Wat niet stuk is, hoef je niet te repareren Overdenkingen over de generalist en de specialist in de buurt Karin Schaafsma (DSP-groep)
Nu jeugdzorgwerkers de buurt in gaan en ‘aan de voorkant’ gaan werken – dat wil zeggen: daar waar kinderen, jongeren en hun gezinnen wonen en daar waar de problemen beginnen – rijst onvermijdelijk de vraag: wat doen zij daar dan precies in de buurt? Zijn deze werkers generalisten die alles doen wat nodig is? Of specialisten die hun specifieke kennis en vaardigheden alleen daar waar nodig inzetten? Wat houden ‘generalisme’ en ‘specialisme’ in deze nieuwe context eigenlijk in?
Deze best ingewikkelde en enigszins abstracte materie neem ik in twee gesprekken met het Jeugdzorg in de buurt team van Cardea Jeugdzorg uit Leiden onder de loep. Hardop denkend geven de teamleden, projectleider en gedragswetenschapper van het team1 zoveel mogelijk gestalte en praktische inhoud aan de generalist in de buurt. De zorg niet opknippen Het team van Cardea ontstond vanuit het experiment ‘Jeugdzorg in de buurt’2. Jeugdzorg in de buurt is naar het concept van Buurtzorg opgezet, waar het opdelen van de zorg aan en ondersteuning van cliënten rigoureus is verlaten. De wijkverpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden van Buurtzorg ‘doen wat nodig is’, zonder onderscheid te maken in de diverse producten in de thuiszorg. “De productgerichte benadering heeft ertoe geleid dat de zorg wordt opgeknipt in
afzonderlijke handelingen die door verschillende zorgverleners worden uitgevoerd3”, aldus de oprichter van Buurzorg Nederland. Buurtzorg doet dit anders. Er komt niet een apart iemand die een intake doet en vervolgens iemand stuurt die de steunkousen aantrekt en iemand anders die de medicijnen geeft en weer een ander die het bloed prikt. Dit gebeurt allemaal vanuit één team in de buurt, in de meeste gevallen door één professional. Het ‘opknippen’ van zorg in verschillende producten heeft binnen de jeugdzorg een ander karakter (en andere achtergrond) dan binnen de thuiszorg. Maar de versplintering (en alle nadelen daarvan) is er net zo actueel: vanuit vele hoeken zien we het verschijnsel dat een gezin met meerdere problemen door heel veel verschillende hulpverleners wordt geholpen. Hulpverleners die in veel gevallen van elkaar niet weten wat ze precies doen. ‘Mijn huis lijkt wel een marktplaats,’ zei een vader van zo’n gezin ooit. ‘Iedereen loopt hier maar in en uit’4. Generalistisch team ‘Doen wat nodig is’ om dat opknippen van zorg en hulp tegen te gaan is ook in de zorg voor jeugd een adagium geworden. Het betekent integraal hulp bieden volgens het principe 1 gezin, 1 plan en 1 hulpverlener die zich samen met dat gezin verantwoordelijk maakt voor het maken en uitvoeren van zo’n plan – en zo kreeg de generalist in de jeugdzorg zijn eerste contouren.
