ECB Platform 18 november 2010 Op 18 november 2010 vond de vijfde ECB bijeenkomst van 2010 plaats, met als thema ‘Bodem en ondergrond bij planvorming en realisatie, kansen en risico’s’. Tijdens deze bijeenkomst, die onder leiding stond van Ellen Verolme, zijn een aantal onderwerpen de revue gepasseerd. Als rode draad voor deze middag werd door Ellen aangegeven dat de planstudiefase sneller en beter moet. We moeten van een proceduretijd van 14 naar 7 jaar en de component ‘bodem’ neemt daarin een nadrukkelijke rol in. Wim van Grinsven presenteerde de ervaringen in Noord Brabant met de toepassing van AVI bodemas als alternatief bouwmateriaal in grootschalige ophogingen. Hein Veldmaat van DHV ging in op het gebruik van de handreiking ondergrond in de MIRT verkenning nieuwe stijl. Na de pauze lieten Peter Dorsman (Ingenieursbureau Rotterdam) en Denise Maljers (TNO) zien hoe tegen de achtergrond van de skyline van Rotterdam de focus gericht is op de betekenis en het juiste gebruik van het verzamelen van projectdata en gerelateerde informatie. Een leermoment als we kijken naar de voorbereiding van de Randstadrail en om te komen tot effectievere verkenningen, planstudies en realisaties. Tenslotte liet Pieter de Boer zien wat er omgaat in de projecten van Ruimte voor de Rivier. Omvangrijk grondverzet, afstemming tussen opdrachtgever en opdrachtnemer, omgang met regelgeving en positieve en negatieve ervaringen. 5.1 AVI bodemassen, toepassen in Rijkswegen (Wim van Grinsven) Wim stelde de vraag of het toepassen van AVI Bodemassen een duurzame oplossing is. In dit kader schetste hij eerst de ervaring vanaf het Bouwstoffenbesluit (Bsb) tot heden. Daarna ging hij in op de praktijk en de ervaringen die dat opgeleverd heeft. Inmiddels heeft dat geleid tot een voorstel voor een aantal aanvullende contracteisen en krijgt ook de kwaliteitsborging nadrukkelijk meer aandacht. Tot 2005 was het Ministerie van V&W verantwoordelijke voor het beleid, zoals dat was opgeschreven in het Bsb. Na die periode lag deze verantwoordelijkheid bij het Ministier van VROM. Vanaf de jaren ‘80 van de vorige eeuw zijn we in Nederland aan de slag gegaan met het hergebruik van AVI bodemassen. In de eerste jaren is veel studie verricht en vanaf 1989 zijn diverse pilotprojecten uitgevoerd. In 1989 is het toepassen van AVI bodemassen in het Bsb als een IBC categorie geregeld. Met de komst van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) is de toepassing van AVI bodemassen nog steeds mogelijk, zij het dat er wel aanpassingen zijn doorgevoerd. Zo kan nu worden volstaan met een enkelvoudige afdichting, maar hebben monitoring en kwaliteitsborging een zwaarder accent gekregen. In de praktijk van de toepassing blijkt dat de ontwerpfase kritiek is. Vele malen wordt het wiel voor een goede toepassing opnieuw uitgevonden. Wat hierbij opvalt, is dat er veelal sprake is van een
slechte waterhuishouding in het weglichaam. Omdat de AVI-bodemassen worden afgedekt met een isolatie, wordt het waterbergend vermogen van de wegenbouwkundige constructie kritisch en moet de rest van de constructie dus de waterberging en -afvoer kunnen opvangen. Daarnaast wordt nog wel eens te weinig gronddekking toegepast, waardoor problemen ontstaan met de geleidrail. Voor de verankering hebben deze een bepaalde diepte nodig, waardoor bij een te kort aan gronddekking door de constructie geboord moet worden en de voeten in de AVI bodemassen terecht komen. Verder is het van belang dat de aanvoer en verwerking van AVI bodemassen droog gebeurt. Te natte materialen geven een blijvend vochtprobleem. Echter, bij droge AVI bodemassen is mors en verwaaiing een belangrijk aandachtspunt. Verder is in projecten geconstateerd dat er nog wel eens wordt afgeweken van de gemelde isolatie, terwijl dit niet teruggekoppeld of gemeld wordt aan RWS.
