Ecologie vs. economie? flexibele oplossingen binnen het Natura 2000-beleid
Afstudeeropdracht Natuurmonumenten
Auteur: Opleiding: Module:
Esther Vogelaar Bos- en Natuurbeheer Afstuderen Major Environment
Plaats: Datum:
‘s-Graveland 28 mei 2010
Ecologie vs. economie? flexibele oplossingen binnen het Natura 2000-beleid Afstudeeropdracht Natuurmonumenten
Auteur: Opleiding: Module:
Organisatie:
Esther Vogelaar Bos- en Natuurbeheer Afstuderen Major Environment
Natuurmonumenten Noordereinde 60 1243 JJ ’s-Graveland
Opdrachtgever:
S. Klaassen
Plaats: Datum:
‘s-Graveland 28 mei 2010
Afbeeldingen voorblad:
School:
Begeleider: Beoordelaar:
www.natuurmonumenten.nl www.ec.europa.eu nl.wikimedia.org
Hogeschool INHolland Rotterdamse weg 141 2628 AL Delft J. Otte N. Emonts
Voorwoord Mijn afstudeerperiode bij Natuurmonumenten van februari tot en met mei van dit jaar heb ik als erg prettig en nuttig ervaren. Helaas is aan deze periode nu een einde gekomen. Ik heb veel geleerd over het Natura 2000-dossier, de complexiteit van dit dossier en Natuurmonumenten als natuurbeschermingsorganisatie. In het afstudeeronderzoek heb ik met plezier veel tijd en energie ingestoken om uiteindelijk dit verslag te kunnen opleveren. Tussen de bedrijven door heb ik een aantal leuke bijeenkomsten mee mogen maken zoals het Voorjaarsforum en het politieke debat met Tweede Kamerleden naar aanleiding van de presentatie van het boek Het succes van de EHS en aan het begin van mijn stageperiode een bezoek aan de Tweede Kamer voor een Algemeen Overleg over Natura 2000. Graag wil ik van de gelegenheid gebruik maken personen te bedanken die hebben bijgedragen aan het tot stand komen van dit verslag. Allereerst wil ik Suzanne Klaassen bedanken voor de mogelijkheid die zij mij geboden heeft om mijn afstudeeronderzoek bij Natuurmonumenten te mogen uitvoeren. Daarnaast in het bijzonder de personen die door mij tijd hebben vrijgemaakt voor de interviews die ik voor dit onderzoek heb afgenomen: Henk Siebel, Geert Jan Smits, Patrick Nuvelstijn, Martijn van Schie en Toine Cooijmans van Natuurmonumenten, Harm Schoten van Vogelbescherming Nederland, Herman Litjens van ZLTO, Ingrid Roelse en Eric van der Sommen van Regiebureau Natura 2000, Hedwich Kuipers van Watersportverbond, Ivo Gelsing van RECRON, Jos Rijkhoff van VNO-NCW, Pim de Wit van Havenbedrijf Rotterdam, Marianne van der Veen van Provincie Gelderland, Jos van der Kaaden van Provincie Zuid-Holland, Bas Roels van Ministerie van LNV, Peter Symens van Natuurpunt, Andrea van den Berg van Staatsbosbeheer, Wouter Iedema van Rijkswaterstaat IJsselmeergebied en natuurlijk alle andere personen die op een of andere manier betrokken zijn geweest bij mijn afstudeeronderzoek. Ik zal mijn afstudeerperiode blijvend herinneren als een mooie tijd waarin ik met veel mensen van verschillende organisaties in contact ben gekomen.
Inhoudsopgave
Samenvatting
.....................................................................................................................
1
1
Inleiding ......................................................................................................
2
2
Onderzoeksmethodiek ..............................................................................
3
Implementatie Natura 2000 in Nederland – het proces ......................... Natuurbeschermingswet 1998..................................................................... Instandhoudingsdoelstellingen .................................................................... Aanwijzingen ............................................................................................... Beheerplannen ............................................................................................ Vergunningverlening ...................................................................................
5 5 6 6 7 8
Flexibiliteit in het Natura 2000-beleid ...................................................... Politieke ontwikkelingen .............................................................................. Omkering ..................................................................................................... Wijzigingen Natuurbeschermingswet 1998 ................................................. Stikstof en ‘rek en ruimte’ ............................................................................ Briefwisseling Balkenende - Barosso .......................................................... Sociaal-economische paragraaf.................................................................. Economische activiteiten en flexibiliteit ....................................................... Economische activiteiten ............................................................................. Op zoek naar flexibiliteit .............................................................................. Voldoende flexibiliteit?.................................................................................
10 10 10 11 12 14 15 16 16 17 19
Praktijkvoorbeelden en beoordeling ....................................................... Beoordeling ................................................................................................. Criteria voor succes..................................................................................... Beheerplan Voordelta.................................................................................. Concept-beheerplan Deurnsche Peel, Mariapeel en Groote Peel.............. Stikstof......................................................................................................... Convenant Stikstof en Natura 2000 ............................................................ Convenant natuurbeheer Natura 2000-gebied Voornes Duin..................... Water ........................................................................................................... Natura 2000-gebied Brabantse Wal – drinkwaterwinning ........................... Nieuw Limburgs Peil – peilgestuurde drainage........................................... Waddenzee ................................................................................................. Principe ‘hand-aan-de-kraan’ – waddengas................................................ Convenant transitie mosselsector en natuurherstel Waddenzee................ Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug – korhoen ................................. Natura 2000-gebied Veluwe – verblijfs- en dagrecreatie ............................ IJsselmeergebied ........................................................................................ Audit Pleziervaart en Natura 2000 .............................................................. Kaderstellende benadering IJsselmeergebied en Recreatieladder ............ Kitesurfen .................................................................................................... Vlaanderen .................................................................................................. Flexibiliteit en omgang met mogelijke conflictsituaties................................
21 21 21 22 24 27 28 30 32 32 33 35 36 38 39 40 42 42 44 46 47 48
Toepassing flexibiliteit in Nieuwkoopse plassen en de Haeck ............ Kansen en knelpunten ................................................................................ Water ........................................................................................................... Toepassing peilgestuurde drainage ............................................................ Stikstof......................................................................................................... Toepassing Convenant Stikstof en Natura 2000 en de PAS ...................... Recreatie .....................................................................................................
51 51 52 53 54 54 55
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.1.4 4.1.5 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 5 5.1 5.1.1 5.2 5.3 5.4 5.4.1 5.4.2 5.5 5.5.1 5.5.2 5.6 5.6.1 5.6.2 5.7 5.8 5.9 5.9.1 5.9.2 5.9.3 5.10 5.10.1 6 6.1 6.1.1 6.1.1.1 6.1.2 6.1.2.1 6.1.3
7 7.1 7.2
Eindbeoordeling flexibiliteit ..................................................................... 56 Praktijkvoorbeelden ..................................................................................... 56 Nieuwkoopse plassen en de Haeck ............................................................ 58
8
Discussie.................................................................................................... 60
9
Conclusies ................................................................................................. 63
10
Aanbevelingen ........................................................................................... 65
Verklarende woordenlijst
..................................................................................................................... 67
Literatuur en andere bronnen
..................................................................................................................... 70
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6 Bijlage 7 Bijlage 8 Bijlage 9
Europees beleid......................................................................................... Natura 2000-gebieden ............................................................................... Relatie Natura 2000 en andere wet- en regelgeving .............................. Biodiversiteit en ecosystemen................................................................. Nieuwkoopse Plassen en de Haeck......................................................... Beheerplan Voordelta: natuurbescherming en recreatie ...................... Krimp- en groeigebieden Veluwe............................................................. Overzicht beoordelingen praktijkvoorbeelden ....................................... Vragen interviews......................................................................................
76 79 80 83 84 86 87 88 90
Samenvatting De afstudeeropdracht ‘Ecologie vs. economie? flexibele oplossingen binnen het Natura-2000 beleid’ is uitgevoerd voor Natuurmonumenten door Esther Vogelaar in het kader van haar afstuderen voor de Major Environment van de opleiding Bos- en natuurbeheer van Hogeschool INHolland Delft. De afstudeerperiode vond plaats bij de afdeling Extern beleid van Natuurmonumenten te ’s-Graveland. De opdrachtgever vanuit Natuurmonumenten is S. Klaassen, de procesbegeleider en productbeoordelaar van Hogeschool INHolland Delft zijn respectievelijk J. Otte en N. Emonts. In 2005 is de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn vertaald naar Nederlandse wetgeving in de Natuurbeschermingswet 1998. In Nederland worden in totaal 162 gebieden aangewezen als Vogelen/of Habitatrichtlijngebieden: ofwel Natura 2000-gebieden. Voor de gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld om de natuurkwaliteit te behouden en te verbeteren. De afgelopen jaren heeft het Natura 2000-beleid een negatieve klank gekregen, er zou niets meer mogen in en rondom de gebieden: ‘Nederland gaat op slot’. Dit onderzoek richt zich daarentegen op wat er economisch gezien wel kan, een zoektocht naar flexibele oplossingen voor dreigende conflictsituaties tussen ecologie en economie in en rondom Natura 2000-gebieden. Via interviews met verschillende partijen is naar praktijkvoorbeelden gezocht. De gevonden voorbeelden zijn beoordeeld op succes (flexibiliteit) door te bepalen of deze de instandhoudingsdoelstellingen dichterbij brengen én of de oplossingen economische ontwikkelingen mogelijk maken (=win-win). De voorbeelden hadden vooral betrekking op conflictsituaties over de onderwerpen stikstof, water en recreatie.
Stikstofuitstoot (met name ammoniak) en wateronttrekking (verdroging) door de landbouw kunnen worden beschouwd als de belangrijkste knelpunten voor Natura 2000-gebieden waardoor de instandhoudingsdoelstellingen niet kunnen worden gehaald. Goede oplossingen voor de stikstofproblematiek zijn gevonden in voorbeelden waarbij de komende jaren bij een per saldo dalende stikstofdepositielijn economische ontwikkelingen voor agrariërs mogelijk blijven (= win-win). Een goede oplossing voor water is de reductie van drinkwaterwinning en het aanvullen van het watertekort door tegen provinciale vergoeding water in te kopen (= win-win). Een andere oplossing is peilgestuurde drainage waarmee agrariërs zelf indien nodig hun waterpeil kunnen regelen, in plaats van de traditionele buisdrainage waarbij een continue laag waterpeil wordt gehanteerd, waardoor minder water wordt onttrokken en minder beregening nodig is. Verdroging van zowel landbouw- als natuurgebieden wordt hiermee tegengegaan (=win-win). Recreatie kan een probleem vormen voor de instandhoudingsdoelstellingen als deze een verstorende werking heeft op soorten. In beheerplannen en andere overeenkomsten is veelal gekozen de recreatie te zoneren in tijd en ruimte om deze zo veel mogelijk doorgang te laten vinden en tevens voldoende rust te creëren voor soorten (=win-win). Handhaving en uitvoering van gemaakte afspraken of de juridische houdbaarheid is uiteindelijk van belang om het daadwerkelijke succes te bepalen, maar daar is in dit onderzoek niet op ingegaan. De zoektocht naar flexibiliteit heeft aangetoond dat met het schuiven in tijd en ruimte en met duurzame technieken de doelstellingen dichterbij worden gebracht (al dan niet in combinatie met tijd om transitie mogelijk te maken). Maar ook dat met het zoeken naar win-win oplossingen het mogelijk is een balans te vinden tussen economie en ecologie: de Europese en nationale regelgeving zijn niet star zolang de dubbele doelstelling in ogenschouw wordt genomen of zolang economische ontwikkeling duurzaam is. Er geldt een hard kader waarin gewerkt moet worden en dat vereist voornamelijk duurzaam gedrag.
Het advies aan Natuurmonumenten is door te gaan met de ingeslagen weg gezamenlijk win-win oplossingen te zoeken zodat de lijst met succesvolle oplossingen zal blijven groeien. Natuurmonumenten kan dit rapport gebruiken in de beheerplanprocessen om aan te tonen dat het Natura 2000-beleid voldoende flexibel is. Tevens moet door Natuurmonumenten ingezet worden op het besef van het economisch nut van ecosystemen, dit kan bijdragen aan het draagvlak voor Natura 2000. Het onderzoek naar de toepasbaarheid van de praktijkvoorbeelden voor Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en de Haeck heeft laten zien dat deze niet direct toepasbaar waren in het gebied voor de betreffende water- en stikstofproblematiek. En dat voor recreatie geen problemen
bestaan tussen de recreatieondernemers en het behalen van de natuurdoelen. Om de Natura 2000doelen in dit gebied te behalen moet de EHS worden gerealiseerd. Dit betekent hoogstwaarschijnlijk dat de 8 agrariërs in de Meijegraslanden door de provincie moeten worden uitgekocht. Het is in dit specifieke geval dus niet mogelijk een win-win situatie (dubbele doelstelling) te creëren voor de lokale boeren. Natuurmonumenten moet zich politiek blijven inzetten voor de realisatie van de EHS en bedrijfsleven/agrariërs moeten inzien dat door de realisatie van de EHS (en Natura 2000) de natuur robuust wordt waardoor er meer ruimte is voor economische ontwikkeling. 1
Inleiding
De afstudeeropdracht ‘Ecologie vs. economie? flexibele oplossingen binnen het Natura-2000 beleid’ is uitgevoerd voor Natuurmonumenten door Esther Vogelaar in het kader van haar afstuderen voor de Major Environment van de opleiding Bos- en natuurbeheer van Hogeschool INHolland Delft. De afstudeerperiode vond plaats bij de afdeling Extern beleid van Natuurmonumenten te ’s-Graveland. De opdrachtgever vanuit Natuurmonumenten is S. Klaassen, de procesbegeleider en productbeoordelaar van Hogeschool INHolland Delft zijn respectievelijk J. Otte en N. Emonts. De afstudeerperiode omvatte 20 weken ofwel 100 werkdagen en liep van maandag 1 februari 2010 tot vrijdag 25 juni 2010. Hieronder wordt een inleiding gegeven op de inhoud van de afstudeeropdracht en worden de hoofddoelstelling, subdoelstellingen en probleemstelling uitgewerkt.
De afstudeeropdracht heeft een beleidsmatig karakter en richt zich op het Natura 2000-beleid: welke flexibiliteit of ruimte bestaat er binnen de Natura 2000-regelgeving in Nederland. Met flexibiliteit of ruimte wordt kort gezegd bedoeld: wat kan er economisch gezien allemaal wel in Natura 2000gebieden uitgaande van de gestelde natuurdoelen. Op dit moment hangt er een negatieve sfeer rondom het Natura 2000-beleid: ‘er zou niets meer mogen’ als een gebied de status Natura 2000gebied heeft gekregen. Maar is dat wel zo? Voor Natuurmonumenten wordt door middel van dit onderzoek inzicht gegeven in hoeverre in de praktijk naar oplossingen is gezocht om economische activiteiten met ecologische doelstellingen te verenigen. Hoofddoelstelling: Op welke wijze is in Nederland gezocht naar de flexibiliteit in het Natura 2000beleid als het gaat om economische activiteiten en het vinden van oplossingen voor dreigende conflictsituaties tussen ecologie en economie in en rondom Natura 2000-gebieden (praktijkvoorbeelden). Subdoelstellingen: Om een beeld te vormen van de complexiteit van het Natura-2000 beleid wordt een literatuuronderzoek verricht. De analyse van het onderzoek omvat de zoektocht naar praktijkvoorbeelden van flexibiliteit/ruimte binnen het Natura 2000-beleid: er wordt gekeken hoe omgegaan wordt met economische ontwikkeling en mogelijke conflictsituaties tussen ecologie en economie in en rondom Natura 2000-gebieden. Tevens wordt kort gekeken hoe het Vlaamse deel van EU-lidstaat België hiermee omgaat. De praktijkvoorbeelden worden beoordeeld op succes (flexibiliteit) aan de hand van een aantal opgestelde criteria. Als laatste wordt verkend en geadviseerd in hoeverre de gevonden flexibiliteit in de praktijkvoorbeelden op het Natura 2000-gebied ‘Nieuwkoopse Plassen en de Haeck’ toepasbaar is, een gebied waar het beheerplanproces nog in volle gang is en het proces mogelijk nog beïnvloed kan worden. Probleemstelling: Kunnen economische activiteiten en ecologische doelstellingen in Natura 2000gebieden in Nederland met elkaar worden verenigd, zodat een optimale situatie bestaat tussen ecologie en economie. De uitwerking van bovenstaande doelstellingen en probleemstelling heeft geleid tot dit verslag welke tot stand is gekomen door literatuuronderzoek, het gebruik van websites van overheid / officiële instanties, het afnemen van interviews en/of het voeren van telefoongesprekken met derden. Voor het Vlaamse deel van EU-lidstaat België is ter afbakening van de afstudeeropdracht alleen contact opgenomen van natuurbeschermingsorganisatie Natuurpunt. Dit verslag is zowel geschreven voor Natuurmonumenten als voor eenieder die betrokken is bij de Natura 2000-processen en mogelijk te maken krijgt met conflictsituaties tussen de ecologische doelstellingen en economische belangen in de Natura 2000-gebieden.
Leeswijzer: Dit onderzoek valt uiteen in vier delen. Het eerste deel omvat het literatuuronderzoek welke opgenomen in hoofdstuk 3. Het tweede deel is gericht op de zoektocht naar flexibiliteit (praktijkvoorbeelden), opgenomen in hoofdstuk 4 en 5. Het derde deel richt zich op de beoordeling van de praktijkvoorbeelden op flexibiliteit, de beoordeling is geïntegreerd in hoofdstuk 5 van het verslag. Als laatste wordt in hoofdstuk 6 onderzoek gedaan naar de toepasbaarheid van de gevonden flexibiliteit in het Natura 2000-gebied ‘Nieuwkoopse Plassen en de Haeck’. Deze hoofdstukken worden gevolgd door een eindbeoordeling op flexibiliteit, de discussie, conclusies en aanbevelingen. Aan het eind van het verslag is een verklarende woordenlijst opgenomen. De bijlagen van dit verslag bevatten o.a. een gedeelte van het literatuuronderzoek, het overzicht van de beoordelingen van de praktijkvoorbeelden en de vragen van de afgenomen interviews. 2 Onderzoeksmethodiek
Zoals aangegeven in de inleiding is de afstudeeropdracht ‘Ecologie vs. economie? flexibele oplossingen binnen het Natura-2000 beleid’ opgebouwd uit vier delen: 1. Literatuuronderzoek; 2. Zoektocht naar de flexibiliteit binnen het Natura 2000-beleid met verschillende (geslaagde) praktijkvoorbeelden in Nederland (en België); 3. Beoordeling van de voorbeelden op succes; 4. Verkenning naar de toepasbaarheid van de gevonden flexibiliteit in het Natura 2000-gebied De Nieuwkoopse Plassen en de Haeck Hieronder wordt voor ieder deel aangegeven welke onderzoeksmethodiek is gebruikt.
1.
Literatuuronderzoek
Het eerste deel van de afstudeeropdracht (inventarisatiefase) richt zich op het doen van literatuuronderzoek naar de achtergrond van het Natura 2000 beleid. Met de achtergrondinformatie wordt een inhoudelijk beeld gegeven van het huidige natuurbeschermings- c.q. biodiversiteitsbeleid. Dit was van belang voor het begrip van de rest van het onderzoek. Daarnaast geeft het literatuuronderzoek de complexiteit van het beleid weer en worden begrippen verhelderd. Voor het onderzoek is voornamelijk gebruik gemaakt van documenten van het Ministerie van LNV, de Europese Commissie, de Natuurbeschermingswet 1998 en brieven van de minister van LNV aan de Tweede Kamer. Daarnaast is uitsluitend gebruik gemaakt van websites van overheden en officiële instanties, o.a. van het Ministerie van LNV, de Europese Unie en het directoraat-generaal Milieu van de Europese Commissie en geraadpleegd. De kern van de literatuurstudie richt zich op de implementatie van het Natura 2000-regelgeving in Nederland. Om de Nederlandse implementatie in Europese en nationale context te plaatsen is ingegaan op het onderwerp (Europese) ecosystemen en biodiversiteit het Europese beleid en de relatie van Natura 2000 met andere wet- en regelgeving (opgenomen in de bijlagen). Tevens wordt literatuuronderzoek verricht tijdens de zoektocht naar flexibiliteit (zie hierna).
2.
Zoektocht naar flexibiliteit door middel van open interviews
Het tweede deel (analytische fase) richt zich allereerst op het aangeven van de context van het onderzoek door in te gaan op enkele recente landelijke politieke ontwikkelingen. Vervolgens is door het afnemen van interviews gezocht naar voorbeelden van flexibiliteit/ruimte in het Natura 2000-beleid (in combinatie met literatuuronderzoek: beheerplannen en convenanten). Baarda et al. (2000) maken bij het afnemen van interviews onderscheidt tussen gestructureerde en open interviews, ofwel vormen van resp. kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Als verzamelde informatie statistisch moet worden verwerkt dan is het verstandig gebruik te maken van kwantitatief onderzoek door het afnemen van enquêtes (gestructureerde interviews). Voor dit onderzoek zijn cijfers niet van belang (zie hierna), dus is gebruik gemaakt van een ongestructureerde dataverzamelingsmethode (Baarda et al., 2000). De
voorbereiding en opzet van de open interviews is gebaseerd op de methode van Baarda et al. (1996 en 2001). Het ‘open interview’ is de term voor alle soorten interviews die niet volledig zijn gestructureerd, waarbij de vragen en antwoorden vastliggen (enquête). Voor de methodiek open interviewen is gekozen omdat, anders dan met een volledig gestructureerd interview, ideeën, opvattingen en ervaringen kunnen worden achterhaald (Baarda et al., 1996 en 2001). De vragen zijn gesteld tijdens de interviews zijn vooraf opgesteld met medewerking van Suzanne Klaassen en het boek ‘Leren interviewen’ van M. Hulshof (1997) en hebben een open karakter. Hiervoor is gekozen omdat de vragen voorafgaand aan de interviews naar de betrokken personen zijn gestuurd, zodat deze zich op het interview konden voorbereiden. De opgestelde interviewvragen zijn te vinden in de laatste bijlage van dit verslag (bijlage 9). Tijdens de gesprekken is afgeweken van de vragen en is verder doorgevraagd. De meeste interviews volgden de opgestelde vragenlijst, in specifieke gevallen is deze aangepast. Vanzelfsprekend werd een interview vooraf gegaan door een inleiding van de student. Het type ‘open interview’, beschreven door Baarda et al. (1996 en 2001), waarmee de afgenomen interviews kunnen worden vergeleken is het type ‘gedeeltelijk gestructureerd interview’. Dit type wordt o.a. gekenmerkt door vragen met een vaste formulering (open vragen), waarbij moet worden doorgevraagd. Indien wordt doorgevraagd op een bepaald gespreksonderwerp, wordt ook wel gesproken van een diepte-interview (Baarda et al., 1996 en 2001). De interviews zijn opgenomen met een memorecorder zodat helemaal op het gesprek kan worden geconcentreerd en achteraf de bewoordingen konden worden gecontroleerd en gebruikt. Daarnaast werden tijdens de gesprekken aantekeningen gemaakt om de belangrijkste punten te noteren zodat de selectie achteraf vergemakkelijkt werd (Hulshof, 1996). Voor de verdere voorbereiding (gesprekstechnieken) op de interviews en de uitwerking is zowel gebruik gemaakt van de literatuur van Hulshof (1997) als Baarda et al. (1996 en 2001). Door de interviews is naast de zoektocht naar voorbeelden o.a. een beeld verkregen van hoe betrokkenen economische activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden en flexibiliteit in het Natura-2000-beleid definiëren. De praktijkvoorbeelden van flexibiliteit zijn beschreven en vervolgens ter verificatie verstuurd (via e-mail) naar de betreffende geïnterviewden die de voorbeelden hebben aangedragen (indien de verbeelden niet alleen voortkwamen uit literatuuronderzoek). Wijzigingen en/of aanvullingen zijn vervolgens verwerkt. Daarna zijn de voorbeelden voor de Natura 2000-gebieden waar Natuurmonumenten eigendommen heeft, voor commentaar voorgelegd aan de extern beleidmedewerkers / ecologen van de regiokantoren.
3.
Beoordeling praktijkvoorbeelden op succes (flexibiliteit) door middel van criteria
Het derde deel (visievormende fase) van het onderzoek is gericht op het beoordelen van de gevonden praktijkvoorbeelden van flexibiliteit in het Natura 2000-beleid op succes. Het succes van de voorbeelden wordt bepaald de hand van een aantal criteria, deze criteria zijn opgesteld nadat alle interviews met betrokken personen waren afgenomen. Tijdens de interviews is specifiek gevraagd naar wat volgens de geïnterviewden praktijkvoorbeelden tot een succes maken. De meningen van de geïnterviewden zijn geanalyseerd waarna de criteria voor de beoordeling zijn opgesteld. De beoordeling is geïntegreerd in het hoofdstuk met de praktijkvoorbeelden. Tevens wordt een eindbeoordeling op flexibiliteit gegeven.
4.
Verkenning toepasbaarheid praktijkvoorbeelden door middel van open interviews
In het laatste onderdeel vindt de specifieke uitwerking van het afstudeeronderzoek plaats. Verkend wordt in hoeverre de flexibiliteit/ruimte, gevonden in de praktijkvoorbeelden, op het voorbeeld Natura 2000-gebied ‘Nieuwkoopse Plassen en de Haeck’ toepasbaar is, de (on)mogelijkheden voor het gebied zullen worden blootgelegd, aan de hand van een knelpunten/kansenanalyse. Om inzicht te krijgen of de gevonden voorbeelden ook toegepast kunnen worden, zijn twee interviews afgenomen met twee medewerkers van Natuurmonumenten, via de systematiek ‘open interviewen’. Anders dan in
de analytische fase heeft één interview het karakter van een ‘halfgestructureerd interview’ waarbij alleen de onderwerpen van te voren vastliggen (topic-lijst) en het andere interview het karakter van het zogenaamde ‘vrije-attitude-interview’ welke volledig ongestructureerd is en waar eigenlijk alleen de beginvraag vastligt (Baarda et al., 2001).
3
Implementatie Natura 2000 in Nederland – het proces
Natura 2000 bestaat uit een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden met als doel behoud en herstel van de biodiversiteit in Europa. In totaal omvat het netwerk ongeveer 450.000 km². Juridisch gezien komt Natura 2000 voort uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (zie bijlage 1). In Nederland is het Natura 2000-beleid verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 welke in
2005 van kracht werd (www.natura2000.nl, 1; www.natuurbeheer.nu, 1). Voor Nederland betreft het in totaal 162 gebieden (zie bijlage 2). De bescherming van Natura 2000-gebieden loopt langs drie sporen: (1) de aanwijzing van gebieden, (2) het opstellen van beheerplannen en (3) vergunningverlening en zijn vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (www.minlnv.nl, 1). Voor Natura 2000 zijn natuurdoelen ofwel instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. In paragraaf 3.2 t/m 3.5 van dit hoofdstuk wordt respectievelijk ingegaan op de instandhoudingsdoelstellingen, de aanwijzing van de gebieden, beheerplannen en de vergunningverlening voor Natura 2000-gebieden. Allereerst wordt in paragraaf 3.1 de Natuurbeschermingswet in relatie tot Natura 2000 toegelicht. 3.1
Natuurbeschermingswet 1998
Nederland kreeg in 1967 voor het eerst een Natuurbeschermingwet (Nb-wet) (hierna alleen nog benoemd als Nb-wet). Met deze wet werd het mogelijk om natuurgebieden en soorten te beschermen. op een gegeven moment voldeed de wet niet meer aan de eisen van internationale verdragen en Europese verordeningen voor natuurbescherming. In 1998 is een nieuwe Natuurbeschermingswet gemaakt die alleen gericht is op gebiedsbescherming. De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming. Op 1 oktober 2005 is de Nb-wet gewijzigd om de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn hierin te verwerken (www.minlnv.nl, 2).
Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 worden onderstaande typen gebieden aangewezen en beschermd:
Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden); Beschermde Natuurmonumenten; Gebieden die de minister van LNV, anders dan op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn, aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen, zoals Wetlands. Er geldt een vergunningplicht voor activiteiten die significant schadelijk zijn voor beschermde natuurgebieden. (¹Ministerie van LNV, 2005; www.minlnv.nl, 2). De belangrijkste punten uit de wet worden hieronder beschreven. Voor recente wijzingen van de wet zie paragraaf 4.1.2.
Voor Natura 2000-gebieden is het aanwijzingsbesluit van groot belang. Het geldt als uitgangspunt voor beheerplannen, de beoordeling van projecten, activiteiten en de vergunningverlening. Het uitgangspunt wordt gevormd door de instandhoudingsdoelstellingen ofwel de natuurdoelen (zie verder paragraaf 3.2). Op basis van het aanwijzingsbesluit kan op het beheer worden gestuurd en mogelijke schadelijke activiteiten worden beoordeeld.
De instandhoudingsdoelstellingen, bedoeld in artikel 19d en 19f, geven de doelen voor instandhouding van leefgebieden, natuurlijke habitats en populaties van in het wild levende planten en dieren weer.
De natuurwaarden moeten in gunstige staat van instandhouding worden gebracht of gehouden. Voor een natuurlijk habitat wordt met ‘gunstig’ bedoeld dat:
de oppervlakte en het natuurlijke verspreidingsgebied van een habitat stabiel moet zijn of moet toenemen. de specifieke structuur en functies die voor behoud op lange termijn blijven bestaan. de staat van instandhouding van habitat typische soorten gunstig is. De staat van instandhouding voor soorten is ‘gunstig’ als:
de betrokken soort nog steeds onderdeel vormt van een levensvatbare populatie van een habitat en dat vermoedelijk zal blijven. het natuurlijke verspreidingsgebied van de soort niet kleiner wordt of lijkt te worden. het habitat voldoende groot is voor de soort en zal blijven om de populaties van de soort in de toekomst in stand te houden (¹Ministerie van LNV, 2005).
Veel Vogelrichtlijngebieden zijn tevens Habitatrichtlijngebieden en omgekeerd. Deze gebieden worden Natura 2000-gebieden genoemd. In de wet staat aangegeven dat voor ieder Natura 2000-gebied een beheerplan moet worden opgesteld met een looptijd van zes jaar. Het beheerplan wordt door Gedeputeerde Staten of de minister die verantwoordelijkheid draagt voor een gebied vastgesteld al dan niet in overeenstemming met de minister van LNV, in samenwerking met eigenaren, gebruikers en andere belanghebbenden (artikel 19a) (¹Ministerie van LNV, 2005; ²Ministerie van LNV, 2005; (³Ministerie van LNV, 2005; www.minlnv.nl, 2) (zie verder paragraaf 3.4).
De wet stelt dat activiteiten die buiten een Natura 2000-gebied plaatsvinden en mogelijke significant negatieve gevolgen hebben voor het gebied, allereerst op dergelijke gevolgen moeten worden beoordeeld: op de zogenaamde ‘externe werking’ van een activiteit. Voor ‘externe werking’ geldt geen ruimtelijke grens: bepalend zijn de gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de habitattypen en soorten in het Natura 2000-gebied, niet rekening houdend met de afstand tot het beschermde gebied. Dit begrip ‘externe werking’ komt als zodanig niet voor in de Nb-wet, maar wordt in meerdere artikelen tot uitdrukking gebracht. Het is een term die in het spraakgebruik wordt gehanteerd om aan te geven dat ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen leiden tot significante verslechtering van de natuurlijke habitatkwaliteit van soorten, of significante verstoring veroorzaken van soorten (³Ministerie van LNV, 2005; Steunpunt Natura 2000, 2009; www.natura2000.nl, 2).
3.2
Instandhoudingsdoelstellingen
Nederland heeft op grond van de Europese Habitatrichtlijn de verplichting om de habitattypen en soorten waar Nederland mede verantwoordelijkheid voor draagt in gunstige staat van in standhouding te brengen (zie paragraaf 3.1). Wat nodig is om de ‘gunstige staat van instandhouding’ te bereiken is weergegeven in de Natura 2000-doelen (de instandhoudingsdoelstellingen), deze zijn geformuleerd in termen van behoud en herstel van soorten en habitats. De instandhoudingsdoelstellingen concretiseren de hoofddoelstelling van het Natura 2000-netwerk in Nederland (behoud en herstel biodiversiteit). Het Natura 2000-doelendocument is de beleidsnotitie van de minister van LNV dat toelichting geeft op de instandhoudingsdoelstellingen voor de 162 Natura 2000 gebieden en de daarbij gehanteerde systematiek. De doelen zijn zowel op landelijk als op gebiedsniveau geformuleerd. Het doelendocument vormt het kader voor de op te stellen aanwijzingsbesluiten (gebiedsniveau) en geeft
tevens sturing aan de op te stellen Natura 2000-beheerplannen (de uitwerking van de doelen in omvang, ruimte en tijd). Het Natura 2000-doelendocument geeft de criteria voor de begrenzing van de Natura 2000-gebieden. Hierbij moet worden opgemerkt dat het document niet los kan worden gezien van de van de selectie en aanwijzing van de Vogelrichtlijngebieden in 2000 en de opgestelde documenten ten behoeve van de selectie en aanmelding van de Habitatrichtlijngebieden (2003-2004). De gehanteerde methodiek in de hiervoor opgestelde documenten, zoals de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), het Verantwoordingsdocument (2003) en het Lijstdocument (2004); voor de selectie en aanwijzing c.q. aanmelding van gebieden is ongewijzigd. In het Natura 2000doelendocument wordt aangegeven onder welke voorwaarden en op welke wijze instandhoudingsdoelstellingen op gebiedsniveau worden geformuleerd.
Het Natura 2000-doelendocument is, op basis van raadpleging van deskundigen en beheerders van de terreinen, beschikbare gegevens en expert judgement, in concept opgesteld in november 2004 – oktober 2005. Op basis van deze conceptversie is vanaf december 2005 overlegd met provincies en andere overheden en zijn maatschappelijke organisaties, economische sectoren en andere belanghebbenden geraadpleegd. Het doelendocument is voornamelijk bestemd voor partijen die verantwoordelijk zijn voor de opstelling van de beheerplannen én voor partijen die betrokken zijn bij de het opstellen van de aanwijzingsbesluiten voor de gebieden.
De filosofie van het Natura 2000 doelendocument omvat drie elementen: 1 duidelijkheid bieden; 2 richting geven en; 3 ruimte laten. Hieraan ten grondslag ligt de keuze van het ministerie van LNV om de doelen in omvang, ruimte en tijd te laten uitwerken in de Natura 2000-beheerplannen. De reden hiervoor is dat op Natura 2000 beheerplanniveau, in samenwerking met de betrokken gebruikers en beheerders van de gebieden, het best bepaalt kan worden waar precies en met welke middelen, in welke omvang en met welk tempo de doelen gerealiseerd kunnen worden (¹Ministerie van LNV, 2006; ²Ministerie van LNV, 2006).
3.3
Aanwijzingen
De minister van LNV wijst door middel van een aanwijzingsbesluit allereerst een gebied aan als Natura 2000-gebied (zie paragraaf 4.1.1 voor omkering). Een aanwijzingsbesluit komt tot stand via een openbare voorbereidingsprocedure. Dat betekent dat er eerst door het ministerie van LNV een ontwerp-aanwijzingsbesluit wordt opgesteld die voor het publiek ter inzage worden gelegd (www.natura2000.nl, 1; www. Minlnv.nl, 1). De openbare procedure voor de aanwijzingsbesluiten vindt niet voor alle 162 Natura 2000-gebieden gelijktijdig plaats, gezien het grote aantal gebieden. Deze worden in tranches (groepsgewijs) aangewezen. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen op het ontwerp-aanwijzingsbesluit wordt door de minister een Nota van Antwoord opgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe de minister is omgegaan met de zienswijzen en welke uitgangspunten worden gehanteerd bij het opstellen van aanwijzingsbesluiten. Op basis van het ontwerpbesluit, de reacties en de Nota van Antwoord neemt de minister een definitief aanwijzingsbesluit. Gedurende zes weken na publicatie kan beroep worden aangetekend tegen het definitief aanwijzingsbesluit bij de Raad van State (www.minlnv.nl, 4). In de aanwijzingsbesluiten wordt per gebied ingegaan op de ingediende zienswijzen (Mond. med. S. Klaassen, 19-05-10).
Het aanwijzingsbesluit geldt als een formeel besluit dat burgers, bedrijven en andere overheden direct bindt. Een aanwijzing legt onderstaande zaken vast: - de precieze begrenzing van een gebied; - voor welke soorten en/of habitattypen het gebied is aangewezen; - welke instandhoudingsdoelstellingen er voor deze soorten en/of habitattypen gelden. Op basis van ecologische argumenten vindt de selectie en begrenzing van de gebieden en de doelstellingen plaats. Bij de selectie en begrenzing mogen sociale en economische factoren van deze gebieden geen rol spelen (www.minlnv.nl, 5). Het aanwijzingsbesluit heeft in beginsel een onbepaalde looptijd (³Ministerie van LNV, 2005; www.minlnv.nl, 1). Er zijn echter drie momenten waarop de instandhoudingsdoelstellingen herijkt en zonodig bijgesteld kunnen worden: (1) bij aanwijzing van gebieden in een volgende tranche, (2) bij opstelling van de beheerplannen en (3) bij de geplande evaluatie in 2015. Dit wordt verankerd in de aanwijzingsbesluiten (Ministerie van LNV, 2007).
In 2007 is begonnen met het aanwijzen van Natura 2000 gebieden. Minister Verburg van LNV heeft op 19 februari 2008 de eerste drie Natura 2000-aanwijzingsbesluiten genomen. Op 23 december 2009 heeft minister Verburg 18 Natura 2000-gebieden definitief aangewezen en op 18 februari jl. zijn daar nog twee gebieden bij gekomen (www.minlnv.nl, 8). Met deze aanwijzingen zijn in totaal 34 gebieden definitief aangewezen (¹Verburg, 2009; www.minlnv.nl, 8). Belanghebbenden hebben van 19 februari 2010 tot en met 1 april 2010 de mogelijkheid gehad in beroep te gaan bij de Raad van State indien zij het niet eens waren met de definitieve besluiten (www.2minlnv.nl; 1 en 2). Van de 162 Natura 2000gebieden zijn 125 nog in de aanwijzingsprocedure als ontwerpbesluit (waaronder Nieuwkoopse Plassen en de Haeck). Voor vier gebieden moet de procedure nog gestart worden. Daarnaast moeten vijf gebieden op de Noordzee worden aangewezen (¹Verburg, 2009). In overleg met de Tweede Kamer heeft de minister van LNV besloten om het nemen van definitieve aanwijzingsbesluiten uit te stellen tot 15 juni 2010 (¹Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, 2010; Mond. med. S. Klaassen, 20-04-10)
3.4
Beheerplannen
Binnen drie jaar na de definitieve aanwijzing van een gebied als Natura 2000-gebied dient op grond van de Nb-wet een beheerplan voor een looptijd van zes jaar te worden opgesteld (³Ministerie van LNV, 2005).
Een beheerplan voor een Natura 2000-gebied bevat, naast de uitwerking van de instandhoudingsdoelstellingen (in omvang, ruimte en tijd), een beschrijving van de beoogde resultaten ten aanzien van het herstel van natuurlijke habitats en populaties van in het wild levende planten- en diersoorten. De beoogde resultaten dienen in samenhang te staan met het bestaand gebruik. Daarnaast geeft een beheerplan een overzicht (op hoofdlijnen) van de noodzakelijke instandhoudingsmaatregelen voor de betreffende beheerplanperiode om de beoogde resultaten te behalen, de financiering hiervan en hoe de monitoring zal plaatsvinden (Ministerie van LNV, 1998; ¹Ministerie van LNV, 2005; ³Ministerie van LNV, 2005; Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, 2010). In het kader van de Nb-wet biedt het beheerplan handvatten voor het toepassen van het afwegingskader voor de vergunningverlening. Beheerders, gebruikers en andere belanghebbenden moeten met het beheerplan duidelijkheid krijgen over welke activiteiten niet zijn toegestaan zonder dat deze getoetst zijn aan artikel 19j van de Nb-wet en welke activiteiten zonder vergunning wel zijn toegestaan (zie verder paragraaf 3.5) (³Ministerie van LNV, 2005; www.minlnv.nl, 1). Bij de noodzakelijke instandhoudingsmaatregelen moet rekening worden gehouden met economische, sociale en culturele belangen, alsook regionale en lokale bijzonderheden (artikel 19a). Tenslotte wordt in het beheerplan ingegaan op bestaand gebruik en hoe wordt omgegaan met externe werking (Ministerie van LNV, 1998; ¹Ministerie van LNV, 2005; ³Ministerie van LNV, 2005). Waar het uiteindelijk wat betreft juridische houdbaarheid om draait is dat volgens de verplichtingen van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn, het van belang is dat goed wordt onderbouwd dat met het samenhangende pakket van maatregelen, beschreven in het beheerplan, (1) de instandhoudingsdoelstellingen voor het betreffende Natura 2000-gebied worden gerealiseerd en (2) verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en habitats van soorten en significante verstoring van soorten waarvoor het gebied is aangewezen worden voorkomen. De inspanning die hiervoor zal moeten worden geleverd (in omvang en tijd) – gezien de gemeenschapstrouw (artikel 10 EG) – zal reëel moeten zijn. Dit wordt bepaald door het ecologisch potentie van het gebied, maar ook door de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied en door regionale en lokale bijzonderheden (artikel 2, derde lid, Habitatrichtlijn). Het grootste gedeelte van de onderbouwing is ecologisch van aard (Ministerie van LNV, 2009).
Het bevoegd gezag onder wiens verantwoordelijkheid een Natura 2000-gebied of een deel van het gebied beheerd wordt, stelt het beheerplan vast. Het daadwerkelijke opstellen van een beheerplan kan echter worden uitbesteed aan een ander bestuursorgaan, organisatie of expertbureau. De betrokken partijen, overheden en gebruikers gezamenlijk dragen verantwoordelijkheid voor de Natura 2000-gebieden (zorgplicht). Het ministerie van LNV, ministerie van Verkeer en Waterstaat, ministerie van Defensie en provincies zijn de voortouwnemers van de beheerplannen. Indien een particuliere organisatie het grootste aandeel heeft in een gebied dan neemt de provincie het voortouw in het opstellen van een beheerplan (³Ministerie van LNV, 2005; www.natura2000.nl, 5, Mond. med. S. Klaassen 19-05-10). Opgestelde beheerplannen zijn niet juridisch bindend voor eigenaren, gebruikers en andere belanghebbenden in de zin dat wettelijk afdwingbare verplichtingen kunnen worden opgelegd, maar verplicht wel tot het nalaten van activiteiten (die een negatief effect hebben op de natuur) (³Ministerie van LNV, 2005). Middels de vastlegging van de afgesproken maatregelen uit de beheerplannen in een overeenkomst, een verordening of via andere plannen moet gegarandeerd worden dat de maatregelen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd (Ministerie van LNV et al., 2010).
3.5
Vergunningverlening
Het ondernemen van activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden kan negatieve gevolgen hebben voor de natuur (www.minlnv.nl, 1). De Nb-wet bepaalt (volgend uit artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn) dat om significante schade aan de natuurwaarden (waarvoor een gebied is aangewezen) te voorkomen, projecten en andere handelingen die de habitatkwaliteit kunnen verslechteren of die een significant negatief effect kunnen hebben op soorten, niet zonder vergunning mogen plaatsvinden (artikel 19d). Ook plannen moeten getoetst worden op hun mogelijke negatieve gevolgen (artikel 19j) (¹Ministerie van LNV, 2005; Ministerie van LNV, 2009). Via de zogenaamde voortoets kan worden bepaald of er een kans is op een significant negatief effect. Als deze er zeker niet is dan kan een activiteit zonder vergunning gewoon doorgang vinden. Is deze wel aanwezig dan zal met een ‘passende beoordeling’ worden bepaald of door een project, andere handeling of plan op basis van wetenschappelijke kennis daadwerkelijk een kans bestaat op een significant negatief effect, waarbij alle aspecten van het project, handeling of plan op zichzelf en in combinatie met andere activiteiten (cumulatie) worden geïnventariseerd en getoetst (Ministerie van LNV et al, 2010; www.natura2000.nl, 11) om te beoordelen of deze vergunningplichtig zijn. Hiervoor moet de zogenaamde habitattoets worden uitgevoerd. Dit is een stappenplan dat kan worden doorlopen in samenspraak met het bevoegd gezag (www.natura2000.nl, 9). Meestal worden de vergunningen verleend door Gedeputeerde Staten, maar ook de minister van LNV verleent vergunningen (www.minlnv.nl, 1). Zie paragraaf 4.1.2 voor wijzigingen in de Nb-wet omtrent bestaand gebruik.
Door middel van de habitattoets kan worden bepaald of, en zo ja, onder welke voorwaarden een menselijke activiteit in en rondom een Natura 2000-gebied mag plaatsvinden. De habitattoets heeft volgende twee doelstellingen: -
Het verzekeren dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast. Het verzekeren dat een verslechtering van de habitatkwaliteit en de habitats van soorten, ofwel de verstoring van soorten, niet optreedt (¹Ministerie van LNV, 2005).
Het voorzorgsbeginsel (artikel 19d en 19f van de wet) is van belang omdat hiermee aantasting van beschermde gebieden voorkomen wordt. Het voorzorgsbeginsel houdt in dat voordat een plan op project doorgang mag vinden, op basis van de beste huidige wetenschappelijke kennis, moet op alle aspecten die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingsdoelstellingen van een gebied in gevaar kunnen brengen, worden onderzocht. Hiermee kan worden bepaald of de natuurlijke habitatkwaliteit en habitats van soorten verslechteren of dat soorten verstoord worden, of dat aantasting van de natuurlijke kenmerken plaatsvindt (¹Ministerie van LNV, 2005).
Alle onderdelen van de beoordeling van projecten, handelingen of plannen zijn: Voortoets: oriëntatiefase en vooroverleg Habitattoets: ‘passende beoordeling’ voor vergunningverlening ADC-toets: toetsing aan de ADC-voorwaarden (Alternatieven, Dwingende redenen van groot openbaar belang en Compenserende maatregelen) Afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied, hoeven deze stappen niet altijd allemaal te worden doorlopen (¹Ministerie van LNV, 2005). Voor (meer) uitleg over de voortoets, habitattoets en de ADC-toets wordt verwezen naar het eind van de verklarende woordenlijst van dit verslag.
-
4
Flexibiliteit in het Natura 2000-beleid
Kort gezegd, wordt met flexibiliteit of ruimte bedoeld: wat mag er economisch gezien allemaal wel in Natura 2000-gebieden uitgaande van de gestelde natuurdoelen (zie verder paragraaf 4.2). Om een indruk te krijgen van de historie van het onderwerp flexibiliteit van de afstudeeropdracht, wordt allereerst in paragraaf 4.1 ingegaan op enkele recente politieke ontwikkelingen op nationaal niveau als het gaat om wijzigingen in het Natura 2000-proces en de wetgeving en de conflictsituaties tussen economie en ecologie op het gebied van stikstof en de daarmee samenhangende zoektocht naar (politieke) ‘rek en ruimte’. Alsmede de vrees dat economische ontwikkelingen in en om Natura 2000gebieden door het Natura 2000-beleid in gevaar worden gebracht en de sociaal-economische paragraaf in beheerplannen. Dit is waarschijnlijk niet volledig, maar is voornamelijk bedoeld om de context aan te geven die van belang is voor het onderzoek, waarbij in de loop der tijd al naar flexibiliteit is gezocht. In de Nederlandse politiek wordt over het onderwerp flexibiliteit in het Natura 2000-beleid gesproken in termen van ‘rek en ruimte’. Om deze reden wordt in paragraaf 4.1.1 dan ook gesproken over rek en ruimte in plaats van flexibiliteit. Paragraaf 4.2 gaat vervolgens in op de definiëring van economische activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden en flexibiliteit in het Natura-2000-beleid.
