STUDENTENSTATUUT TU/e Instellingsdeel 2004-2005
Na verkregen instemming van de Universiteitsraad vastgesteld door het College van Bestuur op 10 juni 2004
STUDENTENSTATUUT INHOUDSOPGAVE 1 ALGEMENE BEPALINGEN 1.1 Begripsbepalingen 1.2 Juridische achtergrond 1.3 Reikwijdte 1.4 Inhoud en openbaarmaking van het statuut 1.5 Verwerking invoering bachelor-masterstructuur 2 TOEGANG EN TOELATING 2.1 De opleidingen van de TU/e 2.2 Vereiste vooropleiding en bijkomende toelatingseisen voor de bacheloropleiding 2.2.1 Eisen vooropleiding bacheloropleiding 2.2.2 Eisen vakkenpakket; deficiënties 2.2.3 Kennis van het Nederlands 2.2.4 Colloquium doctum 2.3 Toegang tot de opleiding na de propedeuse 2.4 Toegang tot de universitaire lerarenopleiding 2.5 Plaatsing en numerus fixus 2.6 Toelatingseisen masteropleidingen 3 INSCHRIJVING EN DAARAAN VERBONDEN RECHTEN EN PLICHTEN 3.1 Inschrijving 3.1.1 Procedure 3.1.2 Inschrijving als student 3.1.3 Inschrijving als extraneus 3.1.4 Inschrijving als contractant 3.2 Beëindiging inschrijving 3.3 Collegegeld en examengeld 3.3.1 Betaling collegegeld 3.3.2 Vermindering en vrijstelling collegegeld 3.3.3 Terugbetaling collegegeld 3.4 Notebook-regeling 3.5 Financiële ondersteuning studenten 3.5.1 Regeling financiële ondersteuning 3.5.2 Bijzondere vormen van financiële ondersteuning 3.6 Schadevergoeding c.q. nabetaling college-/examengeld 4 ONDERWIJS 4.1 Aanbod en inrichting opleidingen 4.2 Waarom een bachelor-masterstructuur 4.3 Recht op een studeerbaar programma 4.4 Studielast en studiepunten 4.5 Studiebegeleiding 4.6 Studievoortgang en studiefinanciering 4.7 Studie-advies aan het eind van het eerste studiejaar 4.8 Onderwijs in het Nederlands 4.9 Studeren in het buitenland 4.10 Kwaliteitszorg onderwijs 5 TENTAMENS en EXAMENS 5.1 Examencommissie en examinatoren 5.2 Afleggen tentamens en examens 5.3 Onderwijs- en examenregeling 5.4 Getuigschriften en verklaringen; bi-diplomering 5.5 Graden en titels 2
6. DEELNAME STUDENTEN AAN UNIVERSITAIRE EN FACULTAIRE ORGANEN 6.1 Medezeggenschap studenten 6.2 Bestuursstructuur TU/e 6.2.1 Instellingsniveau 6.2.2 Facultair niveau 6.2.3 Opleidingsniveau 7 RECHTSBESCHERMING 7.1 Overzicht rechtsbescherming 7.1.1 Beroep 7.1.2 Bezwaar 7.1.3 Klachtrecht 7.2 Procedure bij College van beroep voor de examens 7.2.1 In beroep 7.2.2 Minnelijke schikking 7.2.3 Verdere behandeling 7.2.4 De uitspraak 7.2.5 De voorlopige voorziening 7.3 Procedure bezwaarschrift 7.3.1 Bezwaarschrift 7.3.2 Behandeling van het bezwaarschrift 7.4 Procedure bij College van beroep voor het hoger onderwijs 7.4.1 Beroepschrift 7.4.2 Behandeling van het beroepschrift 8 GEDRAGSREGELS 8.1 Huisregels en ordemaatregelen 8.2 Veiligheid en gezondheid 8.3 Bescherming van persoonsgegevens 8.4 Auteursrecht 8.5 Octrooirecht OVERZICHT TU/e- REGELINGEN ADRESLIJST
3
1 ALGEMENE BEPALINGEN Wat is een studentenstatuut en waarom is het er? In het studentenstatuut staan de rechten en plichten die de TU/e en de student ten opzichte van elkaar hebben; de wet schrijft voor dat er een studentenstatuut moet zijn en dat dit bekend gemaakt moet worden aan de studenten. Het studentenstatuut bestaat uit twee delen: een instellingsdeel (geldt voor de gehele TU/e) en een opleidingsdeel (is per opleiding verschillend); het opleidingsdeel is opgenomen in de opleidingsgids, die je, evenals het instellingsdeel, op internet kunt vinden. 1.1 Begripsbepalingen In dit studentenstatuut wordt verstaan onder: a. WHW: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; b. MUB: de wet van 27 februari 1997 tot wijziging van de WHW in verband met de bestuursorganisatie van en medezeggenschap in universiteiten (modernisering universitaire bestuursorganisatie); c. statuut: dit reglement waarmee rechten en verplichtingen van studenten bekend worden gemaakt; d. Awb: Algemene wet bestuursrecht e. instelling: de Technische Universiteit Eindhoven, afgekort TU/e; f. opleiding: een samenhangend geheel van onderwijseenheden, gericht op de verwezenlijking van welomschreven doelstellingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden waarover degene die de opleiding voltooit, dient te beschikken; g. student: hij/zij die is ingeschreven aan de TU/e voor het volgen van onderwijs en het afleggen van tentamens/examens van een opleiding; h. extraneus: hij/zij die is ingeschreven aan de TU/e voor het afleggen van tentamens/examens van een opleiding; i. studiejaar: het tijdvak dat begint op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daarop volgende jaar; j. onderwijs- en examenregeling (afgekort OER): een regeling m.b.t. het onderwijs en de tentamens/examens die het faculteitsbestuur voor elke opleiding of groep opleidingen vaststelt; k. college van bestuur: het College van Bestuur (afgekort CvB) van de TU/e; l. hoger onderwijs: wetenschappelijk onderwijs (WO) en hoger beroepsonderwijs (HBO); m. minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (O, C en W). Daar waar in het Studentenstatuut “hij” wordt gebruikt, wordt uiteraard ook “zij” bedoeld. 1.2 Juridische achtergrond Het studentenstatuut is een in de WHW voorgeschreven document, dat een overzicht moet geven van de rechten en plichten van studenten. Het studentenstatuut bestaat in totaal uit twee delen: het instellingsdeel (dat voor iedere student van de TU/e geldt) en het opleidingsdeel (dat bestemd is voor de studenten van een specifieke opleiding); het opleidingsdeel is opgenomen in de opleidingsgids van een opleiding die je op internet kunt raadplegen. Het nu voor u liggende deel is het instellingsdeel van het Studentenstatuut van de TU/e. Het is voornamelijk gebaseerd op de WHW, maar ook andere wetten komen -soms slechts zijdelings- ter sprake. De in het studentenstatuut beschreven rechten of verplichtingen vloeien rechtstreeks voort uit de WHW zelf of uit op basis van de WHW getroffen regelingen, genomen besluiten enz. Aan het eind van elk hoofdstuk of zo nodig aan het eind van elke paragraaf wordt onder het kopje “wetgeving” aangegeven welke WHW-artikelen voor het behandelde onderwerp van belang zijn en onder het kopje “regelgeving” welke TU/e-regelingen op dat onderwerp betrekking hebben. Voorzover mogelijk wordt daarbij ook melding gemaakt van publicaties die over dat onderwerp zijn uitgebracht. Wie gerichte vragen heeft of nadere toelichting wil krijgen, kan zich wenden tot een van de afdelingen of functionarissen die onder het kopje “inlichtingen bij” vermeld staan. De adressen en telefoonnummers van die afdelingen of functionarissen zijn achterin het Studentenstatuut opgenomen. Achterin het Studentenstatuut is ook een overzicht opgenomen van alle TU/e-regelingen die in het Studentenstatuut genoemd worden; tevens is vermeld waar deze ter inzage liggen.
4
1.3 Reikwijdte De reikwijdte van het Studentenstatuut is beperkt tot de studenten van de TU/e. Daar waar de bepalingen tevens gelden voor extraneï wordt dit expliciet vermeld. 1.4 Inhoud en openbaarmaking van het statuut Het studentenstatuut biedt een overzicht van de rechten en verplichtingen van de studenten die voortvloeien uit wettelijke bepalingen. Zo kunnen studenten hun weg vinden naar regelingen die voor hen van belang zijn. Ook heeft het statuut tot doel om elke student bij de inschrijving voor een nieuw studiejaar te informeren over wat hij van de instelling mag verwachten aan onderwijs en daarmee samenhangende voorzieningen en wat de instelling van hem verwacht. Het studentenstatuut is ook voor de instelling niet vrijblijvend; naleving van de in het statuut opgenomen rechten en plichten kan worden afgedwongen via de bestaande procedures van bezwaar en beroep die beschreven staan in het hoofdstuk rechtsbescherming. In het geval het statuut in strijd zou zijn of worden met de wet kan de student daar geen rechten aan ontlenen: de formele wet gaat voor het statuut. Daarom ziet het CvB er op toe dat het statuut in overeenstemming is met de wet of aan wetswijzigingen wordt aangepast. Wijzigingen in de inhoud van het Studentenstatuut en van regelingen die in het Studentenstatuut beschreven zijn, die zich in de loop van het studiejaar voordoen, worden via het weekblad van de TU/e, Cursor, bekend gemaakt. De TU/e acht het van groot belang dat de studenten op de hoogte (kunnen) zijn van de inhoud van het Studentenstatuut. Alle studenten ontvangen bij inschrijving een begeleidende brief waarin zij worden gewezen op het Studentenstatuut, het belang ervan, de vindplaats op het internet en de mogelijkheid om dit Statuut, al naar wens, uit te draaien dan wel bij het STU of een van de faculteitssecretariaten of onderwijsadministraties te vragen om een uitgeprinte versie. In de Studentengids wordt de inhoudsopgave van het Studentenstatuut met een korte toelichting per hoofdstuk opgenomen. De vindplaats op internet is www.tue.nl/stu/student/studentengids.html. Het instellingsdeel van het studentenstatuut bevat de volgende elementen: • beschrijving van de rechten en verplichtingen van studenten; het gaat niet alleen om de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de wet, maar ook om regelingen die het College van Bestuur heeft vastgesteld; • overzicht van de rechtsbescherming van studenten. 1.5 Verwerking wet invoering bachelor-masterstructuur In het studentenstatuut 2002-2003 is al een begin gemaakt met de verwerking van de wijziging van de WHW door de wet invoering bachelor-masterstructuur van 6 juni 2002 (Stb. 2002, 303). Dat was nodig omdat per 1 september 2002 de bacheloropleidingen op basis van die wet bij de TU/e gestart zijn. In het Studentenstatuut 2003-2004 is nader aandacht besteed aan de verdere invulling van de bachelormasterstructuur binnen de TU/e en aan de start per 1 september 2003 van de masteropleidingen. Ook is daarbij aandacht gegeven aan de nog bestaande 4- of 5-jarige ingenieursopleidingen die in een afbouwfase verkeren. In het huidige statuut komt de verdere uitwerking van de invoering van de bachelor-masterstructuur bij de TU/e aan de orde. Niet onvermeld mag blijven de wet tot wijziging van de WHW in verband met de invoering van accreditatie in het hoger onderwijs, eveneens van 6 juni 2002 (Stb. 2002, 302); het gaat hier om het verlenen van een keurmerk dat aangeeft dat aan bepaalde kwaliteitseisen wordt voldaan. Waar nodig wordt in het vervolg van het studentenstatuut op deze wet ingegaan. Nadere informatie over studentenstatuut Wetgeving: art. 7.59 WHW Inlichtingen bij: Studenten Service Centrum (STU), tel. (040)(247) 80 15, www.tue.nl/stu
5
2 TOEGANG EN TOELATING Dit hoofdstuk beschrijft welke opleidingen de TU/e aanbiedt en met welke vooropleiding een student daaraan kan beginnen. 2.1 De opleidingen van de TU/e (Bacheloropleidingen, Masteropleidingen, 5-jarige opleidingen in afbouw, eerstegraads lerarenopleidingen) Met ingang van 1 september 2002 heeft de TU/e voor haar onderwijs de bachelor-masterstructuur ingevoerd. Dit betekent dat de bestaande 5-jarige opleidingen worden afgebouwd en dat het onderwijs voortaan wordt aangeboden in de vorm van 3-jarige bacheloropleidingen en 2-jarige masteropleidingen. De initiële masteropleidingen die opleiden tot een eerstegraads onderwijsbevoegdheid, hebben een afwijkende cursusduur van 2 jaar en één trimester. (Waar in dit statuut gesproken wordt over een cursusduur van 5 jaar, 3 of 2 jaar, wordt uitgegaan van de voltijdse inrichting van de opleiding). Meer informatie over het onderwijs in de bachelor-masterstructuur en achtergronden waarom deze structuur wordt ingevoerd staan in Hoofdstuk 4. De TU/e is per 1 september 2002 gestart met de volgende bacheloropleidingen: • Technische Bedrijfskunde • Techniek en Maatschappij • Technische Informatica • Toegepaste Wiskunde • Biomedische Technologie • Werktuigbouwkunde • Elektro- en informatietechniek • Scheikundige Technologie • Technische Natuurkunde • Bouwkunde • Installatietechnologie • Industrial Design Per 1 september 2002 is de TU/e gestart met de volgende twee masteropleidingen die aansluiten op de bacheloropleiding Biomedische Technologie: • Biomedical Engineering • Medical Engineering Met ingang van het studiejaar 2003-2004 is de TU/e vervolgens gestart met de volgende masteropleidingen die aansluiten op de overige bovengenoemde bacheloropleidingen: • Operations Management • Innovation Management • Technology and Policy • Human-Technology Interaction • Computer Science and Engineering • Business Information Systems • Industrial and Applied Mathematics • Mechanical Engineering • Electrical Engineering and Information Technology • Chemical Engineering • Applied Physics • Architecture, Building and Planning • Building Services • Industrial Design. Voorts is de TU/e gestart met drie educatieve masteropleidingen, die zoals gezegd een afwijkende cursusduur hebben: • Mathematics Education • Chemistry Education • Physics Education 6
Bij de bovenvermelde masteropleidingen gaat het om zg. doorstroommasters, d.w.z. dat de student die de voorafgaande bacheloropleiding met goed gevolg heeft voltooid, zonder meer toegang heeft tot die masteropleiding. Meer informatie over doorstroommasters is te vinden in Hoofdstuk 4. Het College van Bestuur (CvB) heeft na overleg met het Bestuurlijk Overleg en met instemming van de Universiteitsraad bovengenoemde bachelor- en masteropleidingen aangemeld voor opname in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO). Ter informatie: het CROHO is een landelijk register waarin alle opleidingen die door Nederlandse instellingen van wetenschappelijk onderwijs en hoger beroepsonderwijs worden verzorgd, zijn opgenomen. Een opleiding die niet in het CROHO wordt vermeld is geen opleiding in de zin van de WHW. Het CROHO wordt beheerd door de Informatie Beheer Groep (IB-Groep). Dat de TU/e per 1 september 2002 is gestart met de bacheloropleidingen heeft directe gevolgen voor de bestaande 5-jarige ingenieursopleidingen. Deze zijn nl. per 1 september 2002 opleidingen in afbouw, wat betekent dat er met ingang van 1 september 2002 geen studenten of extraneï voor de eerste maal voor de propedeutische fase van die opleiding ingeschreven mogen worden. Studenten die al eerder bij de opleiding ingeschreven waren, mogen deze afmaken. De universiteit moet de opleiding in stand houden tot een zodanig tijdstip dat de studenten die al met de opleiding bezig zijn, deze binnen een redelijke tijd kunnen voltooien. De TU/e heeft het einde van de 5-jarige opleidingen vastgesteld op 1 september 2009. De 5-jarige opleidingen in afbouw zijn: • Techniek en Maatschappij; • Technische Bedrijfskunde; • Technische Wiskunde; • Technische Informatica; • Werktuigbouwkunde; • Biomedische Technologie (in samenwerking met Universiteit Maastricht); • Elektrotechniek; • Technische Natuurkunde; • Scheikundige Technologie; • Bouwkunde. Tot 1 september 2000 kende de TU/e voorts de 4-jarige opleidingen Werktuigkundige Medische Technologie, Informatietechniek en Installatietechniek. In het kader van een landelijke operatie herordening opleidingenaanbod zijn zij echter als zelfstandige opleidingen uit het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO) geschrapt. Door het schrappen van bovengenoemde drie opleidingen uit het CROHO is vanaf 1 september 2000 geen instroom in deze opleidingen meer mogelijk. Het einde van deze opleidingen is op 1 september 2007. Dit betekent dat studenten die al met één van deze opleidingen bezig zijn het afsluitend examen van die opleiding nog af kunnen leggen tot 1 september 2007. Voorts bestaan bij de TU/e nog de 4-jarige opleidingen Technische Bedrijfskunde en Techniek en Maatschappij. Ook voor deze opleidingen geldt dat geen instroom meer mogelijk is maar dat studenten die al met één van deze opleidingen bezig zijn het afsluitend examen van die opleiding nog af kunnen leggen tot 1 september 2007. Per 1 september 2001 is de TU/e vooruitlopend op de start van een nieuwe opleiding Industrial Design, begonnen met het verzorgen van onderwijs op het gebied van het industrieel ontwerpen. Bij de opleidingen Elektrotechniek, Technische Informatica en Werktuigbouwkunde bestond in het studiejaar 2001-2002 de mogelijkheid binnen de propedeutische fase de variant Industrieel Ontwerpen te volgen. Het P-examen van deze variant sluit vervolgens aan op het onderwijs dat vanaf 1 september 2002 door de bacheloropleiding Industrial Design verzorgd wordt. Een opleiding kan voltijds, deeltijds of duaal zijn ingericht. Ook dit is vastgelegd in het CROHO. De bovenvermelde bachelor- en masteropleidingen kunnen niet alleen voltijds maar ook in deeltijd worden gevolgd, met uitzondering van de bachelor- en masteropleiding Industrial Design en de masteropleiding Medical Engineering, die alleen in voltijd kunnen worden gevolgd. Ook voor alle 5jarige opleidingen in afbouw geldt dat zij in voltijd en in deeltijd kunnen worden gevolgd.De voltijdse en deeltijdse inrichting van een opleiding is neergelegd in de onderwijs- en examenregeling van de opleiding (zie de desbetreffende opleidingsgids). Sinds het studiejaar 1999-2000 is de opleiding Installatietechniek ook duaal ingericht. Een duale inrichting van een opleiding houdt in dat het volgen van onderwijs gedurende een of meer perioden 7
wordt afgewisseld met beroepsuitoefening in verband met dat onderwijs. Ook de masteropleiding Building Services, die aansluit op de bacheloropleiding Installatietechnologie zal duaal worden ingericht. Meer informatie over de duale inrichting van de opleiding Installatietechnologie is te verkrijgen bij het faculteitssecretariaat Bouwkunde. Per 1 september 2003 is ook de opleiding Scheikundige Technologie gestart met een duaal ingericht programma van de masteropleiding Chemical Engineering. Meer informatie hierover bij het faculteitssecretariaat en/of de onderwijsadministratie van faculteit Scheikundige Technologie. Voor afgestudeerden van het Hoger Technisch Onderwijs bestaat de mogelijkheid een z.g. verkorte opleiding te volgen. De verkorte opleiding is een afgeleide vorm van de reguliere opleiding maar met een korter programma door vrijstellingen en/of aangepaste onderwijsvormen. Er bestaan verkorte opleidingen bij alle 5-jarige opleidingen in afbouw, met uitzondering van Technische Wiskunde en Biomedische Technologie. De zij-instroom van nieuwe studenten in de verkorte opleidingen heeft tot het studiejaar 2004-2005 nog plaatsgevonden in de 5-jarige opleidingen in afbouw. Met ingang van het studiejaar 2004-2005 zal de instroom van afgestudeerde HBO’ ers plaatsvinden in de bachelor- en masteropleidingen. Het College van Bestuur heeft op 18-12-2003 een richtlijn vastgesteld op grond waarvan de toelating van afgestudeerde HBO’ ers tot aansluitende masteropleidingen via twee wegen kan plaatsvinden: - door - tijdens de studie bij het HBO- een HBO+ programma te volgen, bestaande uit het HBO-deel van het onderwijsprogramma en een pakket vakken van max. 40 ECTS van de TU/e; - door - na het afronden van de studie bij het HBO- een schakelprogramma van max. 40 ECTS binnen de bacheloropleiding van de TU/e te volgen. Meer informatie over de verkorte opleidingen, over schakelprogramma’s en over de instroom van HBO’ ers is te vinden in de desbetreffende opleidingsgids of te verkrijgen bij de desbetreffende faculteit. Het bovenstaande heeft geheel betrekking op het initiële onderwijs dat de TU/e verzorgt, dat wil zeggen het onderwijs dat volgt op het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, in de nieuwe structuur dus de bachelor- en masteropleidingen. De TU/e verzorgt echter ook postinitieel onderwijs, dat pas gevolgd kan worden na het met succes voltooien van een masteropleiding. Postinitiële opleidingen van de TU/e zijn de Ontwerpersopleidingen van het Stan Ackermans Instituut. Maar ook de universitaire eerstegraadslerarenopleidingen Wiskunde, Natuurkunde en Scheikunde werden als postinitieel onderwijs, dus volgend op het afsluitend examen van de desbetreffende 5jarige ingenieursopleiding, verzorgd. Het ligt in de bedoeling om deze lerarenopleidingen in die vorm te handhaven; tevens wordt met ingang van 1 september 2003 het onderwijs aangeboden in de vorm van een educatieve masteropleiding die aansluit op de desbetreffende bacheloropleiding. Meer informatie over de universitaire lerarenopleidingen is te vinden in paragraaf 2.4 van dit hoofdstuk. Nadere informatie over de opleidingen. Wet- en regelgeving: art. 7.3, 7.7 en 7.13 WHW; wet invoering bachelor- en masterstructuur, Stb. 303; onderwijs- en examenregeling van de opleidingen Publicaties:
opleidingsgidsen (te vinden op internet)
Inlichtingen bij: - studieadviseurs van de faculteiten, zie adreslijst - Studenten Service Centrum, tel. (040)(247) 80 15, www.tue.nl/stu - studievoorlichting (Communicatie Service Centrum), tel. (040)(247) 47 47 2.2 Vereiste vooropleiding en bijkomende toelatingseisen voor de bacheloropleiding 2.2.1 Eisen vooropleiding bacheloropleiding Wie zich als student of extraneus wil inschrijven voor een van de universitaire bacheloropleidingen moet voldoen aan een van de volgende vooropleidingseisen: a. VWO-diploma; b. HBO-getuigschrift van een met goed gevolg afgelegd propedeutisch of afsluitend examen; c. WO-getuigschrift van een met goed gevolg afgelegd propedeutisch of afsluitend examen; d. door de minister aangewezen diploma, al dan niet in Nederland afgegeven, dat als tenminste gelijkwaardig aan een VWO-diploma wordt aangemerkt; 8
