Evaluatie van verspreiding en waardering van de gids
ZELFHULP IN DE VERSLAVINGSZORG
Centrum voor Verslavingsonderzoek Faculteit Sociale Wetenschappen Universiteit Utrecht
Evaluatie van verspreiding en waardering van de gids
ZELFHULP IN DE VERSLAVINGSZORG
In opdracht van: Landelijk Overleg Zelfhulpgroepen in de Verslavingszorg Nederlandse Patiënten / Consumenten Federatie (Werkgroep 2000) Met subsidie van: Ministerie van WVC
Richard Braam Dick de Bruin Frans Smulders Goof van de Wijngaart
Centrum voor Verslavingsonderzoek Faculteit Sociale Wetenschappen Universiteit Utrecht 1993 2
Voorwoord De gids `Zelfhulp in de verslavingszorg' is het resultaat van de gezamenlijke inspanning van tien zelfhelpgroepen in een landelijk overleg. Deze tien groepen bestrijken een groot terrein van de verslavingsproblematiek. In de loop van hun bestaan hebben zelfhelpgroepen geleerd dat het belangrijk is dat zij een volwaardige relatie opbouwen met de professionele hulpverlening. Het is daarom een goed initiatief geweest het effect van de verspreiding van genoemde gids wetenschappelijk te laten toetsen. Een en ander is verricht onder leiding van dr G.F. van de Wijngaart van de Universiteit Utrecht. De heer van de Wijngaart heeft hiertoe enige vergaderingen van het landelijk overleg bijgewoond. Het resultaat van het onderzoek staat thans vermeld in dit rapport. De inhoud ervan is mijns inziens van belang voor zelfhelpgroepen. Het leert ons hoe belangrijk het is dat er samenwerking is teneinde een grotere bekendheid van zelfhelpgroepen te bereiken. In de toekomst zal zeker meer en meer een beroep gedaan worden op het zelf-actief worden in de verslavingsproblematiek. Professionele instanties dienen ons dan te kunnen bereiken. Een en ander houdt in dat zelfhelpgroepen zich ook professioneel dienen op te stellen en ik denk dan bijvoorbeeld aan betrouwbare constante bereikbaarheid, goede contacten met professionele instanties, onderling goede contacten, etc., etc. Er valt derhalve nog veel te doen. De verschijning van dit rapport is hiertoe een stimulans. Namens het Landelijk Overleg, Marianne Jurjens van Hulst e.h. Zelfhelpgroep `Buitenveldert'.
3
Inhoudsopgave Voorwoord.......................................................................................................................................... 3 Inleiding .............................................................................................................................................. 6 Zelfhulpgroepen in de verslavingszorg ........................................................................................... 7 DEEL A
DE INSTELLINGEN............................................................................................... 9
Methodische verantwoording........................................................................................................... 9 Half gestructureerd 9 Telefonisch interviewen 9 De steekproef 10 Opbouw van het rapport 11 De categorieën ................................................................................................................................... 12 Bedrijfsgeneeskundige Diensten. 12 Instellingen voor Gezinszorg. 14 Sociaal Raadslieden. 16 Algemeen Maatschappelijk Werk. 17 Apotheken. 19 Gemeentelijke Sociale Dienst. 21 Instellingen voor Kruiswerk. 23 Openbare Bibliotheken. 25 Riagg's. 27 Consultatiebureaus voor Alcohol en Drugs. 29 Psychiatrische Instellingen. 33 Gemeentepolitie. 35 Vormingsinstituten voor jeugdigen. 37 GG & GD. 39 Algemeen maatschappelijke organisaties. 41 De gidsen............................................................................................................................................ 45 De 150 gidsen van de steekproef uit het mailingbestand 45 De 150 geïnterviewden 46 Interesse in de gids 46 De bestemming van de gids 47 Meningen over de gids 48 De bereikbaarheid 49 Meningen ........................................................................................................................................... 50 Meningen over de activiteiten van zelfhulpgroepen 50 Zelfhulp, voor wie? 50 Meningen over de relatie tussen zelfhulpgroepen en de reguliere hulpverlening 52
3
Bekendheid en doorverwijzen......................................................................................................... 55 Mate en vormen van verslaving 55 Doorverwijzen in het verleden 56 Bekendheid met zelfhulpgroepen 57 Doorverwijzen gestimuleerd 58 DEEL B DE HUISARTSEN .................................................................................................. 62 Uitgangspunten bij de verspreiding van de gid 62 Methode van onderzoek 62 Bekendheid met zelfhulpgroepen bij huisartsen 62 Doorverwijzen van huisartsen naar zelfhulpgroepen in de verslavingszorg 63 Zelfhulp of professionele hulpverlening: de huisartsen en hun meningen 64 Beoordeling en gebruik van de gids door huisartsen 65 Inhoud en bruikbaarheid van de gids 65 De gids in de praktijk van de huisarts 66 Promotiemogelijkheden voor zelfhulpgroepen in de verslavingszorg 67 Conclusies en aanbevelingen 67 Samenvatting..................................................................................................................................... 69 Aanbeveling voor de verspreiding van de gids.............................................................................. 71 BIJLAGEN........................................................................................................................................ 73
3
Inleiding In maart 1992 is door het Landelijk Overleg Zelfhulpgroepen in de Verslavingszorg de gids: `Zelfhulp in de verslavingszorg' uitgebracht. Dit is gebeurd in samenwerking met de Stichting Werkgroep 2000 en het Landelijk Patiënten/Consumenten Platform (thans verenigd in de Nederlandse Patiënten/Consumenten Federatie). De Stichting Informatievoorziening Gehandicapten Nederland verzorgde de coördinatie, produktie en distributie van de gids, terwijl in de persoon van Ady Bijlsma de redactie en samenstelling van de gids werd verzorgd. Met behulp van subsidie van het Ministerie van WVC werd de produktie en verspreiding van de gids onder diensten hulpverlenend Nederland een feit. In de gids passeren een tiental zelfhulporganisaties de revue. Er wordt per organisatie in het kort beschreven wat hun doelstelling is, wat men te bieden heeft en hoe men te bereiken is. De gids is in eerste instantie bedoeld voor "mensen in de eerstelijns zorg die wel eens met verslaving te maken hebben of daar iets meer over willen weten." De achterliggende gedachte is dat er een relatief grote onwetendheid en onbekendheid bij de dienstverleners bestaat omtrent het bestaan en de activiteiten van zelfhulpgroepen in de verslavingszorg. Door de gids (landelijk) te verspreiden hoopt men dat hier wat aan verandert en probeert men bovendien te bevorderen dat dienstverleners - die in contact komen met mensen met een vorm van verslaving - hun cliënten attenderen op het bestaan en de mogelijkheden van een zelfhulpgroep. "De gebruikelijke auteursrechtelijke bescherming", zo valt er in de inleiding van de gids te lezen, "mag u niet verhinderen om relevante pagina's te fotokopiëren, mits onder bronvermelding, en die kopieën aan cliënten/patiënten, voor wie u dat van belang vindt, te verstrekken. Daar is de gids ook op afgestemd." De gids is dus ook bedoeld voor de mensen zelf, het publiek, de patiënt of cliënt met een bepaalde vorm van verslaving. Voor hun assistentie willen wij twee mensen in het bijzonder hartelijk danken: Els Brill van het Landelijk Overleg en Henk Kouwenhoven van de NP/CF.
3
Zelfhulpgroepen in de verslavingszorg Velen zullen de al in 1948 opgerichte Anonieme Alcoholisten (AA) kennen. De AA is in Amerika ontstaan en de doelstelling is simpel gezegd: het herstel van alcoholisme. Een zin die in bijna elke folder of boek over de AA wel voorkomt is dat de Anonieme Alcoholisten "gezamenlijk hun kracht en ervaring aanwenden om niet alleen zichzelf maar ook anderen te helpen bij het herstel van hun alcoholisme". Voor de buitenstaander blijven het vaak (ex-)alcoholisten. Zo beschouwen zij zichzelf eveneens als mensen met een handicap. Die handicap is dat ze niet kunnen drinken. Ze geloven dus niet (meer) in een mogelijke terugkeer naar sociaal drinken. De anonimiteit blijft altijd gewaarborgd: men heet bijvoorbeeld Ricardo Barcelona of Govert Den Bosch. Iedereen die lid wordt van deze beweging krijgt een mentor. De ervaren mentor helpt en is voor degene die nog niet zo droog in zijn schoenen staat 24 uur per dag bereikbaar. Vooral op de momenten dat de `drankjank' toeslaat, zoals dat in AA-jargon heet. De AA-er is geheelonthouder voor zichzelf, geen drankbestrijder. De meesten zullen hun bezoek rustig een glaasje inschenken. Al Anon en Alateen zijn waarschijnlijk veel minder bekend bij de gemiddelde lezer. Al Anon is in 1975 opgericht en is bedoeld voor de partners van alcoholisten. Hoewel dat nog voornamelijk vrouwen zijn, schijnen de mannen in opkomst te zijn. Door de `emancipatie van de vrouw' zijn de doelstellingen in de loop der jaren wel enigszins verandert. Het oorspronkelijke streven was er op gericht de drinkende partner voor alles uit de goot te halen en zo de orde in het gezin te herstellen. Nu richt men zich vooral op het eigen leven en dat van eventuele kinderen. Men probeert los te komen van het gemanipuleer van de drinkende partner. De uiterste consequentie hiervan is de uiteraard zeer moeilijke - praktische beslissing van een scheiding. Alateen gaat door het leven met de slagzin: `Door te leren van elkaar, leer je jezelf beter kennen en word je sterker'. De jongeren proberen zich los te maken van de problemen van hun ouders, maar ook van hen te blijven houden. In twaalf stappen proberen de `Alateens' zich los te maken van de alcoholist en er achter te komen hoe zij zelf in elkaar zitten. Zo proberen zij inzicht te krijgen in de `gezinsziekte' alcoholisme. Men probeert af te rekenen met eigen obsessies, overbezorgdheid, woede, ontkenning en schuldgevoelens ten opzichte van het alcoholisme van de ouder. De emotionele lasten probeert men te verlichten door ervaringen, sterkte en hoop met lotgenoten te delen. Hoewel aanvankelijk met z'n tweeën, waren er in 1983 tien jongeren in de leeftijd van 9-25 jaar lid van Alateen. Via de Amsterdamse Jellinekkliniek en sinds het verschijnen van het tijdschrift `Welzijn' nr 4 in 1983 zijn de zaken echter gaan rollen. In Nederland waren er in 1990 zo'n vijftien Alateen groepen met plusminus acht jongeren, hetgeen enerzijds weinig is gezien het aantal alcoholisten in Nederland en anderzijds veel gezien de drempelvrees, het schaamtegevoel of het wegstoppen van de problemen door jongeren of kinderen. Hulp vragen betekent voor jongeren vaak: je ouders afvallen. Voor kinderen staat het soms gelijk met verraad. Aan de andere kant zijn er ook ouders die het niet zien zitten dat hùn eigen kind naar een Alateen groep gaat; een taboe dus. Een groot percentage van de ouders weet dan ook niet dat hun kind bij een Alateen groep zit. Evenals Alateen niet erg bekend is, zal dat ook voor de Werkgroep Buitenveldert gelden. Deze voornamelijk in Amsterdam opererende zelfhulpgroepen zijn op alle vormen van verslaving ingesteld. Het credo: `Werken aan jezelf'. Men probeert praktisch en concreet bezig te zijn met de eigen leefwereld en te aanvaarden dat niet
3
alles meer kan. Zich concentreren doet men op het heden; `leven in het hier en nu'. Veel bekender is waarschijnlijk de OVD, de Landelijke Stichting Ouders Van Drugverslaafden. Deze organisatie levert meer een combinatie op van zelfhulp en belangenbehartiging. Men probeert de weerbaarheid van de gezinsleden tegenover de problemen, die in vrijwel ieder gezin met een drugverslaafde optreden, te vergroten. Hetgeen ook een positieve werking zou hebben op de verslaafde zelf. Wel wordt gestreefd naar een duurzaam contact van de verslaafde met de eerste lijn. De Stichting Anorexia Nervosa is opgericht in 1978 en geeft het blad ANtenne uit dat 5 à 6 keer per jaar verschijnt. Men probeert de zorg voor personen te bevorderen die lijden aan Bulimia Nervosa of Anorexia Nervosa, mensen die dwangmatig eten of dwangmatig vasten. Evenals de Stichting Anonieme Overeters probeert men een manier van leven te vinden zonder AN of BN. Evenals alcoholisme wordt ook AN en BN beschouwt als een ziekte die gestabiliseerd kan worden (niet genezen?) door "een veranderende houding ten opzichte van voedsel, hetgeen dikwijls kan helpen bij het herstel." De eigen ervaringen staan centraal, men wordt voor 100% aanvaard en de vereniging waarborgt (uiteraard) de anonimiteit. De Anonieme Gokkers en Omgeving Gokkers Nederland, AGOG, probeert de zelfredzaamheid van de problematische gokkers te stimuleren. Het toetsen van emotionele waarden en persoonlijke keuzen zijn er trefwoorden. Men probeert veelzijdiger te worden in het oplossen van eigen problemen en anderen te inspireren tot een meer bewuste houding. Ook zijn er binnen de AGOG groepen voor mensen die in relatie staan tot (ex-)gokkers en daar problemen door ondervinden. De Stichting Phoenix (opgericht in 1982) en de Stichting Vrouwen en Medicijngebruik (opgericht in 1980) bestaan uit vrijwilligers die zich inzetten voor vrouwen die verslaafd zijn / dreigen te raken aan slaapmiddelen. Preventie door voorlichting. Het zijn zelfhulpgroepen waar men het buitensporig gebruik van tranquillizers e.d. probeert terug te dringen, respectievelijk te staken. Daarnaast probeert men te bevorderen of mee te werken aan onderzoek naar de schadelijke gevolgen van verslaving aan benzodiazepinen.
3
DEEL A
DE INSTELLINGEN
Methodische verantwoording Probleemstelling: Is de gids een effectieve en efficiënte manier om dienstverleners, of `potentiële verwijzers', van het bestaan van zelfhulpgroepen op de hoogte te brengen. (om daarmee het doorverwijzen naar zelfhulpgroepen te stimuleren.) Voor het inwinnen van de informatie voor het onderzoek is gebruik gemaakt van telefonische halfgestructureerde interviews. We zullen hieronder toelichten waarom we enerzijds voor een telefonisch interview hebben gekozen en anderzijds waarom we een half gestructureerd interview hebben ontworpen. Half gestructureerd Het voordeel hiervan is dat de gestructureerde informatie snel en makkelijk te analyseren en onderling goed vergelijkbaar is. Het voordeel van open vragen is dat er de mogelijkheid bestaat om in te gaan op bijvoorbeeld de specifieke situatie of omstandigheden binnen een bepaalde instelling. (Het gaat tenslotte om 15 uiteenlopende soorten instellingen, vijf verschillende vormen van verslaving en tien verschillende zelfhulpgroepen.) De geïnterviewde zelf kan zo een eigen inbreng krijgen en nader ingaan op bepaalde (voor het onderzoek relevante) vraagstukken.