1 De teamleden hebben in dit artikel een andere naam gekregen. 2 Jeugdzorg in de buurt is een experiment dat in 2011 startte in met vier jeugdzorgorganisaties: Cardea (Leiden), Lindenhout (Arnhem), Parlan (Alkmaar) en Spirit! (Amsterdam). Inspiratiebron voor Jeugdzorg in de buurt was de werkwijze van Buurtzorg Nederland. 3 Uit: Uit de schaduw van het zorgsysteem, hoe Buurtzorg Nederland zorg organiseert, Annemarie van Dalen, pag 21 4 zie: Dicht op de huid, gezinsmanagement bij multiprobleem gezinnen in de Stadsregio Amsterdam, een serie dubbelportretten geschreven door Karin Schaafsma http://www.dsp-groep.nl/projecten/p1/5324/gezinsmanagement:_dicht_op_de_huid.html
Cardea besloot om een generalistisch Jeugdzorg in de buurt team te vormen samen met Kwadraad (organisatie voor (buurt) maatschappelijk werk en gezinscoaching5) in Leiden West. Dichtbij zijn, alles oppakken, versterken van eigen kracht in en om het gezin of de jongere6 en de buurt kennen (van de buurtsuper tot de buurtwerker) was de opdracht. Het team kreeg een grote mate van vrijheid om het werk vorm te geven. Dat was in november 2011. Inmiddels hebben Cardea en Kwadraad het idee om vanuit één team te werken, laten varen7. Er is wel een verregaande vorm van samenwerken ontstaan tussen het Jeugdzorg in de buurt team van Cardea en een aantal vaste maatschappelijk werkers van Kwadraad. Elke drie weken bespreken ze samen gezinnen en jongeren. Cardea geeft advies over opvoed en opgroeivragen, soms werken Cardea en Kwadraad samen in hetzelfde gezin, soms ‘vliegt’ Cardea ‘in’ als er intensievere hulp nodig is bij cliënten die via Kwadraad hulp krijgen. Ondertussen heeft het team uitgebreid ervaring opgedaan met het generalistisch werken in de buurt en is het moment gekomen om dat generalisme te benoemen, inhoud te geven en er een kader omheen te zetten: te markeren waar het begint en ophoudt. Hoe deze exercitie te beginnen? Ik wil de werkwijze ergens mee vergelijken, want generalisme en specialisme zijn relatieve begrippen. Om te bepalen wat het domein van de jeugdzorg precies is, zetten we op mijn verzoek de werkwijze van de jeugdzorg af tegen die van het maatschappelijk werk. En we dikken de verschillen tussenbeide stevig aan, omdat we weten dat de nuances ons in dit stadium niet verder zullen helpen. Het gaat dus niet zozeer over Cardea of over Kwadraad, maar om de denkbeweging.
Individueel product versus flexibel traject voor hele gezin Een van de eerste dingen die we vaststellen is dat maatschappelijk werk meer productgericht werkt, omdat het minder tijd heeft voor begeleiding dan jeugdzorg. Cliënten krijgen een individueel, afgepast traject, meestal in de vorm van een vast aantal één op één gesprekken8. Jeugdzorg is
“We dikken de verschillen tussen maatschappelijk werk en jeugdzorg stevig aan” intensiever, kan zich meer op het hele gezinssysteem richten en is minder gebonden aan de vaste kantooruren. Maatschappelijk werk komt van oudsher niet naar de gezinnen toe9, maar ontvangt cliënten op kantoor. In de jeugdzorg heeft men de beweging naar outreachend werken al lang geleden gemaakt. Dat zorgt ervoor dat de jeugdzorgwerker een completer beeld krijgt van de cliënt, omdat hij hem in de eigen context (thuis, in de buurt, op straat, op school) ontmoet. “Wij werken niet tot 5 uur”, zegt Miranda, een van de teamleden. “Soms heb je ’s avonds gesprekken met jongeren die naar school gaan of ouders die werken. Dat maakt veel meer mogelijk en