e. door het CvB aangewezen diploma, al dan niet in Nederland afgegeven, dat naar het oordeel van het CvB tenminste gelijkwaardig is aan een VWO-diploma; f. colloquium doctum beschikking. 2.2.2 Eisen vakkenpakket; deficiënties Bij de inschrijving van studenten voor het studiejaar 2004-2005 heeft de TU/e te maken met studenten met een VWO-diploma van een bepaald profiel. Er zijn vier profielen: Natuur en Techniek (N en T), Natuur en Gezondheid (N en G), Economie en Maatschappij (E en M) en Cultuur en Maatschappij (C en M). Door de minister zijn de profielen aangewezen waarop een VWO-diploma betrekking moet hebben om te kunnen worden ingeschreven voor een bepaalde bacheloropleiding. Voorts zijn door de minister vakken aangewezen die deel moeten hebben uitgemaakt van het VWO-eindexamen. Voor de TU/e betekent dit dat: - het profiel Natuur en Techniek zonder meer toegang geeft tot alle bacheloropleidingen; - het profiel Natuur en Gezondheid zonder meer toegang geeft tot de bacheloropleidingen Biomedische Technologie, Techniek en Maatschappij, Technische Bedrijfskunde, Installatietechnologie en Industrial Design en tot alle overige bacheloropleidingen indien uiterlijk bij afronding van de propedeutische fase voldaan is aan de vooropleidingseis Wib12 (Wiskunde b12). - de profielen Economie en Maatschappij en Cultuur en Maatschappij geen toegang geven tot de TU/e bacheloropleidingen, tenzij vóór aanvang van de studie is voldaan aan de nadere vooropleidingseisen, zoals opgenomen in de desbetreffende ministeriële regeling. Ter uitvoering van de wetgeving m.b.t. toelating van studenten met een VWO-diploma van een bepaald profiel heeft het CvB op 29 januari 2001 een deficiëntieregeling vastgesteld. Voor VWO-diploma’s “oude stijl” (zonder profielen) blijft tot 1 september 2005 de regel gelden dat zonder meer recht op inschrijving voor een TU/e bacheloropleiding hebben de bezitters van een VWOdiploma met Wiskunde B en Natuurkunde. Is er wel een VWO-diploma oude stijl, maar zonder Wiskunde B en/of Natuurkunde, dan is er sprake van een deficiënte vooropleiding. Voor die gevallen blijft de door het CvB vastgestelde deficiëntieregeling d.d. 23 september 1993 van kracht. Ook voor bezitters van een diploma als genoemd bij 2.2.1 onder b t/m e geldt de eis van voldoende vooropleiding. Ook zij kunnen niet worden ingeschreven voordat de desbetreffende deficiëntie(s) is (zijn) opgeheven. 2.2.3 Kennis van het Nederlands Wie een getuigschrift bezit dat in het buitenland (in de hierboven bij 2.2.1 onder d en e genoemde gevallen) is behaald dient aan te tonen dat hij voldoende kennis van de Nederlandse taal bezit. Het CvB kan bepalen, dat de bezitter van dat diploma geen examens of tentamens kan afleggen dan nadat hij aan de desbetreffende examencommissie heeft aangetoond dat hij voldoende kennis van de Nederlandse taal bezit om het onderwijs met vrucht te kunnen volgen. Het CvB kan tevens bepalen dat betrokkene niet wordt ingeschreven voor de gewenste opleiding, zolang het bedoelde bewijs niet is geleverd. Bij het Centrum voor Communicatie, Taal en Techniek van de TU/e worden cursussen gegeven in de Nederlandse taal. Op het gebruik van de Nederlandse taal dan wel een vreemde taal bij het onderwijs wordt nader ingegaan in paragraaf 4.8 van Hoofdstuk 4. 2.2.4 Colloquium doctum Een bij 2.2.1 onder f vermelde colloquium doctum beschikking wordt afgegeven door het CvB, nadat door een commissie van de universiteit (de Centrale Commissie van Toelating) onderzoek is verricht naar de geschiktheid om de betreffende studie te volgen. Hierbij is kennis van de Nederlandse taal een vereiste: de beschikking wordt pas afgegeven indien is aangetoond dat iemand over voldoende kennis van de Nederlandse taal beschikt om het onderwijs met vrucht te kunnen volgen. Om een colloquium doctum te kunnen afleggen moet je minstens 21 jaar oud zijn. Deze leeftijdsgrens geldt niet voor bezitters van een buitenlands diploma, dat in het eigen land toegang geeft tot het WO. De eisen die bij het colloquium doctum worden gesteld worden opgenomen in de onderwijs- en examenregeling (zie de opleidingsgidsen). Een colloquium doctum beschikking afgegeven door het CvB geeft uitsluitend toegang tot de desbetreffende bacheloropleiding aan de TU/e. 9
Nadere informatie over vereiste vooropleiding en bijkomende toelatingseisen voor de bacheloropleiding Wet- en regelgeving: art. 7.24 t/m 7.29 WHW; Ministeriële Regeling vakkenpakketeisen hoger onderwijs, d.d. 17-7-1993, voor het laatst gewijzigd op 14-12-2001; Ministeriële regeling nadere vooropleidingseisen hoger onderwijs d.d. 10-9-1998, voor het laatst gewijzigd op 17-2-2003; Ministeriële regeling aanwijzing opleidingen in het hoger onderwijs inzake toelating deficiënte studenten d.d. 15-6-2000, voor het laatst gewijzigd op 9-9-2002; TU/e-Regeling inzake inschrijving van studenten met een deficiënte vooropleiding d.d. 23-9-1993; TU/e-regeling inzake inschrijving van studenten met een deficiënte vooropleiding (profielen) d.d. 29-1-2001. Inlichtingen bij: - studieadviseurs van de faculteiten, zie adreslijst - Studenten Service Centrum, tel. (040)(247) 80 15, www.tue.nl/stu - Centrum voor Communicatie, Taal en Techniek, tel. (040)(247) 29 12 2.3 Toegang tot de opleiding na de propedeuse Voor de inschrijving voor een bacheloropleiding dan wel een 5-jarige opleiding in afbouw na het propedeutisch examen (P-examen) geldt als eis het bezit van een getuigschrift van het met goed gevolg afgelegde P-examen van de desbetreffende bacheloropleiding respectievelijk de desbetreffende 5-jarige opleiding in afbouw. Daarbij moet worden opgemerkt dat alle bacheloropleidingen en alle 5-jarige opleidingen in afbouw, zoals vermeld in paragraaf 2.1 een eigen propedeutische fase hebben, die wordt afgesloten met een propedeutisch examen. De mogelijkheid om het P-examen van de 5-jarige opleidingen af te leggen bestond echter wegens de geleidelijke afbouw van de opleidingen in verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur tot 1 september 2003. Wie in het bezit is van een Nederlands of buitenlands diploma, dat volgens het CvB tenminste gelijkwaardig is aan het propedeutisch examen van een bacheloropleiding of een 5-jarige opleiding in afbouw, kan vrijstelling krijgen van dat examen. De examencommissie kan overigens met inachtneming van het bepaalde in de onderwijs- en examenregeling (zie de opleidingsgidsen) aan degene die is ingeschreven op zijn verzoek reeds toegang verlenen tot het afleggen van een of meer examenonderdelen van de postpropedeutische fase voordat hij het P-examen van de desbetreffende bacheloropleiding of 5-jarige opleiding in afbouw met goed gevolg heeft afgelegd. Nadere informatie over toegang tot de opleiding na de propedeuse Wetgeving: art. 7.30 WHW Publicaties: opleidingsgidsen Inlichtingen bij: - studieadviseurs van de faculteiten, zie adreslijst - Studenten Service Centrum, tel. (040)(247) 80 15, www.tue.nl/stu 2.4 Toegang tot de universitaire lerarenopleiding De TU/e biedt de mogelijkheid een bevoegdheid te verwerven als eerstegraads leraar wiskunde, natuurkunde of scheikunde; daarvoor bestaan thans drie postinitiële lerarenopleidingen: wiskunde, natuurkunde en scheikunde. Deze lerarenopleidingen omvatten 42 studiepunten volgens het oude studiepuntenstelsel en 60 studiepunten volgens het internationale European Credit Transfer System (ECTS-studiepuntenstelsel). Meer informatie over studielast en studiepunten is te vinden in paragraaf 4.4 van Hoofdstuk 4. Deze postinitiële lerarenopleidingen zullen gehandhaafd blijven; studenten die de 5-jarige ingenieursopleiding in afbouw in de Technische Wiskunde, Technische Natuurkunde of Scheikundige Technologie hebben voltooid kunnen daarna de desbetreffende universitaire lerarenopleiding volgen. Het is ook mogelijk een deel van de universitaire lerarenopleiding te volgen binnen de 5-jarige ingenieursopleiding in afbouw.
10
Naast bovenbedoelde postinitiële lerarenopleidingen is de TU/e per 1 september 2003 gestart met drie initiële educatieve masteropleidingen t.w.: - Mathematics Education; - Physics Education; - Chemistry Education. Deze masteropleidingen sluiten aan op de bacheloropleidingen Toegepaste Wiskunde, respectievelijk Technische Natuurkunde, resp. Scheikundige Technologie. De cursusduur van deze masteropleidingen bedraagt 2 jaar en één trimester. Inlichtingen over het volgen van de postinitiële universitaire lerarenopleidingen bij de TU/e zijn te verkrijgen bij onderstaande personen. Om toegelaten te worden tot de universitaire lerarenopleiding moet je aan bepaalde voorwaarden voldoen. Het CvB heeft een toelatingsregeling vastgesteld, waarin de toelatings- en selectieprocedure nader zijn geregeld. De minister kan een maximum aantal plaatsen vaststellen. Voor het studiejaar 2004-2005 zijn er geen maxima vastgesteld. Nadere informatie over de universitaire lerarenopleiding Wet- en regelgeving: art. 7.5 en 7.31 WHW; Toelatingsregeling universitaire lerarenopleiding TU/e d.d. 19-1-1995. Inlichtingen bij: - Technische Universitaire Lerarenopleiding, tel. (040)(247) 30 95 - dr. A.G. van Asch (voor lerarenopleiding wiskunde) - dr. R. Taconis (voor lerarenopleiding natuurkunde) - ir. P. Janssens (voor lerarenopleiding scheikunde) 2.5 Plaatsing en Numerus fixus Iedereen die zich voor de eerste keer als student wil inschrijven voor de propedeutische fase van een bacheloropleiding, moet zich centraal aanmelden bij het Centraal Bureau Aanmelding en Plaatsing (CBAP). In een aantal gevallen is er tengevolge van een numerus fixus een beperking van het aantal toe te laten studenten en moet er selectie van studenten plaatsvinden. De geselecteerde studenten verkrijgen van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) een bewijs van toelating, waarmee zij recht hebben op inschrijving voor de desbetreffende bacheloropleiding. Een numerus fixus kan volgens de WHW plaatsvinden in twee situaties: 1.In geval van beperking van de eerste inschrijving op grond van beschikbare onderwijscapaciteit. Het instellingsbestuur kan per bacheloropleiding het aantal studenten vaststellen, dat ten hoogste voor de eerste maal kan worden ingeschreven voor de propedeutische fase van de desbetreffende opleiding. Deze vaststelling geschiedt voor één studiejaar. Indien de instelling overgaat tot vaststelling van het aantal beschikbare plaatsen voor de propedeuse en indien er meer aanmeldingen voor de propedeuse van die bacheloropleiding zijn, dan is er -als de instelling tenminste niet over gaat tot verhoging van het aantal plaatsen- een toelatingsbeperking van kracht. Voor bacheloropleidingen waarvoor een beperkte inschrijving geldt voor de propedeutische fase, kan het CvB besluiten dat inschrijving voor de post-propedeutische fase wordt geweigerd aan hen die niet reeds eerder aan de TU/e ingeschreven zijn geweest. 2.In geval van beperking van de inschrijving op grond van de behoefte van de arbeidsmarkt. Indien het aanbod van afgestudeerden van een bepaalde opleiding in hoge mate de behoefte van de arbeidsmarkt dreigt te overtreffen of overtreft, en dit naar verwachting een reeks van jaren het geval zal zijn kan de minister een numerus fixus vaststellen. In beide hierboven genoemde situaties vindt de toelating van studenten plaats op basis van selectie en wel als volgt: 1. Directe plaatsing: iedereen met een gemiddeld VWO-eindexamencijfer van 8 of hoger wordt rechtstreeks toegelaten tot de instelling van zijn keuze. 2. Decentrale toelating: de instellingen mogen zelf een deel van de studenten selecteren op grond van bijzondere kwalificaties; daartoe mogen niet de behaalde eindexamencijfers behoren. 3. Gewogen loting: minimaal 50 % van de beschikbare plaatsen wordt via gewogen loting aangewezen. Het gemiddelde cijfer van het VWO-diploma speelt hier een niet onbelangrijke rol. 11
Afhankelijk van het gemiddelde eindexamencijfer wordt men ingedeeld in een bepaalde lotingsklasse: degenen met het hoogste gemiddelde hebben de grootste kans op inloting. Op basis van een door de minister vastgesteld aantal plaatsen kan de IB-Groep een aantal aanstaande studenten uit de Nederlandse Antillen en Aruba indelen in de hoogste lotingsklasse. Aan de selectieprocedure kunnen alleen nog gegadigden deelnemen die aan de nadere vooropleidingseisen, de vakkenpakketeisen voldoen; aankomende studenten met een onvoldoende vakkenpakket kunnen niet aan de lotingen meedoen. Ook studenten die zijn ingeloot en ingeschreven, maar niet op de instelling van hun eerste voorkeur geplaatst, kunnen niet meer via de selectieprocedure het volgende jaar proberen alsnog bij de instelling van hun voorkeur geplaatst te worden. Degene die heeft deelgenomen aan de lotingsprocedure voor een bepaalde bacheloropleiding en geen bewijs van toelating heeft verkregen kan nadien nog ten hoogste twee maal aan de lotingsprocedure voor die opleiding deelnemen. Voor de bacheloropleidingen van de TU/e zal voor het studiejaar 2004-2005 geen selectie van studenten behoeven plaats te vinden. Nadere informatie over plaatsing en numerus fixus Wetgeving: art. 7.53, 7.54 en 7.56; art. 7.57a t/m 7.57g WHW; ministeriële regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs d.d. 13-9-1999 Inlichtingen bij: -
studieadviseurs van de faculteiten, zie adreslijst Studenten Service Centrum, tel. (040)(247) 80 15, www.tue.nl/stu Informatie Beheer Groep, Centraal Bureau Aanmelding en Plaatsing (CBAP), tel. (050) 599 77 55
2.6 Toelatingseisen masteropleidingen De in paragraaf 2.1 vermelde masteropleidingen zijn aansluitende masteropleidingen, d.w.z. dat de afgestudeerde van de voorafgaande bacheloropleiding zonder meer toegang heeft tot de desbetreffende aansluitende masteropleiding (ook wel doorstroommasters genoemd). Voor de TU/e geldt, zoals ook al af te leiden is uit paragraaf 2.1 dat voor de volgende bacheloropleidingen de daarop aansluitende masteropleiding(en) is (zijn): Bacheloropleiding
Aansluitende masteropleiding
1. Technische Bedrijfskunde
Operations Management Innovation Management
2. Techniek en Maatschappij
Technology and Policy Human-Technology Interaction
3. Technische Informatica
Computer Science and Engineering Business Information Systems
4. Toegepaste Wiskunde
Industrial and Applied Mathematics Mathematics Education
5. Biomedische Technologie
Biomedical Engineering Medical Engineering
6. Werktuigbouwkunde
Mechanical Engineering
7.Elektro- en informatietechniek
Electrical Engineering and Information Technology
8. Scheikundige Technologie
Chemical Engineering Chemistry Education
9. Technische Natuurkunde
Applied Physics 12
Physics Education 10.Bouwkunde
Architecture, Building and Planning
11.Installatietechnologie
Building Services
12.Industrial Design
Industrial Design
Voor de inschrijving voor een van de bovenvermelde aansluitende masteropleidingen geldt als toelatingseis: a. de graad bachelor van de voorafgaande bacheloropleiding; met deze graad heeft de afgestudeerde zonder meer recht op toegang tot de aansluitende masteropleiding. Wel kan het voorkomen dat wordt geëist dat een bepaalde afstudeerrichting deel heeft uitgemaakt van de bacheloropleiding. Dit moet in de onderwijs- en examenregeling van de desbetreffende masteropleiding zijn opgenomen. b. voor wie niet de graad bachelor van de voorafgaande bacheloropleiding bezit, maar wel bezig is met deze opleiding en een in de onderwijs- en examenregeling omschreven deel of omvang van de bacheloropleiding met goed gevolg heeft afgelegd, geldt dat hij al kan worden ingeschreven voor de masteropleiding, voordat hij de graad bachelor heeft behaald. Hij kan het afsluitend examen van de masteropleiding echter niet afleggen voordat hij de desbetreffende graad van de bacheloropleiding heeft behaald. c. voor wie niet de graad van bachelor van de voorafgaande bacheloropleiding bezit en ook niet bezig is met de opleiding zoals bedoeld onder b., is nodig een bewijs van toelating, af te geven door het CvB. Met betrekking tot de onder b. bedoelde toelatingseis kan nog worden opgemerkt dat door het College van Bestuur een universiteitsbrede richtlijn is vastgesteld op grond waarvan voor alle opleidingen geldt dat toelating van een student die de graad bachelor nog niet heeft behaald, plaatsvindt als hij voldoende resultaat behaald heeft voor en/of vrijstelling verkregen heeft van de onderwijseenheden van het bachelorexamen met een studielast van tenminste 160 (ECTS) studiepunten. In de onderwijsen examenregeling kunnen nadere bepalingen worden opgenomen ten aanzien van onderwijseenheden die deel moeten uitmaken van genoemd minimum van 160 studiepunten. Het College van Bestuur heeft op grond van het bepaalde in de WHW een toelatingsreglement vastgesteld, waarin wordt geregeld op welke wijze een toelatingsbewijs kan worden verkregen. Om een toelatingsbewijs te kunnen verkrijgen moet de betrokkene schriftelijk een aanvraag indienen bij de TU/e; dat moet hij doen vóór de aanvang van het studiejaar waarop het betrekking moet hebben. De aanvraag voor het toelatingsbewijs moet worden ingediend bij het Studenten Service Centrum (STU), waar ook de administratieve afhandeling van het (al dan niet) verstrekken van het toelatingsbewijs plaatsvindt. STU verstrekt –indien aan alle voorwaarden is voldaan - namens het College van Bestuur het toelatingsbewijs. Het toelatingsbewijs wordt afgegeven als: a. de betrokkene voldoet aan de eisen voor toelating tot de masteropleiding. De eisen komen overeen met de kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden die zijn verworven bij de beëindiging van de voorafgaande bacheloropleiding. Deze worden opgenomen in de onderwijs- en examenregeling van de masteropleiding. b. In het geval er een capaciteitsbeperking is ingesteld, het aantal niet wordt overschreden. Het toelatingsbewijs is beperkt geldig, te weten voor het studiejaar dat volgt op het studiejaar waarin de aanvraag voor dat bewijs is ingediend. Nadere informatie over toelatingseisen masteropleidingen Wetgeving: art. 7.30a, 7.30b, 7.30c en 7.31 WHW; toelatingsreglement masteropleidingen TU/e d.d. 10 april 2003 Inlichtingen bij: - studieadviseurs van de faculteiten, zie adreslijst - Studenten Service Centrum (STU), tel. (040)(247) 80 15, www.tue.nl/stu
13
3 INSCHRIJVING EN DAARAAN VERBONDEN RECHTEN EN PLICHTEN Er zijn twee inschrijvingsvormen: als student (voor een voltijdse, een deeltijdse of een duale opleiding) en als extraneus (alleen voor het afleggen van tentamens en examens). Aan deze inschrijvingsvormen zijn verschillende rechten en plichten verbonden. Ook is er verschil in de hoogte van het collegegeld en het examengeld. Tussentijds uitschrijven met restitutie van collegegeld is in bepaalde gevallen mogelijk. Over al deze onderwerpen is in dit hoofdstuk meer informatie te vinden. Die informatie heeft betrekking zowel op de opleidingen in afbouw als op de bachelor- en masteropleidingen. 3.1 Inschrijving 3.1.1 Procedure De inschrijving als eerstejaarsstudent voor een bacheloropleiding kan beschouwd worden als een voortzetting van de ‘aanmeldingsprocedure voor a.s. eerstejaarsstudenten’, die aanvangt met de vooraanmelding bij het Centraal Bureau Aanmelding en Plaatsing (CBAP) van de Informatie Beheer Groep te Groningen. Aankomende studenten kunnen zich via de site van de IB-Groep (http://www/ibgroep.nl) vooraanmelden voor een studie in het hoger onderwijs. De informatie over opleidingen en het formulier “Aanmelding en studiefinanciering” is ook op papier te krijgen. Bestellen kan via de IBGroep Infolijn (050-5997755).Iedereen die zich tijdig bij het CBAP heeft aangemeld, ontvangt in juni automatisch een eerstejaars inschrijvingspakket van de TU/e. Bij dit pakket bevindt zich de brochure ‘Toelichting bij de inschrijving’ waarin gedetailleerde informatie is opgenomen over de regelingen voor toelating en inschrijving bij een opleiding van de TU/e. Deze brochure is ook los verkrijgbaar bij STU. Alle reeds ingeschreven studenten ontvangen in juni automatisch een ouderejaars-inschrijvingspakket voor herinschrijving. Iedereen die gebruik wil maken van onderwijsvoorzieningen, examenvoorzieningen of andere voorzieningen van de TU/e moet zich vervolgens aan de TU/e inschrijven. Dit kan als student of als extraneus. Rechten en plichten verschillen per vorm van inschrijving. Inschrijving vindt plaats per opleiding en geschiedt voor een heel studiejaar. Het studiejaar 2004-2005 begint formeel op 1 september 2004 en eindigt op 31 augustus 2005. Indien de inschrijving plaatsvindt tijdens het studiejaar, geldt deze voor de rest van het studiejaar. Voorwaarden voor inschrijving: - beschikken over voldoende vooropleiding (zie paragraaf 2.2 van dit Statuut); - zo nodig, voor inschrijving voor een masteropleiding: beschikken over een bewijs van toelating (zie paragraaf 2.6 van dit Statuut); - doen van een schriftelijk verzoek; - betalen van collegegeld, dan wel examengeld; - voor extraneus: toestemming CvB; deze wordt altijd impliciet gegeven tenzij de aard of het belang van het onderwijs zich daartegen verzet; - voor student bij eerste inschrijving voor de propedeuse: centrale aanmelding en in geval van loting een bewijs van toelating van de IB-Groep; - bij de eerste inschrijving: het overleggen van alle benodigde bescheiden, te weten: Uittreksel uit het persoons- of geboorteregister Gewaarmerkte kopie van einddiploma vooropleiding en bijbehorende cijferlijst Fotoformulier Voor neveninschrijver: Bewijs Betaald Collegegeld hoofdinstelling Voor personen zonder Nederlandse nationaliteit: kopie geldig paspoort (personen Europese Economische Ruimte) of kopie geldige verblijfsvergunning (daarbuiten). Het schriftelijk verzoek tot (her)inschrijving aan de TU/e moet worden ingediend tussen 1 juni en 1 september; formulieren daarvoor zijn bij het Studenten Service Centrum (STU) te verkrijgen. Voor verzoeken die na de aanvang van het studiejaar binnenkomen geldt een speciale procedure; deze is opgenomen in de door het CvB vastgestelde ‘TU/e-regels van procedurele aard inzake inschrijving en collegegeld’. Voor studenten die een masteropleiding willen volgen is het mogelijk –indien althans het onderwijsprogramma van de opleiding daarin voorziet- zich niet alleen bij de aanvang van het studiejaar in te schrijven, maar ook bij de aanvang van het tweede of derde trimester. Nadere 14