Telefonisch interviewen Een belangrijk voordeel van een telefonisch interview is dat, in tegenstelling tot bijvoorbeeld schriftelijke enquêtes, de respons veel groter is. Een argument om telefonisch interviews af te nemen in plaats van `face to face' is tijd- en geldbesparing. Bij het telefonisch interviewen bestaan er geen reistijden en wordt dus ook geld uitgespaard. Er zijn daarentegen wel vaak diverse, zo niet tientallen, telefoontjes nodig om een geschikte informant binnen bepaalde instellingen te vinden. `Een ogenblikje, ik verbind u door.' - "Met Jansen, goedemorgen." .... "een ogenblikje ik verbind u door." "Nee die is net even de deur uit, kunt u over een half uur terugbellen?" Kortom het vinden van een informant die ons iets over de gids, het gebruik en/of het nut ervan, kon vertellen, en het maken van afspraken kostte nogal de nodige moeite. Een wellicht op het eerste gezicht wat tegenstrijdig voordeel van de telefoon is dat, vergeleken met `face to face' interviews, geïnterviewden minder de neiging hebben sociaal wenselijke antwoorden te geven. De bereidheid om op gevoelige vragen antwoord te geven is groter bij telefonisch interviewen. (Ook de populariteit van de `Babbelbox', `de Homolijn', `Bellen met z'n tienen tegelijk' en diverse andere 06-nummers getuigen hier van.) De telefoon waarborgt de anonimiteit beter dan een `face to face' gesprek. Tot slot is het voordeel van telefonisch interviewen dat je elkaar niet kunt zien en dus minder kans hebt op storende intervieweffecten. Nadelen zijn er echter ook. Er zijn bijvoorbeeld minder mogelijkheden om een goede gespreksambiance te kweken. De `nonverbale' communicatie valt namelijk voor een groot deel weg. De
3
houding van iemand, de gebaren en gezichtsuitdrukkingen, onbegrip of irritaties kunnen veel moeilijker gesignaleerd worden door de interviewer. De neiging om bij stiltes verder te vragen is bovendien groot omdat je niet kunt zien of iemand nog aan het nadenken is of in zijn neus zit te peuteren. Er is dus een grotere kans dat de interviewer de geïnterviewde niet uit laat praten dan bij `face to face' interviews. De steekproef De gidsen zijn aan de hand van het mailingbestand van de Stichting Informatievoorziening Gehandicapten Nederland verspreid. Uit dit bestand hebben we 150 adressen van instellingen getrokken. Er zijn tien instellingen per categorie geselecteerd. De adressen waren over het hele land verspreid. (Zie bijlage 1) Bij de zodoende verkregen adressen van de betreffende instellingen zijn, met behulp van de PTTinlichtingendienst, de bijbehorende telefoonnummers gezocht. Een aantal adressen bleek volledig onbekend te zijn bij de PTT. In sommige gevallen hebben we via, via, via alsnog een telefoonnummer kunnen achterhalen. Bij elf geselecteerde adressen bleek dit uiteindelijk niet mogelijk. Hiervoor zijn nieuwe adressen geselecteerd uit de telefoongids of de gids `geestelijke gezondheidszorg' van het NcGv om daarmee het aantal van tien instellingen per categorie weer compleet te maken en het overzicht per categorie te waarborgen. We hebben deze `onbekenden bij de PTT' uiteraard wel meegenomen bij het bepalen van het aantal gidsen dat hun doel al dan niet bereikt had. `De nieuw benaderde instellingen' zijn hierbij niet meegerekend. (Zie bijlage 2) Veel instellingen worden geconfronteerd met een grote stroom inkomende informatie als folders en gidsen. De verwachting was dat de verspreiding en ingebruikname van dit materiaal binnen de instelling enige tijd in beslag zou nemen. Om de instellingen de tijd te geven iets met de gids te doen zijn wij twee maanden na de mailing - die in februari/maart 1992 plaats vond - met het interviewen begonnen. Een nadeel van dit uitstel was dat wij pas in mei konden beginnen met het verzamelen van informatie waardoor de interview-periode zich uitstrekte over de zomervakantie en verschillende sleutelfiguren - degenen die ons iets over de bestemming en bruikbaarheid van de gids konden vertellen - geruime tijd niet bereikbaar waren. In beginsel hadden we overwogen om de geselecteerde instellingen van te voren op de hoogte te stellen van het interview. Na ampel beraad hebben wij hiervan af gezien omdat dit geen reëel beeld zou geven van wat er in de praktijk met de gids gebeurd zou zijn en of de gids zonder deze tussenkomst van de onderzoekers gelezen of gebruikt zou zijn. Het onderzoek richtte zich in eerste instantie op de `omzwervingen' en de eindbestemming van de gidsen uit het mailing-bestand. Daar de verspreiding van de gids echter niet optimaal verlopen bleek en velen de gids (nog) niet gezien of gelezen hadden, is besloten om extra gidsen te versturen. Dit omdat we ook informatie over het gebruik van en de waardering voor de gids wilden verkrijgen. De tegenprestatie voor de instellingen bestond er uit dat men de onderzoekers na een week of twee alsnog te woord zou staan om hun enig inzicht te verschaffen over de inhoud en de bruikbaarheid van de gids. Enerzijds betekent dit dat deze instellingen meer aandacht aan het gebruik en bestemming van de gids besteed zouden kunnen hebben dan wanneer zij geen interview van ons verwacht hadden. Het
3
betekent ook dat in deze gevallen het gebruik van en de aandacht voor de gids voor een deel door de onderzoekers geïnitieerd is. Anderzijds hadden deze respondenten de gids voorafgaand aan het interview veelal gelezen en beoordeeld op bruikbaarheid en inhoud, waardoor wat dit betreft de antwoorden juist bruikbaarder waren. Met dit gegeven hebben wij in de analyses rekening gehouden waardoor de effecten van deze inmenging meegewogen konden worden. Het bovenstaande betekent wel dat er in feite twee verschillende onderzoeken zijn verricht: De gang van tien gidsen per categorie die via het mailingsysteem verzonden zijn, en al dan niet een bestemming gekregen hebben. Bij de in eerste instantie ontvangen gidsen hebben we onderzocht waar deze terecht gekomen zijn, of de bekendheid vergroot is en of het doorverwijsbeleid gestimuleerd is. De meningen en ervaringen van de tien geïnterviewden per instelling. Deze groep bestaat uit degenen die we in eerste instantie benaderd hebben en uit anderen van instellingen die we benaderd hebben in de plaats van die - in eerste instantie - onbekend waren bij de PTT, de Gemeente en de Kamer van Koophandel. Aan deze groep is een veertigtal gidsen gezonden. Aan het eind van de interviewperiode hebben we enkele respondenten wegens tijdgebrek niet meer kunnen ondervragen. Het ging hierbij om instellingen waar we ondanks herhaalde contacten geen medewerker konden vinden die ons wat over het onderwerp kon vertellen. In andere gevallen (met name bij de Riagg's) hadden de contactpersonen zelf geen tijd vrij kunnen maken om ons te woord te staan. Opbouw van het rapport Bij de beschrijving per categorie hebben we steeds eerst beschreven wat er in eerste instantie met de verzonden gidsen uit het mailingbestand gebeurd is. Vervolgens is beschreven wat er bij de tien instellingen gebeurd is die uiteindelijk ondervraagd zijn, met inbegrip dus van de nieuw geselecteerde instellingen en de instellingen aan wie we in het kader van het onderzoek een gids hebben toegezonden. Binnen de categorieën gaat het nagenoeg altijd om tien instellingen, waarbij dus `zes contactpersonen' voor 60% van de instellingen staat. Na deze vijftien `categorie' indrukken beschrijven we in de resultaten de meningen van de geïnterviewden over `zelfhulp' en over de gids. Vervolgens geven we een overzicht van wat er met de 150 gidsen uit het mailingbestand is gebeurd. Daarna worden de 150 geïnterviewden in een breder verband geplaatst. We besluiten met een aantal aanbevelingen betreffende de verspreiding van de gids. Omdat onderzoek naar het wel en wee van zelfhulpgroepen beperkt is, hebben we in overleg met de opdrachtgevers gekozen voor een zeer gedetailleerde rapportage. Een keuze die in de loop van het onderzoek werd versterkt door de soms verrassende gang van de gids door stad en (welzijns)land. In het - veel kortere - tweede gedeelte van het rapport wordt verslag gedaan van de schriftelijke enquête die gehouden is onder huisartsen.
3
De categorieën Categorie 1: Bedrijfsgeneeskundige Diensten.
De tien gidsen van de steekproef uit het mailingbestand Van de tien gidsen hebben er zeven geen bruikbare bestemming gekregen. Er blijken er drie niet te zijn ontvangen vanwege fouten in het mailingbestand. Twee volgende gidsen waren wel correct geadresseerd maar zijn onbekend bij onze contactpersonen. Zij hebben het vermoeden dat de gidsen intern zijn kwijtgeraakt vanwege de chaotische informatiestroom binnen de dienst. "Er heerst hier een individueel inpik-beleid, terwijl men op de postkamer niet goed weet wie waar mee bezig of belast is." Twee gidsen zijn in de prullenbak gegooid. De een omdat de betreffende BGD nooit met problemen rond verslaving te maken heeft, de ander omdat er in voorkomende gevallen altijd doorverwezen wordt naar het CAD. Drie gidsen hebben wel een bruikbare bestemming gekregen. Een gids was op een leestafel gelegd maar is inmiddels ontvreemd. De andere twee gidsen zijn in de `sociale kaart' terecht gekomen. Door één van onze contactpersonen is de gids gelezen. Bij hem heeft de gids de bekendheid met zelfhulpgroepen in de verslavingszorg vergroot en het doorverwijsbeleid gestimuleerd. De geïnterviewden Bij een van de benaderde bedrijfsgeneeskundige diensten hebben we geen interview af kunnen nemen. Het aantal geïnterviewden komt hiermee op negen. Vier geïnterviewden hebben de gids gelezen of ingekeken tijdens het interview. Aan drie bedrijfsgeneeskundige diensten, die de gids niet hebben ontvangen maar er wel in geïnteresseerd bleken en medewerking wilden verlenen aan het onderzoek, hebben we alsnog een gids toegestuurd. Daarvan zijn er twee beland in de `sociale kaart' van een bedrijfspsycholoog en van een maatschappelijk werker. De derde gids die we toegestuurd hebben is opnieuw niet op de plaats van bestemming aangekomen. Ook hier is, volgens de bedrijfsarts aan wie de gids gericht was, vermoedelijk de chaotische interne informatiestroom de boosdoener. Hij stelde voor een volgende gids maar naar zijn privé-adres te sturen. De bedrijfsarts wil kopieën uit de gids aan patiënten meegeven: "als een eerste contact met zelfhulp." Wat de bekendheid betreft zijn alle geïnterviewden op de hoogte van de AA. Een enkeling is op de hoogte van de OVD, de Stichting Anorexia Nervosa of de medicijn-groepen. Voor de vier die de gids hebben gelezen heeft het de bekendheid met zelfhulpgroepen vergroot. "Ik kende een aantal groepen niet die toch bruikbaar zijn voor mijn werk." Vrijwel alle vertegenwoordigers van de bedrijfsgeneeskundige diensten geven aan dat ze weinig of niet met verslavingsproblematiek te maken hebben. Een aantal van hen noemt dit -naast tijdgebrek als reden waarom ze de gids (nog) niet gelezen hebben. Eén BGD geeft aan "redelijk vaak" geconfronteerd te worden met alcohol- of gokproblemen. Bij de BGD's die soms met verslavingsproblematiek in aanraking komen gaat het voornamelijk om alcoholgebruik. Volgens een bedrijfsarts "vaak alleen in die gevallen waarbij het rijbewijs - en
3
daarmee het werk - in gevaar komt." Gokproblematiek of verslaving aan drugs of medicijnen komt men alleen sporadisch tegen. Er wordt zelden of nooit naar zelfhulpgroepen doorverwezen. Werknemers met verslavingsproblemen worden meestal doorverwezen naar de huisarts, het CAD of naar het maatschappelijk werk. Een enkeling wijst wel eens op het bestaan van de AA. Een bedrijfsarts verwijst in eerste instantie altijd door naar het CAD maar als hij merkt dat zijn cliënt daar niet kan aarden attendeert hij op de mogelijkheid van zelfhulp. Vier van de geïnterviewden zijn, naar aanleiding van de gids, van plan om in de toekomst vaker te attenderen op het bestaan van zelfhulpgroepen "Het zou goed zijn om mensen met verslavingsproblemen wat gerichter - op de persoon toegepast - door te verwijzen en niet alleen naar het CAD." Hoewel de bekendheid met de zelfhulpgroepen niet groot is zien de meeste contactpersonen zelfhulp als een zinvolle aanvulling op de reguliere, professionele hulpverlening. "Een ruim aanbod van mogelijkheden is altijd goed." Men staat een goede samenwerking voor "zonder bevoogding van de kant van de reguliere zorg." De meesten staan ook positief ten opzichte van de activiteiten van zelfhulpgroepen. "Alcoholproblemen zijn vaak moeilijk grijpbaar en liggen voor de professionele hulpverlening vaak te zeer in de persoonlijke levenssfeer" aldus een bedrijfsarts. "Van het erkennen van de eigen gevoelens is vaak geen sprake. Er is een weerstand tegen. Zelfhulpgroepen zouden die weerstand mogelijk kunnen breken." Een bedrijfspsycholoog, die zelf ook een paar zelfhulpgroepen `draait' (voor oudere werknemers en stress) benadrukt de geïsoleerde positie van mensen met verslavingsproblemen: "Zelfhulp kan een belangrijke socialiserende functie hebben. De mensen kijken uit naar de groepsbijeenkomsten. Het vult blijkbaar een hiaat op. Met sociaal contact in plaats van een verslaving." Hij vindt zelfhulp ook zinvol omdat je "anders verdwijnt in de psychiatrische hoek met alle gevolgen van stigmatisering van dien." Een maatschappelijk werker vindt zelfhulp een betere manier om van een verslaving af te komen dan via huisarts of specialist. De bedrijfsartsen erkennen dit: "De arts is vaak niet medebetrokkene. Zijn autoriteit staat in de weg. De autoriteit en ervaring van een lotgenoot kan dan wel soelaas bieden." Volgens een maatschappelijk werker werpen onbekendheid met zelfhulpgroepen en schaamte voor hun problematiek bij de hulpzoeker een drempel op om daadwerkelijk contact te zoeken met een zelfhulpgroep. Ook een bedrijfsarts en -psycholoog menen dat het voor sommige mensen moeilijk is om contact te zoeken met zelfhulpgroepen. "De zelfhulpgroepen zouden meer naar buiten moeten treden, de geheimzinnigheid eromheen zou moeten verdwijnen." Behalve een gids zouden ook folders daarom zinvol zijn om bij de bedrijfsgeneeskundige diensten te plaatsen. Bij twee maatschappelijk werkers die we geïnterviewd hebben blijkt er behoefte te bestaan aan meerdere exemplaren van de gids. In het ene geval voor de vijf bedrijfsartsen bij de dienst, in het andere geval voor drie dependances.
Samenvattend: Hoewel op een na alle BGD's weinig of niet met verslaving te maken hebben zeggen zeven van de negen geïnterviewden geïnteresseerd te zijn in de gids. Vijf van hen geven te kennen de gids min of meer actief te willen gaan gebruiken. Twee genterviewden zouden de gids, min of meer ongebruikt, opslaan in de documentatie.
3
De bekendheid met zelfhulpgroepen in de verslavingszorg is gering. Voor zover men in aanraking komt met verslavingsproblematiek gaat het voornamelijk om overmatig alcoholgebruik, een enkele keer om gokken of medicijnverslaving. Hoewel men niet onwelwillend staat tegenover zelfhulpgroepen wordt er in de regel doorverwezen naar het CAD, de huisarts of het maatschappelijk werk. Vier geïnterviewden hebben de gids gelezen. Bij hen heeft het de bekendheid vergroot en zij willen in de toekomst gerichter door gaan verwijzen.
Categorie 2: Instellingen voor Gezinszorg.