4.1
Politieke ontwikkelingen
4.1.1
Omkering
Op 20 februari 2008 heeft minister Verburg in een brief aan het College van Gedeputeerde Staten laten weten tegemoet te komen aan de wens van provincies om de aanwijzingsprocedure te koppelen aan de beheerplanprocedure. De minister gaf de mogelijkheid om voordat de aanwijzingsbesluiten definitief worden genomen, een concept-beheerplan in te dienen met een haalbaar- en betaalbaarheidsanalyse van de instandhoudingsdoelstellingen met 1 september 2009 als deadline (dit gold niet voor de gebieden van het rijk: LNV, W&W en Defensie) (²Verburg, 2008; ¹Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, 2010). Hiermee werd de geldende procedure, waarbij een gebied eerst definitief wordt aangewezen alvorens een beheerplan wordt opgesteld, voor provincies omgekeerd. Provincies hadden namelijk aangegeven dat indien de vaststelling van definitieve aanwijzingsbesluiten en beheerplannen aan elkaar zouden worden gekoppeld, meer kans zou zijn op een tijdige en succesvolle afronding van het beheerplanproces en het draagvlak voor Natura 2000 (²Verburg, 2008). Tien provincies hebben voor (een deel van) voortouwgebieden van de mogelijkheid gebruik gemaakt (Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, 2010), waarbij de ontwerp-aanwijzingsbesluiten in overleg met belanghebbenden tegen het licht zijn gehouden (Mond. med. S. Klaassen, 12-04-10). Op 1 september 2009 zijn op basis van de ontwerp-aanwijzingsbesluiten 71 concept-beheerplannen ingediend met daarbij een onderbouwd advies over de haalbaarheid en betaalbaarheid van instandhoudingsdoelen en grenzen. Provincies konden op basis van het onderbouwde advies een voorstel doen voor bijstelling van doelen en grenzen, onder voorwaarde dat de landelijke doelen niet in gevaar worden gebracht. Door negen provincies is een uitgebreide knelpuntennotitie toegevoegd. De strekking van de haalbaarheid- en betaalbaarheidsanalyse volgens Minister Verburg is dat de meeste doelen in beginsel ecologisch haalbaar zijn, maar dat mede in verband met betaalbaarheid in
een aantal gevallen afspraken gemaakt moeten worden over met name de fasering van de doelen. Het belangrijkste knelpunt hierbij is de hoge stikstofdepositie. Naast stikstof worden echter ook andere meer voorkomende knelpunten of randvoorwaarden genoemd. Voorbeelden hiervan zijn water (met name verdroging), onderzoek en monitoring. Het ministerie van LNV heeft de concept-beheerplannen en de ongeveer 150 gebiedsspecifieke wijzigingsvoorstellen (met betrekking tot doelen of begrenzing) beoordeeld (³Verburg, 2009). Allereerst is gekeken naar de onderbouwing van de voorstellen (of deze al dan niet voldoende was). De provincies hebben in oktober twee weken de gelegenheid gehad om de onderbouwing aan te vullen. Vervolgens zijn deze inhoudelijk beoordeeld in combinatie met zienswijzen op de aanwijzingsbesluiten. In januari van dit jaar heeft de minister in brieven aan de betreffende provincies aangegeven of de wijzigingsvoorstellen al dan niet geheel of gedeeltelijk konden worden overgenomen. Ongeveer tweederde van de voorstellen wordt overgenomen en waardoor de definitieve aanwijzingsbesluiten zullen worden aangepast. Voor de conceptbeheerplannen uit deze omkeerprocedure geldt, net als voor de andere beheerplannen, wettelijk gezien het definitieve beheerplan binnen 3 jaar nadat het aanwijzingsbesluit definitief is vastgesteld gereed moet zijn. De deadline voor het vaststellen van de beheerplannen volgt dus uit de planning van de aanwijzingsbesluiten (¹Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, 2010).
4.1.2
Wijzigingen Natuurbeschermingswet 1998
Bestaand gebruik Op 1 februari 2009 is de Nb-wet gewijzigd. De wijziging was van toepassing op ‘bestaand gebruik’ ofwel activiteiten in en om beschermde Natura 2000-gebieden die al plaatsvonden ten tijde van de aanwijzing als beschermd gebied. In de praktijk wordt de datum 1 oktober 2005 gehanteerd. Tot dan toe was in de wet opgenomen dat indien nog geen beheerplan is vastgesteld, voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende of significant verstorende effecten altijd een vergunning moest worden aangevraagd. Vanaf 1 februari 2009, zolang nog geen beheerplan is opgesteld, hoeft voor bestaand gebruik met dergelijke mogelijke gevolgen geen vergunning meer worden aangevraagd, de activiteit kan worden voortgezet (artikel 19d) (Ministerie van LNV, 2009; www.minlnv.nl, 2 en 3; www.natura2000.nl, 3 en 4). De minister van LNV kan wel, met gebruikmaking van de zogenoemde aanschrijvingsbevoegdheid, zo nodig beperkingen aan dat bestaand gebruik opleggen als kan worden aangetoond dat het bestaande gebruik significante negatieve effecten heeft voor de natuur, ofwel passende maatregelen treffen (artikel 19c) (Ministerie van LNV, 2009; www.minlnv.nl, 2 en 3; www.natura2000.nl, 4). Voorheen moest de burger bij de vergunningplicht het initiatief nemen voor de aanvraag van een vergunning. Bij de aanschrijvingsbevoegdheid is het de minister van LNV die het initiatief neemt. In een dergelijk geval hoeft de burger niets meer te doen. De minister moet kunnen aantonen dat voortzetting van een activiteit (in ongewijzigde vorm) ook daadwerkelijk negatieve gevolgen heeft. Deze bevoegdheid maakt het de minister van LNV mogelijk om de bestaande gebruiker verplicht te stellen informatie te geven over het gebruik, herstel- of preventieve maatregelen te nemen of het gebruik binnen een bepaalde tijd te stop te zetten of te beperken. De aanschrijvingsbevoegdheid is alleen van toepassing op de periode waarin nog geen eerste beheerplan is vastgesteld (artikel 19c) (www.natura2000.nl, 4), dit is nu gewijzigd (zie onder). In een Natura 2000-gebied is bovenstaand regime echter niet van toepassing op (1) nieuwe activiteiten, (2) bestaand gebruik dat in de loop der tijd aanzienlijk is veranderd ten opzichte van oorspronkelijke gebruik, met het oog op de instandhoudingsdoelen van een gebied en (3) bestaand gebruik in de vorm van projecten die mogelijk significante effecten hebben, waarvoor een zogenaamde passende beoordeling nodig is. Als er sprake is van significante negatieve effecten, is in alle gevallen is een vergunning vereist (www.minlnv.nl, 2 en 3; www.natura2000.nl, 4).
Crisis- en herstelwet Op 16 maart 2010 heeft de Eerste Kamer de Crisis- en herstelwet aangenomen welke op 31 maart jl. in werking is getreden. Deze wet heeft er onder andere voor gezorgd dat de Nb-wet wederom is gewijzigd (www.minlnv.nl, 2). Ten aanzien van bestaand gebruik (wetswijziging van 1 februari 2009 samengevat) was tot 16 maart jl. geregeld dat de vrijstelling van de vergunningplicht voor bestaand
gebruik, en de aanschrijvingsbevoegdheid van de minister, gelden tot de onherroepelijke vaststelling van het eerste beheerplan. Na de vaststelling zou het bestaand gebruik, opgenomen in het beheerplan, zijn vrijgesteld van vergunningplicht. Het bestaand gebruik, mits schadelijk, dat niet was opgenomen in het beheerplan zou wel vergunningplichtig zijn. De volgende wijzigingen zijn doorgevoerd: -
Voor bestaand gebruik dat onverhoopt niet in het beheerplan wordt opgenomen blijven de vrijstelling van de vergunningplicht en de aanschrijvingsbevoegdheid gelden (wijziging artikelen 19c en 19d) Vanaf de vaststelling van het beheerplan komt de bevoegdheid tot het treffen van passende maatregelen, indien voor het bestaand gebruik op grond van artikel 19d een vergunning noodzakelijk zou zijn, te liggen bij het gezag dat bevoegd gezag zou zijn voor vergunningverlening. Meestal zijn dat Gedeputeerde Staten en soms is dat de minister van LNV (¹Ministerie van LNV, 2010)
Voor het opnemen van projecten in het beheerplan geldt het volgende: voor projecten met mogelijke significante effecten geldt dat een passende beoordeling van de gevolgen voor een Natura-2000 gebied moet worden gemaakt (¹Ministerie van LNV, 2010). De aanpassingen van de Nb-wet omtrent stikstof is beschreven aan het eind van paragraaf 4.1.3.
4.1.3
Stikstof en ‘rek en ruimte’
Achtergronden Veel Nederlandse Natura 2000-gebieden te leiden onder een te hoge stikstofdepositie bestaande uit ammoniak (NHy) en stikstofoxides (NOx) uit de lucht. Deze slaat vanuit de lucht neer op de bodem en leidt tot verzuring en vermesting van gevoelige habitattypen die hierdoor verslechteren in conditie of verminderen in areaal. Bij bepaalde depositiewaarden, de kritische depositiewaarden (KDW), kan niet worden uitgesloten dat habitattypen worden aangetast door de verzurende en/of vermestende werking van de atmosferische stikstofdepositie. Sinds de Tweede Wereldoorlog is de landelijk gemiddelde stikstofdepositie explosief gestegen. Rond 1945 lag de depositiewaarde op ongeveer 500 mol N/ha/jr. begin jaren negentig lag deze waarde op meer dan 3500 mol N/ha/jr. die vanaf 1994 daalde naar 2100 mol N/ha/jr. in 2004 om vervolgens in 2005 en 2006 weer licht toe te nemen. Gedeeltelijk wordt de stikstofbelasting veroorzaakt door uitstoot uit de directe omgeving. Het overige deel wordt ook wel de ‘stikstofdeken’ genoemd. De Europese richtlijnen (Vogel- en Habitatrichtlijn) bepalen dat de biodiversiteit op Europees grondgebied moet worden beschermd. Om hier invulling aan te geven is een verdere verlaging van de stikstofdepositie noodzakelijk. Nederlandse veehouderijbedrijven zijn belangrijke veroorzakers van de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in de vorm van ammoniak en worden nu door de regelgeving beperkt in hun uitbreidingsmogelijkheden. Aan de andere kant is de veehouderij van belang voor de Nederlandse economie en de sociaal economische vitaliteit van het buitengebied (Taskforce toetsingskader ammoniak, 2008).
Milieuvergunningen op 9 april 2009 vond een spoeddebat plaats over milieuvergunningen voor veehouderijbedrijven inzake stikstofdepositie (ammoniak) op natuurgebieden. Op 1 april 2009 heeft de Raad van State
uitspraak gedaan in beroepszaken tegen vergunningen die waren verleend aan twee veehouderijbedrijven in de Peel. De bedrijven waren en zijn in het bezit van een vergunning op grond van de oude Hinderwet en de Wet milieubeheer. Ondanks dat er sprake was van een uitbreiding van de veestabel, zou er geen toename van de ammoniakdepositie plaatsvinden. De kern van de uitspraak van de Raad van State was dat bij vergunningverlening op grond van de Nb-wet naar de effecten van het hele bedrijf moet worden gekeken; niet alleen een beoordeling van de eventuele uitbreiding, maar ook het bestaande gebruik. De Raad van State gaf aan dat een beoordeling moet plaatsvinden omdat onvoldoende was gemotiveerd dat voor de natuur geen significatie effecten zouden optreden. Het volstaat niet meer om op basis van de Hinderwet of de Wet milieubeheer vergunningen te verlenen nu de Nb-wet geldt. Alvorens vergunningverlening moet allereerst een passende beoordeling worden gemaakt. In het debat werd gevraagd wat deze uitspraak betekent voor andere agrarische bedrijven. Minister Verburg reageert hierop dat het in een complex gebied als de Peel waar aan de ene kant veel kwetsbaar hoogveen (gevoelig voor ammoniak) aanwezig is en aan de andere kant een hoge dichtheid aan veehouderijbedrijven, het moeilijk is een balans te vinden tussen ecologie en economie. De minister geeft aan dat juist in de Peel door alle betrokken partijen wordt gewerkt aan een stikstofaanpak (zie paragraaf 5.3 en 5.4.1) waarbij ruimte voor agrarische ondernemers en bedrijfsontwikkeling mogelijk is en zij is van mening dat de beoordeling van bestaand gebruik onderdeel moet zijn van de beheerplannen en in het geval van de Peel als onderdeel van een samenhangend stikstofpakket. Hierbij moet duidelijk zijn dat maatregelen moeten worden genomen die de ammoniakdepositie omlaag brengt, als opgave en uitdaging van Natura 2000 (Tweede Kamer, 2009)
Rek en ruimte en adviesgroep Huys Mede naar aanleiding van uitspraken van de Raad van State over de milieuvergunningen voor veehouderijen tijdens het spoeddebat op 9 april 2009 heeft minister Verburg aangegeven te willen bekijken of er ‘rek en ruimte’ te vinden is binnen de Natuurbeschermingswet 1998, zonder dat de doelstellingen van deze wet opzij worden gezet en om te bezien hoe, binnen de kaders van de Vogelen Habitatrichtlijn en de doelstellingen van de Nb-wet, een goede balans gevonden kan worden tussen economie en ecologie (Tweede Kamer, 2009; Verburg, 2009). De minister heeft hiervoor op 14 mei 2009 aan S. Huys, Chr. Backes, T. Joustra en N. Koeman gevraagd om als informele adviesgroep (adviesgroep Huys) de mogelijke "rek en ruimte" te onderzoeken (Huys et al., 2009; ²Verburg, 2009). De kernvraag was (citaat): “wat is een kansrijke strategie om het vastzittende dossier van ammoniak en Natura 2000 weer in beweging te krijgen, gebruikmakend van de maximale en juridische mogelijkheden (rek en ruimte) en aansluitend op de gedachtevorming in de regio?” (²Verburg, 2009. Blz. 3). Op 19 juni 2009 heeft de adviesgroep minister Verburg advies gegeven (²Verburg, 2009). Hieronder wordt de aanbeveling voor een programmatische aanpak van Natura 2000 van de adviesgroep behandeld. Voor de volledige inhoud en de conclusies en aanbevelingen wordt verwezen naar het rapport ‘Meer dynamiek bij de uitvoering van nationale en Europese natuurwetgeving’ van de adviesgroep Huys en de brief van minister Verburg aan de Tweede Kamer van 30 juni 2009.
Perspectief voor de mogelijkheden voor het zoeken van ruimte binnen de kaders van de nationale en Europese natuurwetgeving is de aanbeveling voor een programmatische aanpak. Volgens de adviesgroep Huys is er binnen de kaders van de regelgeving nog steeds ruimte voor economische ontwikkeling in Natura 2000-gebieden als wordt gekozen voor een benadering waarbij ecologische en economische doelen tegelijkertijd en in samenhang worden gerealiseerd, tevens voor gebieden met een natuurhersteldoelstelling. De adviesgroep baseert dit op de aanpak van de luchtkwaliteitproblematiek. Elke nieuwe ontwikkeling in overschrijdingssituaties waren aan het begin onmogelijk aangezien vergunningen voor nieuwe ontwikkelingen direct waren gekoppeld aan de
grenswaarde voor luchtkwaliteit. De benodigde vergunningen werden steeds geweigerd omdat elke nieuwe ontwikkeling tot een verdere verslechtering leidde. In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is daarom het stelsel van directe koppeling veranderd in een stelsel van programmatische koppeling. Hierin zijn aan de ene kant (generieke of specifieke) maatregelen vastgelegd voor de verbetering van de luchtkwaliteit en aan de andere kan ruimtelijke ontwikkelingen beschreven die de luchtkwaliteit verslechteren, maar in combinatie met de maatregelen acceptabel zijn (Huys et al., 2009; ²Verburg, 2009).
De adviesgroep geeft aan dat een dergelijke aanpak ook mogelijk is voor Natura 2000-gebieden, voornamelijk in situaties dat het bereiken van de instandhoudingdoelstellingen herstelmaatregelen vereisen. In een plan of programma voor een Natura 2000-gebied (door de adviesgroep Natura 2000ontwikkelingsplan genoemd) zouden enerzijds de herstelmaatregelen voor een gebied en anderzijds de nieuwe agrarische of andere economische ontwikkelingen moeten worden beschreven en moet in het plan zijn geheel gericht zijn op het behalen van de (in de tijd gefaseerde) instandhoudingsdoelstellingen. Op deze manier wordt gehandeld conform de Habitatrichtlijn. Maatregelen uit het ontwikkelingsplan dienen een functionele onderlinge samenhang te vertonen, wat een programmatische aanpak nog steeds mogelijk maakt, bijvoorbeeld voor ammoniak. De adviesgroep stelt als onderdeel van een programmatische aanpak voor wettelijke verplichting in te stellen de genoemde maatregelen van het Natura 2000-ontwikkelingsplan ook feitelijk tijdig uit te voeren. Dit zou kunnen door het opnemen van een wettelijke oplevertoets. Bevoegde gezagen zouden dan op de naleving van het treffen van de maatregelen kunnen worden aangesproken. Deze benadering zou een wetswijziging van de Nb-wet inhouden (Huys et al., 2009; ²Verburg, 2009). Volgens minister Verburg sluit de voorgestelde programmatische aanpak aan bij wat in de praktijk rond stikstof en ammoniak gebeurt in de beheerplanprocessen in bijvoorbeeld de Peelgebieden (²Verburg, 2009) (zie verder paragraaf 5.3 en 5.4.1).
Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Op 8 februari 2010 heeft minister Verburg, mede namens de minister van VROM, de ‘Hoofdlijnennotie Programmatische Aanpak Stikstof’ aan de Tweede Kamer aangeboden (³Verburg, 2010). Hiermee wordt invulling gegeven aan de aanbeveling van de adviesgroep Huys inzake een programmatische aanpak. Stikstof wordt als het grootste probleem gezien bij de implementatie van Natura 2000, waarbij het gaat om de externe werking van stikstofemissie door landbouw, verkeer en industrie op voor stikstof gevoelige natuur die middels Natura 2000 beschermd moet worden. Het probleem wordt in Nederland zwaarder gevoeld dan in omringende landen vanwege de hoge bevolkingsdichtheid, waarbij bijvoorbeeld kwetsbare natuur en veehouderijen dichtbij elkaar liggen. In veel Natura 2000gebieden liggen habitats die stikstofgevoelig zijn en in meer dan vijftig gebieden is er sprake van sterk overbelaste habitats. De landbouw levert, zoals eerder aangegeven, een grote bijdrage aan de problematiek (²Ministerie van LNV, 2010). Mede door de uitspraak van de Raad van State van 1 april 2009 over de verleende vergunningen aan veehouderijen, waardoor de aanwezige ontwikkelingsruimte voor bedrijven en projecten werd ingeperkt, is de vergunningverlening en deels het beheerplanproces in een impasse terecht gekomen (en onduidelijkheid over de vergunbaarheid van infrastructurele projecten en andere (industriële) activiteiten) (²Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, 2010). Via een programmatische aanpak voor stikstof moet de vergunningverlening weer worden vlotgetrokken. Met een groot aantal relevante partijen (overheden en maatschappelijke organisaties) wordt momenteel gewerkt aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Omdat de stikstofproblematiek het probleem is van meerdere overheidslagen en meerdere sectoren moet de problematiek gezamenlijk aangepakt worden. De essentie is te verkennen en afspreken hoe op verschillende niveaus (generiek, provinciaal en gebiedsgericht) en vanuit verschillende sectoren (landbouw, industrie, verkeer en vervoer) wordt bijgedragen aan het aanpakken van de problematiek.
(²Ministerie van LNV, 2010; www.natura2000.nl, 10). Het uiteindelijke doel van het PAS is (citaat) “Het verlagen van de stikstofdepositie en daarmee bijdragen aan het realiseren van doelen door op alle niveaus (van internationaal tot lokaal) te werken aan een verlaging van de stikstofemissies /deposities via generiek beleid” (Ministerie van LNV et al., 2010. Blz. 67). Van belang is hierbij dus dat door het vlottrekken van de vergunningverlening economische ontwikkeling mogelijk blijft binnen een per saldo afnemende stikstofdepositie. In de notitie wordt aangegeven dat provinciale maatregelen een belangrijk onderdeel vormen van de nationale aanpak; het convenant Stikstof en Natura 2000 wordt hierbij als voorbeeld genoemd (²Ministerie van LNV, 2010). Uitwerking van dit voorbeeld is te vinden in paragraaf 5.4.1.
Crisis- en herstelwet Als gevolg van de aangenomen Crisis- en herstelwet op 16 maart 2010 jl. is voor de reductie van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden de Nb-wet op de volgende punten gewijzigd (citaten): -
Een aanschrijvingsbevoegdheid voor het bevoegd gezag (provincies, soms de minister van LNV) om passende maatregelen ter vermindering van de stikstofdepositie op te leggen aan iedereen die handelingen verricht die stikstofdepositie veroorzaken (artikel 19ke Nbwet). Provincies hebben daarbij de mogelijkheid om reductiemaatregelen met betrekking tot inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, bij verordening als generieke voorschriften vast te stellen.
-
Een juridisch kader voor een programmatische aanpak van de reductie van de stikstofdepositie: tussen Rijk, provincies en andere overheden zullen afspraken worden gemaakt over de maatregelen die nodig zijn om de dalende lijn van de stikstofdepositie te realiseren (artikel 19kg e.v. Nb-wet) en om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. De wet voorziet in een verplichting van overheden om de afgesproken maatregelen te realiseren.
-
De gevolgen voor de stikstofdepositie van bestaande, niet-gewijzigde activiteiten (peildatum 7 december 2004), worden niet getoetst bij de beoordeling van een aanvraag van een NB-wetvergunning. Dat geldt ook voor uitbreidingen van bestaande activiteiten en nieuwe activiteiten, onder de voorwaarden dat er per saldo nergens sprake is van een toename van stikstofdepositie (artikel 19kd Nb-wet) (¹Ministerie van LNV, 2010. Blz. 1).
4.1.2
Briefwisseling Balkenende - Barosso
Op 9 januari 2010 verscheen een artikel in de Volkskrant dat Balkenende over een briefwisseling tussen minister-president Balkenende en de president van de Europese Commissie Barosso. Balkenende zou bij Barosso hebben aangedrongen op afzwakking van het Europese Natuurbeschermingsbeleid (Volkskrant, 09-01-10). Hieronder wordt ingegaan op de brief van Balkenende van 13 juli 2009 en de reactie van Barosso hierop van 26 oktober 2010.
Brief Balkenende In de brief van 13 juli 2009 geeft Balkenende aan dat met de invoering van het Natura 2000-beleid de balans tussen ecologie en economie is verstoord (aangezien de aanwijzing en begrenzing van Natura 2000-gebieden op ecologische gronden plaatsvindt). Balkenende vraagt om updating van de Vogel-
en Habitatrichtlijn om deze balans tussen ecologie en economie te herstellen. Hij bekritiseert de strikte ecologische focus van Natura 2000 die tot uiting komt in het voorzorgbeginsel van het beleid (Balkenende, 2009). Het voorzorgsbeginsel geeft aan dat economische activiteiten die de instandhoudingsdoelstellingen van een gebied in gevaar brengen in beginsel niet worden toegestaan (Volkskrant, 09-01-2010). Volgens Balkenende zorgt het voorzorgsbeginsel ervoor dat ondernemers het risico lopen hun bedrijf kwijt te raken, ondanks het feit dat hun activiteiten al eeuwenlang bestaan en de Nederlandse biodiversiteit gedeeltelijk aan de combinatie van economie en ecologie te danken is. Natura-2000 zou een bedreiging vormen voor huidige economische activiteiten. Hierdoor is de publieke steun voor natuur en biodiversiteitsbeleid sterk gedaald (Balkenende, 2009).
Brief Barosso Barosso reageert in zijn brief van 26 oktober 2009 op bovenstaande door aan te geven dat de balans tussen economie en ecologie met het Natura 2000-beleid niet in gevaar wordt gebracht. Economische activiteiten en ontwikkelingen worden in Natura 2000-gebieden niet uitgesloten. De Vogel- en Habitatrichtlijn bevestigen dat menselijke activiteiten onderdeel zijn van het milieu en het landschap. De richtlijnen zorgen ervoor dat bij economische activiteiten de ecologische doelstellingen in acht worden genomen en dat een acceptabele balans wordt gevonden tussen economie en ecologie. De Habitatrichtlijn zou in geen geval belangrijke economische ontwikkelingen in Nederland of in andere lidstaten tegenhouden. De richtlijn vereist geen statische aanpak van natuurdoelen maar biedt voldoende ruimte voor een dynamische aanpak van natuurbescherming waarbij ook sociaaleconomische belangen worden meegewogen. Er zijn voldoende voorbeelden van grote projecten te noemen (zoals aanleg van de 2e maasvlakte) die in of rondom Natura 2000-gebieden plaatsvinden. Het zeker stellen van Natura 2000-gebieden is een economische investering op zichzelf. Recent onderzoek naar het economische belang van het Europese Natura 2000-netwerk heeft uitgewezen dat de investering van 32 biljoen euro in beschermde gebieden een rendement op kan leveren van 3.5 triljoen euro per jaar aan ecosysteemdiensten (zie bijlage 4 voor ecosysteemdiensten). De toepassing van het voorzorgsbeginsel vormt geen obstakel voor duurzame economische ontwikkeling aangezien projecten kunnen doorgaan als er geen bewijs is voor significante negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden. Indien plannen of projecten wel negatieve gevolgen hebben op Natura 2000-gebieden mag onder voorwaarden worden afgeweken van de Habitatrichtlijn. Volgens opiniepeilingen uitgevoerd door de Europese Commissie bestaat een wijdverspreide bezorgdheid over het biodiversiteitsverlies in Europa (Barosso, 2009).
Barosso stemt niet in met het verzoek van Balkenende tot herziening van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens Barosso zijn de huidige richtlijnen flexibel genoeg om de balans te vinden tussen ecologie en economie. Nederland ligt volgens Barosso uitermate voorop als het gaat om het opstellen van ontwikkelingsplannen die gericht zijn op integratie van genoemde belangen en de uitvoering daarvan. Goede voorbeelden hiervan zijn de ontwikkelingsplannen voor de Westerschelde, het IJmeer en het Markermeer. De implementatie van de richtlijnen in de EU-lidstaten is met het aanwijzen van Natura 2000-gebieden in de afrondingsfase terecht gekomen en de Europese Commissie ziet het als haar prioriteit te verzekeren dat het Natura 2000-netwerk effectief beheerd en duurzaam zal worden gebruikt. Met het oog hierop is herziening van de richtlijnen niet gerechtvaardigd (Barosso, 2009).
4.1.3
Sociaal-economische paragraaf
In september 2008 hebben betrokken departementen, provincies en maatschappelijke organisaties de ‘intentieverklaring Beheerplannen Natura 2000’ ondertekend. Deze verklaring was gericht op het streven naar kwalitatief goede en volledige beheerplannen en naar draagvlak. Onderdeel van deze intentieverklaring was de afspraak te werken aan een transparante procesarchitectuur op gebiedsniveau die borgt dat alle relevante belangen voldoende worden meegewogen, dus inclusief de sociaal-economische en culturele belangen (³Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, 2010) In de concept-beheerplannen (van de provincies) werden echter volgens VNO-NCW, Natuurmonumenten en LTO, medeondertekenaars van de intentieverklaring, de sociaal-economische belangen onvoldoende meegenomen. VNO-NCW heeft deze problematiek aangekaart bij de minister van LNV. Daarop heeft de minister aangegeven dat zij na de deadline van de concept-beheerplannen (1 september 2009) hiernaar zou kijken. Vervolgens zijn er verschillende debatten geweest in de Tweede Kamer waarbij de conclusie was dat de minister met de provincies zou gaan praten (Mond. med. J. Rijkhoff, 07-04-10).
Op 26 januari jl. heeft Verburg middels een brief de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van Natura 2000. Zij gaf aan dat waar de sociaal-economische aspecten niet of onvoldoende zijn meegenomen in de concept-beheerplannen (1 september 2009), deze alsnog in de verdere beheerplanprocessen meegenomen moeten worden. Dit moet niet alleen gelden voor de beheerplannen waar de provincies voortouwnemer zijn, maar voor alle beheerplannen. In lopende processen van concept- naar ontwerpbeheerplan is dit goed op te pakken. Minister Verburg gaf aan dat zij het zoeken naar de balans tussen het realiseren van de gestelde ecologische doelen en sociaal-economische activiteiten belangrijk vindt. Minister Verburg vroeg het Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000 waar het nuttig en nodig is nadere invulling te geven aan de sociaaleconomische paragraaf met behulp van voorbeelden die door anderen kunnen worden gebruikt voor verbetering van het beheerplan (²Verburg, 2010). Op basis van het overleg met de minister van LNV hebben VNO-NCW, Natuurmonumenten, LTO, MKB-Nederland en het Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000 voorgesteld om gezamenlijk een notitie op te stellen om het belang van de sociaaleconomische paragraaf te onderschrijven die noodzakelijk is voor de kwaliteit en draagvlak van de beheerplannen. Dit heeft geleid tot de notitie ‘Beheerplannen Natura 2000: Sociaal-economische gevolgen en ontwikkelingsruimte’ van de betrokken partijen (gereedgekomen op 8 februari 2010). De notitie is een herhaling c.q. uitwerking van de eerdergenoemde intentieverklaring en de partijen willen hiermee laten zien dat ecologie en economie samen kunnen gaan (³Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, 2010; Mond. med. J. Rijkhoff, 07-04-10).
Inhoud notitie In veel (concept-) beheerplannen mist een duidelijk toetsingskader of een set van criteria waaraan toekomstige sociaal-economische ontwikkelingen kunnen worden getoetst om duidelijk te krijgen welke ontwikkelingen mogelijk zijn en welke niet; een toetsingskader voor vergunningverlening (tevens voor bestaand gebruik). De notitie geeft hiervoor handreikingen. Indien in een beheerplan een maatregelenpakket wordt opgenomen die zorgt dat gestelde natuurdoelen worden bereikt, betekent dit dat er in de toekomst meer sociaal-economische ontwikkelingen in en/of rondom een Natura 2000gebied kunnen plaatsvinden (ruimte voor toekomstige sociaal-economische activiteiten). (³Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, 2010). Dergelijke activiteiten zijn dan niet meer vergunningplichtig, omdat de doelen ruim worden behaald is er minder snel sprake van significante schade. Door het gebruik een duidelijk afwegingskader wordt flexibel omgegaan met de Europese richtlijnen (Mond. med. S. Klaassen, 16-03-10 en 06-04-10).
Over de inhoud van het initiatief van LTO, Natuurmonumenten, VNO-NCW en MKB-Nederland is met een aantal voortouwnemers (van provincies) gesproken. Hieruit is naar voren gekomen dat de voortouwnemers zelf een notitie zullen opstellen waarin wordt aangegeven hoe zij omgaan met het initiatief van de genoemde betrokken partijen (Mond. med. S. Klaassen, 06-04-10; Mond. med. J. Rijkhoff, 07-04-10). VNO-NCW is van oordeel dat de uitwerking van de notitie door de projectleiders wel in lijn moet liggen met de opgestelde notitie van genoemde partijen (Mond. med. J. Rijkhoff, 0704-10).
4.2
Economische activiteiten en flexibiliteit
Mede geïnspireerd door de uitspaken van Barosso is naar praktijkvoorbeelden voor flexibiliteit gezocht als het gaat om dreigende conflictsituaties tussen ecologie en economie (zie hoofdstuk 5). Maar wat verstaan we in Nederland onder de begrippen economische activiteiten en flexibiliteit? Voor de samenstelling van de tekst van onderstaande paragrafen heeft de student gebruik gemaakt van inhoud van de gesprekken met betrokkenen van Natura 2000 tijdens het onderzoek. De eerste vragen van de interviews met hadden betrekking op het definiëren van economische activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden en de invloed daarvan op een gebied en flexibiliteit in het Natura 2000-beleid. Tevens is ingegaan op de vraag of de huidige kaders voldoende ruimte bieden.
4.2.1
Economische activiteiten
Een definitie voor een 'economische activiteit' is iedere industriële, ambachtelijke, handels-, diensten-, landbouw-, tuinbouw-, opslag- of administratieve activiteit, uitgeoefend door bedrijven of ondernemingen, ofwel alle activiteiten waar geld in omgaat. Economische activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden kunnen grofweg worden ingedeeld in vijf categorieën. Hieronder worden de categorieën en kort de mogelijke negatieve invloeden van de activiteiten op Natura 2000-gebieden beschreven: (1)
Agrarische activiteiten: bedrijven zijn veelal gevestigd rondom Natura 2000-gebieden en hebben invloed op gebieden als het gaat om grondwateronttrekking/waterpeilbeheer en stikstofuitstoot (ammoniak), ook als het gaat om waterkwaliteit (externe werking).
(2)
Industrie: bedrijven (niet zijnde agrarisch) bevinden zich veelal niet binnen Natura 2000gebieden, maar hebben invloed op gebieden als het gaat om stikstofuitstoot, grondwateronttrekking, licht of geluid (externe werking).
(3)
Grind-, zand en kleiwinning (exploitatie). De delfstofwinningen in en rondom Natura 2000gebieden van zand, klei of grind hebben invloed op deze gebieden evenals overexploitatie
(4)
Visserij (exploitatie). Bepaalde visserijtechnieken in Natura 2000-gebieden hebben invloed op deze gebieden evenals overexploitatie.
(5)
Recreatie: een recreant op zich is geen economische activiteit maar het recreatiebedrijf erom heen kan worden beschouwd als een economische activiteit. De intensiteit van de recreatie en/of de soort activiteit in Natura 2000-gebieden bepaalt voornamelijk de invloed op de natuur (verstoring).
In principe kan natuurbeheer ook worden beschouwd als een economische activiteit, met een effect op de natuur, maar dit is (meestal) bedoeld om de natuurdoelen in Natura 2000-gebieden te behalen en wordt hier verder buiten beschouwing gelaten. Het begrip ‘economische activiteit’ kan daarentegen ook worden losgelaten. De kern is de relatie tussen een activiteit en de natuurdoelen waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen én de mogelijke significante schade van die activiteit op de natuurdoelen, dit kunnen zowel economische, sociale maar ook culturele activiteiten zijn (opgenomen in de Nb-wet).
4.2.2
Op zoek naar flexibiliteit
Flexibiliteit is een begrip dat refereert aan het idee van mensen dat de Natura 2000 wet- en regelgeving te star zou zijn. Hieronder wordt ingegaan op de flexibiliteit die de regelgeving biedt als het gaat om de bewegingsvrijheid van ondernemers en andere partijen. Maar voor de context is het allereerst van belang nog even aan te geven waarvoor de huidige kaders eigenlijk bedoeld zijn.
Het hele Natura 2000-beleid is bedoeld om de biodiversiteit als zwakke waarde in het maatschappelijk economisch verkeer te beschermen. De biodiversiteit is de afgelopen jaren enorm achteruit gegaan. Marktimperfecties zorgen ervoor dat deze niet behouden blijft, maar juist snel achteruit gaat, terwijl de natuur op zichzelf een economische waarde heeft vanwege de levering van ecosysteemdiensten (waterzuivering, luchtkwaliteit, vestigingsklimaat, rust, geleverde natuurproducten, bestuiving door insecten, grondstoffen voor medicijnen etc.). Bescherming van biodiversiteit is nodig om de ecosysteemdiensten voor huidige en komende generaties te behouden. Vanuit de economische activiteiten zijn er milieu-invloeden die druk leggen op de biodiversiteit of teveel oogsten uit de natuur (exploitatie). Feit is dat de regelgeving beperkingen oplegt aan economische activiteiten, maar wat van belang is, is dat economische activiteiten die op een bepaalde manier druk uitoefenen op de natuur op een andere wijze uitgevoerd moeten worden, oftewel een transitie moeten doormaken om te verduurzamen. Dit vergt een omslag in huidige denkpatronen. Zoals Barosso al aangaf; het is niet gerechtvaardigd te tornen aan het huidige biodiversiteitsbeleid gezien de precaire situatie van de Europese biodiversiteit. Ter beeldvorming wordt in figuur 1 een beeld gegeven van het biodiversiteitsverlies op mondiaal niveau, voor Europa en voor Nederland gerekend vanaf 1700 tot 2000. Wereldwijd is nog 70% van de originele biodiversiteit over, in Europa nog maar 50% en in Nederland ongeveer 15%. Deze paragraaf is daarom niet gericht op het zoeken naar flexibiliteit in de op nationaal niveau geformuleerde natuurdoel(stelling)en, gericht om hierop af te dingen, maar op het zoeken naar flexibiliteit in het verdere proces van realiseren van de doelstellingen.
Figuur 1: Biodiversisteitsverlies (www.compendiumvoordeleefomgeving.nl)
De Nb-wet (regelgeving) en Natura 2000-doelendocument (beleidskader) stellen harde kaders als het gaat om het biodiversiteitsbehoud, maar daarbinnen kan worden gezocht naar ruimte. De Europese richtlijnen (vertaald naar de Nb-wet en het Natura 2000-doelendocument) stellen namelijk niet hoe, wanneer en waar in een Natura 2000-gebied de natuurdoelen moeten worden gerealiseerd. Als de natuurdoelen eenmaal zijn vastgesteld in de aanwijzingsbesluiten kennen deze zelf geen flexibiliteit, maar zoals gesteld in het doelendocument is voor de realisatie van de natuurdoelen binnen de regelgeving flexibiliteit in omvang, ruimte en tijd aanwezig. In de beheerplanprocessen moeten de doelen nader worden uitgewerkt en het is in dit traject dat de sociaal-economische belangen moeten worden meegewogen. Als habitatuitbreiding van heide een natuurdoel is voor een bepaald gebied, dan volgt niet uit de regelgeving hoeveel hectare uitbreiding hiervoor nodig is. In het Natura 2000doelendocument staat wel aangegeven dat er moet worden gestreefd naar duurzame flexibele systemen, maar gaat niet in op hoeveelheden, dat geldt ook voor de aanwijzingsbesluiten (deze kennis was er nog niet). Hiermee blijft ruimte voor onderhandeling over het aantal hectares. Tevens staat natuurlijk niet vast wanneer de uitbreiding moet worden gerealiseerd en waar binnen het Natura 2000-gebied. Voor vogels staan wel aantallen genoemd in de aanwijzingsbesluiten, maar deze aantallen geven richting aan de omvang van het leefgebied en zijn daarmee niet star. Habitats in Natura 2000-gebieden verkeren in een bepaald successiestadium en de natuur die nu aanwezig is, is soms niet te behouden op een bepaalde plek, deze zullen dan elders in het gebied moeten ontstaan. De natuur is niet star en daar is in Natura 2000 dus rekening mee gehouden, maar de neiging is om in de uitwerking in de beheerplannen een kaart te maken en aan te geven waar de doelen zich precies bevinden en dat meteen als een doelkaart op te nemen, de bestaande situatie wordt dan tevens het doel waarmee wordt gewerkt terwijl de natuur dynamisch is. In het volledige gebied heb je bepaalde natuurwaarden die je wilt behouden, maar dat hoeft niet worden behouden op dezelfde plek als in de huidige situatie. Daarnaast ligt de keuze in maatregelen die moeten worden gebruikt om natuurdoelen te bereiken niet vast. Als het gaat om het aanpakken van het stikstofprobleem geldt dat een bepaalde stikstofreductiedoelstelling niet de komende beheerplanperiode hoeft te worden behaald. Tevens door een gebied zodanig in te richten dat door middel van zonering in tijd en ruimte soorten en/of habitattypen worden ontzien, wordt invulling gegeven aan het behalen van de natuurdoelen én kunnen recreatieve activiteiten plaatsvinden. De toepassing van duurzame technieken in plaats van technieken die schade toebrengen aan de natuur betekenen flexibiliteit. Activiteiten die met niet
duurzame technieken geen doorgang kunnen vinden, kunnen dat met nieuwe methoden wel. Hieronder worden een aantal aanvullingen op flexibiliteit gegeven aan de hand van korte theoretische voorbeelden.
Veerkrachtige systemen Door het streven naar veerkrachtige natuurlijke systemen (in een Natura 2000-gebied), wordt een systeem flexibel (robuust) waardoor economisch gezien meer mogelijk is. Vogels: indien in een gebied de aanwezigheid van gemiddeld 40 paar roerdompen noodzakelijk is voor het in stand houden van de soort en het gebied herbergt 60 paar roerdompen dan is een systeem robuust/flexibel; de populatie kan dan verstoring aan. De eerste beheerplanperiode zou intensief kunnen worden ingezet op habitatherstel om mogelijk hogere aantallen van een soort te bereiken dan ten doel zijn gesteld, waardoor een bedrijf of de recreatie zich kan ontwikkelen. Het gebied kan de druk dan aan waardoor er economisch gezien meer kan. Habitats: indien in een gebied een fietspad door een gevoelig habitat ligt, kan ervoor gekozen worden het fietspad weg te halen (zonering) maar het habitat kan ook worden vergroot zodat het systeem robuust/flexibel wordt en mogelijk op een andere plaats nog een extra fietspad bij kan komen.
Gebiedsoverstijgende aanpak Waar hierboven gerefereerd wordt aan robuuste systemen in Natura 2000-gebieden om economische activiteiten ruimte te geven, is het tevens van belang om de economische ruimte te benutten over de grenzen van Natura 2000-gebieden heen. Waar het mogelijk mis gaat in de beheerplanprocessen is dat alle betrokken partijen hun activiteiten binnen het Natura-2000-gebied willen positioneren, terwijl niet wordt gekeken naar de omgeving van het gebied waar veelal ook mogelijkheden liggen. Als het gaat om recreatie willen terreinbeheerders deze zoveel mogelijk zoneren om rust te creëren, maar de recreatiesector wil dit mogelijk tegengaan om de recreant optimaal van dienst te kunnen zijn. In een dergelijke situatie is het van belang te kijken naar zonering over de grenzen van een Natura 2000gebied heen (een recreant stopt niet bij de grens). In een gebiedsoverstijgende aanpak gaat het om het grote geheel en dan blijkt vaak dat recreatie heel goed te positioneren is in de omgeving van het Natura 2000-gebied, mits dit gebied ook recreatief aantrekkelijk is. Een gebiedsgericht proces kan ervoor zorgen dat mogelijke conflictsituaties kunnen worden opgelost omdat economische belangen (voornamelijk recreatie) over een groter gebied worden bezien en niet allemaal worden meegenomen in het begrensde Natura 2000-gebied zoals nu (veelal) het geval is.
Integrale aanpak Stikstof (voornamelijk ammoniak) en water (verdroging) zijn de grootste knelpunten voor de realisatie van de natuurdoelen waardoor conflictsituaties kunnen ontstaan. Voornamelijk ammoniak uit de landbouw, maar ook de stikstofuitstoot uit andere sectoren. De hydrologische situatie van natuur is op te splitsen in waterkwaliteit en –kwantiteit. Waterkwaliteit in relatie tot ammoniak en waterkwantiteit vanwege grondwateronttrekking/peilbeheer. Via het draaien aan de zogenaamde ‘knoppen voor kwaliteit’ kunnen de natuurdoelen worden gerealiseerd; beheer, stikstof/ammoniak en water. Op het moment dat meer wordt ingezet op stikstof, hoeft minder te worden ingezet op water en beheer of andersom. Als een knop vast zit dan kan aan een andere knop worden gedraaid; ofwel de uitwisselbaarheid van maatregelen. Van belang hierbij is te komen tot een samenhangend/integraal maatregelenpakket en de problemen niet vanuit een hoek aan te pakken. In figuur 2 worden de mogelijkheden met maatregelen voor stikstof/ammoniak, beheer en water worden gevisualiseerd.
Stikstof / ammoniak
Natuur
beheer
water
Figuur 2: Knoppen voor kwaliteit (Bron: Staatsbosbeheer)
Via bovenstaande methode kan flexibel worden omgegaan met de stikstof- en waterproblematiek. Integraliteit is ook van belang voor de aanpak van de problemen zelf. De programmatische aanpak voor de stikstofproblematiek (PAS) moet ervoor zorgen dat integraal naar oplossingen wordt gezocht (op nationaal, provinciaal en gebiedsniveau en voor zowel de uitstoot van landbouw, verkeer en vervoer als industrie). Ook de gebiedsoverstijgende aanpak (zie hiervoor) is een vorm van integraliteit.
4.2.3
Voldoende flexibiliteit?
Op de vraag of de huidige kaders (Nb-wet en Natura 2000-doelendocument) voldoende flexibiliteit bieden om oplossingen te vinden wordt door geïnterviewden verdeeld, maar ook voorspelbaar geantwoord. De strekking is dat natuurorganisaties, provincies en rijk aangeven dat het huidige beleid voldoende flexibel is. Zoals eerder aangegeven stelt het Natura 2000-beleid niet op welke wijze en in omvang, ruimte en tijd de natuurdoelen moeten worden gerealiseerd, alleen de richting waar het op moet gaan is dwingend bepaald (niet de weg daarnaar toe). Deze ruimte bestaat sinds de implementatie van de Europese regelgeving in Nederland (maar wordt mogelijk niet voldoende benut). Enkele meer economisch georiënteerde partijen hebben hun twijfels over de flexibiliteit omdat zij (logischerwijs) niet in hun toekomstige economische ontwikkeling beperkt willen worden. Voordat een activiteit mag plaatsvinden dient, zoals aangegeven in paragraaf 3.5, de mogelijke significante schade
worden getoetst en de verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de initiatiefnemer van de activiteit. Deze aanpak (het voorzorgsprincipe) moet voorkomen dat de druk op de natuur te groot wordt. Waar vòòr de invoering van de Nb-wet vanuit de natuur moest worden aangetoond of een activiteit schadelijk was, moet dit nu vanuit de initiatiefnemer worden aangetoond. Hier ligt voor deze partijen het probleem, zij willen zich in de toekomst kunnen blijven ontwikkelen, maar kunnen dat mogelijk niet vanwege de regelgeving (omdat geen rekening wordt gehouden met de natuur). Enkele partijen pleiten voor de doorgang van toekomstige ontwikkelingen waarbij de natuur intensief op mogelijke schade wordt gemonitord om vervolgens pas maatregelen te treffen als blijkt dat de natuur daadwerkelijk schade van de ontwikkelingen ondervindt (gebaseerd op het principe ‘hand aan de kraan’; zie verder paragraaf 5.6.1. en 5.9.2). Deze aanpak refereert naar de methodiek die voor Natura 2000 werd gehanteerd waarbij vanuit de natuur moest worden aangetoond of een activiteit schadelijk is.
Natuurbeleid (en milieubeleid) bestaat in Nederland bestaat al vrij lang: zoals het EHS-beleid (waarop Natura 2000 is gebaseerd) en bestaande regelgeving omtrent de langlopende de water- en stikstofproblematiek. De beleidskaders die door Natura 2000 worden gesteld hebben alleen een meer dwingend en daarmee versnellend karakter: door de Europese eisen kunnen individuele lidstaten hun natuurbeleid niet (meer) laten ‘versloffen’, aangezien namelijk iedere zes jaar over de natuurkwaliteit moet worden gerapporteerd aan de Europese Commissie (zie bijlage 1). Waar het uiteindelijk in het Natura 2000-beleid wat betreft ruimte voor ondernemers om gaat is het zoeken naar win-win situaties voor zowel de ecologische doelstellingen als de economische activiteiten waarbij het duurzaam gebruik van de natuurlijke omgeving centraal staat (met het oog op huidige en toekomstige generaties). De hardere kaders zorgen ervoor dat de betrokken partijen om de tafel moeten gaan zitten en er nagedacht moet worden over duurzaamheid. Flexibiliteit moet hierbij zitten in het proces om met behulp van heldere regelgeving, normen en kaders een procesarchitectuur op te bouwen waarbij gezamenlijk en vanuit het ecologisch perspectief naar win-win situaties wordt gezocht. Dit vergt tijd en een omslag in denkproces. Mensen moeten elkaars belangen leren zien en respecteren en van daaruit proberen oplossingen te zoeken. En de regelgeving zou voldoende ruimte moeten bieden om dergelijke processen op te zetten om naar win-win situaties te kunnen zoeken, want de Europese regelgeving (en de Nb-wet) zit economische ontwikkeling niet in de weg zolang er geen belasting wordt veroorzaakt voor de soorten en habitats die op grond van de wet zijn aangewezen. In hoofdstuk 5 worden de specifieke voorbeelden van flexibiliteit concreet uitgewerkt.
