Drie speerpunten voor een sterk Vlaams gezinsbeleid Memorandum 2014-2019
Ter inleiding Of het nu om ruimtelijke ordening, onderwijs of werkgelegenheid gaat: bijna elke beleidsbeslissing raakt gezinnen. Vaak ontbreekt echter een overkoepelende visie op gezinsbeleid, waardoor beleidsbeslissingen samenhang missen of elkaar zelfs tegenwerken. Voor Vlaanderen wordt de inzet van het gezinsbeleid nog groter nu door de zesde staatshervorming ook gezinsbijslagen en de adoptiepremies Vlaamse bevoegdheden worden. Kind & Gezin wil in dit memorandum drie principes aanreiken voor een succesvol Vlaams gezinsbeleid waar basisondersteuning aan gezinnen centraal staat. Kinderrechten en diversiteit zijn voor ons belangrijke uitgangspunten, en moeten de basis vormen voor een strategisch en onderbouwd gezinsbeleid dat steunt op toegankelijkheid, effectiviteit en participatie. Het doel van zo’n gezinsbeleid moet erin bestaan ruimte te scheppen waarbinnen gezinnen hun keuzes kunnen realiseren op het vlak van zorg, werk en levensbalans. Daarnaast moet gezinsbeleid alle kinderen de nodige ontwikkelingskansen waarborgen en sociale ongelijkheden en kinderarmoede bestrijden. 1
1/ Gezinsbeleid moet gericht zijn op elk gezin, en middelen vooral inzetten waar ze het grootste verschil maken. Voor elk gezin
Het Vlaamse gezinsbeleid moet er zijn voor elk gezin, zonder onderscheid tussen gezinsvorm of context. Een goede basisondersteuning op maat is voor elk gezin zinvol en vergroot ook de legitimiteit van het beleid. Dat betekent niet dat iedereen hetzelfde aanbod moet krijgen: gezinnen zijn divers, en hun behoefte aan ondersteuning ook. Omdat de middelen onvermijdelijk beperkt zijn, pleiten we ervoor ze vooral in te zetten waar ze het grootste verschil maken.
Preventieve
Preventie moet meer zijn dan het voorkomen van problemen: het doel van jeugd(gezondheids-)zorg en onderwijs is dat kinderen hun talenten kunnen ontplooien, dat ze zich als persoon ten volle kunnen ontwikkelen en dat ze hun plaats vinden in de samenleving. Het belang van de zwangerschap en de eerste levensjaren voor de latere harmonieuze ontwikkeling van een kind wordt door heel wat wetenschappelijke evidentie ondersteund.
gezinsondersteuning
Elk kind en elke ouder moet daarom kunnen rekenen op medische preventieve zorg, psychosociale en opvoedingsondersteuning, opdrachten waar Kind & Gezin samen met zijn partners elke dag werk van maakt. Als enige zorgverleners komen we bij zowat elk jong gezin in Vlaanderen over de vloer, wat van onze regioteamleden een unieke steunfiguur maakt voor ouders. Vanuit die rol doen we aan preventie en helpen we om medische en opvoedingsproblemen te voorkomen. We doen dat aan de hand van een dienstverlening die voor alle gezinnen beschikbaar, bereikbaar, betaalbaar, begrijpbaar en bruikbaar moet zijn. We houden zowel rekening met de context waarin gezinnen leven als met de ondersteuningsvragen die ze hebben. Voor gezinnen die het moeilijk hebben, voorzien we bijkomende contactmomenten. Maatschappelijk kwetsbare gezinnen kunnen bovendien rekenen op de ondersteuning van onze gezinsondersteuners. Hun ervaringen en inzichten bieden gezinnen
herkenbare aanspreekpunten die zowel hun leefwereld als hun ‘taal’ kennen. Sociale cohesie
Elk gezin moet zich deel kunnen voelen van de samenleving. Het is moeilijk om het belang te overschatten van sociale ondersteuning vanuit een netwerk – familie, vrienden, buren en leden van de gemeenschap die waar nodig psychologische, materiële en financiële steun kunnen bieden. De sociale netwerken van gezinnen versterken is dan ook een belangrijk onderdeel van de strijd tegen kinderarmoede. We zetten daarom in op het versterken van de ontmoetingsmogelijkheden voor ouders en jonge kinderen in de Huizen van het Kind. We gaan voor een hoogwaardige en kwalitatieve dienstverlening en streven naar een gerichte inplanting van de Huizen van het Kind. De nabijheid van kindvriendelijke voorzieningen zoals Huizen van het Kind –maar ook bibliotheken, speelruimte, groene ruimte en culturele activiteiten– kunnen immers bijdragen aan de context waarin gezinnen leven. In de Huizen van het Kind willen we ook de inzet en de betrokkenheid van vrijwilligers vergroten. De zorg voor gezinnen mag niet enkel bij professionals liggen. Vrijwilligers, steungezinnen en netwerken allerhande kunnen meer dan wie ook helpen om een context te creëren waarin gezinnen tot ontmoeting kunnen komen en aansluiting kunnen vinden bij de bredere samenleving. Het thema ‘Investeren in de omgeving van jonge kinderen’ wordt verder uitgewerkt in de visietekst die als bijlage bij dit memorandum gaat. De tekst kwam tot stand in samenwerking tussen Kind & Gezin en een aantal wetenschappelijke experts.
Financiële ondersteuning
Om gezinnen met kinderen een levensstandaard te bieden die vergelijkbaar is met die van gezinnen zonder kinderen, is een (gedeeltelijke) tussenkomst in de opvoedingskosten van kinderen gerechtvaardigd. Met de zesde staatshervorming krijgt Vlaanderen een aantal instrumenten in handen om op dit vlak een volwaardig beleid te voeren. Een universeel systeem op basis van het recht van het kind, met een onvoorwaardelijke basistegemoetkoming voor elk kind in de vorm van een vast basisbedrag, kan zorgen voor stevig draagvlak. Gezinnen met minder middelen hebben het echter moeilijker om de kinderkosten te dragen dan gezinnen met meer middelen. Om echt het verschil te maken moet een Vlaams gezinsbeleid de beschikbare financiële middelen gerichter durven inzetten in de strijd tegen kinderarmoede, bijvoorbeeld via een toeslag die gekoppeld is aan de financiële draagkracht van gezinnen. Uit wetenschappelijke evidentie van onder andere het Centrum voor Sociaal Beleid en de RKW blijkt dat kinderbijslagen hiervoor een effectief instrument zijn. Daarnaast is er onderzoek nodig naar de wijze waarop afstemming tussen bijslagen, toelagen en kortingsregimes allerhande kan helpen om de doelmatigheid te vergroten. Bij de uitwerking van het Vlaamse systeem moet dan ook rekening gehouden worden met selectiviteit in onder andere fiscaliteit, wonen, onderwijs, kinderopvang, vrije tijd en uitkeringen, zodat middelen rechtvaardig en effectief kunnen ingezet worden. 2
De nieuwe kinderopvang: stilaan uit de steigers De transitie voltooien – Het verderzetten van de transitie in de kinderopvang van baby’s en peuters wordt ook voor de volgende legislatuur een belangrijke uitdaging. Om de doelstellingen van het nieuwe decreet te realiseren zullen onder andere bijkomende middelen nodig zijn voor de uitbreiding van het aantal plaatsen (waaronder de plaatsen met inkomenstarief en plaatsen met ondersteuning voor kwetsbare gezinnen) en voor voldoende subsidiëring in functie van het behoud van bestaande opvang. Opvangvoorzieningen versterken – Met een beter kwaliteitsbeleid en meer pedagogische ondersteuning willen we de sector inhoudelijk versterken. Om gezinnen kwaliteitsvolle kinderopvang te kunnen bieden is een volgehouden investering nodig in de kind-begeleiderratio en het verbeteren van de competenties van medewerkers (o.a. via kwalificerende trajecten), op termijn aan te vullen met een duurzaam personeelsbeleid dat aandacht heeft voor o.a. verloning, zelfreflectie en werkplekleren. Tegelijk moet er oog zijn voor het versterken van het ondernemerschap in de sector en voor de financiële leefbaarheid van de organisatoren kinderopvang, zodat zij in staat zijn gezinnen doorheen alle veranderingen continuïteit te bieden. In 2015 start een proefproject om een werknemersstatuut te voorzien voor onthaalouders. Een werknemersstatuut betekent voor onthaalouders een betere sociaalrechtelijke bescherming en meer inkomenszekerheid.