De tien gidsen van de steekproef uit het mailingbestand Van de tien gidsen hebben er negen geen bruikbare bestemming gekregen. Vijf gidsen zijn niet ontvangen vanwege adresfouten in het mailingbestand. Vier gidsen waren wel correct geadresseerd maar zijn onbekend bij onze contactpersonen. Zij hebben de gids nooit gezien en konden deze ook niet achterhalen. Een van deze contactpersonen vertelde dat de gids wegens tijdgebrek en een overvloed aan informatie waarschijnlijk in het `grote ronde archief' terechtgekomen was: de prullenbak. Eén geïnterviewde heeft de gids zien liggen in het informatierek voor de wijkverpleegkundigen. Ten tijde van het interview kon hij de gids daar echter niet meer terugvinden. Deze contactpersoon had de gids niet gelezen. De gids heeft dan ook de bekendheid bij niemand vergroot en het doorverwijsbeleid nergens gestimuleerd. De geïnterviewden Om toch nog gegevens te kunnen verzamelen hebben we drie nieuwe instellingen benaderd en op verzoek een vijftal gidsen toegestuurd. Er zijn tien interviews afgenomen. Vijf geïnterviewden hebben de gids gelezen. Bij zes van de instellingen voor gezinszorg bestaat belangstelling voor de gids. De overigen zeggen niet of minder geïnteresseerd te zijn omdat ze nooit met verslavingsproblematiek te maken hebben. Dit komt volgens sommigen omdat mensen met verslavingsproblemen niet graag hun vuile was buiten hangen. Ze voelen zich belemmerd door de sociale controle uit hun omgeving. "Dit is een klein dorp. Verslavingsproblematiek zal uiteraard ook hier bestaan, maar daar wordt niet over gepraat." Ook in de stad wordt er niet met een gezinsverzorgende over verslaving gesproken. "Mensen vertellen daar niet zo snel over. Je weet het soms wel maar je kan er niet over beginnen." Drie contactpersonen zeggen wel regelmatig met verslavingsproblemen geconfronteerd te worden. Het gaat dan met name om alcohol, soms drugs of gokken. Een enkele keer komen ook eet- of medicijnproblemen aan de orde. Het takenpakket van veel instellingen voor gezinszorg beperkt zich niet tot het doen van het huishouden, maaltijdvoorzieningen of de persoonlijk verzorging van mensen. Bij huisbezoeken is er ook sprake van een signalerende functie. Hoewel die volgens een aantal contactpersonen niet
3
altijd uit de verf komt. In de gevallen dat dit wel gebeurt verwijst men bij eet of medicijnverslaving meestal door naar de huis- of instellingsarts, het maatschappelijk werk, of de Riagg. Voor problemen met alcohol, gokken of drugs verwijst men in de regel door naar het CAD. Naar zelfhulpgroepen wordt niet of nauwelijks doorverwezen. Het komt een enkele keer voor er dat iemand om informatie over zelfhulp vraagt of dat men deze mogelijkheid noemt. Soms worden cliënten wel geattendeerd op het bestaan van patintenorganisaties. Waarvan men de adressen uit de gids `Patinten Informatie' haalt. Omdat de zelfhulpgroepen hier ook in staan vonden sommigen de gids dubbel op. De bekendheid met zelfhulpgroepen in de verslavingszorg is erg wisselend. De een kent ze allemaal, de ander is van geen enkele op de hoogte. Relatief onbekend zijn de werkgroep Buitenveldert, Al Anon, Alateen en de medicijngroepen. De eetgroepen, OVD en AGOG zijn bij ongeveer de helft van de geïnterviewden bekend, terwijl de AA bij 70% bekend is. Over het algemeen staat men positief tegenover de activiteiten van zelfhulpgroepen. "Het kan mensen een veilige plek bieden waar men eerder geneigd is om over de problemen te praten." Een ander positief punt is de herkenning: "Je komt er achter dat er ook andere mensen zijn met dergelijke problemen, je staat niet alleen. Je kunt het met elkaar delen." Men kan elkaar 24 uur van de dag steunen. "Het is makkelijk als je iemand kan bellen als het moeilijk gaat." Een enkeling plaatst een kanttekening: "Je moet ook voorzichtig zijn. Er wordt veel met vrijwilligers gewerkt. Daardoor kan er altijd, hoe goed bedoeld ook, iets mis gaan. Daarom zouden zelfhulpgroepen hun activiteiten in samenwerking met de professionele hulpverlening moeten verrichten." Een ander is erg sceptisch als het om zelfhulp bij alcoholverslaving gaat: "Nee, ik ben er niet kapot van. Bij de AA heb ik strenge twijfels. Er wordt wel over problemen gepraat maar niet doelbewust aan een oplossing van het probleem gewerkt. Ze kunnen er wel spuien maar daar houdt het vaak mee op. Uit ervaring weet ik dat mensen er wel `geslaagd' zijn maar niet gekregen hebben wat ze ervan hadden verwacht." Voor partners of familie van verslaafden vindt hij zelfhulpgroepen veel meer geschikt. "Die vallen toch vaak buiten de boot." Hij liep in het verleden vaak tegen problemen van partners aan maar kon er vanuit zijn werk vaak weinig aan doen. "Nu gaan we dit toch meenemen in een behandelplan. Hoewel alcoholisten toch vaak alleenstaand zijn." Anderen vinden dat juist de professionele hulpverleners te kort schieten: "Hulpverleners zijn geen ervaringsdeskundigen. Een cliënt zit vaak in een underdog-positie bij een hulpverlener. Ze hebben het gevoel dat ze een nederlaag zullen gaan lijden. Een zelfhulpgroep is veel gelijkwaardiger. Er zouden meer ervaringsdeskundigen in de reguliere zorg moeten zitten"
Samenvattend: Door twee geïnterviewden wordt de gids een enkele keer gebruikt om door te verwijzen. Zes van onze contactpersonen zijn geïnteresseerd in de gids maar zullen hem niet of nauwelijks gebruiken. Ze hebben weinig met verslaving te maken of verwijzen in voorkomende gevallen door naar de reguliere hulpverlening. Ze zijn voornamelijk genteresseerd in de gids om de deskundigheid van de medewerkers te bevorderen. "Het is nuttig om te weten hoe zelfhulp werkt." De overigen zijn niet geïnteresseerd in de gids. De reden hiervoor is dat zij niet met verslavingsproblematiek te maken hebben.
3
Categorie 3: Sociaal Raadslieden.
De tien gidsen van de steekproef uit het mailingbestand Van de tien gidsen hebben er zes geen bruikbare bestemming gekregen. Drie adressen uit het mailingbestand waren bij de inlichtingendienst van de PTT onbekend. Van twee andere bureaus bleken de adressen waar de gids naartoe gestuurd was, weinig gebruikte dependances te zijn. Op de centrale bureaus waaronder zij ressorteren was de gids onbekend. De zesde gids is in de prullenbak verdwenen. Vier gidsen zijn wel ontvangen en opgeborgen in een documentatiemap. Geen van de sociaal raadslieden heeft de gids gelezen of ingekeken. De gids heeft derhalve binnen de steekproef bij niemand de bekendheid vergroot en nergens het doorverwijsbeleid gestimuleerd. De geïnterviewden In het kader van het onderzoek hebben we twee gidsen toegezonden en voor de drie onbekende bureaus anderen benaderd. Deze drie hadden de gids vanuit de mailing reeds ontvangen. Er zijn tien sociaal raadslieden geïnterviewd. Drie van hen hebben de gids gelezen. Negen van de geïnterviewde sociaal raadslieden zeggen weinig of niet met vragen op het gebied van verslaving te worden geconfronteerd. "Cliënten boren andere kanalen aan om hun verslavingsproblemen op te lossen." De gids werd en wordt dan ook zelden of niet gebruikt. Het past niet binnen het werkveld van de sociaal raadslieden. Zij houden zich voornamelijk bezig met het geven van sociaal-juridische adviezen bij schulden en/of huurproblemen, het invullen van belastingbiljetten of het verstrekken van informatie over de sociale zekerheid. Een typerende opmerking is: "Je ruikt wel eens alcohol, maar ja, als iemand met een T-biljet komt..." Twee van de geïnterviewden zijn niet geïnteresseerd in de gids. Eén van hen heeft de gids na lezing in de prullenbak gedeponeerd. Een ander heeft de gids alleen maar bewaard "omdat hij er zo mooi uit ziet." Het merendeel heeft de gids echter wel opgenomen in een documentatiebestand voor als het onderwerp toch eens aan de orde mocht komen. Zes contactpersonen zijn geïnteresseerd in een eventuele hernieuwde editie om op de hoogte te blijven van nieuwe ontwikkeling op het gebied van zelfhulp in de verslavingszorg. Sommigen met niet altijd evenveel enthousiasme gezien opmerkingen als: "Ach, als het gratis is." Van de zelfhulpgroepen is de AA bij de meeste sociaal raadslieden wel bekend. Een enkeling heeft van de AA-familiegroepen, de AGOG en de OVD gehoord, de rest is hen onbekend. Twee contactpersonen geven te kennen cliënten in sommige gevallen te attenderen op het bestaan van zelfhulpgroepen. Een ander volgt de reguliere weg: "Cliënten met vragen over hulp bij hun verslaving worden naar het CAD of het Maatschappelijk Werk gestuurd." De rest verwijst nooit door omdat ze nooit met een dergelijke hulpvraag te maken hebben. Over de activiteiten van zelfhulpgroepen heeft de helft van de contactpersonen een mening. Zij zijn
3
overwegend positief over de activiteiten van zelfhulpgroepen. Als belangrijkste positieve factoren van zelfhulp noemen zij het herkennen van elkanders problematiek, de onderlinge betrokkenheid en wederzijdse ondersteuning. Het merendeel van de raadslieden vindt zelfhulp een zinvolle aanvulling op de professionele hulpverlening. Voor sommigen van hen is zelfhulp "een tweede optie voor mensen die het hulpverleningscircuit zonder succes doorlopen hadden." Anderen kritiseren de professionele hulpverlening als te belerend, te beperkt in hun mogelijkheden en te weinig betrokken. Volgens één van de geïnterviewden moeten mensen zich wel "redelijk kunnen uiten om baat te hebben bij zelfhulp."
Samenvattend: De gids wordt nauwelijks gebruikt omdat er weinig of geen hulpvragen zijn op het gebied van verslaving. Meer dan de helft van de Sociaal Raadslieden wil echter wel op de hoogte blijven van de adressen van zelfhulpgroepen en is geïnteresseerd in de ontwikkelingen op het gebied van zelfhulp in de verslavingszorg. Zes van de geïnterviewden hebben de gids om die reden opgeslagen in enige vorm van documentatie. Mochten er vragen over verslaving komen dan kan de gids geraadpleegd worden.
Categorie 4: Algemeen Maatschappelijk Werk.
De tien gidsen van de steekproef uit het mailingbestand Vier gidsen hebben geen bruikbare bestemming gekregen. Er zijn er drie nooit aangekomen vanwege fouten in het mailingbestand. Een gids is in de prullenbak beland. Van de overige zes gidsen hebben er vijf een plaatsje gekregen tussen de andere naslagwerken in de `sociale kaart'. Eén gids was ter inzage neergelegd voor de bezoekers. Dit exemplaar is inmiddels verdwenen. De gids is door drie contactpersonen gelezen. Bij twee van hen heeft het de bekendheid vergroot en bij een van hen het doorverwijsbeleid gestimuleerd. De geïnterviewden We hebben voor een onbekende instelling een nieuwe benaderd. Aan twee instellingen hebben we een nieuw exemplaar van de gids toegezonden. Er zijn tien interviews afgenomen. Zes geïnterviewden hebben de gids gelezen. Bij zeven van de benaderde instellingen voor maatschappelijk werk komt verslavingsproblematiek weinig of niet aan de orde. Twee instellingen geven aan met enige regelmaat hulpvragen op het gebied van verslaving te krijgen. Bij alcohol- en drugsproblematiek wordt er in de regel doorverwezen naar het CAD, zeker wanneer
3
de verslavingsproblematiek op de voorgrond staat. Vier contactpersonen verwijzen wel eens door naar de AA. Twee maatschappelijk werkers wijzen cliënten soms op het bestaan van Al Anon of Alateen. Als er gokproblemen aan de orde zijn wordt er door twee hulpverleners gewezen op het bestaan van de AGOG. Een enkeling wijst wel eens op de mogelijkheid van zelfhulp bij eet- of medicijnverslaving. De AA is bij alle maatschappelijk werkers bekend. Drie geïnterviewden zijn van bijna alle zelfhulpgroepen op de hoogte. Veelal via de `Gids Patiënteninformatie'. Verder zijn sommigen op de hoogte van Al Anon en de St. Anorexia Nervosa. Het merendeel van de contactpersonen is positief over de activiteiten van zelfhulpgroepen. Drie geïnterviewde hebben geen mening. Met name de ervaringskennis, lotsverbondenheid, steun van de groep en het herkennen van elkaars problematiek vindt men zinvolle aspecten van zelfhulp. Aspecten die volgens sommigen de reguliere hulpverlening niet kan bieden. De meeste vinden zelfhulp een zinvolle aanvulling op de reguliere hulpverlening en pleiten voor meer samenwerking. De gids heeft volgens de hulpverleners geen invloed gehad op hun mening. De bekendheid met zelfhulpgroepen is in sommige gevallen wel vergroot. Het bestaan van de `familie-groepen' biedt voor een aantal hulpverleners een nieuwe en welkome mogelijkheid voor doorverwijzing. Een aantal geïnterviewden wil graag folders van de afzonderlijke zelfhulpgroepen hebben om aan de cliënten mee te kunnen geven. Eén instelling heeft van de gids vijf exemplaren bijbesteld, terwijl een andere van plan was er negentien bij te bestellen: voor elke maatschappelijk werker een.
Samenvattend: Twee maatschappelijk werkers willen de gids regelmatig gaan gebruiken. 60% neemt de gids op in een documentatiemap als aanvulling op de sociale kaart. Zij krijgen weinig hulpvragen op het gebied van verslaving. Sommigen van hen willen in voorkomende gevallen mensen gaan attenderen op zelfhulp. Anderen verwijzen liever door naar het CAD maar willen de adressen van de zelfhulpgroepen wel bij de hand hebben voor als er iemand om vraagt. De overige twee contactpersonen vinden de gids overbodig. Zij hebben weliswaar regelmatig met verslavingsproblematiek te maken en staan ook niet negatief tegenover zelfhulpgroepen maar vinden de gids minder zinvol omdat ze ofwel goede contacten hebben met de regionale groepen dan wel informatie hierover uit andere gidsen of informatiesystemen halen.
Categorie 5: Apotheken.
De tien gidsen van de steekproef uit het mailingbestand
3
Zes van de tien gidsen hebben geen bruikbare bestemming gekregen. Drie gidsen hebben hun bestemming niet bereikt vanwege fouten in het mailingbestand. Het lot van twee volgende gidsen is onbekend. De betreffende apothekers hebben de gids nooit gezien maar zouden hem - mits hij ontvangen was - bij het oud papier gedeponeerd hebben. Eén gids is na ontvangst "met de rest van de stroom overbodige informatie" in de prullenbak verdwenen. De vier bewaarde gidsen hebben een plaats gekregen tussen de naslagwerken in de apotheek. Eén apotheker heeft de gids gelezen. Hier heeft de gids de bekendheid met zelfhulpgroepen wel vergroot maar het doorverwijsbeleid niet gestimuleerd: "We krijgen zelden of nooit vragen over problemen met verslaving." De geïnterviewden Voor twee apotheken die onbekend waren bij de PTT hebben we nieuwe benaderd. Het aantal interviews komt hiermee op tien. Twee van de apothekers die de gids niet ontvangen hadden bleken wel geïnteresseerd in het onderwerp. In het kader van het onderzoek hebben wij hen alsnog een exemplaar toegestuurd. Vier geïnterviewden hebben de gids gelezen. Wat als eerste opvalt bij de apothekers is dat zij door de postbode geplaagd worden met ondoorkoombare bergen folders en gidsen over de meest uiteenlopende onderwerpen en van de meest uiteenlopende instellingen of bedrijven. Door een samenspel van kwantiteit en tijdgebrek wil er nog wel eens wat van dat materiaal gewild of ongewild tussen het oud papier verdwijnen. In vijf gevallen is de gids uit de stroom opgevist en ook bewaard gebleven. Ze hebben een plaats gekregen in de boekenkast of op een plankje achter de balie. Ook de door ons toegezonden exemplaren zijn daar terecht gekomen. De meeste geïnterviewde apothekers vertelden ons dat ze zelden of nooit vragen krijgen op het gebied van verslaving. "Mensen bespreken hun problemen niet bij de apotheek. Er is vaak onvoldoende privacy omdat er meestal nog wel en klant in de winkel staat." In andere gevallen wil een apotheker zelf de privacy van de klant niet schenden: "Ik zie ook wel eens een recept voor Antabus maar dan begin je niet over de AA, dat vind ik ongepast." Twee apothekers hebben een `methadonklant' maar uit principe houden zij die relaties puur zakelijk. Op onze vraag in hoeverre zij te maken hebben met mogelijke medicijnverslavingen begon een apotheker te lachen en zei dat in principe al zijn klanten aan de medicijnen verslaafd zijn. Anderen zeiden dat er een enkele keer wel eens vragen komen over de gevolgen van langdurig gebruik van slaapmiddelen of tranquillizers. De klant wordt dan met zijn vraag meestal teruggestuurd naar de bron: de huisarts. Vijf apothekers zijn min of meer geïnteresseerd in de gids om in de toekomst, mochten er vragen komen, klanten op verzoek informatie te kunnen verstrekken over zelfhulpgroepen. "Een patiënt belt soms toch naar de apotheek met vragen als hij niet van de pillen af kan blijven. Dan is het wel handig om zo'n gids te hebben." Een enkele keer komt het voor dat een apotheker in de rustige uurtjes een persoonlijk gesprek heeft met een (bekende) cliënt. "Dan komen er nog wel eens problemen met medicijnen op tafel. Soms wordt er dan om informatie gevraagd." De bekendheid met zelfhulpgroepen is niet groot onder de apothekers. Ze zijn vrijwel allemaal op de hoogte van het bestaan van de AA. Drie van hen kennen de Stichting Anorexia Nervosa, terwijl een enkeling wel eens van de OVD of de Stichting Vrouwen en Medicijngebruik heeft gehoord. De andere zelfhulpgroepen zijn onbekend.
3
De meningen over de activiteiten van de zelfhulpgroepen zijn overwegend positief. Een apotheker: "Ik ken geen succespercentages maar de AA werkt, dat is toch bekend!" Met name het uitwisselen en herkennen van problemen, het elkaar kunnen motiveren en de 24-uurs bereikbaarheid vinden de apothekers werkzame ingrediënten van zelfhulp. Het merendeel van de apothekers vindt zelfhulp een zinvolle aanvulling op de reguliere hulpverlening. Een aantal van hen is echter van mening dat begeleiding door een professionele deskundige onontbeerlijk is. Zij zien zelfhulp vooral als ondersteunend voor de professional en met name zinvol als nazorg. Een apotheker vindt dat zelfhulp voor vrouwen met anorexia nervosa ongeschikt is. "Ze gaan er vaak vanuit een soort ontevredenheid met de omgeving naar toe, het is echt zo'n modeverschijnsel, terwijl de echte problemen onopgelost blijven. Juist deze vrouwen zijn het meest gebaat zijn bij een puur deskundige begeleiding." Twee apothekers zien het nut van zelfhulpgroepen voor medicijnverslaafden en eetverslaafden niet in, wel voor alcohol- en drugverslaafden. Een andere apotheker vindt zelfhulp weer minder geschikt voor familie of partners van verslaafden. Drie geïnterviewden willen folders over zelfhulpgroepen in hun apotheek plaatsen. Bij vijf apothekers zijn folders over zelfhulpgroepen niet gewenst. "Als we alle folders zouden plaatsen dan heb je zo een winkel vol met troep en zie je door de bomen het bos niet meer." Twee anderen willen een uitzondering maken als het over medicijngebruik gaat.
