“Zijne Majesteit de Koning is ingehuldigd!” Achtergrondinformatie bij de inhuldiging van Z.M. Koning Willem-Alexander Onder de statige tonen van het Wilhelmus en zwaar leunend op de arm van prins Claus betrad koningin Beatrix de Nieuwe Kerk in Amsterdam om te worden ingehuldigd. Enkele uren daarvoor had koningin Juliana in het Koninklijk Paleis op de Dam de acte van abdicatie getekend. Het was 30 april 1980 en de plechtige klanken van Mozart’s Krönungsmesse vulden de Nieuwe Kerk waar zich in een Verenigde Vergadering van de Staten-Generaal een ceremonie voltrok met niet alledaagse gebruiken en soms haast middeleeuws aandoende elementen. Bij de aanstaande inhuldiging van Zijne Majesteit Koning WillemAlexander zullen veel van deze tradities, attributen en gebruiken deel uitmaken van de plechtigheid. Daarom een terugblik in de geschiedenis als toelichting op de komende inhuldiging
Abdicatie Er zijn twee wijzen waarop in Nederland aan de ambtsvervulling van het koningschap een einde kan komen: door overlijden en door abdicatie. Voor de erfopvolging staan beide gelijk. De Grondwet regelt nergens dát een Koning afstand kan doen. De bevoegdheid daartoe wordt verondersteld in Artikel 27. Anders dan in sommige monarchieën is ‘afstand van de verwachting van het Koningschap’, dat wil zeggen afstand voordat men Koning is geworden, in Nederland staatsrechtelijk niet mogelijk. Het effect kan echter wel worden bereikt door een persoon bij wet, aan te nemen met een tweederde meerderheid door de Verenigde Vergadering der Staten-Generaal, van de erfopvolging uit te sluiten. Ook een persoon die het koningschap van de Koning kan beërven en die een huwelijk zonder bij de wet verleende toestemming aangaat, is van de erfopvolging uitgesloten (Art. 28). Formeel is dit geen afstand van de verwachting van het koningschap, maar materieel komt het daar wel op neer.
Troonsafstand H.M. Koningin Wilhelmina, 4 september 1948
Voor het doen van afstand bestaan, anders dan bijvoorbeeld Groot-Brittannië, geen vormvereisten. De Grondwet beschouwt het besluit daartoe niet als een Koninklijk Besluit. Niettemin zal een Koning geen afstand doen van zonder overleg met de minister-president of het kabinet. De vooralsnog laatste vorstin die afstand deed, was koningin Juliana (1980). Ander vorsten die abdiceerden waren koning Willem I (1840) en koningin Wilhelmina (1948). In geval van afstand (en van overlijden of van een huwelijk zonder toestemming bij de wet) van de Koning wordt de eerste in de rang van erfopvolging van rechtswege onmiddellijk Koning volgens het adagium: “De Koning is dood, leve de Koning!” Koning Willem I deed op 7 oktober 1840 officieel afstand van de troon. Tijdens een eenvoudige plechtigheid in paleis Het Loo, die werd bijgewoond door de prinsen van het Koninklijk Huis, de ministers en enkele autoriteiten, tekende Willem I een ‘acte van abdicatie’ waarmee hij de kroon overdroeg aan zijn zoon Willem II. Hoewel de Grondwet op dit punt niets voorschrijft, is zowel de abdicatie van koningin Wilhelmina als die van koningin Juliana op dezelfde manier geschied, tijdens een plechtigheid in het Koninklijk Paleis te Amsterdam. Beide vorstinnen bekrachtigden de ‘acte van abdicatie’ met hun handtekening, waarna ook de aanwezige leden van het Koninklijk Huis en alle vergaderde autoriteiten hun handtekening plaatsten als getuigen. Over de titel van een afgetreden vorst was tot voor kort niets voorgeschreven. Willem I nam in 1840 de titel aan van ‘Z.M. Koning Willem Frederik, Graaf van Nassau’. Ook in het buitenland is het behoud van de koningstitel na abdicatie niet ongebruikelijk. Wilhelmina nam na de troonsafstand de titel Prinses der Nederlanden het predikaat Koninklijke Hoogheid weer aan. Juliana volgde in 1980 haar voorbeeld, hoewel zij naar haar overlijden op verzoek van koningin
