Drie domeinen van handelen: Waarnemen, oordelen en beleven Situatie John volgt een opleiding coaching. Hij wil dat vak dolgraag leren. Beschikt ook over de nodige bagage in het begeleiden van mensen, maar blijkt het lastig te vinden om het leerproces van zijn klanten te stimuleren. Hij geeft wat te snel advies. Eens per twee weken reflecteert John op zijn eigen praktijk met behulp van coach Anja.
Aanleiding John meldt Anja dat hij moeite heeft met een van zijn klanten, die hij nu drie keer heeft gesproken. Die klant vindt zichzelf uitstekend functioneren, maar voor John ‘klopt er iets niet’: ‘hoogst irritant dat hij zich zo geweldig vindt. Volgens mij is hij helemaal niet zo sterk in zijn werk en laat hij steken vallen. Ondertussen haalt hij zijn collega’s voortdurend naar beneden. Maar wat moet ik daarmee als coach?’ Anja merkt dat John een appèl op haar doet om advies te geven. Ze vraagt zich af of John in de gaten heef dat zijn eigen irritatie over zijn klant het moeilijker maakt om zicht te houden op wat die klant nu concreet doet. En dat helpt John waarschijnlijk niet om ankerpunten te vinden die zijn klant tot een leerproces uitdagen. Maar ze twijfelt of ze dat zo tegen John zal zeggen: ze realiseert zich dat zij ook een voorbeeld is voor John over hoe je een adviesvraag tot een leervraag maakt. En ze vraagt zich af hoe John kan leren om zijn irritatie te gebruiken voor de leeromgeving van die klant.
Houvast De filosoof Habermas onderscheidt in zijn theorie van het communicatieve handelen drie soorten ‘werkelijkheidsaanspraken’: feiten, normen en ervaringen. Habermas stelt dat deze drie domeinen van de werkelijkheid niet tot elkaar te reduceren zijn: je kunt geen normen uit feiten afleiden; je kunt ook geen norm ontlenen aan gevoel. John kan bijvoorbeeld zeggen: ‘Ik heb mijn twijfel over zijn functioneren voor me gehouden (feit), dat vind ik namelijk professioneel (norm). Maar ik ben niet tevreden (ervaring) zoals dat nu gegaan is’. De relevantie van deze handelingstheorie voor coaching is dat met die domeinen ook drie manieren worden onderscheiden van een verhouding aangaan met een bepaalde situatie. Omdat het taalgebruik van Habermas nogal abstract is maken we
binnen de Amsterdamse Zwerm liever gebruik van werkwoorden. We onderscheiden waarnemen, oordelen en beleven in wat een klant met zijn situatie doet. Dat onderscheid kan behulpzaam zijn in situaties waarin sprake lijkt van een minder productieve vermenging van werkelijkheidsaanspraken. In het geval van John lijkt dit het geval: de irritatie (beleven) lijkt hier gemengd met oordelen (afkeuring), waarbij de formulering van het oordeel (‘hij is’… ‘irritant’, ‘niet zo sterk’) in de vorm van een waarneming is verwoord. Het onderscheid naar waarnemen, oordelen en beleven biedt een coach de mogelijkheid om een drietal ‘afslagen’ in het gesprek te nemen. Daarbij kan het behulpzaam zijn om bij elk domein te onderzoeken welke "instantie" de werkelijkheidsaanspraak nu precies doet: •
Bij waarnemen zijn coach en klant gelijkwaardig in hun aanspraken: wat neem jij waar? Zie ik dat ook? –waarbij de aanname is dat beiden samen tot overeenstemming kunnen komen over wat er feitelijk gebeurd is. Anja kan bijvoorbeeld vragen: ‘kun je concretiseren hoe het gesprek is gegaan? Wat zie jij jouw klant precies doen, waarvan jij zegt dat het niet zo goed is?’
•
Bij oordelen is het nuttig eerst de normstellende "instantie" te benoemen door daar gezamenlijk overeenstemming over te zoeken. Als die instantie een andere is dan de coach of de klant zelf, kunnen beiden proberen via het uitspreken van hun vermoedens erover de betreffende instantie en de werkzame norm te vinden. In deze situatie lijkt John zelf de normstellende instantie: hij is degene die iets beleeft. Dan is de vraag: wat is precies zijn norm en hoe dwingend is die norm ook voor anderen? Anja: ‘Wat vind jij ‘niet goed’ aan wat je klant doet? Zou jouw klant dat zelf ook zo typeren?’ (wiens norm is dominant). En onder welke condities vindt John dat die norm gevolgd dient te worden, en met welke consequenties? Ook kan Anja vragen naar een beroepsnorm: ‘wat denk je dat een professionele coach in deze situatie zou moeten doen?’
•
Bij beleven kan alleen John zelf de werkelijkheidsaanspraak maken – niemand anders dan hijzelf kan immers bepalen wat zijn gevoel is/wat hij ervaart. Anja kan John wel stimuleren voldoende aandacht te geven aan een - soms meerduidige beleving. Bijvoorbeeld: ‘Waar ben je minder tevreden over? Wat irriteert je zo? Als je aandacht aan je irritatie besteedt, wat komt dan oplichten?’ Hier is zeer zorgvuldig formuleren nodig, om het onderscheid met oordelen expliciet te houden.