Samenvattend: Vijf van de benaderde apothekers zijn niet geïnteresseerd in de gids zelfhulp in de verslavingszorg of betwijfelen het nut ervan. De rest bewaart de gids wel maar heeft niet het idee dat ze hem vaak zullen gebruiken. Er zijn maar zelden hulpvragen vanwege gebrek aan privacy en tijd. Toch ziet een aantal apothekers mogelijkheden voor het gebruik van de gids. Als het stil is in de winkel wil er soms wel eens een persoonlijk gesprek ontstaan waarin vragen over verslaving aan de orde kunnen komen.
Categorie 6: Gemeentelijke Sociale Dienst.
De tien gidsen van de steekproef uit het mailingbestand Zeven gidsen hebben geen bruikbare bestemming gekregen. Twee zijn er door fouten in het mailingbestand niet ontvangen. In drie gevallen was de gids bij de instelling onbekend, terwijl het adres wel juist was. Volgens een geïnterviewde is een chaotische interne informatievoorziening hier debet aan. Verder is er een gids in de prullenbak gegooid en een gids doorgesluisd naar de afdeling maatschappelijk werk van de gemeente. Beide contactpersonen geven aan dat de gids bij die afdeling beter op zijn plaats is. De overige drie Sociale Diensten hebben de gidsen respectievelijk ter inzage in de wachtkamer
3
gelegd, opgeslagen in de bibliotheek, of in een laatje bij de balie gelegd. Niemand had de gids gelezen. De gids heeft derhalve bij geen van de medewerkers de bekendheid vergroot of het doorverwijsbeleid gestimuleerd. De geïnterviewden Aan drie Sociale Diensten hebben we op verzoek alsnog een gids toegezonden. Twee van deze gidsen zijn in de sociale kaart van een medewerker terecht gekomen. Het derde exemplaar heeft onze contactpersoon nooit bereikt. Er zijn tien interviews afgenomen. Drie geïnterviewden hebben de gids gelezen. Het merendeel van de Sociale Diensten heeft weinig of niet met verslavingsproblematiek te maken. "Het leeft niet echt. In de afgelopen jaren zijn hier twee mensen geweest die verslavingsproblemen hadden." Volgens een contactpersoon is de Sociale Dienst niet de plaats om verslavingsproblemen te bespreken: "Ik ga niet tegen een cliënt die hier met een kegel over de balie hangt, zeggen van: `Hee, ga jij eens naar een zelfhulpgroep!' Dat is niet gepast." Als men al met verslaving te maken krijgt, gaat het meestal om bijkomende problematiek zoals huisvesting of een schuldsanering. Eén contactpersoon wordt regelmatig geconfronteerd met verslavingsproblemen. Een ander geeft aan dat 5% van zijn cliënten verslaafd is. Het gaat dan meestal om alcohol, in toenemende mate gokken en een enkele keer om drugs. Drie geïnterviewden attenderen zo nu en dan mensen op het bestaan van de AA. Bij de meeste Sociale Diensten wordt er in voorkomende gevallen doorverwezen naar het CAD of naar het maatschappelijk werk. Er bestaan nauwelijks contacten met zelfhulpgroepen en van een groot aantal zelfhulpgroepen is men niet van het bestaan op de hoogte. In de meeste gevallen reikt de bekendheid met zelfhulpgroepen niet verder dan de AA. Een enkeling noemt soms de OVD of de St. AN. Van de geïnterviewden die de gids gelezen hebben was er een reeds op de hoogte van vijf zelfhulpgroepen in de verslavingszorg. De AA-familiegroepen, de OVD en de AGOG zijn echter nieuw voor hem. Hij had zo nu en dan wel te maken met dergelijke problematiek maar wist eigenlijk nooit waar hij die mensen naar toe kon sturen. "Als het CAD niet werkte hadden we eigenlijk geen mogelijkheden meer." Een ander was "een wereld rijker geworden omdat de gids duidelijk maakt welke mogelijkheden er zijn." Zeven van de benaderde Sociale Diensten zijn geïnteresseerd in een toekomstige bijgewerkte editie van de gids om in een voorkomend geval te kunnen doorverwijzen. Het merendeel van de geïnterviewden vindt zelfhulp een zinvolle aanvulling op de reguliere hulpverlening. Twee contactpersonen zijn onbekend met het fenomeen zelfhulp. De anderen zijn overwegend positief: "Prima, hartstikke goed, hoe meer hoe beter!" Volgens een geïnterviewde houdt men in een zelfhulpgroep meer rekening met "de behoefte aan zelfrespect. Het is minder bedreigend dan een professionele hulpverlener." Ook het vrijwillige karakter van zelfhulp en de herkenning van elkaars problemen wordt positief gewaardeerd. "Het niet alleen staan in de misère." Een aantal contactpersonen vindt zelfhulp met name een uitkomst voor mensen die buiten de boot dreigen te vallen bij de reguliere zorg of daar op uitgekeken zijn: "Zelfhulpgroepen vullen een leemte op die door de `alleenheerschappij' van het CAD ontstaan is." Voor sommigen mensen zou een zelfhulpgroep "een uitwijk mogelijkheid bieden waardoor hun verslaving, maatschappelijk gezien weer hanteerbaar wordt." Maar voor wie zelfhulp effect zal
3
hebben verschilt per cliënt. "De een heeft een vastomlijnd en gecontroleerd programma nodig, de ander wil meer eigen initiatief." Onderkenning van de eigen problematiek vindt men een voorwaarde om baat te kunnen hebben bij zelfhulp. Om de bekendheid met zelfhulpgroepen te vergroten onder potentile doorverwijzers oppert een contactpersoon om een voorlichtingsmiddag te organiseren. "Dit is een kleine gemeente waar je elkaar al snel kent. En als de hulpverlening weet wie je bent en wat je doet dan zal deze ook sneller doorverwijzen." Verscheidene Sociale Diensten verwachten dat in de publieke ruimte geplaatste folders ook meegenomen zullen worden. Een geïnterviewde vindt een gids afdoende en is van mening dat zelfhulpgroepen zich niet te zeer moeten profileren omdat zij anders hun geloofwaardigheid verliezen.
Samenvattend gebruikt 30% van de benaderde Sociale Diensten de gids weinig maar min of meer actief. Twee geïnterviewden willen gerichter gaan doorverwijzen, een derde heeft de gids ter inzage in de wachtkamer gelegd. Door 40% van de geïnterviewden wordt de gids opgenomen in de sociale kaart van de medewerkers maar niet of nauwelijks gebruikt. De overige 30% is niet geïnteresseerd in de gids omdat ze niet met verslavingsproblematiek te maken hebben. Zij vinden de afdeling maatschappelijk werk van de gemeente een geschiktere plaats voor de gids.
Categorie 7: Instellingen voor Kruiswerk.
De tien gidsen van de steekproef uit het mailingbestand Acht gidsen hebben geen bruikbare bestemming gekregen. Er zijn er vijf niet ontvangen vanwege fouten in het mailingbestand. Twee gidsen zijn intern zoekgeraakt en een gids is in de prullenbak gekieperd omdat de betreffende kruisvereniging niet met verslavingsproblematiek te maken heeft. Twee gidsen bleken opgenomen te zijn in een bibliotheek, waarvan er een niet gebruikt zal worden. Bij deze kruisvereniging vinden ze de gids dubbel op omdat de adressen van zelfhulpgroepen ook te vinden zijn in de gids `Patinten informatie' van de werkgroep 2000. De andere kruisvereniging heeft weinig te maken met verslavingsproblematiek maar vindt het wel `handig' om de gids in de bibliotheek te hebben, "voor het geval dat." Niemand heeft de gids gelezen. De bekendheid met de zelfhulpgroepen is bij niemand vergroot en het doorverwijsbeleid nergens gestimuleerd. De geïnterviewden In het kader van het onderzoek hebben we drie kruisverenigingen een nieuwe gids toegezonden.
3
Verder hebben we voor twee onbekende verenigingen nieuwe benaderd. Daar was de gids bij de ene vereniging onbekend en bij de andere ontvangen en in een folderkast gezet. Er zijn tien interviews afgenomen. Drie geïnterviewden hebben de gids gelezen. Twee geïnterviewden geven aan dat ze binnen het kruiswerk min of meer regelmatig met verslavingsproblematiek te maken hebben. De rest weinig of niet. Alcoholgebruik in het gezin wordt nog wel eens gesignaleerd bij huisbezoeken. Soms wordt er overmatig medicijngebruik geconstateerd. Bij een kruisvereniging kwam men vooral veel gokproblematiek tegen. Druggebruik wordt door een enkele kruisvereniging gesignaleerd. Bij vier kruisverenigingen houdt een diëtiste zich bezig met eetverslaving. Dit gebeurd vaak in groepsverband. Bij een aantal kruisverenigingen wordt alleen doorverwezen naar de reguliere zorg als er sprake is van verslavingsproblematiek. In de kleinere gemeentes meestal naar de huisarts, in de wat grotere steden naar de Riagg of het CAD. Een enkele keer naar het algemeen maatschappelijk werk. Dat er bijna nergens wordt doorverwezen naar zelfhulpgroepen zal voor een deel voortkomen uit de relatief grote onbekendheid met de zelfhulpgroepen in de verslavingszorg. Acht van de contactpersonen kennen alleen de AA. Een enkeling noemt de OVD. De meeste zijn wel bekend met het fenomeen maar denken dan voornamelijk aan patiëntenverenigingen. Bij twee kruisverenigingen bestaan er wel contacten met zelfhulpgroepen. Hier wordt soms doorverwezen naar de AA, de Stichting Vrouwen en medicijngebruik of naar Phoenix. In voorkomende gevallen verwijst een diëtiste bij eetverslaving zo nu en dan iemand naar de Stichting AN of naar de Anonieme Overeters. De meeste geïnterviewden staan positief tegenover de activiteiten die zelfhulpgroepen ontplooien. Men denkt dat de leden van zelfhulpgroepen steun kunnen bieden aan elkaar, "omdat er een groot vertrouwen tussen deze mensen bestaat." Solidariteit tussen lotgenoten, het ongedwongen karakter van zelfhulpgroepen en de 24-uurs bereikbaarheid worden als positieve aspecten van zelfhulp gezien. "Ervaringsdeskundigen", aldus een contactpersoon, "zouden sommige mensen beter kunnen helpen dan mensen die vanuit de theorie spreken." Anderen zien professionele ondersteuning als een voorwaarde voor het goed functioneren van zelfhulpgroepen. "Het gevaar bestaat", aldus een wijkverpleegkundige, "dat zonder professionele begeleiding een groep kan verzanden in gezellig gebabbel, en dat door een gebrek aan structuur en sturing de motivatie van de leden verdwijnt." Zelfhulp is volgens een aantal geïnterviewden met name geschikt voor mensen die goed kunnen luisteren, bereid zijn ervaringen te delen en zich in de belevingswereld van een ander kunnen verplaatsen. "Niet dominant zijn en afstand kunnen nemen van de eigen situatie." Een contactpersoon meent dat zelfhulp vooral geschikt is "voor mensen die in hun eigen sociale netwerk niet genoeg uit de voeten kunnen of die de professionele hulpverleners uit kotsen." De helft van de geïnterviewden geeft aan de `Gids Patiënteninformatie' van de Werkgroep 2000 te gebruiken. Eén kruisvereniging heeft om deze rede geen belangstelling voor de gids, vier anderen betwijfelen het nut. Vijf genterviewden zijn wel geïnteresseerd in de gids. "De adressen in de gids zijn handig, het geeft toch een beter overzicht als er vragen komen over verslaving dan de gids PatIënten informatie."
3
Twee van de drie kruisverenigingen die we een gids hebben toegestuurd, hebben behoefte aan meerdere exemplaren. Eén van hen wil een speciaal thema gaan wijden aan zelfhulp in het kader van de deskundigheidsbevordering van de wijkverpleegkundigen.
Samenvattend: Van de tien kruisvereniging hebben er acht weinig of niet met verslavingsproblematiek te maken. In voorkomende gevallen verwijzen zij door naar de reguliere hulpverlening. Drie van hen hebben de gids opgeslagen in een documentatiesysteem om toch een adres voor handen te hebben voor het geval er eens iemand om vraagt. De andere vijf vinden de gids niet of minder zinvol. Zij vinden de gids dubbel op en gebruiken liever de `Gids Patiënteninformatie' van de Werkgroep 2000 of ze verwijzen niet door naar zelfhulpgroepen. Twee kruisverenigingen hebben met enige regelmaat te maken met medicijn-, eet- of gokproblemen en willen naar aanleiding van de gids gerichter door gaan verwijzen. De gids ligt bij hen binnen handbereik en kan door de wijkverpleegkundigen geraadpleegd worden.
Categorie 8: Openbare Bibliotheken.
De tien gidsen van de steekproef uit het mailingbestand Vier gidsen hadden, ten tijde van het onderzoek, (nog) geen bruikbare bestemming bereikt. Twee gidsen zijn niet ontvangen vanwege fouten in het mailingbestand. Van twee andere gidsen die correct geadresseerd waren wisten de contactpersonen niet of deze ontvangen waren. Volgens de een is mogelijk dat de gids nog verwerkt moet worden. Mocht dit het geval zijn dan zal de gids op onderwerp gedocumenteerd worden. Volgens de ander had de gids - mits ontvangen - op de leestafel moeten liggen, dit bleek niet het geval. Van de zes wel ontvangen gidsen zijn er vijf opgenomen in de onderwerp-documentatie en kunnen worden uitgeleend, de zesde is ter inzage op een leestafel gelegd. Bij één bibliotheek is de gids in een half jaar tijd zes keer uitgeleend. De anderen konden dit niet nagaan. De geïnterviewden Eén van de bibliotheken uit de steekproef bleek vanwege een fusie met een bibliotheek in een andere gemeente te zijn vervangen door een bibliobus. Omdat er geen telefoon aan boord was hebben we een andere bibliotheek benaderd. Hier is de gids op een leestafel terecht gekomen. We hebben één gids toegezonden, deze zal worden opgenomen als naslagwerk. Er zijn tien interviews afgenomen. Vijf geïnterviewden hebben de gids gelezen. Alle benaderde bibliotheken zijn geïnteresseerd in de gids. Drie bibliotheken hebben behoefte aan
3
meerdere exemplaren. Voor zowel de leestafel als de onderwerp-documentatie. Vier bibliotheken geven aan redelijk veel vragen te krijgen om informatie over verslaving, bij de zes anderen is dat wat minder. Volgens de geïnterviewden wordt de gids het meest gebruikt door scholieren voor werkstukken, scripties of spreekbeurten. Het gaat dan voornamelijk over alcohol- en druggebruik, "vooral hard drugs vinden ze spannend." Anorexia is bij sommige bibliotheken een tijdje in de mode geweest maar de vragen daarover nemen weer af. Er komen daarentegen steeds meer verzoeken van scholieren om informatie over gokverslaving, aldus een bibliothecaris. Mensen die zelf geconfronteerd worden met verslavingsproblemen komen volgens de geïnterviewden meestal niet met hun vragen bij een bibliotheekmedewerker. "Ze blijven liever anoniem. Ik denk dat de meeste mensen die informatie hier zelf wel opzoeken." Een enkele keer komen er vragen van familieleden of aanverwanten over een bepaalde vorm van verslaving. De meeste bibliotheekmedewerkers geven aan dat voor de verslaafden het plaatsen van folders omwille van de anonimiteit - beter werkt dan het uitlenen van een gids. Met name in de kleinere gemeenten zou de verslaafde geplaagd worden door een overmaat aan sociale controle. "Een folder kan je even snel bekijken, meenemen en weer wegwezen." Alle benaderde bibliotheken zijn bereid dergelijk foldermateriaal te plaatsen. Twee contactpersonen zijn op de hoogte van alle zelfhulpgroepen uit de gids. De anderen hebben meestal alleen van de AA gehoord. Een enkeling noemt de OVD, AN of Phoenix. Zelfhulp wordt door hen vaak geassocieerd met patinten-verenigingen. Dit getuige reacties als: "Ik weet wel dat er zelfhulpgroepen bestaan voor mensen met een fobie of mensen die manisch depressief zijn." Een andere contactpersoon vindt dat `we' moeten oppassen dat `het' niet te ver gaat: "Er zijn al zelfhulpgroepen voor vrouwen die een keizersnee hebben gehad! Dat is toch wat." Degene die beter bekend zijn met zelfhulpgroepen in de verslavingszorg staan hier over het algemeen positief tegenover: "Doordat mensen met dezelfde problemen met elkaar praten kunnen ze elkaar stimuleren in het vinden van een oplossing en dit ook vol houden." Het zou iemand uit zijn isolement kunnen halen: "Het is belangrijk om van een ander te horen dat je geen minkukel bent en niet de enige bent die dergelijke problemen heeft." Anderen benadrukken het informele en ongedwongen karakter van zelfhulpgroepen. "Zelfhulpgroepen staan dichter bij de mensen, ze worden niet afgeschrokken door allerlei bureaucratische procedures die wel in de professionele hulpverlening gelden." Of zoals een ander het formuleert: "Afgezien van de therapeutische waarde van zelfhulpgroepen is het plezierig om met lotgenoten van gedachten te wisselen. Dat lucht op." Via de OVD zouden ouders van drugverslaafden meer grip op de situatie kunnen krijgen, aldus een bibliothecaris. Het merendeel van de geïnterviewden vindt dat zelfhulpgroepen een gelijkwaardige positie moeten hebben in vergelijking met de reguliere zorg. "Zelfhulp moet geen aanhangsel zijn van de professionele hulpverlening maar kan daarnaast bestaan. Het is èn èn." Goede samenwerking vindt men belangrijk. Op de vraag voor wie zelfhulp het meest geschikt is antwoorde het merendeel van de contactpersonen dat dit niet onder een noemer te brengen is. Een contactpersoon vindt zelfhulp het meest geschikt voor mensen die het niet gered hebben bij de professionele hulpverlening. Een ander vindt dat zelfhulp alleen geschikt is voor zeer gemotiveerde mensen. "Anders verzanden ze alleen maar in navelstaren en maken ze hun problemen alleen maar erger."