je ziet ook andere dingen.” Een evident verschil is tenslotte dat maatschappelijk werk voor mensen van alle leeftijden is, met of zonder kinderen, terwijl jeugdzorg echt gericht is op opvoeden en opgroeien: op jeugd en hun gezinnen. Systemisch werken, oftewel: hoe diep kijken? Gaandeweg komt er in het gesprek ook iets naar voren dat te maken heeft met hoe ‘diep’ de professional in een gezin kijkt/ moet kijken en of hij wel of niet gericht is op onderliggende problematiek. Jeugdzorg werkt ‘systemisch’, dat wil zeggen: kijkt op een integrale manier naar het gezinssysteem, zoekt naar de verbanden tussen de verschillende moeilijkheden in het gezin, naar patronen die een slechte opvoed- en opgroeisituatie in stand houden. Dat kan over gedrag gaan, over geldgebrek, over een slechte woonsituatie, isolement of een chronische ziekte. “Maatschappelijk werk pakt meestal alleen de vraag of het probleem waar mensen mee komen”, aldus Ans, een ander teamlid. “Maatschappelijk werk zoekt een oplossing daarvoor en houdt het daar bij. Wij kijken naar alle leefgebieden, zoeken naar de verbanden daartussen. Kenmerkend van systemisch werken is dat je op zoek gaat naar waarom dingen gaan zoals ze gaan, waarom dingen steeds fout blijven gaan. Wij zien problemen vaak als een symptoom van iets groters. Als er chronisch veel mis loopt in een gezin, dan helpt een praktische oplossing meestal niet of maar voor even. De problemen zullen terugkomen als je niets doet aan de onderliggende problematiek.” Coachen: zelfoplossend vermogen versterken De leden van het Cardea team benoemen een ander belangrijk aspect van hun werk: coachen. “Oplossingsgericht zijn we allemaal”, stelt Henk, de projectleider van het team, “maar wij leren op onze handen te zitten – opdat de cliënt leert zelf zijn problemen op te lossen.” Door hun cliënten te coachen om de dingen zélf te doen – of het nu gaat om een sollicitatie
5 Met gezinscoaching biedt Kwadraad – net als Cardea – hulp aan gezinnen met problemen op meerdere gebieden. 6 Jongeren en jong volwassenen behoren nadrukkelijk ook tot de doelgroep van het team 7 Daar waren allerlei redenen voor, onder meer stelde Cardea meer belang in het ontwikkelen van een nieuwe werkwijze en investeerde ook aanzienlijk meer uren dan Kwadraad. In de nabije toekomst stuurt men in Leiden – met het oog op de transitie en de transformatie van het jeugdzorgstelsel - aan op de ontwikkeling van jeugd- en gezinsteams die wijkgericht gaan werken en waarvan professionals van Kwadraad en Cardea deel gaan uitmaken, evenals professionals uit de geestelijke gezondheidszorg, de verslavingszorg en de zorg voor mensen met een lichte verstandelijke beperking. 8 Dit geldt niet voor maatschappelijk werk dat ook gezinscoaching biedt. 9 Zie noot 8. Verder is het zo dat het maatschappelijk werk in Leiden (Kwadraad) sinds 2013 ook wijkgericht is gaan werken.
brief schrijven is of een oudergesprek op school – werken de jeugdzorgwerkers eraan dat cliënten ook op de langere termijn hun eigen oplossingen blijven vinden zodat problemen zich in de toekomst niet opstapelen. “Volgens mij is het voor de buitenwereld soms lastig te begrijpen dat je in zo’n situatie waar van alles mis loopt, op je handen gaat zitten, dat je zo’n proces laat gaan”, merkt gedragswetenschapper Paulien op. “Maar je doet het om die eigen kracht naar boven te halen. Dat is wat echt nodig is! Soms verzinnen cliënten oplossingen waaraan wij nooit gedacht hadden.” Dit