Beatrix weer wordt aangeduid als koningin Juliana. In de Wet lidmaatschap Koninklijk Huis 2002 is vastgelegd dat een afgetreden Koning de titel Prins der Nederlanden zal dragen. Inhuldiging Volgens de Grondwet vindt de beëdiging en inhuldiging van de Koning ‘zodra mogelijk’ plaats nadat hij is begonnen met de uitoefening van het Koninklijke gezag. Nadat de Koning tijdens die in Amsterdam gehouden bijeenkomst trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van zijn ambt heeft gezworen, ‘huldigen’ de leden van de Eerste- en Tweede Kamer hem. De voorzitter van de Verenigde Vergadering leest een plechtige verklaring voor, die vervolgens door alle leden hoofdelijk wordt bevestigd. In die tegenwoordig namens de Staten-Generaal, de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba uitgesproken verklaring ‘ontvangen’ de parlementariërs de nieuwe Koning ‘in naam van de volkeren van het Koninkrijk’ En zij zweren of beloven de onschendbaarheid van de Koning en de rechten van koningschap te handhaven. De verplichtingen van de Koning en de Staten-Generaal worden niet in het leven geroepen door de eden of beloften die zij tijdens de inhuldigingsplechtigheid afleggen, maar alleen plechtig bevestigd. Daarmee heeft de inhuldiging vooral een ceremonieel karakter. In strikt juridische zin is de inhuldiging niet of nauwelijks van betekenis. Beëdiging en inhuldiging vormen geen voorwaarden voor de uitoefening van het Koninklijke gezag. De rechten en verplichtingen van de nieuwe Koning vloeien niet voort uit een bepaalde handeling van hem zelf of van anderen, maar berusten op de Grondwet. Ze gaan onmiddellijk bij abdicatie over overlijden van zijn voorganger op hem over. Een ‘troonzetting’ of ‘kroning’ is in een op de Grondwet gebaseerde monarchie dan ook overbodig. De inhuldiging heeft derhalve een declaratoir karakter.
Z.M. Koning Willem I (1772-1843)
Op 2 december 1813 aanvaardde Willem Frederik de soevereiniteit over de Verenigde Nederlanden, ‘ingevolge de algemeen uitgedrukte begeerte des Volks’. Deze opdracht van de soevereiniteit bij acclamatie wenste Soeverein Vorst Willem I te zijner tijd ‘door eene solemneele inhuldiging te bekrachtigen en te bekroonen’, zo deelde hij zijn landgenoten mede. De opstellers van de Grondwet grepen in samenspraak met de Soevereine Vorst terug op oude vaderlandse tradities van wederzijdse eden van vorst en onderdanen. In de landsheerlijke tijd werd een nieuwe vorst in de uitoefening van zijn rechten erkend nadat hij had gezworen de fundamentele privileges en tradities van een gewest te zullen eerbiedigen. Voor die gebeurtenis werd het woord ‘huldinge’ of inhulding’ gebruikt. Ook ten tijde van de Republiek was ‘huldiging’ een vertrouwde term geweest. De Prinsen van oranje werden bijvoorbeeld als Baron van Breda en Markgraaf van Veere en Vlissingen plaatselijk ingehuldigd. Het begrip ‘inhuldiging’ kreeg in 1814 een plaats in de Grondwet en werd daarmee verankerd in het Nederlandse staatsbestel. De Grondwet van 1814 gaf Amsterdam de titel hoofdstad en schreef voor dat de inhuldiging daar moest geschieden. Dat de ceremonie in de Nieuwe Kerk plaats vindt berust niet op een grondwettelijk voorschrift. Voor die keuze werden in 1814 voornamelijk praktische gronden aangevoerd. In 1815, na de stichting van het (Verenigd) Koninkrijk der Nederlanden verdween de titel hoofdstad en de monopolie van Amsterdam op de inhuldiging uit de Grondwet. De plechtigheid zou voortaan ‘onder den blooten Hemel’ plaatsvinden, de ene keer in een door de Koning te bepalen Zuidelijke stad, de andere keer in Amsterdam. De inhuldiging van Willem I als Koning der Nederlanden vond dan ook op 21 september 1815 in de openlucht plaats in Brussel. Na de afscheiding van België kreeg Amsterdam in 1840 het alleenrecht op de inhuldiging terug. De bepaling
over de blote hemel sneuvelde bij de grondwetsherziening; dat voorschrift was uitsluitend te danken geweest aan de Belgen. De inhuldiging van koning Willem II vond op 28 november 1840 dan ook plaats in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Van die locatie is sindsdien niet meer afgeweken.
