Dubbelportret van Marianne en Jan Het kan niemand, ook maar even bekend met ons kunstenwereldje ontgaan zijn dat we weer eens een laaglandse kunstrel hebben. Ditmaal rond de overzichtstententoonstelling ‘The Image as Burden’ van de coryfee Marlene Dumas in het Amsterdamse Stedelijk. Het begon met Hans den Hartog Jager in de NRC, de man die in een uitvoerig essay uit 2011 ons erop attent maakte dat pure schoonheid, door de populisten na de dood van Mark Rothko rond 1970, in de ban gedaan, weer langzaam terug zit te komen als een volwaardig doel om in de beeldende kunst naar te mogen streven. En deze man schreef in de NRC diep onder de indruk te zijn van Dumas’ bijna 40 jaar omspannende oeuvre vol met imposante beelden. Beelden die kracht uitstralen maar toch ook kwetsbaar zijn, zwanger als ze gaan van schrijnende en vaak zelfs schurende symboliek. Polyinterpretabel en controversieel. Zoals beeldtaal volgens de moderne semiotiek behoort te zijn, willen ze bij een publiek dat bedolven wordt onder de gladde beelden van de massamedia, iets losmaken. En vervolgens dacht chef Opinie en Debat van de Volkskrant, Sander van Walsum, ook schilder, er goed aan te doen om als antwoord op Den Hartog de vraag in de kring te werpen: ‘‘Vinden jullie Dumas nou écht zo goed?’ Zelf vond hij er namelijk niks aan. Mocht-ie?! Anderen mochten het best niet met hem eens zijn, maar hij vond Dumas toch echt über-bejúbeld. En mocht zo’n coryfee bijvoorbeeld niet eens wat meer kennis van de menselijke anatomie laten zien?! En werd het niet tijd na zoveel jaren modernistisch lawaai en krachtpatserij om wat meer waardering op te brengen voor het eerlijke, ambachtelijke schilderen, ook daarboven in de top van de kunstkritiek?! Aldus de strekking van zijn boodschap die volgens mij, om reactie uit te lokken, een component vet gefakete stompzin inzake hedendaagse kunst bevatte. Enfin, om een lang verhaal kort te maken, na een Van Walsum terecht afzeikende interventie van DWDD-kunstsidekick Joost Zwagerman, let wel ook een scribent in De Volkskrant, plus een dito interventie van Rutger Pontzen, beeldende-kunst-criticus nummero uno van jawel, ook weer De Volkskrant, stroomde geheel volgens opzet van dit tik-tak triootje, internet vol met bejubelaars versus afzeikerds, niet alleen van Dumas’ werk, maar ook van Van Walsum’s, Zwagermans en Pontzens stellingnames. Kat in het bakkie dus, tijd voor een leuke polemiek in de dagbladen. Tamelijk incestueus maar effectief. Maar waarom deze uitvoerige inleiding bij deze drie dubbele tentoonstelling van Marianne van Hest, Jan Radersma en Lebuïn D’Haese? Wel, het gaat mij om de kwetsbaarheid van veel van Dumas’werk en een vergelijking van díe kwetsbaarheid, die deernis voor slachtoffers van de agressieve manier waarop wij mensen in deze, onze spektakelmaatschappij met kwetsbare levensvormen daarin omgaan, mét de kwetsbaarheid van het werk van bloemschilder Marianne van Hest en landschapsschilder Jan Radersma. Onvergelijkbaar? We zullen zien. Dumas’beelden spreken ons aan zonder dat zij over wie of wat oordeelt, zij roept zelfs deernis op in doeken waarin portretten figureren van mensen die in onze westerse ogen iconen zijn van het kwaad maar in haar werk zo kwetsbaar ogen dat zij ook slachtoffers lijken van Het Totale door ons niet meer in de hand te houden maar zelf geschapen Systeem, dat neoliberale, globale economie heet, portretten van Osama Bin Laden en van Mohammed B., de moordenaar van Theo Van Gogh, nu juist tien jaar geleden. Natuurlijk, er is een groot verschil in impact tussen het werk van Dumas en onze beide schilders hier en nu in deze galerie. Het werk van Marianne en Jan, als het ware bezocht door een ludiek publiek van beelden van de mensenpotrettist Lebuïn d’Haese, vitale beelden met een sprankelende humor, van onschuldig ogende mensen die opgaan in hun alledaagse bezigheden en dromen. Publiek dat ook