5
Praktijkvoorbeelden en beoordeling
In de inleiding is reeds aangegeven dat er op dit moment een negatieve sfeer hangt rondom het Natura 2000-beleid. Er zou niets meer mogen in en rondom Natura 2000-gebieden; met andere woorden “Nederland gaat op slot” (zoals Balkenende aangeeft). Maar zijn er juist niet voldoende voorbeelden te vinden die de flexibiliteit van het beleid bevestigen (zoals Barosso aangeeft) en ook al is beschreven met de aanbevelingen van de adviesgroep Huys en de invulling hiervan (via de PAS), evenals het gebruik van een duidelijk afwegingskader voor de sociaal-economische aspecten en de analyse van de vraag over flexibiliteit aan de geïnterviewden. Landelijk wordt op dit moment gewerkt aan de afwegingskaders voor stikstof, de sociaal-economische aspecten en voor water. Op 15 juni 2010 moeten de landelijke kaders gereed zijn (zolang deze niet zijn opgesteld worden er geen definitieve aanwijzingsbesluiten genomen). Maar naast de landelijke ontwikkelingen is het juist van belang waar in Nederland al gezocht is naar flexibiliteit; met natuurlijk als doel de negativiteit rondom het beleid te weerleggen: wat kan er juist allemaal wel in Natura 2000-gebieden. In dit hoofdstuk wordt met behulp van praktijkvoorbeelden (proces- en resultaatgericht) aangegeven waar en hoe in Nederland is gezocht naar flexibele oplossingen voor dreigende conflictsituaties tussen economie en ecologie. De voorbeelden komen voornamelijk voort uit interviews en/of gesprekken met mensen in het werkveld, aangevuld met bijbehorende informatie uit convenanten, beheerplannen etc. In paragraaf 5.2 t/m 5.9.3 worden de praktijkvoorbeelden uitgewerkt. Daarnaast wordt na ieder voorbeeld een beoordeling gegeven op de mate van flexibiliteit (zie paragraaf 5.1).
5.1
Beoordeling
Ieder voorbeeld wordt aan de hand van een tweetal opgestelde criteria (kwalitatief) beoordeeld op de mate van flexibiliteit. De criteria zijn gedestilleerd uit de antwoorden van de geïnterviewden tijdens dit onderzoek op de vraag wat praktijkvoorbeelden tot een succes maken. In paragraaf 5.1.1. worden de criteria beschreven en in paragraaf 5.2 t/m 5.9.3 volgt na ieder voorbeeld de beoordeling.
5.1.1
Criteria voor succes
De praktijkvoorbeelden (oplossingen) die hieronder beschreven worden, richten zich op afspraken die verschillende partijen met elkaar hebben gemaakt in de vorm van (recente) beheerplannen of convenanten. Dit betekent dat de beoordeling zich niet zal richten op de uitvoering of handhaving van oplossingen in de zin dat een oplossing pas een succes is als de uitvoering heeft plaatsgevonden of de handhaving succesvol is gebleken. Voor de beoordeling worden hieronder een tweetal criteria gegeven, welke in de beoordeling gezamenlijk worden gehandeld: 1 Zorgt de gevonden oplossing ervoor dat de instandhoudingsdoelstellingen van de aangewezen soorten of habitats dichterbij worden gebracht? 2 Zorgt de gevonden oplossing ervoor dat de instandhoudingsdoelstellingen van de aangewezen soorten of habitats dichterbij worden gebracht én tegelijkertijd ruimte biedt voor ondernemingen om economisch te blijven functioneren? (win-win situatie)
Het resultaat van de beoordeling wordt tevens in tabelvorm apart weergegeven. Door middel van een plus- of een minteken wordt aangegeven of het voorbeeld de instandhoudingsdoelstellingen dichterbij brengt of niet en of er sprake is van een win-win situatie. Naast het feit dat de voorbeelden niet beoordeeld worden op uitvoering of handhaving wordt tevens niet ingegaan op de juridische houdbaarheid van oplossingen waarvoor dit van belang is (zie ook hoofdstuk 7). Zoals P. de Wit (Havenbedrijf) aangeeft voor het convenant natuurbeheer Natura 2000gebied Voornes Duin (zie paragraaf 5.4.2) is een oplossing, waarbij doorgang van economische ontwikkeling belangrijk is, pas een succes als de vergunningverlening voor een bepaalde economische activiteit stand houdt en niet strand bij de Raad van State. Ook al staan betrokken partijen achter de oplossing, is het altijd mogelijk dat juridische procedures volgen. Een dergelijke oplossing zou de rechtsgang in ieder geval moeten minimaliseren. De tijd zal dan moeten uitwijzen of een oplossing in dit opzicht succesvol is geweest. Daarnaast is het van belang dat oplossingen (of bijvoorbeeld een geheel beheerplan) zodanig tot stand zijn gekomen dat deze een juridische toets kunnen doorstaan, de juridische borging en noodzakelijke ecologische onderbouwing moet dan op orde zijn. Voor de stikstofproblematiek moet de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in ieder geval juridische zekerheid bieden voor alle partijen. 5.2
Beheerplan Voordelta
Het beheerplan Voordelta, gereedgekomen in juli 2008, is het eerste Natura 2000-beheerplan van Nederland en bevat de spelregels om menselijke activiteiten en bescherming van waardevolle natuur in de Voordelta te combineren. Het doel van het beheerplan is de instandhouding van beschermde natuur, de compensatie van beschermde natuur door de aanleg van Maasvlakte 2 en het bieden van ruimte voor recreatie, visserij en andere menselijke activiteiten binnen deze natuurbescherming. (Ministerie van Verkeer en Waterstaat et al., 2008). Hieronder wordt het kader geschetst van de natuurbescherming en compensatieopgave binnen de Voordelta (zie bijlage 6 voor meer informatie).
Natuurbescherming en natuurcompensatie: bodembeschermingsgebied en rustgebieden Voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen en voor de compensatie van de effecten van Maasvlakte 2 zijn vijf rustgebieden voor zeehonden en vogels en een bodembeschermingsgebied ingesteld. Hiervoor zijn drie toegangbeperkingsbesluiten genomen. In het bodembeschermingsgebied worden vormen van visserij die de zeebodem verstoren beperkt om zo de kwaliteit en de voedselproductie van de zeebodem in het beschermde gebied te verbeteren met 10%. Door deze verbetering wordt het verlies aan voedselrijke zeebodem door aanleg van Maasvlakte 2 gecompenseerd. De vijf rustgebieden liggen grotendeels binnen het bodembeschermingsgebied. Het gaat om; Hinderplaat, Bollen van de Ooster, Bollen van het Nieuwe Zand, Verklikkerplaat en de Slikken van Voorne waar beperkingen gelden voor vormen van visserij en recreatie die zeehonden en vogels verstoren.
Voor menselijke activiteiten in de Voordelta geldt de wettelijk verplichte natuurbescherming, volgens de Nb-wet, als uitgangspunt. Voor het beoordelen van menselijke activiteiten en de maatregelen die hiervoor nodig zijn is gekozen voor de zogenaamde ‘Eco2-benadering’: in goed gezamenlijk overleg tussen overheden en maatschappelijke organisaties en op basis van ingebrachte kennis van betrokkenen worden de economische belangen (toerisme, recreatie en visserij) optimaal ingepast binnen de wettelijke kaders/doelstellingen van natuurbescherming. Via dit intensieve proces van afstemming en samenwerking tussen landelijke en regionale overheden, lokale beheerders en maatschappelijke organisaties (Ministerie van Verkeer en Waterstaat et al., 2008). Het beheerplanproces heeft hoogte en dieptepunten gekend. De ervaringen van de beheerplanopstellers om de belangen van ecologie en economie met elkaar in evenwicht te brengen zijn opgeschreven in het boekje ‘Belangen beheren: Natura 2000 in de Voordelta’. Het boekje geeft tips en voorbeelden
hoe de natuur zoveel mogelijk kan worden beschermd en tegelijkertijd zoveel mogelijk bestaand gebruik kan worden gehandhaafd (Harte et al., z.j.; Ministerie van Verkeer en Waterstaat et al., 2008).
Hoofdstuk 3 van het beheerplan richt zich specifiek op hoe menselijke activiteiten in de Voordelta en natuur bescherming in de praktijk worden gecombineerd. In het beheerplan zijn afspraken gemaakt over bestaand gebruik in de Voordelta. Het instellen van rustgebieden (zie hierboven) voor diersoorten heeft consequenties voor het gebruik van deze gebieden door bepaalde vormen van recreatie en leidt mogelijkerwijs tot conflictsituaties tussen natuur en recreatie. Voor recreatie in de rustgebieden zijn door verschillende partijen naar flexibele oplossingen gezocht om deze toch (beperkt) onder bepaalde voorwaarden doorgang te laten vinden in en rondom rustgebieden of waar omvang van het rustgebied ter discussie stond. Voor recreatie als bestaand gebruik wordt in bijlage 6 in tabelvorm een overzicht gegeven van de gemaakte afspraken. Hieronder volgen een aantal concrete voorbeelden hiervan.
Kanoën en zeehonden In het rustgebied Hinderplaat zijn de volgende zaken afgesproken als het gaat om kanoën in het rustgebied: kanoën mag, maar onder de volgende voorwaarden. Geen betreding van droogvallende platen en de minimaal aan te houden afstand tot rustende Gewone zeehonden (zie afbeelding 1) is 250m. In het gebied is kanoën alleen toegestaan in groepsverband (van maximaal zestien personen) onder leiding van een gecertificeerde tochtleider of instructeur van de koepelorganisaties Nederlandse Kanobond (NKB) / Toeristische Kanobond Nederland (TKBN). De tochten moeten minimaal 48 uur van tevoren aangemeld zijn bij een centraal meldpunt. Het aantal tochten per jaar Afbeelding 1: Gewone zeehond is gelimiteerd: max. 10 (waarvan max. 2 op 1 dag) en (www.natuurbeleving.be) alleen toegestaan van 1 september tot 1 mei (buiten de zoogperiode van de Gewone zeehond) (Ministerie van Verkeer en Waterstaat et al., 2008; T. den Boer, 24-03-10; Schr. med. H. Lammers, 07-04-10).
Kitesurfen en steltlopers In het rustgebied de Slikken van Voorne zitten veel steltlopers (zoals Scholekster, Kluut, Tureluur, Wulp en Bonte strandloper, zie voor deze laatste soort afbeelding 2). Het gebied ligt tegen het strand van Oostvoorne aan waar een aantal kitesurf-scholen gevestigd zijn. Kitesurfen is een van de grootste vormen van verstoring in het buitengebied. Tijdens het beheerplanproces vond discussie plaats over deze vorm van recreatie; om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen zou kitesurfen eigenlijk niet meer toegestaan moeten worden. Na overleg zijn partijen gezamenlijk de volgende oplossing gekomen. Afgesproken werd dat kitesurfers vanaf Afbeelding 2: Bonte strandloper strandpaal 7.0
(wat verder van de slikken weg) mogen wegvaren en
(www.vogelsindekempen.nl)
dat de kiters op grotere afstand van het rustgebied, ten zuiden van strandpaal 7.6, hun kite op mogen laten. Hiermee is een wegvaargebied en een echt kitesurfgebied ingesteld (Ministerie van Verkeer en Waterstaat et al., 2008; Mond. med. H. Schoten, 15-03-10).
Windsurfen en zwarte zee-eenden In het concept-beheerplan Voordelta werd voorgesteld het gebied bij de Bollen van de Ooster voor de kust van Schouwen-Duiveland en Goeree het hele jaar te sluiten voor recreatie omdat uit telgegevens bleek dat de Zwarte zee-eend (zie afbeelding 3) het gebied tot ver in het voorjaar als winterrustgebied gebruikt. Over de voorgestelde maatregel ontstond commotie onder surfers en recreatieondernemers omdat het gebied namelijk populair is bij windsurfers (het toeristenseizoen begint met Pasen) en protesteerden hiertegen. Vervolgens werd door de planopstellers, in hun streven naar een goed draagvlak voor het beheerplan, het initiatief genomen een extra onderzoek Afbeelding 3: Zwarte zee-eenden (♂ / ♀) in te stellen waarin alle betrokkenen participeerden, (www.aviornis.nl) zowel natuurorganisaties, surfers als ondernemers. Door participatie van betrokkenen tijdens de zogenaamde “Brouwersdamsessies” moesten de juiste telgegevens boven water komen. Rond Pasen zijn extra tellingen van de Zwarte zee-eend uitgevoerd. Uit de telgegevens bleek dat vanaf november de soort in grote getale in de Voordelta voorkomt en in maart-april (tot uiterlijk 1 mei) weer vertrekt naar zijn broedgebied. In de zomerperiode geldt daarom nu een kleiner, gesloten rustgebied dan in de winterperiode. De jaarlijkse switch van het grote winterrustgebied (vanaf 1 november) naar het kleinere zomerrustgebied vindt plaats op 1 april, zodat op vanaf deze datum het toeristenseizoen voor de surfers kan beginnen (Harte et al, z.j.; Ministerie van Verkeer en Waterstaat et al., 2008; Schr. med. H. Lammers, 07-04-10).
Verder is voor diverse vormen van visserij (garnalenvisserij, boomkorvisserij, kokkelvisserij) gezocht naar ruimte binnen de eis om de natuurkwaliteit in het bodembeschermingsgebied te verbeteren (nl. natuurcompensatie). Er zijn afspraken gemaakt met de boomkorvisserij over het Voordelta gebied, maar in combinatie met een overeenkomst over beperkingen voor de vissers binnen de hele 12 mijlszone van de Noordzee (T. den Boer, 24-03-10). Voor de visserij zijn hier verder geen voorbeelden uitgewerkt. Met de uitvoering van de afspraken uit het beheerplan wordt een betere overlevingskans van planten en dieren in de Voordelta gerealiseerd én blijven recreatie, visserij en andere activiteiten mogelijk (Ministerie van Verkeer en Waterstaat et al., 2008).
Beoordeling Deze beoordeling richt zich uiteraard op de beschreven onderdelen uit het beheerplan (gericht op recreatie). Het instellen van het rustgebieden moet ervoor zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen voor vogels en zeehonden op termijn kunnen worden behaald, dergelijke rustgebieden waren voor het opstellen van het beheerplan niet aanwezig in het gebied. Tijdens het beheerplanproces is stevig ingezet om een balans te vinden tussen zowel economie en
ecologie (eco2-benadering) en hiermee zoveel mogelijk win-win situaties te creëren. Met betrekking tot recreatie is door het instellen van de rustgebieden duidelijk gezocht naar mogelijkheden om recreatie ruimtelijk te zoneren. Er is gekozen om beperkingen of een verbod op te leggen aan recreatieve activiteiten in de rustgebieden, daarentegen is buiten deze gebieden recreatie volledig toe gestaan (zie bijlage 7, kitebuggyen onder voorwaarden). Dit is een oplossing die recht doet aan zowel ecologie als economie (win-win).
Vanuit het beheerplan zijn ook aan aantal specifieke voorbeelden voor recreatie opgenomen waarvoor beperkingen gelden, maar waar de activiteiten onder voorwaarden toch doorgang kunnen vinden. Voor kanoën gelden strikte beperkingen in de rustgebieden. Naast het gelimiteerde aantal kanotochten in het rustgebied Hinderplaat, is binnen het rustgebied tevens gekozen voor een zonering in de tijd. Het is namelijk in de zoogperiode van de zeehonden niet toegestaan te kanoën. Het gelimiteerde aantal kanotochten en de zonering in tijd zullen waarschijnlijk de instandhoudingsdoelstellingen dichterbij brengen, maar biedt tevens nog ruimte voor deze recreatieve activiteit (win-win). Voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen zou kitesurfen vanwege de verstorende werking verboden moeten worden. Hier is niet voor gekozen, gezamenlijk is naar een oplossing gezocht om kitesurfen als activiteit toch met aangepaste regels volledig doorgang te laten vinden (win-win). Voor de Zwarte zee-eend is gebied bij de Bollen van Oosten erg belangrijk als rustgebied. In eerste instantie zou dit gebied volledig worden afgesloten voor windsurfers. Hier was duidelijk commotie over ontstaan. Na nieuwe tellingen werd duidelijk dat de vogels het gebied in de winterperiode gebruiken, maar in maart/april weer vertrekken (tot uiterlijk 1 mei). Voor windsurfers begint het toeristenseizoen in het voorjaar met Pasen (rond 1 april). Na onderhandeling is gekozen om 1 april te handhaven, terwijl de vogels rond deze periode nog steeds verstoord kunnen worden. Het is hiermee dus niet zeker of de instandhoudingsdoelen gewaarborgd worden. Het surfseizoen op 1 mei te laten beginnen was waarschijnlijk een betere oplossing geweest om de doelstellingen te dichterbij te brengen, dit is geen duidelijk voorbeeld van een win-win situatie.
Het is duidelijk dat met de ruimtelijke zonering (met het instellen van de rustgebieden) de instandhoudingsdoelstellingen dichter bij worden gebracht. Volledige openstelling van de rest van de Voordelta voor recreatie zorgt voor een win-win situatie op zich. De beperkte doorgang van kanoën schaadt de doelstellingen (waarschijnlijk) niet en is daarmee een goede oplossing. Aan de oplossing voor windsurfen als win-win situatie wordt getwijfeld. Van de drie voorbeelden is de oplossing voor kitesurfen de beste. Zoals aangegeven zijn er ook afspraken gemaakt met de visserijsector. Hiervoor zijn verder geen voorbeelden uitgewerkt. Dit betekent dat het beheerplan zeker nog meer flexibele oplossingen kent.
Beheerplan Voordelta: instandhouding zeehonden en vogels
ISH-doelen
win-win
Zonering recreatie door instellen rustgebieden
+
+
Rust zeehonden én kanoën in rustgebied Hinderplaat
+
+
Rust vogels én kitesurfen in rustgebied Slikken van Voorne
+
+
Rust vogels én windsurfen in
+/-
+/-
rustgebied Bollen van Ooster
5.3
Concept-beheerplan Deurnsche Peel, Mariapeel en Groote Peel
In het concept-beheerplan (februari 2010) worden voor de Deurnsche Peel, Mariapeel en de Groote Peel de huidige natuurwaarden, de ecologische vereisten en de maatregelen die van belang zijn voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen (uit het aanwijzingsbesluit) van habitattypen en soorten beschreven en hoe dit zich verhoudt tot bestaand en toekomstig gebruik van het gebied. Het belangrijkste doel van het beheerplan voor de Peelgebieden is het op gang brengen en behouden van hoogveenvorming in het bijbehorende landschap. Tevens zijn doelen opgesteld voor het behoud van droge heide en vogelsoorten.
Gezamenlijke inspanning van partijen om te komen tot een werkbaar en geaccepteerd beheerplan heeft bij het opstellen van het plan voorop gestaan. Partijen hebben met respect voor verschillen in belangen en standpunten gewerkt. De samenhang tussen bodem, lucht en water is door deskundigen onderzoek waarna is bekeken welke maatregelen nodig zijn voor planten en dieren. Hierbij zijn bestaande plannen en afspraken, zoals het Landinrichtingsplan Herinrichting Peelvenen (gericht op het nemen van maatregelen ten behoeve van natuur buiten bestaande natuurgebieden), het convenant Stikstof en Natura 2000 (zie paragraaf 5.4.1) en afspraken over water als uitgangspunt genomen. Hiermee is recht gedaan aan de afweging tussen sociaal-economische en natuurbelangen. In dit beheerplan zijn de geldende en nieuwe afspraken samengebracht. De balans tussen menselijk gebruik en natuur is gevoelig. De visie voor de Peelgebieden is dat natuurbehoud samen moet gaan met economische activiteiten (zoals landbouw en recreatie) waarbij een vitaal platteland essentieel is én mensen de gelegenheid hebben om van deze gebieden te genieten. In hoofdstuk 4 van het beheerplan zijn de afwegingen hiervan opgenomen (Ministerie van LNV et al., 2010).
Knelpunten Voor alle gebieden geldt dat de grootste knelpunten het gevolg zijn van de watersituatie en de stikstofdepositie. Daarnaast zijn er knelpunten in het beheer en als gevolg van recreatie. Hydrologisch gezien is er een te grote fluctuatie van de grondwaterstand. Er is een sterke relatie tussen grondwaterpeilen in de natuurgebieden en de afwatering in de omgeving. Door ontwatering van landbouwgronden, de aanleg van kanalen en geforceerde grondwateronttrekking wordt het grondwater naar de omgeving ‘weggetrokken’. De te grote stikstofdepositie in de Peelgebieden wordt veroorzaakt door verschillende bronnen in de regio: voornamelijk door de veehouderij, maar ook de industrie, het verkeer en door depositie uit het buitenland. Niet alleen de kwaliteit van de habitats gaat hierdoor achteruit. Het tegengaan van vergrassing en het verwijderen van berken (dat moet zorgen voor voldoende open gebied voor vogels en hoogveenvorming mogelijk maakt), is erg arbeidsintensief. Bossen verdampen veel water dat nodig is voor hoogveenontwikkeling waardoor deze stagneert. Aandachtspunt in het beheer is regulatie van recreatie nu en in de toekomst; dat is nodig aangezien op sommige plaatsen rust moet worden behouden omdat er anders een knelpunt ontstaat door verstoring van vogels. Aan de andere kant moeten zo veel mogelijk mensen kunnen genieten van de natuur (Ministerie van LNV et al., 2010).
Visie en maatregelen Gestreefd wordt naar een grotere verscheidenheid aan planten- en diersoorten, een gebied om van te blijven genieten, de omgeving van de natuurgebieden zijn prettige gebieden om in te wonen en werken waardoor de regio en dient aantrekkelijk te blijven. De visie is het voortbestaan van de natuur alleen kan worden gegarandeerd als mensen in de regio het belang van de gebieden erkennen en tevens als zij in een leefbare regio wonen en werken. Op basis van dit toekomstbeeld is gekozen om de doelen te realiseren binnen de huidige sociaal economische context van de streek; bestaande activiteiten in en rond de Peelgebieden zo veel mogelijk doorgang te laten vinden. Dit betekent ook dat het behalen van de doelstellingen voor de gebieden gefaseerd wordt in de tijd wetende dat economische activiteiten tijd nodig hebben om zich aan de gewenste situatie aan te passen. Veranderingen zijn mogelijk maar deze zijn niet allemaal op korte termijn haalbaar. De doelstellingen kunnen dus en hoeven (vanuit de Natura 2000-regelgeving) niet in de eerste beheerplanperiode gerealiseerd te worden. Een de ene kant omdat de verbetering van de milieucondities tijd kosten (bodem, water, lucht) en aan de andere kant omdat hoogveenontwikkeling tijd kost. De komende zes jaar wordt ingezet op het realiseren van een (half)open hoogveenlandschap met een goed watersysteem om op de langere termijn te kunnen garanderen dat het oppervlak met aangetast hoogveen en de kwaliteit daarvan behouden blijft. Ook leidt het tot een uitbreiding van actief hoogveen in Deurnsche en Mariapeel waar hoogveen alleen nog in veenputten voorkomt (Ministerie van LNV et al., 2010).
De belangrijkste opgave voor behoud en herstel van hoogveen is het aanpakken van de knelpunten water, stikstof en beheer als gevolg van recreatiedruk.
Water: Voor hoogveenontwikkeling moeten de waterstanden voldoende hoog zijn, weinig fluctueren en moet het water voedselarm zijn. De Peelgebieden liggen als eilanden in een overwegend agrarische omgeving. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor de regulering van het oppervlaktewater. De afgelopen jaren zijn er al diverse maatregelen getroffen en/of voorbereid (zoals het plaatsen van dammen en het opstuwen van waterlopen) de Gemiddelde Laagste Grondwaterstand (GLG) omhoog te brengen. De strategie is om hiermee verder te gaan en alleen waar nodig extra maatregelen te nemen of bij te sturen. Afspraken m.b.t. water uit het Landinrichtingsplan Herinrichting Peelvenen worden daarom geheel uitgevoerd. Dit betekent concreet dat waterschappen voortbouwen op het Landinrichtingsplan Herinrichting Peelvenen door de hydrologische condities die zijn geformuleerd in de Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Hierbij is rekening gehouden met diverse gebruikers in de streek (voor Limburg het Nieuw Limburgs Peil: NLP). Met het GGOR en NLP wordt een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de ruimtelijke en hydrologische situatie in en rond de Peel (o.a. door peilgestuurde drainage (zie paragraaf 5.5.2), het omleiden van watergangen en het dempen van sloten). Voldoende water op de juiste plaats is echter niet genoeg om het hoogveen verder te laten groeien. Hiervoor is water van goede kwaliteit nodig, namelijk voedselarm water. In alle Peelgebieden wordt de waterkwaliteit negatief beïnvloed door een hoge stikstofdepositie. De ammoniak heeft niet alleen een verzurende werking op het water via mineralisatie in de bodem, maar is ook van invloed via het oplossen van ammoniak in het water (Ministerie van LNV et al., 2010).
Stikstof: De huidige luchtkwaliteit in de Peelgebieden is onvoldoende, de stikstofbelasting is te hoog actief hoogveen te realiseren en een goede kwaliteit van herstellend hoogveen en droge heiden. Het
verbeteren van de luchtkwaliteit en daarmee terugdringen van de reductie van de stikstofdepositie gebeurt via verschillende sporen. Door nationale regelgeving worden industrie en verkeer gestimuleerd de stikstofuitstoot te verminderen. Dit kost tijd en het is daarom niet mogelijk om binnen één beheerplanperiode een optimale situatie te bereiken. Tijdens het opstellen van dit beheerplan is voor de veehouderijsector een strategie ontwikkeld om in Limburg en Noord-Brabant een haalbare en betaalbare vermindering te realiseren binnen een periode van 18 jaar (drie beheerplanperioden), vastgelegd in het convenant Stikstof en Natura 2000 (zie paragraaf 5.4.1), waardoor het grootste deel van de bedrijven blijft bestaan en uitbreiding mogelijk blijft. Daarnaast wordt zoals eerder aangegeven op nationaal niveau gewerkt aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) (zie paragraaf 4.1.3.).
Het is van belang de stikstofdepositie omlaag te krijgen in samenhang met een optimalisatie van de hydrologische situatie en door middel van beheermaatregelen (Ministerie van LNV et al., 2010).
Recreatie: In de Peelgebieden leven veel soorten broedvogels en trekvogels. Bij de Natura 2000-doelen zijn ook een groot aantal vogelsoorten genoemd. Het in stand houden van het landschap is voor een aantal vogelsoorten zeer belangrijk. Vogels zoals de kraanvogel en de nachtzwaluw (zie afbeelding 4 en 5) hebben rust en ruimte nodig. Voor het tegengaan van verstoring van vogelsoorten (en andere schade aan natuur) zijn voor de Groote Peel maatregelen opgenomen in het Beheers- en Inrichtingsplan Nationaal Park de Groote Peel en het Landinrichtingsplan Herinrichting Peelvenen. In dit laatste plan is reeds afgesproken waar het accent op recreatie kan liggen en waar het rustig moet blijven voor vogels. Zoneringsmaatregelen voor paden/wegen en door “natuurlijke” ontoegankelijkheid van de gebieden en de aanwezigheid van voorzieningen moeten overdag voldoende rust aan vogelsoorten bieden (en andere schade aan natuur voorkomen). Tijdens de beheerplanperiode wordt ingezet op de uitvoering van de maatregelen uit beide plannen. Beschermingsmaatregelen als het afsluiten van de gebieden tussen zonondergang en zonsopgang worden doorgevoerd om de omvang en kwaliteit van de leefgebieden van vogelsoorten te behouden (Ministerie van LNV et al., 2010).
Afbeelding 4: Kraanvogel (♂).
Afbeelding 5: Nachtzwaluw
(www.vogelvisie.nl)
(www.vogelsindekempen.nl)
Beoordeling De beoordeling van het beheerplan heeft zich gericht op de beschreven onderdelen van het beheerplan. Het behoud en herstel van hoogveen is de belangrijkste instandhoudingsdoelstelling van het beheerplan. De stikstof- en watercondities zijn in dit gebied niet op orde om deze doelstelling te halen. Oplossingen zijn gezocht om het bestaand gebruik zo veel mogelijk doorgang te laten vinden en tevens natuurherstel- en behoud mogelijk te maken (win-win). Voor de stikstofproblematiek is een oplossing gevonden in de vorm van het convenant Stikstof en Natura 2000 en voor de waterproblematiek is een oplossing gevonden in de vorm van het Nieuw Limburgs Peil. Beide oplossingen zijn buiten het beheerplanproces tot stand gekomen. Het beheerplan is hiermee voor de stikstof- en waterproblematiek een nadere uitwerking van eerder gevonden oplossingen. Het convenant Stikstof en Natura 2000 en het Nieuw Limburgs Peil (peilgestuurde drainage) worden resp. in paragraaf 5.4.1 en 5.5.2 behandeld en beoordeeld en daarmee ook of de instandhoudingsdoelstellingen dichterbij worden gebracht en of deze oplossingen getuigen van een win-win situatie. Het beheerplan richt zich op het op laag brengen van de stikstofdepositie in samenhang met een optimalisatie van de hydrologische situatie en door middel van beheermaatregelen. Door te kiezen voor een integrale aanpak waarbij kan worden geschoven in het maatregelenpakket (zie figuur 1 van paragraaf 4.2.2) kan het instandhoudingsdoel (behoud en herstel hoogveen) dichterbij worden gebracht. Hiermee wordt flexibel om gegaan met de regelgeving. Het schuiven in het maatregelenpakket is niet direct gericht op het zoeken naar win-win oplossingen, maar heeft meer te maken met het integraal aanpakken van de problemen. Echter de aanpak van de stikstofproblematiek in de Peel zorgt voor ontwikkelingsruimte voor agrariërs (zie paragraaf 5.4.1.) en met peilgestuurde drainage wordt de verdrogingsproblematiek aangepakt (zie paragraaf 5.5.2). De individuele oplossingen binnen een integrale aanpak kunnen dus bijdragen aan win-win situaties.
Daarnaast worden in het beheerplan doelen gesteld om verstoring van vogels (en andere schade aan natuur) tegen te gaan. Het beschreven voorbeeld uit het beheerplan richt zich op verstoring door recreatie van verschillende vogelsoorten. Zonering in ruimte en tijd is als oplossing gevonden om voldoende rust voor de vogelsoorten te creëren, ook dit is een nadere uitwerking van oplossingen die buiten het beheerplanproces tot stand zijn gekomen. Door in de Peelgebieden delen aan te wijzen waar het accent ligt op recreatie en delen waar het accent ligt op natuur (via zoneringsmaatregelen) worden zowel de instandhoudingsdoelen voor vogels dichterbij gebracht als mogelijkheden gecreëerd voor recreatie.
Beheerplan Peelgebieden:
Integrale aanpak door combinatie
behoud en herstel hoogveen
water/stikstof/beheermaatregelen
instandhouding vogelsoorten
Rust vogels én zonering recreatie (in tijd en ruimte)
5.4
Stikstof
ISH-doelen
Win-win
+
+
+
+
Gerechtelijke procedures, in gang gezet vanwege de vigerende Europese regelgeving en de daaropvolgende uitspraken van de Raad van State hebben er de laatste jaren toe geleid dat vergunningen van agrariërs rondom Natura 2000-gebieden werden vernietigd en economische ontwikkelingen tot stilstand werden gebracht. De zaak kwam zogezegd ‘op slot’ te zitten (zie paragraaf 4.1.3) (Mond. med. G. Smits, 04-03-10). Met de eerder genoemde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), waar op dit moment aan wordt gewerkt, wordt getracht dat de impasse in de vergunningverlening die in Nederland is ontstaan tussen ecologische doelstellingen en agrarische ontwikkelingen, te doorbreken. Het doel van deze aanpak is dat agrarische ontwikkeling mogelijk blijft binnen een per saldo afnemende stikstofdepositie (zie paragraaf 4.1.3). In de huidige situatie is het zo dat ondanks gemaakte afspraken (in convenanten) over reductie en ontwikkeling het risico bestaat dat vergunningen alsnog worden aangevochten bij de Raad van State en dat de vergunning mogelijk toch wordt ingetrokken. De PAS moet dit voorkomen. Onderstaande voorbeelden van flexibiliteit kunnen worden gezien als de voorlopers op regionaal of zelf lokaal niveau om de impasse te doorbreken (met het risico dat een vergunning alsnog strand bij de Raad van State).
5.4.1
Convenant Stikstof en Natura 2000
De Peel (op de grens van Noord-Brabant en Limburg) heeft, zoals aangegeven in paragraaf 4.1.3, te kampen met een overmaat aan stikstof voornamelijk afkomstig van de veehouderijsector. Hierdoor kunnen de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 niet worden gehaald. Om de vergunningverlening voor veehouderijen rond Natura 2000-gebieden in de Peelregio vlot te trekken en de ammoniakbelasting op Natura 2000-gebieden aanzienlijk te verminderen zijn partijen als de provincie Noord-Brabant, de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) en verschillende natuurorganisaties met elkaar in gesprek gegaan (Mond. med. G. Smits, 04-03-10). De partijen konden elkaar vinden om tot een oplossing te komen; dat was het gezamenlijke doel (ook reeds bij andere kwesties) en dat heeft tot resultaten geleid. Om natuur gerealiseerd te krijgen waren de partijen immers al 10-15 jaar met elkaar in gesprek. De wil om eruit te komen was bij de partijen aanwezig. Ook al waren de discussies af en toe stevig, de ondernemers waren bereid concessies te doen en ook de andere partijen waren hiertoe bereid en dat is nodig om tot oplossingen te komen (Mond. med. H. Litjens, 22-03-10). Dit proces heeft op 29 september 2009 geleid tot de ondertekening van het ‘Convenant stikstof en Natura 2000’ (looptijd 18 jaar). Het convenant is niet gericht op één Natura 2000-gebied omdat de stikstofproblematiek voor veel gebieden vergelijkbaar is en het niet efficiënt is om per gebied onderhandelingen te voeren. Het heeft betrekking op het gehele Brabantse en Limburgse grondgebied. Bij het opstellen van het convenant zijn echter alleen Brabantse partijen betrokken geweest, maar omdat de Peelregio op het grensgebied ligt van Noord-Brabant en Limburg zijn Limburgse partijen op een gegeven moment aangehaakt, maar hebben niet geparticipeerd in het proces (Mond. med. G. Smits, 04-03-10; Bestuurlijk Overleg Stikstof en Natura 2000, 2009).
De belangrijkste doelstellingen van het convenant zijn: (1) Emissiereductie in alle veehouderijsectoren om proportioneel bij te dragen aan een verlaging van de depositie in Natura 2000-gebieden tot een niveau van ongeveer 1500 mol N/ha/jr of daaronder, in combinatie met reductie uit andere bronnen als e verkeer en industrie. Aan het eind van de 3 beheerplanperiode (2027) dient deze doelstelling te zijn bereikt en wordt intensief gemonitord. Er wordt een monitoringssyteem opgezet voor de voortgang van
de depositievermindering. Onderdeel hiervan is de systematiek ‘hand-aan-de-kraan’. Er zal bestuurlijk ingegrepen worden als een te geringe afname of een toename van de depositie wordt geconstateerd. Bij onvoldoende afname zullen extra maatregelen worden genomen om de doelstelling wel te bereiken (het principe hand-aan-de-kraan’ wordt verder toegelicht in paragraaf 5.6.1). (2) Door de gezamenlijke depositiereductie kunnen de instandhoudingsdoelstellingen worden gerealiseerd en kan flexibeler met de Nb-wet vergunningverlening voor individuele veehouderijen worden omgegaan (zie de beoordeling van het convenant). (3) Vanwege de realisatie van een flexibeler vergunningssysteem kunnen de administratieve lasten voor veehouders en provincies in het kader van de vergunningverlening Nb-wet worden beperkt (Bestuurlijk Overleg Stikstof en Natura 2000, 2009).
Ongeveer 10 jaar geleden was de stikstofdepositie nog gemiddeld 4000 mol/ha/jr (Ministerie van LNV et al., 2010). In de huidige situatie ligt de stikstofdepositie in de Peel op ong. 3200 mol N/ha/jr. Het te behalen tussendoel is 1500 mol N/ha/jr, de reductie ligt dus op 1700 mol N/ha/jr (Mond. med. H. Litjens 22-03-10).
In figuur 3 wordt de te bereiken reductie weergegeven. Figuur 3: Ammoniakdoelen in de Peel (H. Litjens, 2009)
De kritische depositiewaarde (KDW) voor hoogveenvegetaties ligt op 400 mol (5 kg) N/ha/jr. Deposities boven deze waarde tot ongeveer 3.000 mol (40 kg) N/ha/jr. hebben voornamelijk invloed op de concurrentieverhouding tussen de gewenste veenmossen enerzijds en ongewenste vaatplanten (vooral Pijpenstrootje en Berk) anderzijds. Hoe meer de KDW wordt overschreden, hoe sterker de ongewenste planten gaan domineren. Bij deposities van ca. 1500 mol (20 kg) is op plaatsen sprake van goede veengroei. Er zijn voorbeelden bekend (in het Bargerveen) dat zich bij 1500 mol (depositiewaarde overeengekomen in het convenant) bultvormende veenmossen kunnen ontwikkelen uit waterveenmos tapijten. Idealiter geldt een verlaging tot 400 mol N/ha/jr. (Ministerie van LNV et al., 2010). Een optimale waterhuishouding is hierbij essentieel (zie paragraaf 5.3).
Een reductie van de stikstofdepositie kan met behulp van technische maatregelen (bijv. luchtwassers) worden bereikt, maar deze kosten geld. Een van de mogelijkheden om de investeringen mogelijk te maken is stikstofdepositiesaldering (zie hierna). De provincies geven de randvoorwaarden en verdere uitwerking aan (Ministerie van LNV et al., 2010). Het stikstofconvenant is een document met uitgangspunten en is reeds vertaald in een concept-verordening. Deze is nog niet vastgesteld, maar zal komende zomer in werking moeten treden. In de concept-verordening wordt uitgebreid beschreven welke maatregelen agrariërs moeten treffen om de depositie naar beneden te brengen (Mond. med. G. Smits, 04-03-10). Het uiteindelijke doel van het convenant is dat met de extra inspanningen van de veehouderijsector ruimte is voor bedrijfsontwikkeling. Natuurorganisaties hebben bereikt dat de ammoniakuitstoot flink omlaag gaat en de ZLTO heeft bereikt dat bedrijfsontwikkeling mogelijk blijft (Mond. med. H. Litjens, 22-03-10). Daarnaast wordt met het instellen van een termijn (18 jaar) waarin de depositiewaarde (1500 mol N/ha/jr.) moet worden behaald, flexibiliteit in het beleid gecreëerd. In de e tussenliggende periode wordt geaccepteerd dat de kritische depositiewaarde (aan het einde van de 1
beheerplanperiode) niet kan worden behaald, maar wel dat hier naartoe wordt gewerkt (Mond. med. G. Smits, 04-03-10).
Saldering Een letterlijke vorm van flexibiliteit is saldering. Voor de stikstofproblematiek houdt dit in dat iemand of een bedrijf een bepaalde druk op een gebied, habitat of soort groter mag maken als deze druk elders navenant naar beneden gaat, zodat de totale belasting gelijk blijft of zelfs teruggebracht wordt. Deze methode wordt met name ingezet bij ammoniakdepositie. Juridisch is het nog wel de vraag of gesaldeerd mag worden in een situatie waarbij de druk op het gebied al veel te groot is. In juridische kringen is de verwachting dat saldering wel zal mogen als maar duidelijk is dat de druk in zijn geheel op het gebied een afnemende lijn blijft vertonen. Het zal moeilijk zijn te blijven salderen bij een opgaande lijn van milieudruk. Ten aanzien van ammoniak zal die dalende lijn (en dus de ruimte voor nieuwe ontwikkelingen) worden bepaald door generieke en gebiedsgerichte maatregelen (Mond. med. P. Nuvelstijn, 08-03-10). Hieronder worden twee salderingsvoorbeelden gegeven: één op kleinschalig en één op grootschalig niveau. -
-
Een grootschalige aanpak is depositiesaldering; het uitruilen van depositierechten door middel van een depositiebank, opgenomen in het ‘Convenant stikstof en Natura 2000’. Bedrijven mogen blijven groeien ten opzichte van hun huidige depositieniveau, als de groei maar gecompenseerd wordt middels het uitruilen van depositierechten met andere gestopte/stoppende veehouderijbedrijven. De uitruil van depositierechten wordt centraal geregeld via een depositiebank en is alleen via deze weg toegestaan. Voor de saldering gelden een aantal voorwaarden die opgenomen zijn in het convenant (Bestuurlijk Overleg Stikstof en Natura 2000, 2009). Een grootschalige aanpak door middel van een depositiebank wordt door de ZLTO onderschreven wegens efficiëntie en omdat individuele ondernemers dan geen kosten voor aankoop van emissierechten hoeven te maken (H. Litjens, 2009). Een kleinschalig voorbeeld van saldering is een verleende vergunning van de provincie Utrecht (2008INT225978) op grond van de Nb-wet aan een veehouderijbedrijf in Leusden. De vergunning is aangevraagd voor een uitbreiding van de veestapel met 156 runderen. Het bedrijf ligt op 275m afstand van het verzuringgevoelige Natura 2000 gebied Groot Zandbrink. De totale milieubelasting op het beschermde natuurgebied wordt hierdoor verdubbeld. Ter compensatie van de verdubbelde milieubelasting heeft het bedrijf gevraagd de vergunning van een naastgelegen bedrijf dat in 2004 gestopt is, in te trekken; de totale ammoniakdepositie blijft hiermee gelijk of wordt kleiner (Gedeputeerde Staten van Utrecht, z.j.).
Beoordeling Het convenant Stikstof en Natura 2000 voor Noord-Brabant en Limburg is een praktijkvoorbeeld waarbij op regionaal niveau gezocht is naar een oplossing voor zowel de aanpak van de e stikstofproblematiek als bedrijfsontwikkeling van veehouderijbedrijven op gang te houden. In de 2 doelstelling van het convenant wordt hier nadrukkelijk naar gerefereerd. “Door de gezamenlijke depositiereductie kunnen de instandhoudingsdoelstellingen worden gerealiseerd en kan flexibeler met de vergunningverlening Nb-wet voor individuele veehouderijen worden omgegaan”. Het convenant richt zich op de agrarische sector vanwege hun grote aandeel in de stikstofproblematiek in de regio. e Dat neemt niet weg dat in de 1 doelstelling wordt aangegeven dat in combinatie met reductie uit andere bronnen (verkeer en industrie) de reductie moet worden bereikt (een integrale aanpak), maar het convenant is echter specifiek gericht op de agrarische sector. Het is een voorloper van de Programmatische Aanpak Stikstof en als voorbeelddocument gebruikt bij de opzet hiervan. Via de PAS wordt de stikstofproblematiek integraal aangepakt. Het convenant behoeft geen verdere beoordeling gezien de uitgebreide uitleg in verschillende paragrafen van dit verslag: het is een goed voorbeeld om zowel de instandhoudingsdoelstellingen dichterbij te brengen als ontwikkelingsruimte voor veehouderijen te scheppen. Met de reductie uitgespreid over drie beheerplanperiodes (18 jaar)
wordt flexibel omgegaan met de regelgeving. Voor de natuurdoelen wordt 18 jaar de tijd genomen. Gerdurende deze periode worden stappen gezet om de doelen te realiseren (flexibiliteit in tijd).
Saldering is de methode die ontwikkelingsruimte voor veehouderijbedrijven moet creëren en tegelijkertijd per saldo de stikstofdepositie gelijk doet blijven of mogelijk naar beneden brengt. De ontwikkelingsruimte moet het mogelijk maken om via technische maatregelen de depositie te reduceren (investeren) en daarmee de instandhoudingsdoelen dichterbij te brengen (win-win). Salderen kan op kleinschalig (per bedrijf) of op grootschalig niveau plaatsvinden door middel van een depositiebank (zoals afgesproken in het convenant). Saldering per ondernemer kan echter ervoor zorgen dat individuele boeren op kosten worden gejaagd voor de aankoop van emissierechten. Dit wordt voorkomen door het opzetten van een depositiebank waar de kosten niet ten deel vallen aan individuele boeren (dit is tevens een vorm van een integrale aanpak). Salderen zelf zal de instandhoudingsdoelstellingen niet dichterbij brengen, alleen in combinatie met investeringen in duurzame technieken om de stikstofdepositiereductie te realiseren.
Convenant Stikstof en Natura 2000
5.4.2
ISH-doelen
win-win
Reductie stikstofdepositie én ontwikkelingsruimte
+
+
Salderen én investeren in duurzame technieken voor reductie (individuele aankoop emissierechten)
+
-
Salderen én investeren in duurzame technieken voor reductie (depositiebank)
+
+
Convenant natuurbeheer Natura 2000-gebied Voornes Duin
De kwaliteit van de natuur in Voornes Duin staat mede door stikstofuitstoot vanuit het havengebied van Rotterdam onder druk. Voor dit gebied wordt op dit moment gewerkt aan het Natura 2000beheerplan met een plan van aanpak voor het behalen van de natuurdoelstellingen (T. Cooijmans, inbreng jaarverslag Natuurmonumenten 2009).
Voorafgaand aan het beheerplan hebben het Havenbedrijf, de provincie Zuid-Holland, Natuurmonumenten en Zuid-Hollands Landschap begin 2009 het convenant ‘natuurbeheer Natura 2000-gebied Voornes Duin’ afgesloten om een eenmalige impuls aan de natuur te geven. Het Havenbedrijf heeft samen met de provincie Zuid-Holland in totaal 100.000 euro (resp. 60.000 en 40.000 euro) beschikbaar gesteld zodat Natuurmonumenten en Zuid-Hollands Landschap gerichte beheermaatregelen kunnen treffen voor herstel van de habitattypen die last hebben van overmatige stikstof: Grijze duinen (kalkrijk en heischraal), Duinbossen (droog) en Vochtige duinvalleien (open water). Daarnaast spreken de partijen de intentie uit om: -
te bevorderen dat de stikstofdeposities in Voornes Duin onder de kritische depositiewaarden van de Natura 2000-waarden worden gebracht
via een eenmalige natuurimpuls de eerste stap te zetten om de Natura 2000instandhoudingsdoelstellingen van het aanwijzingsbesluit Voornes Duin versneld te halen en de doelen hiermee te realiseren. - te bevorderen dat na de natuurimpuls vervolgbeheer plaatsvindt om de Natura 2000instandhoudingsdoelstellingen verder te bereiken en te behouden. Het convenant geldt tot het moment waarop het beheerplan voor Voornes Duin van kracht is. (T. Cooijmans, inbreng jaarverslag Natuurmonumenten 2009; Gedeputeerde staten van Zuid-Holland et al., 2009) Het Havenbedrijf is de regievoerder van het havengebied; bedrijven mogen zich hier onder voorwaarden vestigen. Betrokkenheid van het Havenbedrijf is onder te verdelen in het beheergebied (het industriecomplex) en een beperkte rol in de bufferzone rondom het industriecomplex waar de invloedsfeer van de haven merkbaar is; zoals voor geluid, stikstof en licht. De effecten van de haven beperken zich niet tot het beheergebied maar hebben onder andere ook invloed op het Natura 2000gebied Voornes Duin (Mond. med. P. de Wit, 18-03-10).
-
Het initiatief van het convenant kwam vanuit de provincie Zuid-Holland. De provincie is bevoegd gezag voor de Nb-wet; zij toetsen en beoordelen de nieuwe activiteiten in het havengebied aan deze wet. De provincie (tevens voortouwnemer van het beheerplan) voorzag dat de Nb-wet vergunningverlening bemoeilijkt zou kunnen worden vanwege relatief kleine negatieve effecten van havenactiviteiten op Voornes Duin. Een project dat in theorie voor een kleine verslechtering kan zorgen, mag niet zonder meer worden toegestaan. Daarnaast kunnen er ook problemen ontstaan als mensen een proces aanspannen tegen een Natuurbeschermingswetvergunning voor een bedrijf. Zowel de provincie als het Havenbedrijf zocht naar een oplossing voor de impasse die kon ontstaan. Dit was de voedingsbodem voor het convenant (Mond. med. P. de Wit, 18-03-10).
Het convenant zorgt ervoor dat er in Voornes Duin versneld beheermaatregelen worden genomen zodat de instandhoudingsdoelen voor natuur gehaald worden. Tegelijkertijd kunnen activiteiten met een verwaarloosbaar effect worden beoordeeld door de provincie en met of zonder vergunning doorgang vinden. Dit betekent dat als uit de natuurtoets van een activiteit blijkt dat deze een klein effect heeft op Voornes Duin, maar dat het effect op voorhand teniet wordt gedaan door de beheermaatregelen uit het convenant, de provincie kan besluiten de activiteit zonder vergunning door te laten gaan. Daarnaast is het mogelijk dat een door de provincie verleende vergunning voor een activiteit dat een klein effect heeft op Voornes Duin wordt aangevochten omdat achteraf blijkt dat een habitattype gevoelig is voor de effecten van deze activiteit, dan heeft de provincie met het convenant een onderbouwing voor vergunningverlening. Met de maatregelen van het convenant worden immers stappen genomen om verslechtering van het habitattype te voorkomen. Vervolgens is het aan de Raad van State om te bepalen of de vergunning kan worden gehandhaafd of moet worden ingetrokken. Als het doel van het convenant werkt (zijnde een balans tussen economie en ecologie) is het een succesvol instrument geweest. Of en hoe dit convenant verzilverd wordt ten gunste van projecten die zich in de haven afspelen zal zich nog moeten bewijzen. Inmiddels zijn de maatregelen waarin het convenant voorziet die nodig zijn om verschillende habitattypen in Voornes Duin te herstellen, genomen (Mond. med. P. de Wit, 18-03-10).