Inhuldiging van Z.M. Koning Willem II, 28 november 1840
Hoewel in de inhuldiging plaatsvindt in een kerk, is het formeel een staatkundige plechtigheid. Bij de inhuldiging van Willem I werd de staatkundige plechtigheid op diens verzoek gevolgd door een kerkdienst. Die formele scheiding was in 1840 niet in het programma aangegeven, waardoor de inhuldiging van Willem II – met psalmgezang, preek en zegenbede – volgens sommigen te veel het karakter kreeg had van een hervormde eredienst. Sinds de inhuldiging van koning Willem III komt er dan ook geen predikant meer aan te pas. Wel kent de inhuldiging nog steeds religieuze onderdelen: bij de inhuldiging van koningin Beatrix in 1980 verliet de vorstin onder het zingen van gezang 293 de Nieuwe Kerk: “Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren hand…” Bij het overlijden van koning Willem III werd zijn dochter Wilhelmina in 1890 Koningin der Nederlanden. Zolang Wilhelmina minderjarig was, nam haar moeder Emma het Koninklijke gezag waar. Als regentes werd koningin-moeder Emma niet ingehuldigd, maar legde zij de grondwettelijk voorgeschreven eed van trouw aan Koningin en Grondwet af in de Verenigde Vergadering van de Staten-Generaal in Den Haag. De inhuldiging van koningin Wilhelmina vond in Amsterdam plaats op 6 september 1898. Nadat Wilhelmina op 4 september 1948 afstand had gedaan van de troon, werd haar dochter koningin Juliana op 6 september 1948 ingehuldigd, eveneens in Amsterdam. Op haar beurt deed
Juliana op 30 april 1980 in het Koninklijk Paleis in Amsterdam afstand van de troon. Haar oudste dochter Beatrix werd nog die zelfde dag ingehuldigd. Ernstige rellen ontsierden de dag, maar konden de plechtigheid zelf niet verstoren. Eed
Eedsaflegging H.M. de Koningin, 30 april 1980
Bij de inhuldiging zweert of belooft de Koning trouw aan het Statuut voor het Koninkrijk en de Grondwet. De formulering van deze eed of belofte is vastgelegd in de Wet beëdiging en inhuldiging van de Koning. Zij luidt als volgt: “ Ik zweer (beloof) aan de volkeren van het Koninkrijk dat ik het Statuut voor het Koninkrijk en de Grondwet steeds zal onderhouden en handhaven. Ik zweer (beloof) dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied van het Koninkrijk met al mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dat ik de vrijheid en de rechte van alle Nederlanders en alle ingezetenen zal beschermen, en tot instandhouding en bevordering van de welvaart alle middelen zal aanwenden welke de wetten mij ter beschikking stellen, zoals een goed en getrouw Koning schuldig is te doen. Zo waarlijk helpe mij God almachtig! (Dat beloven wij!) Regalia
Kroon en scepter