coachen veronderstelt dat je een samenwerkingsrelatie met de cliënt aangaat. “Daarom is in ons werk die klik ook zo belangrijk”, besluit projectleider Henk. Zwart wit Ik vat de belangrijkste verschillen tussen maatschappelijk werk en jeugdzorg samen. Zwart wit gezegd gaat het bij jeugdzorg om ‘diep’ kijken en intensief, integraal en systemisch samenwerken met het gezin. Bij het maatschappelijk werk werken ze sneller, betrekkelijk zakelijk en probleem gefocust. Diepkijken is echt niet in alle gevallen nodig, constateer ik. Je moet er toch niet aan denken dat als je aanklopt als goedbedoelende burger met een eenvoudige opvoedvraag, ze dan meteen beginnen te graven. Het is dus goed als er een verschil is tussen zoiets als ‘u vraagt, wij draaien’ bij maatschappelijk werk en ‘u vraagt, wij vragen door’
bij jeugdzorg. In die zin liggen maatschappelijk werk en jeugdzorg heel mooi in elkaars verlengde en hebben ieder hun eigen waarde. Diepkijken - geschikt voor de cliënten met moeilijke, hardnekkige, meervoudige, complexe en langdurige vraagstukken - is het specialisme van jeugdzorg, het andere specialisme is opvoeden en opgroeien. Klopt dat? “Voor opvoed en opgroeivragen in de context van multiproblematiek zijn wij het eindpunt”, beaamt projectleider Henk. “Wij verwijzen niet door, tenzij naar een ander specialisme, zoals de verslavingszorg.” Maar waar zit dan het generalisme van het team in? “Het zit hem juist in die nabijheid en aanpakken wat je tegen komt”, zegt een van de jeugdzorgwerkers. “En het altijd naar mogelijkheden blijven zoeken. Wij zijn niet van ‘dit is het middel en als dat niet lukt, verwijzen we je door naar de volgende.’ Daarom spreekt dit werk me ook zo aan.” Tijd voor de tweede exercitie, het tweede gesprek. Met deels andere teamleden dit keer: jeugdzorgwerkers Vera en Miranda, gedragswetenschapper Paulien en stagiaire Loes. Belangrijkste gespreksthema is: wat doe je als jeugdzorgwerker in de buurt? Wat doe je wel, wat doe je niet, hoe beslis je dat - wanneer verwijs je wél door? Je begint altijd zelf “Mijn ervaring is dat er een beetje expertise op alle gebieden bij onszelf ligt”, zegt Vera. “Dus het is niet zo: er zijn schulden dús verwijzen we door. Iemand blowt, dús verwijzen we door.” “Maar je begint altijd met zelf het gesprek aan te gaan, op het moment dat je met elkaar constateert dat er teveel geblowd wordt”, zegt Miranda. Ik vraag of ze doorverwijst op het moment dat ze geen vat op de problematiek krijgt. “Nee”, zegt ze. “... op het moment dat de cliënt merkt dat hij niet verder komt.” Dat is altijd een kwestie van tijd. “Als een cliënt zich niet aan de afspraken houdt of niet doet wat hij zou doen, ga je kijken waardoor dat komt. Als je daar achter bent, bijvoorbeeld omdat iemand veel blowt en daarom niet uit zijn bed kan komen, ga je kijken wat je verder kan. Maar je moet de cliënt wel inzicht geven om er iets aan te willen gaan doen. Want ik kan het wel willen, maar dan werkt het niet.” En hoe gaat het dan met schulden? “Je gaat natuurlijk eerst inventariseren wat de schuld is”, zegt Miranda. “Je hebt cliënten met schulden van tweeduizend euro en al een aflossingregeling, maar je hebt er ook met tienduizend euro schuld. Dan kan je maar beter iets gaan doen bij de schuldhulp. Eerst orden je de administratie om erachter te komen hoe het precies zit, want meestal stoppen die gezinnen of jongeren alles weg. Dan ga je eerst zelf kijken of je een regeling mogelijk is.”