Pim de Wit van het Havenbedrijf stelt met het afsluiten van het convenant in ieder geval: “Als het goed gaat met de omliggende natuur, is dit ook goed voor de haven. Er is dan immers meer ruimte voor duurzame groei.” (Mond. med. P. de Wit, 18-03-10; www.natura2000.nl, 7).
Beoordeling
Het convenant natuurbeheer Natura 2000-gebied Voornes Duin is een voorbeeld waarbij via (financiële) investeringen in beheermaatregelen gezorgd wordt dat de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuur van Voornes duin versneld dichterbij worden gebracht zodat bedrijfsontwikkeling in het havengebied mogelijk wordt (win-win). Hierbij is vooruitgedacht om het tot stilstand brengen van bedrijfsontwikkeling (verhoging stikstofuitstoot) door het starten van procedures te voorkomen. Met deze oplossing is slechts aan een ‘knop van kwaliteit’ gedraaid (zie paragraaf 4.2.2.) om de instandhoudingsdoelen te behalen (geen integrale aanpak): door fors te investeren in beheermaatregelen om ontwikkelingsruimte voor bedrijven mogelijk te maken is een voorschot genomen op de aanpak van de stikstofproblematiek. Met het tot stand komen van het convenant realiseerden de partijen zich echter wel dat eindeloos beheren geen oplossing biedt voor de daadwerkelijke problemen en dat naar duurzame technieken moeten worden gezocht om het stikstofprobleem aan te pakken. De instandhoudingsdoelstellingen moeten dus uiteindelijk in via een samenhangend pakket van maatregelen worden behaald.
P. de Wit van het Havenbedrijf stelt het zo: het convenant is met het inzetten op beheermaatregelen slechts een tijdelijke oplossing voor het stikstofprobleem. Uiteindelijk is het geen duurzame oplossing om eindeloos te gaan beheren om de kwaliteit van de natuur op peil te houden. Daarnaast vormt de stikstofuitstoot vanuit het havengebied een klein deel van de totale stikstofuitstoot afkomstig van landbouw en overige landen. Voor het aanpakken van het totale stikstofprobleem moet de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) uitkomst bieden (Mond. med. P. de Wit, 18-03-10). Het afsluiten van het convenant was en is daarnaast natuurlijk geen garantie dat vergunningen voor bedrijfsontwikkeling niet worden aangevochten bij de Raad van State, maar het opstellen van de PAS zorgt er waarschijnlijk voor dat hier verandering in komt zodat het risico op rechtsgang (voor het Havenbedrijf) wegvalt (zie ook paragraaf 5.1.1.).
Convenant natuurbeheer Natura 2000-gebied Voornes Duin
5.5
Investeren in beheer én ontwikkelingsruimte voor bedrijven
ISH-doelen
win-win
+
+
Water
Naast stikstofdepositie is verdroging een groot probleem in en rondom Natura 2000-gebieden. Veel gebieden kampen met dit probleem. Drinkwaterwinning en grondwateronttrekking/waterpeilbeheer door de landbouw zijn veroorzakers van verdroging van natuurgebieden. Hieronder worden twee voorbeelden gegeven waar naar oplossingen is gezocht om de verdroging tegen te gaan.
5.5.1 Natura 2000-gebied Brabantse Wal – drinkwaterwinning
Het Natura 2000-gebied Brabantse Wal kampt al jaren met verdroging en is een ‘sense of urgency’ gebied (zie bijlage 3). Hier moeten dus snel maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat de aanwezige natuur onherstelbaar beschadigd wordt. Dit is voornamelijk het geval voor het ven ‘de Groote Meer’ in Ossendrecht dat op vele momenten droog ligt (zie afbeelding 6). Op 10 november 2009 hebben waterleidingbedrijf Evides, de Provincie Noord-Brabant, Staatsbosbeheer, Waterschap Brabantse Delta, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, gemeente Woensdrecht en ZLTO een convenant getekend om de verdroging in het gebied tegen te gaan. De in het convenant Afbeelding 6: Verdroogd ven ‘de Groote Meer’ (www.natura2000.nl) vastgestelde maatregelen richten zich op reductie van de wateronttrekking en het verbeteren van de waterkwaliteit o.a. door het stoppen met draineren, het verleggen van sloten (zodat het grondwater langer in het gebied blijft), het creëren van waterberging en het vasthouden van water. Daarnaast is afgesproken om landbouwgrond om te vormen naar natuur. Hierdoor is minder beregening nodig en vindt er minder uitspoeling van mest naar het gronden oppervlaktewater plaats. Voor deze maatregelen zijn het waterschap, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en de agrariërs verantwoordelijk. Evides is verantwoordelijk voor ongeveer een derde van de problematiek en zal haar grondwaterwinning reduceren van 16 miljoen m³ water per jaar tot 12,5 miljoen m³ per jaar (per eind 2009). Mocht dit niet voldoende blijken volgt een reductie tot 10,5m³ per jaar (Evides, 2009; www.natura2000.nl, 6). Het water dat gewonnen wordt is bestemd voor de drinkwatervoorziening van inwoners van de Brabantse Wal, Zeeland (Walcheren, Bevelanden en Tholen) en het oosten van Zeeuws-Vlaanderen. Om de tekorten (wegens reductie waterwinning) aan te vullen voor gegarandeerde en goede drinkwatervoorziening in de gebieden, koopt Evides water in bij het Antwerpse waterleidingbedrijf (AWW). Dit water (van hoge kwaliteit) wordt vermengd met het water van Evides. De provincie Noord-Brabant vergoedt de inkoopkosten van het Antwerpse water.
De verdrogingsproblematiek is al vanaf de jaren ’70 aan de orde gesteld. Sindsdien zijn er talloze studies en rapporten verschenen. Na veel aandacht in de pers, veel lobby richting de politiek en zelfs een bezoek van de kroonprins is het gelukt om met elkaar afspraken te maken. Ter vergelijking: de waterwinning in België is al veel eerder gereduceerd (Schr. med. K. Laarhoven, 20-04-10). Maar uiteindelijk is het convenant in een vrij korte periode van zes maanden intensief overleg en stevige onderhandelingen tussen de betrokken partijen tot stand gekomen. Voor het proces is de methode van belangenmanagement gehanteerd (Mutual Gains Approach). Hierbij gaat het niet om het bereiken van oplossingen die door de meerderheid van partijen worden gesteund (compromis), waarbij de standpunten van partijen centraal staan, maar gaat het om het werken vanuit wederzijds respect voor elkaars belangen om gezamenlijk tot een oplossing te komen die voor alle partijen aanvaardbaar is. Door Natura 2000 zijn alle partijen om de tafel gaan zitten en binnen de doelstellingen van Natura 2000 hebben de partijen gekeken naar zowel de belangen van landbouw, recreatie als economie en niet naar de belangen van slechts één van deze sectoren. Met behulp van deze aanpak is met oog voor ieders belangen naar een oplossing gezocht voor kwaliteitsverbetering voor de natuur met het ondertekende convenant als resultaat. Door de snelle totstandkoming van het convenant en de snelle maatregelen voor reductie van de grondwaterwinning door Evides wordt op tijd voldaan aan de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000. Er worden al maatregelen getroffen vooruitlopend op het definitieve beheerplan (Evides, 2009; www.natura2000.nl, 6).
Beoordeling Evides is verantwoordelijk voor een derde van de verdrogingsproblematiek in de Brabantse Wal door de drinkwaterwinning. Doordat Evides de wateronttrekking (als technische oplossing) in het gebied met een aanzienlijk gedeelte reduceert, kunnen de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied
dichterbij worden gebracht (in samenhang met andere maatregelen gericht op waterkwantiteit en -kwaliteit). Daarnaast heeft de provincie Noord-Brabant toegezegd de kosten voor de waterinkoop die nodig is om de drinkwatervoorziening te garanderen te vergoeden. Hiermee is een duidelijke win-win situatie gecreëerd.
Convenant drinkwaterwinning Brabantse Wal
5.5.2
Reduceren wateronttrekking én vergoeding waterinkoop
ISH-doelen
win-win
+
+
Nieuw Limburgs Peil – peilgestuurde drainage
Voor agrariërs is voor een rendabele bedrijfsvoering de beschikbaarheid van water van cruciaal belang, zonder water geen groei van de gewassen: dat geldt voor melkveehouders, akkerbouwers en tuinders. Volgens de natuurwetten geldt in de winter doorgaans een overvloed aan water en in de zomerperiode een tekort aan water. Deze natuurwetten zijn de afgelopen decennia bepalend geweest voor waterschap en agrariërs in de waterhuishouding van het buitengebied. In tijden van overschotten wordt water zo snel mogelijk afgevoerd, via drains, boerensloten, hoofdwatergangen, beken en rivieren. In droge periodes worden beregeningsinstallaties gebruikt om vochttekorten aan te vullen met grondwater of oppervlaktewater. Maar het blijft paradoxaal: in de winterperiode zoveel mogelijk water afvoeren, om vervolgens in de zomerperiode kunstmatig weer water aan te voeren. Dit systeem heeft zowel nadelen voor de landbouw als voor de natuur. -
-
Landbouw: de kosten van beregening zijn voor agrariërs hoog en het is een erg arbeidsintensief proces. Daarnaast heeft de afvoer van grote hoeveelheden water in betrekkelijk korte tijd een ander nadeel. Het zorgt voor een zware belasting op het stelsel van sloten, beken en rivieren waar het water naar afgevoerd wordt. Sloten, beken en rivieren treden buiten hun oevers en kunnen vervolgens zorgen voor grote financiële schade. En bovenmatige afvoer van water leidt ook tot vochttekorten, waardoor verdrogingsschade optreedt (Waterschap Peel en Maasvallei, z.j.). Natuur: intensieve ontwatering door drainage en beregening in de zomer zorgt voor een aanzienlijke verdroging van natuurgebieden (Ministerie van LNV et al., 2010; Waterschap Peel en Maasvallei, z.j.).
Waterschappen en agrariërs zijn daarom de laatste jaren anders gaan denken over de wijze van waterbeheer in het buitengebied. Sinds enkele jaren spreken deze partijen over ‘water langer vasthouden’. Door water niet te snel af te voeren, hoeven grondgebruikers minder te beregenen, wordt verdroging van natuurgebieden tegengegaan en worden beken en rivieren gelijkmatiger belast. Dit is het uitgangspunt van het zogeheten Nieuw Limburgs Peil van waterschap Peel en Maasvallei en Provincie Limburg: het nieuwe waterpeil dat de belangen van de landbouw respecteert en tegelijkertijd meer kansen biedt aan natuur. Met het Nieuw Limburgs Peil moet dus de verdroging van natuur én landbouw tegengegaan worden met als resultaat: een waterpeil afgestemd op de functies in het gebied en een meer evenwichtige waterhuishouding (dat meer kansen biedt voor natuur en met respect voor de landbouw) (Waterschap Peel en Maasvallei, z.j.).
Natura 2000-gebieden Deurnsche Peel, Mariapeel en Groote Peel
De Peelgebieden hebben door de intensieve ontwatering en beregening (voornamelijk door het gebruik van grondwater) in de zomerperiode in omringende landbouwgebieden te kampen met verdroging (ook de landbouw gebieden zelf). Deze trend van verlaging van het grondwater moet worden gekeerd door allerlei plannen en projecten die moeten zorgen voor een verhoging van grondwaterpeil zoals Nieuw Limburgs Peil (NLP), de Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR) en Landinrichtingsplan Herinrichting Peelvenen (hier wordt alleen het NLP verder uitgewerkt). In het Nieuw Limburgs Peil (GGOR) is het effect onderzocht van grondwateronttrekkingen rondom de Peelgebieden door de beregening in de landbouw. Daarnaast zijn vele individuele als ook maatregelpakketten onderzocht zowel rondom de Peelgebieden als maatregelen op de rand en in de Peelgebieden (bv peilgestuurde drainage, zie hierna). Het Nieuw Limburgs Peil geeft gebiedsdekkend een streefbeeld voor het grond- en oppervlaktewaterregime (kwantitatief en kwalitatief) met een totaal pakket aan maatregelen en moet ervoor zorgen dat het grond- en oppervlaktewater in 2015 het gewenste waterpeil bereikt heeft. Het moet zorgen voor herstel van het functioneren van het gehele watersysteem. Het Nieuw Limburgs Peil wordt door het algemeen bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei midden 2010 vastgesteld en moeten de financiële verplichtingen van het waterschap en derden zijn geregeld (voor verdere informatie zie website Waterschap Peel en Maasvallei) (Ministerie van LNV et al., 2010).
Buisdrainage Geschat wordt dat 60% van de Limburgse landbouwgronden is voorzien van buisdrainage. Bij dit systeem monden de drainbuizen uit in een open watergang (beek, sloot of rivier). De buizen liggen op een diepte van 80 tot 120cm beneden maaiveld en de drainage zorgt voor een grondwaterpeil dat continu laag ligt (zie figuur 2). In veel gevallen is dat onnodig laag omdat voor de bewerking van grond een hoger peil vaak geen probleem blijkt te zijn. Door het onnodige lage waterpeil treden in de zomer gemakkelijk een watertekort op die weer aangevuld moeten worden met beregening (Waterschap Peel en Maasvallei, z.j.) dat tevens leidt tot de verdroging van natuurgebieden.
Peilgestuurde drainage: een win-win situatie Peilgestuurde drainage is een nieuwe ontwateringstechniek om water langer vast te houden en kent bovenstaande nadelen niet. Daar monden de drainagebuizen niet uit in beek, stoot of rivier, maar in een zogeheten verzameldrain die uitmondt in een verzamelput. In deze verzamelput zit een verstelbare overstort waarmee de afwatering van de drainage zelf door de agrariër kan worden gestuurd. Hiermee kan gezorgd worden dat het water dat in de drainagepijpen terecht komt alleen wordt afgevoerd in het vroege voorjaar: als de machines het land op moeten en waarin het gewas last kan krijgen van te veel water (zie figuur 4) (Waterschap Peel en Maasvallei, z.j.; www.wpm.nl). De vochtvoorziening van het gewas blijft met peilgestuurde drainage beter op peil, waardoor beregening en bemesting minder vaak nodig is. Peilgestuurde drainage voert immers minder water af, met opgelost fosfaat en stikstof. Het systeem biedt veel meer flexibiliteit dan traditionele buisdrainage (Waterschap Peel en Maasvallei, z.j.). Waar
vroeger het waterschap het waterpeil voor een heel gebied regelde, zorgt dit systeem ervoor dat de Figuur 4: ondernemer op elk moment zelf kan ingrijpen. In principe wordt er dan veel later buisdrainage en peilgestuurde drainage
ingegrepen (het water wordt
(www.wpm.nl)
langer vastgehouden), met als gevolg dat de ondernemer zelf minder hoeft te beregenen want hij/zij kan het peil op gezette tijden zelf sturen. Het water wordt met dit systeem veel langzamer afgevoerd zodat de natuur hiervan profiteert (minder verdroging). Dit is een concreet voorbeeld waar naar een win-win situatie is gezocht. In de Peelvenen in Noord-Limburg (Mariapeel/Heidsepeel) is voor dit systeem een pilotproject uitgevoerd en in Brabant zal hiermee geëxperimenteerd gaan worden. De beheerders en ondernemers zijn enthousiast over de oplossing. Dit blijkt in de praktijk goed te werken en wordt door de ZLTO gezien als een goede ontwikkeling: “drainage mag als het maar peilgestuurd is” (Mond. med. H. Litjens, 2203-10).
Voordat peilgestuurde drainage als oplossing voor verdroging werd aangedragen, stonden natuurorganisaties en agrariërs in de Peelregio lijnrecht tegenover elkaar. Ondernemers moeten tegenwoordig op grond van de Nb-wet een vergunning aanvragen voor beregening van hun land. Een dergelijke vergunning werd niet verleend of er werd bezwaar gemaakt tegen een vergunning. Om het vastzittende proces vlot te trekken zijn de natuurorganisaties en agrariërs om de tafel gaan zitten om te zoeken naar een oplossing waar beide partijen mee uit de voeten konden (Mond. med. H. Litjens, 22-03-10).
Beoordeling Peilgestuurde drainage als praktijkvoorbeeld voor flexibiliteit behoeft geen uitgebreide beoordeling. Het is duidelijk dat met peilgestuurde drainage waarbij water langer wordt vasthouden de verdrogingsproblematiek kan worden aangepakt én dat tegelijkertijd agrariërs hun bedrijfsvoering kunnen blijven voortzetten (win-win). Peilgestuurde drainage is een voorbeeld waarbij een (duurzame) technische oplossing uitkomst heeft geboden welke als pilotproject is gestart om de verdroging van zowel de landbouw als de natuur in de Peelgebieden aan te pakken (en met succes). Met deze nieuwe techniek kunnen de instandhoudingsdoelstellingen voor de Peelgebieden en mogelijk ook voor andere gebieden dichterbij worden gebracht.
Peilgestuurde drainage
5.6
Verminderen verdroging én handhaving agrarische bedrijfsvoering (Peelgebieden)
ISH-doelen
win-win
+
+
Waddenzee
De Waddenzee is het grootste en internationaal gezien, het belangrijkste Natura 2000-gebied van Nederland (www.synbiosys.alterra.nl, 5). Daarnaast is het gebied ook economisch van belang. In
onderstaande paragrafen wordt aandacht besteed aan twee economische activiteiten in de Waddenzee; de gaswinning en de mosselvisserij en de flexibele oplossingen die voor deze activiteiten zijn gezocht en gevonden.
5.6.1
Principe ‘hand-aan-de-kraan’ – waddengas
De gaswinning; een terugblik De Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) boorde op 22 juli 1959 bij Slochteren het Groninger aardgasveld aan. Begin jaren ’60 werd duidelijk dat het aardgasgeld een enorme omvang had. In 1963 werd het eerste gas voor de Nederlandse markt geleverd en voor het eind van de jaren zestig werd het Groningse aardgas door vrijwel alle Nederlandse huishoudens gebruikt. In 1961 begon de NAM in de zoektocht naar aardgas met seismisch onderzoek op de Waddenzee. Het resultaat was veelbelovend en in 1969 kregen de NAM, Elf Petroland en Mobil eeuwig durende rechten (concessies) om het aanwezige aardgas te exploiteren. De NAM begon meteen met de voorbereidingen voor gasboringen op Ameland. Tegelijkertijd groeide in de jaren ’70 het besef dat het waddengebied uniek was en moest worden beschermd. De toen nog jonge Waddenvereniging organiseerde de actie ‘Nameland’. Door het verzamelen van veel bezwaarschriften en protesthandtekeningen kreeg de NAM pas in 1982 een onherroepelijke vergunning. De acties slaagden er niet in de activiteiten te stoppen, maar er werden wel zware milieuhygiënische eisen aan de booractiviteiten gesteld. Tevens was de politiek gevoelig geworden voor de acties tegen de gaswinning. Op voorstel van minister-president Ruud Lubbers sloten de oliemaatschappijen in 1984 een akkoord met de regering. Verdere booractiviteiten zouden de volgende tien jaar worden uitgesteld. Wel ging de NAM in die periode door seismisch onderzoek, maar met minder schadelijke technieken dan in het begin van de jaren ‘60. In 1986 en 1987 ging de gaskraan van Ameland en Zuidwal open. In diezelfde periode kwam er aandacht bodemdaling een voor een de gaswinning nieuw fenomeen. Als gevolg van de gaswinning op het vasteland van Groningen leverde bodemdaling al de nodige schade op aan infrastructuur en woningen en er ontstond zorg over de bodemdaling bij Ameland (Revier, 2007). Twaalf proefboringen In 1987 konden op grond van nieuwe voorspellingen negatieve effecten voor het wad, kwelders en duingebied niet worden uitgesloten. De NAM besloot daarop de bodemdaling en de effecten op de natuur door wetenschappers te laten monitoren. Begin jaren negentig spraken de regering en Tweede Kamer zich in eerste instantie uit over de verlenging van het uitstel, maar er werd tegelijkertijd met de oliemaatschappijen onderhandeld over nieuwe activiteiten na afloop hiervan. Er werd gevreesd voor een gigantische schadeclaim van de oliemaatschappijen, gebaseerd op de in 1969 verleende concessies. In 1994 presenteerde de NAM haar plannen: twaalf proefboringen in en om de Waddenzee moesten de gasreserves onder de Waddenzee geschikt maken voor winning. De uiteindelijke winning zou daarentegen vanaf het vasteland of de Noordzee gebeuren. Na publieksacties in 1992 en 1993 van de Waddenvereniging werden juristen ingeschakeld en wisten in 1996 de eerste verleende vergunning voor een proefboring door de rechtbank in Leeuwarden te laten vernietigen. Uiteindelijk vernietigde de rechtbank in 1998 alle verleende vergunningen. Hierdoor moest de Tweede Kamer het probleem oplossen. De NAM liet het hier echter niet bij zitten. Een belangrijk onderdeel van hun lobby was de ‘Integrale Studie Bodemdaling Waddenzee’, waar veel waddenwetenschappers aan meewerkten. Uitgebreide modelberekeningen in deze studie voorspelde dat de bodemdaling veroorzaakt door de waddengaswinning weinig effect had op de Waddenzee (Revier, 2007). Twijfelende politiek In 1999 bundelden 21 natuur- en milieuorganisaties hun krachten en voerden succesvol acties tegen de voorgenomen gaswinning. Proefboringen werden door het kabinet eind 1999 niet langer toegestaan in de Waddenzee. Maar voor de winning vanaf het vasteland wilde het kabinet wel toestemming geven. Enkele jaren daarvoor had de NAM succesvolle proefboringen vanaf het vasteland verricht. En tegen deze activiteiten buiten de officiële Waddenzee kon de Waddenvereniging niet veel doen. Echter op 7 december 1999 besloot de Tweede Kamer winning vanaf het vasteland niet toe te staan, de verbazing bij de NAM en het ministerie van Economische Zaken was groot. Bijna alle fracties meenden dat de bodemdaling door de gaswinning te veel risico’s
met zich meebrachten. Dit besluit werd beleidsmatig opgenomen in de ‘Derde Nota Waddenzee’ (Revier, 2007). Principe ‘hand-aan-de-kraan’ In de jaren die volgden werd door het kabinet Balkenende 2 de gaswinning weer op de agenda gezet door aan de commissie Meijer advies te vragen. Deze commissie concludeerde dat er geen noemenswaardige ecologische bezwaren bestonden tegen de gaswinning (Revier, 2007) en adviseerde te werken volgens het principe ‘hand-aan-de-kraan’ (www.noordzee.nl). Dit houdt in dat vooraf wordt bepaald wat de gebruiksruimte is waarbinnen het gas kan worden gewonnen zonder de schade aan de waddennatuur wordt toegebracht uitgedrukt in mm/jaar gemiddeld over het hele gebied. Hierin wordt de autonome bodemdaling, relatieve zeespiegelstijging en bestaande gaswinningen betrokken, vervolgens wordt het winningsplan getoetst op de vraag of de voorspelde bodemdaling als gevolg van de winning binnen de gestelde gebruiksruimte zal blijven (Raad van State, 2007). Daarnaast adviseerde de commissie de regering ook te investeren in natuurherstel en duurzame economische ontwikkeling. Ook vond de commissie dat de schelpdiervisserij in de Waddenzee aan banden moest worden gelegd. Dit advies werd overgenomen door het kabinet in de ‘Derde Nota Waddenzee’. Ook in de Tweede Kamer was een meerderheid voor het nieuwe beleid: een verbod op de mechanische kokkelvisserij, verduurzaming van de schelpdiervisserij, instelling van een Waddenfonds en toestemming voor winning van het waddengas vanaf het vasteland (Revier, 2007). Vergunning Inmiddels werd binnen de Waddenvereniging en tussen de verschillende natuurorganisaties gediscussieerd over hoe om te gaan met de beslissing van regering en parlement. Er waren namelijk nauwelijks wetenschappelijke argumenten voorhanden die de conclusie, dat bodemdaling in de Waddenzee geen effecten heeft, onderuit konden halen. Hoewel de Waddenvereniging en Natuurmonumenten vonden dat delfstofwinning in de Waddenzee niet thuishoorde, gingen zij toch de discussie aan met de NAM en het ministerie van Economische Zaken over de vergunningverlening. Het resultaat was een uitermate strenge vergunning die in 2006 werd verleend. Volgens de vergunning mag de bodemdaling niet meer dan 6 mm/jaar bedragen. Worden er wel effecten door de gaswinning op de natuur geconstateerd, dan gaat de gaskraan dicht. Hiermee besloot de Waddenvereniging te stoppen met de juridische procedures tegen de gaswinning vanaf het vaste land. Vogelbescherming Nederland en enkele particulieren stelden in 2007 nog wel beroep in bij de Raad van State, maar hun argumenten werden niet gehonoreerd (Revier, 2007). De Raad van State oordeelde dat op basis van de beste huidige wetenschappelijke kennis is verzekerd dat de gaswinning niet tot schadelijke effecten zal leiden voor de betrokken Natura 2000-gebieden. Met het principe ‘hand van de kraan’ is het mogelijk de gevolgen van de gaswinning voordurend en direct te volgen en de winning bij te stellen als dat nodig is. Een ecologisch verantwoord monitoringssysteem dient als borging van de zekerheid die wordt vereist (Raad van State, 2007). De ecologische onzekerheid wordt als het ware weggemonitord (Kistenkas, 2008) Concreet houdt dit dat een vergunning verleend kan worden voor het feit dat in de nabije toekomst zeker is dat er geen schade wordt toegebracht aan de natuur, maar voor de verre toekomst waar deze zekerheid niet gegeven kan worden (kennislacune), ruimte wordt opengehouden om in te grijpen. Zodat als eenmaal een vergunning is verleend, niet oneindig schade toegebracht kan worden aan de natuur. Monitoring is een belangrijk onderdeel van het principe. Als door monitoring op enig moment blijkt dat er toch schade is of twijfel aan schade dan gaat de gaskraan dicht. Dit is een letterlijke vorm van flexibiliteit. De rechter heeft echter ook aangegeven dat het principe ‘hand-aan-de-kraan’ alleen gebruikt mag worden in die specifieke situaties waarin niet in de toekomst gekeken kan worden. Anders zou voor iedere vergunning kunnen gelden “begin maar en we kijken wel waar het schip strandt” (Mond. med. P. Nuvelstijn, 08-03-10). Na de uitspraak van de Raad van State was de gaswinning in de zomer van 2007 een onherroepelijk feit (Revier, 2007). Doorwerking principe ‘hand-aan-de-kraan’ De uitspraak van de Raad van State heeft ervoor gezorgd dat andere partijen of sectoren trachten het argument van de ‘hand-aan-de-kraan’ mee te laten wegen in projecten of activiteiten in of rondom Natura 2000-gebieden (Mond. med. P. Nuvelstijn, 08-03-10) om ontwikkelingen onder monitoringsvoorwaarden mogelijk te maken. Hiermee is de terminologie in Natura 2000-land een eigen leven gaan leiden (velen spreken over het gebruik van dit principe). In het convenant ‘Stikstof en Natura 2000’ is de systematiek van ‘hand-aan-de-kraan’ gehanteerd (zie paragraaf 5.4.1) en in
paragraaf 5.9.2 wordt het principe in de beheerplanprocessen aangevoerd door het Regiegroep Recreatie & Natuur (Recreatieladder).
Beoordeling De uitspraak van de Raad van State in 2007 is belangrijk geweest voor de verschillende partijen over hoe om te gaan met het voorzorgsprincipe, waarbij zeker moet zijn dat er geen schade wordt toegebracht aan de natuur bij doorgang van een economische activiteit. De Raad van State heeft bepaald dat met de beste huidige wetenschappelijke kennis is verzekerd dat de gaswinning niet tot schadelijke effecten zal leiden voor de Natura 2000-gebieden en dat met het principe ‘hand van de kraan’ het mogelijk is de gevolgen van de gaswinning voordurend en direct te monitoren en de winning bij te stellen of stop te zetten als dat nodig is; bij schade gaat de gaskraan dicht. Dit betekent dat ook al is het voor de toekomst niet zeker dat gaswinning niet schadelijk zal zijn voor de natuur, toch een vergunning kan worden verleend. Hiermee is flexibiliteit gezocht in het voorzorgsprincipe van de regelgeving (ofwel oprekking van het voorzorgsprincipe). Het principe ‘hand aan de kraan’ gehanteerd in de vergunningverlening, is een oplossing waarmee gaswinning onder voorwaarden toch doorgang kan vinden. Het is daarentegen geen oplossing om de instandhoudingsdoelstellingen voor de Waddenzee dichterbij te brengen (alleen gericht op schadelijke effecten van gaswinning op de natuur uit te sluiten). Hieruit volgt logischerwijs dat het principe ‘hand aan de kraan’ zelf geen oplossing is die gericht is op het zoeken naar een win-win situatie, het ging in deze situatie alleen om de vergunningverlening voor de doorgang van gaswinning. De wegmonitoring van toekomstige ecologische onzekerheden (tijdig ingrijpen) als eis voor de vergunningverlening vormt echter wel de basis voor de mogelijkheden voor natuurbehoud en –herstel. Parallel aan de vergunningverlening werd in de Derde Nota Waddenzee opgenomen dat moest worden geïnvesteerd in natuurherstel. Door gaswinning ondervoorwaarden toe te staan én te investeren in natuurherstel kunnen de instandhoudingsdoelen dichterbij worden gebracht (win-win). De consequentie van de uitspraak van de Raad van State is wel dat deze zal gelden voor vergelijkbare situaties in Nederland. Echter het principe hand-aan-de-kraan kan dan alleen in die situaties worden toegepast dat met huidige wetenschappelijke kennis zeker kan worden gesteld dat er nu geen negatieve effecten zijn voor de natuur, maar deze zekerheid voor de toekomst niet gegeven kan worden.
Principe ‘Hand aan de kraan’ Waddenzee
5.6.2
ISH-doelen
win-win
Vergunning gaswinning ‘hand aan de kraan’
-
-
Gaswinning onder monitoringsvoorwaarden (bij verslechtering natuurkwaliteit gaskraan dicht) én natuurherstel
+
+
Convenant transitie mosselsector en natuurherstel Waddenzee
Mosselsector vs. natuurorganisaties; een terugblik
Jarenlang stonden de mosselsector en natuurorganisaties lijnrecht tegenover elkaar. Al jaren wezen Waddenvereniging, Vogelbescherming, Stichting Wad en Vereniging Natuurmonumenten op de mogelijke schadelijke effecten van de traditionele mosselzaadvisserij op mosselbanken in de diepere delen van de Waddenzee. Traditioneel wordt mosselzaad met een metalen kor gevangen, dit kan schade toebrengen aan de mosselbanken en de bodem. Pogingen om met de mosselsector langetermijnafspraken te maken over een duurzame visserij liepen steeds op niets uit (Revier, 2008). De mosselvissers wilden doorgaan met traditionele mosselzaadvisserij en vonden de zorgen van de natuurorganisaties over de natuureffecten van de visserij bedreigend of onzinnig. Natuurorganisaties betogen al jaren natuurherstel van de Waddenzee, maar zagen vooral achteruitgang en bedreigingen door o.a. de mosselvisserij. De natuurorganisaties spanden in de loop der tijd juridische procedures aan tegen te ruime en gemakkelijke Nb-wet vergunningverlening door het ministerie van LNV, zoals voor de mosselsector. Daarmee kon een gewenst natuurherstel niet worden afgedwongen, maar wel negatieve ontwikkelingen worden tegenhouden of worden geremd. De situatie was jarenlang voor alle partijen onbevredigend. Voor de natuurorganisaties, omdat natuurherstel uitbleef. Voor de mosselvissers, omdat zij vreesden voor nieuwe juridische procedures met de onzekerheid of de traditionele mosselzaadvisserij zou kunnen worden voortgezet, maar ook de weg naar het ontwikkelen van duurzame technieken werd niet opgepakt (Trouw, 09-03-09; Schr. med. H. Dommerholt, 23-0410). Uitspraak Raad van State De Raad van State stelde Vogelbescherming Nederland (en anderen) op 27 februari 2008 achteraf in het gelijk in hun bezwaar tegen de voorjaarsvisserij voor het opvissen van 120.000 mosselton mosselen van 2006. Raad van State oordeelde dat de vergunning verleend door het ministerie van LNV niet verleend had mogen worden omdat de minister onvoldoende had aangetoond dat de visserij geen schade toebrengt aan op de permanent onder water voorkomende mosselbanken. Een vergunning had pas verleend mogen worden na een ‘passende beoordeling’ waaruit zou blijken dat er geen schadelijke effecten zouden zijn. (Revier, 2008; Trouw, 09-03-09; www.raadvanstate.nl). Het vervolg De mosselsector was verbolgen over de beslissing van de Raad van State en mosselvissers voerden in het voorjaar en de zomer van 2008 actie vooral gericht tegen de natuurorganisaties (in Zeeland) die zij de Groene Maffia noemden. Minister Verburg stelde een mosselinformateur aan om met vertegenwoordigers van de natuurorganisaties en de mosselsector tot heldere afspraken te komen over de toekomst van de mosselvisserij in de Waddenzee. De informateur constateerde dat de opstelling van de mosselsector door de uitspraak van de Raad van State was verhard en dat de vaak emotionele uitingen, de gesprekken in een impasse deed belanden. Ook stelde hij vast dat het ministerie van LNV geen verbinding legde tussen de te bereiken natuurdoelen en het visserijbeleid. Uiteindelijk kwamen de natuurorganisaties met een oplossing die uitkomst bood. Zij stelden voor te denken in een overgangsmodel. Hierin moesten natuurherstel van de Waddenzee en de overgang naar duurzame mosselvisserij hand in hand gaan. Elk jaar zou de traditionele bodemberoerende visserij een beetje moeten worden verminderd, totdat in 2020 de totale hoeveelheid mosselzaad uit duurzame technieken verkregen zou worden. Tevens zou er gewerkt moeten worden aan een natuurherstelprogramma voor de hele Waddenzee. Dit voorstel werd verder uitgewerkt en vormde uiteindelijk de basis voor een convenant waar alle betrokken partijen zich in konden vinden inclusief de opdracht een Programma voor Natuurherstel in de Waddenzee te schrijven (Revier, 2008; Schr. med. H. Dommerholt, 23-04-10).
Convenant Op 21 oktober 2008 werden door Productenorganisatie Mosselcultuur, Waddenvereniging, Vogelbescherming Nederland, Stichting WAD, Vereniging Natuurmonumenten en de minister van LNV het convenant 'transitie mosselsector en natuurherstel Waddenzee' afgesloten. In het convenant staat beschreven hoe duurzame mosselvisserij én natuurherstel in de Waddenzee kan worden bereikt: -
De mosselsector vervangt de traditionele bodemberoerende mosselvisserij door nieuwe duurzame technieken (transitie) De natuurorganisaties geven de mosselsector tijd om de transitie te maken Ministerie van LNV faciliteert en bevordert natuurherstel in de Waddenzee
De partijen spraken af gezamenlijk verantwoordelijk te zijn voor het opstellen van een plan van uitvoering om samen te werken aan de transitie naar duurzame visserij én natuurherstel. (Revier, 2008; Minister van LNV et al., 2008). Begin 2010 is het plan van uitvoering vastgesteld (www.minlnv.nl, 11).
Beoordeling Het mosselconvenant is hét voorbeeld waarbij de achterliggende gedachte van het Natura 2000beleid naar voren is gebracht: verduurzaming van de economische sector. Met het afsluiten van het mosselconvenant wordt zowel ingezet op het vervangen van de traditionele bodemberoerende mosselvisserij door nieuwe duurzame visserijtechnieken alsmede natuurherstel van de Waddenzee (win-win). De overgang wordt mogelijk gemaakt door de mosselsector duurzame ontwikkelingsruimte en tijd te geven (tot 2020) deze transitie door te maken. Flexibiliteit in de regelgeving is dus gezocht in het gebruik van duurzame technieken en de tijd (transitieperiode): de verplichting dat de mosselsector vanaf nu investeert in duurzame visserijtechnieken en vanaf 2020 alleen nog duurzame technieken gebruikt, waardoor de mosselvisserij nu en in de toekomst doorgang kan vinden. Met deze oplossing kunnen de instandhoudingsdoelen voor de Waddenzee op termijn dichterbij worden gebracht als duurzame ontwikkelingsruimte voor de mosselsector worden geboden.
Convenant transitie mosselsector en natuurherstel Waddenzee
5.7
Natuurherstel Waddenzee én transitieperiode mosselsector: overgang naar duurzame visserijtechnieken
ISH-doelen
win-win
+
+
Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug – korhoen
Voor het Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug zijn in 2008 het Ministerie van LNV, Waterschappen Groot Salland en Regge en Dinkel, provincie Overijssel, twee gemeenten (RijssenHolten en Hellendoorn), LTO, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Overleg Orgaan Nationaal Park de Sallandse Heuvelrug, omwonenden gestart met het opstellen van het Natura 2000-beheerplan Sallandse Heuvelrug. Dienst Landelijk Gebied trekt het beheerplanproces en het beheerplan moet in de loop van 2010 klaar zijn.
Voor de laatste wilde populatie korhoenders (zie afbeelding 7) van Nederland is in de zomer van 2009 in opdracht van het schrijfteam Natura 2000 (Dienst Landelijk Gebied/Staatsbosbeheer) (Mond. med. A. van den Berg, 17-03-10) onderzocht of de vogelsoort verstoord wordt door recreanten en/of verkeer in en om het Natura 2000-gebied. Dit in het kader van de toetsing bestaand gebruik, een vast onderdeel van het Natura 2000-beheerplan. Hierbij gaat het specifiek om de relatie recreatie/infrastructuur. Andere vormen van recreatie verstoren het Korhoen niet. Het ecologisch adviesbureau
Altenburg & Wymenga en de expertgroep Korhoen is voor de wegen in het gebied de mogelijke verstoring Afbeelding 7: Korhoen (♀) onderzocht (notitie Altenburg & Wymenga: (www.tctubantia.nl) ‘Effect van verstoring door wegen en paden op de Korhoenpopulatie van de Sallandse Heuvelrug'. Rapport 1296). Uit het onderzoek bleek dat de Toeristenweg, Bergweg Haarle en het Pieterpad een verstorende werking hebben, maar dat de zandige bermen van het Pieterpad en de Bergweg Haarle echter ook positieve effecten hebben voor het Korhoen. De deskundigen hebben aangegeven dat deze positieve effecten waarschijnlijk opwegen tegen de negatieve effecten van de verstoring. Hierdoor blijft de verstoring door het gebruik van de Toeristenweg over (Stuurgroep, 2010). Onderzoek heeft uitgewezen dat het gebruik van de Toeristenweg negatieve effecten heeft op het Korhoen. Op basis van de literatuurgegevens (notitie Altenburg & Wymenga) is gesteld dat het dier wordt verstoord door de weg, daarnaast is de kans aanwezig dat dieren doodgereden worden. Een aanvullende theorie is dat als een hen met kuikens de weg oversteekt en de hen en kuikens worden van elkaar gescheiden, dat de kuikens dan zullen verhongeren doordat de hen niet terug keert voor haar kuikens, maar dit is een theorie omdat niemand dit heeft gezien. De notitie van Altenburg & Wymenga over de negatieve effecten van (o.a.) de Toeristenweg, werd geaccepteerd door alle betrokken partijen. Voor enkele leden van het Overlegorgaan van Nationaal Park de Sallandse Heuvelrug is het niet bespreekbaar dat de Toeristenweg in de komende beheerplanperiode wordt afgesloten (onvoldoende draagvlak in de samenleving voor deze maatregel) (Mond. med. A. van de Berg, 17-03-10). Vanwege het gebrek aan draagvlak en omdat het effectiever is om in de eerste beheerplanperiode in te zetten op habitatverbetering en -uitbreiding (zie hierna), heeft de werkgroep Natura 2000 er voor gekozen de weg niet binnen zes jaar te sluiten (Schr. med. A. Kleinsmit, 19-0510). Het habitat van de Korhoenders is namelijk niet optimaal, er zijn nog allerlei maatregelen nodig om het habitat te verbeteren. Er staat bijvoorbeeld een stuk soortenarm naaldbos dat gekapt zou moeten worden (waar mogelijk verzet tegen komt) (Mond. med. A. van den Berg, 17-03-10). Daarnaast loopt er een project binnen het Nationaal Park waarbij de Toeristenweg nader verkend zal worden (Schr. med. A. Kleinsmit, 19-05-10).
Na een uitgebreide analyse binnen de expertgroep Korhoen (op basis van de literatuurstudie van A&W) is geoordeeld dat het positieve effect van het afsluiten van de Toeristenweg vele malen kleiner is dan het positieve effect dat bereikt kan worden met de heide-uitbreiding, heide-structuurverbetering en geschikt maken van het aanliggende momenteel nog agrarisch gebied (expert meeting Korhoen, september 2009). Als vorm van compensatie is daarom bedacht de weg de komende zes jaar te laten liggen, maar dat maximaal wordt ingezet op uitbreiding en verbetering van het leefgebied (Mond. med. A. van den Berg, 17-03-10). Zodoende is in het concept-beheerplan opgenomen dat het gebruik van de Toeristenweg voorlopig doorgang kan vinden, mits mitigerende maatregelen in de vorm van sterke habitatuitbreiding plaats vindt (Stuurgroep, 2010). Dus het stuk bos zal moeten worden gekapt, de kwaliteit van de heide zal verder moeten worden verbeterd en de momenteel nog agrarische randzones zullen moeten worden ingericht als leefgebied voor het Korhoen. Mocht er in de stuurgroep veel weerstand komen op de voorgestelde maatregelen, dan zal de openstelling van de Toeristenweg wederom bekeken moeten worden (Mond. med. A. van den Berg, 17-03-10).
Overigens is het afsluiten van de Toeristenweg nog niet uit beeld. Bij de opstelling van het beheerplan e van de 2 beheerplanperiode, zal de weg opnieuw worden beoordeeld in het licht van de grootte van de Korhoenpopulatie (Mond. med. A. van den Berg, 17-03-10).
Beoordeling
In deze situatie is in het beheerplanproces constructief gezocht naar een oplossing die recht doet aan zowel de ecologische doelstellingen de economische belangen in de zin van het voor het autoverkeer open houden van de Toeristenweg. Uit het onderzoek van Altenburg & Wymenga bleek dat het Korhoen zeker verstoord wordt door het (toeristisch) gebruik van de Toeristenweg, waardoor de instandhoudingsdoelstellingen voor behoud en herstel van de korhoenpopulatie niet gehaald kunnen worden. De meest voor de hand liggende oplossing om de verstoring van het Korhoen tegen te gaan en de instandhoudingstellingen dichter bij te brengen is het afsluiten van de Toeristenweg. Aangezien hier weinig draagvlak voor was moest gezocht worden naar een alternatief. Door in te zetten op habitatherstel- en uitbreiding wordt het areaal van het Korhoen flink verbeterd waardoor het negatieve effect van de Toeristenweg relatief gezien afneemt en de weg open kan blijven (win-win). Met deze oplossing wordt flexibel omgegaan met de regelgeving, aangezien deze niet stelt waar en hoe natuurdoelen moeten worden gerealiseerd. Door de maatregelen wordt ingezet op de robuustheid van het areaal van het Korhoen. Mocht blijken dat habitatuitbreiding en -verbetering zorgt dat de korhoenpopulatie flink toeneemt, dan kan de populatie (hoogstwaarschijnlijk) zelfs een verhoogde druk, door intensivering van het gebruik van de weg, beter aan (en kan er economisch gezien meer).
Sallandse Heuvelrug
Habitatherstel en -uitbreiding én open houden Toeristenweg
ISH-doelen
win-win
+
+
Korhoen
5.8
Natura 2000-gebied Veluwe – verblijfs- en dagrecreatie
Verblijfsrecreatie Op 26 september 2006 is door de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland de ‘Streekplanuitwerking Groei en Krimp’ vastgesteld. De streekplanuitwerking moet de verblijfsrecreatie op de Veluwe in de hand houden, bijvoorbeeld de groei van het aantal bungalowparken. De streekplanuitwerking geeft de spelregels voor groei en krimp van de verblijfsrecreatie (www.gelderland.nl). Het doel hiervan is de uitvoering voor het project ‘Groei en Krimp Verblijfsrecreatie op de Veluwe’ te coördineren en de planvorming in dat kader richting te geven. Hierbij werkt het als beoordelingskader voor RO-procedures en de Nb-wet. Het project ‘Groei en Krimp Verblijfsrecreatie op de Veluwe’ vindt zijn oorsprong in de beleidsnotitie Veluwe 2010, welke in 1999 en 2000 door de betrokken overheden en organisaties als intentieverklaring en door Gedeputeerde en Provinciale Staten is ondertekend. Inzet voor het project is het bieden van ontwikkelingsruimte aan de recreatiebedrijven in combinatie met versterking van de natuur (alle tot de EHS en Natura 2000 behorende bestaande of nieuwe natuur en verbindingszones). Om deze combinatie mogelijk te maken is een groei-krimp-scenario ontwikkeld voor een beter evenwicht tussen ecologie en economie (Provincie Gelderland, 2006). De kern van het groei- en krimpbeleid is dat de provincie verblijfsrecreatiebedrijven op voor de natuur kwetsbare locaties laat krimpen door hun terreinen (bijv. campings) te saneren of uit te plaatsen en de terreinen om te zetten naar natuur. De hectaren die omgezet worden naar natuur krijgen de recreatiebedrijven terug op minder kwetsbare locaties, hier mogen bedrijven groeien (in zogenoemde recreatieclusters) (Mond. med. M. van der Veen; www.gelderland.nl). Volgens mevr. M. van der Veen (provincie Gelderland) moet officieel gesproken worden van krimp- en groeibeleid; eerst krimpen, dan groeien (Mond. med. M. van der Veen, 29-03-10). Daarom wordt hierna alleen nog gesproken van krimp- en groeibeleid.
Door het krimp- en groeibeleid ontstaat zowel ontwikkelingsruimte als natuurwinst. Op de Veluwe worden 15 recreatieclusters onderscheiden die de status ‘zoekgebied’ hebben, deze liggen voornamelijk aan de randen van de Veluwe (zie bijlage 7). Binnen deze zoekgebieden kan door middel van wijziging van het bestemmingsplan ruimte beschikbaar komen als middel om verblijfsrecreatie te ontwikkelen. De groei in de recreatieclusters is aan voorwaarden gebonden. Voorkomen moet worden dat de kernwaarden van het toeristisch-recreatieve product (de bijzondere, groene omgeving van de Veluwe) verdwijnen. Gemeenten dienen voor de zoekgebieden recreatieclusters visies op te stellen, om een balans te vinden tussen het behouden van de kernwaarden en het creëren van ontwikkelingsmogelijkheden. Aan het eind van de projectperiode (nu voorzien in 2014) geldt binnen het projectgebied op de Veluwe, een nulgroei van verblijfsrecreatie in hectaren, en per saldo een kwaliteitswinst voor de natuur. Kwantitatief is deze ambitie vertaald naar: 100 hectare groei en 100 hectare krimp. Hiervoor houdt de provincie een hectareboekhouding bij. Essentieel voor het project is de balans. Zowel de balans tussen de krimp- en groeihectares als de balans in natuurkwaliteit. In de streekplanuitwerking zijn regels opgenomen op het gebied van de omgang met Natura 2000 en EHS (Provincie Gelderland, 2006). Zie de ‘Streekplanuitwerking Groei en Krimp’ voor verdere details.
Dagrecreatie In het beheerplanproces Natura 2000 wordt op dit moment gesproken over een mogelijke vorm van groei- en krimpbeleid, maar dan voor de dagrecreatie: het wandelen, fietsen en mountainbiken etc. om belangrijke habitats of soorten te ontlasten. Voor het beheerplan wordt gedacht aan een recreatiezoneringskader voor Natura 2000 gezien de verstoringseffecten als gevolg van recreatie. De zonering wordt dan gebaseerd op de natuurdoelenkaart (ambitiekaart). De Veluwe wordt opgedeeld in ambitiegebieden (gericht op natuur) en beheersgebieden (gericht op zowel natuur als andere activiteiten). In dergelijke gebieden wordt dan onderscheidt gemaakt tussen wat wel en niet mag; wat is verboden, vergunningplichtig, vergunningplichtig onder voorwaarden en niet vergunningplichtig. In beheersgebieden zullen dan meer activiteiten vergunningvrij verklaard worden dan in ambitiegebieden, om zo de druk op ambitiegebieden te verkleinen. Dus in de ambitiegebieden mag geen toename van de verstoring plaatsvinden en wordt gestreefd naar een afname (mogelijk het verleggen van een fietspad) en in de beheersgebieden mag dan wel uitbreiding van recreatie plaatsvinden (bijvoorbeeld het aanleggen van een nieuw fietspad). Hierdoor worden gebieden gezoneerd. Mogelijk wordt gedacht aan het gedetailleerd uitwerken het vergunningenkader in een aantal deelgebieden die dan als voorbeeld kunnen dienen voor de rest van de Veluwe (Mond. med. M. van der Veen, 29-03-10).