3
Samenvattend: Alle bibliotheken willen de gids graag in hun collectie hebben. Het merendeel neemt de gids op in de (uitleenbare) onderwerp-documentatie. Anderen leggen hem op de leestafel of zetten hem tussen de naslagwerken. Vier bibliotheken krijgen redelijk vaak vragen om informatie over verslaving, de rest wat minder. De gids wordt met name gebruikt door de schoolgaande jeugd voor scripties, werkstukken of spreekbeurten. Voor de doelgroep vinden de geïnterviewden folders van de afzonderlijke zelfhulpgroepen meer geschikt. Die kunnen anoniem worden meegenomen. Alle bibliotheken zijn bereid deze te plaatsen.
Categorie 9: Riagg's.
Bij de Riagg's heeft het nogal wat moeite gekost om de juiste mensen aan de lijn te krijgen. Aan een interview gingen meestal meer dan tien telefoontjes vooraf. De overwegend vriendelijke telefonistes hadden vaak geen idee bij welke afdeling de gids terug te vinden zou zijn. Hierop volgde een moeizame speurtocht via een woud van dikwijls onwelwillende (directie-)secretaresses. Als het al mogelijk was een naam te ontfutselen van iemand die misschien wat van de gids of van verslavingsproblematiek af zou weten, dan waren deze meestal in gesprek of afwezig. Twee psychiaters zijn - ondanks herhaald aandringen onzerzijds - hun belofte om terug te bellen nooit nagekomen. Bij twee Riagg's bleek geen enkele deskundige bereid medewerking te verlenen aan een telefonisch interview. Door een van hen werden we regelrecht afgescheept: "Verslaving is geen algemeen beleid of een onderdeel van de Riagg! Goedemiddag, tu-tu-tu-tuut." Hierdoor hebben we uiteindelijk van de tien Riagg's er vier niet kunnen interviewen. Bij drie van deze Riagg's hebben we wel informatie los kunnen krijgen over de bestemming van de gids. De tien gidsen van de steekproef uit het mailingbestand Van zeven gidsen is de bestemming onbekend. Twee van deze gidsen zijn niet op de plaats van bestemming aangekomen vanwege fouten in het mailingbestand. Vier volgende gidsen waren wel correct geadresseerd maar binnen de Riagg's had niemand de gids ooit gezien. Volgens de geïnterviewden komt dit doordat de gids niet specifiek gericht was aan een afdeling of persoon, de informatievoorziening binnen de instelling niet altijd optimaal is en de gids slechts in beperkte mate aansluit bij de taakstelling van de Riagg's. Over het lot van de zevende gids tasten we in het duister omdat bij de betreffende Riagg niemand ons te woord wilde staan. Drie gidsen zijn wel ontvangen. Twee hiervan zijn in de bibliotheek terecht gekomen. Volgens de bibliotheekmedewerkers wordt er nooit om gevraagd. De derde ontvangen gids is in een roulerende documentatiemap de afdelingen rondgegaan en inmiddels verdwenen. Geen van de contactpersonen heeft de gids gelezen. De bekendheid is bij niemand vergroot en het doorverwijsbeleid nergens gestimuleerd.
3
De geïnterviewden In het kader van het onderzoek hebben we drie gidsen toegezonden. Zoals gezegd hebben we zes volledige interviews af kunnen nemen. Bij negen Riagg's hebben we de bestemming van de gids kunnen achterhalen. Drie geïnterviewden hebben de gids gelezen. De gids wordt door de geïnterviewden niet of nauwelijks gebruikt. Eén Riagg is niet geïnteresseerd in de gids omdat verslavingsproblematiek niet binnen hun aandachtsgebied valt. "Het is niet opgenomen in het takenpakket, de Riagg kan niets met verslaving." Eén geïnterviewde twijfelt om deze reden. Vijf Riagg's zijn wel geïnteresseerd in de gids. Zij hebben de gids opgenomen in de bibliotheek "om op de hoogte te blijven van nieuwe ontwikkelingen op dit gebied." Om deze reden zijn zij ook geïnteresseerd in een toekomstige bijgewerkte editie. Volgens de Riagg-statuten heeft de afdeling preventie `het ondersteunen en stimuleren van zelfhulp' in haar takenpakket. Voor zoverre deze taak in de praktijk invulling krijgt betreft het meestal geen zelfhulp in de verslavingszorg. Het gaat dan bijvoorbeeld om zelfhulp bij fobie-klachten, voor expsychiatrische patiënten, nabestaanden bij zelfdoding of vrouwen met incestervaringen. Soms is er binnen de Riagg sprake van een therapiegroep voor mensen met anorexia- of bulimia-nervosa. Deze staan onder professionele begeleiding. In de regel worden mensen met verslavingsproblemen direct doorverwezen naar de huisarts of het CAD. "Alleen de mensen waarbij de verslaving niet zo op de voorgrond staat en het meer een gevolg is van de onderliggende psychiatrische klachten vormen een uitzondering. Dan is het meer Riagg-werk." Soms is er sprake van een samenwerkingsverband met het CAD: "Indien er meer klachten zijn dan de verslaving alleen, dan wordt een `geval' zowel bij ons als bij het CAD behandeld." Vijf van de zes Riagg's verwijzen niet door naar zelfhulpgroepen in de verslavingszorg. "Dat is een taak van het CAD". Bij één Riagg bestaan er goede contacten met de AA en worden er `zo nu en dan' mensen naar doorverwezen. Bij de Riagg's is men vrij goed bekend met de zelfhulpgroepen in de verslavingszorg. Alleen Al Anon, Alateen en de werkgroep Buitenveldert zijn relatief onbekend. De meningen van de geïnterviewden over zelfhulp zijn overwegend positief. "Het hangt af van de groep, de vorm van verslaving en de gebruikte methode maar als mensen zich in een zelfhulpgroep thuis voelen dan kan dat veel goed doen." Men vindt het een zinvolle aanvulling op de reguliere zorg. "De professionele hulpverlening faalt vaak omdat men in de gezondheidszorg het paard achter de wagen spant. Mensen kunnen in een zelfhulpgroep een netwerk opbouwen en elkaar steunen. Zij zitten aan dezelfde kant van de tafel." Men acht een goede en gelijkwaardige samenwerking met de reguliere zorg belangrijk. Volgens een staffunctionaris dienstverlening bij de Riagg kan concurrentie tussen zelfhulpgroepen en de reguliere zorg een positief effect hebben: "Het is niet slecht als mensen zich afkeren van de professionele hulpverlening. Deze weerstand wordt in een zelfhulpgroepen bovendien vaak groter. Kritiek is goed en nuttig. Ook de professionals maken fouten en hebben soms blinde vlekken." Twee geïnterviewden vinden dat ook vanuit therapeutisch oogpunt een zelfhulpgroep een belangrijke rol kan spelen. "Bijvoorbeeld voor mensen die hun therapeut maar moeilijk los kunnen laten. Bij sommige van die claimende mensen moet je toewerken naar een afsluiting. Therapie moet
3
een eindige zaak zijn. Als na een aantal contacten ons doel is bereikt dan kan een zelfhulpgroep belangrijke ondersteuning bieden. Door de ervaringsdeskundigheid en de geloofwaardigheid van de groep kunnen mensen een sociaal evenwicht hervinden, wat betreft bijvoorbeeld werkloosheid, structuur en zingeving van hun leven." Volgens deze twee contactpersonen hebben zelfhulpgroepen vooral een functie in de nazorg. Een contactpersoon meent dat deelname aan een zelfhulpgroep ook tijdens een lopende therapie zinvol kan zijn. "Een keer in de veertien dagen een gesprek met een therapeut is natuurlijk niet veel. Dan kunnen ze daarnaast doorwerken en trainen onder lotgenoten. Door de grote sociale controle en de modelfuncties die de leden van zo'n groep hebben kunnen mensen zich optrekken. Hun eigen problematiek wordt door deze herkenbaarheid begrijpelijker en menselijker. Mensen kunnen zo leren om te gaan met hun problematiek en deze plaatsen in de thematiek van alledag."
Samenvattend: De gids wordt bij de Riagg's door niemand actief gebruikt. Bij vijf van de negen Riagg's is de gids in de bibliotheek opgenomen om bij voorkomende vragen van medewerkers informatie voor handen te hebben. Eén Riagg geeft aan de gids niet te zullen gebruiken en ook geen behoefte te hebben aan een eventuele nieuwe editie van de gids. De zes geïnterviewde Riagg's hebben weinig of alleen zijdelings met verslavingsproblematiek te maken. Als verslavingsproblemen bij een cliënt op de voorgrond staan wordt deze in de regel doorverwezen naar het CAD. De gids wordt niet voor doorverwijzing gebruikt. Men ziet het als de taak van het CAD om mensen eventueel op het bestaan van zelfhulpgroepen in de verslavingszorg te wijzen. In een enkel geval heeft een medewerker contact met de AA en stuurt daar zo nu en dan iemand naar toe. Als verslaving een minder belangrijk onderdeel is binnen de problematiek van de cliënt wordt deze door de Riagg in behandeling genomen, soms in samenwerking met het CAD. Hoewel sommige geïnterviewden erg positief zijn over samenwerking met zelfhulpgroepen gebeurt dit op het gebied van verslavingsproblematiek zelden of nooit. Een uitzondering vormt `eetverslaving'. Dit probeert men binnen het Riagg zelf te behandelen. Soms gebeurt dit in groepsverband, maar dan altijd in een therapeutisch kader en onder professionele begeleiding.
Categorie 10: Consultatiebureaus voor Alcohol en Drugs.
De tien gidsen van de steekproef uit het mailingbestand Twee gidsen hebben geen bruikbare bestemming gekregen. Ze waren wel correct geadresseerd maar onbekend bij onze contactpersonen. Vermoedelijk zijn deze gidsen intern kwijt geraakt.
3
De overige acht gidsen zijn opgenomen in een centraal documentatie-systeem. De bekendheid met zelfhulpgroepen is bij de instellingen weinig vergroot. De medicijngroepen, de eetgroepen en de werkgroep Buitenveldert waren bij sommige geïnterviewden onbekend maar de meeste zelfhulpgroepen waren al wel bekend. Het doorverwijsbeleid is ook weinig gestimuleerd omdat er vaak al goede contacten bestonden met zelfhulpgroepen. Voor twee genterviewden boden de medicijngroepen nieuwe doorverwijsmogelijkheden, hoewel het niet vaak voorkomt hebben zij zo nu en dan hulpvragen op het gebied van medicijnverslaving. De geïnterviewden Aan twee instellingen, waar de gids onbekend was, hebben we alsnog een gids toegezonden. Er zijn tien interviews afgenomen. Acht geïnterviewden hebben de gids gelezen. Zeven van de benaderde CAD's vinden het `wel een mooie gids' maar gebruiken hem weinig of niet. De reden hiervoor is dat er vaak al goede contacten bestaan met zelfhulpgroepen in de regio en de adressen en contactpersonen al bekend zijn bij de medewerkers. Bovendien zijn er vaak zelfhulpgroepen in het pand van het CAD ondergebracht. De gids is in deze gevallen opgenomen in de documentatie. "Om de algemene documentatievoorziening op peil te houden." Een nieuwe editie vindt men wel zinvol om op de hoogte te blijven van eventuele nieuwe groepen. Twee CAD's hebben gidsen bijbesteld voor de wachtkamer of een dependance. Een contactpersoon vindt de gids ook zinvol in verband met de doorstroming van medewerkers. "Nieuwe medewerkers kunnen hun kennis over de diverse zelfhulpgroepen via de gids op een makkelijke manier uitbreiden." Drie van de benaderde CAD's gebruiken de gids actief. Zij hebben voor de `sociale kaart' van elke medewerker een exemplaar bijbesteld. Door een van hen is er ook een gids bijbesteld voor de wachtkamer. De gidsen worden door de hulpverleners niet gebruikt om door te verwijzen. Ook bij deze CAD's bestaan al goede contacten met de meeste zelfhulpgroepen. Zij gebruiken de gids om kopieën ervan mee te geven aan cliënten. Op de vraag of er behoefte bestaat aan een bijgewerkte editie is de reactie van een geïnterviewde sprekend genoeg: "Kan ik er alvast tien bestellen?" De meeste zelfhulpgroepen uit de gids waren al bekend bij onze contactpersonen. Een uitzondering vormt de werkgroep Buitenveldert die bij zes geïnterviewden onbekend was. Ook de (di)eet-groepen waren niet erg bekend maar daar heeft men ook zelden of nooit mee te maken gehad. Drie van de geïnterviewden waren onbekend met de medicijngroepen. Omdat deze CAD's zo nu en dan wel met dergelijke problemen geconfronteerd worden biedt de gids hier nieuwe doorverwijsmogelijkheden. In het verleden verwezen zij alleen door naar het Riagg of de huisarts. De helft van de CAD's verwijzen behalve naar de AA ook naar de familiegroepen Al Anon en Alateen door. De nieuwe loot van het CAD is gokverslaving. Vroeger was het de CAD's niet toegestaan gokverslaafden te helpen. "Gelukkig dronken de meeste gokkers wel eens een glaasje bier en konden derhalve alsnog door het CAD geholpen worden." In een aantal gevallen huisvestte men in die tijd ook regionale afdelingen van de AGOG en werden gokverslaafden hier naar doorverwezen. Ongeveer de helft van de benaderde CAD's biedt onderdak aan AGOG-groepen. Een van de CAD-medewerkers was blij dat de gehuisveste AGOG inmiddels een eigen pand had gekregen. "Gelukkig maar want de gokkers liepen hier de deur plat. Nu hebben we wel uitwisseling
3
van clinten en bieden we op materieel gebied ondersteuning." De andere helft van de CAD's zegt dat ze (nog) weinig met gokproblematiek te maken hebben. Met de OVD bestaat bij meer dan de helft van de CAD's goede contacten en vinden er, al dan niet regelmatig, verwijzingen plaats. Bij een CAD praat men liever zelf met de ouders. In een enkel geval is een OVD-groep in het pand van het CAD gevestigd en bestaat er een soort wederzijds ondersteunend beleid. Dat er nauwelijks zelfhulpgroepen voor drugverslaafden bestaan is volgens een geïnterviewde op de drugsafdeling van een CAD eenvoudig te verklaren: "Bij drugs moet je er bovenop zitten. Of dat nu ambulant of klinisch is maakt niet uit, maar een zelfhulpgroep is ongeschikt voor problematisch druggebruikers. Dan gaan ze samen weer gebruiken. Een professioneel begeleidde groep zie ik dan wel zitten." Een contactpersoon meende dat, hoewel de verstandhouding met zelfhulpgroepen goed is, er een soort haat-liefde verhouding bestaat tussen zelfhulpgroepen en de reguliere zorg. Bij een van de CAD's was de relatie met de AA na een persoonlijke ruzie nogal bekoeld geraakt. Als gevolg hiervan verwees het CAD nauwelijks nog door naar de AA. Desondanks benadrukt men het belang van goede persoonlijke contacten (verwijzing naar iemand met een `naam') waardoor het mogelijk wordt onderling van gedachten te wisselen en op de hoogte te blijven van elkaars activiteiten. Het hulpaanbod kan zo beter op elkaar worden afgestemd. "Toenadering, liefde en omarming bestaat ook, want zonder zelfhulp loop je mank." Een aantal geïnterviewden pleit voor een gelijkwaardige samenwerking: "Zelfhulp is geen tweede keus. Het is een andere benadering, maar wel gelijkwaardig. De professionele hulp heeft voor en nadelen. Het is een manier, we zijn geen concurrenten." Zij beschouwen zelfhulp als een volwaardige en volwassen vorm van hulpverlening: "Het dagelijks gebruik kunnen mensen, door de rol die omgevingsfactoren spelen, vaak moeilijk met ambulante zorg doorbreken. Zelfhulpgroepen kunnen 24 uur per dag ondersteuning bieden om dit gebruik terug te brengen. Zij nemen, en hebben de tijd hiervoor en besteden daar ook veel aandacht aan. Onder andere door het geven van hele praktische tips." Ervaringsdeskundigen of lotgenoten zouden bovendien "het isolement kunnen doorbreken waarin verslaafden verkeren doordat zij herkenbare situaties oproepen." Anderzijds vond een aantal geïnterviewden dat er wel contacten tussen zelfhulp en de reguliere zorg moeten of kunnen bestaan maar in een verregaande vorm van samenwerking ziet men niet zo veel heil. "We lopen niet echt te zwaaien. We maken ook niet dezelfde reclame voor zelfhulpgroepen als voor het CAD." Zij zien zelfhulp meer als een `aanvulling', in de zin dat de doelmatigheid van zelfhulp vooral in de nazorg gezocht zou moet worden. Aanvulling kan ook echter ook betekenen dat men zelfhulp alleen geschikt acht voor "mensen die een weerstand hebben tegen de professionele hulpverlening." In dit geval wordt zelfhulp meer als een laatste redmiddel beschouwd. De reguliere zorg zou zich er eerst op moeten storten en als dat niet lukt dan zou een zelfhulpgroep wellicht uitkomst kunnen bieden. De sociale en medische aspecten van een verslaving zouden, volgens deze contactpersonen door een CAD of professional aangepakt moeten worden. Volgens een aantal contactpersonen zou men naar een daadwerkelijke professionele begeleiding moeten streven: "Men zou bij een zelfhulpgroep vooral steun van mensen moeten krijgen die buiten of boven de groep staan. Een professionele hulpverlener of ervaringsdeskundige met een professionele aanpak is daarom noodzakelijk." Men zou op een gegeven moment wel met minder of zonder deze begeleiding kunnen functioneren, aldus deze medewerker van het CAD.