informatie of deze mogelijkheid bij een bepaalde masteropleiding bestaat is te verkrijgen bij faculteitssecretariaat/onderwijsadministratie. 3.1.2 Inschrijving als student Degene, die als student (voltijd, deeltijd of duaal) aan de TU/e staat ingeschreven heeft de volgende rechten: • deelname aan het onderwijs binnen de opleiding en in principe binnen de gehele TU/e, behalve in die gevallen waarin door het CvB een beperking is gesteld: dit kan ingeval voor een opleiding de inschrijving is beperkt b.v. in geval van beperkte onderwijscapaciteit, of ingeval voor een masteropleiding een toelatingsregime geldt wegens overschrijding van de beschikbare plaatsen; • afleggen van examens en tentamens binnen de opleiding; • toegang tot de bibliotheken, laboratoria e.d., tenzij naar het oordeel van het CvB de aard of het belang van het onderwijs of het onderzoek zich daartegen verzet; • gebruik van studentenvoorzieningen, waaronder de diensten van de studentendecaan (studentenadviseur van STU); • studiebegeleiding; • in geval van een besluit tot beëindiging van de opleiding door de minister of de TU/e: de mogelijkheid om de opleiding binnen een redelijke tijd te kunnen afmaken aan de TU/e of aan een andere instelling voor hoger onderwijs; • actief en passief kiesrecht. Voor een duale opleiding is overigens alleen inschrijving als student mogelijk. Een voltijd student en een duale student hebben in principe gedurende enige tijd recht op studiefinanciering (zie ook paragraaf 4.6 van hoofdstuk 4 van dit Statuut). Een deeltijd student heeft nooit recht op studiefinanciering. Een student kan zich inschrijven voor één opleiding maar ook voor meer opleidingen, al dan niet bij dezelfde instelling. Bij de instelling van de eerste inschrijving betaalt de student dan het volledige collegegeld; bij de instelling van de tweede inschrijving kan de student in bepaalde omstandigheden vermindering of vrijstelling van collegegeld krijgen (zie paragraaf 3.3.2 van dit Statuut). De eerste inschrijving wordt ook wel hoofdinschrijving genoemd en de tweede inschrijving neveninschrijving. Dit onderscheid is bijvoorbeeld van belang bij het recht op aanschaf bij de TU/e van een notebook; studenten met een neveninschrijving bij de TU/e komen daarvoor niet in aanmerking (zie paragraaf 3.4 van dit Statuut). 3.1.3 Inschrijving als extraneus Degene, die als extraneus aan de TU/e staat ingeschreven heeft de volgende rechten: • afleggen van examens en tentamens binnen de opleiding; • toegang tot de bibliotheken, laboratoria e.d. tenzij naar het oordeel van het CvB de aard of het belang van het onderwijs of het onderzoek zich daartegen verzet. Een extraneus mag dus geen onderwijs bijwonen en heeft geen recht op studiebegeleiding. Als gevolg hiervan is afstuderen als extraneus praktisch gezien onmogelijk. Een extraneus heeft nooit recht op studiefinanciering. Voor een duale opleiding is inschrijving als extraneus niet mogelijk. 3.1.4 Inschrijving als contractant Naast de in de WHW geregelde vormen van inschrijving als student en als extraneus kent de TU/e nog de mogelijkheid van inschrijving als contractant. Een als contractant ingeschrevene heeft uitsluitend het recht om in beperkte mate onderwijs te volgen n.l. max. 3 collegereeksen per studiejaar. Contractanten mogen geen tentamens of examens afleggen. Wel worden zij in staat gesteld een toets af te leggen in de vakken die zijn gevolgd. Inschrijving als contractant is slechts mogelijk voorzover de capaciteit dit toelaat. Inschrijving als contractant kost per collegereeks per trimester (incl. practicum of oefening) 250,--. Bij het Studenten Service Centrum zijn aparte inschrijvingsformulieren verkrijgbaar voor inschrijving als contractant.
15
Nadere informatie over procedure inschrijving Wet- en regelgeving: art. 7.32 t/m 7.37 WHW ; TU/e-regels van procedurele aard voor het studiejaar 2004-2005 inzake inschrijving en collegegeld. Publicaties: Toelichting bij de inschrijving voor het studiejaar 2004-2005, uitgave van Studenten Service Centrum. Inlichtingen bij: Studenten Service Centrum, tel. (040)(247) 80 15; www.tue.nl/stu 3.2 Beëindiging inschrijving Degene die is ingeschreven voor een opleiding kan een verzoek doen om de inschrijving tijdens het studiejaar te beëindigen en wel in de volgende gevallen: 1. in geval van afstuderen: beëindiging vindt plaats met ingang van de maand volgend op de maand van afstuderen; 2. in geval van ziekte of bijzondere familie-omstandigheden: beëindiging vindt plaats met ingang van de maand volgende op twee volle kalendermaanden nadat de omstandigheid is ingetreden (mits de student gedurende die gehele periode door de omstandigheid verhinderd is geweest deel te nemen aan het onderwijs); 3. tijdens het eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase: met ingang van de tweede hele maand volgend op de maand waarin het CvB het schriftelijk verzoek tot beëindiging heeft ontvangen; 4. met ingang van de eerste maand volgend op de maand waarin het verzoek tot beëindiging van de inschrijving is ontvangen, indien de student als gevolg van de inrichting en organisatie van de opleiding enige tijd geen onderwijs kan volgen; 5. met ingang van de tweede hele maand volgend op de maand waarin betrokkene het verzoek heeft gedaan. Het verzoek wordt toegewezen, wanneer het naar het oordeel van het CvB “redelijk” is, dat wil zeggen, de student moet een valide reden (gebrek aan motivatie of tegenvallende studieresultaten worden niet als een valide reden aangemerkt) aan zijn verzoek ten grondslag leggen; het moet daarbij ook om een andere reden gaan dan een van de hierboven genoemde. Het verzoek tot beëindiging van de inschrijving moet worden gericht aan het CvB en worden ingediend bij het Studenten Service Centrum (STU). Het CvB heeft regels van procedurele aard vastgesteld met betrekking tot o.m. de beëindiging van de inschrijving; op grond daarvan moet het verzoek tot beëindiging worden ingediend: • bij afstuderen in de maand waarin het afsluitend examen wordt afgelegd. Het Studenten Service Centrum verstrekt op verzoek hiervoor de vereiste formulieren; • bij ziekte of bijzondere familieomstandigheden zo spoedig mogelijk nadat de situatie is ontstaan, maar uiterlijk voor 1 oktober van het volgende studiejaar. Zie ook paragraaf 3.3.3 van dit Statuut voor terugbetaling van collegegeld indien de inschrijving is beëindigd. Nadere informatie over beëindiging inschrijving. Wet- en regelgeving: art. 7.42 WHW; TU/e-regels van procedurele aard voor het studiejaar 20042005 inzake inschrijving en collegegeld Inlichtingen bij: Studenten Service Centrum, tel. (040)(247) 80 15; www.tue.nl/stu 3.3 Collegegeld en examengeld 3.3.1 Betaling collegegeld Eén van de voorwaarden om te worden ingeschreven is de betaling van collegegeld (voor de student) of examengeld (voor de extraneus). Er zijn voor het collegegeld bij inschrijving als voltijds student twee tarieven: het wettelijke collegegeld, dat is bepaald op 1476,-- voor het studiejaar 2004-2005, 16
en het door het CvB vastgestelde collegegeld, dat in het studiejaar 2004-2005 weer gelijk zal zijn aan het wettelijk collegegeld, dus 1476,-- (instellingstarief). Hoewel niet noodzakelijk omdat bij de TU/e het wettelijk en het instellingstarief gelijk zijn, wordt toch even kort ingegaan op de begrippen wettelijk- en instellingstarief en wie welk tarief moet betalen. Het wettelijk collegegeld is verschuldigd door degene, die vóór de aanvang van het studiejaar de leeftijd van 30 jaren nog niet heeft bereikt en die de nationaliteit bezit van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Hij, die niet onder de voorgaande omschrijving valt, betaalt het door de instelling vastgestelde collegegeld. Voor het studiejaar 2004-2005 heeft het College van Bestuur de tarieven voor het bij de TU/e te betalen collegegeld gelijkgeschakeld: het collegegeld voor de inschrijving als voltijd student, als deeltijd student en als duale student bedraagt 1476,--. Eén uitzondering wordt daarbij gemaakt met betrekking tot het deeltijd collegegeld: studenten die in het studiejaar 2003-2004 reeds als deeltijd student zijn ingeschreven en die in dat studiejaar het lage tarief van het deeltijd collegegeld ( 963) hebben betaald, zijn in het studiejaar 2004-2005 als deeltijd collegegeld het bedrag van 984,-verschuldigd. Dit bedrag is tot stand gekomen conform de in vorige jaren bij de TU/e toegepaste verdeelsleutel van 2/3 van het voltijd instellingscollegegeld. Het examengeld voor de extraneus bedraagt
738,--.
Voor de betaling van het collegegeld wordt door de TU/e de mogelijkheid geboden om in termijnen te betalen. Bij de toezending van de inschrijvingsbescheiden maakt de TU/e bekend, op welke wijze en onder welke condities het collegegeld gespreid betaald kan worden; voor het studiejaar 2004-2005 biedt de TU/e de mogelijkheid om via een machtiging het collegegeld te betalen in vijf termijnen van 295,20--. Voor deeltijdstudenten die onder de uitzonderingsregel vallen en een collegegeld van 984 verschuldigd zijn, bedraagt het termijnbedrag 196,80. De administratiekosten die voor het betalen in termijnen in rekening gebracht worden, bedragen 12,--. Van de mogelijkheid om in termijnen te betalen kan gebruik gemaakt worden door afgifte van een machtiging tot incasso aan STU. Dat kan zowel voorafgaand aan het desbetreffende studiejaar als in de loop van het studiejaar. Voor het examengeld geldt deze regeling niet. De inschrijving mag niet afhankelijk worden gesteld van een andere geldelijke bijdrage dan de in de WHW genoemde of op basis van de WHW vastgestelde college- of examengelden. De kosten van studiebenodigdheden voor eigen gebruik, zoals boeken, materialen en practicumbenodigdheden ten behoeve van de deelname aan het onderwijs, de tentamens of de examens van de opleiding zijn steeds voor rekening van de student of extraneus. Nadere informatie over college- en examengeld Wet- en regelgeving: art. 7.43 t/m 7.47 WHW; TU/e-regels van procedurele aard voor het studiejaar 2004-2005 inzake inschrijving en collegegeld; brieven min. O., C. en W. d.d. 267-1989 en 25-8-1994 over eigen bijdrage studenten Publicaties: Toelichting bij de inschrijving voor het studiejaar 2004-2005, uitgave van Studenten Service Centrum Inlichtingen bij: Studenten Service Centrum, tel. (040)(247) 80 15; www.tue.nl/stu 3.3.2 Vermindering en vrijstelling van collegegeld Het wettelijk en instellingscollegegeld wordt met 1/12e deel voor elke maand dat de betrokken student niet is ingeschreven verminderd: • voor degene die in de loop van het studiejaar wordt ingeschreven; • voor degene wiens inschrijving op zijn verzoek in de loop van het studiejaar door of namens het instellingsbestuur is beëindigd in de gevallen als bedoeld in paragraaf 3.2 onder 2 t/m 5 van dit statuut en die in de loop van hetzelfde studiejaar opnieuw voor een opleiding wenst te worden ingeschreven. Vermindering dan wel vrijstelling van het collegegeld is mogelijk in geval van een tweede of volgende inschrijving aan een Nederlandse universiteit of hogeschool. Dit kan dezelfde of een andere universiteit betreffen. Dit geldt ook indien de betrokkene eerst is ingeschreven als leerling voor een 17
school of cursus van het voortgezet onderwijs. Indien de tweede inschrijving duurder is dan de eerste, betaalt hij het verschil bij. Indien de tweede inschrijving goedkoper is dan de eerste (b.v. de eerste inschrijving is voor een voltijdse opleiding en de tweede voor een deeltijdse opleiding) kan nooit teruggave van het meer betaalde plaatsvinden: de student krijgt vrijstelling van de betaling van collegegeld voor de tweede opleiding. Indien een student zich voor een tweede of volgende inschrijving wendt tot een andere universiteit of hogeschool, waar hij het instellingscollegegeld verschuldigd is, doet hij er goed aan daar eerst te informeren naar de bij die instelling geldende regels t.a.v. vermindering dan wel vrijstelling van instellingscollegegeld. Nadere informatie over vermindering en vrijstelling collegegeld Wet- en regelgeving: art. 7.48 WHW; TU/e-regels van procedurele aard voor het studiejaar 20042005 inzake inschrijving en collegegeld Inlichtingen bij: Studenten Service Centrum, tel. (040)(247) 80 15; www.tue.nl/stu 3.3.3 Terugbetaling van collegegeld Terugbetaling van (een deel van) het wettelijk en het instellingscollegegeld is mogelijk in de volgende gevallen: • indien de inschrijving is beëindigd na afstuderen (zie ook paragraaf 3.2 van dit Statuut). Voor elke maand vanaf de beëindiging wordt 1/10e deel van het collegegeld terugbetaald, waarbij de maanden juli en augustus niet meetellen; • in alle andere gevallen, die zijn opgesomd in paragraaf 3.2 van dit Statuut wordt voor elke maand vanaf de beëindiging van de inschrijving een twaalfde gedeelte van het collegegeld terugbetaald; • bij overlijden van een student wordt voor elke maand na het overlijden 1/12e deel van het collegegeld terugbetaald aan de nabestaanden. Het CvB heeft een procedure met betrekking tot de terugbetaling vastgesteld; deze is opgenomen in de regels van procedurele aard inzake inschrijving en collegegeld. Terugbetaling vindt alleen plaats indien een verzoek tot beëindiging van de inschrijving is ingediend én is ingewilligd (zie ook paragraaf 3.2 van dit Statuut); terugbetaling geschiedt dan automatisch. Nadere informatie over terugbetaling van collegegeld Wet- en regelgeving: art. 7.49 WHW; TU/e-regels van procedurele aard voor het studiejaar 20042005 inzake inschrijving en collegegeld Inlichtingen bij: Studenten Service Centrum, tel. (040)(247) 80 15; www.tue.nl/stu 3.4 Notebook-regeling Voor het volgen van onderwijs aan de TU/e is het wenselijk dat studenten de beschikking hebben over een notebook. De TU/e biedt daarom aan bepaalde categorieën studenten de mogelijkheid een notebook aan te schaffen. Daarvoor is door het CvB een notebook-regeling vastgesteld die er in grote lijnen als volgt uitziet: Doelgroep: De belangrijkste doelgroep wordt gevormd door de studenten die zich in het betreffende studiejaar voor het eerst op de TU/e (voltijd- of deeltijd) inschrijven en daar hun collegegeld betalen. Dit laatste betekent dat de TU/e hun hoofdinschrijving is. (Zie voor dit begrip ook paragraaf 3.1.2. van dit Statuut). Neveninschrijvers en extraneï hebben geen recht op een gesubsidieerd notebook. Een andere groep die in aanmerking komt, zijn de voltijd- en deeltijdstudenten die in het betreffende jaar aan de TU/e hun collegegeld betalen en daar dus hun hoofdinschrijving hebben, maar die (in een deel van) het jaar daarvoor als ‘neveninschrijver’ of als extraneus al aan de TU/e verbonden waren. Het gaat dan bijvoorbeeld om studenten die in hun laatste jaar aan een HBO-instelling of een andere universiteit alvast wat vakken willen volgen aan de TU/e, en daarom voor neveninschrijving of inschrijving als extraneus hebben gekozen.
18
Studenten die zich na een studieonderbreking weer inschrijven aan de TU/e, kunnen een verzoek richten tot het hoofd van het Studenten Service Centrum ter beoordeling of zij eventueel in aanmerking komen voor een notebook. Tweede deelname: Met ingang van het studiejaar 2003-2004 is het mogelijk voor studenten een tweede keer een notebook aan te schaffen middels de notebookregeling mits de vorige deelname minstens drie jaar geleden is en mits de student zich in het betreffende studiejaar op de TU/e (voltijd- of deeltijd) ingeschreven heeft en daar zijn collegegeld betaalt. Voor een tweede deelname komt een student niet in aanmerking voor een subsidiebedrag. De student heeft recht op ondersteuning van maximaal één machine, m.a.w. neemt de student vervolgens nog een keer deel aan de notebookregeling, dan vervalt het recht op ondersteuning op de eerdere notebook. De student heeft wel recht op dezelfde ondersteuning en software en service. Een aanvraag voor tweede deelname dient uiterlijk 1 augustus voorafgaande aan het studiejaar ingediend te worden bij het Studenten Service Centrum. Participatieovereenkomst Aan de studenten die onder de doelgroep vallen wordt, als zij gebruik willen maken van de notebookregeling van de TU/e, een participatieovereenkomst ter ondertekening aangeboden, waarin alle rechten en plichten t.a.v. de notebook zijn opgenomen. Daarin is o.m. bepaald dat de studenten om in aanmerking te komen voor de notebook, een bedrag moeten overmaken aan de TU/e (onder bepaalde voorwaarden kan de student hiervoor een renteloze lening afsluiten bij de bank) en daarnaast een schuldbekentenis moeten ondertekenen. Elke student die zich in het betreffende studiejaar voor het eerst op de TU/e (voltijd- of deeltijd) inschrijft en daar zijn collegegeld betaalt, komt – eenmalig – in aanmerking voor een gesubsidieerd notebook. Dit subsidiebedrag is afhankelijk of men een bachelor- of een masterstudent is. Voltijd- en deeltijdstudenten van de bacheloropleiding, dienen het bedrag van 1000,00 over te maken en een schuldbekentenis te tekenen voor de resterende 1000,00. Voltijd- en deeltijdsstudenten van de masteropleiding dienen het bedrag van 1200,00 over te maken en een schuldbekentenis te tekenen voor de resterende 800,00. Het in de schuldbekentenis opgenomen bedrag wordt, zowel voor bachelor- als masterstudenten, jaarlijks verminderd met een in de participatieovereenkomst vermeld bedrag en het restant bedrag wordt kwijtgescholden als de student de bachelor- cq. de masteropleiding met goed gevolg heeft beëindigd of als hij gedurende drie aaneengesloten jaren als student met een hoofdinschrijving bij de TU/e ingeschreven is geweest. Voortijdige beëindiging inschrijving Studenten die voortijdig hun inschrijving als student met een hoofdinschrijving beëindigen kunnen kiezen of zij de notebook willen behouden of aan de TU/e willen verkopen. De TU/e wil de notebook dan van de student kopen tegen kwijtschelding van het bedrag dat dan nog op de schuldbekentenis openstaat. Tevens zal het eventueel teveel betaalde bedrag conform de geldende staffels verrekend worden met de student. Indien zij de notebook willen behouden moeten zij het bedrag dat dan nog openstaat op de schuldbekentenis aan de TU/e betalen en wordt de lening, mits afgesloten, direct geëffectueerd. Verkoop van de notebook aan de TU/e is alleen aan de orde indien de notebook in goede staat verkeert. In het geval van afstuderen vervalt de mogelijkheid van terugverkoop aan de TU/e. Nadere informatie over notebook Regelgeving: notebookregeling TU/e Inlichtingen bij: - Studenten Service Centrum tel. (040)(247) 80 15; www.tue.nl/stu - Notebook Service Centrum tel. (040)(247) 88 88 3.5 Financiële ondersteuning studenten 3.5.1. Regeling financiële ondersteuning In deze regeling zijn drie vormen van financiële ondersteuning, waar studenten een beroep op kunnen doen, geregeld: 19
•
•
•
afstudeersteun te verstrekken aan studenten die het afsluitend examen nog niet met goed gevolg hebben afgelegd, gemengde studiefinanciering genieten of genoten hebben en in de periode van gemengde studiefinanciering te maken hebben met één of meer bijzondere omstandigheden, tengevolge waarvan zij studievertraging hebben opgelopen of dat naar verwachting zullen doen (art. 7.51 WHW). tempobeurscompensatie (in art. 16.9b WHW genoemd aanvullende afstudeersteun) te verstrekken aan tempobeursstudenten die in een studiejaar studievertraging oplopen door bijzondere omstandigheden en daardoor in dat studiejaar niet voldoen aan de norm van de tempobeurs (21 studiepunten oude stijl of 30 ECTS studiepunten per jaar ofwel 14 studiepunten oude stijl of 20 ECTS studiepunten per jaar bij inschrijving als student per 1 februari of later). De bestuursbeurs, waarvoor voorheen een afzonderlijke regeling was getroffen, is nu geregeld als onderdeel van de regeling afstudeersteun. Omdat binnen de huidige regeling ook het verstrekken van financiële ondersteuning tijdens de periode dat de bijzondere omstandigheid zich voordoet – dus bij een bestuursfunctie tijdens het bestuursjaar- tot de mogelijkheden behoort, was een aparte regeling voor ondersteuning van bestuursfuncties niet meer nodig. Ook de mogelijkheid van financiële ondersteuning van topsporters is opgenomen in de regeling afstudeersteun.