Bovenstaand voorbeeld voor dagrecreatie is een initiatief van provincie om met leden van de taskforce (hierin zijn de betrokken maatschappelijke partijen vertegenwoordigd) te bespreken om te bepalen of dit een goede oplossing is (Mond. med. M. van der Veen, 29-03-10). Hierdoor kunnen verdere details niet gegeven worden.
Beoordeling Voor de verblijfsrecreatie (bungalowparken, campings) op de Veluwe is gezocht naar een oplossing om zowel ruimte te geven aan recreatiebedrijven als ruimte te geven aan natuur. Door middel van het krimp- en groeibeleid van de provincie zullen bedrijven evenredig moeten krimpen op plaatsen die ecologisch gezien waardevol zijn (krimpgebieden), deze kunnen dan worden omgezet naar natuur en
kunnen recreatiebedrijven evenredig groeien op ecologisch minder kwetsbare gedeelten van de Veluwe (groeigebieden). Hierdoor geldt uiteindelijk een nulgroei van verblijfsrecreatie in hectaren en per saldo een kwaliteitswinst voor de natuur. Op deze manier wordt in de groeigebieden (recreatieclusters) ontwikkelingsruimte geboden aan recreatiebedrijven én kan tevens de natuur worden versterkt (win-win). De kwaliteitswinst voor de natuur zorgt ervoor dat de instandhoudingsdoelen voor de Veluwe dichterbij worden gebracht. De bedachte methodiek laat zien dat met ruimtelijke zonering van de recreatie zowel de ecologische als de economische belangen kunnen worden gediend. Gezien het plaatsgebonden karakter van verblijfsrecreatie is het zoneren hiervan relatief gemakkelijk. Daarentegen zijn effecten op de natuur van dagrecreatie zoals fietsen en wandelen mogelijk groter dan van verblijfsrecreatie doordat mensen zich vrij in het gebied verplaatsen (verstoringseffect). Ook voor de dagrecreatie wordt in het huidige beheerplanproces gedacht aan ruimtelijke zonering, waarbij de Veluwe kan worden opgedeeld in zogenaamde beheersgebieden, waar het accent ligt op recreatie en zogenaamde ambitiegebieden, waar het accent ligt op natuur. Via deze methodiek wordt zowel ruimte gecreëerd voor recreatie als natuur (win-win). Hiermee kunnen de instandhoudingsdoelen voor de Veluwe dichterbij worden gebracht (in de ambitiegebieden). Flexibiliteit in de regelgeving wordt dus gezocht door middel van ruimtelijke zonering.
Veluwe Verblijfsrecreatie (Krimp- en groeibeleid)
Veluwe Dagrecreatie
ISH-doelen
win-win
Ontwikkeling verblijfsrecreatie in groeigebieden (zonering) én versterking van de natuur in krimpgebieden
+
+
Ontwikkeling dagrecreatie in beheersgebieden (zonering) én versterking natuur in ambitiegebieden
+
+
5.9
IJsselmeergebied
5.9.1
Audit Pleziervaart en Natura 2000
Een belangrijk onderdeel van het opstellen van beheerplannen is het in kaart brengen van bestaand gebruik en het toetsen van de effecten hiervan op de natuurwaarden. Het bestaand gebruik mag namelijk geen significant negatief effect hebben op de instandhoudingdoelen. In waterrijke Natura 2000-gebieden is de relatie tussen pleziervaart en de verstorende effecten op vogelpopulaties in het bijzonder van belang (Kenniscentrum Recreatie, 2009; www.stichtingrecreatie.nl). In het IJsselmeergebied is veel overlap tussen gebieden waar veel vogels rusten of fourageren en waar mensen recreëren; surfen, varen (gemotoriseerd en ongemotoriseerd). Er vindt dus voordurende interactie plaats tussen mens en natuur (Mond. med. Harm Schoten, 15-03-10).
Het IJsselmeergebied is een van de eerste natuurgebieden waar de relatie tussen vaarrecreatie en vogels de aandacht trok van onderzoekers. Al vóór de aanwijzing als Natura 2000-gebied (Natura 2000-gebieden: IJsselmeer, IJmeer & Markermeer, Zwarte meer, Ketelmeer & Vossemeer, Veluwerandmeren en Eemmeer & Gooimeer Zuidoever) brachten onderzoekers van het RIZA (toenmalig onderzoeksbureau van het ministerie van Verkeer en Waterstaat) hier de relatie tussen pleziervaart en vogelpopulaties in beeld. Het RIZA ontwikkelde een rekenmethode met een simulatiemodel om verstoring te bepalen. Het model is operationeel sinds de jaren ’90 en ook verschillende malen gebruikt voor de effecttoetsing van uitbreidingsplannen (niet voor bestaand gebruik) (Kenniscentrum Recreatie, 2009)
In september 2009 is het rapport “Audit Pleziervaart en Natura 2000” gereed gekomen. De aanleiding voor de audit was dat er bij het opstellen van de beheerplannen discussie was ontstaan over het toepassen van het RIZA-model voor het IJsselmeergebied in andere waterrijke Natura 2000 gebieden (www.stichtingrecreatie.nl). De recreatiesector was niet tevreden met de RIZA-rekenmethode als aanpak en Vogelbescherming Nederland ondersteunde deze kritiek (Mond. med. Wouter Iedema, 2003-10; Mond. med. H. Schoten, 15-03-10). Rijkswaterstaat IJsselmeergebied wilde gezien de voorgeschiedenis het RIZA-model niet toepassen. Hierdoor heeft Rijkswaterstaat IJsselmeergebied (voortouwnemer beheerplan) aan het ministerie van LNV en het Steunpunt Natura 2000 (het huidige Regiebureau) gevraagd of het wel zinvol was het model in te zetten voor de effecttoetsing bestaand gebruik in de beheerplannen (Kenniscentrum Recreatie, 2009. Er was behoefte aan een onafhankelijke audit voor de beheerplanprocessen om te weten te komen hoe recreatie het beste kan worden getoetst met alle onzekerheden erbij. Het Kenniscentrum Recreatie heeft vervolgens de RIZAmethode (en eventuele andere modellen) geëvalueerd en hierover geadviseerd. Een breed samengestelde begeleidingsgroep van Provincies, Rijkswaterstaat, Dienst Landelijk Gebied, Staatsbosbeheer, Hiswa, Watersportverbond en Vogelbescherming Nederland en het Steunpunt is betrokken geweest bij het tot stand komen van de audit en de groep staat achter de inhoud van de audit (Kenniscentrum Recreatie, 2009; Mond. med. Wouter Iedema, 30-03-10; www.natura2000.nl, 8)
De conclusie van het Kenniscentrum Recreatie is dat niet succesvol met modellen en rekenmethoden (RIZA-methode), waarbij verstoring rekenkundig wordt gekwantificeerd, te bepalen is of pleziervaart beschermde vogelsoorten verstoren (www.stichtingrecreatie.nl). De complexe relaties op het gebied van vaargedrag (meerdere gebruikers en verschillende gedragingen) en ecologie (veel verschillende factoren die het voorkomen van vogelsoorten bepalen en verstoring beïnvloeden) zijn modelmatig niet voldoende te vatten en er zijn teveel onzekerheden voor een rekenkundige benadering. De voornaamste aanbeveling van de audit is om de toetsing van het bestaand gebruik en autonome ontwikkelingen op een pragmatische wijze uit te voeren, waarbij maatwerk, expert judgement en gebiedskennis een belangrijke rol spelen. Het gebruik van kwalitatieve kennisinstrumenten (kaartmateriaal, Quick Scan Bestaand Gebruik / Effectindicator Natura 2000-gebieden en verstoringsafstanden) biedt de meeste kans op een succesvolle effectbepaling (Kenniscentrum Recreatie, 2009). Het laatste hoofdstuk van de audit richt zich op overheden (bevoegde gezagen) en overige betrokkenen die zich bezig houden met de toetsing van bestaand gebruik. Hier worden aanbevelingen gegeven voor de toepassing van kennisinstrumenten in het doorlopen van de effectbeoordeling. Daarnaast worden aanbevelingen gedaan voor het inrichten van het proces. Voor het stappenplan voor de effectbeoordeling wordt verwezen naar de Audit Pleziervaart en Natura 2000 zelf.
De audit wordt door Vogelbescherming Nederland gezien als theoretisch voorbeeld van flexibiliteit; een goede oplossing voor zowel natuur als recreatie. Er is sprake van een drietrap: dit betekent
concreet dat eerst in beeld wordt gebracht waar de belangrijkste vogelpopulaties en recreatieactiviteiten zich bevinden. Ten tweede wordt bekeken of er gezoneerd kan worden om de gebieden waar vogels aanwezig zijn met rust te laten (Mond. med. Harm Schoten, 15-03-10). Ten derde (en als laatste) wordt ingezet op eventuele mitigatie en beperking van activiteiten door bijvoorbeeld voorlichting: varen mag, maar alleen onder bepaalde voorwaarden of met een bepaalde gedragscode of door zoneringsmaatregelen in tijd en ruimte (Kenniscentrum Recreatie, 2009; mond. med. Harm Schoten, 15-03-10). Het doel van de methode is voldoende rust te creëren voor vogels en voldoende recreatieruimte te behouden. Het is een praktische toepassing van het voorzorgsbeginsel (Mond. med. Harm Schoten, 15-03-10).
Beoordeling De student onderschrijft bovenstaande beoordeling van Harm Schoten dat Audit Pleziervaart en Natura 2000 een theoretisch voorbeeld is van flexibiliteit welke wordt ondersteunt door zowel natuurals recreatieorganisaties. Deze beoordeling richt zich dan ook op de toepassing van de methodiek. Flexibiliteit in de regelgeving wordt met deze aanpak gezocht in het zoneren van pleziervaart in tijd (seizoenen) en ruimte of door middel van doorgang van activiteiten onder bepaalde voorwaarden zoals een gedragscode en/of voorlichting. Het uiteindelijke doel is vogels voldoende rust te geven én tegelijkertijd ruimte te bieden aan de pleziervaart (win-win). Hiermee wordt flexibel met het voorzorgsbeginsel (bij mogelijke significante schade geen doorgang van activiteiten) omgegaan: door voldoende rust te creeren door zonering/voorlichting kunnen de instandhoudingsdoelen dichterbij worden gebracht. Het voorzorgsbeginsel is veiliggesteld.
Audit Pleziervaart en Natura 2000
5.9.2
Toepassing audit (bestaand gebruik): rust vogels én doorgang pleziervaart (door zonering in tijd en ruimte / voorlichting / gedragscode)
ISH-doelen
win-win
+
+
Kaderstellende benadering IJsselmeergebied en Recreatieladder
Ondanks de gezamenlijk gedragen ‘Audit Pleziervaart en Natura 2000’ zijn er tijdens het beheerplanproces Natura 2000 IJsselmeergebied op het gebied van de pleziervaart strubbelingen ontstaan tussen de bevoegde gezagen en de recreatiesector (voor pleziervaart) (Vrij naar mond. med. W. Iedema, 30-03-10 en H. Schoten,15-03-10). Het proces wordt hieronder kort belicht.
Kaderstellende benadering autonome ontwikkeling recreatie IJsselmeergebied Rijkswaterstaat IJsselmeergebied (voortouwnemer beheerplan) is met de audit in de hand voor het beheerplan naar een oplossing voor (autonome) ontwikkelingen van recreatie en de natuur gaan zoeken (Mond. med. Harm Schoten, 15-03-10). Naar aanleiding van de audit is een Nadere Effecten Analyse gemaakt voor bestaand gebruik in het IJsselmeergebied. Hieruit kwam naar voren dat het bestaand gebruik door de recreatie (op het gebied van pleziervaart) in zijn huidige vorm weinig
effecten heeft op Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen, maar dat effecten van autonome ontwikkelingen daarentegen niet zijn uit te sluiten. De belangrijkste rustgebieden voor vogels worden door zeil- of motorjachten in de huidige situatie nauwelijks bezocht, maar zeker in drukke perioden worden vogels tot de resterende rustgebieden teruggedrongen, hierdoor kunnen nadelige effecten voor de komende beheerplanperiode niet worden uitgesloten. De bevoegde gezagen (ministerie van LNV, provincies en Rijkswaterstaat IJsselmeergebied) hebben daarom de ‘Kaderstellende benadering autonome ontwikkeling recreatie IJsselmeergebied’ voorgesteld (Projectgroep Beheerplan Natura2000 IJsselmeergebied, 2009).
De kern van deze aanpak is dat voor een omgekeerde benadering is gekozen. In plaats van autonome ontwikkelingen in kaart te brengen en discussies te voeren over uitvaartpercentages en verspreiding en gedrag van boten, de instandhoudingsdoelen (vogels) zelf als uitgangspunt te nemen. Significante gevolgen blijven uit als de voor de betreffende vogelsoorten belangrijke gebieden niet worden verstoord. Op grond van verstoringsafstanden worden van de betreffende soorten in de betreffende perioden om de belangrijke gebieden zones getrokken om verstoring te voorkomen (maatwerk vanuit het voorzorgsbeginsel: mogelijk afsluiten of met voorlichting). Maatschappelijke voordelen van de toepassing van de aanpak: -
-
-
Er wordt ontwikkelingsruimte gecreëerd voor recreatie: recreatie kan niet meer leiden tot significante gevolgen, waardoor recreatief gebruik niet meer nader getoetst en vergund hoeft te worden. De administratieve en financiële last m.b.t. vergunningverlening neemt af: er wordt ruimte geschapen voor jachthavenuitbreiding (Projectgroep Beheerplan Natura2000 IJsselmeergebied, 2009). In de toekomst hoeft niet meer worden getoetst op het aspect verstoring voor gebieden waar uitbreiding mag. Zonder kaderstellende aanpak is een passende beoordeling vereist volgens de Nb-wet (Mond. med. W. Iedema, 30-03-10) Handhaving en monitoring worden eenvoudiger en goedkoper; in vergelijking met de voorgestelde aanpak van de recreatiesector waarbij ‘hand aan de kraan’ moet worden gehouden (waarbij doorgang van de activiteit plaatsvindt, de ontwikkelingen en eventuele effecten op de instandhoudingsdoelen intensief worden gemonitord en bij negatieve effecten maatregelen worden getroffen (zie hierna)). Dit kan leiden dat ontwikkelingen tussentijds moeten worden stopgezet (Kenniscentrum Recreatie, 2009; Regiegroep Recreatie & Natuur, z.j.)
Recreatieladder Volgens de Regiegroep Recreatie & Natuur (belangengroep recreatiesector) komt de kaderstellende benadering erop neer dat preventief gezoneerd wordt om de autonome groei te mitigeren. Op voorhand wordt ervan uitgegaan dat er sprake zal zijn van autonome groei en dat deze groei zodanig negatieve effecten heeft dat deze gemitigeerd moeten worden. De Regiegroep heeft voorgesteld de mitigatie van effecten van recreatie en toerisme via de ‘recreatieladder’ te benaderen ofwel het principe ‘hand-aan-de-kraan’. De Regiegroep heeft de volgende stapsgewijze aanpak voorgesteld: 1. Monitoren of daadwerkelijk sprake is van groei van recreatie naar soort, tijd en plaats 2. Is er sprake van aantoonbare significante effecten of twijfel, waardoor de gunstige staat van instandhouding van soorten/habitats wordt aangetast? 3. Zo ja, dan kunnen de volgende mitigerende maatregelen worden getroffen (in gradaties): 1. Communicatieve maatregelen 2. Verleggen van routes 3. Zoneren door (tijdelijke afsluiting) in relatie tot soort, tijd en plaats (Regiegroep Recreatie & Natuur, z.j.)
Door deze twee verschillende visies voor het aanpakken van autonome ontwikkeling van de recreatie (pleziervaart) zat het beheerplanproces nagenoeg vast. Vanwege de principiële verschillen in benadering met mogelijke gevolgen voor andere gebieden, is de discussie hierover opgeschaald naar landelijk niveau (Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, Programmadirectie Natura 2000 van LNV, Regiegroep Recreatie & Natuur en Rijkswaterstaat). Op 1 maart jl. hebben deze partijen afgesproken om wederom met elkaar om de tafel te gaan zitten en aan de hand van een stappenplan gezamenlijk tot een oplossing te komen.
Beoordeling Rijkswaterstaat heeft om discussies over toekomstige ontwikkelingen van de pleziervaart te voorkomen de kaderstellende aanpak bedacht waarbij de instandhoudingsdoelstellingen voorop zijn geplaatst en zones worden ingericht waar uitbreiding mag plaatsvinden en zones waar rust voor vogels van belang is (deze zones worden in de huidige situatie niet bezocht worden door motorboten en zeiljachten). Met deze oplossing wordt gezorgd dat toekomstige rust voor vogelsoorten voldoende wordt gewaarborgd, zodat de natuurdoelen dichterbij worden gebracht. Het voorzorgsbeginsel wordt met hiermee veiliggesteld waardoor er ontwikkelingsruimte ontstaat voor recreatie. Met de voorgestelde zonering zullen geen vaarroutes verlegd hoeven worden, dus de huidige pleziervaart heeft er geen last van. Er worden alleen rustgebieden voor vogels gecreëerd in gebieden waar op dit moment toch niet wordt gerecreëerd. In de gebieden waar uitbreiding mogelijk is, hoeven dan geen vergunningen meer worden aangevraagd. Hiermee wordt een win-win situatie gecreëerd voor zowel economie als ecologie.
De recreatieladder is een reactie op de kaderstellende aanpak van Rijkswaterstaat. De recreatieladder is gebaseerd op het principe hand-aan-de-kraan; de door de Raad van State goedgekeurde aanpak voor de gaswinning. Hierbij is het van belang dat met de best beschikbare huidige wetenschappelijke kennis zeker kan worden gesteld dat een activiteit geen effecten heeft op de instandhoudingsdoelen, maar dat voor de toekomt waar dat niet zeker voor is, hand aan de kraan wordt gehouden. In dit geval vormt de huidige pleziervaart geen problemen voor de instandhoudingsdoelstellingen, maar toekomstige ontwikkelingen hebben mogelijk wel negatieve effecten, waardoor ‘hand-aan-kraan’ wordt voorgesteld. De recreatiesector vindt het problematisch dat op voorhand wordt gezoneerd, aangezien het niet zeker is of autonome groei zal plaatsvinden en de sector stelt voor dat ingezet wordt op monitoring of daadwerkelijke groei plaatsvindt en welke effecten dit heeft op de doelstellingen. De beoordeling kan hierbij worden gesplitst in twee scenario’s: (1) Het eerste scenario waarbij in de toekomst geen autonome ontwikkeling plaatsvindt waardoor pleziervaart gewoon doorgang kan vinden én de instandhoudingsdoelen dichterbij worden gebracht (er is namelijk geen wijziging in het huidig gebruik van het vaarwater). (2) En het tweede scenario dat uitgaat van toekomstige autonome ontwikkeling (uitbreiding pleziervaart), dat waarschijnlijk wordt geacht. Mocht uit de monitoring blijken dat de groei negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen dan zullen alsnog beperkingen aan de recreatie moeten worden gesteld. Hiermee is geen sprake meer van een win-win situatie. Door de beperkingen voor de recreatie (hand-aan-de-kraan) kunnen de instandhoudingsdoelen dan alsnog dichterbij worden gebracht (mits er via ecologische verantwoorde monitoring tijdig wordt ingegrepen, waar in dit scenario vanuit wordt gegaan).
ISH-doelen
win-win
Kaderstellende benadering autonome ontwikkeling recreatie IJsselmeergebied
Toepassing benadering: rust vogels én doorgang toekomstige ontwikkelingen pleziervaart (door zonering in tijd en ruimte / voorlichting / gedragscode)
+
+
IJsselmeergebied: Recreatieladder
Scenario 1 (geen autonome groei)
+
+
(‘hand-aan-de-kraan’)
Rust vogels én doorgang pleziervaart
ISH-doelen
win-win
+
-
Scenario 2 (wel autonome groei) Rust vogels én doorgang pleziervaart
5.9.3
Kitesurfen
Verschillende kitesurflocaties zijn in de Nadere Effecten Analyse beoordeeld op hun effect op de instandhoudingsdoelen. Uit de analyse bleek dat een aantal kitesurflocaties mogelijk schadelijk zouden zijn voor de instandhoudingsdoelen; deze activiteiten zouden mogelijk kunnen leiden tot verstoring van vogelsoorten, uitgaande van het voorzorgsbeginsel. Voor het IJsselmeergebied zijn daarom afspraken gemaakt over kitesurfen (in afrondingsfase). Rijkswaterstaat IJsselmeergebied (Waterdienst) is op 17 december 2009 met de Nederlandse Kitesurfvereniging, Watersportverbond, gemeente Medemblik, Recreactieschap West-Friesland, Staatsbosbeheer, Provincie Noord-Holland en Flevoland om de tafel gaan zitten om met de kaarten van het gebied in de hand te kijken of het mogelijk was een aantal grenzen op te schuiven of anders in te richten (niet zo zeer zonering, want voor bepaalde gebieden waren al gezoneerd). Het doel was om gezamenlijk op zoek te gaan naar oplossingen (Provincie Flevoland et al., 2009; Mond. med. W. Iedema, 30-03-10). De bijeenkomst concentreerde zich op de mitigatie van actuele knelpunten van kitesurfen in het Noord-Hollandse kustgebied, het IJssel- en Markermeer en Flevoland. Bureau Waardenburg, betrokken bij de beoordeling van verschillende kitesurflocaties, zorgde voor de presentatie daarvan. Tijdens de bijeenkomst zijn per locatie de mogelijkheden voor mitigatie besproken; locaties waar negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen niet zijn uit te sluiten (vanwege overlap in ruimte en tijd met belangrijke gebieden voor vogels) (Provincie Flevoland et al., 20090. Hieronder worden een aantal locaties en uitkomsten van het overleg gegeven.
Medemblik Op deze locatie is kitesurfen in de huidige situatie voornamelijk beperkt tot de zomermaanden en vormt in deze periode geen belemmering voor de instandhoudingsdoelen. In de wintermaanden (vanaf september) is echter er wel overlap met belangrijke gebieden voor de instandhoudingsdoelen, voornamelijk aan de zuidoostkant van de kitesurfzone: verstoring van vogels op en rond de eilanden en ondiepe kustzone van de Vooroever. Door de kitesurfzone 400m noordwaarts op te schuiven en duidelijk te begrenzen, is er geen risico op verstoring van soorten met instandhoudingsdoelen. In dat geval kan kitesurfen hier jaarrond worden toegestaan. In de huidige situatie is het gebied ten noorden
van de kitesurfzone (Vlietsingel) ook een gesloten gebied, maar de natuurwaarden van dit gebied zijn gering. Uitkomst overleg: - kitesurfzone 400m in noordwaartse richting verschuiven; - jaarrond openstellen; - kitesurfzone duidelijk aangeven met boeien en zuidgrens met palen in het water begrenzen; - bij opstapplaats infobord met spelregels; - huidig gesloten gebied bij Vlietsingel openstellen (Provincie Flevoland et al., 2009). Warder Op deze locatie is sitesurfen in huidige situatie voornamelijk beperkt tot de zomermaanden. In deze periode vormt kitesurfen geen belemmering voor de instandhoudingsdoelen. In de wintermaanden (vanaf september) is er wel overlap met belangrijke gebieden voor de instandhoudingsdoelen. Uitkomst overleg: - kiten alleen toestaan in zomerhalfjaar (april tot en met september) - locatie is in de periode 1 oktober - 31 maart gesloten (Provincie Flevoland et al., 2009). Muiderberg Op deze locatie is reeds in 2003 met de gemeente een kitesurfzone ingericht. De kitesurfers gebruiken in de huidige situatie een iets ander gebied dan is vastgelegd, namelijk het open water ten westen van het Kerkenpad (windsurfers ten oosten van deze weg). Overlap met het voor vogels belangrijke gebied, afhankelijk van de windrichting, is beperkt. De provincie Flevoland heeft aangegeven dat bij incidentele verstoring vogels uitwijken naar de kustzone meer westelijk en duikeenden ook naar Pampushaven, daarom vormt kitesurfen in de huidige situatie geen belemmering voor de instandhoudingsdoelen. Tijdens de bijeenkomst zijn de mogelijkheden besproken om huidige kitesurfzone te verschuiven. Vanwege andere waterrecreatieactiviteiten is verplaatsing in oostelijke richting voor het Watersportverbond geen optie. Uitkomst overleg: - kitesurfen op deze locatie is jaarrond toestaan; - westgrens kitesurfzone duidelijk aangeven met boeien en palen in het water; - bij opstapplaats infobord met spelregels; - interactie (kite)surfen en vogels in beheerplanperiode monitoren (Provincie Flevoland et al., 2009). De afspraken van de bijeenkomst zullen uiteindelijk worden opgenomen in het beheerplan. Formeel moet nog worden geregeld welke grenzen moeten worden veranderd, maar dat hoeft niet in het beheerplan zelf te worden opgenomen, als maar wordt aangegeven hoe de veranderingen in begrenzing zullen plaatsingen en wie deze taak op zich neemt. Er dienen voor nieuwe locaties door Rijkswaterstaat IJsselmeergebied wel BPR-vergunningen (Binnenvaartpolitiereglement) voor kitesurflocaties te worden afgegeven, want in principe is kitesurfen verboden behalve op plaatsen waar het wel mag (vanwege de veiligheid van de scheepvaart) (Mond. med. W. Iedema, 30-03-10).
Beoordeling Een aantal kitesurflocaties in het IJsselmeergebied hebben een mogelijk negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van vogelsoorten (verstoring). Per locatie zijn oplossingen gezocht in het verschuiven van grenzen van kitesurfzones en zonering in de tijd. Hiermee is de flexibiliteit in de regelgeving in tijd en ruimte benut. Daarnaast kunnen gedragscodes een positieve bijdrage leveren aan het creëren van voldoende rust voor vogelsoorten. Door deze maatregelen blijft kitesurfen mogelijk en worden tegelijkertijd de instandhoudingsdoelen dichterbij gebracht (win-win).
ISH-doelen
win-win
IJsselmeergebied: Kitesurfen
5.10
Rust vogels én aanpassingen kitesurfzones: verschuiven van grenzen / zonering in de tijd / gedragscode
+
+
Vlaanderen
Naast het zoeken naar voorbeelden van flexibiliteit in Nederland, is onderdeel van de onderzoeksvraag het zoeken naar voorbeelden uit Vlaanderen als lidstaat van de EU. Vlaanderen is net als Nederland dichtbevolkt en waar veel verschillende functies op een klein oppervlak met elkaar verweven zijn. Voor deze opdracht is op 22 maar jl. telefonisch contact opgenomen met de heer P. Symens van natuurbeschermingsorganisatie Natuurpunt uit Vlaanderen. Tijdens het telefonisch interview met de heer Symens werd duidelijk dat op dit moment weinig conflictsituaties spelen, deze hebben zich voornamelijk afgespeeld bij de inrichting van de Antwerpse Haven, voorafgaand aan het huidige proces (conflicten, in de zin van juridische procedures, zijn er dus momenteel in Vlaanderen weinig of niet, maar discussies (i.e. maatschappelijk en politiek overleg) over de verdere implementatie van het Europees natuurbeleid zijn er wel en verlopen soms zeer stroef (Schr. Med. P. Symens, 23-04-10)). Voor de context worden hieronder de belangrijkste punten van het proces van de Vlaamse implementatie van Natura 2000 gegeven. Het proces wordt echter niet beoordeeld op flexibiliteit.
Vlaamse instandhoudingsdoelstellingen Door middel van een maatschappelijk overlegproces (voor draagvlak) zijn zowel kwantitatieve als kwalitatieve natuurdoelen voor alle Vogel- en Habitatrichtlijngebieden voor heel Vlaanderen opgesteld. Op landelijk niveau is in maart 2008 begonnen met het opzetten van een overlegstructuur met vertegenwoordigers van landbouworganisaties, werkgevers, natuurverenigingen en boseigenaren. De betreffende actoren hebben er in totaal twee jaar over gedaan om het proces op te zetten en de ‘landelijke’ doelstellingen te formuleren. Het Vlaamse doelendocument is inmiddels principieel goedgekeurd door de Vlaamse regering. Na advies van de Raad van State zal het vervolgens finaal bekrachtigd worden. Inmiddels is ook de wetenschappelijke correctheid van de methodiek die zal worden toegepast om deze Vlaamse doelen te vertalen naar gebiedsdoelen, getoetst door een onafhankelijke wetenschappelijke commissie. Alle actoren konden bij deze wetenschappelijke toetsingscommissie hun vragen over deze correctheid inbrengen, welke vervolgens beantwoord werden door de commissie (Schr. med. B. Geertsma, 22-03-10). De doelstellingen zijn allen ecologisch onderbouwd, ook al zijn er ecologisch gezien nog wel kanttekeningen te plaatsen over wat is afgesproken, maar het was ook zaak de implementatie pragmatisch aan te pakken. In het Pact Van Vlaanderen is inmiddels door alle politieke partijen en maatschappelijke actoren ook de taakstelling en engagement onderschreven om tegen 2020 minstens 70% van de instandhoudingsdoelstellingen in de afzonderlijke gebieden gerealiseerd te hebben. Voor de komende 15-20 jaar ligt er zodoende voldoende werk op tafel voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen. Mocht vervolgens uit de permanente monitoring en/of uit voorschrijdend wetenschappelijk inzicht blijken dat de doelstellingen niet voldoen om een gunstige staat van instandhouding te bereiken/behouden en/of dat er niet voldoende maatregelen zijn getroffen, dan moeten de doelen en/of maatregelen te zijner tijd worden bijgesteld. Op deze manier ontstaat dus zeker een consensus over het te voeren natuurbeleid voor de komende 15-20 jaar (Mond. med. P. Symens, 22-03-10; Schr. med. P. Symens, 23-04-10).
Met de bekrachtiging door de Vlaamse Regering van de Vlaamse doelendocument is de maatschappelijke discussie over de ‘nationale’ doelstellingen afgerond. De Vlaamse doelstellingen zijn volledig gekwantificeerd, hierbij is voor heel Vlaanderen aangegeven hoeveel hectare een bepaald habitat moet worden uitgebreid. Het vastleggen van dergelijke doelen in concrete getallen (zowel wat de gunstige staat van instandhouding betreft als de uitbreidingsvereisten) werd belangrijk geacht om een duidelijk kader te geven aan de economische partners waarbinnen er onderhandeld kan worden bij het vastleggen van gebiedsdoelen (Schr. med. B. Geertsma, 22-03-10). Indien de agrarische sector in het huidige stadium bijvoorbeeld aangeeft dat een bepaalde uitbreiding van een habitat op een bepaalde locatie in Vlaanderen niet kan worden gerealiseerd, dan zal overleg gepleegd worden waar dit binnen Vlaanderen dan wel mogelijk is.
Instandhoudingsdoelstellingen voor de afzonderlijke gebieden In maart 2010 is het overlegproces voor de verdeling en vertaling van de Vlaamse doelstellingen voor de afzonderlijke Vogel- en Habitatrichtlijngebieden van start gegaan; het proces wordt hiermee geconcretiseerd. Aan de hand van de Vlaamse instandhoudingsdoelstellingen wordt per gebied een rapport opgesteld waarin concreet staat aangegeven wat in dat specifieke gebied moet gebeuren (gebiedsdoelen). De volgende stap is de vertaling naar concrete instandhoudingsmaatregelen. Het proces voor de implementatie van Natura 2000 in Vlaanderen is er op gericht om conflicten zo goed mogelijk te kanaliseren en te behandelen wanneer deze behandeld moeten worden; eerst zijn/worden de instandhoudingsdoelstellingen wetenschappelijk onderbouwd (op Vlaams niveau en op niveau van de afzonderlijke gebieden), daarna volgt een maatschappelijke toets met een politieke goedkeuring op het einde, en pas daarna de discussie over de maatregelen (Schr. med. B. Geertsma, 22-03-10). Dit is echter nog geen garantie voor succes. Het draagvlak wordt uiteindelijk niet bepaald door de delegaties in de overleggroep, maar door de leden of de achterban van de betrokken organisaties. De partijen krijgen de kans en de financiële middelen om hun leden goed te informeren, ermee in debat te gaan en – al dan niet – te overtuigen (Gysels en Geertsma, 2009).
5.10.1 Flexibiliteit en omgang met mogelijke conflictsituaties
Tijdens het telefonisch interview met de heer P. Symens van Natuurpunt is gevraagd naar de flexibiliteit van de Natura 2000-regelgeving en of deze voldoende flexibel is. De heer Symens geeft aan dat de Europese richtlijnen flexibel zijn; deze geven wel aan dat de gunstige staat van instandhouding van habitats en soorten moet worden behaald, maar niet op welke wijze dit moet gebeuren. In Vlaanderen is dit bepaald via de kwantificering van de doelstellingen welke ruimte laat om beleidsmatige keuzes te maken (maatschappelijke discussie over waar in Vlaanderen de doelen worden gerealiseerd). De Europese richtlijnen stellen dat om de zes jaar een rapportageverplichting noodzakelijk is over de staat van de instandhouding; de natuur mag niet verslechteren én de lidstaten moeten verbeteringen kunnen aantonen, maar zolang de natuur niet verslechtert, valt hier tijdwinst te boeken om instandhoudingsdoelstellingen op een langere termijn te realiseren (Mond. med. P. Symens 22-03-10). De regelgeving biedt dus flexibiliteit in ruimte en tijd. In tegenstelling tot Nederland kan in Vlaanderen niet meer worden onderhandeld over het aantal hectaren habitatuitbreiding dat zal worden gerealiseerd is voor planten- en diersoorten, aangezien het aantal hectares op Vlaams niveau reeds is vastgelegd. Het zoeken naar flexibiliteit in omvang van de natuurdoelen is voor de Vlaamse regelgeving dus niet van toepassing.
Net zoals in Nederland geldt dat in Vlaanderen voor het behalen van de instandhoudingsdoelen knelpunten bestaan als het gaat om problemen met de watercondities, stikstof, visserij en mogelijk met recreatieve activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden. Hieronder worden voor zowel als recreatie stikstof theoretisch aangegeven hoe Natuurpunt met mogelijke conflictsituaties omgaat die vervolgens op dezelfde manier beoordeeld worden als de Nederlandse praktijkvoorbeelden.
Recreatie Negentig procent van de habitats en twee/derde van de soorten bevinden zich in een ongunstige staat van instandhouding. Overal in Vlaanderen moet hersteld worden en de meeste habitats moeten worden uitgebreid. Voor de uitbreiding wordt vanuit Natuurpunt getracht met de recreatiesector naar een oplossing te zoeken, zodanig dat de recreatiesector er bij het maken van de inrichtingsplannen beter uitkomt, dan dat de sector er nu in staat door de recreatie naar de rand van het gebied te brengen en te proberen de recreatie mee te nemen in de verbindingen tussen de gebieden (maar deze discussie wordt nu nog te weinig gevoerd). Door bij de verbindingen de recreatieve activiteiten zo veel mogelijk mee te nemen en uit te bouwen (paden, netwerken, wandelroutes) zal de recreatiesector Natura 2000 waarschijnlijk niet als een bedreiging gezien, maar dan heeft het voor hen een meerwaarde. Met deze methode wordt getracht mogelijke problemen op te lossen, maar dat zal ook niet overal succesvol zijn (Mond. med. P. Symens, 22-03-10; Schr. med. P. Symens, 23-04-10).
Concreet voorbeeld van de Schelde: in de huidige situatie er zijn veel problemen met wateroverlast omdat de Schelde en haar bijrivieren meerdere malen werden ingedijkt, uitgediept etc. In het kader van Natura 2000 worden delen van de vallei terug gegeven aan het water en de natuur en/of ingericht als overstromingsgebieden. Op verschillende plaatsen zullen hiervoor dijken geheel of gedeeltelijk worden weggehaald. In deze te ontpolderen gebieden zijn verschillende recreatieve plassen van visverenigingen aanwezig. Door de inrichtingsplannen zullen de visverenigingen hier moeten verdwijnen, maar zij krijgen buiten het gebied een nieuw viswater terug. De verenigingen worden meegenomen in het debat. Het is een dure oplossing, maar er wordt getracht voor iedere situatie een oplossing te zoeken. Ook als bijvoorbeeld landbouwers hun grond verliezen wordt met flankerend beleid getracht (ruilgronden, bedrijfsverplaatsing) de situatie op te lossen door met een positieve ruil te komen. Het uitgangspunt c.q. doel is dat als een partij getroffen wordt, te zorgen voor een integraal plan zodat iedere partij er uiteindelijk beter uitkomt dan dat zij erin ging (Mond. med. P. Symens, 2203-10; Schr. med. P. Symens, 23-04-10).
Beoordeling In het proces waarbij oplossingen moeten worden gezocht voor situaties waarbij habitats moeten worden hersteld of uitgebreid zal worden bezien hoe recreatieve activiteiten worden ingepast in het landschap, dat kan zowel binnen het Natura 2000-gebied (aan de randen) zijn of daarbuiten. Hiermee wordt getracht een integraal plan op te stellen om recreatieve functies een volwaardige plaats te geven en tegelijkertijd de natuur in de Natura 2000-gebieden te verbeteren (win-win). Met deze oplossing wordt flexibiliteit gezocht in de regelgeving door recreatie ruimtelijk te zoneren, maar dan zowel in de Natura 2000-gebieden als daarbuiten (gebiedsoverstijgende aanpak).
ISH-doelen
win-win
Vlaanderen: Recreatie
Verbetering natuur én inpassen recreatie binnen en buiten Natura 2000-gebieden (zonering)
+
+
Stikstof In Vlaanderen brengt een te hoge stikstofdepositie nog steeds de mogelijkheden voor het behoud – laat staan herstel – van tal van Europees beschermde habitattypes in gevaar. Voor de agrarische sector geldt een generieke mestwetgeving. In de huidige situatie is het mogelijk dat in gebieden die gevoelig zijn voor eutrofiering conform de geldende mestwetgeving nog altijd een vergunning kan worden verkregen voor bijvoorbeeld een bijkomende grote stal. Conform de Natura 2000-wetgeving, moet deze vergunningsaanvraag dan onderworpen worden aan een passende beoordeling, maar deze verplichting wordt in Vlaanderen nog al te vaak niet nagekomen. Hierdoor ontstaan conflictsituaties. Deze problematiek zal ongetwijfeld herhaaldelijk op tafel komen bij het maatschappelijk overleg rond de gebiedsdoelen en tevens voor een groot deel bepalend zijn voor de “tolerantie” van de boeren. Natuurpunt is echter van mening dat deze oefening kan bijdragen tot een begin van een oplossing. Immers, bij de toebedeling van de Vlaamse doelstellingen aan de afzonderlijke gebieden zullen ook knopen moeten worden doorgehakt over bijvoorbeeld de bepaling van de locaties waar heideherstel moet plaatsvinden. De agrarische sector wordt zo verplicht om hierover mee te denken en zal uiteindelijk ook keuzes moeten te maken. De sector zal dus zelf op zoek moeten gaan naar locaties waar herstel het minste effect heeft op de landbouw. Als hierover consensus is, zal de volgende stap de vertaling naar de maatregelen met de hieraan gekoppelde randvoorwaarden zijn, inclusief het naar beneden brengen van de stikstofdepositie (Mond. med. P. Symens, 22-03-10; Schr. med. P. Symens, 23-04-10).
Beoordeling De Vlaamse agrarische sector is door de stikstofproblematiek nog niet zoals in Nederland dermate beperkt in hun ontwikkelingsvrijheid dat bedrijven zich niet meer kunnen ontwikkelen. Vlaamse bedrijven kunnen nog steeds onder het huidige generieke mestbeleid ontwikkelingen doorvoeren. Op dit gebied zullen hoogstwaarschijnlijk nog conflictsituaties ontstaan. Op dit moment zijn er weinig of geen juridische procedures aangespannen in Vlaanderen (Mond. med. P. Symens, 23-04-10), dus ook niet op dit vlak. Mogelijk omdat het huidige mestbeleid ontwikkelingen toestaat. Waarschijnlijk wordt getracht toekomstige conflictsituaties via maatschappelijk overleg op te lossen. Het voordeel is namelijk dat boerenpartijen hebben meegewerkt aan het proces van het vaststellen van de instandhoudingsdoelen (waar dus draagvlak voor is). Dit draagt mogelijk bij aan het zoeken naar oplossingen, zij zullen actief mee moeten denken en keuzes moeten maken waar de doelen het beste kunnen worden gerealiseerd. Dit voorbeeld is verder nog te weinig concreet om in de huidige situatie te kunnen beoordelen op het dichterbij brengen van de instandhoudingsdoelen en de zoektocht naar win-win situaties.
Vlaanderen: Stikstof
Aanpak stikstofproblematiek
ISH-doelen
win-win
Geen beoordeling
Geen beoordeling
6
Toepassing flexibiliteit in Nieuwkoopse Plassen en de Haeck
Het laatste gedeelte van het onderzoek richt zich op een verkenning in hoeverre de gevonden praktijkvoorbeelden uit hoofdstuk 5 toepasbaar zijn voor het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse plassen en de Haeck (zie figuur 3). Hiervoor is M. van Schie geïnterviewd, boswachter van Natuurmonumenten in het gebied. Uit de informatie van het interview zijn de procesmatige knelpunten naar voren gekomen en de gebiedsspecifieke knelpunten en kansen waarbij de mogelijke oplossingen worden besproken voor water, stikstof en recreatie, inclusief mogelijk toepasbare praktijkvoorbeelden uit voorgaande hoofdstukken: de zoektocht naar flexibiliteit.
6.1
Knelpunten en kansen
Het beheerplanproces voor Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en de Haeck is in volle gang, en het concept-beheerplan is inmiddels gereed. Een aantal maanden geleden is het proces gestart. De betrokken partijen zijn de Provincie Zuid-Holland (projectleider), Royal Haskoning (procesbegeleiding en het schrijven van het beheerplan), Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, Land en Tuinbouworganisatie (LTO), de jagersvereniging, lokale boeren en recreatieondernemers. Natuurmonumenten heeft als terreinbeheerder het grootste aandeel van het gebied in eigendom. In het zuidelijke gedeelte van het gebied liggen de Meijegraslanden. De helft hiervan is in eigendom van Natuurmonumenten en wordt gedeeltelijk gebruikt door agrariërs en de andere helft is in eigendom van agrariërs. Daarnaast is een klein gedeelte in eigendom van Staatsbosbeheer. Het volledige gebied is aangewezen als EHS-gebied en tevens als Natura 2000-gebied (Mond. med. M. van Schie 07-05-10). Waar liggen de procesmatige knelpunten: EHS en Natura 2000 EHS: Het volledige gebied is zoals hierboven aangewezen als EHS (en valt samen met N2000). Voor de Meijegraslanden waar boeren gedeeltelijk eigendommen hebben of grond in medegebruik hebben, is anderhalf jaar geleden door DLG een plan gemaakt over hoe het gebied eruit moet zien als het als EHS moet worden ingericht (met inachtneming van de waterproblematiek). Uit het plan kwam o.a. naar voren dat gedeelten van de Meijegraslanden zouden moeten worden afgeplagd, het waterpeil in gedeelten die diep ontwaterd en ver ingeklonken zijn omhoog moet worden gebracht om overjarige rietvegetaties duurzaam een plaats te geven en gedeelten waar bloemrijk grasland moet worden behouden. De consequentie hiervan was dat boeren op termijn zouden moeten worden uitgekocht en tot die tijd niet mochten uitbreiden. Vanuit de provincie Zuid-Holland is, sinds de invoering van het beleid in de jaren ‘90, nooit duidelijkheid gekomen waneer de EHS wordt afgemaakt, in welke vorm en of agrariërs zouden worden uitgekocht. De onduidelijkheid was niet werkbaar voor agrariërs, aangezien zij wilden weten waar ze aan toe waren, konden ze de komende jaren nog uitbreiden of zou over een aantal jaren natuur achter hun bedrijf komen te liggen. De EHS-taakstelling en de onduidelijkheid hierover speelt dus al heel lang. Natura 2000: Sinds een aantal jaren is naast het EHS-beleid, Natura 2000 van kracht geworden. Ongeveer drie jaar geleden stelde de provincie in het kader van Natura 2000 voor, de graslanden van Natuurmonumenten her in te richten. Hier was, gezien de verhoudingen, vanuit de agrariërs weerstand tegen. Natuurmonumenten tracht overigens wel met de lokale agrariërs samen te werken met wisselend resultaat. Voor Natura 2000 moet nu een concreet beheerplan moet worden geschreven, veel Natura 2000-doelen blijken direct in de EHS-doelen te passen, de noodzaak om de EHS te realiseren zoals DLG dat bedacht had, wordt steeds groter. De provincie heeft nog steeds niet gezegd of er wat gaat gebeuren of niet, maar de provincie realiseert zich dat er nu ook iets moet gebeuren (hard kader voor Natura 2000), en doet voorzichtig uitspraken om met de realisatie van de EHS te beginnen (Mond. med. M. van Schie 07-05-10). Het grootste knelpunt voor het Natura 2000-beheerplanproces waardoor deze moeizaam verloopt, vormen dus de historische achtergronden doordat er twee processen naast elkaar lopen: het EHS- en het Natura 2000-proces met de tegenstellingen tussen de agrarische belangen en de natuurdoelen voor het gebied en. De inrichting voor de EHS met de bijbehorende doelen grijpen veelal samen met de Natura 2000-doelen waardoor de twee processen moeilijk te scheiden zijn. Toch moeten ze worden gescheiden omdat Natura 2000 anders stil komt te liggen. Concrete afspraken gemaakt over de EHS-inrichting zijn zoals aangegeven namelijk nog niet gemaakt. Voor de komende Natura 2000beheerplanperiode geldt dat alle Natura 2000-doelen kunnen worden behaald als de EHS wordt
ingericht (streefjaar 2018) en als dat niet is gebeurd dan moet in de volgende beheerplanperiode naar alternatieven gekeken worden. Maar het is niet geheel onmogelijk om Natura 2000-doelen te realiseren zonder de EHS, maar de realisatie van EHS vergemakkelijkt in hoge mate de realisatie van de Natura 2000-doelen. Dat heeft te maken met de natschraallanddoelen en met de moerasdoelen (kalkhoudende moerassen en doelen voor allerlei vogelsoorten) waarbij het waterpeil hoog moet zijn (zie paragraaf 6.1.1). Een aantal specifieke Natura 2000-doelen zijn: blauwgrasland, veenmosrietland, moerasheide, kranswierwateren, meren met krabbescheer en fontijnkruiden, noordse woelmuis, purperreiger, kleine zilverreiger en woudaap (Mond. med. M. van Schie 07-05-10). Voor de volledige beschrijving van de Natura 2000-doelen wordt verwezen naar bijlage 5. 6.1.1
Water
Het grootste knelpunt voor Nieuwkoopse Plassen en de Haeck is de hydrologische situatie in het gebied, zowel de waterkwaliteit, waterkwantiteit als de manier waarop het water door het gebied stroomt. Als de hydrologische situatie conform de natuurdoelen op orde is gebracht dan kunnen de aquatische natuurdoelen worden gehaald. Het Natura 2000-gebied heeft een gesloten watersysteem. Slechts op een punt wordt water het gebied ingelaten en op hetzelfde punt uitgelaten (aan de westkant) en kent drie verschillende waterpeilen: voor het plassengedeelte (1), voor de Meijegraslanden (2) en voor de Haeck (3) (zie figuur 5) (Mond. med. M. van Schie 07-05-10).
