De vrije deskundige bestaat niet
etenschap
Het is 23 december 2012, bijna Kerstmis. Het jaar is zo’n beetje voorbij. Mijn krant overpeinst het afgelopen jaar. Bij de buren van het VU medisch centrum was het afgelopen jaar alle hens aan dek voor de bestuurders. Longartsen en longchirurgen trokken aan de bel omdat het niet lekker liep en werden helaas niet gehoord maar verhoord. Ondertussen werden de verborgen camera’s verwijderd en belandden zowel het VUmc als de VU in een grote reorganisatie. Bestuursleden vertrokken en nieuwe bestuurders kwamen. Deskundigen volgden elkaar op. En ik? Ik blader in deze donkere dagen door een syllabus uit 1978 over Natuur- en Wetenschapsfilosofie, samengesteld door prof. P.P. Kirschenmann1. Mijn oog valt op een uiteenzetting van prof. Paul K. Feyerabend die een bekentenis doet: “Ik heb een zeer hoge dunk van de wetenschap, maar ik heb erg weinig vertrouwen in deskundigen – hoewel de wetenschap tegenwoordig voor 95 procent of meer uit deskundigen bestaat.” 2 Feyerabend is een voorvechter van de invloed van leken op de controle van de wetenschap. Zijn uiterst beperkt vertrouwen in deskundigen wordt gevoed door het keurslijf, het professionalisme dat past – nee, noodzakelijk is voor het verwerven van het vermeende predikaat ‘deskundige’. Naarmate het keurslijf beter past, het gedrag professioneler is, neemt de vrijheid in denken sterk af. Aristoteles schrij in zijn Politica dat “Wanneer hij [de deskundige] zich er te veel mee bezighoudt [het tegen betaling verwerven van kennis], teneinde daarin volmaaktheid te bereiken [...] hij een slaaf wordt, in geestelijk opzicht en weldra ook wat betre zijn feitelijke positie.” 3 Feyerabend ziet het zo: “Bedenk in welke mate diegenen die aan de universiteiten werken tot slaven gemaakt worden, vooral zij die geen vaste aanstelling hebben. Bedenk tevens hoe hebzuchtig en intolerant deze slaven worden zodra ze een vleugje vrijheid krijgen – of wat ze als vrijheid beschouwen – namelijk een vaste aanstelling.” Vanuit die visie zijn de deskundigen: VUmc bestuurder Mulder en artsen Paul en Posthumus, niet te benijden. Hun kennis over interne zaken die zich uitstrekken voorbij de grenzen van hun professie maakt dat ze niet langer vrij kunnen handelen, denken en oordelen. Ze zijn gevangen. Wat het komende jaar brengt is nog ongewis. Hopelijk kunnen nieuwe bestuurders en artsen in het VUmc vrij en objectief naar feiten kijken wanneer er zaken niet gaan zoals de leken het graag willen. En hopelijk krijgt het ACTA een nieuwe bestuurstructuur die vrij bestuurt en door leken wordt gecontroleerd. Dan gaat Feyerabend misschien een klein beetje minder gelijk krijgen. Wil van der Reijden Referenties 1. Prof. Dr. P.P. Kirschenmann, Natuur- en Wetenschapsfilosofie, college Wijsgerige Vorming, eerste semester 1990/91. 2. Paul. K. Feyerabend, Deskundigen in een vrije samenleving. In: H. Kunneman (ed.) Wetenschap en ideologiekritiek, Boom, Amsterdam, 1978. 3. Aristoteles, Politica, boek 8 hoofdstuk 2, 1337b.