Andere aandachtspunten zijn het aanbrengen van de folies. Dit moet volgens de BRL gebeuren, maar ook hiervan wordt nog wel eens afgeweken. Dat dit tot problemen kan leiden wordt niet altijd onderkent. Als folie door zonneschijn warm wordt, zet het uit en kan het bij belasting door de AVI bodemassen gaan plooien en zelfs scheuren. Ook de afdekgrond is een belangrijk aandachtspunt. Als (te) lemige grond wordt gebruikt, dan kan dit materiaal verzadigd raken met water. Het leemgehalte zorgt er voor dat dit materiaal als het ware aan de folie gaat hangen. Als dit te zwaar wordt, glijdt het leemachtige materiaal naar beneden, maar neemt de folie door het klevende effect hierbij vaak mee. Dit alles heeft tot de constatering geleid dat het toepassen van AVI bodemassen op zich goed mogelijk is, maar dat de dimensionering van de constructie en ook de realisatie de nodige kennis en aandacht vergen. Om die reden zijn een aantal aanvullende contracteisen voorgesteld voor toepassing binnen RWS werken. Zo mag: 1) de eindzetting over 50 jaar maximaal 25 cm bedragen, 2) moet er minimaal 50.000 m3 per deellocatie worden toegepast, 3) mogen er onder de hoofdrijbaan geen IBC toepassingen als fundering worden uitgevoerd, 4) dient minimaal 1,5 m gronddekking op de kruin van de toepassing en op het talud worden aangebracht, 5) dient de uitvoerende aannemer stabiliteitsberekeningen van talud te overleggen en 6) dient de hemelwaterafvoer via rijbaangoten of dergelijke geregeld te worden, zodat dit water niet via de afdeklaag wordt afgevoerd. In het kader van de kwaliteitsborging is de overgangsregeling verlengd tot 31 december 2011. De voorgenomen kwaliteitscertificering gaat niet door, maar hiervoor in de plaats komt een Inspectierichtlijn. Als reden voor het achterwege laten van de certificering geldt dat er te weinig projecten worden uitgevoerd om tot certificering over te kunnen gaan. Tijdens de discussie wordt het risico-aspect aan de orde gesteld. Als er iets fout gaat met de constructie, waardoor maatregelen moeten worden getroffen, zou dit betekenen dat (bij toepassing onder de hoofdrijbaan) deze rijbaan uit bedrijf genomen moet worden. Een groot risico, dat nauwelijks acceptabel is. Daarbij wordt aangegeven RWS vanuit haar rol als netwerkbeheerder niet verantwoordelijk is voor het hergebruik van AVI bodemassen. In het verleden kregen AVI bodemassen een voorkeursbehandeling, maar dat spoor is verlaten. De verantwoordelijkheid voor hergebruik ligt bij het Ministerie. Een andere discussie wordt gevoerd over de vraag hoe omgegaan wordt met de AVI bodemassen na hun levensduur. De levensduur van dergelijke toepassingen is berekend op 100 jaar en er wordt nagedacht over een financiële constructie om verwerking, die op termijn zal optreden, te voorzien. Tenslotte wordt gevraagd welke resultaten de monitoring laten zien, die rond toepassingen van AVI bodemassen wordt uitgevoerd. Tot nu toe is de constatering dat er geen uitloging optreedt. Wel is op een aantal plaatsen reparatie van de constructie nodig. 5.2 MIRT verkenning handreiking ondergrond (Hein Veldmaat) Vanuit MIRT wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een handreiking voor de ondergrond. Een van de doelen hierbij is om een brug te slaan tussen de bodemspecialisten, de ontwerpers en de kostendeskundigen. De aanleiding voor dit project is de constatering geweest dat ‘bodem’ geen milieuthema meer is, maar veel meer een kostenthema. Grondstromenmanagement is van invloed op het totale budget. Het gebruik en benutten van de ondergrond is veel meer een