3
De haat-liefde verhouding tussen zelfhulp en reguliere hulpverlening komt ook tot uiting in de verschillende opvattingen over wie voor doorverwijzing naar zelfhulp in aanmerking komt. De een geeft bijvoorbeeld contra-indicaties als: "De AA is alleen geschikt voor mensen wiens problematiek niet zo heel ernstig is." Anderen gebruiken `negatieve' indicaties om mensen naar een zelfhulpgroep te sturen: "Mensen waarbij sprake is van een weerstand tegen de professionele hulpverlener of mensen die moeite hebben met de structuur van de hulpverlening." Voor de medicijnverslaafde, vrouwelijke "ik-redhet-zelf-wel-types" aldus een (mannelijke) cynicus. Behalve dat verslaafden gemotiveerd moeten zijn voor zelfhulp, geeft een aantal hulpverleners nog andere criteria aan om mensen door te verwijzen. De AA zou bijvoorbeeld het meest geschikt zijn voor "de wat oudere cliënten die al lang drinken. Die slagen vaak bij de AA." Zelfhulp is volgens een ander vooral geschikt voor mensen die "meer structuur nodig hebben dan één keer in de twee weken bij een hulpverlener." Een volgende: "Het is heel persoonlijk maar ik denk dat zelfhulp het meest geschikt is voor mensen die hun verslaving maar moeilijk kunnen aanvaarden." Een paar hulpverleners vonden het moeilijk deze vraag te beantwoorden: "Het is een inschatting waar ik geen zicht op heb, meestal wijs ik vanuit een automatisme op het bestaan van zelfhulpgroepen." De haat-liefde verhouding komt dus op een aantal terreinen naar voren. Niet alleen in de persoonlijke relaties tussen de vertegenwoordigers van zelfhulpgroepen en het CAD maar ook in de beoogde vorm van samenwerking, de onderlinge taakverdeling en diagnostiek.
Samenvattend: Zeven van de tien CAD's gebruiken de gids niet voor doorverwijzing. Ze zijn al ruim bekend met de zelfhulpgroepen en onderhouden contacten op regionaal niveau om mensen door te verwijzen. Bij sommigen van hen wordt de gids gebruikt voor de deskundigheidsbevordering van nieuwe medewerkers. Drie CAD's hebben voor elke medewerker een gids bijbesteld. Ook hier bestaan al veel contacten met zelfhulpgroepen. De gidsen worden echter gebruikt om kopieën te maken voor de cliënten. Voor een aantal CAD's bieden de medicijngroepen nieuwe doorverwijsmogelijkheden.
3
Categorie 11: Psychiatrische Instellingen.
De tien gidsen van de steekproef uit het mailingbestand Van de tien gidsen hebben er zeven geen bruikbare bestemming gekregen. Vier gidsen zijn niet ontvangen vanwege fouten in het mailingbestand. Drie volgende gidsen waren wel correct geadresseerd maar zijn onbekend bij onze contactpersonen. Vermoedelijk zijn deze gidsen intern kwijt geraakt. Men bleek bij deze instellingen ook weinig geïnteresseerd te zijn in de gids. Drie gidsen hebben wel een bestemming gekregen. Twee zijn er ter inzage gelegd voor de cliënten, de derde is in de `sociale kaart' terecht gekomen. Twee van deze psychiatrische instellingen hebben een aantal exemplaren bijbesteld, de derde is dit nog van plan. De drie ontvangen gidsen zijn ook door de contactpersonen gelezen. Zij waren reeds bekend met de meeste zelfhulpgroepen en verwezen in het verleden al door. De gids heeft voor hen geen nieuwe, bruikbare informatie opgeleverd. Binnen de steekproef is de bekendheid derhalve bij niemand vergroot en het doorverwijsbeleid nergens gestimuleerd. De geïnterviewden In het kader van het onderzoek hebben we vier extra gidsen toegezonden. Er zijn tien interviews afgenomen. Zeven geïnterviewden hebben de gids gelezen. Zeven van de tien onderzochte psychiatrische instellingen hebben de gids ter inzage gelegd voor het personeel, de cliënt of het publiek. Deze zeven zijn ook geïnteresseerd in een toekomstige geactualiseerde editie van de gids. Drie van deze instellingen hebben regelmatig tot vaak met verslaving te maken. Het gaat dan om alle vormen, waarbij eet- en medicijnverslavingen het minst voorkomen. Zij proberen in eerste instantie de cliënt binnen de instelling te houden. Als de verslavingsproblematiek overheerst verwijzen ze naar het CAD of naar verschillende zelfhulpgroepen. Bij het verlaten van de inrichting wijzen zij wel vaak op het bestaan van zelfhulpgroepen. "Als patinten eenmaal zo ver zijn dat ze de inrichting kunnen verlaten dan hebben ze steun nodig en dat kan goed via een zelfhulpgroep." Vier instellingen houden zich niet bezig met verslavingsproblemen, het is eerder een afwijzingscriterium. Via de intake verwijzen zij regelmatig door naar het CAD, soms naar de AA en een enkele keer naar diverse andere zelfhulpgroepen. De overige drie instellingen waren de gids kwijtgeraakt en zijn niet geïnteresseerd in de gids. Zij hebben weinig met verslavingsproblematiek te maken en verwijzen in voorkomende gevallen door naar het CAD. "Die verwijzen eventueel wel verder naar zelfhulpgroepen." De bekendheid met zelfhulpgroepen is erg wisselend onder onze contactpersonen. De ene helft kent vrijwel alle zelfhulpgroepen uit de gids. Alleen de werkgroep Buitenveldert, de eet- en medicijngroepen waren bij sommigen onbekend. Zij zien hierin nieuwe doorverwijsmogelijkheden. De ander helft is alleen bekend met de AA. Twee van deze genterviewden geven aan dat de gids bij hen de bekendheid heeft vergroot en dat ze in de toekomst gerichter willen gaan doorverwijzen. De andere drie hebben de gids niet gelezen en zijn niet geïnteresseerd. Alle benaderde instellingen geven aan zelfhulp een zinvolle aanvulling te vinden op de reguliere
3
zorg. Met name de 24-uurs bereikbaarheid wordt als positief gezien: "Dat hebben de meeste reguliere instellingen niet." Ook het herkennen van elkaars problemen en het lotgenootschap beschouwt men als een voordeel. "Een hulpverlener herkent de problemen vaak niet. Lotgenoten hebben dat wel. Die weten waar ze het over hebben. Voor een verslaafde komt dat veel geloofwaardiger over. En kan het net de stap zijn om te stoppen." Vijf geïnterviewden zien vooral een taak voor zelfhulpgroepen in de nazorg. "Mensen kunnen elkaar steunen en hoeven dan de last niet alleen te dragen." aldus een contactpersoon bij een TBS kliniek. "Dan zien ze dat ze niet de enige op de wereld zijn met die problemen." Deze geïnterviewde ziet niet zo veel heil in een directe samenwerking. "Dat zou het behandelingsprogramma eerder storen. Wij werken volgens een psycho-analytisch model wat op een nogal langdurig contact tussen hulpverlener en gedetineerde berust. Gedetineerden die al contacten hadden met de AA mogen die wel voortzetten als ze daar op staan. Maar dat komt maar sporadisch voor." Ook in een aantal psychiatrische ziekenhuizen benadrukt men de rol die zelfhulpgroepen in de nazorg kunnen spelen. "De aard van de contacten stelt mensen in staat om het droog te houden. Men stimuleert elkaar om niet te drinken. Het is als een klankbord." Een andere geïnterviewde ziet met name in de `voorzorg' een taak voor zelfhulpgroepen weggelegd. "Mensen kunnen bij een zelfhulpgroep in het stadium van herkenning van de eigen problematiek terecht komen. Maar als deze fase van herkenning eenmaal bereikt is gaan de contacten bij een zelfhulpgroep vaak ook wat rondzingen. Zo van: `He, dat heb ik ook', en `Ja, dat ken ik.' Men blijft hier dan vaak in steken en komt daar maar moeilijk weer uit. Op dit punt zou een professionele hulpverlener in moeten springen. " Anderen zien meer mogelijkheden tot samenwerking. "Enerzijds professionele begeleiding en anderzijds ondersteuning door `gelijken'." Ook een psychiater meent dat zelfhulpgroepen heel goed naast de reguliere zorg kunnen bestaan: "Zij kunnen de eigen verantwoordelijkheid stimuleren." In het ene geval zou je volgens hem daarom kunnen volstaan met een zelfhulpgroep. "Bij de wat ernstiger problematiek kan een zelfhulpgroep een faciliterende factor voor het herstel zijn." Een van de psychiaters is wat terughoudend ten aanzien van zelfhulpgroepen: "Het schaamtegevoel over het onvermogen om iets aan de verslaving te doen, dat mensen aan zichzelf toewijzen, kan onder lotgenoten verminderen. Maar de AA is van christelijk signatuur en heeft soms een bijna sektarisch karakter. Dus het is alleen geschikt voor mensen bij wie de ideologie van de AA aansluit. Mensen die bovendien een redelijk op zichzelf staande verslavingshistorie hebben. Als er sprake is van andere dan verslavingsproblematiek dan zouden ze moeten samenwerken met de reguliere zorg." Om de bekendheid van zelfhulpgroepen te vergroten geven de psychiatrische instellingen aan wel wat te zien in voorlichtingsavonden. "De AA heeft hier ook wel eens een voorlichtingsavond georganiseerd." Het kan leiden tot nieuwe contacten. "Je krijgt dan vaste en regionale aanspreekpunten. Als je de mensen kent dan verwijs je ook makkelijker door." Ondanks het feit dat we verschillende soorten psychiatrische instellingen benaderd hebben (dag- of deeltijd-behandelcentra, Psychiatrische Afdelingen van Algemene Ziekenhuizen, poliklinieken van Algemeen Psychiatrische Ziekenhuizen en een TBS-kliniek) vallen niet zozeer de verschillen
3
tussen de instellingen op met betrekking tot het gebruik van, en interesse in de gids dan wel de geografische ligging van de verschillende instellingen of organisaties. Het is opvallend dat men buiten de Randstad beduidend meer belangstelling toont voor zelfhulpgroepen dan daarbinnen.
Samenvattend: Zeven van de tien psychiatrische instellingen gebruiken de gids en zijn geïnteresseerd in een toekomstige geactualiseerde editie van de gids. Bij sommigen heeft het de bekendheid vergroot en geleid tot gerichtere doorverwijzingen. Anderen waren al op de hoogte van de meeste zelfhulpgroepen en gebruiken de gids als informatievoorziening voor de cliënten en bezoekers. Drie psychiatrische instellingen zijn niet geïnteresseerd in de gids omdat zij weinig of niet met verslavingsproblematiek te maken hebben en in voorkomende gevallen altijd doorverwijzen naar het CAD.
Categorie 12: Gemeentepolitie.
De tien gidsen van de steekproef uit het mailingbestand Zes gidsen hebben geen bruikbare bestemming bereikt. Er zijn drie gidsen niet ontvangen vanwege fouten in het mailingbestand. Drie volgende gidsen zijn waarschijnlijk intern kwijt geraakt. Ze waren in elk geval niet meer te traceren. In twee van deze gevallen had de gids in een literatuurstandaard moeten liggen maar dat was niet het geval. "Hij zal wel door een agent zijn gejat!" aldus een vrolijke adjudant, "Willen jullie soms aangifte doen?" In het derde geval had men de gids nog nooit gezien, maar bleek men ook niet geïnteresseerd: "verslavingszorg is geen zaak van de politie." Van de vier wel ontvangen gidsen is er een in de publieke ruimte ter inzage neergelegd; een volgende is - met zes bijbestelde exemplaren - in de folderkast gelegd; De derde ligt in de bibliotheek en het vierde exemplaar heeft een plaatsje gekregen in de meldkamer naast de telefoon. Eén agent heeft de gids gelezen. Bij hem heeft de gids de bekendheid vergroot en het doorverwijsbeleid gestimuleerd. De geïnterviewden Twee bureaus zijn gedurende de interviewperiode afgevallen. Beiden waren onderbemand. In het ene geval is het ondanks diverse contacten niet gelukt een interview af te nemen. In het andere geval was alleen de dienstdoende agent in de meldkamer aanspreekbaar. Dit interview werd halverwege afgebroken door een melding, wat vanzelfsprekend prioriteit kreeg. Bij acht van de tien bureaus hebben we een volledig interview kunnen afnemen. Drie geïnterviewden hebben de gids gelezen. We hebben drie gidsen toegezonden. Deze zijn in een geval op het bureau van een rechercheur
3
beland, in een ander geval in een centrale informatiemap. In het derde geval bleek er behoefte te bestaan aan een tweede exemplaar: een voor de bibliotheek als voorlichtingsmateriaal en de ander voor de meldkamer. De AA is bij vrijwel alle politieambtenaren bekend, de meeste zijn ook op de hoogte van de AGOG en sommigen kennen de OVD. De Stichting Anorexia Nervosa is door één geïnterviewde genoemd terwijl de andere groepen veelal onbekend zijn. De helft van de geïnterviewden geeft aan te weinig bekend te zijn met zelfhulp om daar een mening over te kunnen ventileren. De anderen zijn overwegend positief over zelfhulp. De anonimiteit, onderlinge steun, wederzijds vertrouwen en het uitwisselen van ervaringen noemen zij als pluspunten. Men vindt het een zinvolle aanvulling op de reguliere hulpverlening. Met name voor verslaafden zou zelfhulp, volgens een rechercheur, een goed alternatief zijn voor een kliniek. "Beter dan institutionalisering want ze hebben toch al zo'n naam." Een ander is van mening dat zelfhulp het meest geschikt is voor aanverwanten en minder voor verslaafden zelf. Eén agent signaleert een trent op het gebied van zelfhulp: "Er zijn ook al zelfhulpgroepen voor handtastelijkheden op de kerkvloer, de ongeboren vrucht en voor als je in trance gebracht wordt en zwanger terug komt. Het is ingeburgerd en niet meer weg te denken" De meeste contactpersonen zeggen dat ze regelmatig met verslavingsproblematiek te maken hebben maar dat het dan alleen om verslaafden gaat die een delict gepleegd hebben. De `roes uitslapen' op het bureau komt nog maar weinig voor. De politie komt de alcoholgebruiker vooral tegen als er sprake is van vandalisme, vechtpartijen, burengerucht of echtelijke ruzies. In het laatste geval wijst een agent soms op het bestaan van de AA of Al Anon. Met hulpverlening of doorverwijzing naar de hulpverlening houdt de politie zich weinig bezig. "Spijtig" volgens sommigen "maar er is geen tijd voor. Het contact met de verslaafde gaat meestal niet verder dan arrestatie en insluiting. Het CAD of de Reclassering bemoeit zich dan verder met de zaak." Drie van de geïnterviewden zien met name in de OVD een nieuwe doorverwijsmogelijkheid. In het verleden wisten zij niet goed wat ze aan moesten met ouders die problemen hadden met hun verslaafde kind. Een aantal van de geïnterviewden vindt het met name zinvol om de gids in de publieke ruimte van het politiebureau neer te leggen. Er bestaat binnen de bureaus behoefte aan foldertjes van de afzonderlijke zelfhulpgroepen. "Die kunnen de mensen anoniem meenemen, ze schamen zich soms om een kopietje te vragen." Om de gids bij de politie meer onder de aandacht te krijgen moet je, volgens een adjudant "tot vervelens toe van dergelijke boekjes opsturen, ze actueel houden en bezig blijven, dat dwingt vanzelf een behoefte af..." Bij zeven politiebureaus bestaat interesse voor een toekomstige geactualiseerde editie van de gids.