“Hoe gaat het dan met schulden?” “En we gaan altijd mét de cliënt mee naar de volgende instantie”, vult Vera aan. “Dus we blijven naast de cliënt staan.” Mee naar de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) Of ze ook meegaan naar afkicksessies of therapie, wil ik weten. “Jawel, soms doe ik dat”, zegt Vera. “Ik heb een meisje gehad
bijvoorbeeld dat incestslachtoffer is. Ik ging met haar mee naar de sessies bij de GGZ, dat hielp haar.” Wat bijzonder, zeg ik. “Het moet ook wel”, zegt gedragswetenschapper Paulien. “Voor een aantal van de jongeren die bij ons zitten, is de stap naar de GGZ te groot. Het is niet voor niets dat ze daar niet al zitten.” Vera vertelt verder over het meisje. “Zij wilde ook niet naar de GGZ. Toen zijn we samen gegaan. Die hulp is inmiddels afgerond. Ze heeft onder meer een boek gemaakt met wat haar helpt op het moment dat het moeilijk wordt voor haar. Ik ga nog een tijdlang door met haar begeleiden. Ze gaat op zichzelf wonen. Haar opa is aan het doodgaan – haar opa die haar seksueel misbruikt heeft – dus komt dat trauma terug en nu kan ik met haar meekijken en haar helpen in herinnering brengen wat ze heeft geleerd bij de GGZ.” Scheidslijn Jullie hulp is toch niet oneindig, zeg ik.“Nou, volgens mij hebben we nog nooit ‘nee’ verkocht”, zegt Vera. “Het gaat natuurlijk altijd over opvoed en opgroeihulp”, brengt Paulien in herinnering. “Dat is een grens. En de simpele vragen komen niet naar ons toe. We komen pas in beeld wanneer het ingewikkeld wordt.” Vera zit een ochtend per week op een school in de wijk. “Daar kom ik veel kinderen tegen van wie de ouders gescheiden zijn, waardoor ze concentratieproblemen hebben op school of conflicten met docenten. Blowproblemen zie ik ook. Meisjes die met de verkeerde jongens omgaan, loverboy problematiek.” “Altijd moet de problematiek iets te maken hebben met het gezin of met een kind dat in een verkeerde omgeving terecht komt”, verduidelijkt Paulien. “Dus concentratieproblemen op school op zichzelf zijn niet voor ons. Die komen bij het schoolmaatschappelijk werk terecht.” Vera noemt een voorbeeld om de scheidslijn duidelijk te maken. “Mijn opa is overleden en ik ben heel verdrietig. Die vraag krijgen wij niet doorverwezen, tenzij het het vijfde sterfgeval in een jaar is en iemand niet meer goed slaapt omdat hij bang is voor de dood.” Overlap met GGZ Dit onderwerp brengt ons naar de overlap tussen jeugdzorg en geestelijke gezondheidszorg. “De meeste mensen denken: sterfgevallen, rouwprobleem, dat gaat naar de GGZ”, zegt Paulien. “Maar als er veel problemen in het gezin zijn, komt het bij de jeugdzorg. Omdat wij met het hele gezin werken.
Dat doet de GGZ meestal niet, zij werken met individuele cliënten.” “Vaak stellen ze een diagnose, maar komt een gezin bij ons, omdat er zoveel onrust is in het gezinssysteem, waardoor een GGZ behandeling niet kan aanslaan”, vult Vera aan. Maar de GGZ werkt toch ook met gezinstherapieën, vraag ik. Het team knikt, dat klopt. Met MST bijvoorbeeld, multi systeem therapie, een gepatenteerde methodiek waar je als werker voor gecertificeerd moet zijn. Zelf heeft Cardea MDFT (multidimensional family therapie), FF (families first) en FFT (functional family therapie) ‘in huis’ die sterke verwantschap vertonen met MST. Vera komt met een verhaal van een van ‘haar’ gezinnen waarvan bureau jeugdzorg had gezegd dat zij MST moesten krijgen, terwijl dat gezin haar wilde. “Ik zat intensief in dat gezin. Er was sprake van veel agressie. Vader sloeg de kinderen. Het gezin wilde geen MST. Wij hebben Vera al