integraliteitsvraagstuk geworden. De beoogde handreiking gaat niet over de milieu-invloed van ingrepen / projecten op de ondergrond, maar is veel meer gericht op de kostenonderscheidende aspecten. De handreiking is bedoeld voor de ervaren bodemspecialist en is met name toegespitst op de verkenningsfase van de droge infraprojecten. Een van de doelen is om aandacht te krijgen voor het tijdselement. Een kostenraming is gebaseerd op een tijdtraject. Veranderingen in het tijdtraject hebben meestal een direct effect op het kostenaspect. En de ondergrond kan hierin ook maatgevend zijn. Een zandondergrond vergt een heel andere aanpak en tijdperiode dan een veen-ondergrond. Veranderingen in de tijd (planning) kunnen van invloed zijn op de kosten. Tijdens de presentatie komt het duurzaamheidsaspect ook aan de orde. Duurzaam grondverzet als zodanig zit (nog) niet in de handreiking. Dit is overigens een bewuste keuze, omdat er nog geen duidelijke toetsregels voor duurzaamheid zijn. Daarnaast verdient duurzaam grondverzet met name in de ontwerpfase aan de orde te komen, terwijl de handreiking zich richt op de verkenningsfase. De handreiking kent nu twee fasen. In de eerste fase, de analysefase, wordt gekeken naar zogenaamde showstoppers (bijvoorbeeld doorkruising van N2000 gebied of primaire waterkering) en kostenonderscheidende grondthema’s (bijvoorbeeld de draagkracht van bodem). Op basis hiervan kunnen zoekgebieden ingedeeld worden en kunnen hotspot en aandachtsgebieden gedefinieerd worden. Het resultaat is een kostenafweging, die zich meer richt op de tracékeuze en minder op de materialenkeuze. In de tweede fase, de beoordelingsfase, wordt gekeken naar de beïnvloeding van het ruimtelijk ontwerp. Hier wordt nog geen diepere materiaalkeuze afgewogen, maar op globaal niveau wordt een standaard profilering geven. Naar aanleiding van enkele vragen wordt als toelichting aangeven dat in deze fase nog geen keuze wordt gemaakt om een wegvak bijvoorbeeld verdiept aan te leggen, met als consequentie een dimensionering waarin veel beton moet worden toegepast, of een niet verdiepte aanleg. De beïnvloeding op de kostenraming van de ondergrondthema’s is een lastig thema, omdat de vertaalslag vanuit het ruimtelijke ontwerp naar kosteneenheden nog niet goed c.q. niet gemakkelijk kan worden gemaakt. Dit is dan ook een belangrijk punt bij de nadere uitwerking van de handreiking. Hierbij zal een onderbouwen met voorbeelden worden ingevoerd, maar is het ook nadrukkelijk de bedoeling om kentallen voor kostenschattingen mee te geven. Het doel is om dit voor de Kerst 2010 gereed te hebben. Daarna zal een implementatietraject volgen, waarbij aan de hand van pilotprojecten een verdere optimalisatie beoogd wordt. 5.3 Inzet basisregistratie ondergrond voor ondergrondseprojecten in Rotterdam (Peter Dorsman en Denise Maljers) In een duopresentatie laten Peter Dorsman (Ingenieursbureau Rotterdam) en Denise Maljers (TNO) zien hoe de inzet van de basisregistratie voor de ondergrond voor ondergrondprojecten in Rotterdam gestalte heeft gekregen. In een gezamenlijke pilot tussen IR en TNO is aangetoond dat het combineren van bodemgegevens met (landelijke) modellen tot verrassende resultaten kan leiden. Zo zijn vele sondeergegevens van het tracé van de Randstadrail gecombineerd met het model GeoTOP, met als resultaat dat met een dergelijk model op een groot detailniveau (dwars)doorsnede van de bodem gemaakt kunnen worden.