(N.B. Het verstrekken van prestatiebeurscompensatie aan prestatiebeursstudenten die door bijzondere omstandigheden niet voldoen aan de norm in het eerste studiejaar of niet binnen de diplomatermijn het afsluitend examen behalen is in de Wet Studiefinanciering 2000 opgedragen aan de IB-Groep.) De bijzondere omstandigheden voor afstudeersteun en voor tempobeurscompensatie zijn: a. ziekte; b. lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornissen; c. zwangerschap; d. bijzondere familie-omstandigheden; e. het lidmaatschap, daaronder begrepen het voorzitterschap, van de universiteitsraad, de faculteitsraad, een opleidingscommissie, het student-adviseurschap van het faculteitsbestuur, een en ander als vermeld in bijlage 1 van de regeling; f. andere door het College van Bestuur te bepalen omstandigheden, waarin betrokkene activiteiten ontplooit in het kader van de organisatie en het bestuur van de universiteit als vermeld in bijlage 2 van de regeling; g. ter beoordeling van het College van Bestuur: het lidmaatschap van het bestuur van een studentenorganisatie met een omvang van tenminste 50 leden met volledige rechtsbevoegdheid, h. een onvoldoende studeerbare opleiding; i. de omstandigheid dat de opleiding zodanig is ingericht dat de student redelijkerwijs niet in staat is geweest aan de vereiste studievoortgang te voldoen; j. verlies van accreditatie van de opleiding waaraan de student is ingeschreven; k. andere dan de in de onderdelen a tot en met j bedoelde omstandigheden die, indien een daarop gebaseerd verzoek om financiële ondersteuning door het instellingsbestuur niet zou worden gehonoreerd, zouden leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard; met dien verstande dat de bijzondere omstandigheid als vermeld in onderdeel i. alleen van toepassing is in geval van aanvullende afstudeersteun voor tempobeursstudenten. Contact met studentenadviseurs van STU De voorwaarden voor het verkrijgen van financiële ondersteuning en de procedure voor het aanvragen daarvan zijn opgenomen in de “Regeling financiële ondersteuning studenten TU/e”. De uitvoering van deze regeling is door het CvB opgedragen aan daartoe aangewezen en gemachtigde studentenadviseurs van STU. Aan studenten die door één van de hierboven genoemde bijzondere omstandigheden verwachten studievertraging op te zullen lopen dan wel de norm van de tempobeurs niet te zullen halen, wordt dringend aangeraden om contact op te nemen met een van de studentenadviseurs, bij voorkeur zodra de desbetreffende bijzondere omstandigheid zich voordoet/ heeft voorgedaan. Bij het Studenten Service Centrum liggen ook diverse brochures ter inzage waarin de diverse aspecten van de regeling worden uitgelegd. Nadere informatie over financiële ondersteuning Wet- en regelgeving: art. 7.51 en 16.9b WHW ; Regeling financiële ondersteuning studenten TU/e 2004-2005; 20
Publicaties: diverse brochures van Studenten Service Centrum Inlichtingen bij: Studenten Service Centrum, tel. (040)(247) 80 15; www.tue.nl/stu 3.5.2. Bijzondere vormen van financiële ondersteuning Er bestaan de volgende bijzondere vormen van financiële ondersteuning waarvoor studenten alleen in bijzondere gevallen in aanmerking kunnen komen. Nadere informatie hierover is te verkrijgen bij het Studenten Service Centrum. Noodfonds Studentenadviseurs van STU beschikken over een bescheiden noodfonds. Dit fonds is bedoeld voor financiële noodsituaties die: • zeer dringend zijn en waarvoor op dat moment geen andere oplossingen (studiefinanciering, kinderbijslag, ouders, bijstand, verzekering) mogelijk zijn; • incidenteel zijn; dit betekent dat het niet moet gaan om een herhaalde, permanente of structurele noodsituatie; • van beperkte omvang zijn, dat wil zeggen dat er geen grote bedragen worden uitgekeerd; • oplosbaar zijn, dat wil zeggen dat de hulp een reële en effectieve oplossing moet bieden. Bijdragen uit het noodfonds zijn altijd renteloze leningen. De TU/e gaat ervan uit dat de noodsituatie binnen afzienbare tijd is opgelost en dat er dan kan worden terugbetaald. Particuliere fondsen Sommige bedrijven stellen beurzen beschikbaar voor kinderen van werknemers. Het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIvI) beheert een aantal fondsen en verleent (in beperkte mate) financiële steun aan studenten in de afstudeerfase van een opleiding aan één van de drie technische universiteiten, de landbouwuniversiteit Wageningen en van de ingenieursopleiding van de Rijksuniversiteit Groningen. Een aanvraag voor een KIvI toelage kan alleen persoonlijk ingediend worden; niet door studieverenigingen of andere groeperingen. Het KIvI verleent alleen eenmalige uitkeringen, tot een maximum van 1361,34 als gift of deels als renteloze lening. Voor het aanvragen van een KIvI uitkering kan een student zich wenden tot het Studenten Service Centrum, tel. (040)(247) 80 15. Beurzen voor studie en stage in het buitenland De TU/e biedt volop mogelijkheden om gedeeltelijk een studie- of stageverblijf in het buitenland te financieren. Voor informatie hierover kunnen studenten terecht bij het Studenten Service Centrum. Ook de Nuffic BeursOpener biedt gedetailleerde informatie over beurzen en fondsen voor studie, stage en onderzoek in het buitenland (www.nuffic.nl) (www.beursopener.nl). Studentenprijzen De familie Mignot reikt jaarlijks prijzen uit voor de beste afstudeerscripties. Voor meer informatie: Studenten Service Centrum, tel. (040) (247) 8015. Fondsenboek Het Fondsenboek bevat een adreslijst van alle particuliere fondsen op het gebied van onderwijs en cultuur. Het Fondsenboek is te vinden in de leeszaal van de Centrale Bibliotheek onder code AEH00FON. Centrale leeszaal, De Hal, tel. (040)(247) 23 81. Stichting Fonds Studentenvoorzieningen Eindhoven De Stichting Fonds Studentenvoorzieningen Eindhoven (SFSE) heeft zich ten doel gesteld financiële steun te geven voor de realisatie en/of instandhouding van die voorzieningen, die buiten de subsidiesfeer vallen maar toch wezenlijk kunnen bijdragen aan het student-zijn. De SFSE denkt hierbij aan studentengroeperingen, bij voorkeur verenigingen, die initiatieven willen ontplooien en niet over voldoende eigen middelen beschikken. Het Bestuur van de SFSE prefereert ‘kleinschalige’ hulp met het oogmerk, dat het nuttig effect van vele kleine financiële bijdragen groter kan zijn dan éénmaal een fors bedrag. Het bestuur van de SFSE zal een verzoek om een financiële tegemoetkoming in de vorm van een renteloze lening, laag rentende lening of een gift beoordelen, bij voorkeur na een persoonlijk contact 21
met de aanvrager. Nadere informatie bij SFSE, mevr. E. van den Broek-Dingen, John F. Kennedylaan 3, 5612 AB Eindhoven, telefoon: (040)(247)41 82, e-mail
[email protected] 3.6 Schadevergoeding c.q. nabetaling college-/examengeld Iemand die in een bepaald studiejaar als bewijs van een afgelegd examen een getuigschrift wil ontvangen, moet hiertoe een verzoek indienen bij het CvB. Met het verzoek moet hij overleggen de bewijzen van inschrijving over de jaren, dat gebruik is gemaakt van onderwijs- dan wel examenvoorzieningen. Indien geconstateerd wordt, dat hij in enig jaar niet (correct) ingeschreven heeft gestaan en toch onderwijs heeft gevolgd dan wel tentamens heeft afgelegd, kan het CvB bepalen dat het getuigschrift toch kan worden uitgereikt, maar pas nadat het desbetreffende collegegeld dan wel examengeld is betaald. Wie niet staat ingeschreven en gebruik maakt van onderwijs- of examenvoorzieningen is een schadevergoeding verschuldigd. Het bedrag dat betaald moet worden, is het collegegeld dat door de TU/e is vastgesteld. Bovendien kan degene die gebruik maakt van onderwijs- of examenvoorzieningen zonder daartoe gerechtigd te zijn, strafrechtelijk worden vervolgd en bestraft worden met een geldboete. Nadere informatie over schadevergoeding c.q. nabetaling college- en examengeld Wetgeving: art. 7.58, 15.2 en 15.3 WHW Inlichtingen bij: - Juridische Zaken, tel. (040)(247) 22 72 - Studenten Service Centrum, tel. (040)(247) 80 15; www.tue.nl/stu
22
4 ONDERWIJS Het onderwijs komt uitvoerig aan de orde in de opleidingsgidsen; daarin worden de specifieke aspecten van een opleiding behandeld. In dit hoofdstuk worden alleen de algemene zaken besproken die alle opleidingen gemeen hebben. 4.1 Aanbod en inrichting opleidingen De TU/e verzorgt in 2004-2005 12 bacheloropleidingen, 16 master-opleidingen alsmede 3 educatieve masteropleidingen. Met ingang van het studiejaar 2002-2003 is begonnen met de afbouw van de 5jarige opleidingen. De 3 postinitiële universitaire eerstegraads lerarenopleidingen blijven voorlopig naast de 3 educatieve masteropleidingen bestaan De 4-jarige opleidingen Installatietechniek, Informatietechniek, Werktuigkundige Medische Technologie, Technische Bedrijfskunde en Techniek en Maatschappij zijn reeds in afbouw, dat wil zeggen dat hier geen nieuwe studenten meer worden ingeschreven. Zie hierover verder paragraaf 2.1 van hoofdstuk 2 van dit Statuut. Een opleiding bestaat uit onderwijseenheden, ook wel vakken genoemd; dit geldt zowel voor de 5jarige opleidingen met en zonder kandidaatsfase als voor de bacheloropleidingen. Alle vakken die door de TU/e worden verzorgd zijn opgenomen in de elektronische vakkengids, die via Internet te bereiken is onder http://owinfo.tue.nl/. 4-jarige opleidingen INS, IT, WMT, TBdk en TeMa Deze 4-jarige opleidingen bestaan uit een propedeutische fase met een cursusduur van één jaar (42 SP ofwel 60 ECTS studiepunten) en een postpropedeutische fase van drie jaar (126 SP ofwel 180 ECTS studiepunten). 5-jarige opleidingen met kandidaatsfase De 5-jarige opleidingen bestaan sinds het studiejaar 2000-2001 voor de studenten die in dat jaar voor het eerst zijn ingeschreven voor de propedeutische fase van een opleiding uit een propedeutische fase, een kandidaatsfase en een postkandidaatsfase: • De propedeutische fase wordt afgesloten met een propedeutisch examen; cursusduur één jaar (42 SP oude stijl ofwel 60 ECTS studiepunten); • De propedeutische en kandidaatsfase tezamen bedragen 126 SP oude stijl ofwel 180 ECTS studiepunten; de cursusduur van de kandidaatsfase bedraagt derhalve twee jaar (84 SP oude stijl ofwel 120 ECTS studiepunten). De kandidaatsfase wordt afgesloten met het kandidaatsexamen. • De postkandidaatsfase wordt afgesloten met het afsluitend examen; de cursusduur bedraagt twee jaar (84 SP oude stijl ofwel 120 ECTS studiepunten). Ook voor studenten die in het studiejaar 2001/2002 op grond van vrijstellingen voor het eerst zijn gaan deelnemen aan een verkort programma in het kader van een TU/e-opleiding omvat de opleiding een kandidaatsfase die wordt afgesloten met een kandidaatsexamen. Dit geldt eveneens voor studenten die in het studiejaar 2002-2003 en in het studiejaar 2003-2004 ingeschreven zijn voor een verkort programma van de 5-jarige opleiding. 5-jarige opleidingen zonder kandidaatsfase Voor ouderejaars studenten omvat de opleiding in principe geen kandidaatsfase; de structuur van de opleiding bestaat voor hen uit een propedeutische fase met een cursusduur van één jaar (42 SP oude stijl ofwel 60 ECTS studiepunten) en een postpropedeutische fase met een cursusduur van vier jaar voor opleidingen met een studielast van 210 SP oude stijl ofwel 300 ECTS studiepunten. Nadere informatie over de inhoud van kandidaatsfase en kandidaatsexamen en over de eventuele mogelijkheid om als ouderejaars student het kandidaatsexamen af te leggen is te verkrijgen bij de studieadviseur van de opleiding. Bacheloropleidingen De bacheloropleidingen die per 1 september 2002 bij de TU/e zijn gestart, hebben een cursusduur van drie jaar (180 ECTS studiepunten). Ze bestaan uit een propedeutische fase van één jaar (60 ECTS studiepunten), die wordt afgesloten met een propedeutisch examen en een postpropedeutische fase van twee jaar (120 ECTS studiepunten) die wordt afgerond met het afsluitend examen (bachelor examen). De bacheloropleidingen worden bij de TU/e niet beschouwd als eindopleidingen maar als voorbereiding voor verdere studie (masteropleiding) binnen of buiten de TU/e. Per 1 september 2002 is de TU/e al met 2 masteropleidingen gestart die aansluiten op de bacheloropleiding Biomedische 23
Technologie. In het studiejaar 2003-2004 is de TU/e vervolgens gestart met masteropleidingen die aansluiten op de overige bacheloropleidingen van de TU/e. De masteropleidingen hebben een cursusduur van twee jaar (120 ECTS studiepunten). 4.2 Waarom een bachelor-masterstructuur De ministers van onderwijs van 29 Europese landen tekenden in juni 1999 de . Doelstelling van deze verklaring is het creëren van een Europese ruimte voor hoger onderwijs om zo de inzetbaarheid en mobiliteit van de burgers te vergroten en de internationale concurrentiekracht van het Europese hoger onderwijs te versterken. Ieder deelnemend land streeft naar onderling vergelijkbare niveaus in het hoger onderwijs met twee cycli: undergraduate en graduate. Dit veranderingsproces moet in 2010 voltooid zijn. De Nederlandse regering heeft al snel, in november 2000, haar denkbeelden bekend gemaakt in de nota ’ ’. Na discussie met de Tweede Kamer en na overleg met het hoger onderwijs diende de regering op 1 oktober 2001 het wetsvoorstel in tot invoering van de bachelor-masterstructuur in het Nederlandse hoger onderwijs. Dit wetsvoorstel is op 4 juni 2002 aanvaard door de Eerste Kamer. Alle Nederlandse universiteiten zijn vooruitlopend op het aannemen van het wetsvoorstel invoering bachelor-masterstructuur door de Eerste Kamer, begonnen met de voorbereidingen om de bachelormasterstructuur in te voeren en zijn al op 1 september 2002 gestart met de bacheloropleidingen. Er zijn vier motieven voor de invoering van de nieuwe structuur: 1. Internationale aansluiting. In veel landen heeft het hoger onderwijs een structuur die bestaat uit twee fasen. Nederland kent daarentegen een universitair onderwijssysteem dat wordt afgerond met een doctoraaldiploma en de daarbij behorende titel (voor de TU/e ingenieur, ir.). Door de introductie van bachelor- en masteropleidingen wordt de herkenbaarheid en daarmee de erkenning van onze wetenschappelijke opleidingen verbeterd en is de vergelijking met het buitenland gemakkelijker te maken. Hier hebben zowel studenten als afgestudeerden en wetenschappers belang bij. 2. Internationale mobiliteit. Het wordt aantrekkelijk voor studenten om een deel van hun studietijd in het buitenland door te brengen. Dit wordt vergemakkelijkt omdat het Nederlandse studiepuntenstelsel wordt afgestemd op een systeem dat voor heel Europa geldt: het ECTS (European Credit Transfer System). Ook wordt verwacht dat de masteropleidingen naast bachelors van Nederlandse universiteiten, studenten uit het buitenland aantrekken. 3. Flexibiliteit. Afgestudeerden van een bacheloropleiding hebben de mogelijkheid hun studie voort te zetten met een masteropleiding binnen dezelfde faculteit die onmiddellijk daarop aansluit. Het is onder bepaalde voorwaarden ook mogelijk om verder te studeren aan een andere faculteit binnen de TU/e of aan een andere universiteit in Nederland of daarbuiten. Sommige masteropleidingen (de postinitiële masteropleidingen) zullen pas toegankelijk zijn nadat als bachelor enkele jaren werkervaring is opgedaan. 4. Vernieuwing. Wijziging van de onderwijsstructuur biedt ruimte om de inhoud van de onderwijsprogramma' s te vernieuwen, waarbij de masteropleiding vooral de gelegenheid biedt tot specialisatie. Bacheloropleidingen kunnen breder van opzet zijn; een bacheloropleiding kan echter ook gericht zijn op één wetenschappelijke discipline. 4.3 Recht op een studeerbaar programma De onderwijs- en examenregeling (OER) wordt regelmatig beoordeeld, waarbij met name het uit de studielast voortvloeiende tijdsbeslag wordt gewogen. Dit is de verantwoordelijkheid van het faculteitsbestuur. De tekst van de OER van een opleiding is opgenomen in de desbetreffende opleidingsgids, die te raadplegen is op internet. Het CvB draagt er zorg voor dat tijdig voor de aanvang van het studiejaar openbaar worden gemaakt: • het onderwijsaanbod, • ten aanzien van welke opleidingen een bindend studie-advies wordt uitgebracht en ten aanzien van welke opleidingen een verwijzing naar afstudeerrichtingen kan plaatsvinden en de regels die terzake gelden. Bij de TU/e heeft het studieadvies bij geen enkele opleiding een bindend karakter (zie ook paragraaf 4.7 van dit Statuut). Bij de TU/e vindt geen bindende verwijzing van studenten naar een bepaalde afstudeerrichting binnen de opleiding plaats. De vorm van openbaarmaking dient zodanig te zijn dat de aanstaande student zich een goed oordeel kan vormen omtrent inhoud en inrichting van het onderwijs en van de examens. 24
Een opleiding dient zodanig te worden ingericht dat de student in redelijkheid in staat wordt gesteld om te voldoen aan de norm voor de studievoortgang van de Wet op de Studiefinanciering. Indien de student ten gevolge van de inrichting van de opleiding niet kan voldoen aan de norm van de tempobeurs treft de instelling een financiële voorziening voor hem. 4.4 Studielast en studiepunten Elke opleiding bestaat uit bepaalde onderwijseenheden. Afhankelijk van het aantal onderwijseenheden en de zwaarte daarvan kent een opleiding een bepaalde studielast. De studielast van de opleidingen en de daartoe behorende onderwijseenheden worden door het faculteitsbestuur uitgedrukt in studiepunten. In de OER is de studielast van de opleiding als geheel en van de afzonderlijke onderwijseenheden opgenomen. Tot 1 september 2002 werd bij de TU/e gewerkt met het studiepuntensysteem waarbij een studiepunt staat voor 40 uren studie. Een onderwijseenheid beslaat dus 40 studie-uren of een veelvoud daarvan. Alle 5-jarige opleidingen in afbouw van de TU/e hebben in het studiejaar 2004-2005 een studielast van 210 studiepunten oude stijl ofwel 300 ECTS studiepunten. De bacheloropleidingen hebben een studielast van 180 ECTS studiepunten. De studielast van de masteropleidingen zal 120 ECTS studiepunten bedragen; de educatieve masteropleidingen die een afwijkende cursusduur van 2 jaar en één trimester hebben, zullen dus een studielast van 140 studiepunten hebben. Voor de postinitiële universitaire eerstegraads lerarenopleiding bedraagt de studielast 42 studiepunten oude stijl ofwel 60 ECTS studiepunten. In het bovenstaande en ook elders in dit Statuut wordt het begrip ECTS-studiepunten (European Credit Transfer System) gebruikt. Dit is een studiepuntensysteem dat elders in Europa wordt gebruikt en dat bij de invoering van de bachelor-masterstructuur nu ook in de wet is opgenomen. De TU/e heeft dit systeem per 1 september 2002 ingevoerd. De berekening volgens het ECTS-systeem is als volgt: De studielast van een studiejaar bedraagt 60 studiepunten, waarbij één studiepunt staat voor 28 uur studie. 60 SP is dus gelijk aan 1680 uren studie. De studielast van een onderwijseenheid wordt uitgedrukt in hele studiepunten. De omrekening van oude studiepunten naar ECTS studiepunten geschiedt door de oude SP’s te vermenigvuldigen met 1,43. De uitkomst van de omzetting moet rekenkundig worden afgerond op een decimaal achter de komma. Voorts moet aan een student desgevraagd het aantal studiepunten dat hij tot en met 31 augustus 2002 heeft behaald, omgezet naar het nieuwe stelsel worden medegedeeld. Het instellingsbestuur moet daarbij waarborgen dat de rechten die een student kan ontlenen aan de voor 1 september 2002 behaalde studiepunten door die omrekening niet minder kunnen worden. 4.5 Studiebegeleiding Studenten hebben recht op studiebegeleiding en op de diensten van een studentendecaan. Bij de TU/e worden de diensten van de studentendecaan uitgeoefend door daarvoor aangewezen studentenadviseurs bij STU. Bij de studiebegeleiding moet op grond van de wet bijzondere zorg besteed worden aan studenten die behoren tot een bepaalde etnische of culturele minderheid. Voorts kunnen studenten een beroep doen op een universiteitspsycholoog. Elke faculteit kent voor de begeleiding van studenten één of meer studieadviseurs. De individuele studiebegeleiding moet in de Onderwijs- en examenregeling (OER), die opgenomen is in de opleidingsgidsen, geregeld worden. Nadere informatie over aanbod en inrichting opleidingen, studielast, studiebegeleiding e.d. Wetgeving: art. 7.3, 7.4, 7.7, 7.7a, 7.8, 7.8a, 7.13, 7.14, 7.15, 7.34 WHW; onderwijs- en examenregelingen Publicaties: opleidingsgidsen 25