3
Ouders ondersteunen – De verdere uitbreiding van het opvangaanbod voor baby’s en peuters en het ondersteunen van de zoektocht naar kinderopvang moeten er samen met de opstart en de versterking van de Lokale Loketten Kinderopvang voor zorgen dat ouders eenvoudiger en sneller opvang vinden. Baby’s en peuters opvang bieden van de bovenste trap – Het aandeel kinderen in kansarmoede blijft toenemen. Als we deze kinderen alle kansen willen geven, is het essentieel dat we tijdig in hun toekomst investeren: er is immers een grote consensus in de wetenschappelijke literatuur dat kwalitatieve kinderopvang voor kinderen in armoede een belangrijk verschil kan maken. Het nieuwe decreet kinderopvang voor baby’s en peuters biedt hiervoor gelukkig een aantal hefbomen. Voorzieningen worden gesubsidieerd via een getrapt systeem, waarbij de bovenste trap voorbehouden is voor kinderopvangvoorzieningen die extra opdrachten opnemen ter ondersteuning van kwetsbare gezinnen en de bestrijding van de armoede in gezinnen. Deze voorzieningen hanteren aangepaste voorrangsregels voor kwetsbare gezinnen en nemen een aantal specifieke opdrachten op, waarbij ze aansluiting zoeken met de gezinnen, de buurt en het lokale sociale gezinsbeleid. Een plussubsidie moet de voorzieningen op de hoogste subsidietrap de ruimte geven om hier extra op in te zetten. Tijdens de volgende legislatuur zal een kwalitatief en kwantitatief groeipad uitgewerkt moeten worden voor deze opvang met plussubsidie, rekening houdend met het aantal kinderen dat in een kansarm gezin geboren wordt. Tegelijk willen we ook de andere voorzieningen op de andere subsidietrappen blijven sensibiliseren over kwaliteit, toegankelijkheid en de sociale functie van kinderopvang.
Kinderopvang
Kinderopvang biedt gezinnen een ondersteuning bij het maken van hun keuzes voor de combinatie zorg-werkleven. We zetten daarom samen met de sector in op voldoende, kwaliteitsvolle en duurzame kinderopvang die voor iedereen toegankelijk en betaalbaar is. De doelstelling om zo’n aanbod stap voor stap verder te realiseren vormt de basis voor het decreet Kinderopvang van Baby’s en Peuters (zie kader) dat op 1 april 2014 in werking treedt. Daarnaast is het van groot belang dat ook de opvang van schoolkinderen verder wordt uitgebouwd; de volgende legislatuur willen we samen met de andere betrokken beleidsdomeinen (Onderwijs, Jeugd, Sport, Cultuur, Media en SociaalCultureel Werk afdeling jeugd) komen tot een nieuwe visie, vertaald in concrete aanbevelingen en beleidsopties. In de kinderopvang houdt ‘het verschil maken’ onder andere in dat we kinderopvang gericht op kwetsbare gezinnen inhoudelijk en financieel versterken en de uitbouw van kinderopvang stimuleren voor kinderen met een specifieke zorgbehoefte.
Inclusie voor kinderen met specifieke zorgbehoefte of handicap
Het Vlaamse gezinsbeleid moet er zijn voor elk gezin, dus zeker ook voor gezinnen met een kind met specifieke zorgbehoeften of handicap. De balans werk-gezin-leven van deze gezinnen staat onder constante druk, en dat geldt vaak ook voor hun financiële draagkracht. De basisondersteuning en
De preventieve gezinsondersteuning onder druk Jonge ouders doen meer dan ooit een beroep op de dienstverlening van Kind & Gezin. De mond-aan-mond reclame over onze nieuwe oogscreener, die al op jonge leeftijd amblyopie (lui oog) opspoort, is daar allicht niet vreemd aan. Het vertrouwen van gezinnen in onze dienstverlening is een opsteker, maar ook een bijkomende bron van werkdruk voor onze ruim 700 regioteamleden. De voorbije jaren zagen zij de kansarmoede en de (super)diversiteit in hun dagelijkse contacten met gezinnen toenemen. Om ook in deze context en tegen de achtergrond van een toenemend doelbereik onze preventieve opdracht waar te blijven maken, zullen de volgende jaren bijkomende middelen nodig zijn. Dat is in het bijzonder nodig om bij de meest kwetsbare gezinnen voldoende huisbezoeken te kunnen voorzien en bijkomende gezinsondersteuners in te zetten om op maat te kunnen werken van deze doelgroep. Om doorheen onze preventieve zorg het basiskapitaal van kinderen te maximaliseren, moeten we ook inspelen op ontwikkelingen in wetenschap en samenleving. Zo vergt het recente advies van de Hoge Gezondheidsraad over het vaccineren van prematuren investeringen om deze kwetsbare groep een goede opvolging te garanderen, en zullen we doorheen onze dienstverlening ook meer aandacht moeten hebben voor de preventie van obesitas. De relatie van Kind & Gezin met ouders laat ons tot slot ook toe om binnen Integrale Jeugdhulp de rol op te nemen van de brede instap. De uitgangspunten van Integrale Jeugdhulp –werken vanuit de eigen kracht van gezinnen, bij verontrusting in gesprek gaan met ouders, zorgen voor continuïteit in de dienstverlening– sluiten nauw aan bij de werkwijze en de bekommernissen van onze regioteamleden. Toch stellen we ook hier vast dat de druk van het stijgende aantal gezinnen met kinderen en jongeren die nood hebben aan hulp het erg moeilijk maakt om deze rol overal op te nemen. Bijkomende middelen voor preventieve gezinsondersteuning laten toe om volop in te zetten op het voorkomen van zwaardere en maatschappelijk duurdere interventies binnen Integrale Jeugdhulp. 4
aanvullende toeslagen moeten deze financiële druk verlichten. In de preventieve gezinsondersteuning, de Huizen van het Kind en de kinderopvang is aandacht en ondersteuning nodig voor de specifieke noden van deze gezinnen. Een toegankelijke dienstverlening op maat van ouders en kinderen en een doorgedreven samenwerking, ook over de grenzen van sectoren heen, zijn hier cruciaal. De kinderopvang laat ouders toe om te werken, werk te zoeken of een opleiding te volgen. Ze kan ouders ook ondersteunen om de zorg voor hun kind te delen of eens op adem te komen. In Vlaanderen zijn op dit vlak al veel inspirerende voorbeelden te vinden. Om voor elk kind kwaliteitsvolle inclusieve kinderopvang dicht bij huis te realiseren, moet ingezet worden op de sensibilisering, expertisedeling en ondersteuning van de kinderopvanginitiatieven en de lokale actoren. De nieuwe Centra voor Inclusieve Opvang spelen daarin een centrale rol. Blijvende aandacht voor kindermishandeling
5
Doorgedreven preventie houdt ook in dat we gepast inspelen op zorgwekkende situaties. De Vertrouwenscentra Kindermishandeling maakten de voorbije 30 jaar heel wat evoluties door en zijn vandaag gepositioneerd op een heel breed spectrum, met onder andere de uitbouw van een laagdrempelig meldpunt 1712 voor elke burger, taken als gemandateerde voorziening en onderzoeken naar maatschappelijke noodzaak. Het huidige regelgevende en subsidiekader weerspiegelt deze evoluties nog onvoldoende. We zijn er daarom van overtuigd dat er samen met de sector gewerkt zal moeten worden aan een nieuw regelgevend erkennings- en subsidiekader op maat van de nieuwe noden.
2/ Gezinsbeleid moet tot stand komen samen met en op maat van ouders. Participatie als voorwaarde voor goed beleid
Beleid maken op maat van gezinnen betekent dat we rekening houden met de diversiteit op het vlak van samenlevingsvormen en culturele achtergronden. Om passende antwoorden te kunnen vinden, moeten we vertrekken van een betere kennis van de realiteit waarin gezinnen leven en de verwachtingen die zij koesteren. Aandacht voor participatie komt zo steeds nadrukkelijker in beeld als belangrijke voorwaarde voor het kwalitatief uitwerken van beleidsmaatregelen die gezinnen raken.
Een aanbod op maat van lokale noden
Kind & Gezin voerde de voorbije jaren een organisatieverandering door waarbij de regioteams op het veld meer ruimte kregen om samen met hun partners binnen de Huizen van het Kind een eigen aanbod vorm te geven dat aansluit bij de lokale noden. In deze verandering staat het aansluiten bij ouders centraal en zetten we volop in op een grotere betrokkenheid van gezinnen. Ook in de kinderopvang biedt het een absolute meerwaarde om ruimte te creëren voor een actieve rol voor ouders. We zijn ervan overtuigd dat die aanpak ook binnen het bredere gezinsbeleid navolging verdient.
