voor de aanleg van waterriet voor Grote karekiet Oeverzones en dijkjes afsluiten voor recreanten m.u.v. westzijde Surfplas (“strand”) Herstellen van zonnige plekken voor ringslangen buiten de intensieve recreatie zone
Figuur 3: Ecologische inrichting en maatregelen
SOVON Vogelonderzoek Nederland Rijksstraatweg 178 6573 DG Beek-Ubbergen T (024) 684 81 11 F (024) 684 81 22 E
[email protected] I www.sovon.nl