12
Martijn Katan
“Probeer door al dat gekrakeel nog maar te zien wat waar is en wat niet.” Als dit interview in Factaal verschijnt, is de periode van pepernoten, snoepgoed, amuses, huisgemaakte soep, gevulde kalkoen, chocoladetaart, drank, oliebollen en champagne net voorbij. De tijd van afvallen, naar de sportschool gaan, starten met het nieuwste Sonja Bakker of Montignac dieet breekt aan. Tijd dus om eens met emeritus hoogleraar voedingsleer Martijn Katan te spreken. Voor het maken van een definitieve afspraak spreken we Katan telefonisch op een vroege maandagochtend. Hij blijkt al te hebben nagedacht over een onderwerp voor dit interview. Vetzucht is een belangrijk probleem in grote delen van de wereld. En hoewel dat vroeger vooral de rijke bevolking betrof, zijn het tegenwoordig vooral de arme mensen, die aan vetzucht lijden. Hoe kan dat? En hoe zorg je ervoor dat je juist die, vaak laagopgeleide, mensen bereikt die te veel koolhydraten en te veel vet eten, en te weinig bewegen: “Laten we daarover eens filosoferen, stelt Katan voor.” De interviewer is gelijk enthousiast, want de link met tandheelkunde is gauw gelegd. Naast het belang van een goed werkend kauwstelsel voor de cognitie en het efficiënt kauwen van voedsel, waar promovenda Roxane Weijenberg en postdoc Eiko Yoshida onderzoek naar doen, doet ACTA sinds 2011 ook onderzoek naar kinderen van laagopgeleide ouders die al op zeer jonge leeftijd gaatjes krijgen. Van de Nederlandse kinderen heeft zesenvijftig procent op vijarige leeftijd gemiddeld acht gaatjes. Slechts een vijfde daarvan is behandeld. Dat terwijl gaatjes zijn te voorkomen door al bij de doorbraak van het eerste tandje met fluoride tandpasta te poetsen, regelmatig de tandarts te bezoeken, en kinderen niet te vaak suikers te laten eten en drinken. Met het onderzoek wil ACTA, in samenwerking met Ivoren Kruis en Menzis een strategie ontwikkelen om juist deze groepen te bereiken en het gedrag van ouders te beïnvloeden. Ook voor vetzucht bestaat een simpele boodschap, maar is het lastig de doelgroep te bereiken. Wat Katan betreft is samenwerken cruciaal en kan de tandarts een belangrijke factor zijn in het verbeteren van de gezondheid van deze kinderen.
Wat is volgens u de link tussen tandheelkunde en vetzucht?
“Die is vrij simpel, het eten van koolhydraatrijk voedsel is niet alleen de oorzaak van cariës, maar ook een belangrijke oorzaak van overgewicht. Daarnaast zorgen suikerrijke en zuurrijke dranken en voedsel voor tanderosie (slijtage van het gebit, red), maar veroorzaken ze ook vetzucht. >
Inter vie w
13
Op het moment dat de tandarts tegen zijn of haar patiënt zegt dat water beter is dan diksap, appelsap en sinaasappelsap, dan heb je een gemeenschappelijk belang om zowel tanderosie als overgewicht tegen te gaan.”
Bestaan er ook parallellen tussen tandheelkunde en vetzucht als je kijkt naar de verschillende sociale klassen?
“Laat ik beginnen bij de tandheelkunde. In de periode 1950-1960 waarin de babyboomers nog klein waren, hadden kinderen hele slechte gebitten. Er bestond veel cariës. En ja, daar was ik zelf een typisch voorbeeld van, want er is bij mij flink geboord en getrokken. Intussen was uit onderzoek in de Verenigde Staten en later ook in Nederland gebleken dat fluor in het drinkwater zorgde voor veel gezondere gebitten. Dat was een geweldige ontdekking en daarom wilde de overheid het ook in Nederland invoeren. Alleen, dit speelde in de wilde jaren zeventig en er kwam een enorm verzet tegen. Mensen wilden niet langer dat mannen in pak van de overheid vertelden wat er moest gebeuren. Democratie en inspraak torpedeerden zo de drinkwaterfluoridering. En dat had, zoals wel meer ‘briljante’ ideeën uit die tijd, een volkomen onverwacht effect. Gebitsgezondheid werd een klassenkwestie, want de ouders die goed waren opgeleid, geld hadden en op zondag een partijtje golfden met de tandarts uit de buurt, die wisten precies hoe het zat. Zij smeerden de tanden van hun kinderen in met fluoride. Maar de lageropgeleiden niet. Datzelfde gold ook voor het eten van voedsel. Eind jaren zestig werd bekend dat vezelrijk voedsel zoals korenbrood erg gezond was. De goed geïnformeerde hogere sociale klassen pakten die boodschap op, maar de armere mensen niet. Die aten vooral witbrood.”