Ouders erkennen in hun rol als regisseur
Door op maat van ouders te werken en hen te erkennen in hun rol als regisseur willen we ook anticiperen op de volgende generatie jonge ouders, die minder interesse heeft in een standaardaanbod en kiest voor een actieve betrokkenheid en een aanbod op maat. De investeringen die de voorbije jaren gedaan werden in de uitwisseling van gegevens tussen zorgactoren bieden kansen om ouders formaliteiten uit handen te nemen (geboorteaangifte, ouderbijdrageberekening) en hen in de plaats zinvolle informatie te bieden over hun kind en de ondersteuning waarop ze een beroep kunnen
Huizen van het Kind Heel wat organisaties, vrijwilligers en professionals dragen vandaag bij aan het versterken van gezinnen en het realiseren van maximale ontplooiingskansen voor kinderen in Vlaanderen en Brussel. In de Huizen van het Kind willen we hun inspanningen bundelen, de overlap in het aanbod wegwerken en hiaten invullen op basis van de lokale noden. De Huizen van het Kind kunnen uitgroeien tot de ontmoetingsplek bij uitstek voor gezinnen met kinderen en worden door hun nadruk op de vrijwillige inzet van burgers een praktijkvoorbeeld van sociale cohesie en vermaatschappelijking van de zorg. Ze zullen een kwaliteitsvol, geïntegreerd aanbod op maat bieden met een bijzondere aandacht voor de ondersteuningsnood van maatschappelijk kwetsbare gezinnen. Om de Huizen van het Kind te laten uitgroeien tot volwaardige basisvoorzieningen moeten tal van partners en ondersteuningsaanbod samengebracht worden opdat elke ouder, elk kind met elke vraag of ondersteuningsbehoefte terecht kan in een Huis van het Kind dicht in de buurt. Er zal een bijkomende budgettaire investering nodig zijn voor het onthaal en de uitbouw van bijkomend aanbod binnen de Huizen van het Kind. 6
Een bijzondere uitdaging voor de Huizen van het Kind wordt het coördineren van een sluitend prenataal aanbod. Binnen het huidige aanbod zijn er nog steeds kwetsbare zwangeren die door de mazen van het net vallen, met soms ernstige gevolgen voor moeder en kind. Om ervoor te zorgen dat elke zwangere en elk kind de begeleiding krijgen waar ze recht op hebben, moeten we hier prioritair op inzetten binnen lokale netwerken en vanuit verschillende expertises. Om deze groep te bereiken, zal ook ambulant gewerkt moeten worden. De Huizen van het Kind gaan op die manier verder dan het louter fysieke samenbrengen van bestaande dienstverlening: door vanuit een lokaal netwerk op maat van de klant te denken –zoals in dit geval de kwestbare zwangeren– kunnen nieuwe samenwerkingsverbanden ontstaan en kan bijgestuurd worden om de dienstverlening dichter bij de klant te brengen.
doen (groeicurven, vaccinatiestatus, sociale kaart,...). De verdere ontwikkeling van het K&G-portaal, dat ouders op termijn mogelijk ook zal ondersteunen in hun zoektocht naar kinderopvang, kan daarin een belangrijke rol spelen. Brede samenwerking en een uitnodigende gebruikerservaring moeten ervoor zorgen dat de drempel voor ouders zo laag mogelijk komt te liggen, zonder de bescherming van de privacy van het kind en zijn gezin uit het oog te verliezen.
3/ Gezinsbeleid moet geïntegreerd zijn en radicaal kiezen voor partnerschap tussen iedereen die gezinnen ondersteunt
Dialoog over gezinsbeleid
Gezinsbeleid stopt niet bij de grenzen van beleidsdomeinen. Alle beleidsmakers kunnen hun voordeel doen met een gezinsperspectief, of hun doelstelling er nu in bestaat ouders aan het werk te krijgen, leefbare steden te creëren, ongekwalificeerde uitstroom uit het onderwijs te voorkomen of mobiliteitsknopen te ontwarren. De volgende jaren willen we daarom inzetten op een sensibilisering en dialoog rond gezinsbeleid door een platform op te richten met vertegenwoordigers van de verschillende betrokken beleidsdomeinen (onderwijs, werk, wonen, cultuur, jeugd, welzijn, enz.) en de relevante stakeholders (VVSG, Gezinsbond, Netwerk tegen Armoede, Vlaams minderhedenforum, enz). De meerwaarde kan onder andere liggen in het uitzetten van gemeenschappelijke lijnen, bijvoorbeeld in de overgang kinderopvang-kleuteronderwijs, maar ook in de buitenschoolse kinderopvang (zie kader) en de integrale jeugdhulp. Gecoördineerde beleidskeuzes laten toe om inspanningen en financiële middelen te bundelen en efficiënter in te zetten. Daarnaast willen we ook de meerwaarde verkennen van meer structurele gezinsimpactanalyses.
7
Buitenschoolse kinderopvang
Binnenlandse adoptie
De opvang van schoolkinderen bevindt zich op het kruispunt van school, zorg en vrijetijdsbesteding. Die verschillende invalshoeken maken van de buitenschoolse kinderopvang een complex geheel, maar bieden ook opportuniteiten om zoveel mogelijk schoolkinderen op een kwaliteitsvolle manier van opvang en vrije tijd te laten genieten. Daarom wordt in samenwerking tussen Welzijn, Onderwijs, Jeugd, Sport en Cultuur werk gemaakt van een nieuwe visie op de opvang en vrije tijd van schoolkinderen buiten schooltijd en tijdens schoolvakanties.
Ongewenst zwangeren hebben recht op een persoonlijke, integrale begeleiding waarbinnen onder andere de mogelijkheid van discreet bevallen en adoptie aan bod komt. We willen werk maken van een laagdrempelige ondersteuning die kan worden aangeboden door diverse actoren binnen het brede domein van welzijn en gezondheidszorg.
Dat zo’n nieuwe visie nodig is, mag blijken uit het feit dat gezinnen in toenemende mate een beroep doen op opvang vóór en na schooltijd en tijdens schoolvakanties. Met plaats voor slechts 11 op de 100 schoolkinderen is het formele opvangaanbod binnen Welzijn ontoereikend; dat aanbod fors uitbreiden met behoud van hetzelfde kwaliteitsniveau is niet betaalbaar. Op basis van de resultaten en de beleidsaanbevelingen van de lopende Staten-Generaal ‘Opvang van schoolkinderen’ willen we komen tot een nieuwe visie op de buitenschoolse opvang, waarbinnen de bevoegdheden op het vlak van regie en organisatie duidelijk worden toegewezen. Een eerste stap waar we met de stakeholders willen aan werken is de opmaak van een referentiekader met de basisprincipes rond opvang en vrije tijd van schoolkinderen. Dit zal een toetsingskader zijn voor alle betrokken actoren uit Welzijn, Onderwijs, Sport, Jeugd en Cultuur. Daarnaast moeten de krijtlijnen uitgetekend worden voor de regie door lokale besturen worden en hun verhouding met de Vlaamse overheid. Naast een aangepast financieringsmodel zullen ook kwantitatief en kwalitatief groeipad uitgewerkt moeten worden.
Daarnaast is een nieuw decreet nodig dat een aantal structurele problemen in de sector aanpakt (taakverdeling, financiering, kleinschaligheid, nazorg,...). Het voorbereidende traject dat kandidaat-adoptanten voor binnenlandse adoptie vandaag doorlopen is sterk verschillend van het traject voor interlandelijke adoptie. Door deze beter op elkaar af te stemmen kunnen we transparantie creëren en ervoor zorgen dat de kandidaten in beide procedures dezelfde rechten en verplichtingen hebben.
8
9
Dienstverlening integreren
De voorbije jaren werkte Kind & Gezin samen met zijn partners al intensief aan het integreren van dienstverlening. Het elektronisch medisch dossier is bijvoorbeeld een grote stap vooruit voor de samenwerking tussen zorgverleners, met het versterken van de continuïteit tussen de preventieve zorg en de CLB’s als aandachtspunt. Ook het lopende proefproject van de Kinderopvangzoeker illustreert de aanpak. De binnenlandse adoptiesector loopt intussen een traject om onder andere een geïntegreerd model uit te tekenen voor het versnipperde aanbod naar ongewenst zwangeren (zie kader).
Sociaal ondernemerschap stimuleren
Kiezen voor partnerschap betekent voor beleidsmakers ook dat ze sectoren de nodige ruimte bieden voor sociaal ondernemerschap. Doorheen de vele lopende veranderingstrajecten wil Kind & Gezin voorzieningen de erkenning en verantwoordelijkheid geven die ze verdienen, en komen tot een partnerschap waarbinnen het zwaartepunt niet ligt op regels en controle, maar op gemeenschappelijke doelstellingen en een streven naar echte maatschappelijke meerwaarde, transparantie, kwaliteit en duurzaamheid. Hoe iets moet gedaan worden, willen we meer en meer loslaten omdat we weten dat onze partners werk maken van hun governance vanuit sociaal ondernemerschap. Op het vlak van kwaliteitszorg willen we kapstokken aanbieden die onze partners zelf verder kunnen invullen.
Geschillen efficiënt oplossen
Kinderopvangvoorzieningen zijn voor ouders een belangrijke partner bij de zorg voor hun kind. In sommige gevallen kan dat partnerschap echter onder druk komen te staan. De nieuwe regelgeving in de kinderopvang heeft een aantal gevolgen voor de contractuele bepalingen tussen ouders en voorzieningen en zorgt ervoor dat voorzieningen voortaan zelf zullen moeten factureren. Om eventuele meningsverschillen hierover op te lossen op een efficiënte en kostenbesparende wijze, pleiten we ervoor geschillen toe te vertrouwen aan een op te richten intersectoriële geschillencommissie waarin de kinderopvangsector en de gebruikers ervan vertegenwoordigd zijn. Een geschillencommissie kan de financiële leefbaarheid van de organisatoren kinderopvang versterken door kostelijke en aanslepende rechtsgedingen te voorkomen. Gezinnen krijgen binnen een redelijke termijn uitzicht op een bindende uitspraak over contractuele of financiële geschillen.