Na korte introductie van het Gemeentelijk Ingenieursbureau, wordt ingezoomd op het Rotterdams bodemarchief. In dit archief zijn zo’n 26.000 sonderingen, 7.000 diepe boringen en zo’n 500 pleistocene en 3.000 freatische peilbuizen voor grondwaterstandsmetingen ingevoerd. Deze dataverzameling heeft plaatsgevonden in het kader van vele grote projecten in het Rotterdamse. Ook veel gegevens van het tracé van de Randstadrail zijn hierin opgenomen. In 1999 is het besluit genomen tot de aanleg van de Randstadrail en in 2010 is dit ondergrondse metrotraject in gebruik genomen. Het is de eerste geboorde tunnel in stedelijke gebied, in totaal 3 km lang, waarvan 2,5 km is geboord. De tunnel ligt op de pleistocene zandlaag en daarmee op een goede, stevige ondergrond. Op basis van veel onderzoek is een vertikaal alignement van het tunneltracé gemaakt, waarbij van kwetsbare delen (zoals de kruising met het Centraal Station) per 10 m een dwarsprofiel is gemaakt. De BRO (Basisregistratie Ondergrond) omvat gegevens over de geologische en bodemkundige opbouw van de ondergrond, de ondergrondse infrastructuur en de gebruiksrechten van de ondergrond. In dit kader is in samenwerking met TNO gekeken in hoeverre de bodemgegevens van IR gecorreleerd kunnen worden met het model GeoTOP. Dit model is een systematische modellering op provinciaal niveau. Het bestaat uit blokken met een afmeting van 100 x 100 x 0,5 m. Echter, voor het stedelijk gebied is een dergelijke resolutie vaak te grof. Daarom is gekeken naar de mogelijkheid de gegevens van IR te integreren in het model GeoTOP. In dit kader is een combinatie gemaakt van de lithologische (bodemkundige) gegevens met de gegevens van sonderingen, die voornamelijk bestaan uit wrijvings- en conusweerstanden. Deze laatste twee zijn geïnterpreteerd en vertaald naar bodemsoorten. Het resultaat is dat door deze combinatie een veel groter detailniveau van GeoTOP schaal mogelijk is. De conusweerstanden zijn ook geïnterpoleerd, met als resultaat dat een beeld van de ondergrond ontstaat. Of en hoe dit resultaat gebruikt mag worden, is nog onduidelijk. Er moet nog een validatieslag plaatsvinden om vast te stellen wat de gebruikswaarde is van geïnterpoleerde sonderingen. Het uiteindelijke doel is om dergelijke resultaten te ontsluiten via www.dinoloket.nl, waarmee geologische verspreidingskaarten, maar ook cumulatieve diktekaarten en dergelijke gegenereerd kunnen worden. De oproep is gedaan om vanuit RWS alle bekende sonderingen en (diepe) boringen door te geven, zodat ze ingevoerd kunnen worden. Deze afspraak is in het verleden gemaakt, maar wordt nog niet voldoende nagekomen. De BRO stelt dit overigens straks verplicht. 5.4 Grondverzet Ruimte voor de Rivier (Pieter de Boer) Als laatste onderdeel van deze ECB bijeenkomst geeft Pieter de Boer een toelichting op het grondverzet dat bij de projecten voor Ruimte voor de Rivier een rol speelt. De wisselwerking tussen regelgeving en de uitvoerende aannemers is een belangrijk aspect. Hoe wordt hier mee omgegaan en hoe krijgt dit zijn plek in de risicoafwegingen en –beheersingen? Als eerste wordt een toelichting gegeven op de organisatie en werkwijze van de Programmadirectie Ruimte voor de Rivier. Zij voert het Kabinetsbesluit uit, waarbij de planvorming in de regio plaatsvindt, samen met provincie, gemeente of waterschap. De realisatie vindt uiteraard plaats met verschillende (uitvoerende) partijen. De PDR adviseert de Staf R&I in zake de besluitvorming en de voortgang. Een van de opvallende zaken is dat tijdens de periode van de (plan)uitwerking van het programma een verdubbeling van het grondverzet is geconstateerd t.o.v. de PKB. De PKB ging uit