Bij de inhuldigingsplechtigheid spelen de kroon, de scepter, de rijksappel, het rijkszwaard en de rijksstandaard – de regalia of rijksinsigniën – een belangrijke rol. De kroon, de scepter en de rijksappel rusten (met de in rood fluweel ingebonden Grondwet) op de credenstafel in de nabijheid van de troon. Militaire officieren hanteren het rijkszwaard en de rijksstandaard. De populaire benaming ‘kroonjuwelen’ kan de indruk wekken dat de regalia onderdeel zijn van het juwelenbezit van het Huis Oranje-Nassau. Het gaat hier echter niet om persoonlijke sieraden van de Oranjes, maar om voorwerpen met een voornamelijk symbolische waarde, die exclusief en onlosmakelijk verbonden zijn aan het Nederlandse koningschap. De regalia behoren echter niet toe aan de Staat, maar zijn ondergebracht in de Stichting Kroongoederen. De regalia zijn voor het eerst gebruikt bij de inhuldiging van Willem I als Koning der Nederlanden. Op last van koning Willem I werden de verschillende attributen met spoed ontworpen. Omdat de kroon niet bedoeld was als daadwerkelijk te dragen sieraard, maar uitsluitend om de Koninklijke waardigheid aan te geven, zag men af van het gebruik van kostbare materialen. De kroon van 1815 bestond uit verguld koper en bevatte imitatie edelstenen van gekleurd glas. Koning Willem II liet voor zijn inhuldiging nieuwe regalia ontwerpen. Rijksappel en scepter werden vervaardigd uit verguld zilver. De nieuwe kroon van zwaar verguld zilver, was fraaier en kostbaarder dan zijn voorganger. Wel werden er opnieuw imitatie edelstenen en parels in verwerkt. Willem II liet ook een nieuwe standaard en rijkszwaard vervaardigen. De in opdracht van Willem II vervaardigde regalia hebben sindsdien dienst gedaan bij de inhuldiging van Nederlandse vorsten. Koningsmantel
Inhuldiging koningin Beatrix 30 april 1980
Tijdens de inhuldiging draagt de Koning een rood fluwelen mantel omzoomd met hermelijn over zijn schouders. Voor de inhuldiging van Willem I in 1815 werd een mantel vervaardigd, die geïnspireerd was op de traditionele dracht van de hertogen van Brabant. Deze koningsmantel is door al zijn opvolgers gedragen, maar er is in de loop der tijd niet altijd even zachtzinnig mee omgegaan. Koning Willem II voegde er in 1840 een hermelijnen schoudermantel aan toe en droeg hem vanaf de schouder afhangend op de rug, wat een zwierig resultaat opleverde. Koning Willem III volgde in 1849 dat voorbeeld. De drie koningen drogen bij hun inhuldiging onder de mantel een militair tenue. Voor koningin Wilhelmina werden in 1898 enige aanpassingen gedaan, maar geen ingrijpende veranderingen aangebracht. Zij droeg de koningsmantel weer over de schouders.
H.M. Koningin Juliana in een gemoderniseerde koningsmantel, 1948
Letterlijk verknipt werd de mantel voor de inhuldiging van koningin Juliana in 1948 door de Zwitserse couturier Erwin Dolder. Hij gaf een ruime interpretatie aan zijn opdracht de oude koningsmantel te restaureren en maakte er gedeeltelijk een nieuwe creatie van. Er doen zelf geruchten de ronde dat de couturier in 1948 een geheel nieuwe mantel afleverde. De klassieke materialen en versieringen bleven echter gehandhaafd: een roodfluwelen mantel met geborduurde gouden leeuwen en hermelijn. Voor de inhuldiging van koningin Beatrix in 1980 moest opnieuw een deel van het hermelijn, het traditionele bont bij vorstelijke gewaden, worden vervangen. Ook werd het gewaad voorzien van een binnenjasje, zodat de zware mantel beter op zijn plaats bleef.