Partnerschap binnen gezinnen
Het belangrijkste partnerschap is tot slot het partnerschap binnen het gezin. De hefbomen om binnen het gezinsbeleid te werken aan het versterken van relaties zijn veeleer beperkt. Toch valt er heel wat te zeggen voor het investeren in het ondersteunen van gezinnen bij veranderingen zoals gezinsvorming, ouderschap, echtscheidingen en nieuwe gezinssamenstellingen.
Tot slot Samen een beleid uittekenen dat voor elk gezin het verschil maakt, en tot stand komt op maat van én in dialoog met gezinnen. Dat is de uitdaging waar Vlaanderen in de volgende legislatuur voor staat. We kunnen gelukkig bouwen op de ervaring van de vele organisaties die ook vandaag al de ontplooiingskansen van kinderen en hun ouders ondersteunen. Kind & Gezin is ervan overtuigd dat een Vlaams gezinsbeleid enkel echt succesvol kan zijn als het volop inzet op partnerschap tussen al deze spelers en oog heeft voor het belang van alle gezinnen.
10
bijlage
EEN BETERE W EREL D VOOR J ONGE KIN D EREN investeren in hun omgeving
Deze visietekst kwam tot stand in samenwerking tussen Kind & Gezin en volgende wetenschappelijke experts: Sara De Mulder, Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, Vergelijkende Cultuurwetenschappen, Universiteit Gent Steven Groenez, onderzoeksleider, HIVA, Universiteit Leuven Prof. Michel Vandenbroeck, Vakgroep Sociale Agogiek, Universiteit Gent Prof. Frank Vandenbroucke, Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen, Universiteit Leuven Peter Verduyckt, Observatorium voor Gezondheid en Welzijn, GGC, Brussel
11
Wat zich voor de voordeur en rond het huis afspeelt bepaalt de toekomst, het welzijn en de gezondheid van jonge kinderen. Het kinderrechtenverdrag (IVRK) wijst op de verantwoordelijkheid van de overheid op het vlak van de realisatie van de rechten van kinderen en het ondersteunen van ouders in hun ouderschap. Opvoeden is immers een gedeelde verantwoordelijkheid tussen de private en de publiek sfeer. Ouders zijn verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen, maar tegelijk heeft ook de samenleving hier een verantwoordelijkheid. Die bestaat eruit om in de eerste plaats de voorwaarden te realiseren die het mogelijk maken dat ouders en andere opvoedingsverantwoordelijken hun engagement kunnen waarmaken. (art 18 IVRK, Belgische Grondwet) Diverse disciplines en invalshoeken onderstrepen het belang van de ruime omgeving waarin kinderen opgroeien. Zowel ontwikkelingspsychologen, pedagogen, economen en andere onderzoekers wijzen op de noodzaak om te investeren in jonge kinderen. Economen onderstrepen de maatschappelijke winst die dit oplevert. Hersenonderzoek wijst opnieuw op het belang van de omgeving op de ontwikkeling van kinderen. Diverse instellingen en auteurs benadrukken het belang van het investeren in jonge kinderen om kinderarmoede en armoede en sociale uitsluiting in het algemeen te bestrijden (Europese Unie, Koning Boudewijnstichting,VLAS, Studio Kinderarmoede, …). Voor gezinnen met jonge kinderen en aanstaande ouders speelt Kind en Gezin in Vlaanderen een prominente rol. Recente ontwikkelingen op het terrein van de preventieve gezinsondersteuning en de kinderopvang, die gepaard gaan met aanzienlijke maatschappelijke inspanningen, vragen een onderbouwde legitimering en visie. Hierbij kan niet voorbijgegaan worden aan de impact van het beleid van andere actoren op gezinnen, (aanstaande) ouders en jonge kinderen.
De blik wordt daarom ook ruim gezet en overstijgt dus het belang/ werkterrein van Kind en Gezin. Op die manier vormt de tekst dan ook een uitnodiging tot samenwerking en afstemming tussen zowel lokaal en bovenlokaal beleid als tussen de verschillende beleidsdomeinen. Toekomstige keuzes kunnen dan gemaakt worden vanuit een ruimer maatschappelijk draagvlak. De tekst geeft een aantal krachtlijnen aan van waaruit vorm kan gegeven worden aan de verantwoordelijkheid van de samenleving in het creëren van de voorwaarden die het mogelijk maken dat ouders en andere opvoedingsverantwoordelijken hun engagement kunnen waarmaken. De tekst schetst de kwestie vanuit het perspectief van jonge kinderen.
Het belang van de vroege levensperiode Investeren in jonge kinderen betekent investeren in de vroege levensperiode, met aandacht voor de context waarin kinderen leven en de rol die zij hier zelf in opnemen (General comment 7, 2005). Dat vertaalt zich in de bouwstenen van het kinderrechtenverdrag (IVRK), die een holistische benadering van kinderen in de samenleving belichamen. Kinderen realiseren hun rechten pas als er voorzieningen zijn die kinderen ondersteunen in hun ontwikkeling, als ze kunnen participeren aan het maatschappelijk leven en wanneer ze beschermd worden. De vroege levensperiode is van belang omdat jonge kinderen in deze periode snel groeien en veranderen op het vlak van hun lichaam en zenuwstelsel, bewegen, communicatievaardigheden, intellectuele capaciteiten, interesses en mogelijkheden. Het is daarnaast de periode waarin jonge kinderen sterke emotionele en veilige gehechtheid ontwikkelen met hun ouders of andere opvoeders. Van hen hebben kinderen aandacht, verzorging, begeleiding en bescherming nodig, die afgestemd is op hun eigenheid en groeiende vaardigheden (Geenen G., 2010).
12
In het belang van het kind en vanuit het recht van ieder kind op een goede en optimale ontwikkeling en welbevinden is het daarom belangrijk om tijdens deze vroege levensperiode (zwangerschap, 0 tot 6 jaar) in te zetten op deze omgeving. Jonge kinderen groeien en ontwikkelen volgens hun individuele aard, geslacht, leefomstandigheden, gezinssituatie en de zorgvoorzieningen en onderwijssystemen in hun omgeving. Kinderen worden ook sterk gevormd door culturele overtuigingen over hun noden en geschikte ondersteuning, en hoe gedacht wordt over hun actieve rol binnen het gezin en de gemeenschap. Vanaf de zwangerschap en tijdens de eerste levensjaren heeft de ruime omgeving waarin kinderen leven en leren, en de mogelijkheden die zij krijgen op het aangaan van kwaliteitsvolle relaties met andere kinderen, volwassenen en opvoeders een belangrijke impact op hun totale ontwikkeling. Het erkende negatieve effect van deprivatie en sociale uitsluiting waarin gezinnen leven op de algemene ontwikkeling van kinderen komt daarbij sterk naar voor. De ontwikkeling van ieder kind speelt zich af in een constante interactie en dynamiek met zijn omgeving (Bronfenbrenner & Morris, 2006; Sameroff & MacKenzie, 2003). Positieve interacties tussen een kind en zijn/haar directe omgeving hebben een bijzonder krachtige functie: ze zijn een belangrijke motor voor de ontwikkeling van ieder kind (Bronfenbrenner & Morris, 2006). De directe omgeving bestaat niet enkel uit personen. Een positieve omgeving, al vanaf de prenatale periode, draagt er toe bij dat kinderen zich ten volle en volgens hun mogelijkheden kunnen ontwikkelen. Kinderen zijn hierbij sociale actoren wiens overleving, welbevinden en ontwikkeling afhankelijk is van, en gebouwd is rond dichte relaties. Jonge kinderen zijn actieve leden van het gezin, de buurt en de samenleving, met hun eigen zorgen, interesses en visies. Jonge kinderen zijn tevens actieve participanten in de realisatie van hun rechten. Vanaf de geboorte zoeken kinderen bijvoorbeeld responsieve zorg en aandacht 13
van de personen rondom zich en communiceren ze. De mate waarin kinderen dit doen is individueel verschillend, afhankelijk van hun eigen mogelijkheden en hun omgeving. Kinderen ontwikkelen tijdens deze interacties zelf belangrijke relaties zowel met kinderen van dezelfde leeftijd, als met jongere en oudere kinderen. Via deze relaties leren ze onderhandelen en gedeelde activiteiten coördineren, conflicten oplossen, afspraken nakomen en verantwoordelijkheid voor anderen aanvaarden. Jonge kinderen geven actief betekenis aan de fysieke, sociale en culturele dimensies van de wereld waarin ze leven, en leren op een voortschrijdende manier van hun activiteiten en interacties met anderen, zowel met kinderen als met volwassenen.
Een positieve omgeving voor alle jonge kinderen Vaak wordt in de eerste plaats gekeken naar de kwaliteit van de thuisomgeving, en de ‘intieme liefhebbende en wederzijds stimulerende interactie’ als belangrijke voorspeller binnen de ontwikkeling van het (jonge) kind. Het belang daarvan staat vanzelfsprekend buiten kijf. Om een goed beleid te kunnen voeren, is het evenwel van belang te beseffen dat (1) de invulling van wat een kwaliteitsvolle thuisomgeving is en (2) hoe er tot een kwaliteitsvolle thuisomgeving kan worden gekomen, gedeeltelijk bepaald wordt door de ruime omgeving. Het ecologische model van Bronfenbrenner (1979) geeft dit kernachtig weer. In zijn ecologisch model brengt Bronfenbrenner de complexiteit van de omgeving in kaart. Hij heeft het over het micro, meso-, exo- en macrosysteem. Het “microsysteem” omvat alle activiteiten, rollen, relaties,… die ontstaan in een rechtstreekse interactie tussen een kind en zijn omgeving. De directe omgeving van een kind bestaat uit verschillende settings (o.a. thuis, kinderopvang, familie,…).