Speelt de daling van de voedselprijzen van de afgelopen dertig jaar ook een rol?
“Jazeker. Het feit dat arme mensen wereldwijd dik zijn – niet alleen in Nederland en de Verenigde Staten, maar ook in een land als Mexico – komt omdat de technologie ervoor heeft gezorgd dat voedsel goedkoper werd. En we zitten daarom nu in de historisch nieuwe situatie dat er voor vrijwel iedereen meer calorieën beschikbaar zijn dan nodig. Dat geldt zelfs voor de allerarmsten in Nederland, blijkt uit onderzoek van wetenschapper Judith Neter en haar collega’s – hier twee kamers verderop,” Katan wijst op de deur. “Arme mensen die leven van de voedselbank zijn vaker dan niet-arme mensen veel te dik. Ze missen de kennis, het geld en natuurlijk de sociale controle die nodig zijn om dat tegen te gaan.”
“Het is natuurlijk niet de eerste keer dat ik hier tegenaan loop.” Katan studeerde chemie en biochemie aan de Universiteit van Amsterdam. In 1977 promoveerde hij in de moleculaire biologie aan dezelfde universiteit. Vanaf 1976 werkte Katan aan de
14
Landbouwuniversiteit Wageningen met als onderzoeksgebied Voeding en risicofactoren voor cardiovasculaire aandoeningen. In 2006 stapte hij van de Wageningen Universiteit over naar de Vrije Universiteit waar hij als hoogleraar voedingsleer werd aangesteld. Halverwege de jaren tachtig deed Katan, samen met wetenschapper Ronald Mensink, onderzoek naar goedkope transvetten. Ze ontdekten hoe slecht die transvetten zijn voor het cholesterol. Collega’s van Harvard bevestigden vervolgens dat deze vetten zorgen voor een verhoogd aantal hartaanvallen. Een belangrijke ontdekking, maar het duurde even voor ook de maatschappij overstag ging. Katan: “Er ontstaat altijd veel strijd wanneer er iets nieuws wordt ontdekt dat tegen de status quo en ook nog eens tegen economische belangen ingaat.” Er volgde vijf jaar onenigheid en controverse, maar al snel haalde Unilever tienduizenden producten met transvetten uit de schappen en verving ze door gezondere vetten. De rest van de levensmiddelenindustrie volgde, met de Amerikanen als laatsten.
Had die doorbraak ook nog invloed op het voedsel van mensen in de sociale onderklasse?
“Het had tot gevolg dat een hele hoop armere, minder goed opgeleide mensen, gezonder eten kregen. Dat ging vanzelf, ze hoefden er niets voor te laten staan. En ze hoefden ook niet te gaan studeren op de structuren van vetten en dergelijke. Ze konden precies hetzelfde eten als daarvoor. Er zat alleen een ander vet in dat gezonder was.”
Is een dergelijke oplossing ook mogelijk voor de slechte gebitten van kinderen?
“Daarvoor moet je de omgeving van die kinderen veranderen. Frequent gebruik van koolhydraten, zoals chips, koekjes, maar natuurlijk ook zure frisdranken die zorgen voor tanderosie, is een steeds groter probleem aan het worden. Dr. Gambon (Dien Gambon, ACTAwetenschapper, AB), met wie we contact hadden vanwege ons onderzoek naar suikerhoudende dranken, bevestigt dat probleem. Een hoop ouders denken dat sinaasappelsap, appelsap of diksap beter is dan cola, maar dat maakt niets uit.”
Sinaasappelsap lijkt gezond, maar is het dus niet. Hoe kom je er nu achter wat gezond is en wat niet?