Inlichtingen bij: - Studenten Service Centrum, tel. (040)(247) 80 15;www.tue.nl/stu -studieadviseurs van de faculteiten, zie adreslijst 4.6 Studievoortgang en studiefinanciering Volgens de Wet op de Studiefinanciering 2000 (WSF 2000) heeft een student recht op studiefinanciering als hij als voltijds dagstudent Hoger Onderwijs (HBO of WO) volgt en de leeftijd van 30 jaar nog niet heeft bereikt. Hoe lang is afhankelijk van de leeftijd van de student, de studieduur van de opleiding en het aantal jaren dat hij al studiefinanciering in het hoger onderwijs heeft ontvangen. Voor studenten met een handicap bestaat de mogelijkheid één jaar extra studiefinanciering te krijgen. Studiefinanciering kan bestaan uit een basisbeurs, een aanvullende beurs (afhankelijk van het inkomen van de ouders) en een rentedragende lening (die dus later moet worden terugbetaald). Bij een 5-jarige opleiding heeft een student recht op maximaal 8 jaar (96 maanden) studiefinanciering. Het aantal beursjaren is dan maximaal 5 (60 maanden). Bij een driejarige bacheloropleiding en een tweejarige masteropleiding bedraagt het aantal beursjaren maximaal 5, op voorwaarde dat de student binnen de diplomatermijn afstudeert. De prestatiebeurs wordt automatisch omgezet in een gift als het masterdiploma is behaald. Behaal je binnen de diplomatermijn alleen het bachelorexamen dan kun je slechts op maximaal 36 maanden rekenen. Het aantal beursmaanden is immers gelijk aan de wettelijke cursusduur. De omzetting in een gift gebeurt dan echter niet automatisch maar alleen op verzoek. Mocht de omzetting gebeurd zijn en betrokkene besluit alsnog om een masteropleiding te gaan volgen, dan kan deze de resterende beursmaanden alleen in de vorm van een lening krijgen. Een student met een lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis kan op grond daarvan eenmalig verlenging van de prestatiebeurs met één jaar verkrijgen. De aanvraag daarvoor moet ingediend worden bij de IB-Groep. De door de WHW ingevoerde studievoortgangsmeting koppelt de studiefinanciering aan het behalen van studiepunten. Voor studenten die voor 1 september 1996 voor het eerst studiefinanciering voor een opleiding in het hoger onderwijs hebben ontvangen gelden de regels van de tempobeurs; de student op wie de tempobeurs van toepassing is, ontvangt zijn beurs gedurende het studiejaar, op voorwaarde dat hij voldoet aan de studievoortgangsnorm. Haalt hij die norm niet dan wordt de beurs na afloop van dat studiejaar door de Informatie Beheer Groep omgezet in een rentedragende lening. De norm bedraagt in het studiejaar 2004-2005 minimaal 21 studiepunten (30 ECTS studiepunten). Studenten die na 31 augustus 1996 voor het eerst studiefinanciering ontvangen voor een opleiding in het hoger onderwijs, vallen onder de prestatiebeurs. De student op wie de prestatiebeurs van toepassing is, ontvangt zijn beurs eerst in de vorm van een rentedragende lening. Pas wanneer de vereiste prestatie is geleverd wordt de lening omgezet in een beurs. De eerste prestatie moet zijn geleverd aan het einde van het eerste studiejaar; de student moet dan tenminste 21 studiepunten (30 ECTS studiepunten) hebben behaald. Wordt dat aantal niet behaald dan blijft de prestatielening van het eerste jaar een rentedragende lening; alleen als de student binnen de diplomatermijn van 10 jaar afstudeert kan de lening weer worden omgezet in een gift. De tweede prestatie, het behalen van het afsluitend examen, moet zijn geleverd binnen de diplomatermijn. De diplomatermijn is een periode van 10 jaren. Deze periode vangt aan op de eerste dag van de maand waarover voor het eerst studiefinanciering is toegekend voor het volgen van hoger onderwijs. Is het afsluitend examen binnen die periode behaald dan wordt het resterend deel van de prestatielening omgezet in een gift. De studievoortgangsmeting gaat als volgt in zijn werk: Het Studenten Service Centrum stelt in de maand september van elke student vast hoeveel studiepunten hij in het voorafgaande studiejaar heeft behaald en zendt hiervan aan betrokkene een gespecificeerde opgave. De berekening gebeurt op grond van de studieresultaten die bij STU zijn geregistreerd. Elke student die onder het tempobeurs- of prestatiebeurs regime valt en van wie de geregistreerde studiepunten onder de norm van tempo- of prestatiebeurs (21 studiepunten = 30 ECTS studiepunten) vallen krijgt aansluitend schriftelijk van STU bericht van zijn studievoortgang. Hij krijgt dan nog enkele weken de gelegenheid bij eventuele onjuistheden in overleg met de faculteit een correctie voor te stellen. Kort voor 1 november worden vervolgens van de studenten die niet het door de Wet op de Studiefinanciering vereiste aantal studiepunten hebben behaald de namen doorgegeven aan de Informatie Beheer Groep. De betrokken studenten worden hierover geïnformeerd, waarbij wordt aangegeven wat de consequenties hiervan zijn voor de ontvangen studiefinanciering en welke beroepsgang voor hen open staat. 26
In de OER van elke opleiding moet de bewaking van de studievoortgang worden geregeld. Nadere informatie over studievoortgang en studiefinanciering Wetgeving: art. 7.4, 7.9a, 7.9b, 7.9ba, 7.9c, 7.9d WHW; Wet op de Studiefinanciering Publicaties: - brochures van Studenten Service Centrum - diverse brochures van Informatie Beheer Groep, gratis verkrijgbaar bij Studenten Service Centrum en studieadviseurs faculteiten - Informatiekrant van IB-Groep; wordt rechtstreeks aan studenten toegezonden. Inlichtingen bij: - Studenten Service Centrum, tel. (040)(247) 80 15, www.tue.nl/stu - studieadviseurs van de faculteiten, zie adreslijst - Informatie Beheer Groep, tel. (050) 599 77 55 4.7 Studie-advies aan het eind van het eerste studiejaar De propedeutische fase van een opleiding moet zodanig worden ingericht dat een student inzicht verkrijgt in de inhoud van de opleiding. Op die manier heeft de propedeutische fase een oriënterende, selecterende en verwijzende functie, die o.a. tot uitdrukking komt in het door of namens het faculteitsbestuur uit te brengen studieadvies. Aan elke student wordt aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een voltijdse of duale opleiding, een advies uitgebracht over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de opleiding. In geval van een deeltijdse opleiding regelt het faculteitsbestuur het tijdstip waarop dat advies wordt uitgebracht. Voorts kan aan de student het studieadvies worden uitgebracht zolang deze het propedeutisch examen niet met goed gevolg heeft afgelegd. Het studieadvies is gebaseerd op de behaalde studieresultaten en wordt uitgebracht door het faculteitsbestuur. Bij de TU/e zijn geen opleidingen aangewezen waarbij een negatief studieadvies bindend is. Een bindend negatief studieadvies betekent dat in dat geval studenten die blijkens hun studieresultaten niet geschikt worden geacht voor de opleiding worden afgewezen: zij mogen zich dan niet langer voor die opleiding bij dezelfde instelling inschrijven. Nadere informatie over studieadvies Wetgeving: art. 7.8b WHW Inlichtingen bij: - studieadviseurs van de faculteiten, zie adreslijst - Studenten Service Centrum, tel. (040)(247) 80 15 4.8 Onderwijs in het Nederlands De wet gaat er van uit dat het onderwijs in het Nederlands wordt gegeven. Hiervan mag in de volgende gevallen worden afgeweken: • bij een gastcollege door een anderstalige docent; • als de specifieke aard, inrichting of kwaliteit van het onderwijs, dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door het instellingsbestuur vastgestelde gedragscode. Het College van Bestuur heeft daarvoor op 3 april 2003 een gedragscode buitenlandse talen vastgesteld, die het mogelijk maakt dat als instructietaal bij het geven van onderwijs en het afnemen van examens naast het Nederlands uitsluitend Engels kan worden gebruikt. Op grond van deze gedragscode kan het faculteitsbestuur besluiten dat het onderwijs geheel of gedeeltelijk wordt aangeboden en de tentamens en examens geheel of gedeeltelijk worden afgenomen in het Engels indien: de internationalisering van de opleiding hiertoe noodzaakt, of de kwaliteit van het onderwijs en de specifieke expertise op het vakgebied er toe noodzaken niet-Nederlandstalige docenten aan te trekken, of het onderwijs mede is gericht op niet-Nederlandstalige studenten. Het desbetreffende besluit van het faculteitsbestuur moet vermelden welk deel van het onderwijs in het Engels wordt verzorgd en moet worden opgenomen in de onderwijs- en examenregeling en tijdig kenbaar worden gemaakt. 27
Nadere informatie over onderwijs in het Nederlands Wet- en regelgeving: art. 7.2 WHW; gedragscode buitenlandse talen TU/e 2003 d.d. 3-4-2003 Inlichtingen bij: studieadviseurs van de faculteiten, zie adreslijst 4.9 Studeren in het buitenland De TU/e acht het van belang dat studenten tijdens hun studie ook kennis en ervaring kunnen opdoen in het buitenland. Dat kan en kon ook altijd al door het volgen van stages in het buitenland of door het met goedkeuring van de examencommissie volgen van keuzevakken aan een buitenlandse instelling van hoger onderwijs. In verband hiermee zijn ook samenwerkingsverbanden met buitenlandse instellingen aangegaan. Een nieuw initiatief is nu dat de TU/e met buitenlandse hoger onderwijs instellingen samenwerkingsovereenkomsten afsluit op basis waarvan studenten een deel van hun opleiding bij een buitenlandse instelling kunnen volgen, waarbij zelfs de mogelijkheid kan bestaan om naast het Nederlandse ir.-getuigschrift ook een diploma van die buitenlandse instelling te ontvangen. Zo heeft de TU/e een samenwerkingsovereenkomst gesloten met de Katholieke Universiteit Leuven, op basis waarvan TU/e studenten (omgekeerd geldt het overigens ook voor studenten van de K.U. Leuven) in de laatste twee jaren van hun opleiding gedurende één jaar het onderwijs in dezelfde opleiding van de K.U. Leuven kunnen volgen en daar de bijbehorende tentamens af kunnen leggen. Deze tentamens worden door de TU/e erkend, terwijl ook andersom de aan de TU/e behaalde tentamens door de K.U. Leuven worden erkend. Op basis van deze constructie kunnen studenten aan het eind van de opleiding en zonder dat dit hun extra studieduur kost in aanmerking komen voor zowel het Nederlandse ir.-getuigschrift als het Belgische diploma van burgerlijk ingenieur. Deze mogelijkheid wordt bi-diplomering genoemd. Voorlopig is deze constructie alleen uitgewerkt voor de opleiding Elektrotechniek en de opleiding Scheikundige Technologie; met ingang van het studiejaar 2001-2002 bestaat bij deze opleidingen de hier beschreven mogelijkheid van bi-diplomering. Nadere informatie hierover kunnen studenten van deze opleidingen verkrijgen bij de studieadviseur van de opleiding. Het is de bedoeling dat dit initiatief door meer van dergelijke samenwerkingsverbanden met buitenlandse instellingen gevolgd zal worden. Nadere informatie over studeren in het buitenland Inlichtingen bij: - studieadviseurs faculteiten, zie adreslijst - Studenten Service Centrum/ International Relations Office, tel. (040)(247) 80 15, www.tue.nl/stu 4.10 Kwaliteitszorg onderwijs Het realiseren van een hoge kwaliteit, gemeten naar externe, (inter-)nationale maatstaven, ziet de TU/e als een noodzakelijke randvoorwaarde voor al haar activiteiten. Dit geldt derhalve ook voor het onderwijs. De TU/e zal blijven werken aan het verbeteren van de kwaliteit en studeerbaarheid van haar ingenieursopleidingen. De TU/e heeft op instellingsniveau het Onderwijs Service Centrum (OSC) tot stand gebracht, dat zich richt op het uitvoeren van interne programma-evaluaties, op de didactische scholing en certificatie van docenten en op de onderwijskundige ondersteuning van projecten ter verbetering van kwaliteit en studeerbaarheid van het onderwijs. Voor een adequate bewaking en gerichte stimulering van de onderwijskwaliteit vindt de TU/e externe evaluaties onmisbaar.
28
5 TENTAMENS EN EXAMENS In dit hoofdstuk wordt ingegaan op tentamens en examens in het algemeen. Specifieke aspecten daarvan en een nadere uitwerking per opleiding zijn te vinden in de opleidingsgidsen, die te raadplegen zijn op internet; daarin is ook de tekst opgenomen van de onderwijs- en examenregeling (OER) van de desbetreffende opleiding. 5.1 Examencommissie en examinatoren Ten behoeve van het afnemen van examens en ten behoeve van de organisatie en coördinatie van de tentamens stelt het faculteitsbestuur voor elke opleiding een examencommissie in. Het faculteitsbestuur benoemt de leden van de examencommissie uit de leden van het personeel die met het verzorgen van het onderwijs in die opleiding zijn belast. De examencommissie wijst voor het afnemen van de tentamens examinatoren aan. Als zodanig kunnen alleen worden aangewezen leden van het personeel die met het verzorgen van het onderwijs in de desbetreffende onderwijseenheid zijn belast alsmede deskundigen van buiten de instelling. De examencommissie stelt regels en richtlijnen vast voor de goede gang van zaken tijdens de tentamens en examens en daarmee verband houdende maatregelen. Daarin komen ook aan de orde de aanmelding voor tentamens en examens en fraude bij tentamens met de daarbij behorende strafmaatregelen. In geval van fraude kan de examencommissie bepalen dat de student gedurende ten hoogste één jaar niet mag deelnemen aan een of meer aan te wijzen tentamens of examens. De examencommissie kan aan de examinatoren richtlijnen en aanwijzingen geven met betrekking tot de beoordeling van degene die het tentamen aflegt en met betrekking tot de vaststelling van de uitslag van het tentamen. 5.2 Afleggen tentamens en examens Aan elke onderwijseenheid is een tentamen verbonden. Een tentamen is een onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de student of extraneus betreffende een bepaalde onderwijseenheid, alsmede de beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek. Tentamens kunnen op verschillende wijze worden afgelegd: mondeling, schriftelijk of b.v. in de vorm van een stageverslag of een scriptie. Op welke wijze een bepaald tentamen moet worden afgelegd is te vinden in de onderwijs- en examenregeling (OER). In de OER moet ook worden vermeld op welke wijze de student van de vragen en opdrachten in het kader van een schriftelijk tentamen en van de beoordelingsnormen kennis kan nemen. De examencommissie bepaalt de uitslag van het examen door vast te stellen of alle tentamens die tot een bepaalde opleiding (of een bepaalde fase daarvan) behoren met succes zijn afgelegd dan wel, voorzover dat niet het geval is, in voldoende mate zijn gecompenseerd op grond van de OER van de opleiding (zie daarvoor de opleidingsgids, zoals die te raadplegen is op internet). Is dat het geval dan is het examen van de totale opleiding of dat van een fase daarvan behaald, tenzij de examencommissie bepaalt dat er nog een door haar zelf te houden onderzoek aan het examen verbonden is (b.v. een referaat dat in het openbaar verdedigd moet worden). In de OER moet worden vastgelegd welke examens de opleiding kent. Bij de TU/e hebben we, zoals uiteengezet is in hoofdstuk 2, in het studiejaar 2004-2005 te maken met bacheloropleidingen, masteropleidingen en de 5-jarige opleidingen in afbouw. Voor de bacheloropleidingen geldt dat zij een propedeutische fase van één jaar hebben, die wordt afgesloten met een propedeutisch examen en een postpropedeutische fase van twee jaar, die wordt afgerond met een afsluitend examen. De masteropleidingen kennen één examen, het afsluitend examen. De 5-jarige opleidingen in afbouw kennen een propedeutische fase van één jaar, die wordt afgesloten met een propedeutisch examen, een kandidaatsfase van twee jaar, die wordt afgesloten met een kandidaatsexamen en een postkandidaatsfase van twee jaar, die wordt afgerond met een afsluitend examen. In verband met de afbouw van de 5-jarige opleidingen is binnen de TU/e besloten dat: - het propedeutisch examen van de 5-jarige opleidingen nog kon worden afgelegd tot 1 september 2003; - het kandidaatsexamen van deze opleidingen nog kan worden afgelegd tot 1 september 2006 en - het afsluitend examen nog kan worden afgelegd tot 1 september 2009. Zie voor de opbouw van een opleiding in propedeutische fase, kandidaatsfase en postkandidaatsfase ook paragraaf 4.1. Informatie over de cursusduur en de studielast van (de fasen van) een opleiding is opgenomen in paragraaf 4.4. Nadere informatie over de inhoud van het propedeutisch examen en afsluitend examen van een bacheloropleiding, en van het propedeutisch examen, kandidaatsexamen en het afsluitend examen 29
van een 5-jarige opleiding in afbouw is te vinden in de desbetreffende opleidingsgids en te verkrijgen bij de studieadviseur van die opleiding. Tot het afleggen van de tentamens en examens zijn alleen diegenen bevoegd die voldoen aan de toelatingseisen voor de desbetreffende W.O.-opleiding en die aan de instelling staan ingeschreven als student of extraneus. De examens en tentamens moeten in het Nederlands worden afgenomen. In bepaalde situaties mag de tentaminering in een andere taal geschieden; zie ook paragraaf 4.8 van hoofdstuk 4 van dit Statuut. Een student kan ook zelf uit onderwijseenheden een programma samenstellen waaraan een examen is verbonden. Indien de examencommissie haar goedkeuring hieraan verleent geeft zij tevens aan tot welke opleiding het programma behoort. 5.3 Onderwijs- en examenregeling (OER) De OER is te beschouwen als een reglement dat het faculteitsbestuur, na voorafgaande instemming e van de faculteitsraad (m.u.v. de onderdelen a t/m g en het 3 lid) voor elke opleiding, of groep van opleidingen, moet vaststellen. Met opleiding wordt hier bedoeld: een bacheloropleiding, een masteropleiding of een 5-jarige opleiding in afbouw. Voor deze laatste categorie geldt echter dat voor deze opleidingen en voor de daarvoor ingeschreven studenten en extraneï de voorschriften van de wet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen, zoals die golden vóór de invoering van de wet inzake de bachelor-masterstructuur, van toepassing zijn. De wet schrijft voor dat er een aantal zaken, voornamelijk voor de rechtszekerheid van de student, tenminste in de OER moet worden opgenomen: a. de inhoud van de opleiding en van de daaraan verbonden examens; b. de inhoud van de afstudeerrichtingen binnen een opleiding; c. de kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden die de student bij het eind van de studie verworven moet hebben; d. de inrichting van de practica, als de opleiding tenminste practica kent; e. de studielast van de opleiding en van de afzonderlijke onderwijseenheden; f. indien de opleiding een bindend studieadvies kent of verwijzing in de postpropedeutische fase, de nadere regeling daarvan; g. aan welke masteropleidingen door de instelling een hogere studielast dan 42 studiepunten oude stijl ofwel 60 ECTS studiepunten is toegekend; h. het aantal en de onderlinge volgorde van de tentamens alsmede de momenten waarop deze afgelegd kunnen worden; i. de voltijdse, deeltijdse of duale inrichting van de opleiding; j. waar nodig, de volgorde waarin, de tijdvakken waarbinnen en het aantal malen per jaar dat tentamens en examens worden afgenomen; k. waar nodig, de geldigheidsduur van behaalde tentamens, tenminste wanneer beperking van de geldigheidsduur nodig is; (de wetgever gaat er van uit dat een tentamen onbeperkte geldigheidsduur heeft, tenzij de OER anders bepaalt en in dat geval zal de beperking goed gemotiveerd moeten zijn); l. of de tentamens mondeling of schriftelijk of op een andere wijze moeten worden afgelegd, waarbij de examencommissie de bevoegdheid heeft in bijzondere gevallen anders te bepalen; m. de wijze waarop lichamelijk of zintuiglijk gehandicapte studenten tentamens af kunnen leggen; n. de openbaarheid van mondelinge tentamens, waarbij de examencommissie in bijzondere gevallen anders kan bepalen; o. de termijn waarbinnen de uitslag van tentamens bekend gemaakt moet worden en ook of en hoe van deze termijn kan worden afgeweken; p. hoe en wanneer de student die een schriftelijk tentamen heeft afgelegd, inzage kan krijgen in zijn beoordeelde werk; q. binnen welke termijn en hoe de student inzage kan krijgen in de vragen van zijn schriftelijk afgelegd tentamen en de daarbij gehanteerde beoordelingsnormen; r. op grond van welke elders in het hoger onderwijs succesvol afgelegde tentamens en op grond van welke kennis of vaardigheden die buiten het hoger onderwijs zijn verworven, door de examencommissie vrijstelling van tentamens gegeven kan worden; s. waar nodig, dat het met goed gevolg afgelegd hebben van tentamens voorwaarde is voor toelating tot het afleggen van andere tentamens; t. indien er practica zijn, moet worden bepaald of de studenten verplicht zijn daaraan deel te nemen om bepaalde tentamens te kunnen afleggen; daarbij behoudt de examencommissie het recht om vrijstelling van de practica te geven of vervangende eisen op te leggen (men moet daarbij denken aan vervangende eisen voor b.v. proeven op mensen of dieren); u. de bewaking van studievoortgang en individuele studiebegeleiding. 30