Deze settings staan niet los van elkaar, beïnvloeden elkaar, en beïnvloeden op die manier ook – onrechtstreeks – het kind (d.i., het “mesosysteem”). Het “exosysteem”, bestaande uit onder meer opleiding en arbeidssituatie van het gezin, huisvesting, milieufactoren zoals vervuiling, verkeer, ,… (en het beleid daaromtrent), lijkt verder van het kind af te staan, maar heeft in wezen onomstotelijk een (indirecte) invloed op het kind, onder meer door de effecten die dit exosysteem heeft op het mesoen microsysteem. Het macrosysteem ten slotte omvat normen en waarden van de (sub)cultuur, welvaart van het land,… die eveneens onrechtstreeks een effect hebben op het kind en diens directe omgeving. Wetenschappers en praktijkbeoefenaars zijn het niet steeds eens over welk systeem het meeste invloed heeft op het opgroeiproces van kinderen, maar wat cruciaal is, is dat er grote eensgezindheid is over het feit dat deze systemen op elkaar van invloed zijn. Om kinderen ten volle te laten ontwikkelen, dient een samenleving dus alle gezinnen met jonge kinderen te ondersteunen op een manier die uitgaat van die verschillende systemen en hun onderlinge samenhang. Zo blijkt bijvoorbeeld dat wanneer gezinnen toegang hebben tot boeken en aangepast spelmateriaal , en de mogelijkheid in de ruime omgeving kunnen bieden aan hun kinderen om een diversiteit aan ervaringen op te doen, zowel binnen als buiten het huis (zoals een bibliotheek, speelplein, ontmoetingsmogelijkheden met andere kinderen, culturele activiteiten), dit een positief effect heeft op het ontwikkelingsproces van kinderen (National Institute of Child Health and Human Development, 2006, Unicef-Innocenti, 2008). De omgeving van kinderen moet daarom uitnodigend zijn en voldoende keuzes bieden om er aan deel te nemen en er mee vorm aan te geven. Het gaat daarbij zowel om voldoende en toegankelijke voorzieningen, mogelijkheden tot ontmoeten met andere kinderen en volwassenen als de publieke ruimte zelf. Het zijn plaatsen waar vanuit wederzijds respect gestreefd wordt naar de realisatie van maatschappelijke hulpbronnen in functie van een grotere gelijkheid in de samenleving,
voor zowel kinderen als volwassenen. (De Visscher, 2012) Het gaat om de rol en betekenis als maatschappelijke hulpbron van onder meer kinderopvang, kleuterschool, bibliotheken, speel-otheken, speelruimte, parken, musea, andere plaatsen waar jonge kinderen komen en de ruimtelijke inrichting waarin zij zich bewegen. Daarnaast biedt de notie kindvriendelijkheid een aantal bijkomende handvatten. Het zijn dan plaatsen waar kinderen mogen zijn en kunnen komen, er dingen kunnen doen die zij zelf zinvol vinden en waar zij iets betekenen (Van Ceulenbroeck, 2012). Kinderopvang en kleuteronderwijs (ECEC1) bieden een breed gamma aan zorg en leerkansen in de omgeving van jonge kinderen en de daaraan verbonden voordelen, zoals een hoger welbevinden bij kinderen en de vermindering van de effecten van kansarmoede op de ontwikkeling van het kind. Onderstaande tabellen tonen de effecten van ECEC op lezen en schrijven als kinderen 7 jaar zijn. Zij geven aan dat de effecten voor alle kinderen even hoog zijn, ongeacht de sociaal-economische status (SES) waarin zij opgroeien. Voor kinderen met een lage SES maken de effecten wel dat zij net boven de drempel komen van wat nodig is om mee te kunnen in het (Britse) schoolsysteem. (Sylva et al., 2004)
1 Unesco (2007) definieert ‘early childhood education and care’ (ECEC) vanuit een holistische benadering: ECEC ondersteunt de overleving, groei, ontwikkeling en kennis van kinderen – inclusief gezondheid, voeding, hygiëne, en cognitieve, sociale, fysieke en emotionele ontwikkeling, vanaf de geboorte tot de start in het basisonderwijs. Mogelijke maatregelen zijn opvoedingsprogramma’s, kinderopvang, ‘centre-based’ voorzieningen en formeel ‘pre-primary’ onderwijs. ECEC gaat in Vlaanderen dus zowel over kinderopvang en kleuterschool als opvoedingsondersteuning (Groenez & Vandenbroeck, 2013). 14
van kinderen. Kinderen leren niet enkel door hun eigen relaties met anderen, maar ook de omgeving rond hen te observeren. Volwassenen zijn rolmodellen voor kinderen en hebben dus een verantwoordelijkheid om relaties op te bouwen op basis van respect, wederzijds vertrouwen en samenwerking
Voorwaarde is dat deze diensten van hoge kwaliteit (afhankelijk van ratio, aantal kinderen in een groep, competenties begeleider, betrokkenheid ouders en buurt en turn-over) zijn en er een toereikend aanbod is (OECD, 2012). Voorzieningen voor jonge kinderen moet immers de individuele vaardigheden van ieder kind bevorderen. Zoals het IVRK (art29) stelt, moet educatie gericht zijn op het ‘ontwikkelen van de persoonlijkheid, talenten en mentale en fysieke mogelijkheden van het kind tot zijn ‘volste potentieel’. Vanuit die optiek vormen kinderopvang en kleuteronderwijs best een aansluitend en op elkaar afgestemd geheel. De kwaliteit van relaties heeft de grootste invloed op het welbevinden van kinderen. Leren gebeurt voornamelijk via interacties met andere mensen (familie, peers, kinderbegeleiders, leraars en andere volwassenen). De kwaliteit van deze relaties hebben een grote en blijvende invloed op de emotionele, sociale en cognitieve ontwikkeling 15
ECEC van lage kwaliteit kan daarom zelfs levenslange nadelige effecten hebben op de ontwikkeling van het kind (OECD, 2012). In kinderopvangvoorzieningen van hoge kwaliteit bijvoorbeeld leren kinderen samenleven in diversiteit en pluraliteit en krijgen kinderen én ouders alle kansen om zowel autonomie als onderlinge afhankelijkheid en solidariteit te beleven (Vandenbroeck, 2013). Voorzieningen van lage kwaliteit hebben daarentegen eerder een negatief effect, vooral bij de jongste kinderen (baby’s en peuters). Eén van de redenen hiervoor is dat bij lage kwaliteit kinderen blootgesteld worden aan langdurig hoge concentraties cortisol (een stresshormoon) (Groeneveld ea, 2010).
Gelijke mogelijkheden vanaf de start Kinderen hebben wel het recht om zich te ten volle te ontwikkelen, maar niet ieder kind heeft daar evenveel kansen en mogelijkheden toe. Zoals onder meer het ecologisch model van Bronfenbrenner impliceert (zie supra) toont onderzoek veelvuldig aan dat sociale en economische verschillen en verschillen in algemene levensomstandigheden zoals de woonomstandigheden, de eigenschappen van de buurt waarin een gezin leeft en de toegankelijkheid en beschikbaarheid van ondersteunende diensten zoals bvb ECEC, ervoor zorgen dat kinderen en hun gezin van het begin af geen gelijke mogelijkheden hebben. (Engle et al., 2011; Morabito, Vandenbroeck, & Roose, 2013). Onderzoek toont ook aan dat naarmate de ruimere context
minder gunstig is (bv. achtergestelde buurt of lage socioeconomische toestand, waarbij gezinnen geen toegang hebben tot arbeid, een menswaardig inkomen of toegang gehad hebben tot onderwijs), de (compenserende) invloed die de directe omgeving kan hebben van groter belang wordt (Bronfenbrenner & Morris, 2006; Engle et al., 2011). En dit terwijl die ruimere contextfactoren het net soms moeilijker maken om tot een gunstige directe omgeving te komen (Walker et al., 2011). Zo tonen studies bijvoorbeeld aan dat het effect van ouderlijke sensitiviteit en responsiviteit bij kinderen binnen gezinnen met een lage socio-economische status (Bronfenbrenner & Morris, 2006) van grotere invloed is op de ontwikkeling van kinderen dan het effect van ouderlijke sensitiviteit en responsiviteit bij kinderen met gezinnen met een hoge SES. Aan een lage socio-economische status zijn dan net factoren verbonden (zoals zorgen rond schulden, meer depressie, slechte behuizing, weinig speelruimte in de buurt) die het voor ouders net moeilijker maken om sensitief en responsief om te gaan met hun kind. Ouders in meer bevoordeelde contexten hebben vaak meer kansen gehad in hun ontwikkeling om vaardigheden en kennis te verwerven waarvan ze ook willen dat hun kinderen ze verwerven. Voorts hebben ze ook vaker en meer toegang tot bronnen en diensten die zich buiten hun gezinsverband bevinden, die het mogelijk kunnen maken voor kinderen om voor hen waardevolle ervaringen op te doen en waardoor de omgeving ook meer ‘tools’ heeft om de ontwikkeling van een kind positief te beïnvloeden (Bronfenbrenner & Morris, 2006).
deze kinderen opgroeien: de mate van beschikbare hulpbronnen stijgt naarmate de socio-economische positie van het gezin stijgt.