“Ja, probeer door al dat gekrakeel nog maar te zien wat waar is en wat niet. Ben je hoogopgeleid en sta je open voor dat wat de officiële wetenschap erover weet, dan ben je toch het beste af met overheidsboodschappen. Die boodschappen zijn aan de ene kant saai, duf en zeurderig, maar aan de andere kant wel heel grondig en voorzichtig opgesteld. Boodschappen uit de commercie of uit een of ander ‘geloof’ zijn smakelijk en spreken aan, maar als je wilt weten hoe het zit dan moet je bij die saaie overheid zijn. Alleen, daar luisteren natuurlijk weinig mensen naar. En de
Martijn Katan (1946) Het onderzoek van Martijn Katan richt zich op de relatie tussen voedingsstoffen en de effecten ervan op het hart. Hij studeerde chemie en biochemie aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). 1977
promotie moleculaire biologie (UvA)
1976
onderzoek Voeding en risicofactoren voor cardiovasculaire
Biografie
aandoeningen (Landbouwuniversiteit Wageningen) 1985
Nutrition Foundation Professor (Radboud Universiteit van Nijmegen)
1998
Hoogleraar humane voeding (Landbouwuniversiteit Wageningen)
1998
Wetenschappelijk directeur van het Nutrition and Health-programma (Wageningen Centre for Food Sciences).
2003
lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW)
2006
Akademiehoogleraar (KNAW)
2006
Hoogleraar voedingsleer (Vrije Universiteit)
Katan was ook lid van de Gezondheidsraad en is diverse malen onderscheiden op zijn vakgebied, zoals met de European Nutrition Award, de European Lipid Science Award en de Epstein Award. In 2008 verscheen zijn boek Wat is nu gezond?: Fabels en feiten over voeding (2008) dat nu in zijn 17e druk is.
mensen uit de lagere sociale klassen kunnen er helemaal geen wegwijs uit.” “Het is natuurlijk niet de eerste keer dat ik hier tegenaan loop. Het is ook een van de belangrijkste redenen waarom ik mijn boekje heb geschreven (‘Wat is nu gezond, fabels en feiten over voeding’ uit 2008, AB). Het verbaasde mij niet dat mensen uit de lagere sociale klassen ongezond aten, want hoe moet je in godsnaam weten wat gezond is. Toen heb ik het maar opgeschreven. Intussen hebben 50.000 mensen het boek gekocht en omdat het boek ook in de bibliotheken verkrijgbaar is, vermoed ik dat intussen zo’n 100.000 mensen het boek hebben gelezen. Ik hoop dat ze daaruit kunnen opmaken wat de wetenschap wel of niet heeft ontdekt op het gebied van voeding.”
Maar zijn dat dan niet vooral hoogopgeleide mensen die al geïnteresseerd zijn in dit onderwerp?
“Ja, in de praktijk zijn het natuurlijk weer de hoogopgeleiden die mijn boek lezen.”
Hoe verminder je dan toch die ongelijkheid waar we het eerder over hadden?
“Wil je dat verminderen dan moet onze maatschappij van bovenaf veranderen, zodat de beschikbaarheid van suikerhoudende dranken en van gemakkelijk eten vermindert, en zodat fietsen gemakkelijker
wordt dan autorijden. Maar daar moet wel eerst draagvlak voor worden gecreëerd.”
Doet de overheid genoeg aan het vetzuchtprobleem?
“De overheid durft niet in te grijpen en laat de problemen het liefst over aan de markt. Zoals men eeuwen geleden dacht: als je nu maar bidt en je houdt je aan de catechismus, dan genezen je ziekten en word je gelukkig. Datzelfde geldt voor wat Abram de Swaan (UvA universiteitshoogleraar Sociale Wetenschap, AB) zo briljant het ‘marktisme’ noemt – het geloof dat alles goed komt, als je het maar aan de markt overlaat. De samenleving heeft dat idee intussen verlaten; mensen zien wat een ravage dat heeft aangericht, zowel in de economie als op de scholen. Maar de overheid loopt achter en heeft heel weinig zelfvertrouwen. We moeten dus zelf het draagvlak scheppen. De overheid kan niets zonder draagvlak.”
“Hongersnood hoort gewoon bij de mens zoals ademhalen.” “Ik las onlangs in NRC Handelsblad een column over het klimaat waarin werd gezegd dat de overheid de problemen met het klimaat maar moet oplossen, de columnist ging zich er niet meer druk over maken. Toen dacht ik: ‘Hoezo? Die overheid kijkt naar jou, die leest jou, die kijkt naar de elite om te weten >
15
wat ze moet doen, daarom moet je als columnist van een toonaangevende krant je mond open doen: noblesse oblige.”