Samenvattend: Meer dan de helft van de benaderde politiebureaus heeft de gids in de meldkamer gelegd of in een voor het publiek toegankelijke informatiestand gezet. Omdat er binnen het politiewerk weinig tijd is voor de persoonlijke problemen van de arrestant wordt een eventuele doorverwijzing overgelaten aan de reclassering of het CAD. Twee van de geïnterviewden zijn niet geïnteresseerd in de gids. Zij krijgen nooit vragen van het publiek over zelfhulpgroepen en vinden het niet de taak van de politie om mensen op het bestaan hiervan te
3
wijzen. "De verslavingszorg is geen taak van de politie."
Categorie 13: Vormingsinstituten voor jeugdigen.
De tien gidsen van de steekproef uit het mailingbestand Binnen deze categorie hebben acht van de tien gidsen geen bruikbare bestemming bereikt. Zes gidsen zijn vanwege fouten in het mailingbestand niet ontvangen. Twee gidsen waren correct geadresseerd maar bleken onbekend bij onze contactpersonen. Deze gidsen zijn mogelijk verdwenen tussen de grote stroom informatie waarmee de instituten overstelpt worden. Twee gidsen hebben wel een bestemming gekregen. De een ligt in een kast tussen de naslagwerken, de ander ligt in de leraarskamer en wordt door de docenten gebruikt bij de lessen `persoonlijke maatschappelijke vorming'. Een van de contactpersonen heeft de gids gelezen. Voor haar heeft het de bekendheid vergroot. Hoewel er niet wordt doorverwezen brengt het gebruik van de gids tijdens de lessen mogelijk leerlingen op het idee zich tot een zelfhulpgroep te wenden. De geïnterviewden In het kader van het onderzoek hebben wij aan zes instituten alsnog een gids toegezonden. Twee contactpersonen waren in eerste instantie niet geïnteresseerd in de gids. Bij een van hen ontstond er tijdens het interview alsnog belangstelling voor de gids en hebben wij na afloop nog een exemplaar toegezonden. Er zijn tien interviews afgenomen. Zeven geïnterviewden hebben de gids gelezen. Bij negen van de tien vormingsinstituten is de gids in een documentatie-systeem opgenomen. Zes van hen zien de gids ook graag voor iedereen toegankelijk op bijvoorbeeld een leestafel of in de leraarskamer voor het gebruik tijdens de lessen. Daartoe zal eventueel een tweede exemplaar worden bijbesteld. Van de onderzochte vormingsinstituten zegt 90% geïnteresseerd te zijn in een toekomstige geactualiseerde editie van de gids. Een aantal contactpersonen wil de gids gaan gebruiken bij voorlichtingsprojecten binnen het instituut. Bijvoorbeeld in het kader van de cursus maatschappelijke vorming. De vormingsinstituten hebben over het algemeen niet direct te maken met verslavingsproblemen. Als het aan de orde komt is dat meestal zijdelings. Sommige medewerkers signaleren wel problemen met alcohol of gokken, en bemerken een toename in het gebruik van soft drugs, maar hun leerlingen praten daar niet graag over. Doorverwijzingen naar een vorm van hulpverlening vinden dan ook zelden of nooit plaats. "Dat past niet bij onze doelgroep, die zijn moeilijk te motiveren." Drie contactpersonen denken de gids om deze reden weinig te zullen gebruiken. De enkele keer dat er doorverwezen wordt is dat meestal naar het CAD, incidenteel naar de AA. Wat betreft de bekendheid is er één geïnterviewde niet op de hoogte van het bestaan van de AA. De AGOG is bij drie mensen bekend, terwijl de andere groepen slechts bij een enkeling vaag bekend zijn. Zeven geïnterviewden hebben de gids gelezen. Veel zelfhulpgroepen zijn nieuw voor hen. Met
3
name het bestaan van de AA-familiegroepen (Al Anon en Alateen) en de OVD biedt voor de vormingsinstituten nieuwe perspectieven. Verschillende geïnterviewden geven aan daar in de toekomst leerlingen of ouders op te willen attenderen. Het merendeel van de geïnterviewden is positief over zelfhulp. Het uitwisselen van ervaringen, herkenning van de problematiek, gelijkwaardigheid, onderlinge steun en 24-uurs bereikbaarheid worden als voornaamste pluspunten genoemd. Eén van de contactpersonen vindt zelfhulp "Een van de meest nuttige ontwikkelingen in de maatschappij van de laatste jaren." Enkele geïnterviewden zijn wat terughoudender. Eén van hen ziet het liefst een zo breed mogelijk aanbod van hulpverleningsmogelijkheden, maar over zijn eigen doelgroep zegt hij: "Voor onze jongens is zelfhulp niet geschikt. Die hebben behoefte aan houvast en willen een sturende aanpak door een professionele begeleider. Ze praten niet binnen een groep." Een ander vindt deelname aan een zelfhulpgroep gevaarlijk: "Zelfhulp is een nieuw soort verslaving, als je daar eenmaal aan begint kom je er nooit meer vanaf." Het merendeel van de geïnterviewden vindt zelfhulp echter een zinvolle aanvulling op de reguliere hulpverlening. De een vindt professionele begeleiding een voorwaarde naast zelfhulp. De ander vindt dat cliënten bij de reguliere zorg "toch vaak een nummer zijn, het is eenrichtingverkeer, je voelt dan toch vaak een soort van veroordeling." Om de doelgroep te bereiken menen de contactpersonen dat het goed zou zijn om in samenwerking met de zelfhulpgroepen voorlichtingsavonden te organiseren bij de vormingsinstituten. Daar zouden de verschillende zelfhulpgroepen dan kunnen toelichten waar ze voor staan en wat ze doen. De moeilijk verwijsbare jongeren zullen na zo'n avond misschien uit eigen initiatief contact zoeken met een zelfhulpgroep.
Samenvattend: Negen van de tien onderzochte Vormingsinstituten voor Jeugdigen zijn geïnteresseerd in de gids. Zes van hen willen de gids behalve in de documentatie ook ter inzage neerleggen op een voor iedereen toegankelijke plek of de gids gebruiken als lesmateriaal. Voor dit laatste doel vinden sommigen de gids echter wat summier. Er is behoefte aan meer informatie over de werkwijze en ideologie van de verschillende zelfhulpgroepen. Bij drie Vormingsinstituten is de gids weliswaar opgenomen in een documentatiesysteem maar denkt hem weinig of niet te gaan gebruiken. Zij vinden hun doelgroep ongeschikt voor zelfhulp of moeilijk verwijsbaar. Het merendeel van de geïnterviewden vindt het zinvol om binnen het vormingswerk voorlichtingsavonden te organiseren in samenwerking met zelfhulpgroepen in de verslavingszorg. Ook willen sommigen ouders gaan attenderen op het bestaan van AN en de OVD.
Categorie 14: GG & GD.
3
De tien gidsen van de steekproef uit het mailingbestand Bij vijf van de tien GG & GD's is de gids niet op een bruikbare bestemming terecht gekomen. Eén gids is vanwege een foutief adres niet ontvangen. Bij drie GG & GD's was het adres wel juist maar heeft niemand de gids ooit gezien. Als oorzaak geven zij aan dat er erg veel informatie binnen komt en dat dergelijke post vaak verdwijnt wanneer het niet aan een afdeling gericht is. Tenslotte is de gids bij één GG & GD volgens de geïnterviewde "ingekeken en bij de sectie onbruikbare info gedeponeerd." Dit adres uit de steekproef bleek een drugsafdeling van een GG & GD waar men zich voornamelijk bezig houdt met de `hard core' onder de `hard druggebruikers'. Volgens de coördinator is zijn doelgroep aan zo'n beetje alle middelen verslaafd en loopt niet echt warm voor zelfhulp: "Junkies willen niet afkicken, die hebben het in een groep alleen maar over waar de beste dope te krijgen is en ruziën over tientjes die ze nog van elkaar tegoed hebben. Begin dan maar eens over een stappenplan om van je verslaving af te komen, onzin, daar zijn ze absoluut niet in geïnteresseerd." Zelfhulp gaat ook niet samen met de doelstelling van deze GG & GD afdeling: "Wij zijn gericht op risico-reductie en acceptatie van de verslaving. We proberen wat aan de medische kant te doen, aanvaarden druggebruik en proberen dat leefbaar te maken, terwijl zelfhulpgroepen gericht zijn op abstinentie." Volgens onze contactpersoon is de werkgroep Buitenveldert om die redenen niet geschikt voor zijn doelgroep. Bovendien houdt deze zelfhulpgroep zich volgens hem hoofdzakelijk met alcoholverslaving bezig. De OVD is bij deze GG & GD bekend. Ze hebben daar al geruime tijd contact mee en verwijzen in voorkomende gevallen ouders door. Van de vijf GG & GD's die de gids hebben ontvangen en bewaard, hebben er drie de gids in een voor alle medewerkers toegankelijk documentatie-systeem opgeslagen. Meestal op de afdeling gezondheidsvoorlichting en -opvoeding (GVO). Twee gidsen zijn in de sociale kaart terecht gekomen van medewerkers die zijn belast met verslavingsproblematiek. Twee contactpersonen hebben de gids gelezen. Bij de een heeft het de bekendheid vergroot en het doorverwijsbeleid gestimuleerd. De ander was al ruimschoots bekend met de zelfhulpgroepen en wees in het verleden al door. De geïnterviewden We hebben één gids toegezonden. Deze heeft een plaats gekregen in het archief van het hoofd van de afdeling Algemene Gezondheids Zorg. Bij de drie contactpersonen die de gids nooit gezien hebben bestond wel belangstelling. Wij hebben hen - in verband met de tijdsdruk op het onderzoek - na afloop van het interview alsnog een gids toegezonden. Er zijn tien interviews afgenomen. Drie geïnterviewden hebben de gids gelezen. Met uitzondering van de `drugsafdeling' zijn alle GG & GD's geïnteresseerd in een toekomstige bijgewerkte editie. Het merendeel van de GG & GD's heeft niet in directe zin met verslaving te maken. Er is wel vaak sprake van een zijdelingse relatie. Door acht GG & GD's wordt er regelmatig voorlichting gegeven over verslavingshulpverlening aan artsen en intermediairs binnen het onderwijs en in ziekenhuizen. In het kader van preventie wordt er in projectvorm regelmatig samengewerkt met hulpverleningsin-
3
stellingen op het gebied van verslaving. Vaak gebeurt dit in samenwerking met zelfhulpgroepen op het gebied van verslaving aan alcohol, medicijnen, eten, roken en gokken. Verscheidene GG & GD's ondersteunen zelfhulpgroepen in de vorm van huisvesting. Ondanks dat het merendeel van de GG & GD's niet direct met mensen met verslavingsproblemen te maken heeft, gebeurt het incidenteel dat iemand met een hulpvraag aanklopt. In de regel wordt dan doorverwezen naar het CAD of de Riagg. Twee GG & GD's hebben wat vaker met een directe hulpvraag te maken en zeggen wel eens door te verwijzen naar de AA. Eén van hen verwijst naar aanleiding van de gids tegenwoordig met enige regelmaat door naar de AGOG. Het merendeel van de zelfhulpgroepen is bij de meeste GG & GD's bekend. Zij kennen de groepen door persoonlijke contacten binnen het werk of uit de diverse gidsen (van RZMN, NIAD en Werkgroep 2000). Sommigen zijn niet op de hoogte van de medicijngroepen, de werkgroep Buitenveldert of de OVD. Drie geïnterviewden zijn alleen bekend met de AA en Al Anon. Twee geïnterviewden missen een zelfhulpgroep voor rokers. Drie geïnterviewden hebben de gids gelezen. Voor twee van hen is een aantal adressen nieuw en een bruikbare aanvulling op de sociale kaart. De derde was al op de hoogte van de adressen maar vind het zo'n mooie gids dat hij het als voorbeeld wil gaan gebruiken voor een gids die deze GG & GD wil gaan uitgeven over de verslavingszorg in eigen regio. "Perfect gidsje: verzorgd qua lay-out, zakelijke gegevens en doelstelling. Het hoeft niet volledig te zijn, als de nieuwsgierigheid maar gewekt wordt." Vrijwel alle GG & GD's zijn positief over de activiteiten van de zelfhulpgroepen in de verslavingszorg. Eén GG & GD heeft daar geen standpunt over. De meningen van de geïnterviewden: "Omdat die mensen in dezelfde positie zitten herkennen ze elkaars problemen, kunnen ze hun verhaal kwijt en krijgen daardoor een hechte band." Anderen noemen het `samen doen' en "de wederzijdse ondersteuning waardoor je het vol kan houden". Wat betreft de relatie van zelfhulpgroepen met de reguliere hulpverlening vinden de geïnterviewden een goede, gelijkwaardige samenwerking, en het uitwisselen van kennis en cliënten belangrijk. Twee contactpersonen vinden dat zelfhulp met name geschikt is als nazorg of als aanvulling op een therapeutische behandeling bij de reguliere zorg. Een ander vindt dat de reguliere zorg zich moet beperken tot preventie. Een volgende constateert "grote gaten bij de reguliere hulpverlening, bijvoorbeeld hulp bij het afbouwen". Gaten die met name opgevuld kunnen worden door zelfhulp. Op de vraag voor wie zelfhulp het meest geschikt is hebben vier geïnterviewden een antwoord. Willen mensen er wat aan hebben dan moeten ze gemotiveerd zijn, een stap willen nemen en openstaan voor hun medeslachtoffers. Eén contactpersoon vindt zelfhulp met name geschikt voor alcoholisten: "Die zijn vaak wat ouder en leven meestal vrij geïsoleerd, lotgenoten kunnen dan zinvol zijn." De anderen weten het niet of vinden dat je het niet onder een noemer kunt brengen. Volgens onze contactpersonen zou de GG & GD bij kunnen dragen aan de bekendheid met zelfhulpgroepen onder het publiek. "Met name de GG & GD's zijn geschikt als doorgeefluik van informatie. Via de publieke info-ruimte en de verschillende voorlichtingsprojecten worden veel mensen bereikt. Andere instellingen kunnen via de GG & GD folders en gidsen krijgen." Voor het publiek zouden vooral losse folders zinvol zijn, terwijl een hulpverlener meer heeft aan een gids.
3
Samenvattend: Twee contactpersonen zijn actief met de gids aan de slag gegaan. Eén van hen heeft direct met mensen met verslavingsproblemen te maken en verwijst vaker door naar zelfhulpgroepen, met name naar de AGOG. De ander is meer actief als intermediair: het geven van voorlichting aan de bevolking, het bevorderen van contacten tussen instellingen en zelfhulpgroepen en het ondersteunen van zelfhulpgroepen. Zeven GG & GD's hebben alleen zijdelings te maken met verslavingsproblematiek en willen de gids in de toekomst gaan gebruiken voor voorlichting en in een incidenteel geval voor doorverwijzing. Vrijwel alle GG & GD's zijn geïnteresseerd in een toekomstige bijgewerkte editie. Uitzondering vormt de benaderde `drugsafdeling' waar men van mening is dat zelfhulp niet geschikt is voor hun doelgroep en waar men het streven naar abstinentie niet als doel voorstaat.
Categorie 15: Algemeen maatschappelijke organisaties.