Toepassing Op het moment dat John zegt ‘Wat moet ik daarmee als coach?’ kan Anja het
gesprek op verschillende manieren vervolgen. Ze maakt met elk vervolg tevens een keuze in werkelijkheidsdomein op de voorgrond komt. ‘Daarmee’ kan verwijzen naar zijn irritatie (beleven), naar waarnemen (van wat zijn klant doet), of naar een oordeel (over het functioneren van zijn klant, over wat hij of Anja of een andere instantie vindt dat een professionele coach zou moeten doen). Anja besluit eerst aan te sluiten bij de beleving van John, om later ruimte te maken voor andere geldigheidsaanspraken. Zij vermoedt dat deze werkwijze John de gelegenheid kan bieden zijn mogelijke vermenging van waarnemen, oordelen en beleven te onderzoeken.
Anja: John: Anja: John: Anja: John: Anja: John: Anja: John: Anja: John: Anja:
John: Anja:
John:
Anja:
Ja, wat moet je met je oordeel als coach over je klant? Geen idee natuurlijk Grapje zeker? Niet echt; ik zou wel kunnen zeggen wat ik vind. Ik zou je ook advies kunnen geven. Maar hoe helpt dat jouw leerproces? Ok, daar zijn we weer: de bijdrage aan het leerproces als professionele norm Klopt. Alleen, ik vraag me af of we daar in normatieve termen over moeten hebben Ik weet niet goed hoe het anders zou kunnen Zullen we je twijfel eens onderzoeken Is goed. Ik twijfel er vooral over of ik er wel goed aan heb gedaan om niets over mijn irritatie te zeggen. Dat blijft toch een beetje knagen Ik hoor ‘irriteren’ en ‘knagen’. Zullen we eerst even aandacht aan het knagen geven? Goed plan Wat ‘knaagt’ er precies? Ach, hij praat zo respectloos over zijn collega’s. Ik vind dat iemand in zo’n positie niet zo met anderen om kan gaan Wat zie je jouw klant precies doen, waarvan je zegt "dat het helemaal niet zo goed is".…[loskoppeling van waarnemen en oordelen door naar feiten te vragen] Tja, wat doet ie … Wat doet de klant wat jij "naar beneden halen" noemt. Zou jouw klant dat handelen ook typeren met "naar beneden halen"? [de bron van de norm ter discussie stellen] Nou nee, hij vindt zichzelf vooral heel gew… Ojee, ik besef me nu, da’s weer zo’n norm van mij. Maar hij doet dat eigenlijk de hele tijd. Ook naar mij toe. Ik heb in het begin ook wel eens iets bij hem heb onderzocht waarvan ik dacht: “dat kan wel wat minder hoog van de toren”. En toen reageerde hij erg pissig. En… ?
John:
Anja: John:
Anja: John:
Anja:
Ik realiseer me dat ik me toen toch een beetje heb laten imponeren en ben wat voorzichtiger in mijn uitingen geworden. Ik ben me meer achter mijn rol gaan verschuilen En nu je je dit realiseert? Nou ja, ik ben daarmee in feite uit het contact gegaan. Ik realiseer me nu dat zijn collega’s dat waarschijnlijk ook doen. En hij wil juist leren om meer sensitiviteit te ontwikkelen voor zijn omgeving Aha, je lijkt hier een ingang te zien voor een leerproces van je klant. Jazeker! Nu nog even hoe ik dat aan kan pakken… maar daar kom ik wel uit. Binnenkort evalueren we het traject, en dan kan ik prima met hem bespreken hoe onze samenwerking is verlopen. Kan ik meteen iets zeggen over dat ik wat voorzichtig met hem ben geworden Zullen we nog even kijken naar wat ik nu net met jou heb gedaan? Ik bedoel: ik heb je geen advies gegeven; zit daar iets in wat jou zou kunnen helpen om op jouw beurt leerprocessen bij je klanten te stimuleren?
Risico’s Elk ‘domein’ leidt tot een ander gesprek. Vanuit het belang van zelfsturing van de klant is het de vraag wie de richting van het gesprek bepaalt: ‘wie ziet de driesprong en wie bepaalt de afslag?’ Is dat de coach, die vanuit de eigen ordening iets ‘aan de kaak’ wil stellen? Of kan de klant mee het domein bepalen? En wanneer is het zinvol om het onderscheid in de drie domeinen van waarnemen, oordelen en beleven ook ter beschikking te stellen aan de klant? Dat kan hem meer in staat stellen om zelf gerichte keuzes te maken in welke afslag hij maakt. Maar: hoe kan de coach dat doen zonder zichzelf tot normerende instantie te verheffen: ‘kijk maar zo (zoals ik), dan zie je meer’? De professionele norm die we hierbij hanteren is de mate waarin je als coach je handelen kunt expliciteren, en kunt verantwoorden hoe je keuzes bijdragen aan het leerproces van je klant. Die norm hebben we zelf niet verzonnen: die komt uit het competentieprofiel van StIR als normstellende instantie.
Meer lezen? Kunneman H. (1986). De waarheidstrechter. Een communicatietheoretisch perspectief op wetenschap en samenleving. Boom, Meppel www.proeducation.nl/amsterdamsezwerm
www.stir.nu/registratie/competentieprofielen