van 20 miljoen m3 grondverzet, maar inmiddels is duidelijk dat dit richting 40 miljoen m3 zal gaan. De kosten zijn echter niet veel toegenomen, onder andere door de beleidsmatige ruimte die er gekomen is voor grondverzet door het Besluit bodemkwaliteit. De grootste verandering is echter dat er door de komst van de Waterwet geen sprake meer is van saneringen, maar van grondverzet. PDR voert op alle thema’s risicomanagement uit. Het doel is om te weten wat er gebeurt of kan gebeuren en hoe je dit kunt controleren. Risico’s zijn met name gericht op de uitvoerbaarheid en daardoor soms ook gericht op kleine details. Een normaanpassing bijvoorbeeld kan grote gevolgen hebben. Van alle risico’s worden een prioritering gemaakt, waaraan ook kosten worden gekoppeld. Dit wordt vervolgens gerapporteerd binnen de voortgangsrapportages aan de Tweede Kamer. Om met risico’s om te gaan worden beheermaatregelen benoemd. Risico’s op programmaniveau worden beheerst door PDR, risico’s op maatregelniveau door de projectteams in de regio. Een voorbeeld van een beheermaatregel op programmaniveau is de bestemmingenstrategie voor grond. Niet toepasbare baggerspecie kan naar één van de Rijksdepots voor baggerspecie. Niet toepasbare grond komt echter niet in aanmerking om in een depot voor baggerspecie gestort te worden. Het nuttig toepassen van toepasbare grond en baggerspecie (klasse AW2000 tot en met klasse B) wordt gestimuleerd door een sluitende grondbalans te verlangen. Het te plegen grondverzet moet worden beschreven in een grondstromenplan. Hoewel een dergelijk plan vaak wordt uitgewerkt nadat een ontwerp is gemaakt eist PDR dat een grondstromenplan bij het ontwerp wordt geleverd. Een handreiking voor het uitwerken van dat plan wordt bij het starten van de planstudie meegegeven aan de initiatiefnemers. Op grond van een grondstromenplan ontstaat een beeld van de vergunbaarheid, uitvoerbaarheid en kosten van het project. Indien niet voor alle vrijkomende grond een bestemming is gevonden wordt erop vertrouwd dat marktpartijen na aanbesteding hiervoor een bestemming zullen vinden. De partij die het project uiteindelijk gaat realiseren mag daarom zelf beslissen of het grondstromenplan onverkort uitgevoerd wordt. Het grondstromenplan is dus niet bedoeld als bindend document voor het realisatietraject. Aan de initiatiefnemers wordt tevens een risico-inventarisatie gevraagd op maatregelniveau. Alle producten van de initiatiefnemers worden door PDR getoetst om de Staatssecretaris te kunnen adviseren over te nemen (project)besluiten. Tot slot wordt nog stil gestaan bij ervaringen vanuit projecten. De discussie ronde het verondiepen van diepe plassen, heeft zijn impact gehad op ondermeer het RvR project bij Zwolle. Al voordat duidelijk werd welke veranderingen in regelgeving nodig zijn was een besluit over het inrichten van deze put nodig. Uiteindelijk is hier een aangepast inrichtingsvoorstel voor gemaakt. Een ander voorbeeld is de Insteekhaven bij Avelingen. Hier zou een sanering worden uitgevoerd, waarbij middels “herschikken binnen een geval” veel grond binnen het gebied toegepast kon worden. De Waterwet haalde echter een streep door deze rekening. De gevalsdefinitie van de Wbb is niet meer van toepassing. Hergebruik van “klasse 4” is conform het BBK niet toegestaan. Baggerspecie van die kwaliteit moet dus naar een baggerdepot worden afgevoerd. Een ander voorbeeld tenslotte was de pilot rond de kribverlaging. Het doen van goed onderzoek was door de constructie van de kribben moeilijk zodat er een aanname gedaan is voor de kwaliteit. Tijdens uitvoering bleek dat deze aanname afweek van de werkelijkheid. Daaruit worden lessen getrokken.
5.5 Tot slot Aan het eind van deze ECB bijeenkomst vatte Ellen Verolme het geheel kort samen. Bodem is niet meer uitsluitend een milieuthema, maar het is ook een kostendriver, die van belang is. De handreiking voor de ondergrond vanuit MIRT besteedt hier aandacht aan, maar leidt nog wel tot discussie. Een verdere verdieping is noodzakelijk. En de praktijk laat zien dat grondverzet, maar ook het toepassen van AVI bodemassen weerbarstig is en waarschijnlijk ook zal blijven.