na sluiting van de galerie verder gaat met waar ze mee bezig zijn en misschien wel zoals in een sprookje zo vaak gebeurt, dan tot leven komen. Goed, terug naar onze twee landschapschilders, want ook de bloemschilderingen van Marianne zijn landschappen. En ondanks hun beider stille werk vergelijkbaar met veel werk van Dumas, houd ik koppig vol: dezelfde kwetsbaarheid, datzelfde mededogen als van de mondiaal vermaarde Marlene Dumas vind je bij Marianne en Jan, in deze galerie. Die kwetsbaarheid is voor wie goed kijkt direct herkenbaar in het werk van Marianne. Uit haar subtiel gepenseelde voor de ontketende expansie van menselijk leven wegvluchtende bloemen, verzameld in een rode lijst van zo’n 3000 in Nederland, in de natuur met uitsterven bedreigde bloeiende planten. Deze vluchtelingen worden nu opgevangen in aantrekkelijke heemtuinen, die op hun beurt weer als een excuus, een doekje voor het bloeden, kunnen dienen voor de jagers op steeds hoger bruto nationaal product, vinexwijken in het groen, meer consumptiegoederen, meer beton, meer macadam, enzovoort. Het is alsof Marianne in haar werk een requiem componeert in sobere Gregoriaanse stijl voor deze verschoppelingen die uit hun natuurlijke biotoop worden verjaagd. Ze klaagt niet aan, ze geeft geen oordeel over Het Systeem waarin dit mogelijk is, zij noteert zou ik bijna zeggen met bijna koele tederheid deze fragiele en frisse in hun natuurlijke biotoop gevaar lopende levensvormen. De mooiste doeken vind ik een aantal recente werken waarin de groene bloemstengels als het ware op plekken zo doorschijnend worden dat ze oplossen en enkel nog als een transparant silhouet worden aangeduid door twee zijlijntjes. In de ondergrond van die doeken, ik weet niet of er eentje hier in deze collectie hangt, vind je ook zo’n silhouetvormen in abstracte lijnen, het lijken net bladvormen die opgelost zijn. Heel teer geschilderd is daarin de ondergrond vaak zelf. Tere verfstreken over een veld waarin het doek doorschemert. Van Hest is als Matelda, de mysterieuze vrouw uit Dante’s Purgatorio die hij ontmoet boven op de top van de Louteringsberg waar hij het aards paradijs situeert. Deze Matelda, van wie de geleerden er maar niet achter kunnen komen wie of wat ze is, een historisch figuur of louter een zinnebeeld van iets, is de grote onbekende bij Dante. Ze heeft in zijn komedie maar een heel bescheiden bijrolletje. Hij zegt van haar dat ze een jonkvrouw is, ‘geheel alleen, die rondging zingende, en kiezende bloem na bloem waarmee haar weg gekleurd was’. Marianne ís Matelda, zij schildert bloem na bloem. Met engelengeduld en een teer penseel. Afstandelijk maar met liefde. Zoals ook Dumas, op het eerste oog bijna schetsmatig, met vlotte hand haar portretten uitschildert, zo afstandelijk en met bescheiden maar trefzekere toets roept Marianne in haar werk dezelfde kwetsbaarheid en hetzelfde mededogen op met de slachtoffers van het systeem dat neo-liberale economie heet, de vrije markt van vraag en aanbod waarop ook wij consumenten functioneren. Al is de een ‘n soort vrouwelijke titaan en de ander ‘n onbekende Matelda. Haar bloemwerken zijn ingetogen en bescheiden, transparant en open, maar getuigend van een intense aandacht. En ja, Dumas werken hebben veel meer power, te danken aan hun kroniekkarakter, ze vormen een montere wandeling door vier decennia contemporaine geschiedenis met onder meer het streven naar emancipatie van de vrouwelijke en zwarte mensen daarin, maar waarin ze ook de kwetsbaarheid van mannen artistiek becommentarieerde en niet te vergeten de toenemende verzwakking van het beeld zelf in die periode, als gevolg van zijn massificatie in de steeds maar uitdijende massamedia. Daardoor werd de dramatische kracht van haar werk onontkoombaar. Daar werkten ook haar portretten van individuele slachtoffers aan mee, de dode Marilyn Monroe bijvoorbeeld, slachtoffer van de spektakelmaatschappij en bij haar ook symbool van de teloorgang van de Amerikaanse droom, plus de bittere tranen huilende Romy Schneider, als Europees equivalent van Monroe. En zelfs de zo ascetisch ogende Bin Laden lijkt voor haar even goed dan deze twee, slachtoffer te zijn van ons totalitair opererende economisch systeem dat we niet meer in de hand lijken te hebben, maar dat we zelf in de wereld hebben geholpen. Mooi is ook hoe ze zichzelf in ‘The Painter’ uitbeeldt: een nors en boos kijkend , maar ontredderd kind, naakt op haar met verf besmeurde handen na. Deernis dus ook voor haar kwetsbare zelf. Waarmee ze wil zeggen: ik ben even breekbaar als.., ja als de bloemen van Marianne.