In de onderwijs- en examenregeling moeten voorts worden opgenomen de eisen die gesteld worden bij het colloquium doctum (zie paragraaf 2.2.4 van Hoofdstuk 2 van dit Statuut) en bij het aanvullend onderzoek op grond waarvan vrijstelling kan worden verkregen van de vakkenpakketeisen. Op grond van de wet inzake invoering van de bachelor-masterstructuur moet met het oog op de doorstroming van personen die een bacheloropleiding hebben voltooid, in de OER voor elke bacheloropleiding of –als zich dat voordoet, voor een afstudeerrichting binnen een bacheloropleidingtenminste één masteropleiding worden aangegeven die aansluit op die bacheloropleiding (of afstudeerrichting binnen die bacheloropleiding). In paragraaf 2.6 is opgenomen welke masteropleidingen direct aansluiten op de diverse bacheloropleidingen van de TU/e. In de OER van de aansluitende masteropleidingen moet ook worden opgenomen welke toelatingseisen tot de desbetreffende masteropleiding gelden als de betrokken student wel de voorafgaande bacheloropleiding volgt maar deze nog niet helemaal heeft afgerond, en welke eisen gelden voor degene die de voorafgaande bacheloropleiding niet volgt of gevolgd heeft maar via een bewijs van toelating in aanmerking wil komen voor inschrijving voor de masteropleiding. Zie m.b.t. het toelatingsbewijs ook paragraaf 2.6. De eerste onderwijs- en examenregelingen voor de bachelor- en masteropleidingen moeten uiterlijk drie maanden voorafgaand aan het studiejaar waarin het onderwijs in die opleiding voor het eerst wordt verzorgd, zijn vastgesteld. Voordat het faculteitsbestuur na voorafgaande instemming van de faculteitsraad de OER vaststelt brengt de opleidingscommissie advies uit over de vaststelling of wijziging van de OER. Voor elke opleiding is er een opleidingscommissie; deze bestaat voor de helft uit voor die opleiding ingeschreven studenten en voor de helft uit personeel. Het faculteitsbestuur draagt zorg voor een regelmatige beoordeling van de OER; ook houdt het faculteitsbestuur toezicht op de uitvoering van de OER. De opleidingscommissie beoordeelt jaarlijks de wijze van uitvoering van de OER. 5.4 Getuigschriften en verklaringen; bi-diplomering De uitslagen van tentamens worden bekend gemaakt via de officiële mededelingenborden. De uitslagen worden ook via e-mail aan de studenten meegedeeld. Als extra service aan de studenten bestaat ook de mogelijkheid om via Internet met behulp van een persoonlijke toegangscode de eigen tentamenresultaten op te vragen. Voorts ontvangen studenten periodiek van het Studenten Service Centrum een overzicht van de behaalde resultaten. Zij die slagen voor een examen ontvangen als bewijs hiervan een getuigschrift. Op het getuigschrift van het propedeutisch examen, het kandidaatsexamen of het afsluitend examen van een 5-jarige opleiding in afbouw moet op grond van de wet worden vermeld op welke opleiding het getuigschrift betrekking heeft en welke onderdelen het examen omvatte. Het getuigschrift van de universitaire lerarenopleiding bevat daarnaast nog de vermelding van de aan het getuigschrift verbonden onderwijsbevoegdheid. De getuigschriften van de examens die verbonden zijn aan de bacheloropleiding en aan de masteropleiding moeten de volgende gegevens bevatten: - welke opleiding (zoals vermeld in het Centraal Register Hoger Onderwijs) het betreft; - welke onderdelen het examen omvatte; - in voorkomende gevallen welke bevoegdheid daaraan is verbonden (b.v. onderwijsbevoegdheid); - welke graad is verleend (zie hierover meer in paragraaf 5.5); - op welk tijdstip de opleiding voor het laatst is geaccrediteerd (voor de bacheloropleidingen en masteropleidingen van de TU/e geldt dat zij van rechtswege worden geacht te zijn geaccrediteerd op 1-8-2002). Degene die minstens twee tentamens heeft behaald, maar niet het examen, waarvan die tentamens deel uitmaken, ontvangt op zijn verzoek een verklaring van de examencommissie die in elk geval inhoudt welke tentamens behaald zijn. Zoals ook in paragraaf 4.9 is uiteengezet is met ingang van het studiejaar 2001-2002 op beperkte schaal de mogelijkheid van bi-diplomering opengesteld. Bi-diplomering houdt in dat op basis van een samenwerkingsovereenkomst met een buitenlandse instelling van hoger onderwijs een deel van de opleiding bij die instelling kan worden gevolgd; op basis van de zowel bij de Nederlandse als bij de buitenlandse instelling behaalde resultaten heeft de student, die de opleiding met goed gevolg afsluit, recht op twee diploma’s: het Nederlands getuigschrift en het buitenlands diploma. Met ingang van het 31
studiejaar 2001-2002 is deze mogelijkheid gecreëerd voor studenten van de opleidingen Elektrotechniek en Scheikundige Technologie die een deel van de laatste twee jaar van de opleiding aan de Katholieke Universiteit Leuven volgen. Nadere informatie hierover is te verkrijgen bij de studieadviseurs van deze opleidingen. 5.5 Graden en titels In de wet inzake de bachelor-masterstructuur is aan het met goed gevolg afgelegd hebben van het afsluitend examen van een bacheloropleiding of van een masteropleiding verbonden dat de betrokkene daarmee een graad verwerft: de graad bachelor respectievelijk de graad master. Afhankelijk van het vakgebied waarin het afsluitend examen is afgelegd wordt daaraan toegevoegd “of arts” dan wel “of science”. Voor de TU/e bachelor- en masteropleidingen geldt dat daaraan de graad “bachelor of science”dan wel “master of science”verbonden is. Deze graad kan de afgestudeerde in zijn eigen naamsvermelding tot uitdrukking brengen. De graden worden afgekort tot BSc respectievelijk MSc en achter de naam geplaatst. Degene aan wie bij de TU/e de graad “master of science” verleend is, is tevens gerechtigd de titel ingenieur (afgekort tot ir., vóór de naam geplaatst) te voeren. De betrokkene moet dan een keuze maken of hij in de eigen naamsvermelding de graad MSc of de titel ir. tot uitdrukking wil brengen. Voor de 5-jarige opleidingen in afbouw gelden de volgende regels m.b.t. de daaraan verbonden titulatuur: Degene die aan de TU/e een kandidaatsexamen met goed gevolg heeft afgelegd, is gerechtigd tot het voeren van de titel kandidaat, afgekort tot kand. Deze titel wordt, afgekort, achter de naam geplaatst. Hij die gerechtigd is deze titel te voeren is tevens gerechtigd in plaats daarvan de titel Bachelor te voeren. Deze titel wordt, afgekort tot B, achter de naam geplaatst. Achter de afkorting B kan Sc geplaatst worden om daarmee de aard van het examen aan te duiden. Degene die aan de TU/e een afsluitend examen verbonden aan een opleiding met een studielast van tenminste 168, respectievelijk 210 studiepunten oude stijl (ofwel 240 respectievelijk 300 ECTS studiepunten), met goed gevolg heeft afgelegd, is gerechtigd tot het voeren van de titel ' ingenieur' (ir.). De titel wordt afgekort voor de naam geplaatst. Degene die gerechtigd is deze titel te voeren, is tevens gerechtigd in plaats daarvan de titel Master te voeren. Deze titel wordt afgekort tot M achter de naam geplaatst, desgewenst gevolgd door een aanduiding van de aard van het afgelegde afsluitend examen; voor de ingenieursopleiding is dat Sc. Sinds 1 november 1998 ontvangen zij die bij de TU/e na die datum het afsluitend examen met goed gevolg hebben afgelegd, naast het ir-getuigschrift tevens een Engelstalig Master-diploma. Zij die vóór de invoering van de wet inzake de bachelor-masterstructuur een titel zoals hier bedoeld hebben behaald, zijn ook na de invoering van die wet gerechtigd deze titel te blijven voeren. Nadere informatie over tentamens en examens Wetgeving: art. 7.3, 7.8, 7.8a, 7.10 t/m 7.14, 7.20 WHW Publicaties: opleidingsgidsen Inlichtingen bij: - Studenten Service Centrum, tel. (040)(247) 80 15, www.tue.nl/stu. - studieadviseurs van de faculteiten, zie adreslijst
32
6 DEELNAME STUDENTEN AAN UNIVERSITAIRE EN FACULTAIRE ORGANEN Studenten hebben medezeggenschap in verschillende universitaire organen. Hieronder staat kort uitgelegd welke organen dat zijn en wat hun bevoegdheden zijn. 6.1 Medezeggenschap studenten Sinds de wijziging van de WHW door de wet modernisering universitaire bestuursorganisatie (MUB) kent de TU/e twee medezeggenschapsorganen waarin studenten en personeel gezamenlijk overleggen: op centraal niveau de universiteitsraad en op facultair niveau de faculteitsraad. Studenten kunnen via verkiezingen kiezen en gekozen worden voor de universiteitsraad en de faculteitsraden: als student heb je zowel het actief kiesrecht (stemrecht) als het passief kiesrecht (recht om gekozen te kunnen worden). De verkiezingen voor de universiteitsraad en de faculteitsraad vinden plaats op basis van het Kiesreglement van de TU/e; hierin staan bepalingen over de procedures voor b.v. kandidaatsstelling, de wijze van stemmen, het bepalen van de verkiezingsuitslag enz. De zittingstermijn voor studenten is zowel voor de universiteitsraad als de faculteitsraad 1 jaar. Daarnaast hebben studenten inspraak in: • studentenadviesorgaan (SAO); per opleiding één student-vertegenwoordiger; • faculteitsbestuur: één student die een adviserende stem heeft; • opleidingscommissie: de helft van het aantal leden bestaat uit studenten van de opleiding. Hieronder wordt de bestuursstructuur van de TU/e uiteengezet, zodat de positie van bovengenoemde organen in deze structuur duidelijk is; daarbij wordt tevens nader ingegaan op samenstelling en taken van bovengenoemde organen. 6.2 Bestuursstructuur TU/e 6.2.1 Instellingsniveau Op topniveau is er één bestuursorgaan, het College van Bestuur (CvB) en een toezichthoudend orgaan, de Raad van Toezicht. De Universiteitsraad is een medezeggenschapsorgaan. De taken en bevoegdheden van deze organen staan beschreven in de WHW en in het Bestuurs- en Beheersreglement van de TU/e. Raad van Toezicht De Raad van Toezicht is een toezichthoudend orgaan, dat bestaat uit vijf leden die worden benoemd door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Deze Raad toetst het CvB op hoofdlijnen en is o.a. verantwoordelijk voor benoemingen binnen het CvB. College van Bestuur Het CvB is het bestuursorgaan op instellingsniveau. Het CvB draagt de verantwoordelijkheid voor het strategisch beleid en de dagelijkse gang van zaken van de instelling als geheel, en kan daarop ook worden aangesproken. Die verantwoording is het College verschuldigd aan de Raad van Toezicht, die op hoofdlijnen toetst. Het CvB bestaat uit drie leden, onder wie de rector magnificus, die worden benoemd, geschorst en ontslagen door de Raad van Toezicht. Alvorens tot benoeming of ontslag van een lid van het College van Bestuur over te gaan, hoort de Raad van Toezicht vertrouwelijk de universiteitsraad. Het CvB stelt o.a. het Bestuurs- en Beheersreglement vast ter regeling van het bestuur, het beheer en de inrichting van de universiteit, maar ook het instellingsplan en de begroting. De secretaris van de TU/e is geen lid van het CvB. Bestuurlijk overleg Het Bestuurlijk overleg is een niet op de wet gebaseerde, maar door het CvB ingestelde overlegvorm van het CvB met de decanen van de faculteiten. Het Bestuurlijk Overleg komt regelmatig bijeen. Het CvB overlegt in het Bestuurlijk Overleg met de decanen over o.m. het voorgenomen instellingsbeleid op het gebied van onderwijs en wetenschapsbeoefening. Universiteitsraad De Universiteitsraad bestaat uit negen studenten en negen personeelsleden. 33
In de wet is bepaald welke de algemene bevoegdheden zijn van de universiteitsraad. Globaal gesproken heeft de universiteitsraad het instemmingsrecht, het adviesrecht, het initiatiefrecht en het recht op informatie. De universiteitsraad heeft b.v. het instemmingsrecht ten aanzien van: • het studentenstatuut; • het bestuurs- en beheersreglement; • het instellingsplan; • de regelingen inzake financiële ondersteuning van studenten. Deze opsomming is niet volledig; in het Bestuurs- en Beheersreglement van de TU/e is precies omschreven in welke gevallen het CvB de voorafgaande instemming van de universiteitsraad nodig heeft. In de WHW en het Reglement Universiteitsraad TU/e 1998 is beschreven waarover de universiteitsraad advies dient uit te brengen. In ieder geval moet het CvB elk voorgenomen besluit met betrekking tot de aangelegenheden die het voortbestaan en de goede gang van zaken binnen de universiteit betreffen aan de universiteitsraad voorleggen voor advies. Dit geldt ook voor de begroting. De personeelsgeleding heeft instemmingsrecht t.a.v. een aantal onderwerpen op personeelgebied. De studentengeleding heeft daarbij adviesrecht. College voor Promoties Voor de besluitvorming t.a.v. promoties is een College voor Promoties ingesteld. Dit college hoort het CvB over het verlenen van het doctoraat honoris causa (eredoctoraat). De gezamenlijke decanen o.l.v. de rector fungeren als zodanig. Studenten Advies Orgaan Het studentenadviesorgaan (SAO) is een door het CvB ingestelde commissie, waarin per opleiding (daarbij wordt nu nog uitgegaan van de 5-jarige opleidingen) één student zitting heeft. Voorts is aanwezig bij het SAO de uit de studentleden van de UR aangewezen vertegenwoordiger in de Studentenadviescommissie (SAC) van de VSNU. Het SAO heeft twee functies, te weten: • het uitbrengen van adviezen, gevraagd en ongevraagd, aan het CvB op het gebied van onderwijs en studentenbeleid; • het voeren van overleg tussen studenten en het CvB. Overleg Opleidingsdirecteuren (OO) Het Overleg Opleidingsdirecteuren is een overlegorgaan, dat wordt gevormd door de opleidingsdirecteuren, het hoofd Onderwijs Service Centrum en de rector magnificus. Het OO vergadert maandelijks over onderwijsbeleidszaken en onderwijsmanagementvraagstukken onder voorzitterschap van de rector magnificus. Het OO brengt desgevraagd of uit eigen beweging advies uit over onderwijszaken aan het CvB. 6.2.2 Facultair niveau Op facultair niveau is er één bestuursorgaan, het faculteitsbestuur; de faculteitsraad is een medezeggenschapsorgaan. Faculteitsbestuur Het faculteitsbestuur is het bestuursorgaan op faculteitsniveau. De drie leden, waaronder de decaan, worden benoemd door het CvB. Een student woont de vergaderingen van het bestuur bij. Hij heeft in die vergaderingen een adviserende stem. De student-adviseur in het faculteitsbestuur wordt op de volgende wijze aangewezen. Het faculteitsbestuur nodigt de student-leden van de faculteitsraad uit om een voordracht in te dienen voor de functie van student-adviseur. Deze voordracht bevat de namen van een of meer studenten die zelf geen lid van de faculteitsraad zijn. De student-adviseur wordt op voordracht van het faculteitsbestuur door het CvB aangewezen voor een periode van in de regel 1 jaar. Het faculteitsbestuur is eindverantwoordelijke voor inhoud en vormgeving van onderwijs en onderzoek. De uitvoering van het onderwijs en onderzoek wordt gecoördineerd door opleidingsdirecteuren en directeuren van onderzoekscholen. Zij zijn direct verantwoordelijk voor de uitvoering van de onderwijs- en onderzoekprogramma’s en de besteding van de daarvoor toegewezen budgetten. Zij leggen rechtstreeks verantwoording af aan het faculteitsbestuur. Het wetenschappelijk personeel wordt, behoudens eventuele uitzonderingen, door het faculteitsbestuur ingedeeld bij een capaciteitsgroep of een sectie. 34
Faculteitsraad De faculteitsraad is het medezeggenschapsorgaan op facultair niveau. De faculteitsraden bestaan uit vijf studenten en vijf personeelsleden. Zij hebben soortgelijke bevoegdheden als de Universiteitsraad, toegespitst op die zaken die de faculteiten in het bijzonder aangaan. Dus komen we bij de faculteitsraad ook weer het instemmingsrecht en het adviesrecht tegen. Ook het initiatiefrecht en het recht op informatie zijn geregeld. Naast de WHW en het Bestuurs- en Beheersreglement zijn ook in het Faculteitsreglement taken en bevoegdheden geregeld van de faculteitsraad. De belangrijkste instemmingsrechten van de faculteitsraad zijn: • vaststelling of wijziging van het faculteitsreglement; • vaststelling of wijziging van de onderwijs- en examenregeling, OER (met uitzondering van enkele onderwerpen). Daarnaast heeft de faculteitsraad het adviesrecht ten aanzien van aangelegenheden die de faculteit in het bijzonder aangaan. 6.2.3 Opleidingsniveau Opleidingsdirecteur De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het onderwijs is op opleidingsniveau belegd bij de opleidingsdirecteur. Opleidingscommissie Voor iedere opleiding bij de faculteit moet een opleidingscommissie worden ingesteld. Deze opleidingscommissie bestaat voor de helft uit studenten die voor de desbetreffende opleiding staan ingeschreven en voor de helft uit personeel. Samenstelling en wijze van benoeming worden in het faculteitsreglement geregeld. De taken van de opleidingscommissie zijn: • adviseren over de vaststelling en wijziging van de onderwijs- en examenregeling (OER); • het jaarlijks beoordelen van de wijze van uitvoeren van de OER; • het desgevraagd of uit eigen beweging advies uitbrengen aan de opleidingsdirecteur en het faculteitsbestuur over alle aangelegenheden betreffende het onderwijs in de desbetreffende opleiding. Nadere informatie over het bestuur van de universiteit Wet- en regelgeving: hoofdstuk 9 WHW; Bestuurs-en Beheersreglement TU/e; Reglement Universiteitsraad TU/e; Faculteitsreglementen; Kiesreglement Inlichtingen bij: - algemeen: Juridische Zaken, tel. (040)(247) 22 72 - betreffende verkiezingen: Centraal Stembureau, tel. (040)(247) 25 54 - betreffende universiteitsraad: secretaris universiteitsraad, tel. (040)(247) 25 54 - betreffende faculteitsraad: faculteitssecretariaat, zie opleidingsgids
35
7 RECHTSBESCHERMING Als student heb je rechten en plichten. Je kunt rechten afdwingen met behulp van bezwaar- en beroepsprocedures. In dit hoofdstuk staat beschreven waartegen je bezwaar of beroep kunt aantekenen en bij wie je dat kunt doen. Ook is er de mogelijkheid om klachten in te dienen; je kunt daarvoor o.m. te rade gaan bij studentenadviseurs van STU. 7.1 Overzicht rechtsbescherming Studenten en extraneï hebben ten opzichte van de instelling van hoger onderwijs, waar zij zijn ingeschreven, rechten en plichten. De naleving daarvan moet kunnen worden afgedwongen. Hieronder worden de rechtsmiddelen beschreven die de student (waar in het vervolg van dit hoofdstuk over studenten wordt gesproken worden daaronder ook extraneï verstaan) ter beschikking staan: beroep, bezwaar en het klachtrecht. 7.1.1 Beroep De WHW bevat een hoofdstuk 7 titel 4 dat getiteld is “Rechtsbescherming van studenten en extraneï”. Hierin worden de samenstelling, bevoegdheid, te volgen procedure e.d. beschreven van twee beroepsinstanties voor studenten, t.w. het College van beroep voor de examens en het College van beroep voor het hoger onderwijs. 7.1.1.a College van beroep voor de examens Aan de TU/e is op grond van bepalingen in de WHW een College van beroep voor de examens ingesteld. Een student kan, indien hij van mening is dat een beslissing in strijd met het recht genomen is, bij dit College beroep instellen tegen: • beslissingen van examencommissies en examinatoren; • het negatief bindend studie-advies, dat kan worden afgegeven aan het eind van het eerste jaar (uiteraard alleen als een opleiding een bindend studie-advies kent hetgeen aan de TU/e niet het geval is); • beslissingen betreffende toelating tot de examens, b.v. een beslissing van een colloquium doctum commissie; • beslissingen inzake vaststelling van het aantal behaalde studiepunten met het oog op de tempobeurs en de prestatiebeurs; • beslissingen van een commissie inzake de toetsing van de geschiktheid voor het onderwijs en de beheersing van de Nederlandse taal; • beslissingen genomen met het oog op de toelating tot het aanvullend onderzoek. Er kan ook beroep worden ingesteld: • tegen de schriftelijke weigering om een beslissing te nemen; • wanneer niet tijdig een beslissing wordt genomen. De procedurele gang van zaken bij het College van Beroep voor de examens is uitvoerig beschreven in paragraaf 7.2 van dit hoofdstuk. 7.1.1.b College van beroep voor het hoger onderwijs Het College van beroep voor het hoger onderwijs is een landelijk college dat gevestigd is in Den Haag. Bij dit College kan een student beroep instellen tegen beslissingen door of namens het College van Bestuur inzake: • de inschrijving; • tussentijdse beëindiging van de inschrijving; • voldoening, vrijstelling, vermindering of terugbetaling van collegegeld; • financiële ondersteuning, bijvoorbeeld een beslissing waarbij financiële ondersteuning op grond van het hebben verricht van bepaalde bestuursactiviteiten wordt afgewezen; • financiële ondersteuning op grond van het niet behaald hebben van de norm van de tempobeurs, dan wel van de prestatiebeurs; • het verstrekken van de verklaring (administratieve controle) dat het getuigschrift van een met goed gevolg afgelegd examen kan worden afgegeven; • het nemen van een maatregel tot ontzegging van de toegang tot gebouwen en terreinen van de universiteit. Er kan ook beroep worden ingesteld: 36
• •
tegen de schriftelijke weigering om een beslissing te nemen; wanneer niet tijdig een beslissing wordt genomen.