1 3 2
1 2 1
2
Figuur 3: Begrenzing Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en De Haeck (www.synbiosys.alterra.nl)
waterkwaliteit Het in en uitlaten van water op een plek in het gebied is van belang voor de waterkwaliteit want hierdoor is de waterkwaliteit beter dan in de vroegere situatie. Het levert goede resultaten op als het gaat om de kwaliteit van aquatische habitattypen in het algemeen (noordelijke gedeelte), zonder te kijken naar de ecologische of economische belangen of naar de N2000-doelen. Maar voor de aquatische Natura 2000-doelen zullen habitattypen moeten worden uitgebreid waardoor de waterkwaliteit nog verder moet worden verbeterd (van waterpeil 1). Er zijn wel mogelijkheden om de natuurdoelen voor Natura 2000 te realiseren zolang het N2000-proces los wordt gekoppeld van de EHS, aangezien het nog onzeker is of de EHS wordt gerealiseerd (het ideaalbeeld is Natura 2000 inclusief de EHS). Los van de EHS kunnen alle Natura 2000 doelen die puur met waterkwaliteit te maken hebben, worden versterkt. Het verbeteren van de waterkwaliteit kan op twee verschillende manieren: (1) door defosfatering van het water dat wordt ingelaten in het plassengebied (door ijzer aan het water toe te voegen) en (2) het terugdringen van fosfaten uit interne bronnen als hoofdinstrumenten om algenbloei tegen te gaan en voor het verkrijgen helder water. Dit zorgt ervoor dat de groenknolorchis kan groeien en kranswierwateren voorkomen in het gebied. Maar vanuit de boerengebieden van de Meijegraslanden komen nog veel nutriënten die zich in de winter door het gebied verspreiden (Mond. med. M. van Schie 07-05-10). Jaarlijks wordt 5 mlj. kuub water het plassengebied ingelaten dat moet worden gezuiverd (defosfatering). Vervolgens wordt ong. 800.000
kuub het landbouwgebied ingelaten waar het wordt beladen met sulfaten die het plassengebied binnenkomen en vervolgens weer uitgemalen moeten worden (Schr. med. D. Kunst, 10-05-10). Dit is een directe bedreiging voor de aquatische doelen; voor de groenknolorchis, kranswierwateren, krabbescheer en fontijnkruiden). Een oplossing zou zijn om de Meijegraslanden zodanig te isoleren van de rest van het Nieuwkoopse plassengebied dat de uitspoeling van nutriënten geen invloed meer heeft op het plassengebied, daardoor kan de waterkwaliteit van het gebied worden verbetert. Dat is best mogelijk door dammetjes aan te leggen, sluizen plaatsen of buizen aan te leggen die het water onder de rivier de Meije door buiten het gebied brengen. Het probleem van het verbeteren van de waterkwaliteit is dus technisch gezien op te lossen (Mond. med. M. van Schie 07-05-10). Waterkwantiteit Zoals hierboven aangegeven kan de waterkwaliteit worden verbeterd door technische oplossingen. Dit geldt niet voor de Natura 2000-doelen die te realiseren zijn via de waterkwantiteit in het gebied. Er blijven dan drie doelen onderbelicht, dat zijn: de moerasdoelen en blauwgrasland, maar de delen van de Meijegraslanden die potentie hebben om te plaggen bevinden zich in de eigendommen van Natuurmonumenten, dus daar zou Natuurmonumenten met inrichtingsmaatregelen (beheer) de doelen voor blauwgrasland kunnen realiseren (geen boerenland). Het Natura 2000-doel wat dus een knelpunt blijven de moeras(vogel)doelen, waarvoor een deel van het boerenland van het Meijegraslandgebied onder water moet worden gezet zodat moeras gerealiseerd wordt. Hiervoor is een fluctuerend waterpeil nodig dat er op dit moment niet is vanwege de bemaling door de aanwezige agrarische bedrijven. Dit doel zou gemakkelijk gerealiseerd kunnen worden in het kader van de inrichting van de EHS. Dan zou voor 6 van de 8 à 9 boeren een oplossing gezocht moeten worden omdat zij niet kunnen blijven. De twee overblijvende boerenbedrijven zullen dan niet mogen uitbreiden vanwege de toename van ammoniak (waterkwaliteit en depositie), alleen als een andere boer weggaat of stopt is uitbreiding mogelijk (saldering). Voor Natura 2000 zou dit deze beheerplanperiode gerealiseerd kunnen worden, maar ook de volgende beheerplanperiode (geen eindtermijn). Voor de waterkwaliteit is goede inspanning noodzakelijk, maar moerasvogels zijn pioniers. Als over 10 jaar moeras met vitaal riet zou worden ontwikkeld dan zullen de moerasvogels zeker komen (mits de soorten niet zijn uitgestorven, maar dat is niet waarschijnlijk omdat op andere plaatsen moerasontwikkeling plaatsvindt). Hiermee kan dit doel op een tweede plaats gezet kunnen worden (Mond. med. M. van Schie 07-05-10). De discussie over de beëindiging van bedrijven uit het gebied wordt niet gevoerd in het beheerplanproces, dat vindt plaats in de discussie over de EHS (Mond. med. T. Cooijmans, 11-0510).
6.1.1.2 Toepassing peilgestuurde drainage Voor de waterkwantiteit is peilgestuurde drainage als mogelijkheid aangedragen voor de Nieuwkoopse Plassen waarbij de boer zelf het peil kan regelen en niet door een waterschap waarbij het peil voor lange periode laag gehouden wordt. Doordat boeren op gezette tijden het peil kunnen regelen is minder afvoer (water langer vasthouden), beregening en bemesting (omdat de nutriënten niet wegspoelen) nodig. Dit systeem geldt voor situaties waarbij het afgevoerde water niet meer terugkomt in het watersysteem, zoals bij de verdrogingsproblematiek van de Peel. Dat is in de Nieuwkoopse Plassen anders, alle graslanden liggen in het Nieuwkoopse peil opgesloten, de Meije is aan de graslanden aangesloten, en al het water dat door de diepe onderbemaling door de boeren zelf wordt afgewaterd op de Meije gaat via sloten voor een deel terug het gebied in (maar ook voor een deel uit het gebied). Of er nu veel of weinig water wordt afgevoerd, in de winterperiode als het veel regent komt er veel sulfaat uit de graslanden het plassengebied in wat de waterkwaliteit niet ten goede komt. Hier moet gezorgd worden dat het water juist niet meer terugkomt in de rivier of alleen maar het gebied uitstroomt onder de Meije door naar de andere polder. Het gebied heeft daarentegen wel degelijk te maken met verdroging, maar dat is altijd zo geweest omdat de polder ten noorden van het gebied lager ligt (1½m) en de polder aan ten zuiden veel lager ligt (± 5m): het inklinkende middeleeuwse veenlandschap (Mond. med. M. van Schie 07-05-10). En binnen het gebied liggen de Meijegraslanden lager dan de plassen. Het plassengebied ligt als het ware als een berg in het landschap. Hierdoor heeft het te maken met een hoge mate van waterwegzijging aan alle kanten, waardoor veel water moet worden ingelaten (5 mlj. kuub per jaar) (Mond. med. M. van Schie 07-05-10; Schr. med. D. Kunst, 10-05-10). Een systeem waarbij de boeren hun eigen peil zouden kunnen regelen is dus geen oplossing omdat de boeren al binnen het Nieuwkoopse (hogere) pijlsysteem
liggen. Boeren regelen in de huidige situatie al hun eigen peil door onderbemaling waardoor het gebied steeds verder inklinkt en waardoor ook weer veel sulfaten het plassengebied inkomen (Mond. med. M. van Schie 07-05-10). 6.1.2
Stikstof
De stikstofdepositie (ammoniak) vanuit de landbouwbedrijven in en om het gebied is naast de waterkwaliteit en -kwantiteit een knelpunt voor het gebied vooral voor de terrestrische habitattypen (graslanden). Het is een probleem doordat de algehele kwaliteit van de terrestrische habitattypen door de stikstofdepositiedeken afneemt. Om de Natura 2000-doelen te kunnen halen moet de stikstofdepositie voor het gebied omlaag. Hiervoor zijn wel technische oplossingen mogelijk (via luchtwassers om de stikstof eruit te filteren) (Mond. med. M. van Schie, 07-05-10). Voor het behalen van de Natura 2000-doelen is de provincie Zuid-Holland in 2009 met een Haalbaar en Betaalbaar advies gekomen voor Natura 2000. Voor de stikstofproblematiek heeft de provincie aangedragen dat voor alle 8 veehouderijen in de Meijegraslanden een oplossing gevonden moet worden omdat zij voor de doelstellingen niet kunnen blijven. Hierdoor zou het stikstofprobleem voor het Natura 2000-gebied zijn opgelost. De gedachte erachter is dat als de 8 bedrijven uit het gebied vertrekken, de boeren in de omgeving geen last meer hebben met de vergunningverlening. Als deze in het gebied zouden blijven dan is de depositie per saldo te hoog en kunnen problemen met de vergunningverlening ontstaan (Mond. med. T. Cooijmans, 11-05-10). De agrarische sector heeft hier toentertijd voorzichtig mee ingestemd in afwachting van het meer concreet worden van het beheerplan (Mond. med. T. Cooijmans, 11-05-10; LTO Noord, 2010). In april 2010 hebben de gezamenlijke LTO Noord afdelingen Woerden, Bodegraven en AlphenNieuwkoop een brief geschreven aan de Gedeputeerde Evertse van de provincie Zuid-Holland om hun zorgen te uiten over o.a. de voorgenomen maatregelen uit het beheerplan tot dan toe (nog geen conceptversie). Er zou onvoldoende inzicht zijn in de gevolgen voor de agrariërs in en rondom het Nieuwkoopse plassengebied als het gaat om de maatregelen, technieken en financiële middelen waarmee de stikstofreductie tot stand kan worden gebracht. Daarnaast lijken alle maatregelen in het Haalbaar en Betaalbaarheids-advies alleen gericht op het terugdringen van de stikstofdepositie vanuit de landbouw en niet voor andere bronnen. Het concept-beheerplan is vervolgens gereed gekomen en op 3 mei hebben de genoemde afdelingen van LTO Noord een bericht doen uitgaan waarin zij het concept-beheerplan bekritiseren. Volgens de LTO is nog steeds onvoldoende inzicht is in de gevolgen voor de boeren in en rond het gebied en geven aan dat de landbouw voor een deel bijdraagt aan de stikstofproblematiek en verkeer, luchtvaart en industrie ook moeten bijdragen aan de reductie ervan. Daarnaast is LTO Noord het ook oneens met de inrichting van de Meijegraslanden waarbij deze onder water moeten worden gezet om overjarig riet te ontwikkelen (voor de moeras(vogel)doelen) en in de Meijegraslanden geen plaats meer is voor agrariërs, waardoor het cultuurhistorisch waardevol weidelandschap zal verdwijnen (LTO Noord, 2010). 6.1.2.1 Toepassing Convenant Stikstof en Natura 2000 en de PAS De provincies Noord-Brabant en Limburg hebben samen met ZLTO en natuurorganisaties het Convenant stikstof en Natura 2000 afgesloten die moet zorgen dat duurzame bedrijfsontwikkeling mogelijk blijft als per saldo de stikstofpositie afneemt, die vervolgens is opgenomen in het conceptbeheerplan Deurnsche Peel, Mariapeel en Groote Peel (zie paragraaf 5.3). De Provincie Zuid-Holland heeft voorafgaand aan het beheerplan voor de aanpak van de stikstofproblematiek geen dergelijk stikstofconvenant met partijen afgesloten (Mond. med. M. van Schie, 07-05-10). Achteraf gezien had het opstellen van een stikstofkader waarbij de betrokken partijen gezamenlijk op hoofdlijnen naar oplossingen zoeken voor de problematiek, kunnen helpen het beheerplanproces op dit punt vlotter te laten verlopen. Het concept-beheerplan vormt de basis voor de PAS die de vergunningverlening vlot moet trekken en waar nu aan wordt gewerkt, dit is essentieel om een reductieopgave voor de PAS te formuleren. De optelsom van alle reductieopgaven uit de beheerplannen moeten vervolgens de basis vormen voor de afspraken voor generieke, provinciale/regionale en gebiedsgerichte maatregelen die voor de PAS gemaakt gaan worden. De gemaakte afspraken zullen uiteindelijk weer in het beheerplan terechtkomen en de onderbouwing zijn voor de realisatie van de noodzakelijke stikstofreductie uit het beheerplan (Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, z.j.). Voor Zuid-Holland moet de PAS inzicht geven in de maatregelen die nodig zijn voor zowel landbouw, verkeer als industrie; ook voor de Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en de Haeck (zoals LTO Noord wenst). Een oplossing voor de
stikstofproblematiek waarbij de industrie direct een bijdrage levert aan het behalen van de doelen zoals in Voornes Duin, is voor dit gebied niet van toepassing, industrieën liggen te ver van het gebied vandaan. 6.1.3
Recreatie
Voor recreatie liggen er enkele knelpunten die voornamelijk te maken hebben situaties waarbij motorboten met hun schroef waterplanten versnipperen. Het probleem met de motorboten zal worden getoetst en als uit de toets blijkt dat deze schade veroorzaken aan waterplanten (is waarschijnlijk) dan zal de zonering aangepast moeten worden. Het Nieuwkoopse plassengebied is al gezoneerd. Hier zou alleen een verscherping voor ingesteld kunnen worden door de randen van de grote plas in het midden van het gebied, daar vindt nu uitbreiding plaats van een aantal aquatische habitattypen welke waarschijnlijk wordt tegengehouden doordat er motorboten doorheen varen. Hiervoor zou dan zou een 50m brede zone vanaf de oevers moeten worden ingesteld om recreatie met motorboten te weren, dan heb je nog steeds de ruimte om te varen op de hele plas min de 50m brede zone. Dat is een nadeel voor de recreanten met een motorboot, maar een voordeel voor kanoërs, want die hebben dan weer rust. Dit wordt waarschijnlijk bij de overlegvoering met de beide belangenverenigingen geen groot probleem (wel oplosbaar) doordat het voordeel oplevert voor de kanorecreatie en de zonering geen groot gebied zal betreffen (waar krabbescheer en kranswierwateren gerealiseerd moeten worden, aan de randen van de gebieden), dan neemt het areaal waar motorboten kunnen varen met ongeveer 5% af, maar dan kunnen de recreanten nog steeds bijna overal komen. Er zijn geen problemen met verstoring van vogels. In de Nieuwkoopse plassen liggen al een aantal rustgebieden voor vogels waar recreanten niet mogen komen. Deze zijn al tientallen jaren geleden ingesteld (Mond. med. M. van Schie, 08-05-10). Conflictsituaties met recreatieondernemers zijn in de huidige situatie niet aanwezig en worden ook niet verwacht. De gevonden praktijkvoorbeelden die voornamelijk bepaalde vormen van zonering aandroegen als oplossingen voor recreatie, zoals in het beheerplan Voordelta, zijn voor de Nieuwkoopse Plassen al toegepast en de mogelijke extra zoneringsmaatregelen vormen geen grote beperking voor de recreanten met motorboten. Verstoring van vogels is in dit gebied, zoals de problematiek in de Voordelta met verschillende recreatiegroepen of de pleziervaart in het IJsselmeergebied is niet aan de orde. Het huidig gebruik of toekomstig gebruik van het gebied vormt geen beperking voor het behalen van de instandhoudingsdoelen, omdat reeds jaren geleden al rustgebieden voor vogels zijn ingesteld. Oplossingen die in dit verslag voor recreatie zijn opgenomen zijn hier dan ook niet van toepassing. Recreatie is in dit gebied het minst grote probleem voor het behalen van de natuurdoelen (Mond. med. M. van Schie, 08-05-10).
7
Eindbeoordeling flexibiliteit
Dit hoofdstuk geeft een algehele beoordeling op flexibiliteit van zowel de gevonden praktijktijkvoorbeelden als de toepassing van de praktijkvoorbeelden in Nieuwkoopse Plassen en de Haeck, resp. in paragraaf 7.1 en 7.2.
7.1
Praktijkvoorbeelden
Naar aanleiding van de zoektocht naar praktijkvoorbeelden kan worden gesteld dat de praktijkvoorbeelden voornamelijk betrekking heben op conflictsituaties over de onderwerpen stikstof, water en recreatie en daarnaast twee bijzondere voorbeelden gericht op gaswinning en de mosselvisserij. Per onderwerp wordt hieronder een eindbeoordeling op flexibiliteit gegeven. Als laatste volgt een visie op de flexibiliteit van de recreatie in Vlaanderen en Nederland (aangezien voor Vlaanderen ook een praktijkvoorbeeld is opgenomen). In tabel 2 van bijlage 8 zijn alle individuele beoordelingen van de praktijkvoorbeelden in tabelvorm weergegeven.
Stikstof Stikstofdepositie is hét grote probleem voor Natura 2000-gebieden. Recente politieke ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat via landelijke afwegingskaders (PAS) de vergunningverlening voor agrarische bedrijven vlot zal worden getrokken (na een periode van stilstand door procedures); een dalende stikstofdepositie in combinatie met duurzame ontwikkelingsmogelijkheden voor ondernemers (flexibiliteit in tijd). Zoals reeds eerder aangegeven is het convenant stikstof en Natura 2000 voor Noord-Brabant en Limburg het voorbeeld geweest voor de realisatie van de PAS. Het convenant laat zien dat ondanks de verschillende belangen het voor natuurorganisaties én de agrarische sector wel degelijk mogelijk is om gezamenlijk tot oplossingen te komen waar beide partijen mee kunnen leven (win-win). Het convenant is volledig overgenomen in het concept-beheerplan Deurnsche Peel, Mariapeel en Groote Peel. Als het gaat om flexibele oplossingen dan laat dit beheerplan zien dat door de nadruk te leggen op een samenhangend pakket van maatregelen gericht op zowel stikstof, water (o.a. peilgestuurde drainage, zie hierna) als beheer er duidelijk flexibiliteit wordt benut om het hoogveen in de gebieden te behouden en te herstellen, ofwel er wordt gedraaid aan de knoppen van kwaliteit, zie ook paragraaf 4.2.2 (flexibiliteit door integrale aanpak). Het convenant natuurbeheer Natura 2000-gebied Voornes Duin was duidelijk gericht om alleen met beheermaatregelen de instandhoudingsdoelen te realiseren en daarmee ontwikkelingsruimte te creëren voor bedrijven (winwin) als voorschot op de aanpak van het daadwerkelijke stikstofprobleem (flexibiliteit door extra te investeren in beheer). Deze oplossing kan dan ook worden gezien als een duidelijke eerste poging van het Havenbedrijf en natuurorganisaties om een oplossing te zoeken voor de dalende natuurkwaliteit. De constructieve houding van het Havenbedrijf in deze laat zien dat het voor het bedrijfsleven zeker mogelijk is om mét de instandhoudingsdoelstellingen te werken en deze niet tegen te werken.
Water
Naast stikstof is verdroging van Natura 2000-gebieden een probleem om een bepaalde natuurkwaliteit te behouden (of de kwaliteit te verbeteren). In veel gebieden zorgt de verdrogingsproblematiek tezamen met de stikstofproblematiek dat de instandhoudingsdoelstellingen niet kunnen worden behaald. Een groot gedeelte hiervan heeft te maken met landgebruik rondom Natura 2000-gebieden, namelijk de landbouw (ontwatering en beregening). Voor de verdrogingsproblematiek is peilgestuurde drainage mogelijk dé oplossing om verdroging van zowel natuur- als landbouwgebieden tegen te gaan, waarbij agrariërs zelf hun waterpeil kunnen sturen als dat nodig is, waardoor minder water wordt afgevoerd en beregening minder vaak nodig is (win-win) (flexibiliteit door een technische oplossing). Ook deze oplossing is meegenomen in het concept-beheerplan Deurnsche Peel, Mariapeel en Groote Peel. Peilgestuurde drainage is begonnen als pilotproject in een gebied maar zal in meerdere gebieden toegepast worden. Naast wateronttrekking van de landbouw is drinkwaterwinning een probleem in natuurgebieden, ook hiervoor is met het convenant drinkwaterwinning in de Brabantse Wal naar een win-win oplossing gezocht, waarbij minder water wordt gewonnen door het waterbedrijf Evides zodat verdroging wordt tegengegaan en het aanvullende deel tegen een provinciale vergoeding wordt ingekocht. Dit is een vorm van flexibiliteit waarbij met technische en financiële mogelijkheden naar oplossingen is gezocht. Ook in deze situaties heeft het bedrijfsleven zijn verantwoordelijkheid genomen om constructief een maatschappelijk probleem aan te pakken. Recreatie Stikstof en water zijn de grootste problemen voor Natura 2000-gebieden, maar recreatie kan een probleem vormen voor de instandhoudingsdoelstellingen als deze een verstorende werking heeft op soorten. In vergelijking met de problematiek rondom stikstof en water zijn problemen met recreatie meestal makkelijker op te lossen. Een veelvoorkomende oplossing om voldoende rust te creëren voor soorten die dat nodig hebben, maar recreatie toch zo veel mogelijk te kunnen handhaven is zonering van recreatie waarbij in bepaalde periodes van het jaar of van zonsondergang tot opgang recreatie niet is toegestaan (zonering in tijd) of dat een bepaalde inrichting van het gebied zorgt dat soorten voldoende rust krijgen (zonering in ruimte). Flexibiliteit in de regelgeving wordt gezocht door te zoneren in tijd en ruimte. Het krimp- en groeibeleid voor zowel verblijfs- als dagrecreatie van de provincie Gelderland is een uitgewerkt voorbeeld waarbij zowel ruimte wordt gecreëerd voor recreatie (met uitbreidingsmogelijkheden) als voor de natuur. Kwetsbare natuur wordt ontzien door recreatie te verplaatsen naar minder kwetsbare plekken in het Natura 2000-gebied. Een vergelijkbare aanpak is de kaderstellende benadering autonome ontwikkeling recreatie IJsselmeergebied van Rijkswaterstaat. Ook hiermee wordt het volledige gebied ingedeeld in zones waar recreatie wel mag plaatsvinden (en groeien) en gedeelten waar beperkingen gelden (in tijd en ruimte of via gedragscodes). Beide aanpakken zorgen ervoor dat er gebieden worden gecreëerd waar recreatie de volledige ruimte krijgt waardoor in de toekomst (vrijwel) geen vergunningen meer hoeven worden aangevraagd, maar ook dat de instandhoudingsdoelstellingen kunnen worden behaald (win-win). Een andere aanpak is dat het leefgebied van soorten wordt uitgebreid en verbeterd zodat de impact van het gebruik van het gebied relatief gezien wordt beperkt, zoals bij de aanpak voor het korhoen van de Sallandse Heuvelrug. Het leefgebied wordt robuust/veerkrachtig gemaakt zodat de populatie korhoenders minder last heeft van de verstorende werking van het gebruik van de Toeristenweg, welke dan gewoon doorgang kan vinden (win-win). Hiermee wordt gewerkt aan de veerkracht van een gebied: hoe robuuster, hoe meer er economisch gezien mogelijk is, zie paragraaf 4.2.2.
De gevonden oplossingen voor stikstof, water, recreatie waren eigenlijk veelal gericht op het zoeken naar win-win situaties: het zoeken naar een balans tussen ecologie en economie.
Hand-aan-de-kraan gaswinning en mosselconvenant
Een bijzondere situatie vormen de oplossingen ‘hand-aan-de-kraan’ voor de gaswinning en het convenant transitie mosselsector en natuurherstel Waddenzee. De Waddenzee is een internationaal belangrijk natuurgebied, maar ook een gebied waar natuurlijke rijkdommen aanwezig zijn die partijen willen exploiteren. Jarenlang hebben natuurorganisaties en het bedrijfsleven met elkaar overhoop gelegen om hun eigen belangen te verdedigen, waardoor vele gerechtelijke procedures volgden. De partijen hebben uiteindelijk hun strijdbijlen begraven en gezamenlijk naar oplossingen gezocht om de natuurkwaliteit te behouden (en verbeteren) en exploitatie mogelijk te houden. Voor beide situaties geldt dat gerechtelijke procedures door de veranderde regelgeving vooraf moesten gaan aan het vinden van een duurzame oplossing (maar dit geldt ook voor de economische beperkingen voor agrariërs door de stikstofproblematiek). Met de goedkeuring van de Raad van State van het principe ‘hand aan de kraan’ zijn de monitoringsvoorwaarden de borging voor de ecologische onzekerheid, waardoor een vergunning toch verleend kan worden. Dit is de basis waardoor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen mogelijk werd gemaakt, de ecologisch verantwoorde monitoring moet zorgen voor tijdige ‘hand-aan-de-kraan’. De vergunningverlening op zichzelf is geen voorbeeld van een zoektocht naar een win-win oplossing alleen tezamen met de investeringen voor natuurherstel kan worden gesproken van een win-win situatie. Het convenant transitie mosselsector en natuurherstel Waddenzee is daarentegen wel een bewuste zoektocht geweest naar een win-win situatie. Het is hét voorbeeld waarbij flexibel met de regelgeving wordt omgegaan. De mosselsector krijgt de tijd om volledig te verduurzamen en er wordt tevens fors ingezet op natuurherstel. Cees Veerman (voorzitter Natuurmonumenten) noemt tijdens het Voorjaarsforum van Natuurmonumenten op 21 april jl. dat dit convenant dé voorbeeldoplossing is voor andere mogelijke conflictsituaties tussen economie en ecologie: “We zijn op zoek naar een nieuwe mosselvrede”.
Een visie op flexibiliteit van recreatie in Vlaanderen en Nederland Een interessante visie van natuurbeschermingsorganisatie Natuurpunt is dat zij door middel van een gebiedsoverstijgende aanpak wil proberen de recreatie te zoneren (zie ook paragraaf 4.2.2.), waarbij gekeken wordt naar het ontwikkelen van extra recreatieve activiteiten buiten Natura 2000-gebieden om zo kwetsbare natuur in Natura 2000-gebieden te beschermen. Deze aanpak volgt waarschijnlijk uit de manier waarop de implementatie van Natura 2000 in Vlaanderen heeft plaatsgevonden. Met ecologische onderbouwing en door middel van een brede maatschappelijke discussie zijn allereerst instandhoudingsdoelstellingen voor geheel Vlaanderen opgesteld (die op dit moment over geheel Vlaanderen worden verdeeld). Dit zorgt ervoor dat het mogelijk wordt te schuiven met doelstellingen tussen de afzonderlijke gebieden en daarmee ruimte voor partijen te bieden om te bepalen waar realisatie hiervan (maatschappelijk en ecologisch gezien) mogelijk is. Hierbij zal dus breder ofwel gebiedsoverstijgend te werk worden gegaan. In Nederland worden de recreatieve belangen pas meegenomen in de beheerplannen en deze worden voor ieder gebied (of een cluster van gebieden) opgesteld. Dit zorgt ervoor dat recreatiebedrijven hun activiteiten in het gebied veilig willen stellen, maar dat er eigenlijk niet (of weinig) gekeken wordt naar de mogelijkheden buiten de grenzen van Natura 2000-gebieden, zoals Natuurpunt voor de aanpak van mogelijke conflictsituaties in Vlaanderen aangeeft.
7.2
Nieuwkoopse Plassen en de Haeck
In deze paragraaf wordt naar aanleiding van de verkenning van de (procesmatige) knelpunten en kansen met betrekking tot de onderwerpen water, stikstof en recratie in Nieuwkoopse Plassen en de Haeck een eindbeoordeling gegeven op flexibiliteit waarbij wordt ingegaan op integraliteit, de verhoudingen tussen verschillende partijen en de toepasbaarheid van de gevonden praktijkvoorbeelden. Integraliteit Voor de Nieuwkoopse plassen wordt zeer goed duidelijk dat de maatregelen die getroffen moeten worden om de natuurdoelen te realiseren voor water, stikstof en beheer volledig met elkaar samenhangen waarbij in theorie aan verschillende knoppen gedraaid kan worden om de doelen te
realiseren. Blauwgrasland zou voor nu alsnog gerealiseerd kunnen worden door af te plaggen (zonder dat de stikstof- of waterproblematiek zou worden aangepakt). De problemen met waterkwaliteit zouden beheertechnisch op te lossen kunnen zijn (dammetjes etc.). Echter de problemen rondom de waterkwantiteit in combinatie met de stikstofproblematiek (voor stikstof zie kopje toepassing praktijkvoorbeelden) door de aanwezigheid van boeren in het gebied geven dermate grote problemen dat draaien aan de knoppen niet meer mogelijk is. Puur kijkend naar de realisatie van de Natura 2000doelen (waterkwantiteit) dan zouden de moerasvogeldoelen voor Natura 2000 vooruit geschoven kunnen worden, aangezien Natura 2000 geen eindtermijn stelt waarop doelen gerealiseerd moeten worden: hier zit flexibiliteit in de tijd. Maar op termijn zullen de Natura 2000-doelen voor moeras en moerasvogels niet kunnen worden behaald als er geen fluctuerend hoog waterpeil gerealiseerd kan worden omdat het boerenland dan onder water moet komen te staan. Ook al is discussie over de realisatie van de EHS (waarbij de agrariërs op termijn weg moeten voor de moerasvogeldoelen) voor het Natura 2000-beheerplan losgekoppeld, zullen de Natura 2000-moerasdoelen niet gerealiseerd kunnen worden als de agrariërs in het gebied blijven. Hiermee is de realisatie van de EHS en het beheerplanproces voor Natura 2000 onlosmakelijk met elkaar verbonden. Verhoudingen In de huidige situatie verloopt het Natura 2000-beheerplanproces moeizaam tussen de lokale agrariërs, LTO, de provincie Zuid-Holland en Natuurmonumenten als grootste beheerder in het gebied. Door de EHS-problematiek die al zo lang speelt en waar zoveel onduidelijkheid over is, wordt Natura 2000 als een extra bedreiging gezien met de mogelijkheid voor de realisatie van de EHS. Op basis hiervan moet geconstateerd worden dat de langdurende onduidelijkheid vanuit de provincie over de EHS tezamen met het verzet van de agrariërs nu zorgt dat het beheerplanproces moeizaam verloopt. Mogelijk dat de agrariërs hierdoor de EHS/Natura 2000-doelen ter discussie stellen. Daarentegen hadden de agrariërs in eerste instantie ingestemd met het advies Haalbaar en Betaalbaar Natura 2000, maar komen daar (via de brief) op terug. Op dit moment mist dus de flexibiliteit tussen de betrokkenen om constructief naar oplossingen te zoeken. Uiteindelijk geldt voor alle oplossingen die worden gevonden dat de wil en het besef van noodzaak van partijen een belangrijke rol speelt om te komen tot oplossingen. Voor de Nieuwkoopse Plassen en de Haeck ligt de situatie natuurlijk lastig omdat de agrariërs zich in het EHS-gebied c.q. Natura 2000-gebied bevinden. Het gebied is echter al 20 jaar geleden aangewezen als EHS-gebied, als de agrariërs zouden meewerken aan de EHS dan zouden veel problemen kunnen worden opgelost, met de wetenschap dat de consequentie voor de boeren natuurlijk groot is. Een positief punt in de Nieuwkoopse Plassen is dat de verhoudingen met de recreatieondernemers goed is, in tegenstelling tot de relaties tussen partijen in enkele praktijkvoorbeelden in dit verslag, zijn voor recreatie geen problemen te verwachten waar flexibele oplossingen voor nodig zijn. Toepassing praktijkvoorbeelden De verkenning naar de toepasbaarheid van de praktijkvoorbeelden heeft uitgewezen dat deze voor recreatie, gezien de verhoudingen, niet van toepassing zijn. Voor de stikstofproblematiek moet worden geconstateerd dat het voor agrariërs / agrarische belangenorganisaties, natuurorganisaties en provincies niet onmogelijk oplossingen te vinden, hiervan getuigt het Convenant Stikstof en Natura 2000 voor Brabant en Limburg voor de stikstofproblematiek. Hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat agrariërs in deze regio zich niet hebben verzet tegen de EHS (Mond. med. T. Cooijmans, 11-05-10), waardoor de verwevenheid met Natura 2000 niet aan de orde is. Daarentegen zijn win-win oplossingen zoals het convenant Stikstof en Natura 2000, evenals de PAS zijn bestuurlijke overeenkomsten die niets zeggen over de consequenties voor individuele agrarische bedrijven die in het geval van de Nieuwkoopse Plassen in het Natura 2000-gebied liggen. Een win-win oplossing waarbij stikstofreductie gecombineerd wordt met bedrijfsontwikkeling/uitbreiding is voor deze lokale boeren niet mogelijk (alleen als de buurman zijn bedrijfsvoering beëindigd wat niet waarschijnlijk is). Een win-win oplossing is hoogstwaarschijnlijk wel mogelijk voor agrariërs in de omgeving van het Natura 2000-gebied. Als alle 8 bedrijven uit het gebied vertrekken (zoals voorgesteld door de provincie) zou bedrijfsontwikkeling weer kunnen plaatsvinden. De PAS moet nu integraal uitwijzen waar de problemen liggen voor het gebied waarna de provincie specifieke maatregelen moet treffen. Het lijkt de studente dan ook niet zinvol te werken aan een apart stikstofkader door middel van een convenant. In het beheerplan moet een duidelijk stikstofkader met maatregelen, technieken en financiële middelen zijn opgenomen (dat volgens LTO Noord niet voldoet) waarmee de natuurdoelen kunnen worden behaald. Voor de waterkwantiteit biedt peilgestuurde drainage geen mogelijkheden om de moerasnatuurdoelen in het gebied te realiseren (voor het behalen van de natuurdoelen kunnen de agrariërs niet blijven). De praktijkvoorbeelden beschreven in dit verslag zijn niet direct toepasbaar
in de Nieuwkoopse Plassen, maar dat wil niet zeggen dat de voorbeelden voor andere beheerplanprocessen geen mogelijkheden bieden als conflictsituaties dreigen.
8
Discussie
In dit hoofdstuk worden een aantal punten van het onderzoek uitgelicht en bediscussieerd. De onderwerpen hebben betrekking op het gedane literatuuronderzoek, de onderzoeksmethodiek, de beoordeling van de praktijkvoorbeelden, het Vlaamse deel van het onderzoek en win-win situaties.
Literatuuronderzoek Bij het opzetten van het onderzoek is gekozen voor een gedegen literatuurstudie over het Natura 2000-beleid, aangezien het een erg complex dossier is en de studente de materie nog niet zo goed beheerste. In overleg met Natuurmonumenten is ervoor gekozen om een gedeelte van het literatuuronderzoek te verplaatsen naar de bijlagen. Achteraf had het onderzoek mogelijk beperkt kunnen worden naar de implementatie van het Natura 2000-beleid in Nederland, dat neemt niet weg dat dit mede heeft bijgedragen de context waarin Natura 2000 tot stand is gekomen en de doorwerking hiervan in andere wet- en regelgeving helder te krijgen en juist hiermee de complexiteit naar voren is gebracht. Een extra en noodzakelijke dimensie aan het literatuuronderzoek is gegeven door de recente politieke ontwikkelingen te beschrijven als onderdeel van de zoektocht naar flexibiliteit.
Onderzoeksmethodiek: kwalitatieve interviews Natura 2000 is een actueel dossier waar heel veel verschillende partijen betrokken zijn. Dit onderzoek richtte zich sterk op de zoektocht naar praktijkvoorbeelden waarbij actief naar oplossingen zijn gezocht voor mogelijke conflictsituaties tussen economie en ecologie. Dit onderzoek had dan ook een kwalitatief karakter. Het woord ‘zoektocht’ zegt het al. Dit onderzoek was in geen geval een gestructureerde onderzoeksmethodiek, zoals het afnemen van gestructureerde interviews (enquêtes) of gestructureerde methodieken voor bijvoorbeeld de ontwikkeling van plantensoorten. Het afnemen van open interviews daarentegen is een complex geheel van vraag en antwoord waar vooraf de methodiek op hoofdlijnen vastligt. Tijdens de gesprekken is ingespeeld op de antwoorden van de ondervraagden. Het is een vak waar veel oefening voor nodig is. De student heeft dit tijdens het onderzoek moeten leren omdat zij hier geen ervaring mee had. De ervaring heeft geleerd dat mogelijk uit de eerste gesprekken niet alle voor het onderzoek relevante informatie is gehaald. Ten eerste omdat aan het begin de interviewervaring ontbrak en ten tweede omdat gedurende het onderzoek meer kennis werd opgedaan over het onderwerp Natura 2000. Daarnaast is het mogelijk dat er tijdens de interviews sociaal wenselijke antwoorden zijn gegeven, voornamelijk in paragraaf 4.2.2 en 4.2.3, maar dit is voor het opstellen van deze paragrafen getracht te ondervangen door zoveel mogelijk de gemene deler uit de interviews te halen als basis voor de tekst. Voor de zoektocht naar voorbeelden is naast de informatie uit de interviews zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bijbehorende literatuur waardoor deze zoveel mogelijk konden worden gevalideerd. Voor het afnemen van de interviews was gekozen om deze door middel van een memorecorder op te nemen. Dit is de juiste keuze geweest aangezien de volledige concentratie daarmee kon uitgaan naar de gesprekken en niet op het maken van alleen aantekeningen, waarbij veel informatie van een gesprek verloren gaat. Voor dit gedeelte van het onderzoek zijn uiteindelijk 16 personen geïnterviewd die door Natuurmonumenten waren aangedragen. Dit waren voor het onderzoek zeer relevante personen, maar achteraf gezien waren het reizen, de interviews zelf en de uitwerking van de interviews en vervolgens de uitwerking van de voorbeelden veel werk waardoor niet alle voorbeelden konden worden meegenomen (zie lijst praktijkvoorbeelden niet compleet) en niet uitgebreid/breed kon worden ingegaan op de toepassing van de voorbeelden in Nieuwkoopse Plassen en de Haeck (zie Nieuwkoopse Plassen en de Haeck).
Praktijkvoorbeelden niet uitgewerkt/beoordeeld op juridische houdbaarheid Dit onderzoek is niet bedoeld geweest om de juridische houdbaarheid van win-win oplossingen te testen. Zoals P. de Wit aangeeft is een oplossing pas een succes als deze de juridische test heeft doorstaan; dus als juridische procedures de economische ontwikkelingen niet in de weg staan. Hiermee kan worden gesteld dat een echte win-win situatie dan pas werkelijkheid wordt. In dit onderzoek zijn de voorbeelden echter beoordeeld op win-win (situatie waarin zowel winst voor de natuur als winst voor economische activiteiten is geboekt) op basis van de gemaakte afspraken in conventanten en beheerplannen. Gedragen oplossingen zorgen ervoor dat de rechtsgang wordt geminimaliseerd, maar kan niet worden uitgesloten. Daarom zal altijd gezorgd moeten worden dat de juridische borging en de ecologische onderbouwing goed is. Als met een samenhangende pakket van maatregelen instandhoudingsdoelstellingen voor het betreffende Natura 2000-gebied kunnen worden gerealiseerd en de verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en habitats van soorten wordt voorkomen, dan kan economische ontwikkeling gewoon doorgang vinden (verduurzaming van de economische sector zal hierbij veelal het uitgangspunt zijn) en dan is de borging en onderbouwing op orde.
Praktijkvoorbeelden niet uitgewerkt/beoordeeld op uitvoering, handhaving De uitvoering en handhaving van afspraken zoals voor het oplossen van de stikstof- of waterproblematiek is redelijk te controleren doordat de bron van de problematiek te lokaliseren is (de bedrijven die de problemen veroorzaken) en vergunningverlening een middel is om de problematiek te controleren. Bij recreatie ligt dat anders. Veelal draagt de intensiteit van de recreatie bij aan de mate van verstoring van soorten. De bron van de problematiek; de recreant (een individu) komt overal en is zich niet altijd bewust van gemaakte afspraken in convenanten of beheerplannen. Afspraken worden vaak op hoog niveau tussen partijen onderling gemaakt. Deze zijn dus pas een succes als de handhaving van de gemaakte afspraken goed is geregeld. Bij het uitwerken en beoordelen van de praktijkvoorbeelden op flexibiliteit is niet gekeken naar handhaving, ook al is deze belangrijker dan de afspraken zelf.
Praktijkvoorbeelden niet beoordeeld op proces Naast de uitkomsten van convenanten, beheerplannen en andere overeenkomsten is voor ieder beschreven voorbeeld een stukje van het proces van overleg en onderhandeling (de context) meegenomen. Dit heeft de studente bewust meegenomen met de achterliggende gedachte de voorbeelden procesmatig te kunnen beoordelen. Of het proces heeft bijgedragen aan het tot stand komen van de oplossing. Reden hiervoor was dat veel personen tijdens de interviews aangaven dat een oplossing pas een succes is als deze door een gezamenlijke belangenafweging tot stand is gekomen (een gedragen oplossing). Daarom dacht de studente hier een criterium voor te kunnen opstellen. In overleg met Natuurmonumenten is dit idee losgelaten omdat niet in alle gevallen een proces van belangenafweging aan oplossingen ten grondslag ligt. Oplossingen kunnen ook een vinding van één persoon zijn waarbij het proces een ondergeschikte rol speelt. Om een oplossing goed te kunnen beoordelen zou tevens dieper moeten zijn ingegaan op het proces waarbij voor ieder voorbeeld alle betrokken actoren geïnterviewd moeten worden. Voor de insteek van deze opdracht was dit niet de bedoeling, relevant en realistisch. Het procesgedeelte van de beschreven oplossingen is echter voor de context van het geheel niet uit het verslag gehaald.
Het Vlaamse onderdeel van het onderzoek Een onderdeel van de afstudeeropdracht was een aantal praktijkvoorbeelden mee te nemen uit Vlaanderen, aangezien Vlaanderen een gebied is waar ook veel verschillede functies op een relatief klein oppervlak een plaats hebben. De studente had vooraf geen kennis van de manier waarop Natura 2000 geïmplementeerd was in Vlaanderen. Voorafgaand aan het onderzoek is bepaald dat hier voor alleen natuurbeschermingsorganisatie Natuurpunt benaderd zou worden (het streven naar een representatief beeld voor heel Vlaanderen (door meerdere actoren te spreken) stond hierbij dus niet voorop). Tijdens het interview met P. Symens van Natuurpunt werd duidelijk dat er geen concrete voorbeelden van conflictsituaties op dit moment te geven zijn, aangezien de implementatie vanaf het begin anders is opgezet dan in Nederland (zie paragraaf 5.10). Het proces voor de verdeling van de doelen over Vlaanderen is pas maart 2010 gestart, waardoor conflictsituaties nog niet spelen, maar mogelijk nog aan de orde komen. Redelijk concreet was de visie van Natuurpunt was hoe met mogelijke problemen met recreatie om te gaan deze visie op recreatie is dan ook door de studente beoordeeld. Tijdens het onderzoek heeft de studente met de gedachte gespeeld het Nederlandse en Vlaamse proces van implementatie met elkaar te vergelijken, maar hier was de tijd niet voor, was geen onderdeel van de opdracht en zou een gehele studie op zichzelf zijn. Daarentegen is het wel interessant te onderzoeken of de Vlaamse implementatie van Natura 2000 waarbij een breed maatschappelijk debat (voor draagvlak en communicatie) gekoppeld is aan het opstellen van de instandhoudingdoelen succesvoller is dat de Nederlandse methode waarbij dit niet zo sterk het geval is geweest en het begrip ‘Nederland op slot’ de wereld in gekomen is. Aan de andere kant kan de implementatie zoals deze is verlopen niet meer veranderd worden, maar kan uit de uitkomsten van een vergelijkend onderzoek mogelijk wel lessen worden getrokken voor het volgende beheerplanproces. Het Vlaamse implementatieproces is voor de context van het geheel verkort opgenomen in dit verslag. Het volledige verslag van het interview, dat kan bijdragen aan een vergelijkende studie, is daarentegen niet opgenomen in dit verslag, maar is wel opvraagbaar bij de studente. Voor nu zal het inzetten op communicatie het enige middel zijn om nog bestaande angst bij partijen weg te nemen (zie ook hoofdstuk 10). Achteraf kan voor dit onderzoek, waarbij actief werd gezocht naar praktijkvoorbeelden van oplossingen voor conflictsituaties, worden gesteld dat het Vlaamse deel van de opdracht niet had hoeven worden meegenomen. Lijst praktijkvoorbeelden niet compleet Gedurende de zoektocht naar flexibele praktijkvoorbeelden is met zoveel mogelijk mensen gesproken en heeft een lijst met voorbeelden opgeleverd. Deze lijst is niet compleet aangezien zeker meerdere voorbeelden gevonden zouden worden als er meer personen geïnterviewd waren, maar hier was niet voldoende tijd voor. Daarnaast zijn, gezien de beperkte tijd, niet alle voorbeelden die tijdens de gesprekken uit het werkveld naar voren kwamen, verwerkt in dit verslag. Het gaat o.a. om de Toekomstvisie IJmeer / Markermeer en een situatieschets (geen concreet voorbeeld) over zand- of kleiwinningen in de rivierengebieden waarbij winningen (mits duurzaam) kunnen worden gecombineerd met natuurontwikkeling en recreatie (win-win) (vrij naar H. Schoten, 15-03-10 en H. Siebel, 16-03-10). Op dit moment is Staatsbosbeheer bezig met het opstellen van een groslijst van flexibele praktijkvoorbeelden waarin de voorbeelden uit dit verslag worden meegenomen.
Nieuwkoopse Plassen en de Haeck Het laatste deel van het onderzoek was gericht op een verkenning in hoeverre de gevonden voorbeelden toepasbaar waren in Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en De Haeck. De opdracht voor de toepassing van de voorbeelden in Nieuwkoop was een opdracht vanuit Hogeschool INHolland, maar was geen vraag vanuit Natuurmonumenten. Hierdoor was de tijdsdruk voor de gehele opdracht erg hoog. Voor dit gedeelte moesten natuurlijk ook personen geïnterviewd worden (het voordeel was nu echter dat door de eerdere kennisvergaring deze interviews een volledig open
karakter hadden). Voor dit deel van het onderzoek zou, naast medewerkers van Natuurmonumenten, als eerste gesproken worden met de projectleider van het gebied (provincie Zuid-Holland). De studente heeft de projectleider telefonisch gesproken en de praktijkvoorbeelden via mail aangedragen, maar om verschillende redenen kon de projectleider op dat moment niets met de voorbeelden. Tijdens de gesprekken met de medewerkers van Natuurmonumenten werden alleen die projectvoorbeelden voorgelegd die mogelijk toepasbaar werden geacht voor het gebied, dus specifiek voor de mogelijke knelpunten water, stikstof en recreatie (de praktijkvoorbeelden voor de Waddenzee zijn dus niet meegenomen). Door alleen gesprekken te voeren met medewerkers van Natuurmonumenten, zijn de (procesmatige en gebiedsspecifieke) knelpunten en kansen alleen vanuit de kant van Natuurmonumenten beschreven en is logischerwijs op basis daarvan een oordeel gegeven. Voor de Nieuwkoopse plassen zou echter voor een volledig begrip van de situatie (niet zozeer voor het toepassen van de praktijkvoorbeelden) het volledige proces met de gezichtspunten van meerdere actoren (en de onderlinge verhoudingen) bekeken moeten worden om te bezien waar precies de procesmatige en gebiedsspecifieke knelpunten en kansen liggen om oplossingen te vinden. Tevens omdat in de Nieuwkoopse plassen twee processen door elkaar heen lopen (EHS en Natura 2000). Dit wil echter niet zeggen dat de geformuleerde conclusie en aanbeveling in dit verslag voor de problematiek in het gebied een andere wending zouden krijgen. Een dergelijke brede aanpak is voor dit onderzoek niet ten doel gesteld (en ook niet haalbaar in de tijd) en kan worden gezien als een volledig onderzoek op zichzelf. In dat geval zou het zinvol zijn geweest meerdere actoren te interviewen zoals de landbouwsector (agrariërs en LTO Noord), natuurorganisaties, overheid en bewoners.
Win-win niet altijd mogelijk of alleen in groter verband Dit onderzoek is voornamelijk gefocust geweest op het beoordelen van de praktijkvoorbeelden voorbeelden zijn van win-win oplossingen, waarbij zowel de ecologische doelstellingen worden behaald en tegelijkertijd duurzame economische ontwikkeling mogelijk is. Maar hoe goed het streven naar win-win oplossingen ook is, gerealiseerd moet worden dat in sommige gevallen economische ontwikkeling gewoonweg niet kan plaatsvinden (bijv. in de situatie van de Nieuwkoopse Plassen en de Haeck waarbij de agrariërs voor de natuurdoelen eigenlijk weg moeten; win-win is dan niet mogelijk). De Nederlandse natuur ligt op dit moment letterlijk aan het infuus. Er is nog maar 15% (zie paragraaf 4.2.2) van de originele biodiversiteit over dus ieder kleine ontwikkeling kan teveel zijn waardoor ecosystemen onherstelbaar beschadigd kunnen raken. In de beheerplanprocessen zullen de projectleiders duidelijkheid moeten verschaffen over wat wel en niet kan voor de natuurdoelen. De voorbeelden uit dit verslag geven (afgezien van bovenstaande situatie) aan dat het wel degelijk mogelijk is, om door een constructieve houding met elkaar, oplossingen te vinden, maar ook dat sommige oplossingen, alleen win-win oplossingen zijn als het grote geheel wordt bezien en er wel degelijk consequenties kunnen zijn voor individuele bedrijven (bijv. voor de Nieuwkoopse Plassen en de Haeck als het vertrek (verplaatsen) van 8 bedrijven ervoor zorgt dat de bedrijven in de omgeving zich wel weer kunnen ontwikkelen).