En ja ook als de ongerepte landschappen van Jan. Het is duidelijk dat Marianne de natuur intrekt met fototoestel en die natuur op haar laat inwerken met het speuren naar haar bloeiende plantjes als leidraad. Jan werkt anders. Hoewel hij even subtiel en verfijnd als Marianne werkt aan zijn landschappen, ze oproepend uit zijn herinneringen aan de emoties die ze in hem wakker riepen tijdens zijn zwerftochten, ‘zijn reizen naar het noorden’, ver van de ‘maddening crowd’. Om ze later in zijn atelier vorm te geven in fragiele dunne verflagen. Zij zijn in hun ongerepte staat de dragers van Marianne’s bloemen en even kwetsbaar als haar plantjes. Want onze landschappen zijn in feite de biotopen van haar florale wereld, die ook op veel plaatsen bedreigd worden, of het nu de tropische regenwouden zijn in Indonesië, of de ijslagen op de polen, de schrale heidegronden hier in onze contreien. Of de laaglandse kleigronden in het noorden of westen van ons land die beschermd moeten worden voor het wassende water in onze oceanen. Zij moeten de enorme watervloed opvangen die vrijkomt door het rappe smelten van de dikke ijslagen in de poolstreken. En het doet er niet meer toe, of deze dreigende rampen door temperatuurschommelingen komen waar wij mensen geen schuld aan hebben, of dat we met onze CO2 uitstotende auto’s, fabrieken en kolencentrales bezig zijn deze biotopen zelf te verruïneren, er moet iets gedaan worden, te beginnen met nu. En jawel, duurzaamheid is momenteel de leus. Maar eigen aan onze economie is ook het snelle verval van alle tot verandering oproepende leuzen. Ook dat begrip duurzaamheid doet het niet meer, het is naar mijn gevoel door zijn modegevoeligheid hard op weg een cliché te worden dat alleen maar functioneert in reclame van de jagers op meer bruto nationaal product, meer beton, enzovoort. Ben ik te pessimistisch? Triest beeld voor de onstuitbaar oprukkende dreiging was de foto die onlangs werd genomen van een enorme kudde walrussen in Alaska. Die dieren konden de zee niet meer op om te fourrageren omdat hun ijsschotsen gesmolten waren waarop ze konden uitrusten en ze dromden dus met duizenden samen op een kluitje aan de rand van die zee. Óf en zo ja hóe ze van de hongerdood gered worden, heb ik niet kunnen achterhalen. Kort en goed, het is vijf voor twaalf, veel biotopen, ook onze eigen biotoop, worden bedreigd. En zo is ook het werk van Jan een bescheiden wake-up call voor dreigende zich mondiaal aandienende rampen. En in de kern precies dezelfde wake-up call als de portretten van Dumas, de schilderende titaan met mondiale vermaardheid. Evenals de tere bloemportretten van Marianne. Er ging voor mij bescheiden inktkoelie een wereld open toen ik Jans atelier in Oirschot bezocht, een hoge ruimte met dakvensters en met wanden volgehangen met zijn landschappen in allerlei formaten, tot minuscule miniatuur-landschapjes, zelfs tot duimnagel formaat toe. Die miniaturen zijn zijn haiku’s, een verstechniek die het nu even loskoppelt van de stromende tijd. Maar hij is me, anders dan de kalme Marianne als schilder een groot raadsel. Op veel van zijn doeken, is zonder meer het begrip subliem van toepassing. Ze maken stil, ze maken je meditatief, ontwapenen, ze onttrekken je aan de tijd, ze maken dat je alledaagse masker oplost. Maar tegelijkertijd komt Radersma als een hartstochtelijk levend man over. Niet direct een stilstaand water met waterlelies en plompenbladeren. Hij kan bijvoorbeeld onstuimig en met onnederlands brio over zijn werk vertellen. Hij is geboren op Java en heeft dunkt me door te verhuizen naar ons kikkerlandje veel tropisch genenmateriaal naar hier geïmporteerd. Hij is naar mijn gevoel een man van uitersten, een schouwer én een vitalist. Twee zielen in één borst. Tijdens mijn bezoek aan zijn atelier viel Ik als een blok voor een subliem landschap dat niet direct aansloot bij wat ik nu maar voor het gemak even aanduid als Jans subliemen, zijn landschappen die tegen de abstractie aanzitten. Dit donkere landschap leek mij een soort veenafgraving doorsneden met dijkjes rond verzonken beddingen. Met een enorme ruimtewerking. En Jan mijn belangstelling voor dit werk bemerkend, begon het enthousiast te becommentariëren. Zo enthousiast dat ik alleen maar keek naar hóe hij erover vertelde en stom genoeg niet meer in me opnam wát hij erover te berde bracht. Daarom vroeg ik hem een dag later telefonisch of hij dat boeiende relaas, ook als het even kon met een beetje van hetzelfde enthousiasme als hij in zijn atelier etaleerde, schriftelijk kon herhalen. Hetgeen natuurlijk onmogelijk was. Toen hij me dat over de telefoon duidelijk maakte, schaamde ik me zelfs enigszins dat ik hem dat had durven vragen. Zo werkt het bij hem niet. Maar hij