De procedurele gang van zaken bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs is uitvoerig beschreven in paragraaf 7.3 van dit hoofdstuk. Bij het College van beroep voor de examens kan de student rechtstreeks in beroep gaan. Bij het College van beroep voor het hoger onderwijs niet. De student moet dan eerst de interne bezwaarschriftenprocedure volgen, die hierna beschreven wordt. Voor de volledigheid: tegen beslissingen inzake de studiefinanciering moet beroep worden ingediend bij de (gewone bestuursrechter bij de) Rechtbank. Hoger Beroep is mogelijk bij de Centrale Raad van Beroep. 7.1.2
Bezwaar
Is een student het niet eens met een beslissing van of namens het College van Bestuur betreffende een van de hierboven, bij College van beroep voor het hoger onderwijs genoemde, onderwerpen dan moet hij eerst de interne bezwaarschriftenprocedure volgen. Dit houdt in dat hij bij het orgaan dat de beslissing heeft genomen, i.c. het College van Bestuur bezwaar moet indienen tegen de genomen beslissing. Door het indienen van een bezwaarschrift vraagt de belanghebbende aan het College van Bestuur om een heroverweging van de eerder genomen beslissing. Het College van Bestuur laat zich daarbij adviseren door een Adviescommissie beroep en bezwaar. Is de student het vervolgens met de na heroverweging genomen beslissing van het College van Bestuur niet eens dan kan hij beroep instellen bij het College van beroep voor het hoger onderwijs. Maar de interne bezwaarschriftenprocedure is er niet alleen voor zaken die nadien kunnen worden voorgelegd aan het College van beroep voor het hoger onderwijs. De interne bezwaarschriftenprocedure kan ook gebruikt worden om bezwaar aan te tekenen tegen andere beslissingen dan de hiervoor bedoelde. Als een individuele student nl. door een besluit van een bestuursorgaan van de TU/e (veelal: College van Bestuur of faculteitsbestuur) rechtstreeks in zijn belang is getroffen en indien tegen die beslissing geen andere voorziening op grond van de wet openstaat, kan hij een bezwaarschrift indienen bij het orgaan dat de beslissing heeft genomen, dus het College van Bestuur of het faculteitsbestuur. Het desbetreffende orgaan beslist na advies te hebben ingewonnen van de Adviescommissie beroep en bezwaar. 7.1.3 Klachtrecht 7.1.3.a Collectief klachtrecht bij het bestuur van de faculteit In de WHW wordt aan studenten een collectief recht geboden om als groep bij het bestuur van hun faculteit beklag te doen terzake van de naleving van verplichtingen van de universiteit jegens studenten. Het gaat daarbij om het niet, niet volledig dan wel in onvoldoende mate nakomen van de verplichtingen die de universiteit heeft om de bij haar ingeschreven studenten in staat te stellen hun studie ongestoord te doen verlopen. Het collectieve klachtrecht is nader geregeld in de faculteitsreglementen. 7.1.3.b Klachtenregeling (seksuele) intimidatie, agressie, geweld en discriminatie In deze klachtenregeling, die behoort bij de desbetreffende door het CvB vastgestelde gedragscode (zie ook Hoofdstuk 8, par. 8.1 van dit Statuut) heeft de TU/e een uniforme procedure vastgelegd voor de afhandeling van klachten in verband met (seksuele) intimidatie, agressie, geweld en discriminatie. Een student die met ongewenst gedrag wordt geconfronteerd kan zich wenden tot een vertrouwenspersoon dan wel een klacht indienen bij de klachtencommissie. De vertrouwenspersoon fungeert als aanspreekpunt voor personen die met (seksuele) intimidatie, agressie, geweld of discriminatie worden geconfronteerd en heeft o.m. tot taak die personen op te vangen, nazorg te verlenen, advies te geven over verder te zetten stappen e.d. De klachtencommissie is belast met het onderzoeken van een bij haar ingediende klacht en het uitbrengen van een schriftelijke rapportage daarover aan het College van Bestuur (of de verantwoordelijke beheerder), vergezeld van een advies over een te treffen maatregel of sanctie. Bij de behandeling van klachten in verband met ongewenst gedrag wordt uiteraard de privacy van betrokkenen gewaarborgd.
37
7.1.3.c Klachtenregeling Nationale Ombudsman In geval een student een klacht heeft over gedragingen van bestuursorganen of een medewerker van de TU/e, kan hij zich met deze klacht wenden tot de Nationale ombudsman te Den Haag. Het voorval waarover wordt geklaagd mag niet langer dan één jaar geleden zijn. Alvorens een klacht door de Nationale ombudsman in behandeling wordt genomen, dient de student zich met zijn klacht eerst tot de instantie te wenden waarover hij een klacht heeft. In geval de TU/e een klachtenregeling heeft opgesteld (b.v. de regeling seksuele intimidatie) dient eerst deze procedure te worden gevolgd. Niet alle klachten worden door de Nationale ombudsman in behandeling genomen. Bijvoorbeeld zaken die kunnen of konden worden voorgelegd aan het College van beroep voor de examens of het College van beroep voor het hoger onderwijs worden niet door de Nationale ombudsman in behandeling genomen. Een klacht die in behandeling wordt genomen kan leiden tot een onderzoek dat wordt afgesloten met een schriftelijk rapport waarin eventueel aanbevelingen worden gedaan. De TU/e is niet verplicht deze aanbevelingen te volgen. 7.1.3.d Regeling individueel klachtrecht studenten TU/e De TU/e heeft een interne klachtenregeling vastgesteld, waarin een individueel klachtrecht voor studenten geregeld is, waar het gaat om handelingen/gedragingen van universitaire organen of medewerkers, waartegen geen bezwaar of beroep mogelijk is. Een klacht moet worden ingediend binnen zes maanden nadat de handeling en/of gedraging, waarop de klacht betrekking heeft, heeft plaatsgevonden. De behandeling van de bovenbedoelde klachten geschiedt door daartoe aangewezen studentenadviseurs van het Studenten Service Centrum (STU); klachten die niet voor behandeling door studentenadviseurs in aanmerking komen worden door deze doorverwezen naar de juiste instantie. Indien de klachten betrekking hebben op handelingen/gedragingen van studentenadviseurs zullen deze worden behandeld door het College van Bestuur. De regeling voorziet ook in een informerende en adviserende rol van studentenadviseurs t.a.v. klachten. Een student of extraneus kan zich mondeling met een klacht tot studentenadviseurs wenden om nadere informatie en advies over indiening en behandeling van deze klacht te verkrijgen. De studentenadviseurskunnen de student of extraneus doorverwijzen naar de juiste instantie indien de klacht niet voor behandeling door de studentenadviseurs in aanmerking komt. Daarnaast kunnen, indien de student of extraneus dit wenst, studentenadviseurs de student of extraneus tijdens het doorlopen van een klachtenprocedure bij een andere instantie begeleiden. De rol van studentenadviseurs ten aanzien van een ingediende klacht kan, indien de student of extraneus dit wenst, o.m. bestaan uit: - informeren en/of begeleiden van de klager; - doorverwijzen van klachten, die niet voor behandeling door studentenadviseurs in aanmerking komen, naar de juiste instantie; - bemiddelen tussen klager en het bestuursorgaan en/of de medewerker van de TU/e op wiens handeling en/of gedraging de klacht betrekking heeft, indien en voorzover de klacht naar het oordeel van studentenadviseurs gegrond is; - adviseren omtrent oplossingen van de klacht, indien en voorzover de klacht naar het oordeel van studentenadviseurs gegrond is. De regeling individueel klachtrecht studenten TU/e is in werking getreden op 1 april 1999. Nadere informatie over rechtsbescherming Wetgeving: - Hoofdstuk 7 titel 4 WHW - Hoofdstuk 6, 7 en 8 Awb Inlichtingen bij: - algemeen: Juridische Zaken, tel. (040)(247) 22 72 - College van beroep voor de examens, CBE: mr. A.D.van Eggelen, secretaris, tel. (040)(247) 22 72 - Adviescommissie beroep en bezwaar: mr .H.F.F. de Bree, secretaris, tel. (040)(247) 22 72 - collectief klachtrecht: studieadviseurs van de faculteiten, zie adreslijst - klachten (seksuele) intimidatie, agressie, geweld en discriminatie: vertrouwenspersonen: - ir. A.F.M. Bossers, tel. 2119 of 2053 - mevr. drs. E.G.J. Keeris, tel. 2876 of 8015. - klachtenregeling Nationale Ombudsman: tel. (070) 356 35 63 - regeling individueel klachtrecht studenten TU/e: Studenten Service Centrum, tel. (040)(247) 80 15 38
Voorts kan voor informatie over diverse aspecten van rechtsbescherming en voor concrete rechtshulp contact worden opgenomen met: - LSVb studentenlijn, tel. 030-231 3029, www.lsvb.nl, e-mail:
[email protected] - LSR (Landelijk Studenten Rechtsbureau), tel. 030-223 1644, fax 030-2231645, www.lsr.nl, e-mail:
[email protected] 7.2 Procedure bij College van beroep voor de examens 7.2.1 In beroep Bij het College van beroep voor de examens (CBE) kan beroep worden ingesteld door een belanghebbende, d.w.z. degene wiens belang rechtstreeks bij de beslissing is betrokken. Dit gebeurt door het indienen van een beroepschrift bij het CBE binnen 4 weken nadat de beslissing op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Van deze termijn wordt alleen afgeweken indien betrokkene kan aantonen dat eerdere indiening redelijkerwijs niet mogelijk was. Degene die in beroep gaat wordt appellant genoemd. Voor het indienen van een beroepschrift is geen griffierecht verschuldigd. Het beroepschrift dient ondertekend te zijn en ten minste te bevatten: • naam en adres van de indiener (appellant); • dagtekening; • een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht; • de gronden van het beroep. Indien het beroepschrift niet voldoet aan deze eisen kan het beroep niet ontvankelijk worden verklaard. 7.2.2 Minnelijke schikking Alvorens het beroep in behandeling te nemen zendt het CBE het beroepschrift aan de instantie die de beslissing heeft genomen, dan wel geweigerd heeft deze te nemen. Deze moet in overleg met de betrokken student bekijken of er een minnelijke schikking mogelijk is. Dit moet gebeuren binnen drie weken. Is een schikking niet mogelijk gebleken, dan wordt het beroepschrift in behandeling genomen en wordt de desbetreffende instantie verzocht een verweerschrift in te dienen. 7.2.3 Verdere behandeling 7.2.3.a. De hoorzitting Voordat het CBE op het beroep beslist, stelt het partijen in de gelegenheid ter zitting te worden gehoord. De behandeling ter zitting is in beginsel openbaar. Tijdens de zitting worden beide partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunt nader uiteen te zetten. Elk der partijen kan zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde of zich laten bijstaan door een raadsman/vrouw. Dit kan bijvoorbeeld een advocaat zijn, maar ook een familielid. Voorts kunnen partijen getuigen en deskundigen ter zitting meebrengen. Tot tien dagen voor de hoorzitting kunnen partijen nadere stukken indienen. Alle op het beroepschrift betrekking hebbende stukken liggen ten minste een week voorafgaand aan de hoorzitting voor de partijen ter inzage bij de secretaris van het CBE. In geval geheimhouding wegens gewichtige redenen is geboden, kan het CBE het ter inzage leggen achterwege laten. 7.2.3.b. Vereenvoudigde behandeling Bij de behandeling van het beroepschrift kan het CBE van het horen van belanghebbenden in een hoorzitting afzien indien: • het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, of; • het beroep kennelijk ongegrond is, of; • de partijen verklaren geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord. 7.2.4 De uitspraak Het CBE beslist binnen tien weken na ontvangst van het beroepschrift. De uitspraak kan als volgt luiden: • het CBE kan oordelen dat het beroep gegrond is: de beslissing wordt geheel of gedeeltelijk vernietigd. Het CBE kan bepalen dat opnieuw, of in geval van een weigering alsnog, beslist wordt, dan wel dat het tentamen, examen, aanvullend onderzoek of toelatingsonderzoek opnieuw wordt 39
afgenomen. Dit alles binnen een door het CBE vastgestelde termijn en eveneens onder door het CBE te stellen voorwaarden; • het CBE kan oordelen dat het beroep ongegrond is: de beslissing blijft in stand of de weigering om een beslissing te nemen blijft gehandhaafd; • het beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, dit betekent eveneens dat het beroep wordt afgewezen: het CBE komt aan een inhoudelijke beoordeling niet toe, b.v. ingeval van termijnoverschrijding. De uitspraak wordt aan alle partijen toegezonden. Tegen de uitspraken van het CBE is binnen zes weken hoger beroep mogelijk bij de Sector Bestuursrecht van de Arrondissementsrechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrift zijn of haar woonplaats heeft. 7.2.5 De voorlopige voorziening In spoedeisende gevallen kan een student in afwachting van een uitspraak in de hoofdzaak aan de voorzitter van het CBE een voorlopige voorziening vragen. Dit verzoek moet schriftelijk en beargumenteerd worden ingediend. Er moet sprake zijn van een direct aantoonbaar belang dat vraagt om een spoedvoorziening. De voorzitter neemt een beslissing, nadat de desbetreffende instantie of examinator is gehoord, althans is opgeroepen. 7.3 Procedure bezwaarschrift 7.3.1 Bezwaarschrift Bezwaar kan worden gemaakt door een belanghebbende, degene wiens belang rechtstreeks bij de beslissing is betrokken. Het bezwaar kan worden gemaakt door het indienen van een bezwaarschrift bij het desbetreffende bestuursorgaan binnen zes weken nadat de beslissing op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Voor het indienen van een bezwaarschrift is geen griffierecht verschuldigd. Het bezwaarschrift moet aan dezelfde eisen voldoen als een beroepschrift. Zie hierover paragraaf 7.2.1 van dit Hoofdstuk. 7.3.2 Behandeling van het bezwaarschrift Ten behoeve van de beslissing op het bezwaarschrift heeft de TU/e een adviescommissie ingesteld die is belast met de behandeling van het bezwaarschrift, de Adviescommissie beroep en bezwaar. 7.3.2.a De hoorzitting Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het partijen in de gelegenheid te worden gehoord. Dit gebeurt door de adviescommissie. Tijdens de zitting van de adviescommissie worden beide partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunt nader uiteen te zetten. Elk der partijen kan zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde of zich laten bijstaan door een raadsman/vrouw. Voorts kunnen zij getuigen en deskundigen ter zitting meebrengen. Tot tien dagen voor de hoorzitting kunnen partijen nadere stukken indienen. Alle op het bezwaarschrift betrekking hebbende stukken liggen ten minste een week voorafgaand aan de hoorzitting voor de partijen ter inzage. In geval geheimhouding wegens gewichtige redenen is geboden, kan het ter inzage leggen achterwege worden gelaten. 7.3.2.b Vereenvoudigde behandeling Bij de behandeling van het bezwaarschrift kan van het horen van belanghebbenden in een hoorzitting worden afgezien indien: • het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, of; • het beroep kennelijk ongegrond is, of; • de partijen verklaren geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord. 7.3.2.c De uitspraak Het bestuursorgaan beslist binnen 10 weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Voorzover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in plaats daarvan een nieuw besluit. De uitspraak wordt aan alle partijen toegezonden. 40
Tegen de uitspraak van het bestuursorgaan is beroep mogelijk bij het College van beroep voor het hoger onderwijs. Deze beroepschriftprocedure wordt hieronder in paragraaf 7.4 nader uitgewerkt. 7.4 Procedure bij College van beroep voor het hoger onderwijs 7.4.1 Beroepschrift Wanneer men het niet eens is met de uitspraak van een bestuursorgaan op een bezwaarschrift tegen een van de beslissingen zoals genoemd in paragraaf 7.1.1.b van dit hoofdstuk, kan men tegen de uitspraak in beroep gaan bij het College van beroep voor het hoger onderwijs. Dit college (hierna te noemen College van beroep HO) is gevestigd in Den Haag. Het beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende, degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Dit gebeurt door het indienen van een beroepschrift bij het College van beroep HO te Den Haag binnen 6 weken nadat het bestuursorgaan de uitspraak bekend heeft gemaakt. Het griffierecht voor het beroep bedraagt 37. 7.4.2 Behandeling van het beroepschrift 7.4.2.a Het vooronderzoek Een afschrift van het beroepschrift wordt gezonden aan het bestuursorgaan dat de bestreden beslissing heeft genomen. Het bestuursorgaan dient binnen 4 weken de op de zaak betrekking hebbende stukken aan het College van beroep HO te zenden; tevens wordt het in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Het College van beroep HO kan de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid stellen schriftelijk te repliceren (d.w.z. te antwoorden op het verweerschrift). In dat geval wordt het bestuursorgaan in de gelegenheid gesteld schriftelijk te dupliceren (d.w.z. te antwoorden op de repliek). Het College van beroep HO stelt de termijnen voor repliek en dupliek vast. Het College van beroep HO kan partijen oproepen om in persoon of bij gemachtigde te verschijnen om te worden gehoord. Het College van beroep HO kan partijen en anderen verzoeken binnen een door haar te bepalen termijn schriftelijk inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden. Het College van beroep HO kan getuigen oproepen, deskundigen en tolken benoemen, alsmede een onderzoek ter plaatse instellen. Wanneer de zaak spoedeisend is, kan het College van beroep HO bepalen dat de zaak versneld wordt behandeld. Het College van beroep HO kan het onderzoek sluiten wanneer voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat: • het College van beroep HO kennelijk onbevoegd is; • het beroep kennelijk niet ontvankelijk is; • het beroep kennelijk ongegrond is; • het beroep kennelijk gegrond is. Tegen een dergelijke uitspraak is verzet mogelijk. 7.4.2.b Het onderzoek ter zitting Na afloop van het vooronderzoek worden partijen ten minste drie weken tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van het College van beroep HO te verschijnen. Tijdens de zitting worden partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunt nader toe te lichten en vragen van het College van beroep HO te beantwoorden. Elk der partijen kan zich laten vertegenwoordigen. Partijen kunnen getuigen en deskundigen meebrengen, mits daarvan uiterlijk een week voor de zitting aan het College van beroep HO en de andere partij mededeling is gedaan. De zitting is in beginsel openbaar. Tot 10 dagen voor de zitting kunnen partijen nadere stukken indienen. 7.4.2.c De uitspraak
41
Het College van beroep HO doet uiterlijk binnen 12 weken na sluiting van het onderzoek schriftelijk uitspraak. Ook kan het College van beroep HO na sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak doen. De uitspraak van het College van beroep HO kan als volgt luiden: • het beroep is gegrond: het desbetreffende besluit wordt geheel of gedeeltelijk vernietigd. Ook kan het College van beroep HO de gevolgen van de vernietiging regelen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van de uitspraak van het College van beroep HO. Soms wordt hiervoor een termijn gesteld in de uitspraak; • het beroep is ongegrond: het bestreden besluit blijft in stand; • het beroep is niet-ontvankelijk: dit betekent eveneens dat het beroep wordt afgewezen: het College van beroep HO komt aan een inhoudelijke beoordeling niet toe; • het College van beroep HO is onbevoegd. De uitspraak wordt aan beide partijen toegezonden. Tegen de uitspraken van het College van beroep HO is geen hoger beroep mogelijk. 7.4.2.d De voorlopige voorziening In spoedeisende gevallen kan appellant in afwachting van de uitspraak in de hoofdzaak aan de voorzitter van het College van beroep HO een voorlopige voorziening vragen. Dit verzoek moet schriftelijk en beargumenteerd worden ingediend. Nadere informatie over procedures CBE en College van beroep HO Wetgeving: - Hoofdstuk 7 titel 4 WHW - Hoofdstuk 6, 7 en 8 Awb Inlichtingen bij: - algemeen: Juridische Zaken, tel. (040)(247) 22 72 - procedure CBE, mr. A.D. van Eggelen, secretaris CBE, tel. (040)(247) 22 72 - procedure bezwaarschriften: mr. A.D. van Eggelen, tel (040)(247) 22 72 - procedure College van beroep HO: secretariaat College van beroep HO, tel. (070) 381 30 44 - individueel klachtrecht studenten: studentenadviseurs STU, tel. (040) (247) 80 15. Voorts kan voor informatie over diverse aspecten van rechtsbescherming en voor concrete rechtshulp contact worden opgenomen met: - LSVb studentenlijn, tel. 030-231 3029, www.lsvb.nl, e-mail:
[email protected] - LSR (Landelijk Studenten Rechtsbureau), tel. 030-223 1644, fax 030-2231645, www.lsr.nl, e-mail:
[email protected]
42
8. GEDRAGSREGELS Voor de goede gang van zaken binnen de universiteit geldt een aantal gedragsregels. Deze liggen soms vast in een wet of zijn door de instelling getroffen op grond van een wet. Gedragsregels betreffen de goede gang van zaken in de universitaire gebouwen en op de universitaire terreinen, het weren van seksuele intimidatie, de arbeidsomstandigheden, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer e.a. 8.1 Huisregels en ordemaatregelen Van de student of extraneus wordt verwacht dat deze zich niet in strijd met de huisregels van de TU/e gedraagt in de gebouwen en op de terreinen van de TU/e. In dit verband zijn van belang: •
‘Regelgeving en richtlijnen beheer en gebruik gebouwen’, zoals vastgesteld door het College van Bestuur in zijn vergadering van 16 oktober 2003 . Deze regelingen zijn de basis voor de besturen/directeuren bedrijfsvoering van faculteiten en hoofden van diensten inzake bevoegdheden en verantwoordelijkheden m.b.t. het beheer van de TU/e-gebouwen en het TU/eterrein. Tegelijk zijn deze regelingen een richtingwijzer om de kwaliteit van het terrein en de gebouwen op een verantwoord peil te houden. Als zodanig zijn de regelingen dus ook bedoeld voor alle TU/e-medewerkers en -studenten, huurders, die een contract met de TU/e hebben en voor een ieder die zich in de openbare delen van de gebouwen bevindt. Voor studenten zijn de belangrijkste onderwerpen in deze regelingen: Beveiliging en toegang tot het gebouw, melden calamiteiten, computergebruik, eten en drinken, fietsen / bromfietsen. Verder wordt erop gewezen dat m.i.v. 15 maart 2004 handhaving van het verkeers- en parkeerbeleid wordt uitgevoerd door de regiopolitie Eindhoven. Bij onveilige verkeerssituaties veroorzaakt door verkeerd geparkeerde (brom)fietsen en auto’s zal er een wegsleepregeling van kracht zijn. Het volledige document is te raadplegen via http://www.tue.nl/bv/parkmanagement/richtlijnen.pdf
•
gedragscode (seksuele) intimidatie, agressie, geweld en discriminatie ex art. 2.11 CAO Ned. Universiteiten jan. 1999-mei 2000 van de TU/e vastgesteld op 4-10-2000. Bij deze gedragscode behoort een klachtenregeling waarin de procedure voor de afhandeling van klachten op dit gebied is beschreven; voorts zijn er twee vertrouwenspersonen aangewezen voor het bieden van opvang en hulp in geval van (seksuele) intimidatie, agressie, geweld en discriminatie (zie ook Hoofdstuk 7, par. 7.1.3.b van dit Statuut).