9
Conclusies
In dit hoofdstuk zal worden geconcludeerd in hoeverre het Nederlandse Natura 2000-beleid als flexibel kan worden beschouwd op basis van voorgaande hoofdstukken. De onderwerpen die worden behandeld zijn: politieke dynamiek, de praktijkvoorbeelden en beoordeling per onderwerp, de toepassing van de voorbeelden in Nieuwkoopse Plasen en de Haeck en conclusies over de gehele zoektocht naar flexibiliteit.
Politieke dynamiek •
•
Het Nederlandse Natura 2000-beleid heeft een behoorlijk dynamische periode achter de rug. Het afgelopen jaar is er politiek gezien veel te doen geweest over de flexibiliteit van Natura 2000: op papier is actief naar flexibiliteit gezocht. De gevonden papieren flexibiliteit moet zich echter in de praktijk nog bewijzen als naar oplossingen voor conflictsituaties wordt gezocht. Het belangrijkste voorbeeld hiervan is de conclusie van de Commissie Huys dat binnen de regelgeving wel degelijk ruimte is voor economische ontwikkelingen, mits de ecologische doelen ook worden behaald (dubbele doelstelling) en de wijzigingen in de Nb-wet over het opheffen van de vergunningplicht voor stikstofdepositie als zeker is dat landbouwactiviteiten niet zorgen voor een depositietoename. Tevens is hiermee wettelijk de basis gelegd voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) (zie hierna).
Praktijkvoorbeelden en beoordeling per onderwerp Voor dit onderzoek is via interviews actief gezocht naar oplossingen die in beheerplanprocessen of daarbuiten gevonden zijn. De gevonden praktijkvoorbeelden zijn beoordeeld op flexibiliteit door te bepalen of deze de instandhoudingsdoelstellingen dichterbij brengen alsmede of de oplossingen economische ontwikkelingen mogelijk maken (win-win). De voorbeelden hadden vooral betrekking op conflictsituaties over de onderwerpen stikstof, water en recreatie. Voor Vlaanderen is wegens een andere implementatiemethode van Natura 2000 slechts één concreet voorbeeld te geven (recreatie).
De stikstofuitstoot (met name ammoniak) en de wateronttrekking (verdroging) door de landbouw kunnen worden beschouwd als de belangrijkste knelpunten voor Natura 2000-gebieden waardoor de instandhoudingsdoelstellingen niet kunnen worden gehaald. • Stikstof: Twee win-win oplossingen voor de stikstofproblematiek zijn: (1) Het convenant Stikstof en Natura 2000 voor Noord-Brabant en Limburg. Het doel hiervan is dat bij een per saldo dalende stikstofdepositielijn in de komende 18 jaar economische ontwikkelingen (vergunningverlening) voor agrariërs mogelijk blijven. (2) Het convenant natuurbeheer en Natura 2000-gebied Voornes Duin waarmee de natuurdoelstellingen door extra beheermaatregelen (via een financiële impuls) versneld worden gerealiseerd zodat mogelijkheden worden gecreëerd voor economische ontwikkeling. Voor een landelijke aanpak van de stikstofproblematiek wordt op dit moment een landelijk kader ontwikkeld: de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Het doel van de PAS ligt in lijn met het convenant Stikstof en Natura 2000 waarbij ook wordt ingezet op reductie door industrie en verkeer. • Water: Twee win-win oplossingen voor de waterproblematiek zijn: (1) de reductie van drinkwaterwinning en het aanvullen van het watertekort door tegen provinciale vergoeding water in te kopen. (2) Investeren in peilgestuurde drainage waarmee agrariërs zelf hun waterpeil kunnen regelen als dat nodig is, in plaats van de traditionele buisdrainage waarbij een continue laag waterpeil wordt gehanteerd. Hierdoor wordt minder water onttrokken en hoeft minder vaak te worden beregent, waardoor verdroging van zowel landbouw- als natuurgebieden wordt tegengegaan.
Ook voor de aanpak van de waterproblematiek wordt op dit moment een landelijk kader opgesteld.
Recreatie kan een probleem vormen voor de instandhoudingsdoelstellingen als deze een verstorende werking heeft op soorten. • Recreatie: In beheerplannen en andere overeenkomsten is veelal gekozen de recreatie in de Natura 2000-gebieden te zoneren in tijd en ruimte om deze zo veel mogelijk doorgang te laten vinden en tevens voldoende rust te creëren voor soorten (win-win). Dit kan door bepaalde periodes van het jaar of van zonsondergang tot opgang recreatie niet toe te staan (zonering in tijd) of met een bepaalde inrichting van het gebied zodat soorten voldoende rust krijgen (zonering in ruimte). Dezelfde methodiek wordt in Vlaanderen gehanteerd, maar hier wordt waarschijnlijk ook ingezet op het zoeken naar oplossingen buiten de Natura 2000-gebieden (gebiedsoverstijgende aanpak). Een aanpak die in Nederland weinig of niet wordt benut. Van andere orde, maar als schoolvoorbeeld van win-win oplossingen kan worden gezien, is: • Het convenant transitie mosselsector en natuurherstel Waddenzee waarbij is afgesproken dat de schadelijke bodemberoerende mosselvisserij over een periode van 10 jaar (transitieperiode) wordt vervangen door duurzame technieken én (financieel) fors wordt ingezet op natuurherstel.
De toepasbaarheid van de praktijkvoorbeelden voor Nieuwkoopse Plassen en de Haeck laat zien dat: • Twee processen naast elkaar lopen: de EHS-taakstelling (waarvoor agrariërs die niet weg willen uit de Meijegraslanden moeten verplaatsen) en het Natura 2000-proces. • De verhoudingen tussen agrariërs en de provincie Zuid-Holland (en Natuurmonumenten als beheerder) hierdoor moeilijk liggen. De onvermijdelijke verwevenheid van de processen zorgt voor een moeizaam verloop van het beheerplanproces. • De waterkwantiteit door onderbemaling door agrariërs in de Meijegraslanden het belangrijkste probleem vormt voor het behalen van het Natura 2000-moerasdoelen. Peilgestuurde drainage vormt hierbij geen oplossing voor het waterprobleem, aangezien de boeren in het gebied al zelf hun waterpeil regelen binnen het (hogere) gesloten peilsysteem van het Natura 2000-gebied. • De stikstofproblematiek een probleem vormt voor het gebied, voornamelijk door de aanwezigheid van agrariërs in het gebied. De uitwerking van de PAS moet inzicht geven in de provinciale maatregelen die nodig zijn om zowel om de stikstofreductie van landbouw, verkeer en industrie naar beneden te krijgen welke vertaald moeten worden naar maatregelen in het beheerplanproces. • Voor recreatie geen problemen bestaan tussen de recreatieondernemers en het behalen van de natuurdoelen, waardoor de toepassing van praktijkvoorbeelden niet relevant is. De praktijkvoorbeelden (gezien bovenstaande) niet direct toepasbaar zijn in het gebied. Om de Natura 2000-doelen te behalen de EHS moet worden gerealiseerd. Dit betekent hoogstwaarschijnlijk dat voor zowel de water- als stikstofproblematiek de 8 agrariërs in de Meijegraslanden moeten worden uitgekocht. Het is in dit specifieke geval dus niet mogelijk een win-win situatie (de dubbele doelstelling) te creëren voor de lokale boeren in de Meijegraslanden, aangezien zij willen blijven.
De algehele zoektocht naar flexibiliteit in de regelgeving heeft aangetoond dat: • Door middel van zonering in tijd en ruimte natuurdoelen veiliggesteld kunnen worden en daarmee economische ontwikkelingsruimte wordt gecreëerd. • Voor de natuurdoelen tijd wordt genomen en gedurende een afgesproken periode stappen worden gezet voor de realisatie hiervan. • Door het gebruik van duurzame technieken (al dan niet in combinatie met tijd voor transitie) de doelen dichterbij worden gebracht. • Het aanwenden van financiële middelen mogelijkheden biedt om de doelen dichterbij te brengen. • Flexibel met de regelgeving (behalen doelstellingen) wordt omgegaan als problemen integraal worden aangepakt door te schuiven in stikstof, water en beheermaatregelen. De PAS kan worden gezien als integrale aanpak van de stikstofproblematiek.
• Het principe hand-aan-de-kraan als flexibel instrument alleen in die situaties toegepast kan worden als het op basis van huidige wetenschappelijke kennis zeker is dat er op dit moment geen negatieve gevolgen zijn voor de natuur, maar dit in de toekomst niet zeker is. Hierbij is het opzetten van een ecologisch verantwoord monitoringssysteem een vereiste. • De realisatie van veerkrachtige/robuuste systemen ervoor zorgt dat er economisch gezien meer kan. Dit is van belang omdat de Nederlandse natuur is nu niet veerkrachtig genoeg is omdat nog maar 15% (zie paragraaf 4.2.2) van de originele biodiversiteit over is. Elke niet duurzame economische ontwikkeling/activiteit kan er in de huidige situatie voor zorgen dat de natuur volledig onherstelbaar beschadigd raakt. • Door middel van het zoeken naar win-win oplossingen het mogelijk is een balans te vinden tussen economie en ecologie (gericht op duurzaamheid). • ‘Nederland op slot’ een onterecht begrip is: de Europese en nationale regelgeving zijn niet star ten aanzien van economische ontwikkeling als: (1) de dubbele doelstelling (win-win) in ogenschouw wordt genomen of als (2) economische ontwikkeling duurzaam is. • Met Natura 2000 echter een meer dwingend kader is gesteld waarbinnen gewerkt moet worden dan met de regelgeving in het verleden en dat kader vereist voornamelijk duurzaam gedrag: doordat er voor de stikstof- en waterproblematiek nu echt iets gebeuren zijn er conflictsituaties ontstaan die duurzaam opgelost moeten worden. Echter om oplossingen te vinden, behoeft de regelgeving niet verder verruimd te worden: er is voldoende flexibiliteit.
10
Aanbevelingen
In dit hoofdstuk worden puntsgewijs aanbevelingen gegeven voor Natuurmonumenten en andere partijen die betrokken zijn bij de Natura 2000-beheerplanprocessen en de laatste alinea is een boodschap voor alle betrokken partijen.
Voor Natuurmonumenten en andere betrokken partijen Voortzetting van de gezamenlijke zoektocht naar win-win oplossingen (als mosselconvenant) De praktijkvoorbeelden opgenomen in dit verslag laten zien dat in Nederland biodiversiteitbehoud wel degelijk samen kan gaan met economische ontwikkeling. Natuurmonumenten heeft zich de afgelopen jaren actief opgesteld om met andere partijen naar oplossingen te zoeken. • Voor alle partijen: door gebruik te maken van de flexibiliteit die er in de huidige regelgeving is, kunnen voldoende flexibele oplossingen worden gezocht. • Het advies aan Natuurmonumenten is door te gaan met deze ingeslagen weg zodat de lijst met succesvolle oplossingen zal blijven groeien. Natuurmonumenten kan dit rapport gebruiken in de beheerplanprocessen om aan te tonen dat het Natura 2000-beleid voldoende flexibel is. • Het beheerplanproces is hét proces waar win-win oplossingen moeten worden gezocht voor mogelijke conflictsituaties tussen ecologie en economie. Alle partijen wordt daarom geadviseerd zich (blijvend) open te stellen voor anderen om vanuit elkaars belangen te zoeken naar oplossingen (niet vasthouden aan standpunten), dit vereist creativiteit en vertrouwen (bijv. via Mutual Gains Approach).
Voor Natuurmonumenten en projectleiders Inzetten op het besef van de economische waarde van ecosysteemdiensten en dus Natura 2000 In de samenleving bestaat nog sterk het idee dat ecologie iets is dat losstaat van de samenleving en slechts een beperking vormt voor de economie. Maar ecosystemen hebben naast een ecologische ook een economische waarde. Ecosysteemdiensten zoals waterzuivering, luchtkwaliteit, bestuiving, rust, recreatie, vestigingsklimaat (die eigenlijk als vanzelfsprekend worden geacht) kunnen in een geldwaarde worden uitgedrukt (zoals Barosso aangeeft). De maatschappij is erg economisch georiënteerd, dus moet op het economische denkbeeld worden ingespeeld. Door in te zetten op de economische waarde van ecosystemen en Natura 2000 kan draagvlak voor Natura 2000 worden verworven en kunnen duurzame oplossingen misschien makkelijker worden gevonden. In de maatschappij wordt nog onvoldoende waarde gehecht aan ecologie als eigenlijk zou moeten: ecologie is economie! Ecosystemen wereldwijd zijn van levensbelang voor de mens en met dat besef dus eigenlijk onbetaalbaar. Het behoud van biodiversiteit moet daarom in het denkproces van mensen worden verankerd. • Natuurmonumenten kan bijdragen aan dit besef van het nut van ecosystemen door het economische belang van Natura 2000 zoveel mogelijk uit te dragen tijdens overleggen in de beheerplanprocessen. • Voor de projectleiders ligt een taak om het economische belang van Natura 2000 actief naar partijen te communiceren.
Voor LNV en projectleiders Inzetten op communicatie
Uit de gesprekken met mensen in het werkveld is gebleken dat het gebrek aan communicatie over de betekenis van de regelgeving en de omgang met de regelgeving (ruimte die er is) mogelijk heeft bijgedragen tot de negatieve houding ten aanzien van Natura 2000 en de term ‘Nederland gaat op slot’, maar ook dat het ten opzichte van de beginperiode van de implementatie van Natura 2000 in Nederland verbetering is opgetreden. • Geadviseerd wordt nog actief in te zetten op communicatie om het kennisniveau van de betrokken partijen over Natura 2000 te verhogen en de positieve kant van Natura 2000 te belichten: ‘waar gaat het goed’, zie voorbeelden van dit verslag (zeker niet compleet). Tevens moet communicatie zich richten op de economische (zie boven) én ecologische waarde van het behoud en versterking van biodiversiteit.
Voor Natuurmonumenten en projectleiders Recreatie: gebiedsoverstijgend denken en werken De studente is niet bekend met individuele beheerplanprocessen, maar heeft tijdens de interviews begrepen dat als het gaat om het meewegen van economische belangen niet of weinig naar de mogelijkheden of kansen in de omgeving van Natura 2000-gebieden wordt gekeken. Dit zorgt ervoor dat de recreatiesector hun belangen binnen de grenzen van een gebied gerealiseerd willen zien, terwijl bepaalde activiteiten evengoed buiten het gebied plaats kunnen hebben. • Natuurmonumenten wordt geadviseerd om bij de volgende beheerplanprocessen (voor over zes jaar) te pleiten voor een meer gebiedsoverstijgende aanpak. Mocht namelijk blijken dat tegen die tijd de instandhoudingsdoelen door de recreatiedruk op bepaalde plaatsen niet kunnen worden gehaald, dan kan worden ingezet op het voor de recreatie aantrekkelijk maken of houden van de omgeving zodat belangrijke habitats en soorten kunnen worden ontzien. • Voor projectleiders ligt een taak het volgende beheerplanproces meer gebiedsoverstijgend aan te pakken zodat de omringende natuurlijke omgeving bij het gebied betrokken wordt zodat de mogelijkheden en kansen voor recreatie rondom Natura 2000-gebieden worden benut. Het lijkt de studente niet meer realistisch in het huidige beheerplanproces hier nog op in te zetten.
Voor Natuurmonumenten en bedrijfsleven/agrariërs: Inzetten op het robuust/veerkrachtig maken van de natuur door realisatie EHS Het Europese Natura 2000-beleid is gebaseerd op het Nederlandse EHS-beleid dat 20 jaar geleden tot stand kwam om te anticiperen op de achteruitgang van de Nederlandse natuur (de Natura 2000gebieden liggen vrijwel geheel binnen de EHS). • Natuurmonumenten moet zich politiek blijven inzetten voor (versnelde) realisatie van de EHS: door het ontwikkelen van de robuuste natuur van de EHS kan de kwaliteit van Natura 2000-gebieden worden versterkt. Ook buiten de EHS kan worden ingezet op het rubuust maken van de natuur (gezien de gebiedsoverstijgende aanpak en economische mogelijkheden, zie onder). • Voor de EHS ligt een belang en een taak voor het bedrijfsleven/agrariërs om zich meewerkend (ook financieel) op te stellen bij de realisatie hiervan. Met het robuust maken van de natuur is zij veerkrachtig/flexibel en waardoor er meer ruimte is voor economische ontwikkeling, dit geldt zeker voor agrarische activiteiten buiten de Nieuwkoopse Plassen en de Haeck. Uiteindelijk kan met het gehele netwerk van Natura 2000-gebieden en EHS een goede basis worden gelegd om het biodiversiteitsverlies een halt toe te roepen en mogelijk het lage en mogelijk verder dalende percentage van de originele biodiversiteit in Nederland (15%, zie paragraaf 4.2.2.) om te buigen naar een situatie dat de biodiversiteit in Nederland weer wordt verhoogd.
Voor provincie Zuid-Holland Compensatieregeling agrariërs Nieuwkoopse Plassen Voor het oplossen van de stikstof- en waterproblematiek in de Nieuwkoopse Plassen en de Haeck is daadkracht van de provincie Zuid-Holland noodzakelijk. Als zorgvuldig is bekeken (ook naar aanleiding van het integrale afwegingskader van de PAS) dat voor de stikstofproblematiek, maar ook voor de waterproblematiek 8 boeren niet kunnen blijven, dan is de beste oplossing voor de provincie Zuid-Holland om een zo goed mogelijke compensatieregeling te treffen met deze individuele boeren.
Boodschap aan alle betrokken partijen: het ontwikkelen van netwerken van natuurgebieden, als Natura 2000, is niet nieuw. De Amerikaanse president en gepassioneerd amateur natuuronderzoeker Theodore Roosevelt was de eerste westerling die natuurbescherming breed op de politieke agenda zette en heeft zich tijdens zijn presidentschap (1901-1909) als geen ander ingezet om de Amerikaanse natuur te beschermen door het instellen van een groot aantal nationale parken en natuurmonumenten. Hij was een visionair als het gaat om het behoud van natuurlijke hulpbronnen, getuige onderstaande uitspraak: “The nation behaves well if it treats the natural resources as assets which it must turn over to the next generation increased, and not impaired in value” Theodore Roosevelt, 29 Aug 1910
Mag bovenstaande uitspraak die dit jaar precies 100 jaar geleden is gedaan voor iedereen die betrokken is bij Natura 2000 hét voorbeeld zijn om gezamenlijk en verantwoord te zoeken naar oplossingen voor het samengaan van de ecologische doelstellingen en economische belangen in
Afbeelding 8: Theodore Roosevelt uitkijkend over Yosimite (www.theodoreroosevelt.org)
Verklarende woordenlijst (op alfabet)
Aanwijzingsbesluit ............................... Met een aanwijzingsbesluit wordt door de minister van LNV een gebied formeel aangewezen als Natura 2000-gebied en definieert de begrenzing, de soorten en/of habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen en de instandhoudingsdoelstellingen van soorten en/of habitattypen Bestaand gebruik ................................ activiteiten in en om Natura 2000-gebieden die al plaatsvonden ten tijde van de aanwijzing als beschermd gebied (in de praktijk per 1 oktober 2005) Ecologische Hoofdstructuur................. Samenhangend netwerk van gebieden in Nederland waar natuur een hoofdrol speelt; bestaande uit bestaande natuurgebieden, reservaten, natuurontwikkelingsgebieden, robuuste verbindingszones, landbouwgebieden met mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer en grote wateren. EHS ..................................................... Ecologische Hoofdstructuur (zie uitleg Ecologische Hoofdstructuur) EU........................................................ Europese Unie Externe werking ................................... Activiteiten die buiten een Natura 2000-gebied plaatsvinden en mogelijk negatieve gevolgen hebben voor het gebied Habitat ................................................. Kenmerkend leefgebied van een soort (Ministerie van LNV et al, 2010) Habitatrichtlijn ...................................... In 1992 van kracht geworden Europese richtlijn (92/43/EEG) ter bescherming van natuurlijke habitats en soorten in de EU Habitattoets.......................................... Met de habitattoets kan worden bepaald of, en zo ja, onder welke voorwaarden een menselijke activiteit in en rondom een Natura 2000-gebied mag plaatsvinden Habitattype........................................... Land- of waterzone met bijzondere abiotische, geografisch en biotische kenmerken; geheel natuurlijk of halfnatuurlijk (Ministerie van LNV et al, 2010). Instandhoudingsdoel(stelling)en.......... Nederland heeft op grond van de Habitatrichtlijn de (natuurdoelen)
verplichting om de habitattypen en soorten waar Nederland mede verantwoordelijkheid voor draagt in gunstige staat van in standhouding te brengen
Kaderrichtlijn Water ............................. In 2000 van kracht geworden Europese richtlijn om de waterkwaliteit in de EU te verbeteren KRW .................................................... Kaderrichtlijn Water (zie uitleg Kaderrichtlijn Water)
Ministerie van LNV ..............................
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Mitigerende maatregelen..................... Maatregelen die negatieve effecten verminderen of wegnemen Natura 2000-netwerk ........................... Netwerk van Europees beschermde natuurgebieden met als doel behoud en herstel van de biodiversiteit in de EU. Hierop is de Vogel en/of Habitatrichtlijn van toepassing Natura 2000-gebied
Europees beschermd natuurgebied
Natuurbeschermingswet 1998............. Wet ter bescherming van natuurgebieden in Nederland (Nb-wet)
(Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands)
PAS...................................................... Programmatische aanpak stikstof (zie uitleg Programmatische aanpak stikstof) Programmatische aanpak stikstof ....... Het doel van het PAS is het verlagen van de stikstofdepositie en daarmee bijdragen aan het realiseren van doelen door op alle niveaus (van internationaal tot lokaal) te werken aan een verlaging van de stikstofemissies / deposities via generiek beleid Projecten.............................................. Met het begrip projecten wordt in de jurisprudentie bedoeld (citaat): de uitvoering van bouwwerken of de totstandbrenging van andere installaties of werken en andere ingrepen in natuurlijk milieu of landschap, inclusief de ingrepen voor de ontginning van bodemschatten (Steunpunt Natura 2000, 2007. Blz. 19). Prioritaire soorten/habitattypen............ Voor prioritaire soorten en habitattypen heeft de EU voor de instandhouding een bijzondere verantwoordelijkheid omdat een belangrijk deel van hun verspreidingsgebied binnen de EU ligt. Het onderscheid tussen wel of niet prioritair is van belang bij de uitvoering en de passende beoordeling (Ministerie van LNV et al., 2010) TOP-lijst ............................................... Provinciale lijst van prioritaire verdroogde gebieden (TOPgebieden) waar vóór 2015 maatregelen moeten worden getroffen om verdroging tegen te gaan TOP-gebied .........................................
Prioritair verdroogd gebied in Nederland
SAC ..................................................... Special Area of Conservation (zie uitleg Special Area of Conservation) Special Area of Conservation .............. Speciale beschermingszone op grond van de Habitatrichtlijn Sence of urgency gebieden................. Natura 2000-gebieden waar uiterlijk vóór 2016 de watercondities of het terreinbeheer (Ministerie van LNV, 2006) op orde moeten worden gebracht omdat voor de natuur hier mogelijk een onherstelbare situatie kan ontstaan (gerekend over periode 2006-2016)
Significant (negatief) effect .................. Een effect is significant als de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied aangetast dreigen te worden (Ministerie van LNV et al., 2010) SPA...................................................... Special Protected Area (zie uitleg Special Protected Area) Special Protected Area........................ Speciale beschermingszone op grond van de Vogelrichtlijn Speciale beschermingszone................ SAC of SPA op grond van resp. Habitat- en Vogelrichtlijn Vogelrichtlijn ........................................ In 1979 van kracht geworden Europese richtlijn (79/409/EEG) ter bescherming van alle in het wild levende vogelsoorten binnen de EU Voortouwnemer ................................... De voortouwnemer is hét aanspreekpunt voor het beheerplanproces voor de buitenwereld (gevormd door de bevoegde gezagen: provincies, LNV, RWS, Defensie). Vanuit de positie als ‘frontoffice’ heeft de de voortouwnemer verantwoording voor het gehele externe proces (www.natura2000.nl, 12) Voortoets/Habitattoets/ADC-toets Voortoets: oriëntatie en vooroverleg ... In deze fase wordt bepaald hoe de procedure voor beoordeling van een activiteit doorlopen zal worden (voortoets). De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat; als op basis van objectieve gegevens niet valt uit te sluiten dat een project of andere handeling significante gevolgen heeft voor een gebied. Te beantwoorden met de volgende antwoorden (citaat): Er is zeker geen negatief effect. Dit betekent dat er geen vergunning op grond van de Nb-wet nodig is. - Er is een kans op een significant negatief effect. Dit betekent dat vergunningverlening aan de orde is. Omdat er een kans op een significant negatief effect bestaat, is een passende beoordeling vereist (¹Ministerie van LNV, 2005. Blz. 17). Habitattoets: passende beoordeling.... Bij de habitattoets wordt dieper op de hoofdvraag van de oriëntatiefase ingegaan: is er een kans op een significant negatief effect? De antwoorden zijn hierbij dezelfde, alleen de vervolgstappen wijken gedeeltelijk af (citaat): -
Er is zeker geen significant negatief effect. Dit betekent dat de vergunning op grond van de Nb-wet verleend kan worden (¹Ministerie van LNV, 2005. Blz. 17). - Er is wel een mogelijk negatief effect, maar deze is zeker niet significant. In het geval dat de kans op een (significant) negatief effect aanvaardbaar is, wordt een vergunning verleend onder voorschriften of beperkingen. Is dit niet het geval dan wordt geen vergunning verleend of ADC-toets uitgevoerd (www.natura2000.nl, 11). ADC-toets ............................................ Er bestaat een kans op een significant negatief effect, dat wil zeggen de zekerheid bestaat niet dat er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn. Na deze conclusie uit de passende -
beoordeling dient toetsing plaats te vinden aan de zogenaamde ADC-criteria: 1. 2.
Zijn er geen Alternatieven? Is er sprake van een Dwingende reden van groot openbaar belang? 3. Zijn er Compenserende maatregelen voorzien? (¹Ministerie van LNV, 2005. Blz. 17 en 18). ADC-voorwaarden ............................... Bij onzekerheid of op basis ADC-voorwaarden van de passende beoordeling dat activiteiten de natuurlijke kenmerken van een gebied niet aantasten, kan vergunningverlening alleen plaatsvinden als is voldaan aan de ADC-voorwaarden. Deze voorwaarden bestaan uit de vereisten van artikel 6 lid 4 Habitatrichtlijn (artikelen 19g, 19h 19k van de Nb-wet). Bij mogelijk significante gevolgen kan alleen tot vergunningverlening overgegaan kan worden (citaat): 1. (A) bij ontbreken van alternatieve oplossingen voor het project of andere handeling, 2. (D) om dwingende redenen van groot openbaar belang (artikel 19g, lid 2), en 3. (C) met het voorschrift verbonden aan de vergunning dat de initiatiefnemer compenserende maatregelen vooraf en tijdig treft (artikel 19h, lid 1). De compenserende maatregel moet hierbij worden gezien als een uiterste redmiddel, omdat dit niet altijd tot volledig herstel van de natuur leidt (¹Ministerie van LNV, 2005. Blz. 32).
Literatuur en andere bronnen
Literatuur:
Baarda D.B., M.P.M. de Goede en M. Kalmijn (2000) Basisboek enquêteren en gestructureerd interviewen. Praktische handleiding voor het maken van een vragenlijst en het voorbereiden en afnemen van gestructureerde interviews. Eerste druk. Houten: EPN Baarda D.B., M.P.M. de Goede en A.G.E. van der Meer-Middelburg (1996) Basisboek open interviewen. Praktische handleiding voor het voorbereiden en afnemen van open interviews. Eerste druk. Groningen: Stenferd Kroese Baarda D.B., M.P.M. de Goede en J Teunissen (2001) Basisboek Kwalitatief onderzoek. Praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff bv Balkenende J.P. (2009) Dutch position paper on Natura 2000. Letter to the president of the European Commission Barosso. 13 July 2009. No. 3080107 Barosso J.M. (2009) European Commission response to the Dutch Position paper on Natura 2000. Letter to the Prime Minister Balkenende. 26 October 2009 Bestuurlijk Overleg Stikstof en Natura 2000 (2009) Convenant stikstof en Natura 2000. ’sHertogenbosch. 29 september 2009 Broekmeyer M.E.A., E.P.A.G. Schouwenberg, M.E. Sanders en R. Pouwels (2007). Synergie Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden. Wie stuurt het beheer? Wageningen: Alterra Commissie van de Europese Gemeenschappen (2004). VERSLAG VAN DE COMMISSIE over de uitvoering van Richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Brussel, 5.01.2004 COM(2003) 845 definitief Commissie van de Europese Gemeenschappen (2006). MEDEDELING VAN DE COMMISSIE HET BIODIVERSITEITSVERLIES TEGEN 2010 - EN DAARNA - TOT STAAN BRENGEN De ecosysteemdiensten in stand houden in het belang van de mens. Brussel, 22.02.2006 COM(2006) 216 definitief Commissie van de Europese Gemeenschappen (2009). VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT Samenvattend verslag over de staat van instandhouding van habitattypes en soorten, als vereist krachtens artikel 17 van de Habitatrichtlijn. Brussel, 13.7.2009 COM(2009) 358 definitief European Commission (2007). Interpretation Manual of European Union Habitats – EUR27. July 2007 European Commission (2010). COMMUNICATION FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT, THE COUNCIL, THE EUROPEAN ECONOMIC AND SOCIAL COMMITTEE AND THE COMMITTEE OF THE REGIONS Options for an EU vision and target for biodiversity beyond 2010. Brussels, 19.1.2010 COM(2010) 4 final Europese Gemeenschappen (2002). De Kaderrichtlijn Water: In ieders belang! Luxemburg: Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen. ISBN 92-894-3042-7 Evides (2009). Verdroging van Brabantse wal samen tegengaan. Evides Venster. December 2009 Gedeputeerde staten van Utrecht (z.j.) Schriftelijke vragen ex art. 47 van het Reglement van Orde aan het College van Gedeputeerde Staten gesteld door W. Bodewitz, Partij voor de Dieren, betreffende de vergunningsaanvraag voor de Natuurbeschermingswet voor Asschatterweg 60 te Leusden. (d.d. 11 november 2008) Gedeputeerde staten van Zuid-Holland, Natuurmonumenten, Stichting Zuid-Hollands Landschap en Havenbedrijf Rotterdam (2009) Convenant natuurbeheer Natura 2000-gebied Voornes Duin Harte M., B. Hoogeboom, T. IJlstra, M. Langbroek en S. Mulder (z.j.) Belangen beheren: Natura 2000 in de Voordelta. Boskoop/Nijmegen: Macula Hulshof M. (1997) Leren interviewen: een HBO-methode voor het mondeling verzamelen van informatie. Derde druk. Groningen: Wolters-Noordhoff bv Huys S., Chr. Backes, T. Joustra en N. Koeman (2009). Meer dynamiek bij de uitvoering van nationale en Europese natuurwetgeving. 19 juni 2009 - rapport Huys ¹Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000 (2010). Beheerplanprocessen Natura 2000 voortgangsrapportage nr. 9. 1 maart 2010
²Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000 (2010). Programmatische Aanpak Stikstof. Concept 0.6. 19 februari 2010 ³Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000 (2010). ‘Beheerplannen Natura 2000: Sociaaleconomische gevolgen en ontwikkelingsruimte’. 8 februari 2010 Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000 (z.j.). Hoofdlijnennotitie Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Kenniscentrum Recreatie (2009). ‘Audit pleziervaart en Natura 2000’ Omgaan met onzekerheden in effectbeoordelingen. September 2009 Kistenkas (2008). Balans ecologie en economie in het natuurbeschermingsrecht. Nederland ook soepeler dan andere lidstaten? Juli 2008 Klaassen S, P. Nuvelstijn (NM), F. van Belle, E. Beens, R. Heringa, A van Wijk (SBB) en B. Lucas (de Landschappen) (2007). ‘Samen gaan voor Natura 2000: workshop Natura 2000’ Informatiemap Litjens H. (2009) Natura 2000 en ammoniak; afsprakenkader Brabant en Limburg. Presentatie juni 2009 Minister van LNV (z.j.). Ontwerpbesluit Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Minister van LNV, Vogelbescherming Nederland, Waddenvereniging, Stichting WAD, Natuurmonumenten en Productorganisatie Mosselcultuur (2008) Convenant transitie mosselsector en natuurherstel Waddenzee. 21 oktober 2008 Ministerie van LNV (1998). Natuurbeschermingwet 1998. 25 mei 1998 ¹Ministerie van LNV (2005). Algemene Handreiking. Nb-wet. September 2005 ²Ministerie van LNV (2005). Procedure Natuurbeschermingswet. Aanwijzen van Natura 2000gebieden. 30 september 2005 - folder ³Ministerie van LNV (2005). Handreiking Beheerplannen. Natura 2000-gebieden. September 2005 ¹Ministerie van LNV (2006). Natura 2000 doelendocument. Samenvatting. December 2006 ²Ministerie van LNV (2006). Natura 2000 doelendocument. Juni 2006 Ministerie van LNV (2007). Nota van Antwoord. Inspraakprocedure aanwijzing Natura 2000gebieden. November 2007 Ministerie van LNV (2008). Groot project Ecologische Hoofdstructuur. Tweede voortgangsrapportage 2008. Rapportagejaar 2008. 14 september 2009 – rapport Ministerie van LNV (2009). Beheerplan: juridische status, doorwerking en houdbaarheid. April 2009 Trcjz/2009/375 ¹Ministerie van LNV (2010). Wijziging Natuurbeschermingswet 1998 door Crisis- en herstelwet. 18 maart 2010 ²Ministerie van LNV (2010). Hoofdlijnennotitie Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Kamerstuk 31700 XIV 160 Ministerie van LNV, provincie Noord-Brabant en provincie Limburg (2010) Deurnsche Peel, Mariapeel en Groote Peel Concept-beheerplan Natura 2000. Februari 2010 (inclusief samenvatting) Ministerie van Verkeer en Waterstaat, provincie Zuid-Holland en provincie Zeeland (2008). Beheerplan Voordelta: Spelregels voor natuurbescherming. Juli 2008 Provincie Flevoland, Nederlandse Kitesurfvereniging, Watersportverbond, gemeente Medemblik, Recreatieschap West-Friesland, Staatsbosbeheer, Provincie Noord-Holland, Rijkswaterstaat Waterdienst, Bureau Waardenburg. Verslag bijeenkomst ‘mitigatie actuele knelpunten kite- en windsurfen Noord-Hollandse kust, IJssel- en Markermeer en Flevoland. 17 december 2009 Provincie Gelderland (2006) Streekplanuitwerking Groei en Krimp. 26 september 2006 Raad van State, Uitspraak zaaknummer 200606028/1. 29 augustus 2007 Revier. H. (2007). Canon van de Wadden: 39 Gasboringen. WADDENmagazine. December 2007 Revier. H. (2008). Akkoord over natuurherstel en duurzame mosselvisserij. WADDENmagazine. December 2008 Steunpunt Natura 2000 (2007). Toepassing begrippenkader Nb-wet. September 2007 Steunpunt Natura 2000 (2009). Externe werking: Verduidelijking toepassingsgrond ‘externe werking’ in het kader van de Nb-wet. December 2009 Stuurgroep Natura 2000 Sallandse Heuvelrug (2010). Relatie recreatie/infrastructuur en het korhoen. 23 april 2010 Taskforce toetsingskader ammoniak (2008) Stikstof/ammoniak in relatie tot Natura 2000. Een verkenning van oplossingsrichtingen. Juni 2008 Tweede Kamer (2009). Spoeddebat over milieuvergunningen voor veehouderijbedrijven. 9 april 2009
Tweede Kamer (2010). Debat over berichten dat de minister-president heeft aangedrongen op afzwakking van het Europese natuurbeschermingsbeleid, Natura 2000. 26 januari 2010 Verburg G. (2007). TOP-lijsten verdrogingsbestrijding. Brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Den Haag. 6 juli 2007 ¹Verburg G. (2008). Nationale rapportage ex artikel 17 Habitatrichtlijn. Brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Den Haag. 13 februari 2008 Vergurg G. (2008). Aanwijzingsprocedure Natura 2000. Brief aan het College. Den Haag. 20 februari 2008 ¹Verburg G. (2009). Definitieve aanwijzingsbesluiten groep 4. Brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Den Haag. 23 december 2009 ²Verburg G. (2009). Natura 2000. Brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der StatenGeneraal. Den Haag. 30 juni 2009 ³Vergurg G. (2009). Stand van zaken in het Natura 2000-dossier. Brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Den Haag. 28 oktober 2009 ¹Verburg G. (2010). Beantwoording schriftelijke eerste termijn AO Natura 2000 10 februari. Brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Den Haag. 16 februari 2010 ²Verburg G. (2010). Stand van zaken Natura 2000. Brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Den Haag. 26 januari 2010 ³Verburg G. (2010). Aanbieding Programmatische aanpak stikstof. Brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Den Haag. 8 februari 2010 Waterschap Peel en Maasvallei (z.j.) Peilgestuurde drainage - folder
Websites (met volgnummer): Compendium voor de leefomgeving
www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/indicatoren/nl1440-Ontwikkeling-biodiversiteit%28MSA%29.html?i=2-76, Compendium voor de leefomgeving, ‘Biodiversiteitsverlies in Nederland, Europa en de wereld, 1700-2000’ (06-05-10) European Commission DG Environment:
1. http://ec.europa.eu/environment/nature/biodiversity/intro/index_en.htm, European Commission DG Environment, ‘What is biodivirsity?’ (12-02-10) 2. http://ec.europa.eu/environment/nature/index_en.htm, European Commission DG Environment, ‘Nature and Biodiversity’ (12-02-10) 3. http://ec.europa.eu/environment/nature/biodiversity/comm2006/index_en.htm, European Commission DG Environment, ‘EU Biodiversity Action Plan’ (12-02-10). 4. http://ec.europa.eu/environment/nature/legislation/birdsdirective/index_en.htm, European Commission DG Environment, ‘Birds Directive’ (12-02-10) 5. http://ec.europa.eu/environment/nature/legislation/habitatsdirective/index_en.htm, European Commission DG Environment, ‘Habitats Directive’ (12-02-10) Europese Unie - portaalsite: 1. http://europa.eu/legislation_summaries/environment/nature_and_biodiversity/index_nl.htm, Europese Unie - portaalsite, ‘Natuurbescherming en biodiversiteit’ (12-02-10) 2. http://europa.eu/legislation_summaries/agriculture/environment/l28027_nl.htm, Europese Unie portaalsite, ‘Zesde Milieuactieprogramma’ (14-02-10) 3. http://europa.eu/legislation_summaries/maritime_affairs_and_fisheries/fisheries_resources_and_e nvironment/l28176_nl.htm, Europese Unie - portaalsite, ‘Actieplan ten gunste van de biodiversiteit’ (12-02-10) 4. http://europa.eu/legislation_summaries/environment/nature_and_biodiversity/l28076_nl.htm, Europese Unie - portaalsite, ‘Natuurlijke habitats (natura 2000)’ (14-02-10) Kenniscentrum Recreatie
www.stichtingrecreatie.nl/kicproj.nsf/wwwVwContent/4FAD3751890797C7C12575350033F525?O penDocument&contextdocid=35523654F27DAD7EC1257359004B4826, Kenniscentrum Recreatie, ‘Audit Waterrecreatie en Natura 2000’ (05-04-10) Ministerie van LNV
1. www.minlnv.nl/portal/page?_pageid=116,1640949&_dad=portal&_schema=PORTAL&p_documen t_id=110237&p_node_id=2182517&p_mode=BROWSE, Ministerie van LNV, ‘Proces Natura 2000’ (15-02-10) 2. www.minlnv.nl/portal/page?_pageid=116,1640949&_dad=portal&_schema=PORTAL&p_documen t_id=110237&p_node_id=2192974&p_mode=BROWSE, Ministerie van LNV, ‘Natuurbeschermingswet’ (15-02-10 en 21-03-10) 3. www.minlnv.nl/portal/page?_pageid=116,1640333&_dad=portal&_schema=PORTAL&p_news_ite m_id=24045, Ministerie van LNV, ‘Betere werking Nb-wet’ (15-02-10) 4. www.minlnv.nl/portal/page?_pageid=116,1640949&_dad=portal&_schema=PORTAL&p_documen t_id=110237&p_node_id=2192972&p_mode=BROWSE, Ministerie van LNV, ‘Aanwijzingen’ (1502-10) 5. www.minlnv.nl/portal/page?_pageid=116,1640949&_dad=portal&_schema=PORTAL&p_documen t_id=110237&p_node_id=2192952&p_mode=BROWSE, Ministerie van LNV, ‘Natura 2000/Vogelen Habitatrichtlijn’ (25-02-10) 6. www.minlnv.nl/portal/page?_dad=portal&_pageid=116,1640333&_schema=PORTAL&p_news_ite m_id=23103, Ministerie van LNV, ‘eerste drie Natura 2000-gebieden definitief aangewezen’ (1502-10) 7. www.minlnv.nl/portal/page?_pageid=116,1640333&_dad=portal&_schema=PORTAL&p_news_ite m_id=24960, Ministerie van LNV, ‘18 Natura 2000-gebieden definitief aangewezen’ (15-02-10) 8. www.minlnv.nl/portal/page?_pageid=116,1640949&_dad=portal&_schema=PORTAL&p_documen t_id=110237&p_node_id=2192950&p_mode=, Ministerie van LNV, ‘Natura 2000’ (26-02-10) 9. www.minlnv.nl/portal/page?_pageid=116,1640949&_dad=portal&_schema=PORTAL&p_documen t_id=110237&p_node_id=2192962&p_mode=BROWSE, Ministerie van LNV, ‘Natura 2000 en Kaderrichtlijn Water (KRW)’ (18-02-10) 10. www.minlnv.nl/portal/page?_pageid=116,1640949&_dad=portal&_schema=PORTAL&p_documen t_id=110237&p_node_id=2190731&p_mode=BROWSE, Ministerie van LNV, ‘Ecologische hoofdstructuur (EHS)’ (18-02-10) 11. www.minlnv.nl/portal/page?_pageid=116,1640333&_dad=portal&_schema=PORTAL&p_news_ite m_id=25060, Ministerie van LNV, ‘Plan transitie mosselsector gereed’(04-03-10) Ministerie van LNV 1. www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=n2k&groep=9&id=n2k103, Ministerie van LNV, ‘Natura 2000-gebied ‘Nieuwkoopse Plassen & De Haeck’’ (19-02-10) 2. www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=n2k&groep=9&id=n2k103&top ic=detailinfo, Ministerie van LNV, ‘Nieuwkoopse Plassen & De Haeck – gebiedsbeschrijving’ (1902-10) Ministerie van LNV 1.
www2.minlnv.nl/thema/groen/natuur/Natura2000_2006/groep4/groep4.htm, Ministerie van LNV, ’18 definitieve aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden’ (22-02-10) 2. www2.minlnv.nl/thema/groen/natuur/Natura2000_2006/Abtskolk_de_putten_def.htm, Ministerie van LNV, ‘Definitief aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Abtskolk en De Putten’ (26-02-10) 3. www2.minlnv.nl/thema/groen/natuur/Natura2000_2006/Natura2000.htm, Ministerie van LNV, ‘Aanwijzingen Natura 2000-gebieden’ (19-02-10) Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000 1. www.natura2000.nl/pages/wat-is-natura-2000.aspx, Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, ‘Wat is Natura 2000?’ (15-02-10) 2. www.natura2000.nl/pages/externe-werking.aspx, Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, ‘Externe werking’ (18-02-10) 3. www.natura2000.nl/pages/bestaand-gebruik.aspx, Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, ‘Bestaand gebruik’ (18-02-10) 4. www.natura2000.nl/pages/bestaand-gebruik.aspx, Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, ‘FAQ wetswijziging 1 februari 2009 Nb-wet’ (18-02-10) 5. www.natura2000.nl/pages/wie-doet-wat.aspx, Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, ‘Wie doe wat’ (16-02-10) 6. www.natura2000.nl/pages/n2000_als_katalysator.aspx, Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, ‘Natura 2000 als katalysator’ (11-03-10) 7. http://www.natura2000.nl/pages/zoek_elkaar_op.aspx, Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, ‘Zoek elkaar op’ (25-03-10)
8. www.natura2000.nl/items/combineren-pleziervaart-en-natuur-kan-door-maatwerk-ensamenwerking.aspx, Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, ‘Combineren pleziervaart en natuur kan door maatwerk en samenwerking’ (05-04-10) 9. www.natura2000.nl/pages/vergunningverlening.aspx, Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, ‘Vergunningverlening’ (08-04-10) 10. www.natura2000.nl/pages/pas.aspx, Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)’ (13-04-10) 11. www.natura2000.nl/files/schema-checklist-vergunningverlening.pdf, Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, ‘Checklist vergunningverlening’ (20-05-10). 12. www.natura2000.nl/pages/begrippenlijst.aspx, Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, ‘Begrippenlijst’ (20-05-10). Provincie Gelderland
www.gelderland.nl/eCache/DEF/7/990.html, Provincie Gelderland, ‘Streekplanuitwerking Groei en Krimp’ (04-04-10) Raad van State
www.raadvanstate.nl/pers/persberichten/persbericht/?pressmessage_id=99, Raad van State, ‘Minister van LNV moet bezwaren tegen mosselvisserij in Waddenzee opnieuw bekijken’ (04-0410) Unie van Bosschappen e.a. 1.
www.natuurbeheer.nu/Beleid/Europa/Natura_2000/, Unie van Bosschappen, het Bosschap en het ministerie van LNV, ‘Natura 2000’ (19-02-10) 2. www.natuurbeheer.nu/Beleid/Provincie/Verdrogingsbeleid/, Unie van Bosschappen, het Bosschap en het ministerie van LNV, ‘Verdrogingsbeleid’ (19-02-10) Kenniscentrum Europa Decentraal
www.europadecentraal.nl/menu/786/Kaderrichtlijn_Water.html, Kenniscentrum Europa Decentraal, Kaderrichtlijn Water (16-02-10) WaddenZee.nl; InterWad
www.waddenzee.nl/Persbericht_MER.1313.0.html, InterWad, NAM luistert naar belanghebbenden met hand-aan-de-kraan principe (28-03-10) Waterschap Peel en Maasvallei
www.wpm.nl/?ActItmIdt=73267, Waterschap Peel en Maasvallei, ‘Peilgestuurd draineren’ (28-0310)
Kranten:
Trouw (2009). Natuurbehoud kan goed zonder schade economie. Artikel Trouw, 09-03-09 Volkskrant (2010). ‘Een diep conservatief landbouwverhaal’. Artikel Volkskrant, 09-01-10
Geïnterviewden en geraadpleegde personen
Berg, van den A., regiomanager regio Oost, Staatsbosbeheer. Interview d.d. 17-03-10 Boer, den T., programmamanager, Natuurmonumenten. E-mail d.d. 24-03-10 Cooijmans T., stafmedewerker Extern Beleid, Natuurmonumenten regio Zuid-Holland en Zeeland. Inbreng jaarverslag Natuurmonumenten 2009, artikel 100203 en interview d.d. 11-05-10 Dommerholt H., medewerker beleidsontwikkeling, Natuurmonumenten regio Noord. E-mail d.d. 23-04-10) Iedema. W, projectleider beheerplannen IJsselmeergebied, Rijkswaterstaat IJsselmeergebied. Interview d.d. 30-03-10 Laarhoven. K. stafmedewerker Extern Beleid, Natuurmonumenten regio Noord-Brabant en Limburg. E-mail d.d. 20-04-10) Nuvelstijn. P., senior beleidsmedewerker Extern Beleid, Natuurmonumenten. Interview d.d. 0804-10
Klaassen. S., stafmedewerker Extern Beleid, Natuurmonumenten. Mond. med. d.d. 16-03-10 / 06-04-10 en 12-04-10 Kleinsmit. A., beheerder Salland, Natuurmonumenten. Schr. med. d.d. 19-05-10 Kunst. D., beheerder Nieuwkoop/Delfland, Natuurmonumenten. Schr. med. 10-05-10 Lammers. H, senior adviseur Planvorming en Advies/Directie Water en Scheepvaart, Rijkswaterstaat. E-mail d.d. 07-04-10 Litjens. H., senior specialist ruimtelijke ontwikkeling, ZLTO. Interview d.d. 22-03-10 Veen, van der M., projectleider beheerplan Veluwe, Provincie Gelderland. Interview d.d. 29-03-10 Rijkhoff. J., secretaris ruimtelijk economisch beleid, VNO-NCW. Interview d.d. 07-04-10 Schie. van M., medewerker beheerevaluatie/boswachter, Natuurmonumenten. Interview d.d. 0705-10) Schoten. H., senior dossiervoerder Vogel- en Habitatrichtlijn, Vogelbescherming Nederland. Interview d.d. 15-03-10 Revier. H., hoofdredacteur WADDENmagazine, Waddenvereniging. Telefoongesprek d.d. 12-0310 Smits. G., beleidsmedewerker Bestuurlijke en Juridische zaken, Natuurmonumenten. Interview d.d. 04-03-10 Wit, de P., milieukundige, Havenbedrijf Rotterdam. Interview d.d. 18-03-10
Bronnen afbeeldingen/figuren/bijlagen: Afb. 1:
www.natuurbeleving.be/zoogdieren/Gewone_Zeehond_Phoca-vitulina.php, Frederik Vandaele,’Gewone zeehond’ (27-03-10)
Afb. 2:
www.vogelsindekempen.nl/Waarnemingen/Niet-broedvogels%202004-05.htm, Vogels in de Kempen, Waarnemingen van Vogels in de Kempen’ (27-03-10)
Afb. 3:
www.aviornis.nl/interactief/foto-van-de-maand-archief/foto-s-2007, Aviornis Internationaal, ‘Foto van de maand 2007’ (05-03-10)
Afb. 4:
www.vogelvisie.nl/soort/kraanvogel.php, Vogelvisie.nl, ‘Kraanvogel’ (27-03-10)
Afb. 5:
www.vogelsindekempen.nl/Avifauna/Soorten/Nachtzwaluwen.htm, Vogels in de Kempen, ‘Nachtzwaluwen Camprimulgidae’, (27-03-10)
Afb. 6:
www.natura2000.nl/pages/n2000_als_katalysator.aspx, Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000, ‘Natura 2000 als katalysator’ (11-03-10)
Afb. 7:
www.tctubantia.nl/regio/hellendoorn/3171216/Jacht-op-vossen-en-kraaien-om-korhoen.ece, De Twentsche Courant Tubantia, ‘Jacht om vossen en kraaien om korhoen’ (26-03-10)
Afb. 8
www.theodoreroosevelt.org/life/biopictures5.htm, Theodore Roosevelt Association, ‘Photo biography’ (15-05-10)
Fig. 1:
www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/indicatoren/nl1440-Ontwikkeling-biodiversiteit%28MSA%29.html?i=2-76, Compendium voor de leefomgeving, ‘Biodiversiteitsverlies in Nederland, Europa en de wereld, 1700-2000’ (06-05-10)
Fig. 3:
Litjens H. (2009) Natura 2000 en ammoniak; afsprakenkader Brabant en Limburg. Presentatie juni 2009
Fig. 4:
www.wpm.nl/?ActItmIdt=73267, Waterschap Peel en Maasvallei, ‘Peilgestuurd draineren’ (28-03-10)
Fig. 5:
www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapsgebied.aspx?id=n2k103&groep=7, Ministerie van LNV, ‘Interactieve detailkaart Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en de Haeck’ (16-05-10)
Bijlage 2: www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=n2k, Ministerie van LNV, ‘Overzichtskaart van Natura 2000 gebieden in Nederland’ (19-02-10) Bijlage 5: Afbeelding 1: nl.wikipedia.org/wiki/Nieuwkoopse_plassen, Wikipedia, ‘Nieuwkoopse plassen’ (19-02-10) en www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=n2k&groep=9&id=n2k10 3, Ministerie van LNV, ‘Natura 2000-gebied ‘Nieuwkoopse Plassen & De Haeck’’ (12-02-10) Afbeelding 2: www.digitalnature.org/frames2.php?http://www.digitalnature.org/zoogdieren/ noordse%20woelmuis.html, Digital Nature, ‘Noordse woelmuis’ (07-03-10) Bijlage 6: Tabel 1: Ministerie van Verkeer en Waterstaat, provincie Zuid-Holland en provincie Zeeland (2008). Beheerplan Voordelta: Spelregels voor natuurbescherming. Juli 2008 Bijlage 7: Provincie Gelderland (2006) Streekplanuitwerking Groei en Krimp. 26 september 2006
Bijlage 1:
Europees beleid
In Europa wordt 42% van de zoogdieren, 15% van de vogels, 45% van de vlinders, 30% van de amfibieën, 45% van de reptielen en 52% van de zoetwatervissen bedreigd. Daarnaast zijn 1000 plantensoorten ernstig bedreigd of staan ze op het punt te verdwijnen. De Europese Unie heeft zich tot doel gesteld de biodiversiteit in stand te houden en het uitsterven van planten- en diersoorten tegen te gaan (Klaassen et al., 2007; www.ec.europa.eu, 1; www.europa.eu, 1). Hieronder wordt een kort overzicht gegeven van Europese afspraken die in het recente verleden zijn gemaakt.