Proportioneel universalisme Sociale ongelijkheden beperken zich evenwel niet tot een tegenstelling tussen de armsten en de anderen, hoewel vaak deze dichotome kijk wel wordt gehanteerd. Sociale ongelijkheden volgen eerder een sociaal gelaagde verdeling in de bevolking, ook wel benoemd als de ‘sociale gradiënt’. Deze gradiënt is het resultaat van een ongelijke verdeling van materiële en immateriële mogelijkheden en macht in de samenleving (Van Oyen et al, 2011). Omdat deze gradiënt doorheen alle sociale lagen loopt moet actie zich richten naar de gehele bevolking en niet enkel tot de meest achtergestelde groepen (Stegeman et al, 2012). Dit betekent dat basisvoorzieningen of basisdienstverlening twee zaken tegelijk moeten realiseren. Het gaat erom voor iedereen tot op bepaalde hoogte gelijk beschikbaar te zijn, liefst gemakkelijk bereikbaar en zo efficiënt mogelijk, en meer in te zetten op zij die met minder kansen aan de start komen of in minder gunstige omstandigheden leven (Mortier,2012). Een proportionele universele basisdienstverlening vormt een (van de) antwoord(en) om tegemoet komen aan het bestaan van sociale ongelijkheden of bij te dragen tot het scheppen van gelijke mogelijkheden. De basisdienstverlening varieert dan in schaal en intensiteit in verhouding tot de mate van achterstelling of sociale ongelijkheden (Marmot Review, 2010). Hoewel de notie “proportioneel universalisme” relatief nieuw is, bestaan er vandaag reeds inspirerende praktijken. Investeren in de onmiddellijke en alledaagse omgeving van jonge kinderen kan ook vanuit dit principe gestalte krijgen.
De mate waarin de alledaagse en nabije omgeving van kinderen als positief en stimulerend kan gezien worden en hulpbronnen beschikbaar zijn voor de ontwikkeling van kinderen tekent zich dan ook af als een sociale ongelijkheid. Deze ongelijkheid hangt samen met de socio-economische status van de gezinnen waarin 16
Proportioneel universalisme
Ondersteunde ouders
Voorbeelden van proportioneel universalisme zijn te vinden in de ontwikkeling van communicatiedragers, de uitbouw van lokaal gezondheidsbeleid , praktijken in het onderwijs, ….
Het welbevinden van ouders leidt tot meer welbevinden bij het kind en heeft zo ook een invloed op de gezondheid van de gezinsleden (McKeown, 2013) . Wat ouders als ondersteunend ervaren bij het uitbouwen van hun ouderschap kan zeer verschillend zijn en zowel materieel als immaterieel van aard zijn. (Roets, 2013)
In het aanbod van communicatiedragers van Kind en Gezin bevindt zich Kind in Beeld. Kind in Beeld gebruikt een minimum aan taal om boodschappen toegankelijk te maken voor die gesprekken waar taal een drempel is. Deze publicatie ondersteunt het gesprek tussen de ouder en de dienstverlener. Onderzoek bevestigt de waarde van het materiaal en de zin van hier verder in te zetten op de inhoudelijke en vormelijke ontwikkeling. (Van Praet, 2013) De Gentse gezondheidsraad kiest voor een gezondheidsbeleid vanuit proportioneel universalisme: een universele aanpak met wijkgerichte interventies waarbinnen extra aandacht is voor specifieke groepen en noden. Uitgaande van gegevens wordt vastgesteld dat een aantal risicofactoren in verschillende wijken meer voorkomen (meer leefloners, lagere inkomens, meer werkloosheid etc.). De sociale achterstand is in de wijken van de 19de eeuwse gordel opmerkelijk groter dan het Gentse gemiddelde. Daardoor zijn de kansen op een lang en gezond leven in die wijken opmerkelijk lager. Een integrale wijkgerichte aanpak van gezondheidsachterstand vereist een intersectorale werking, meer kennis rond gezondheid en gezondheidsbevordering in die wijken en betrokkenheid van de aanwezige zorgvoorzieningen (huisartsen, apothekers,…) in de buurt. Om leerlingen met een handicap of met leer- en opvoedingsmoeilijkheden de kans te geven om les te volgen in een gewone school, kunnen zij ‘GON-begeleiding’ aanvragen. GON staat voor ‘geïntegreerd onderwijs’. Een personeelslid van een school voor buitengewoon onderwijs verzorgt de GON-begeleiding. De begeleiding kan op verschillende manieren gebeuren, bv. hulp aan het kind zelf, ondersteuning van de leerkracht(en), zorgen voor aangepast materiaal ... 17
Een belangrijk uitgangspunt ligt in de participatie of betrokkenheid van ouders bij de uitbouw van deze ondersteuning. Het belang hiervan kan vanuit verschillende perspectieven geduid worden. Zo krijgt deze participatie betekenis vanuit een fundamenteel recht, maar kan het ook betekenis krijgen in functie van het bevorderen van de kwaliteit, sociale cohesie (samenhang), het verhogen van sociaal kapitaal (relaties en netwerken), sociaal leren, empowerment en activering (Ouders als onderzoekers, 2011).
Een waaier van materiële en immateriële hulpbronnen Ouders blijven de eerste actor en verantwoordelijke als het om hun kind gaat en zij vormen ook de brug en de buffer naar de ruimere omgeving. Maar het is die ruimere omgeving die ook bepaalt in welke mate er mogelijkheden zijn om verantwoordelijkheid op te nemen en om de intieme, zorgende en liefhebbende interactie te hebben met hun kinderen. (McKeown, 2013). Ouders kunnen zich vandaag beroepen op ondersteuning in de vormgeving van hun ouderschap. Aandacht voor de gezondheid, voeding en geestelijke gezondheid van de aanstaande moeder, een kindvriendelijke, gezonde en uitnodigende leefomgeving, kansen op ontmoeting met andere ouders, vormen van ECEC, vroege interventie, ondersteuning voor ouders met een kind met specifieke zorgbehoefte, deskundige professionals, financiële ondersteuning en ondersteuning
bij de opvoeding vormen enkele van de materiële en immateriële hulpbronnen die ouders (kunnen) ondersteunen in hun ouderschap en bijdragen tot een positieve en ondersteunende omgeving. Het belang van deze hulpbronnen kan moeilijk onderschat worden. Recente inzichten rond de wijze waarop schaarste het gedrag bepaalt, onderstrepen dit. Een gebrek aan hulpbronnen en steun voor ouders, zoals tijd en geld, gaat ten koste van de aandacht voor hun kinderen en hun gezondheid. (Mullainathan S., 2013) Op die manier moet er ook oog zijn voor de impact van de ruimere en ongelijke levensomstandigheden en mogelijkheden van ouders op hun ouderschap en hun kinderen: hun inkomen, de tewerkstelling, de huisvesting, hun opleiding, hun mobiliteit. Niet alleen is er structurele actie nodig op het vlak van een meer gelijke verdeling van deze mogelijkheden. Ongetwijfeld moeten er vanuit een streven naar een integrale benadering verbindingen gelegd worden tussen deze domeinen en de (lokale) actoren die hierop actief zijn en moet ook hier het principe van proportioneel universalisme toegepast worden.