Moeten tandartsen wat u betreft ook een rol spelen?
“Niet alleen een rol. Ze zijn onmisbaar. De medici, en in het geval van de mondgezondheid de tandartsen, hebben de rol van de dominee en de pastoor van honderdvijftig jaar geleden overgenomen. Het verschil is wel dat de tandarts er echt verstand van heeft. Die heeft gezag – ook al omdat jij daar machteloos in die stoel ligt en hij met zijn pijnigende apparaten in jouw mond mag. En als zo’n tandarts dan zegt dat je beter water kunt drinken dan frisdrank, dan maakt dat indruk. Maar, tandartsen kunnen dat niet alleen. Om gezondere mensen te krijgen, moet iedereen mee doen.”
Dat is wat u betreft dé oplossing van het probleem?
“Dat is de manier om het vetzucht probleem op te lossen. Je begint bij de wijken in steden en zegt: ‘We gaan er met zijn allen tegenaan. We gaan met zijn allen zorgen voor meer beweging en gezonder eten. We verminderen ongezond eten op school en thuis. De dokters en de tandartsen leggen uit waarom dat nodig is. De winkels passen hun uitstallingen aan. De overheid zorgt voor meer ruimte om te lopen en te fietsen en voor de nodige regelgeving. Ja, dan gaat de zaak schuiven, dat is wat werkt. Het moeilijke, smalle, hoge pad. Al die snelle oplossingen, zoals een yoghurtje om af te vallen, een nieuw fitnessapparaat; dat werkt allemaal een dag, een week, een maand, maar daarna is het weg.”
Er wordt ook gezegd dat door de groei van de wereldbevolking er in de toekomst voedseltekorten gaan ontstaan. Lost het probleem zich dan niet vanzelf op?
Katan lacht: “Kijk, niemand weet hoe het er over twintig, dertig jaar uitziet. Mensen die zich erin verdiept hebben, zoals mijn collega Louise Fresco, zeggen dat we dan echt nog wel genoeg voedsel kunnen produceren. Maar voorspellen is heel moeilijk. Je moet kijken naar de bevolkingsgroei, de klimaatverandering, de hoeveelheid kunstmest over vijfenzestig jaar, zoet water, erosie, politieke stabiliteit, biobrandstof, olie, gas en kolen. Je kunt niet echt weten of er hongersnood komt.”
16
“Maar ik ben redelijk pessimistisch van nature en daarom denk ik dat de kans op een hongersnood niet ondenkbaar is. En dat zeg ik ook vanuit het idee dat ik niet verwacht dat bepaalde grote problemen – problemen die de mensheid altijd hebben geteisterd – dat die werkelijk verdwenen zijn. Hongersnood hoort gewoon bij de mens zoals ademhalen. We hebben dat nu achter ons gelaten en vervangen door een voedselovervloed, maar ik vraag me serieus af of dat zo blijft. En ja, dan lost het probleem zich wel vanzelf op, maar daar komen weer andere problemen voor terug.”
Wat is dan uw ideale toekomst?
“Ja, ideaal, dat is natuurlijk betrekkelijk. Hebben we het probleem van overgewicht opgelost, dan komt er een volgend probleem. Vanuit het perspectief van honderd of tweehonderd jaar geleden, hebben wij het uiteindelijke geluk al bereikt. Dat is niet wat je in de krant leest en dat is niet wat mensen van zichzelf zeggen. En okay, we worden nog steeds ziek aan het eind. We gaan nog steeds dood aan het eind. Maar we blijven gemiddeld heel lang gezond, we hebben allemaal waterdichte huizen, genoeg kleren en dichte schoenen, alle kindertjes kunnen gratis naar school, en de kans is zeer klein dat je om 3.00 uur ’s ochtends door de geheime politie van je bed wordt gelicht. Tja, wat hebben we dan eigenlijk nog voor problemen.” Anke Brouwer