beloofde me, moedig man als hij is, het te proberen er iets over op papier te zetten. En jawel, enkele dagen later kreeg ik de volgende mail. ‘Beste Bert. Het schilderij waar jij op doelt op de achterwand van mijn atelier heeft als titel ‘De reis naar het noorden’. Het is geschilderd vanuit een hoog gezichtspunt waardoor de weidsheid en de ruimtelijkheid van het landschap enorm worden benadrukt. En zoals ik al zei heb ik ook in de lucht vanuit eenzelfde perspectief gewerkt, zodat je ook nóg eens een soort eindeloosheid kunt ervaren.’ Uit die beschrijving begreep ik dat dit schilderij mij juist door dit verdubbelde perspectief zo getroffen had. Waarna de kleurenalchemist Radersma vervolgde: ‘De specifieke kleuren ontstaan door te werken met o.a. verfpigmenten aangewreven met gebleekte lijnolie. Door daarnaast gebrui te maken van citrusterpentine krijg je een grotere helderheid in de kleuren. Verder was ik de lagen soms ook met verdunde Van Dijkbruin en etsgrond, om nog meer expressie en eigenheid in de nuances te krijgen.’ Om vervolgens te eindigen met een laatste zijn totale wijze van werken verklarende alinea: ‘Alle voorstellingen zijn vanuit bestaande situaties ontstaan. Het gaat altijd over herinneringen, de vertrekpunten voor nieuw te maken beelden. In de kern gaat het in mijn werk steeds daarover. Altijd balancerend op de grenzen van de abstractie en de figuratie.’ Over deze alinea, vooral over de act van het herinneren waar hij zo de nadruk op legt, zou ik nu nog heel lang kunnen doormijmeren. Maar dat doen we hier dus niet. Jullie tijd in dit jachtige bestel is daarvoor te kostbaar. Jan besloot zijn mail als volgt: ‘Ik hoop dat je hiermee verder komt. Anders hoor ik het wel. Vriendelijke groet , Jan. Ook aan Joanna’. Dat is tussen haakjes de vrouw die mij zo’n kleine veertig jaar geleden heeft opgedaan en in wier bed ik me toen genesteld heb. Zij is het die in onze nogal ruime tuin de bloembedden beheert. En naar mijn gevoel een even scherp oog voor kleine bloeiende plantjes heeft als Marianne. Op dat gebied ben ik een nul. Zij, Marianne dus, vertelde me hoe Jan Radersma vaak , tot diep in de nacht aan een schilderij werkt. Als een gedrevene, zich voor alles buiten hem afsluitend, in pulserende golven zijn brein masserend met de stuwende repetitieve muziek van de geniale minimalist Steve Reich op zijn koptelefoon. Laat ik eindigen met een hommage aan Jan, de geboren schilder, hij vertelde in zijn atelier hoe hij al vanaf zijn vijfde jaar niets anders meer wenste van Sinterklaas als schildersbenodigdheden. Deze hommage bestaat uit twee korte strofen uit een gedicht van de schrijver, dichter, vertaler Jan Arends, een door depressies geplaagde man die in 1974, op 49-jarige leeftijd en op de dag dat zijn nieuwste dichtbundel, getiteld ‘Lunchpauzegedichten’ door De Bezige Bij gepresenteerd werd, uit het venster van zijn, ik dacht, zes hoog boven de grond gelegen Amsterdamse appartement stapte, zijn dood tegemoet. Zijn geraffineerd simpele poëzie leest als gemaakt door een kind dat lezen leert uit de leerboekjes die beginnen met roos, bloem, vis of voor de ouderen onder ons met aap noot mies. Arends was een kwetsbaar en gekwetst man, en een uiterst gevoelige dichter, een man die geplaagd werd door diepe depressies. En laat deze sombere man nu door de sociaal en open ogende vitalist Radersma, erkend wordt als zijn meest geliefde schilder-met-woorden. Al zijn vers-strofen lijken op de miniatuurtjes van Jan: die strofen, de eerste in vier, de tweede in zes ultrakorte regels gaan als volgt: Ik weet dat ik van alle dingen ben Zoals een boom bezit is van de grond en aarde aan de zon gebonden Ik dank u voor uw aandacht.