Een ruim sociaal netwerk Gezinnen verschillen sterk in wat ze als opvoedingsondersteunend ervaren, met uitzondering van het feit dat ze het unaniem eens zijn over de belangrijke ondersteunende rol van een ruim sociaal netwerk (Buysse, 2008). Zowel nauwe banden met familie of vrienden als ontmoetingen met andere ouders waarbij men ervaringen kan delen, worden als ondersteunend ervaren. Sociale steun speelt een beschermende rol naar ouderschap en gezinsfunctioneren. Sociale steun vormt een buffer tegen de negatieve invloeden van factoren zoals stress, depressie,… (Ozbay et al, 2007; Nederlands Jeugd Instituut, NICHD, 2006; Huyghen & de Meere, 2008) Het belang van sociale steun wordt gekoppeld aan de preventie van problemen, vaak bij risicogroepen (zie overzicht bij Geens & Vandenbroeck, 2012). Toch ligt de meerwaarde van sociale steun niet enkel ligt in het voorkomen van problemen: een ruim sociaal netwerk
wordt door alle ouders en kinderen ervaren als een belangrijke hulpbron, zowel emotioneel als praktisch. Beide tonen het belang van de focus op het ruime netwerk voor het welzijn van het kind. Sociaal isolement vormt dus een bedreiging voor de opbouw van een ruim sociaal en steunend netwerk. Sociaal isolement kan een verschraling van informele contacten en netwerken betekenen: een gebrek aan sociale contacten met buren, vrienden en familie. Alleenstaande ouders hebben merkelijk minder sociale contacten en ze hebben ook minder kwalitatieve contacten (VRIND, 2013). Sociaal isolement gaat ook om een gebrek aan kansen op maatschappelijke deelname of participatie, waarbij deze maatschappelijke participatie net kansen biedt op sociale contacten en ontmoeting. Lage inkomensgroepen participeren duidelijk minder aan cultuur, sporten minder, nemen minder actief deel aan het verenigingsleven en maken minder gebruik van het internet. Ook arbeidsdeelname kan gezien worden als indicator van maatschappelijke participatie en mogelijke bron voor sociale contacten. Het gebrek aan arbeidsdeelname vormt dan een mogelijke indicator voor verhoogde kansen op sociaal isolement (Steensens et.al, 2009). Het individualiseringsproces, waarbij het hebben van sociale relaties gezien wordt als een vrije keuze, versterkt sociaal isolement ongetwijfeld (Komter, 2000). Maar het risico op sociaal isolement hangt ook samen met verschillende factoren zoals leeftijd, opleidingsniveau, inkomen, tewerkstelling en gezinstype. Op die manier krijgt sociaal isolement het karakter van een sociale ongelijkheid (Stegeman, 2012): het risico op sociaal isolement neemt toe naarmate men zich lager bevindt qua sociale status. Zo wijst McKeown et al (2008) er op dat het ouderschap zwaarder valt voor alleenstaande ouders en ouders met een zwak steunend netwerk. Ook Vandenbroeck en collega’s (2010) stellen vast dat het gebruik 18
Inspirerende praktijk Een speel- en ontmoetingsplek voor gezinnen met jonge kinderen is niet probleemgericht en niet doelgroepgericht: alle jonge kinderen vergezeld van een ouder of andere opvoedingsverantwoordelijke zijn welkom. Ouders krijgen er de plaats en de tijd om even op adem te komen en contacten te leggen met andere ouders. Baby’s en peuters kunnen er zelf op ontdekking, in alle veiligheid, in de nabijheid van hun vertrouwenspersoon. Tegelijk ontmoeten ze er andere kinderen en leren ze – als voorbereiding op de crèche, peutertuin of kleuterklas – samen te spelen. Ook ouders komen er in contact met elkaar. Contact leggen is makkelijk: iedereen die er komt, heeft immers een gezamenlijk gespreksonderwerp: de jonge kinderen waarvoor ze zorgen. Een moeder getuigt.
Ik ben sinds 3 jaar in België, maar zonder familie was het hier in het begin heel moeilijk, ik kwam niet vaak buiten en had weinig contact met anderen. Mijn wereld veranderde compleet sinds ik de ontmoetingsplaats leerde kennen. Samen met de medewerkers, andere kinderen, mama’s en papa’s zijn we een grote familie. Een werker getuigt
In De Sloep gaan er infosessies ‘School in Zicht’ door. Het opzet van die sessies is onder meer dat er verschillende ouders die al de keuze gemaakt heb voor (elk een andere) school, komen vertellen over hun ervaringen. De mama waarmee ik gepraat heb, zei dat ze in de wijk nog niet veel sociaal netwerk had (ze heeft een ruim sociaal netwerk, maar doordat ze nog maar 2 jaar in de wijk woonde, was haar netwerk van lokaal wonende ouders met jonge kinderen nog niet groot was), terwijl ze de ervaringen van ouders in het maken van een schoolkeuze net heel belangrijk vindt. De sessies hebben haar dan ook geholpen in het maken van een schoolkeuze voor haar dochter, doordat de sessies aan ouders, die elkaar anders niet zomaar ontmoeten, een platform gaven om uit te wisselen over het maken van een schoolkeuze. En sinds de dochter er naar school gaat, is het (lokaal) sociaal netwerk dankzij de schoolpoortcontacten en de ontmoetingsmomenten die de school regelmatig ‘s ochtends organiseert (en die ze kon meevolgen omdat ze nog in moederschapsrust is voor haar jongste), uitgebreid.
19
van informele en formele steunbronnen in ongelijke mate aanwezig zijn. Ander onderzoek wijst op het belang van sociale steun en een kwalitatieve thuisomgeving als buffer tegen stress, meebepalende factor in de (geestelijke) gezondheid van de ouders en het opvoedingsklimaat. Ouders kansen geven op ontmoeting en uitwisseling met andere ouders en ze ondersteunen in het uitbouwen van informele netwerken vormt dan ook een belangrijke uitdaging. Deze zit vandaag al vervat in het decreet m.b.t. de organisatie van de preventieve gezinsondersteuning. Dit moet er toe leiden dat de omgeving van ouders zo ingericht is dat de dienstverlening toegankelijker, beschikbaarder en kwaliteitsvoller wordt én dat er bijgedragen wordt aan sociale cohesie en een verruiming van maatschappelijke hulpbronnen voor alle gezinnen in de diversiteit waarin zij zich aandienen (Geldof, 2013).
Sociale mix Over het belang van de sociale mix binnen de netwerken van ouders bestaan heel wat opvattingen. Vanuit de redenering dat ouders leren van de confrontatie met andere ouders die andere ideeën en praktijken hebben, kan worden gesteld dat hoe groter de maatschappelijke diversiteit is, hoe meer die vrije confrontatie kan plaatsvinden. Om die reden vindt men het bereiken van een zo groot mogelijke sociale mix belangrijk.
Het is daarom noodzakelijk om blijvend te zoeken naar de werkbare elementen en inspirerende praktijken die hieraan kunnen bijdragen. Heel wat wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat de sociale mix immers meer is dan het louter samenbrengen van mensen uit een verschillende sociale klasse of etnische groep. Zo zullen onder meer vragen als de keuze van inplantingsplaatsen, de wijze van toeleiding en het belang van kwaliteit zich aandienen in het streven naar sociale mix. Pasklare antwoorden zijn er niet maar ongetwijfeld vormt de dialoog met en de betrokkenheid van de lokale gemeenschap(pen) waarop deze diensten zich richten, een voorwaarde voor succes. Dit ondersteunt het idee dat de sociale mix niet zomaar ontstaat, dat men moet investeren om deze te bereiken. Als deze bereikt wordt en er dus bruggen gevormd worden over sociaal-economische en etnisch-culturele grenzen heen (bridging) leiden ook deze relaties tot een positief effect en een investering in sociaal kapitaal vormen. Putman (2007) stelt dat zowel bonding (dat staat voor de meer intense relaties tussen gezinnen die gemeenschappelijke kenmerken hebben) als bridging (minder intense relaties tussen gezinnen die van elkaar verschillen) hun meerwaarde hebben omdat beide vormen van sociaal kapitaal belangrijk zijn en een ondersteuning kunnen zijn voor ouders bij de opvoeding van hun kinderen (Geens, 2010).
Een set toetsingscriteria voor initatieven naar jonge kinderen Zorg bij elk initiatief dat je niet geïsoleerd te werk gaat, maar van bij de opstart oog hebt voor de verschillende levensdomeinen van jonge kinderen en hun gezin Investeer in een heel lokale inbedding waar de verschillende levensdomeinen van jonge kinderen op elkaar afgestemd zijn Laat jonge kinderen jonge kinderen zijn, en investeer vooral in een uitnodigende, participatieve omgeving van jonge kinderen Ga uit van een zoveel mogelijk gelijk aanbod voor elk kind, maar zet waar nodig ook meer in Check of je bijdraagt aan een proportionele universele basisdienstverlening
20
Conclusies De samenleving draagt de verantwoordelijkheid om de voorwaarden te realiseren zodat jonge kinderen ten volle kunnen opgroeien en ontwikkelen en dat ouders en andere opvoedingsverantwoordelijken hun engagement kunnen waarmaken ten aanzien van jonge kinderen. In de eerste plaats gaat het er dan om steeds voor ogen te houden dat jonge kinderen niet alleen in relatie staan met en beïnvloed worden door hun ouders. Ook staan zij in relatie en worden zij beïnvloed door de maatschappelijke context waarin zij leven en opgroeien. De invloed van die context op hun kansen en mogelijkheden, zowel direct als indirect, wijst op de noodzaak om vanuit maatschappelijk oogpunt steeds opnieuw kritisch na te gaan wat de mogelijke gevolgen zijn voor jonge kinderen en gezinnen van de maatschappelijk keuzes. Dit vraagt om een integrale kijk op en benadering van wat jonge kinderen en hun gezin nodig hebben. Daarom is niet alleen participatie van kinderen en gezinnen nodig maar is ook vergaande samenwerking en afstemming tussen de verschillende beleidsdomeinen, zowel lokaal als bovenlokaal, noodzakelijk om een optimale omgeving te scheppen voor jonge kinderen en de gezinnen waarin zij opgroeien. Investeren in de omgeving van jonge kinderen, (aanstaande) ouders en gezinnen houdt immers in dat die voor elk voldoende mogelijkheden en hulpbronnen biedt. Voor jonge kinderen is die omgeving op zijn minst uitnodigend, participatief, kwaliteitsvol, kindvriendelijk met aandacht voor de relaties. Voor ouders kenmerkt deze omgeving zich door een waaier aan materiële en immateriële hulpbronnen op verschillende levensdomeinen en met mogelijkheden om het eigen sociaal steunend netwerk vorm te geven. Vandaag beschikken kinderen en ouders reeds over tal van mogelijkheden en hulpbronnen. Hierin verder investeren op het vlak van toereikend aanbod en kwaliteit is evident. Sociale ongelijkheden maken evenwel dat jonge kinderen en hun gezinnen in ongelijke mate over de noodzakelijke mogelijkheden en hulpbronnen beschikken. Dit betekent dat basisvoorzieningen of basisdienstverlening twee zaken tegelijk moet realiseren. Het gaat er om voor iedereen tot op bepaalde hoogte gelijk beschikbaar te zijn – liefst gemakkelijk bereikbaar en zo efficiënt mogelijk - en tegelijk meer in te zetten op zij die met minder kansen aan de start komen of in minder gunstige omstandigheden leven Proportionele universele basisdienstverlening en basisvoorzieningen vormen een belangrijk maatschappelijk antwoord om tegemoet komen aan het bestaan van sociale ongelijkheden of bij te dragen tot het scheppen van gelijke mogelijkheden. De basisdienstverlening varieert dan in schaal en intensiteit in verhouding tot de mate van achterstelling of sociale ongelijkheden.