•
de Niet-roken regeling TU/e; met ingang van 25 mei 1999 heeft de TU/e een nieuwe "niet-roken regeling TU/e 1999". Op basis van deze regeling geldt er bij de TU/e een algemeen rookverbod in openbare ruimten..
•
Op 3 april 2000 is in werking getreden het door het CvB vastgestelde Reglement Computergebruik TU/e. Dit reglement is o.a. van toepassing op studenten en medewerkers van de TU/e die toestemming hebben verkregen om van computer- en/of netwerk-faciliteiten van de TU/e gebruik te maken. Expliciet is in het Reglement beschreven wat bij het gebruik van de faciliteiten niet is toegestaan (art. 4).Het reglement bevat ook bepalingen over de behandeling van klachten over misbruik van computer- en/of netwerkfaciliteiten en voorzieningen van de TU/e en over de daarbij door de TU/e te nemen maatregelen. Tegen studenten kunnen de volgende maatregelen worden genomen: a.Het voorwaardelijk of onvoorwaardelijk ontzeggen van de toegang tot en/of het gebruik van de faciliteiten en/of de voorzieningen en/of het gebruik van de usercode, password en/of Emailadres en/of voorwaardelijk of onvoorwaardelijk ontzeggen van de toegang tot de TU/egebouwen als genoemd in de regeling gebruik universitaire gebouwen; b.Het onverwijld verwijderen of blokkeren van informatie. Daarbij kan ook andere informatie van betrokkene worden verwijderd of geblokkeerd. De betrokkene is aansprakelijk voor alle schade die voortvloeit uit het verwijderen of blokkeren van informatie als bedoeld in dit artikel, ook wanneer hierbij andere informatie dan de informatie van betrokkene wordt verwijderd of geblokkeerd. c.Het doen van aangifte van een strafbaar feit; d.Indien een derde aannemelijk maakt dat zijn rechten zijn geschonden, kan de identiteit van de betrokkene aan deze derde kenbaar worden gemaakt. In de bij het reglement behorende procedurebeschrijving wordt uiteengezet hoe een klacht over misbruik van computerfaciliteiten wordt behandeld. Uitgangspunt van reglement en 43
procedurebeschrijving is nl. dat er een klacht wordt ingediend; de klacht kan betrekking hebben op misbruik door personen (studenten of medewerkers) of door een dienst of groep binnen een faculteit of een centrale eenheid van de TU/e. Wanneer het gaat om een klacht over een student wordt door de opleidingsdirecteur aan de hand van bij het reglement gevoegde criteria bepaald hoe zwaar het misbruik is. Bij een lichte vorm van misbruik kan de opleidingsdirecteur de klacht zelf afhandelen in de vorm van berisping of waarschuwing van de betrokken student. Bij een zware vorm van misbruik meldt de opleidingsdirecteur de klacht aan de Commissie Computergebruik, die de klacht onderzoekt en daarover een rapport uitbrengt aan het CvB alsmede een advies over de te nemen maatregelen. Het CvB kan een van de bovenvermelde maatregelen opleggen. Het reglement en de beschrijving van de procedures voor klachtenbehandeling vormen tezamen de "Gedragscode computergebruik TU/e"; deze stukken zijn te vinden op internet onder www.tue.nl/stu. Nadere informatie over huisregels en ordemaatregelen Wet- en regelgeving: art. 7.57 h WHW; regelgeving en richtlijnen beheer en gebruik gebouwen; gedragscode (seksuele) intimidatie, agressie, geweld en discriminatie TU/e 2000; niet-roken regeling TU/e; reglement computergebruik TU/e. Inlichtingen bij: - algemeen: Juridische Zaken, tel. (040)(247) 22 72 - klachten seksuele intimidatie: vertrouwenspersonen: - ir. A.F.M. Bossers, tel. (040)(247)2119 of 2053 - mw. drs. E.G.J. Keeris, tel. (040)(247) 2876 of 8015. 8.2 Veiligheid, Arbeidsomstandigheden en Gezondheid Het CvB draagt zorg voor de veiligheid en de gezondheid en de overige arbeidsomstandigheden in de gebouwen en op de terreinen van de TU/e. Hetgeen bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet is bepaald voor arbeid van TU/e-personeel is op overeenkomstige wijze van toepassing op studenten en extraneï van de TU/e. Van hen wordt verwacht dat zij de nodige voorzichtigheid en zorgvuldigheid in acht nemen. In het bijzonder zijn zij verplicht om: • de ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen op de juiste wijze te gebruiken en na gebruik op de daartoe bestemde plaats op te bergen; • instrumenten, toestellen, werktuigen, gevaarlijke stoffen e.d. op de juiste wijze te gebruiken en geen wijzigingen aan te brengen in aangebrachte beveiligingen; • nader gegeven regels en instructies na te komen met betrekking tot de veiligheid en gezondheid; • zaken die de veiligheid of de gezondheid in gevaar brengen onmiddellijk ter kennis te brengen aan degene die daarvoor ter plaatse verantwoordelijk is, dan wel aan het CvB ter kennis te brengen. Door de TU/e, m.n. de Arbo en Milieu Service Organisatie (AMSO), wordt ook aan studenten voorlichting gegeven over het ontstaan van RSI (Repetitive Strain Injury) door het werken met beeldschermen. Door de AMSO is over dit onderwerp een folder uitgebracht en ook op internet (http://www.tue.nl/tue-algemeen/amso/) is hierover nadere informatie te vinden. Studenten die zelf te maken krijgen met RSI-klachten wordt aangeraden contact op te nemen met de studieadviseur. Nadere informatie over veiligheid, arbeidsomstandigheden en gezondheid Wetgeving: Arbeidsomstandighedenwet Inlichtingen bij: - Juridische Zaken, tel. (040)(247) 22 72 - Arbo en Milieu Service Organisatie (AMSO), tel. (040)(247) 26 09/ 43 11 8.3 Bescherming van persoonsgegevens De student of extraneus heeft recht op bescherming van persoonsgegevens die opgenomen zijn in bestanden van de TU/e. De zorg daartoe ligt bij het CvB. Het CvB heeft in verband daarmee het Privacyreglement TU/e vastgesteld. Dit reglement is gebaseerd op de Wet Persoonsregistraties. Deze wet is inmiddels vervangen door de nieuwe Wet Bescherming Persoonsgegevens, die per 1 september 2001 in werking is getreden. De inhoud van 44
deze wet en de aanpassing van het Privacyreglement TU/e daaraan zullen t.z.t. nader bekend gemaakt worden. Nadere informatie over bescherming persoonsgegevens Wet- en regelgeving: Wet Bescherming Persoonsgegevens Inlichtingen bij: - Juridische Zaken, tel. (040)(247) 22 72 - Studenten Service Centrum, tel. (040)(247) 80 15 8.4 Auteursrecht De student of extraneus is bij gebruikmaking van publicaties, zoals boeken en vakbladen gehouden de auteursrechtelijke bescherming hiervan in acht te nemen. Het auteursrechtenvoorbehoud is aangegeven op de eerste pagina’s van het werk. In een beperkt aantal gevallen is het toegestaan om fotokopieën te maken of op andere wijze bestaande teksten en afbeeldingen over te nemen, zonder dat daarvoor toestemming van de auteursrechthebbende nodig is. Daarvoor gelden de volgende regels op grond van het bepaalde bij of krachtens de Auteurswet: • fotokopieën: het is toegestaan is om zonder toestemming en gratis in totaal enkele (d.w.z. ten hoogste drie) kopieën van stukjes uit andermans beschermde werk te maken ten behoeve van eigen gebruik (studie). Het is verboden, behalve in het hieronder genoemde uitzonderingsgeval, om een heel werk te kopiëren: uit boeken, tijdschriften, nieuwsbladen en alle andere geschriften mag niet meer dan een kort gedeelte (niet meer dan 10% van het werk en niet meer dan tienduizend woorden) worden overgenomen. Het overnemen mag slechts door de toekomstige gebruiker zelf, of in zijn opdracht gebeuren. De overnemingen mogen niet worden afgestaan aan anderen. De hiervoor genoemde voorwaarde van een kort gedeelte geldt niet voor werken waarvan geen nieuwe exemplaren tegen betaling voorhanden zijn (bijv. een uniek antiek boek), of van korte artikelen in kranten of tijdschriften. • citeren: toegestaan is het kort overnemen uit een werk dat rechtmatig is openbaar gemaakt in de context van een betoog/ wetenschappelijke verhandeling. Dit geldt zowel voor teksten, beelden als klanken. De maximale omvang van een citaat is niet op deze plaats aan te geven; er moet een goede verhouding zijn tussen doel en middel. Altijd moeten de bron (titel, datum of jaargang en nummer) en de naam van de maker vermeld worden. Voor overnames die groter zijn naar omvang of oplage dan hiervoor is aangegeven, alsmede voor bewerkingen en vertalingen is toestemming van de (auteurs)rechthebbende verplicht. Daarvoor kan in eerste instantie contact worden opgenomen met de uitgever van het desbetreffende werk. Nadere informatie over auteursrecht Wetgeving: Auteurswet Inlichtingen bij: Juridische Zaken, tel. (040)(247) 22 72 8.5 Octrooirecht Uitvindingen gedaan buiten het kader van contractresearch Met ingang van 1 oktober 1999 is, ter vervanging van de sinds 1 april 1995 bestaande regeling, de Regeling uitvindingen van TU/e-personeel en -studenten van kracht. Deze regeling heeft betrekking op vindingen die worden gedaan bij zogenaamde 1e geldstroomactiviteiten: de door de universiteit geïnitieerde en gefinancierde onderzoeken. Voor uitvindingen gedaan tijdens deze onderzoeken geldt dat de aanspraak op octrooi berust bij de TU/e. Studenten die deelnemen aan het onderzoek dienen een verklaring te ondertekenen waarin afstand wordt gedaan van de rechten op eventuele uitvindingen die tijdens het onderzoek worden gedaan. Ingeval de aanspraak op octrooi kan worden overgedragen aan een derde, wordt aan de uitvinder een evenredig deel van de vergoeding toegekend. De regeling bevat een interne procedure om te komen tot een octrooiaanvraag en een regeling van de daarmee verband houdende kosten. Uitvindingen gedaan binnen het kader van contractresearch Indien een student deelneemt aan werkzaamheden ter uitvoering van een door de TU/e met een derde gesloten researchcontract, zijn de in het desbetreffende onderzoekscontract getroffen 45
voorzieningen van toepassing. De betrokken student dient een verklaring te ondertekenen op grond waarvan hij ten behoeve van de TU/e afstand doet van zijn rechten op eventuele tijdens de uitvoering van het desbetreffende researchcontract gedane uitvindingen. Indien de TU/e van de contractpartner een vergoeding ontvangt voor een bij de uitvoering van het researchcontract gedane uitvinding waarbij een student betrokken is, zal aan deze student een evenredig deel van de vergoeding worden toegekend. Doorgaans zullen in het onderzoekscontract voorzieningen zijn getroffen ten aanzien van eventuele uitvindingen. Indien dit niet het geval is, is de Regeling uitvindingen van TU/e -personeel en studenten van overeenkomstige toepassing. Ook kan van een student die meewerkt aan een onderzoek in het kader van contractresearch een geheimhoudingsverklaring worden verlangd. Nadere informatie over octrooirecht Wet- en regelgeving: Rijksoctrooiwet; Regeling uitvindingen van TU/e-personeel en –studenten d.d. 30-8-1999 Inlichtingen bij: Juridische Zaken, tel. (040)(247) 22 72
46
OVERZICHT van in het Studentenstatuut vermelde TU/e-REGELINGEN. Facultaire regelingen. • Onderwijs-en examenregelingen van de opleidingen; opgenomen in de desbetreffende opleidingsgidsen en ter inzage bij de studieadviseurs van de faculteiten. Centrale regelingen. Deze regelingen liggen ter inzage bij:
- Studenten Service Centrum - Centrale Bibliotheek en faculteitsbibliotheken (UVH97.STU) - studieadviseurs van de faculteiten De met * aangeduide regelingen zijn te vinden op internet onder www.tue.nl/stu.
• Bestuurs- en beheersreglement TU/e 1998; • Gedragscode buitenlandse talen TU/e 2003; • Gedragscode (seksuele) intimidatie, agressie, geweld en discriminatie TU/e 2000; • Niet-roken regeling TU/e d.d. 25-5-1999; • Notebookregeling TU/e; • Regeling financiële ondersteuning studenten TU/e 2004-2005 *; • Reglement computergebruik TU/e d.d.3-4-2000 *; • Regeling individueel klachtrecht studenten TU/e d.d. 15-3-1999 *; • Regelgeving en richtlijnen beheer en gebruik gebouwen d.d. 16-10-2003; • Regeling inzake inschrijving van studenten met een deficiënte vooropleiding d.d. 23-9-1993; • Regeling inzake inschrijving van studenten met een deficiënte vooropleiding (profielen) d.d. 29-12001; • Regeling uitvindingen van TU/e-personeel en studenten d.d. 30-8-1999; • Regels van procedurele aard voor het studiejaar 2004-2005 inzake inschrijving en collegegeld; • Toelatingsregeling universitaire lerarenopleiding TU/e d.d. 19-1-1995. • Toelatingsreglement masteropleidingen TU/e d.d. 10 april 2003 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De WHW is ter inzage bij: - Studenten Service Centrum - Juridische Zaken - Centrale Bibliotheek
47
ADRESLIJST van in het Studentenstatuut vermelde afdelingen of functionarissen. (Stand van zaken april 2004) INTERN
ADRES
TEL.
Adviescommissie beroep en bezwaar, mr. H.F.F. de Bree, secretaris
HG 0.08
(040)(247) 22 72
Arbo- en Milieu Service Organisatie (AMSO)
TR 2.09
(040)(247) 35 00
Centraal Stembureau
TR 0.02
(040)(247) 25 54
Centrum voor Communicatie,Taal en Techniek
de Hal 1.39
(040)(247) 29 12
Technische Universitaire Lerarenopleiding: - dr. A.G. van Asch (lerarenopleiding Wiskunde) - ir. P.Janssens (lerarenopleiding Scheikunde) - dr. R. Taconis (lerarenopleiding Natuurkunde)
NL b 2.08 HG 9.89 STW 2.41 NL f 2.06
(040)(247) 30 95 (040)(247) 28 10 (040)(247) 36 94 (040)(247) 51 40
College van beroep voor de examens, mr. A.D.van Eggelen, secretaris
HG 0.08
(040)(247) 22 72
Juridische Zaken
HG 0.08
(040)(247) 22 72
Notebook Service Centrum
De Hal 0.06
(040)(247) 88 88
Studentenadviseurs
HG0.70
(040)(247) 80 15
Studenten Service Centrum (STU)
HG 0.70
Studieadviseurs: Opleiding Inf: mw.ir. M.P.van Ouwerkerk-Dijkers (P) dr. J.C.S.P. v.d. Woude (PP) Dr. C.J. Bloo (PP + stage) Opleiding Wsk: drs.C.R.van Walt van Praag (P) dr. F.G.M.T. Cuypers (PP) Opleiding B en Ins: J.C.Th. Marks (alg.) Ir.H.M. Lamers (P) drs.W.J.Buurke (PP) Opleiding TBdk: Ing. B. Osinga-Kuipers Opleiding TEMA: ir. W.L.M. Kuijpers Opleiding E en IT: dr.ir. J.M.Vleeshouwers Opleiding N: mw.drs.S.Feiner-Valkier Opleiding T: drs.J.N.W.M.Deuss Opleiding W: ir. H.J. Giesen Opleiding BMT: drs.J.Blankestijn Opleiding ID: dr. L.J. Asselbergs
(040)(247) 80 15 www.tue.nl/stu
HG 7.42 HG 7.79 HG 6.35 HG 8.88 HG 9.48 Vertigo 02H01 Vertigo 06H08 Vertigo 02H01 Pav. A.09 Pav. A.08 Eh. 1.35 NL a. 1.14 STW 2.21 WH 1.119 WH 1.109 HG 2.89
(040)(247) 28 52 . (040)(247) 51 46 (040)(247) 44 96 (040)(247) 21 84 (040)(247) 29 65 (040)(247) 39 90 (040)(247) 46 51 (040)(247) 59 81 (040)(247) 22 34/ 28 75 (040)(247) 46 50 (040)(247) 32 17 (040)(247) 48 11 (040)(247) 37 73 (040)(247) 28 07 (040)(247) 32 09 (040)(247) 53 55
Studievoorlichting
TR 3.10
(040)(247)47 47
Universiteitsraad, secretaris
TR 0.02
(040)(247)25 54
Vertrouwenspersonen (seksuele) Intimidatie, agressie, geweld en discriminatie: -ir. A.F.M. Bossers -mevr. drs. E.G.J. Keeris
TR 1.07 HG 0.60
(040)(247) 2119 of 2053 (040)(247) 2876 of 8015
48
EXTERN
ADRES
TEL.
Nationale Ombudsman
Postbus 29729 2502 LS Den Haag
(070) 356 35 63
Informatie Beheer Groep (Centraal Bureau Aanmelding en Plaatsing)
Postbus 50061 9702 DA Groningen e-mail:
[email protected] internet: www.ib-groep.nl bezoekadres: Regiokantoor Eindhoven Begijnenhof 27
(050) 599 77 55
College van beroep hoger onderwijs
Postbus 20302 2500 EH ‘s Gravenhage
(070) 381 30 44
LSVb studentenlijn
www.lsvb.nl, e-mail:
[email protected]
LSR Landelijk Studenten Rechtsbureau
www.lsr.nl, e-mail:
[email protected] fax 030-2231645
49
(030) 231 3029 (030) 223 1644