voor vier uur in de week, zeiden ze. Ze vertrouwden mij en ze wilden het met mij oplossen. Dat is jeugdzorg in de buurt, dat het gezin kiest. Ik heb dit in het team besproken en een collega van mij is toen mee gegaan naar het gezin. We hebben samen met het gezin een veiligheidsplan gemaakt – met afspraken. Eigenlijk zoals ook gebeurt bij MDFT en MST.” Methodes lijken op elkaar Ik vraag hier even goed op door, want hier is natuurlijk discussie over. Vera is niet geschoold in MDFT of MST. Volgens gedragswetenschapper Paulien is Vera desondanks prima in staat om met de agressie problematiek in zo’n gezin werken. “Er is veel overlap tussen deze methodieken en de methodiek oplossingsgericht waarmee wij werken. Als je het gezin goed centraal stelt, goed oplossingsgericht werkt, weet wat opvoedingsproblemen zijn, hoe je daar mee om kunt gaan en in staat bent een veiligheidsplan te maken met het gezin, doe je het goed. Zo’n veiligheidsplan is heel belangrijk – dat moet goed in elkaar zitten en dat moet je ook goed in de gaten houden. Maar dan heb je niet altijd MDFT of andere specifieke methode nodig. Maar je hebt gelijk, er zijn mensen die daar heel anders over denken...” Als ik vraag naar de tegenargumenten, zegt ze: “Dat zit hem in de strakheid van de methode. Een methode geeft een hulpverlener houvast waardoor hij hem goed kan uitvoeren. En een goed uitgevoerde methode kan zeker goed werken. Maar ik denk dat de effectiviteit van de hulp ook al zit in de
werkzame factoren vooraf zoals je gesprekstechnieken en een goede samenwerkingsrelatie opbouwen.” Oplossingsgericht Ik wil nog iets meer weten over dat oplossingsgerichte werken. De stagiaire die bij het gesprek is, Loes, net afgestudeerd als orthopedagoog, heeft een mooie observatie over hoe Paulien oplossingsgericht met het team werkt. “De eerste dag dat ik hier kwam, merkte ik al meteen die oplossingsgerichte houding van Paulien in het teamoverleg. Ik moest daar aan wennen. Ik dacht: waarom zeg je nu niet gewoon hoe het moet?! Ze zat maar vragen te stellen...” De rest schiet in de lach. Leg es uit, vraag ik. “In de oplossingsgerichte manier van werken gaat het erom iemand zelf aan het denken te zetten en iemand zelf tot een oplossing laten komen. Wat de teamleden doen in gezinnen, doet Paulien met het team. In mijn opleiding was ik vooral bezig zelf in oplossingen te denken. En bij dat teamoverleg vond ik het dus vreemd dat Paulien geen adviezen gaf. Maar door dat uitvragen kwamen ze zelf tot oplossingen. Nu zie ik heel goed de waarde van die manier van werken en hoe mooi het is dat menzen zelf aan het denken gaan. Vaak zijn ze verrast over zichzelf. Dan bereik je dus echt iets!” Greep krijgen op vermoedens van agressie We praten nog even door over het gezin van Vera dat geen MST wilde. “Iedereen vermoedde dat er agressie was, maar niemand kon er de vinger op leggen. Het gaat om een gezin met een vader, een moeder en een tweeling. Twee meiden die zeker de helft van de tijd verzuimden op school. Dat was ook de reden dat ik er kwam. Elke week. Ik vroeg door. Wanneer het wel lukte om naar school te gaan en wanneer niet. Waarom het dan die ene dag wel en de andere dag niet lukte. Ze werden steeds opener. Op een dag belde de vader me op. We hebben een probleem, want ze wil nu echt niet meer naar school, zei hij. Ik kom eraan, zei ik. Ik heb daar bijna een dag gezeten. Hij had zijn dochter die dag uit bed getrokken. Zo hardhandig dat ze een scheurtje in het bot van haar arm had opgelopen. Daar ben ik op een niet veroordelende manier het gesprek met