21
Bibliografie
Gentse Gezondheidsraad, Visienota over het Gentse Gezondheidsbeleid anno 2020, S.D. , Stad Gent
Bronfenbrenner, U. (1979). The ecology of human development: experiments by nature and design. Cambridge: Harvard University Press.
Groeneveld, Vermeer, Van IJzendoorn & Linting (2010), Children’s wellbeing and cortisol levels in home-based and center-based childcare, in: Early Childhood Research Quarterly, 25(4), 502-514.
Bronfenbrenner, U., & Morris, P. A. (2006). The bioecological model of human development. Handbook of Child Psychology, 1, 793-828.
Groenez, S. & Vandenbroeck, M., (2013), De positieve effecten van voorschoolse voorzieningen voor kinderen in armoede. Bijlage 1 bij de Society Case over ‘Early Childhood Education and Care’(ECEC), Bijlage 1 bij VLAS-Studies 5, Antwerpen: Vlaams Armoedesteunpunt.
Buysse, A.(2008), Opvoedingsondersteuning. Ondersteuning van gezinnen vandaag: Een onderzoek. Gezinsbond. De Visscher S., Reynaert D., Bouverne-De Bie M. (2012), Kinderrechten als referentiekader voor ‘kindvriendelijkheid’. Opvattingen en discussies. Tijdschrift voor Jeugd en Kinderrechten, Larcier, Gent Engle, P. L., et all. and the Global Child Development Steering Group (2011). Strategies for reducing inequalities and improving developmental outcomes for young children in low-income and middle-income countries. The Lancet, 378, 1339-1353. Europese Commissie (2013). “Investing in children: breaking the cycle of disadvantage” Geenen G., Corveleyn J. (2010). Helpende handen, Gehechtheid bij kwetsbare ouders en kinderen. Lannoo Campus, Leuven. Geens, N. (2010). Sociale steun en vrije confrontatie in Baboes, een ontmoetingsplaats voor kinderen en ouders. Over de context van opvoeden en het opvoeden in context. Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van master in sociaal werk. Universiteit Gent.
Huyghen A., de Meere F. (2008). De invloed en effecten van sociale samenhang: Verslag van een literatuurverkenning. Verwey-Jonker Instituut, Utrecht Komter A.E, Burgers J., Engbersen G. (2000). Het cement van de samenleving. Een verkennende studie naar solidariteit en cohesie. Amsterdam University Press Koning Boudewijnstichting (2013). Kleine kinderen, Grote kansen. Optimaal investeren in jonge kwetsbare kinderen is crucial voor hun toekomst. Marmot Review (2010), “Fair Society, Healthy Lives – Strategic Review of Health Inequalities in England post 2010” McKeown K. et al. (2008) The Well-Being of Parents,Children & Neighbourhoods: A National Study of Families in Respond! Housing Estates. Respond! Housing Association, Ireland
Geens, N., & Vandenbroeck, M. (2012). The (ab)sense of a concept of social support in parenting research: a social work perspective. Child & Family Social Work. doi: 10.1111/cfs. 12048.
McKeown K. (2013). Using evidence to develop services for children and families. Journal of the Institute of Public Administration, Volume 61 n° 1, p 3 – 30, Ireland
Geldof, Dirk (2013), Superdiversiteit. Hoe migratie onze samenleving verandert. Acco, Leuven 2013
Morabito, C., Vandenbroeck, M., & Roose, R. (2013). ‘The greatest of equalisers’: A critical review of international organisations’ views on early childhood care and education. Journal of Social Policy, 1-17.
General comment 7 (2005), ‘Implementing childs rights in early childhood’, http://www2.ohchr.org/english/bodies/crc/docs/ Advance-Versions/GeneralComment7Rev1.pdf
Mortier, F. (2012), Lezing naar aanleiding van een reflectie- en inspiratienamiddag Huizen van het Kind, Brugge
22
Mullainathan S., Shafir E. (2013). Schaarste. Hoe gebrek aan tijd en geld ons gedrag bepalen. Maven, Amsterdam National Institute of Child Health and Youth Development (2006). The NICHD Study of early child and youth development : Findings for children up to age 4,5 years’. US Department of Health and Human Services, US Nederlands Jeugdinstituut : http://www.nji.nl/ Armoede-in-gezinnen-Gezinsleven-Netwerk OECD (2012), Starting Strong III: A quality toolbox for early childhood education and care, © OECD 2012, http://www.oecd.org/edu/ school/49325825.pdf Ouders als onderzoekers (2011), Ouders als onderzoekers. Inspiratie tot participatie ene sociale actie. Jongerenwelzijn, VCOK, Brussel Putnam, R. D. (2007). E pluribus unum: diversity and community in the twenty-first century. The 2006 Johan Skytte Prize Lecture. Scandinavian Political Studies, 30, 137-174. Ozbay F. , Johnson D.C, Dimoulas E., Morgan C.A. , Charney D., Southwick S. (2007) Social Support and Resilience to Stress, http://ncbi.nlm.nih.gov Roets G., Bonte J. , (2013). Laat mijn kop met rust. Een project over straatwijs opvoeden. Garant, Antwerpen
Unicef - Innocenti (2008), The child care transition, Innocenti Report Card 8, Unicef Innocenti Research Centre, Florence. Van Bouchaute B., Van de Walle I., Verbist D. (2011), Strax : jeugdwerk verkent de toekomst. Garant, Leuven – Appeldoorn. Van Ceulenbroeck, N. (2012). Kindvriendelijkheid in kaart. Dropzone Vlaamse Vereniging Jeugddiensten, Antwerpen. Vandenbroeck, M. (2013), Ongelijkheid begint in de wieg. Society Case over ‘Early Childhood Education and Care’(ECEC), VLAS-Studies 5, Antwerpen: Vlaams Armoedesteunpunt. Vandenbroeck, M., Bradt, L., Bouverne-De Bie, M. (2010). Onderzoek naar de noden en preferenties inzake preventieve zorg bij gezinnen met jonge kinderen. Onderzoek in opdracht van Kind en Gezin. Gent-Brussel: Vakgroep Sociale Agogiek UGent – Kind en Gezin Van Oyen et al (2011). Sociale ongelijkheden in gezondheid in België. Reeks Samenleving en Toekomst, Academia Press, Gent
Sameroff, A. J., & MacKenzie, M. J. (2003). A quarter-century of the transactional model: How have things changed? Zero to three, 24, 14-22.
Van Praet, E., De Wilde, J., Rillof, P., 2013, Eindrapport 2013 Communicatiematrix Kind en Gezin, Vakgroep Vertalen, Tolken & Communicatie, Universiteit Gent.
Sylva, K, Melhuish, E, Sammons, P, Siraj-Blatchford, I., & Taggart, B. (2004). The effective provision of preschool education (EPPE) project: Final report. Nothingham: DfES Publications - The Institute of Education.
Vygotsky, L.S. (1978). Mind in society: The development of higher psychological processes. Cambridge, MA: Harvard University Press.
Sroufe, L. A. (2009). The concept of development in developmental psychopathology. Child Development Perspectives, 3, 178-183.
VRIND (2013), Studiedienst van de Vlaamse Regering, Brussel
Stegeman, I. et al. (2012), Health Inequalities among children, Young people and families in the EU, The right start to a Healthy Life, Eurohealthnet, Brussels Steenssens K., Demeyer B., Van Regenmortel T. (2009). Conceptnota empowerment en activering in armoedesituaties. HIVA, Leuven. Unesco (2007), Strong foundations. Early childhood care and education, Unesco Publishing, http://unesdoc.unesco.org/ 23
images/0014/001477/147794e.pdf
Walker, S. P. et al. (2011). Inequality in early childhood: risk and protective factors for early child development. The Lancet, 378, 1325-1338.
24
Verantwoordelijke uitgever: Kind en Gezin, Katrien Verhegge, administrateur-generaal -
Vlaams Agentschap