In 2001 hebben EU-regeringsleiders en staatshoofden zichzelf met de presentatie van de Strategie voor Duurzame Ontwikkeling (EU-SDO) verplicht om maatregelen te nemen om de achteruitgang van biodiversiteit een halt toe te roepen met de doelstelling ‘Stop biodiversiteitsverlies in de EU tegen 2010. Tijdens de wereldtopconferentie in Johannesburg in 2002 werd een dergelijke doelstelling op wereldniveau geformuleerd. Wereldleiders verplichtte zichzelf om de wereldwijde achteruitgang van biodiversiteit tegen 2010 drastisch te hebben teruggedrongen. In datzelfde jaar (2002) heeft de EU het milieubeleid tot 2012 vastgelegd in het Zesde Milieuactieprogramma ‘Milieu 2010: Onze Toekomst, onze keuze’. De bescherming van natuur en biodiversiteit was hierin een van de belangrijkste doelstellingen. Er moest een antwoord gevonden worden op de toenemende druk van menselijke activiteiten op de natuur en biodiversiteit in de lidstaten (European Commission 2010; Klaassen et al., 2007; www.europa.eu, 2). Met de mededeling (citaat) “Het biodiversiteitsverlies tegen 2010 tot staan brengen - en daarna De ecosysteemdiensten in stand houden in het belang van de mens" in 2006 (Commissie van de Europese Gemeenschappen, 2006. Blz.1), heeft de Europese Commissie het ‘Actieplan ten gunste van de Biodiversiteit’ aangenomen waarin doelstellingen en maatregelen werden beschreven om vooruitgang te boeken en de hoofddoelstelling uiterlijk in 2010 te bereiken. De mededeling benadrukte het belang van de bescherming van de biodiversiteit als een voorwaarde voor duurzame ontwikkeling (www.europa.eu, 3; www.ec.europa.eu, 3). Maar ondanks verschillende inspanningen van de afgelopen jaren zal het reeds in 2001 gestelde doel: ‘Stop biodiversiteitsverlies in de EU tegen 2010’ niet worden gehaald. Inmiddels zijn opties voor de ontwikkeling van een nieuwe Europese post-2010 visie en doelstelling voor biodiversiteit opgesteld. De Europese Commissie zal eind 2010 de hernieuwde EU strategie voor biodiversiteit presenteren (European Commission, 2010). Toch is er vooruitgang geboekt. Biodiversiteit als topprioriteit van Europese milieudoelstellingen is volledig geïntegreerd in de Strategie voor Duurzame Ontwikkeling (EU-SDO). Daarnaast heeft de EU-doelstelling ‘Stop biodiversiteitsverlies in de EU tegen 2010’ als motor gediend voor de ontwikkeling van het ‘Actieplan ten gunste van de Biodiversiteit’ en de versnelling van de volledige implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn. De Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (EU-Richtlijn 92/43/EEG) vormen de hoeksteen van het huidige Europese natuurbeschermingsbeleid. De richtlijnen zijn de juridische basis voor het Natura 2000-netwerk; een ecologisch netwerk van beschermde natuurgebieden in Europa. Het netwerk beslaat ongeveer 18% van het Europese grondgebied (op land) en is daarmee het grootste netwerk van beschermde gebieden in de wereld (European Union, 2010; www.ec.europa.eu, 2) en mede van invloed is bij het aanpakken van het biodiversiteitsprobleem. Hieronder wordt inhoudelijk ingegaan op de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Vogelrichtlijn De Vogelrichtlijn ofwel EU-Richtlijn 79/409/EEG inzake het behoud van de vogelstand (en in november 2009 aangepast in gewijzigd in Richtlijn 2009/147/EC) is de oudste vorm van natuurwetgeving van de Europese Unie en een van de meest belangrijke; de bescherming van alle in het wild levende vogelsoorten in de EU. De Richtlijn werd in 1979 unaniem aangenomen door de lidstaten als een respons op de groeiende bezorgdheid over de achteruitgang van vogelstanden als
gevolg van vervuiling, habitatverlies en niet duurzaam gebruik. Men erkende dat wilde vogelsoorten, veelal migrerende soorten, gezamenlijk erfgoed was van de lidstaten en dat effectieve bescherming internationale samenwerking noodzakelijk maakte. De Richtlijn erkent dat habitatverlies en habitatdegradatie de meest belangrijke bedreigingen vormen voor de bescherming van wilde vogels. Hierdoor wordt grote nadruk gelegd op de bescherming van habitats van bedreigde als migrerende soorten (opgenomen in Bijlage I), in het bijzonder door het instellen van een samenhangend netwerk van speciale beschermingszones (SPA’s ofwel Special Protected Areas) bestaande uit de meest geschikte territoria voor deze soorten. Sinds 1994 zijn alle SPA’s onderdeel van het Natura 2000netwerk.
De Vogelrichtlijn verbiedt activiteiten welke direct bedreigend zijn voor vogelsoorten, zoals het moedwillig doden of vangen van vogels, de vernieling van nesten of het rapen van eieren en aanverwante activiteiten zoals handel en levende en dode vogels (met een aantal uitzonderingen opgenomen in Bijlage III – III/1 en III/2). De Richtlijn erkend de jacht als legitieme activiteit en geeft aan op welke soorten gejaagd mag worden (opgenomen in Bijlage II – II/1 en II/2) om te zorgen dat deze activiteit op een duurzame manier wordt verricht. Dit omvat tevens de voorwaarde dat vogels in bepaalde perioden niet worden bejaagd zoals de periode waarin migrerende vogels terugkeren naar broedgebieden, het broedseizoen en de tijd dat jongen worden grootgebracht. Het vereist dat lidstaten alle vormen van niet-selectieve en grootschalige bejaging uitbannen (specifieke jachtmethoden opgenomen in Bijlage IV). De richtlijn promoot het onderzoek naar de bescherming, het beheer en gebruik van alle vogelsoorten opgenomen in de richtlijn (Bijlage V) (www.ec.europa.eu, 4).
Habitatrichtlijn De Habitatrichtlijn ofwel EU-Richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beschermt meer dan 1000 diersoorten en plantensoorten en meer dan 200 habitattypen (speciale typen bos, weiden, moerassen etc.) (www.europa.eu, 4; www.ec.europa.eu, 5). De belangrijkste doelstelling van de Habitatrichtlijn is (citaat) "het waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitats en van de wilde fauna en flora op het Europees grondgebied van de lidstaten waarop het verdrag van toepassing is" (Commissie van de Europese gemeenschappen, 2004. Blz. 8). Volgens de richtlijn moeten de lidstaten specifiek gezien de ‘gunstige staat van instandhouding’ (zie paragraaf 3.1) van natuurlijke habitats en wilde planten- en diersoorten van communautair belang handhaven of herstellen (artikel 2). Met het van kracht worden van de richtlijn dient een netwerk van speciale beschermingszones (SAC’s ofwel Special Areas of Conservation) tot stand gebracht te worden, het zogenaamde Natura 2000-netwerk. Met behulp van dit netwerk moet het behoud of het herstel van de ‘gunstige staat van instandhouding’ mogelijk gemaakt worden (artikel 3) (Commissie van de Europese Gemeenschappen, 2004; European Commission, 2007; Klaassen et al., 2007; www.europa.eu, 4). In overeenstemming met de bepalingen van de richtlijn dienen de lidstaten de “speciale beschermingszones” aan te wijzen (www.europa.eu, 4). Het Natura 2000-netwerk heeft dus zijn oorsprong met de invoering van de Habitatrichtlijn in 1992.
In Bijlage I (natuurlijke habitattypen van communautair belang) en Bijlage II (dier- en plantensoorten van communautair belang) van de richtlijn wordt beschreven voor welke natuurlijke habitattypen en welke soorten er met het oog op hun instandhouding beschermingszones moeten worden aangewezen. Bepaalde habitattypen of soorten zijn omschreven als ‘prioritair’ (die dreigen te verdwijnen). Op dit moment zijn 231 Europese natuurlijke habitattypen opgenomen in bijlage 1 van de richtlijn, inclusief 71 prioritaire typen (typen die voor het grootste gedeelte binnen het grondgebied van
de Europese Unie vallen en dreigen te verdwijnen). Bijlage IV omvat dier- en planten soorten die bijzonder strikte bescherming nodig hebben (European Commission, 2007; www.europa.eu, 4). Het aanwijzen van speciale beschermingszones door de lidstaten verloopt in drie fasen. Elke lidstaat dient een lijst samen te stellen van gebieden waar de natuurlijke habitattypen en de wilde dier- en plantensoorten, genoemd in de bijlagen, voorkomen. De Europese Commissie stelt op basis van de nationale lijsten en in overleg met de lidstaten een lijst op van de gebieden die voor ieder van de zeven biogeografische regio’s van de EU (alpien, atlantisch, boreaal, continentaal, macaronesisch, mediterraan en pannonisch) en van vier mariene regio’s van communautair belang zijn. Binnen een periode van zes jaar na de aanwijzing van een gebied als ‘gebied van communautair belang’ dient een lidstaat het betreffende gebied als speciale beschermingszone aan te wijzen. Lidstaten dienen in speciale beschermingszones alle noodzakelijke maatregelen te nemen om habitats in stand te houden en hun achteruitgang te voorkomen (www.europa.eu, 4).
Tevens moeten lidstaten: -
-
zorgen voor goed beheer van kleine landschapselementen (hagen, bosschages, alleenstaande bomen) die van belang zijn voor de migratie, de geografische verdeling en de genenuitwisseling van wilde soorten; een systeem voor strikte bescherming instellen van dier- en plantensoorten opgenomen in Bijlage IV en bekijken of herintroductie van soorten wenselijk is; niet-selectieve middelen voor het verzamelen, vangen of doden van dier- en plantensoorten opgenomen in Bijlage V verbieden (www.europa.eu, 4).
Volgens artikel 17 van de richtlijn dienen de lidstaten iedere zes jaar een rapport op te stellen over de in het kader van de richtlijn genomen maatregelen. De Europese Commissie stelt vervolgens op basis van deze rapporten een samenvattend verslag op. Twee jaar na ontvangst van de nationale verslagen dient de Commissie het samenvattende uitvoeringsverslag te publiceren (Commissie van de Europese Gemeenschappen, 2004; www.europa.eu). In 2004 heeft de Europese Commissie een eerste verslag uitgebracht over de uitvoering van de richtlijn (www.europa.eu). In 2007 is door Nederland aan het verzoek van de Europese Commissie voldaan om het nationaal verslag artikel 17 Habitatrichtlijn over de periode 2001-2006 in te dienen (¹Verburg, 2008). In 2009 heeft de Europese Commissie het tweede verslag gepubliceerd (Commissie van de Europese Gemeenschappen, 2009).
Het tweede verslag over de uitvoering van de richtlijn bestrijkt de periode 2001-2006 is een eerste systematische beoordeling van de staat van instandhouding van de meest kwetsbare habitattypen en soorten, die volgens de Habitatrichtlijn beschermd zijn. De beoordeling heeft betrekking op 25 lidstaten en 11 biogeografische regio’s (zeven terrestrische en vier mariene). Samenvattend kan worden gesteld dat slechts kleine fractie van de habitattypen en soorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding verkeren. Voor sommige soorten als de Euraziatische lynx, de bever en de otter zijn in delen van de EU tekenen van herstel zichtbaar, maar van gezonde levensvatbare populaties is nog geen sprake. Er zijn nog grote inspanningen nodig om de tot nu toe geboekte vooruitgang voort te zetten. Voor het Natura-2000 netwerk wordt geconcludeerd dat het netwerk moet worden vervolledigd, zijn er voor specifieke locaties herstelmaatregelen nodig en moeten de afzonderlijke beschermde gebieden en het netwerk als geheel doeltreffend worden beheerd en voldoende worden gefinancierd (Commissie van de Europese Gemeenschappen, 2009).
Bijlage 2: Natura 2000-gebieden
(www.synbiosys.alterra.nl)
Bijlage 3:
Relatie Natura 2000 met andere wet- en regelgeving
Hieronder wordt de relatie gelegd tussen het Natura 2000-beleid en andere wet- en regelgeving. De Kaderrichtlijn Water (KRW), het TOP-verdrogingsbeleid en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) worden hieronder besproken. Het geeft een beeld van de samenhang tussen de verschillende beleidsthema’s en het Natura 2000-beleid (natuurlijk niet volledig) alsmede de complexiteit die deze samenhang zich meebrengt.
Kaderrichtlijn Water De Europese Kaderrichtlijn Water of KRW (2000/60/EG) is sinds eind 2000 van kracht en is een instrument om te zorgen dat de waterkwaliteit in Europa verbetert. De richtlijn verplicht de lidstaten van de Europese Unie om het beheer van de grond- en oppervlaktewater zodanig te regelen dat alle wateren in 2015 voldoen aan strenge ecologische kwaliteitscriteria zodat deze in zogenoemde ‘goede toestand’ verkeren. Tevens moet water dan duurzaam worden gebruikt en moeten de watersystemen bestand zijn tegen overstromingen en droogte (www.europadecentraal.nl). De wetgeving moet voornamelijk zorgen voor: De bescherming van alle wateren in Europa (rivieren, meren, kustwateren en grondwater). Het stellen van doelen waarmee het water in 2015 de ‘goede toestand’ bereikt. Samenwerking tussen verschillende landen en alle betrokken partijen. Actieve deelname aan activiteiten voor waterbeheer van alle belanghebbenden, inclusief Niet Gouvernementele Organisaties (NGO’s) en lokale gemeenschappen. De verplichting dat de vervuiler betaalt door het instellen van een waterprijsbeleid. Het in evenwicht houden van milieubelangen en belangen van wie afhankelijk is van het milieu (Europese Gemeenschappen, 2002) De richtlijn stelt dat beheermaatregelen op ‘stroomgebiedsniveau’ worden genomen. Dit is het hele gebied waarop een bepaalde rivier afwatert en ieder stroomgebied ligt in meerdere lidstaten van de Europese Unie (www.europadecentraal.nl). Het instrument van de richtlijn is het 'KRWstroomgebiedsbeheerplan'. In een dergelijk plan staan afspraken over de te behalen kwantitatieve en kwalitatieve waterdoelen en hoe de doelen moeten worden bereikt (www.minlnv.nl, 9). De KRW en Natura 2000 zijn nauw met elkaar verbonden. Alle Natura 2000-gebieden liggen in een stroomgebied van de richtlijn en veel van de Natura 2000-doelen hangen af van de watercondities in een Natura 2000-gebied. Afspraken die in het kader van de KRW worden gemaakt moeten in overeenstemming worden gebracht met de Natura 2000-doelen (en de doelen omtrent verdroging; zie hieronder) (¹Verburg, 2010; www.minlnv.nl, 8). Voor een aantal gebieden neemt Rijkswaterstaat het voortouw voor het opstellen van een Natura 2000-beheerplan, Natura 2000 en de KRW worden dan geïntegreerd. Gedeputeerde Staten stelt in overige gebieden de KRW-doelen vast. Het voortouw voor het opstellen van Natura 2000-beheerplannen ligt dan bij Provincies, het ministerie van LNV/Dienst Landelijk Gebied en Defensie. In het kader van de KRW wordt een onderverdeling gemaakt tussen drie typen Natura 2000-gebieden (www.minlnv.nl, 9): 1) Natura 2000-gebieden met een ‘sense of urgency’ status. Watercondities moeten hier zo snel mogelijk op orde gebracht worden (uiterlijk 2015) omdat voor de natuur, gerekend over de periode 2006-2016, mogelijk een onherstelbare situatie kan ontstaan. De gebieden zijn opgenomen in het ‘Natura 2000 Doelendocument’ (Ministerie van LNV, 2006; www.minlnv.nl, 9) 2) Natura 2000-gebieden die de status ‘TOP-gebied’ (zie verder TOP-verdrogingsbeleid) hebben. Verdroging is in dergelijke gebieden een groot probleem en anti-verdrogingsmaatregelen moeten uiterlijk in 2015 gerealiseerd zijn. Dit geldt ook voor TOP-gebieden buiten het Natura 2000netwerk. 3) Overige Natura 2000-gebieden waarvoor een wateropgave geldt volgens het ‘Natura 2000 Doelendocument’. Om watercondities te optimaliseren worden beheermaatregelen voor de lange termijn genomen (www.minlnv.nl, 9).
TOP-verdrogingsbeleid
De bestrijding van verdroging in Nederland staat al lang op de politieke agenda. De doelstellingen hiervoor zijn in de loop der tijd verschillende keren bijgesteld. In 1989 werd in een motie Lansink en Van Rijn-Vellekoop gepleit oor een reductie van 25% van het verdroogde areaal in Nederland in 2000 e ten opzichte van 1985. Deze doelstelling is in de 4 Nota Waterhuishouding (1998) in tijd doorgetrokken tot een reductie van 40% in 2010. Vanwege stagnatie in het terugdringen van de verdroging is in de Decembernota KRW/WB21 2005 van de minister van V&W aangekondigd dat de algemene landelijke doelstelling voor verdroging moest worden herijkt in de Decembernota 2006. De doelstelling moest daarnaast worden afgestemd op de KRW en Natura-2000 (om de KRW doelen te behalen moeten in 2015 maatregelen genomen zijn). In 2005 werd door het ministerie van LNV de Taskforce Verdroging ingesteld om de verdrogingsbestrijding een impuls te geven. De taskforce adviseerde in 2006 de algemene landelijke doelstelling te vervangen door een concrete in de vorm van een lijst van prioritaire verdroogde gebieden (TOP-gebieden), zodat de inzet van instrumenten en middelen geconcentreerd zou kunnen worden. De aanpak van de verdroging in TOP-gebieden is door verschillende ministeries als landelijke doelstelling tot 2015 opgenomen in de Decembernota KRW/WB21 2006 (conform het advies van de taskforce). De doelstelling vervangt de eerdere e doelstelling van 40% reductie van het verdroogd areaal in 2010 van de 4 Nota Waterhuishouding (1998) (Verburg, 2007).
Voor de verdrogingsbeststrijding wordt de concrete landelijke doelstelling gevormd door TOP-lijsten met 287 natuurgebieden (TOP-gebieden) waar de watercondities in 2015 moeten zijn hersteld. De lijsten zijn door de twaalf provincies op- en vastgesteld en bevatten zowel Natura 2000-gebieden als EHS-gebieden; bijna alle Natura 2000-gebieden liggen in de Ecologische hoofdstructuur (EHS) (Verburg, 2007; www.minlnv.nl, 9) (zie hierna). In totaal is ongeveer 222.000 ha. van de EHS en Natura 2000-gebieden verdroogd. Het totale areaal verdroogden gebieden die opgenomen zijn in de TOP-lijsten bedraagt ongeveer 89.000 ha. Dat is dus circa 40% van het huidige areaal verdroogd gebied. Daarnaast gaat het 75% van het areaal verdroogd Natura 2000-gebied. Dit betekent dat niet alle verdroogde Natura-2000 gebieden zijn opgenomen en heeft onder andere te maken met het feit dat het beschikbare budget ook wordt ingezet voor andere EHS-gebieden. Het gaat hierbij deels om gebieden waar reeds projecten lopen om verdroging tegen te gaan en waarvoor het niet wenselijk is deze te stoppen. Anderzijds betreft het gebieden die in dezelfde hydrologische eenheid liggen als de Natura 2000-gebieden op de TOP-lijsten en vergt een samenhangende aanpak. Een andere reden om een aantal Natura 2000-gebieden niet mee te nemen heeft te maken met de ontbrekende mate van urgentie voor de gebieden of dat er juist al maatregelen zijn genomen (Verburg, 2007).
De Tweede Kamer is op 25 september 2007 akkoord gegaan met de plannen van de provincies en het Rijk en de om de verdroging tegen te gaan. Hierdoor is het mogelijk dat voor de natuurgebieden op de TOP-lijsten door de provincies maatregelen kunnen worden genomen om voor 2015 de watercondities te herstellen. Voor deze taak heeft de minister van LNV 390 miljoen euro uitgetrokken. Met dat geld kan de aanleg van dammetjes worden gefinancierd, een vergoeding aan boeren worden gegeven voor vernattingsschade, de verplaatsing van waterwinningen worden gerealiseerd of conflicterende belangen worden uitgekocht (Verburg 2007; www.natuurbeheer.nu, 2).
Ecologische Hoofdstructuur De term Ecologische Hoofdstructuur of EHS werd in het Nederlandse natuurbeleid voor het eerst in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van LNV. De EHS is een samenhangend netwerk van aaneengesloten gebieden in Nederland waar natuur de hoofdrol speelt en bestaat uit bestaande natuurgebieden, reservaten, natuurontwikkelingsgebieden, robuuste
verbindingszones, landbouwgebieden met mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer en grote wateren. Het netwerk moet voorkomen dat planten- en diersoorten in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen en kan worden gezien als de ruggengraat van de natuur in Nederland. De EHS heeft hiermee een ecologische hoofddoelstelling: versterking van de biodiversiteit. Daarnaast moet de EHS ook bijdragen aan landschappelijke waarden, recreatie en het welzijn van mensen (Ministerie van LNV, 2008; www.minlnv.nl, 10). De realisatie van het netwerk moet in 2018 gereed zijn en dient dan een oppervlakte te beslaan van 728.500 ha., waarvan 453.500 ha. bestaande EHS en 275.000 ha. nieuwe EHS, dat is ongeveer 17,5% van de oppervlakte van Nederland. De bestaande natuur omvat gebieden die in 1990 al deel uitmaakte van de EHS en de nieuwe natuur bestaat uit gebieden die nog moeten worden aangekocht en ingericht en gebieden die niet worden aangekocht, maar waar particulier of agrarisch natuurbeheer een rol speelt. Voor het functioneren van de EHS is de aanleg van 12 robuuste verbindingen met een oppervlakte van 27.000 ha van belang. De 162 Natura 2000-gebieden liggen vrijwel geheel binnen de EHS en ongeveer 45% van alle hectares EHS op het land is Natura 2000-gebied. Tevens liggen alle 20 Nationale Parken met een gezamenlijke oppervlakte van 123.000 ha. in de EHS (Ministerie van LNV, 2008; www.minlnv.nl, 10).
Het EHS-beleid en het Natura 2000-beleid liggen qua hoofdthema op dezelfde lijn. Beide vormen van beleid zijn gericht op behoud van biodiversiteit. Toch zijn volgens een studie van de Wageningen Universiteit (2007) binnen de doelstellingen van de twee beleidstypen verschillen op te merken:
De EHS kent een zogenaamd ‘verbreed natuurbeleid’: natuur heeft behalve een intrinsieke waarde ook een belevings- en gebruikswaarde; de EHS heeft naast een ecologische ook een belangrijke recreatieve functie (natuur voor mensen). De Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn specifiek gericht op het behoud biodiversiteit; op duurzame instandhouding van leefgebieden van soorten en habitattypen. De Vogel- en Habitatrichtlijn wijzen alleen gebieden aan op basis van hun bestaande waarden en de EHS is behalve op behoud ook gericht op ontwikkeling (potentiële waarden) van gebieden. Het EHS-beleid richt zich op het creëren van duurzame condities om het voortbestaan van alle in 1982 in Nederland voorkomende soorten en populaties te garanderen (Nota Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur (2000) en Agenda voor een Vitaal Platteland (2004)). Het Natura 2000-beleid richt zich op populatiegroottes van soorten binnen (en buiten) de Natura 2000-gebieden aan de hand van actuele/bestaande gegevens. De kernopgave van de EHS-beleid is uitbreiding van de EHS, inrichting en beheer van de EHS, het realiseren van verbindingen (robuuste en provinciale) en het realiseren van mitigerende maatregelen (maatregelen die negatieve effecten verminderen of wegnemen). De kernopgave van het Natura2000-beleid is de inrichting en het beheer van de Natura 2000-gebieden. Het Natura 2000-beleid beschermt op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn een veel kleinere groep soorten en habitats dan het EHS-beleid (Broekmeyer et al., 2007, Ministerie van LNV et al., 2010)
Volgens de studie van de Wageningen Universiteit (2007) zijn de gebieden en het EHS-beleid van groot belang voor een duurzaam Natura 2000-netwerk. Als het gaat om soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn blijken de gebieden te beperkt om deze duurzaam te behouden, de EHS zou deze beperking voor een gedeelte kunnen opvangen. Daarentegen is het onduidelijk of habitattypen binnen het Natura 2000-netwerk duurzaam behouden kunnen blijven. Het Nederlandse natuurbeleid (EHS) draagt volgens de onderzoekers wezenlijk bij aan het bereiken van Europese doelstellingen (Broekmeyer et al., 2007).
Bijlage 4:
Biodiversiteit en ecosystemen
Biodiversiteit kan worden omschreven als de verscheidenheid van al het leven op aarde en is om ethische, emotionele, biologische en economische redenen van belang voor de mens. De ecosystemen op aarde zorgen voor zuivering van water en lucht, bodemvorming, regulering van klimaat, hergebruik van nutriënten en geven de mens voedsel, ruwe materialen, bestanddelen voor medicijnen en zijn belangrijk voor andere doeleinden zoals recreatie, artistieke inspiratie en esthetiek en hebben hierdoor een intrinsieke waarde. De mens is afhankelijk van de natuurlijke rijkdommen die ecosystemen geven (voedsel, energie, hout, ruwe materialen, schone lucht en water) welke al het leven op aarde mogelijk maken en waar de economie op drijft. Ecosystemen met bijbehorende biodiversiteit vormen de basis waarop de mens zijn beschavingen bouwt (www.ec.europa.eu, 1 en 2).
De mens is de afgelopen 50 jaar steeds intensiever gebruik gaan maken van de ecosystemen dan in welke vergelijkbare periode in de menselijke geschiedenis dan ook. Hierdoor is de druk op ecosystemen steeds groter geworden. Toenemende verstedelijking, de zich uitbreidende infrastructuur (versnippering en vernietiging), de uitputting van de hulpbronnen, vervuiling en de introductie van exotische soorten zijn enorm schadelijk voor ecosystemen en hun biodiversiteit en zorgen ervoor dat de functies van ecosystemen (zoals hierboven beschreven) gevaar lopen. Ecosystemen storten in of zijn reeds ingestort (Klaassen et al., 2007; www.europa.eu, 1).
Bijlage 5:
Nieuwkoopse Plassen en de Haeck
Hieronder wordt een beknopte beschrijving van het Natura 2000-gebied “Nieuwkoopse Plassen en De Haeck”. Allereerst wordt ingegaan op het ontwerp-aanwijzingsbesluit van het ministerie van LNV, vervolgens wordt een beschrijving gegeven van dit gebied en wordt een overzicht gegeven van de habitattypen en soorten die worden beschermd op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Het gebied “Nieuwkoopse Plassen en De Haeck” is in 2008 in ontwerp door de minister van LNV aangewezen als Natura 2000-gebied (derde tranche). Met het ‘Ontwerp-aanwijzingsbesluit Nieuwkoopse Plassen en De Haeck’ wordt het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck aangewezen als speciale beschermingszone (SAC) onder de Habitatrichtlijn. Het totale Natura 2000gebied heeft volgens het ontwerpbesluit een oppervlakte van 2.028 ha. en bestaat uit de speciale beschermingszone ofwel Habitatrichtlijngebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, het reeds aangewezen Vogelrichtlijngebied Nieuwkoopse Plassen en twee beschermde natuurmonumenten De Haeck en De Meije. Van de 2.028 ha. is 2.004 ha. aangewezen onder de Vogelrichtlijn, 1.960 onder de Habitatrichtlijn en hebben de beschermde natuurmonumenten een gezamenlijke oppervlakte van 90 ha. Met het ontwerp-aanwijzingsbesluit komt de status van De Haeck en De Meije als beschermd natuurmonument voor het gedeelte binnen het Natura 2000-gebied te vervallen (Minister van LNV, z.j.). Van 11 september 2008 tot en met 22 oktober 2008 heeft het ontwerp-aanwijzingsbesluit voor het publiek ter inzage gelegen. Er is nog geen Nota van Antwoord verschenen waarin het gebied is opgenomen (www.2minlnv.nl, 3) en is dus nog niet definitief aangewezen. Landschappelijk gezien kan het Natura 2000-gebied worden ingedeeld in drie deelgebieden: De Nieuwkoopse Plassen, De Haeck en de Schraallanden langs de Meye (ofwel de Meije). De Nieuwkoopse Plassen vallen onder het Hollands-Utrechts laagveengebied en bestaan uit meren, ontstaan door afgraving van veen, en moerassen met rietkraggen, schraalgraslanden, overgangsveen, moerasheide, legakkers, petgaten en broekbos (zie figuur 1). Het deelgebied De Haeck wordt gekenmerkt door veenplassen, rietland, afgewisseld door broekbos en schrale hooilanden en er zijn verschillende verlandingsstadia aanwezig en De Meije bestaat uit blauwgrasland met op enkele plekken elzen- en wilgenstruweel (Minister van LNV, z.j.; www.sybiosys.alterra.nl). Het gebied ligt in de provincies Zuid-Holland en Utrecht in de gemeenten Alphen a/d Rijn, Bodegraven, Liemeer, Nieuwkoop en Woerden en wordt beheerd door Natuurmonumenten, Zuid-Hollands Landschap, Staatsbosbeheer en particulieren. Het gebied valt onder het Natura 2000-landschap ‘Meren en Moerassen’. Voortouwnemer in het opstellen van het beheerplan is de Provincie ZuidHolland (Minister van LNV, z.j.; www.sybiosys.alterra.nl, 1 en 2).
Afbeelding 1: Nieuwkoopse Plassen ter hoogte van Noorden en ligging van het gebied in Nederland (nl.wikimedia.org en www.synbiosys.alterra.nl)
Voor broedvogels van rietmoerassen als Roerdomp, Purperreiger, Snor en Rietzanger is het gebied Nieuwkoopse Plassen en de Haeck belangrijk als broedgebied, maar dat geldt ook voor enkele andere moeras- en watervogels als de Zwartkopmeeuw en de Zwarte stern. Het gebied heeft een rijk ontwikkeld onderwaterleven, een grote oppervlakte aan Veenmosrietland en Moerasheide, enkele trilveenrestanten en de nabijheid van een grote kolonie meervleermuizen. Het blauwgrasland en trilveen van de Haeck is van bijzonder goede kwaliteit en aan de zuidkant van De Meije ligt nog een groter oppervlakte goed ontwikkeld blauwgrasland. In totaliteit kent het gebied een bijzondere diversiteit aan flora en fauna (www.synbiosys.alterra.nl, 1 en 2). Hieronder volgen de habitattypen en soorten en vogelsoorten die bescherming genieten volgens respectievelijk de Vogel- en Habitatrichtlijn.
In het ontwerp-aanwijzingsbesluit wordt de “Nieuwkoopse Plassen en De Haeck” op grond van de Habitatrichtlijn aangewezen als speciale beschermingszone (SAC) voor de volgende natuurlijke habitattypen opgenomen in bijlage I van de richtlijn, gevolgd door de soorten opgenomen in bijlage II van de richtlijn. Prioritaire habitattypen en soorten zijn aangeduid met een sterretje (*) (Minister van LNV, z.j.):
Habitattypen: H3140
Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. vegetaties
H3150
Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition
H4010
Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix
H6410
Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem (Molinion caeruleae)
H7140
Overgangs- en trilvenen
H7210
* Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae
H91D0
* Veenbossen
Soorten: H1082
Gestreepte waterroofkever
H1134
Bittervoorn
H1149
Kleine modderkruiper
H1318
Meervleermuis
H1340
* Noordse woelmuis (zie afbeelding 2)
H1903
Groenknolorchis
H4056
Platte schijfhoren
Afbeelding 2: Noordse woelmuis (prioritaire soort) (www.digitalnature.org)
Op grond van de Vogelrichtlijn geldt het gebied “Nieuwkoopse Plassen” te zijn aangewezen als speciale beschermingszone (SPA) voor de volgende vogelsoorten, welke worden beschermd op basis van artikel 4, eerste lid van de richtlijn, gevolgd door trekkende vogelsoorten die worden beschermd op basis van artikel 4, tweede lid van de richtlijn (Minister van LNV, z.j.):
Vogelsoorten: A021
Roerdomp
A022
Woudaap
A027
Grote zilverreiger
A029
Purperreiger
A176
Zwartkopmeeuw
A197
Zwarte stern
Trekkende vogelsoorten: A041
Kolgans
A050
Smient
A051
Krakeend
A292
Snor
A295
Rietzanger
A298
Grote karekiet
Bijlage 6:
Beheerplan Voordelta: natuurbescherming en recreatie
Hieronder wordt het kader geschetst van de natuurbescherming en de compensatieopgave die is opgenomen in het beheerplan Voordelta.
Natuurbescherming: doelstellingen Natura 2000 en verplichte compensatie Vanwege de afwisseling van zoet en zout water is de Voordelta een leef- en fourageergebied voor zeehonden en verschillende vogelsoorten. Om deze reden is de Voordelta aangewezen als Natura 2000-gebied. De soorten die bescherming genieten onder Natura 2000 zijn onder ander de gewone zeehond, de fint, de zwarte zee-eend, verschillende andere eendensoorten en steltlopers. Het beheerplan omvat maatregelen die extra bescherming bieden voor deze soorten en hun leefmilieus. Vanwege de aanleg van Maasvlakte 2, de uitbreiding van de Rotterdamse haven met 1000ha haventerrein gaat in totaal 2.455ha zandbanken en ondiepe zee verloren, waardoor de kwaliteit en omvang van het fourageer- en rustgebied van verschillende vogelsoorten achteruit gaat. Vanwege de status van de Voordelta als beschermd natuurgebied is de compensatie verplicht gesteld volgens de Nb-wet, het verlies is beoordeeld als significant negatief effect op de natuur. Het beheerplan bevat maatregelen voor de compensatie, hiermee moet de kwaliteit van de zeebodem, de voedselvoorziening en de mogelijkheid het voedsel te bereiken voor de beschermde soorten gelijk blijven aan de situatie vóór de aanleg van Maasvlakte 2 (Ministerie van Verkeer en Waterstaat et al., 2008).
De beoogde resultaten van de beperking van menselijke activiteiten zijn: o
o
o
o
Rust voor de gewone zeehond; hierdoor wordt getracht te bereiken dat in de toekomst ten minste tweehonderd exemplaren in de Nederlandse Delta zullen leven en dat de dieren daar ook hun jongen werpen en grootbrengen. In 2007 leefden er ongeveer honderd gewone zeehonden in de Delta en plantten zich daar bijna niet voort. Rust en voedsel voor soorten steltlopers en eenden die landelijk in aantal afnemen; de Voordelta is een belangrijk gebied voor deze soorten als het gaat om rust- en fourageermogelijkheden. De kwaliteit van de Voordelta staat voor bijvoorbeeld de scholekster en krakeend onder druk. Rustige zandplaten in zee; hiermee kunnen soorten als de grote stern en de visdief met hun jongen deze benutten om te rusten en makkelijker bij hun voedselgebieden op zee te komen. Hun huidige voedselgebied gaat gedeeltelijk verloren met de aanleg van Maasvlakte 2. Rust voor de zwarte zee-eend; hierdoor kan deze eendensoort profiteren van een groter voedselaanbod in het bodembeschermingsgebied. Ook voor deze soort geldt dat met de aanleg van Maasvlakte 2 een deel van het huidige voedselgebied verloren gaat (Ministerie van Verkeer en Waterstaat et al., 2008).
Hieronder wordt een samenvatting gegeven van de gemaakte afspraken met betrekking tot recreatie als bestaand gebruik in de Voordelta.
Tabel 1: Recreatie in de Voordelta (Ministerie van Verkeer en Waterstaat et al., 2008).
geen vergunningplicht en in beginsel toegestaan uitgaande van voorwaarden bij vaststellen van het beheerplan;
geen vergunningplicht en in beginsel toegestaan onder voorwaarden die in het beheerplan zijn vastgelegd;
niet vrijgesteld van vergunningplicht; voor iedere activiteit afzonderlijk wordt bekeken of de activiteit is toegestaan en, zo ja, of er een vergunning nodig is;
niet toegestaan.
Bijlage 7:
Krimp- en groeigebieden Veluwe
(Provincie Gelderland, 2006)
Bijlage 8:
Overzicht beoordelingen praktijkvoorbeelden
De beoordelingen van de beschreven praktijkvoorbeelden uit Nederland en het voorbeeld uit Vlaanderen hebben plaatsgevonden op basis van onderstaande criteria: 1. Zorgt de gevonden oplossing ervoor dat de instandhoudingsdoelstellingen van de aangewezen soorten of habitats dichterbij worden gebracht? 2. Zorgt de gevonden oplossing ervoor dat de instandhoudingsdoelstellingen van de aangewezen soorten of habitats dichterbij worden gebracht én tegelijkertijd ruimte biedt voor ondernemingen om economisch te blijven functioneren? (win-win situatie)
In tabel 2 worden alle beoordelingen van de praktijkvoorbeelden schematisch weergegeven.
Tabel 2: schematisch overzicht beoordelingen praktijkvoorbeelden
Beheerplan Voordelta: instandhouding zeehonden en vogels
Beheerplan Peelgebieden:
ISH-doelen
win-win
Zonering recreatie door instellen rustgebieden
+
+
Rust zeehonden én kanoën in rustgebied Hinderplaat
+
+
Rust vogels én kitesurfen in rustgebied Slikken van Voorne
+
+
Rust vogels én windsurfen in rustgebied Bollen van Ooster
+/-
+/-
Integrale aanpak door combinatie
+
+
Rust vogels én zonering recreatie (in tijd en ruimte)
+
+
Reductie stikstofdepositie én ontwikkelingsruimte
+
+
Salderen én investeren in duurzame technieken voor reductie (individuele aankoop emissierechten)
+
-
Salderen én investeren in duurzame technieken voor reductie (depositiebank)
+
+
Investeren in beheer én ontwikkelingsruimte voor
+
+
behoud en herstel hoogveen water/stikstof/beheermaatregelen instandhouding vogelsoorten
Convenant Stikstof en Natura 2000
Convenant natuurbeheer Natura 2000-gebied Voornes
Duin
bedrijven
Convenant drinkwaterwinning Brabantse Wal
Reduceren wateronttrekking én vergoeding waterinkoop
+
+
Peilgestuurde drainage
Verminderen verdroging én handhaving agrarische bedrijfsvoering (Peelgebieden)
+
+
Principe ‘Hand aan de kraan’ Waddenzee
Vergunning gaswinning ‘hand aan de kraan’
-
-
Gaswinning onder monitoringsvoorwaarden (bij verslechtering natuurkwaliteit gaskraan dicht) én natuurherstel
+
+
Natuurherstel Waddenzee én transitieperiode mosselsector: overgang naar duurzame visserijtechnieken
+
+
Convenant transitie mosselsector en natuurherstel Waddenzee
ISH-doelen
win-win
Habitatherstel en -uitbreiding én open houden Toeristenweg
+
+
Ontwikkeling verblijfsrecreatie in groeigebieden (zonering) én versterking van de natuur in krimpgebieden
+
+
Ontwikkeling dagrecreatie in beheersgebieden (zonering) én versterking natuur in ambitiegebieden
+
+
Audit Pleziervaart en Natura 2000
Toepassing audit: rust vogels én doorgang pleziervaart (door zonering in tijd en ruimte / voorlichting / gedragscode)
+
+
Kaderstellende benadering autonome ontwikkeling recreatie IJsselmeergebied
Toepassing benadering: rust vogels én doorgang toekomstige ontwikkelingen pleziervaart (door zonering in tijd en ruimte / voorlichting / gedragscode)
+
+
IJsselmeergebied:
Scenario 1 (geen autonome groei)
+
+
+
-
Rust vogels én aanpassingen kitesurfzones: verschuiven van grenzen / zonering in de tijd
+
+
+
+
Recreatie
Verbetering natuur én inpassen recreatie binnen en buiten Natura 2000-gebieden (zonering)
Vlaanderen:
Aanpak stikstofproblematiek
Geen
Geen
Sallandse Heuvelrug Korhoen
Veluwe Verblijfsrecreatie (Krimp- en groeibeleid) Veluwe Dagrecreatie
Recreatieladder (‘hand aan de kraan’)
Rust vogels én doorgang pleziervaart Scenario 2 (wel autonome groei) Rust vogels én doorgang pleziervaart
IJsselmeergebied: Kitesurfen
Vlaanderen:
Stikstof
beoordeling
beoordeling
Bijlage 9:
Vragen interviews
Om een beeld te krijgen van uw visie op economische activiteiten en flexibiliteit of ruimte in het Natura 2000beleid wil ik u hierover twee inleidende vragen stellen: Vraag 1: Hoe definieert u economische activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden Vraag 2: Wat verstaat u onder flexibiliteit in het Natura 2000-beleid
Voor landelijk opererende organisaties Context: In situaties waarin naar oplossingen wordt gezocht voor dreigende conflictsituaties tussen economische activiteiten en ecologische doelstellingen in Natura 2000-gebieden Vraag 3: In welke gebieden wordt volgens u actief gezocht naar flexibele oplossingen voor dreigende conflictsituaties tussen economie en ecologie? Subvragen:
Kunt u voorbeelden geven van dergelijke flexibele oplossingen? Wat maakt volgens u een oplossing tot een succes? Staat er van genoemde voorbeelden een en ander op papier? Zo ja, kunt u hier een lijstje van geven en mag ik deze informatie dan ontvangen.
Voor gebiedsgerichte organisatie Context: In situaties waarin naar oplossingen wordt gezocht voor dreigende conflictsituaties tussen economische activiteiten en ecologische doelstellingen in het Natura 2000-gebied XX Vraag 3: Kunt u voor gebied XX voorbeelden geven waarbij actief gezocht is naar flexibele oplossingen voor dreigende conflictsituaties tussen economie en ecologie? Subvragen:
Wat maakt volgens u een oplossing tot een succes? Staat er van genoemde voorbeelden een en ander op papier? Zo ja, kunt u hier een lijstje van geven en mag ik deze informatie dan ontvangen.
Context: Binnen het Natura 2000-proces is een grote procesarchitectuur opgezet. Er zijn veel belanghebbenden die met elkaar om de tafel zitten. Vraag4a: In hoeverre leidt de betrokkenheid en deskundigheid van belanghebbenden tot creativiteit in het vinden van oplossingen voor dreigende conflictsituaties tussen ecologie en economie? Vraag4b: In hoeverre leidt de betrokkenheid en deskundigheid van belanghebbenden tot tegenstrijdigheden in het aanpakken van dreigende conflictsituaties tussen ecologie en economie? Subvragen:
Hoe kan een impasse worden doorbroken? Hoe kan vervolgens de creativiteit van belanghebbenden volgens u worden aangeboord?
Context: flexibiliteit in de Natura 2000-beleid.
Vraag 5: Bieden de landelijke gestelde kaders van het Natura 2000-beleid; het Natura 2000 doelendocument en de Natuurbeschermingswet 1998, volgens u voldoende ruimte om flexibele oplossingen te vinden? Subvragen:
Waar zoekt u de flexibiliteit in de landelijke kaderstelling? Waar zitten volgens u de knelpunten? Hoe kunnen de knelpunten worden opgelost?
Vraag 6: Kent u iemand of meerdere personen die ik zou kunnen benaderen die ook relevante voorbeelden van flexibiliteit kunnen geven? Subvraag:
Zou ik de contactgegevens mogen ontvangen?
Alleen voor overheidspartijen Context: Als we het hele Natura 2000-proces over zouden mogen doen. Vraag 7: Hoe zou u het proces dan aanpakken om de natuurdoelen te realiseren als u de flexibiliteit binnen het Natura 2000-beleid optimaal zou willen benutten? Subvragen:
Moeten zaken anders aangepakt worden? Wat moet er dan anders worden aangepakt? Wanneer zou het proces anders moeten worden aangepakt?
Vraag 8 (afrondend): Zou ik u na afloop van dit interview, bij eventuele vragen of voor verdere informatie, nog telefonisch contact op mogen nemen?