hem over aan gegaan. En dat was het begin – vervolgens hebben we het veiligheidsplan gemaakt. Methodiek en kunde Vera werkt niet volgens een vaste methodiek, begrijp ik, maar ze doet wel het goede. Waar gaat het dan om? “Nou ja, dat veiligheidsplan is wel een methodiek”, zegt Paulien. “Het is onderdeel van Signs of Safety10 dat weer deel uitmaakt van oplossingsgericht werken.” “Je hebt methodiek en je hebt kunde”, zegt Miranda. “Dat is een groot verschil. Neem dat voorbeeld van Vera. We hadden ook kunnen zeggen: MST. Dan komen er mensen die die methodiek doen. Kunde, dat is Vera, dat is ervaring, dat is alles wat ze geleerd heeft. Vera heeft de agressie in het gezin bespreekbaar kunnen maken, ze heeft het in het team gebracht, als team hebben we het veiligheidsplan geopperd – en dat heeft ze samen met een collega en het gezin opgepakt.” “Voor mij gaat het om een verschil tussen basishouding en de uitvoering van een methodiek”, zegt Paulien. “Je basishouding, daar moet je hard in trainen zodat je de vraag van de cliënt echt te pakken krijgt en centraal stelt, een goede
samenwerkingsrelatie met de cliënt opbouwt, weet hoe je eigen kracht en zelf oplossend vermogen aan kunt spreken. Daar moet je in geloven en daar kun je ook heel veel in leren.” “En je hebt natuurlijk ook een plan en daar staan doelen in”, vult Miranda aan. “Dat gebruik ik veel. Dat geeft structuur.” Weten wanneer te stoppen “Weet je waar ik heel veel aan gehad heb?” vervolgt ze. “Een simpel zinnetje dat Paulien ooit gebruikte. ‘Wat niet stuk is, hoef je niet te repareren.’ Door dat simpele zinnetje weet ik wanneer ik moet stoppen. Mensen zijn mensen met problemen en dat kan door blijven gaan, van het een in het ander. Door dat zinnetje kan ik goed op de doelen focussen en stoppen: we hebben hier aan gewerkt en dat is gelukt. Hartstikke goed. We gaan minderen, kijken hoe het gaat als jullie het nu zonder mij doen. Stoppen vinden we als hulpverleners soms moeilijk. Dan
willen we teveel, dan kunnen we het niet goed loslaten.” Als ik even later vraag of ze een beeld heeft van hoe ze zich als generalist in de buurt zal ontwikkelen, zegt ze: “Ik denk dat ik me veel verder zal ontplooien, omdat ik me op heel verschillende gebieden aan het begeven ben. Ik zie heel veel en leer heel veel. Ik leer dat ik veel meer kan dan dat ik dacht dat ik kon. Ik was altijd van: hou je bij je leest. Maar het vak wordt steeds breder, dus dat gaat niet meer helemaal op. Ik leer dat ik niet alles hoef te weten. Dat is heel fijn, want daarom durf ik ook meer. Als ik iets niet weet, vraag ik het. Ik zeg dat altijd tegen cliënten, maar ik was een beetje vergeten om het op mezelf toe te passen. Wat me weerhield? Onzekerheid. Ik dacht dat je alles moest weten. Veel mensen denken dat. En dat is zo stom, want het belemmert. Het maakt juist dat je je werk niet goed kunt doen op het moment dat je het even niet weet.” En met deze woorden geeft ze een mooi, passend antwoord op de vraag hoe je als generalist breedte in je vak kunt bereiken en tegelijkertijd ook die spankracht van je professionele expertise kunt behouden.
10 Signs of Safety werd in de jaren 90 in Australië ontwikkeld. Signs of Safety is er vanaf het eerste contact met het gezin op gericht om een veilige thuissituatie voor kinderen te creëren. Het netwerk wordt ingeschakeld om het gezin hierin te ondersteunen. De praktische uitgangspunten zijn belangrijk voor het opbouwen van partnerschap, een samenwerkingsrelatie met de cliënt.
Jeugdzorg in de Buurt Wordt gesteund door de Bernard van Leer Foundation