Koningen van Wapenen Tijdens de inhuldiging is een speciale rol weggelegd voor een aantal dignitarissen dat een specifieke ceremoniële rol vervullen. Aan het hoofd van het ‘College van Herauten’ belast met ceremoniële en heraldieke taken, stonden sinds de Middeleeuwen één of meer ‘Koningen van Wapenen’. In Nederland treden sinds 1815 twee koningen van wapenen als opperherauten op bij de inhuldiging van de Koning. Zij maken deel uit van de stoet en nemen in de Nieuwe Kerk aan weerzijden van het troonpodium een staanplaats in. Aan het slot van de ceremonie stelt de oudste van de twee plechtig en met luider stem vast dat de Koning is ingehuldigd.
Mr. S.E. Hazelhoff Roelsema (links) als Koning van Wapenen, 30 april 1980
Het betreft een erefunctie, die sinds de Tweede Wereldoorlog wordt toebedeeld aan leden van het voormalige verzet. Zo traden bij de inhuldiging van koningin Beatrix in 1980 mr. S.E. Hazelhoff Roelfsema (Soldaat van Oranje) en verzetsman L. Scheepstra op als koningen van wapenen. Herauten van Wapenen Bij de inhuldiging van Willem I in 1815 werden verschillende herauten en koningen van wapenen ingezet, die op zijn wens ‘in ouderwetsen trant’ gekleed waren. Sindsdien vervullen herauten een belangrijke ceremoniële functie bij de inhuldiging. Zij openen de Koninklijke stoet en hebben onder andere tot taak de bevolking plechtig en luidkeels kond te doen van de inhuldiging. Vroeger strooiden zij ook penningen met de beeldenaar van de nieuwe vorst tussen het volk. Het kostuum van de herauten van wapenen is in de loop van de 20e eeuw sterk vereenvoudigd. Zij zijn nog steeds uitgerust met een staf, maar sinds 1980 dragen zij niet langer de traditionele tabbaard met het Koninklijke wapen. Vroeger werd het herautschap bij voorkeur toevertrouwd aan jonge adellijke heren met een militaire achtergrond; bij de inhuldiging van koningin Beatrix in 1980 trad voor het eerst een vrouwelijke heraut op. De herauten openen de Koninklijke stoet die zich vanaf het Koninklijk Paleis op de Dam naar de Nieuwe Kerk begeeft. Traditioneel schrijdt de stoet onder een baldakijn van witte visnetten door; een verwijzing naar de landing van de toekomstige koning Willem I in 1813 op het strand van Scheveningen. Na de inhuldiging volgen gewoonlijk de balkonscene en een rijtoer door Amsterdam.
Feesten Sinds de 16e eeuw nemen de Oranjes in de Nederlanden een vooraanstaande plaats in. Belangrijke gebeurtenissen rondom de vorsten en vorstinnen van het Huis Oranje-Nassau waren steeds reden tot feest. Dat is ook in 2013 onveranderd het geval; de inhuldiging van koning Willem-Alexander is niet alleen op nationaal niveau aanleiding tot het ontplooien van diverse festiviteiten, ook op lokaal niveau wordt de troonswisseling worden aangegrepen om feestelijkheden te organiseren. De plaatselijke Oranjeverenigingen zullen daarbij een belangrijke rol hebben te vervullen. Leve de Koning!
Berend de Boer Bronnen: Arnout van Cruyningen, Het Koninklijk Huis der Nederlanden: het geslacht Oranje-Nassau van Willem-Frederik tot Willem-Alexander (Kampen 1998) Dorine Hermans, “Voor de troon wordt men niet ongestraft geboren”: ooggetuigen van de koningen van Nederland, 1813-1890 (Amsterdam 2008) C.A. Tams ed., Nassau en Oranje in de Nederlandse geschiedenis (Alphen aan den Rijn 1979)