Deze categorie omvat een aantal instellingen van zeer verschillend pluimage. Hierdoor zijn de verkregen gegevens niet zondermeer onderling vergelijkbaar. Om deze reden hebben we bij een aantal items de instellingen afzonderlijk beschreven. De tien gidsen van de steekproef uit het mailingbestand Van de tien gidsen uit de steekproef hebben er zeven geen bruikbare bestemming gekregen. Drie vanwege adresfouten in het mailingbestand. Twee gidsen waren gericht aan stichtingen die vermoedelijk niet (meer) bestaan, wij hebben ze tenminste met behulp van onder andere de PTT; de gemeente en de Kamer van Koophandel niet kunnen achterhalen. Een van de stichtingen uit de steekproef bleek na telefonisch contact een huwelijksbureau te zijn. De woordvoerder van het bureau maakte zich bijzonder kwaad dat hij op een mailinglijst stond over verslaving en weigerde ons verder te woord te staan. Ook van een volgende gids hebben we het lot niet kunnen achterhalen. De gids was gericht aan een inloophuis in het noorden van het land. Hier kregen we keer op keer een wat suffige Hans aan de lijn die zei dat er niemand van de medewerkers aanwezig was, ondanks diep gepeins kon hij ons niets vertellen over de gids. Uiteindelijk weten we van drie gidsen dat ze een bruikbare bestemming hebben gekregen. Een van deze gidsen is terecht gekomen op de `snuffeltafel' van een inloophuis, hier was men redelijk goed bekend met de zelfhulpgroepen en verwees men in het verleden soms al door naar de AA. De geïnterviewde gaf aan tien à vijftien extra gidsen te willen hebben om aan cliënten mee te kunnen geven. Een volgende gids is in de documentatie van een stichting Vrouw & Werk terecht gekomen. De gids heeft hier de bekendheid vergroot maar het doorverwijsbeleid is niet gestimuleerd. Ze hebben weinig of niet met verslaving te maken. Een enkele keer komen medicijnproblemen aan de orde, "maar dan is er behoefte aan professionele hulp." De derde gids is in de documentatie van een provinciale koepelorganisatie voor jeugd en jongerenwerk terecht gekomen. De gids ligt hier ter inzage voor de consulenten. In hoeverre die er iets mee gedaan hebben was de geïnterviewde onbe-
3
kend. Vanuit de koepelorganisatie zelf wordt niet doorverwezen. De geïnterviewden We hebben voor de twee onbekende instellingen nieuwe benaderd. Aan twee instellingen - een JAC en een bewonersorganisatie - hebben we in het kader van het onderzoek een gids toegezonden. Drie instellingen hebben we om diverse redenen niet kunnen interviewen. Daarmee komt het totaal aantal interviews op zeven. We hebben gesproken met de drie bovenstaande instellingen die de gids in eerste instantie ontvangen hadden, met drie Jongeren Advies Centra en met een bewonersorganisatie. Vier geïnterviewden hebben de gids gelezen. Twee Jongeren Advies Centra hadden de gids niet ontvangen. Zij bleken wel geïnteresseerd maar in verband met de tijdsdruk van het onderzoek konden wij ze voor het interview geen gids meer toezenden. Wij hebben hen de inhoud van de gids uiteengezet en na afloop van het interview een gids toegezonden. Aan de bewonersorganisatie hebben we vooraf een gids toegezonden. De gids is hier op de leestafel neergelegd. De geïnterviewde was zeer goed te spreken over de gids. Ze hebben weliswaar weinig of niet met verslaving te maken maar een enkele keer komen er alcohol- of gokproblemen aan de orde of begint een ouder over de drugsverslaving van een kind. De drempel van het CAD schijnt voor de bezoeker vaak te hoog te zijn: "Daar voelen de mensen zich teveel gestigmatiseerd." Onze contactpersoon zei blij te zijn die mensen in het vervolg behalve op de AA ook op de AGOG of de OVD te kunnen wijzen. De drie Jongeren Advies Centra zijn allemaal redelijk bekend met de zelfhulpgroepen in de verslavingszorg. Een van deze contactpersonen heeft regelmatig met verslavingsproblematiek te maken, de andere twee weinig. "Meestal gaat het om problemen met de ouders, met geld of met huisvesting. Soms komen dan ook verslavingsproblemen ter sprake." Er wordt in de regel doorverwezen naar het CAD. Een van deze contactpersonen verwijst soms door naar Al Anon, Alateen of de OVD. Voor hem was het adres van de AGOG nieuw en bruikbaar. "Gokproblemen komen we de laatste tijd steeds vaker tegen." Een ander heeft al contacten met de AGOG en verwijst daar ook zo nu en dan mensen naartoe. Over zelfhulp zijn alle geïnterviewden positief. "Zinvol, een heel goede zaak." Met name aspecten als herkenning van de problematiek, onderlinge steun en begrip -"Ik heb het niet alleen zo erg en sta er niet alleen voor."- worden gewaardeerd. Verder worden de `laagdrempeligheid', de 24-uurs bereikbaarheid en de ervaringsdeskundigheid -"ze kennen het klappen van de zweep"- genoemd. Alle geïnterviewden vinden zelfhulp een zinvolle aanvulling op de reguliere zorg. Met name de Jongeren Advies Centra pleiten voor een goede, gelijkwaardige samenwerking tussen de reguliere zorg en de zelfhulpgroepen. "Concurrentie is niet in het belang van de klant." De bewonersorganisatie en het inloophuis zijn van mening dat de reguliere zorg vaak een te dominante positie inneemt ten aanzien van de cliënt. "De hulpverlener maakt altijd de dienst uit terwijl je uiteindelijk zelf je problemen op moet lossen." Ook bekritiseren zij de stigmatiserende werking van de reguliere zorg, de hoge drempels en de vaak lange wachtlijsten. De geïnterviewden konden geen voorwaarden bedenken voor het functioneren binnen een zelfhulpgroep. "Dat hangt af van de van de groep en de aard van de persoon, dat is moeilijk in te schatten."
3
Alle zeven geïnterviewden zijn geïnteresseerd in een eventuele toekomstige editie van de gids. Door twee van hen zal de gids ter inzage gelegd worden op een leestafel. Twee anderen zullen de gids opnemen in de `sociale kaart' voor eventuele doorverwijzingen. De overige drie zullen de gids opbergen in een documentatiesysteem voor het geval zich een vraag voordoet. Om de bekendheid van de zelfhulpgroepen aan de bezoekers te vergroten zien de geïnterviewden het meest in het ophangen van affiches. Over losse folders is men minder te spreken: "Dat geeft zoveel troep, dan geef ik liever een kopie uit de gids mee als er iemand om vraagt. Samenvattend: Omdat de diversiteit aan instellingen binnen deze categorie erg groot is valt er weinig eenduidigs over te zeggen. Het gaat per slot van rekening om zeven van de 1.110 verschillende algemene maatschappelijke organisaties die in het mailingbestand voorkomen. Wat we over de benaderde instellingen wel kunnen zeggen is dat alle geïnterviewden geïnteresseerd zijn in de gids. De JACs en het inloophuis zijn goed bekend met zelfhulp, verwezen zo nu en dan al door en willen naar aanleiding van de gids in de toekomst nog gerichter gaan doorverwijzen. De stichting Vrouw & Werk en de koepelorganisatie voor Jeugd & Jongerenwerk hebben alleen zijdelings met verslaving te maken en gebruiken de gids als voorlichtingsmateriaal voor de medewerkers of voor intermediairen. Met name de bewonersorganisatie was erg content met de gids. Hoewel verslavingsproblematiek hier niet iets is van alledag ziet men hier in de AA, de AGOG en de OVD welkome doorverwijsmogelijkheden.
3
De gidsen Evenals in de `categorie-verhalen' een onderscheid is gemaakt tussen het volgen van de gidsen uit het mailingbestand en het beschrijven van de meningen en ervaringen van de geïnterviewden zullen we ook in het nu volgende dit onderscheid hanteren. Het gaat hier alleen niet om 10 maar om 150 gidsen en om 150 geïnterviewden. De 150 gidsen van de steekproef uit het mailingbestand Van de 150 gidsen uit de steekproef heeft 39% een bruikbare bestemming gekregen. De overige gidsen zijn waarschijnlijk niet ontvangen vanwege fouten in het adressenbestand (31%), omdat de gids intern is kwijtgeraakt (23%) of omdat men de gids weliswaar heeft ontvangen maar in de prullenbak heeft gegooid (7%). De reden waarom men dit laatste heeft gedaan is bijvoorbeeld omdat men niet met verslaving te maken krijgt of alleen doorverwijst naar de reguliere, professionele hulpverlening. In een enkel geval is de gids in het `grote ronde archief' terecht gekomen omdat men de regionale zelfhulpgroepen al kende en daar ook al contacten mee had. Van de gidsen die een bruikbare bestemming hebben gekregen is driekwart op een voor hulpverleners of dienstverleners toegankelijke plaats neergelegd. Een kwart van de gidsen is voor het publiek, klanten, cliënten of patiënten ter inzage gelegd op lees- of snuffel-tafels, in wachtkamers, inforekken, op leesplankjes of in de documentatiesystemen van de openbare bibliotheken. Een aantal gidsen blijkt inmiddels van de leestafel te zijn verdwenen, terwijl in een aantal andere wel eens is gebladerd. Er zitten echter nergens ezelsoren aan de gids, en deze ziet er in de meeste gevallen nog `als nieuw' uit. Van de 43 gidsen die bij de hulpverleners of dienstverleners terecht zijn gekomen, zijn er 24 ook daadwerkelijk gelezen (16% van het totaal aantal gidsen). Bij de geïnterviewden die de gids hebben gelezen, is de bekendheid met zelfhulpgroepen in meer dan de helft van de gevallen vergroot (10% van het totaal aantal gidsen). De overigen waren al bekend met de meeste zelfhulpgroepen. De gids heeft bij negen van de 24 geïnterviewden (38%) die de gids gelezen hebben, het doorverwijzen naar zelfhulpgroepen gestimuleerd (7% van de 150 gidsen). Samenvattend: Zo'n 40% van de gidsen heeft een bestemming gekregen. Zo'n 30% van het totaal aantal gidsen is op een voor de hulpverlener toegankelijke plek neergelegd. Van de geïnterviewden heeft 16% de gids ook daadwerkelijk gelezen. De gids heeft ertoe geleid dat de bekendheid met zelfhulpgroepen bij zo'n 10% van de contactpersonen is vergroot. Terwijl 7% van de gidsen ook het doorverwijzen naar zelfhulpgroepen heeft gestimuleerd. Van het totaal aantal gidsen ligt 10% voor het publiek, klanten of patiënten ter inzage. Ook hierdoor zouden mensen gestimuleerd kunnen worden om zich tot een zelfhulpgroep te wenden. (Zie ook bijlage 2)
3
De 150 geïnterviewden Daar de verspreiding van de gids niet optimaal verlopen bleek en velen de gids (nog) niet gezien of gelezen hadden, is besloten extra gidsen te versturen (42 in totaal). Bovendien zijn voor de elf onbekende instellingen nieuwe geselecteerd. Dit omdat we ook informatie over het gebruik van en de waardering voor de gids wilden verkrijgen.
Interesse in de gids In contrast met het voorgaande blijkt 75% van de geïnterviewden wel geïnteresseerd in een eventuele nieuwe editie van de gids. Van de geïnterviewden twijfelt 11% aan het nut van de gids binnen de instelling en geeft 14% aan helemaal niet geïnteresseerd te zijn in de gids. Een kwart van de twijfelaars komt uit het kruiswerk. De redenen voor de desinteresse in de gids waren zeer divers. In volgorde van de frequentie waarin deze genoemd werden: -Men heeft niet met verslavingsproblematiek te maken. -Men heeft weinig met verslavingsproblematiek te maken en verwijst in de voorkomende gevallen meestal door naar de reguliere, professionele zorg. -Men heeft met enige regelmaat met verslavingsproblematiek te maken maar verwijst alleen door naar de reguliere zorg. -Men gebruikt andere gidsen. -Men acht de zelfhulpgroepen voor de verslaafden waar zij mee te maken krijgen, ongeschikt. -Men kent de adressen van regionale zelfhulpgroepen al. Het minst geïnteresseerd in een nieuwe editie van de gids is men bij de apotheken en in het kruiswerk (50%) De gezinszorg en de sociaal raadslieden zien het nut in van de gids in respectievelijk 67 en 60 procent van de gevallen. Onder het gemiddelde van 75% liggen voorts de Sociale Diensten, het maatschappelijk werk, de Riagg's, en de psychiatrische instellingen. Boven het gemiddelde liggen de bedrijfsgeneeskundige diensten, de gemeentepolitie, en de algemeen maatschappelijke organisaties. Bij de CAD's, openbare bibliotheken, GG & GD en de vormingsinstituten voor jeugdigen waren de meeste (90% of meer) respondenten geïnteresseerd in een nieuwe editie van de gids. (Zie voor de specifieke percentages bijlage 3.) Is de interesse in de gids afhankelijk van de mate waarin men met verslavingsproblematiek te maken krijgt? Het is in elk geval niet zo dat respondenten die aangeven weinig met verslavingsproblematiek geconfronteerd te worden, minder geïnteresseerd zijn in de gids dan de respondenten die aangeven dat ze redelijk veel met verslaving te maken krijgen. In beide groepen is men in tachtig procent van de gevallen geïnteresseerd in de gids. Er is wel een verschil tussen de respondenten die aangeven dat ze niet met verslavingsproblematiek te maken hebben. Een minderheid, veertig procent, geeft hier aan geïnteresseerd te zijn in de gids. Mate van Verslaving
Geïnteresseerd aantal
Twijfelaars %
aantal
Niet geïnteresseerd %
aantal
%
3
Redelijk tot veel
34
24%
6
4%
3
2%
Weinig
65
47%
9
7%
7
5%
5
4%
1
1%
9
7%
104
75%
16
11%
19
14%
Niet
Totaal
N=139
Tabel 1.
Interesse in de gids gerelateerd aan de mate van verslaving (N=139).
Ongeveer de helft is geïnteresseerd in de gids maar heeft weinig met verslavingsproblematiek te maken. Een kwart is eveneens geïnteresseerd en krijgt relatief veel met verslaving te maken. Van degenen die geïnteresseerd zijn in de gids geeft 4% aan niet met verslavingsproblematiek te maken te krijgen. Het blijken achtereenvolgens een sociaal raadsman, een apotheker en een medewerker van de Sociale Dienst te zijn. Zij verwachten dat ze in de toekomst wellicht meer met verslaving te maken zullen krijgen en willen daartoe de gids achter de hand hebben. Ook zijn er twee GG & GD's die niet direct met verslavingsproblematiek te maken krijgen maar de gids willen gebruiken als voorlichtingsmateriaal voor intermediairen. Opvallend zijn ook de zes twijfelaars en drie niet geïnteresseerden die aangeven dat ze redelijk veel met verslavingsproblematiek te maken krijgen. Zij geven aan dat er vooral behoefte bestaat aan een gids met regionale adressen, of dat zij al gebruik maken van andere gidsen. Anderen kenden alle zelfhulpgroepen uit de gids al (uitgezonderd de medicijngroepen) en hadden daar ook contacten mee (CAD). Een contactpersoon van de drugsafdeling van een GG & GD geeft aan zelfhulp voor drugverslaafden ongeschikt te vinden. Twee respondenten van de gemeente politie, die bijna dagelijks geconfronteerd worden met alcohol- en drugsverslaving, achten het doorverwijzen naar zelfhulpgroepen niet hun taak. Het is volgens deze agenten veel meer de taak van de reclassering of het CAD om verslaafden naar zelfhulpgroepen te verwijzen. Binnen een van de psychiatrische instellingen verwijst men nooit door naar zelfhulpgroepen omdat dat geen `officieel beleid' is. Men maakt dus ook geen gebruik van de gids, hoewel men deze wel informatief vindt.
De bestemming van de gids De bestemming die een volgende editie van de gids in de toekomst zou krijgen varieert sterk per instelling, en per categorie. De verdeling tussen voor hulpverlener en publiek bestemde gidsen is ongeveer gelijk aan de gidsen die in eerste instantie een bestemming hebben gekregen: 21% voor publiek waarvan een groot gedeelte in de openbare bibliotheken en 79% van de gidsen zou een voor de dienstverleners toegankelijk bestemming krijgen. Dertig procent zal opgenomen worden in de `sociale kaart', vijftig procent in enige vorm van documentatie waarvan een tiende voornamelijk gebruikt zal gaan worden voor deskundigheidsbevordering van de medewerkers. Van de geïnterviewden zegt 31% behoefte te hebben aan extra exemplaren. Zo'n 7% wil in de toekomst de zelfhulpgids gaan gebruiken in plaats van de gidsen die zij daar tot nu toe voor gebruikten. Van de geïnterviewden is 12% van plan fotokopieën van bepaalde pagina's uit de gids mee te gaan geven aan cliënten. Enkele onder hen zouden het liefst hele gidsen meegeven. De bestemming van de gids lijkt niet erg afhankelijk te zijn van de mate waarin men met verslaving te maken krijgt.
3
Mate van
N=
VOOR HULPVERLENER
VOOR PUBLIEK
Verslaving Sociale Kaart
Bij de telefoon
Documentatie
Desk. bevordering
Weinig
77
16
(21%)
7
(9%)
33
(43%)
9
(12%)
12
(16%)
Redelijk
45
6
(13%)
6
(13%)
15
(33%)
4
(9%)
14
(31%)
122
22
(18%)
13
(11%)
48
(39%)
13
(11%)
16
(21%)
Totaal
Tabel 2a. Bestemming van de gids gerelateerd aan de mate waarin men met verslavingsproblematiek te maken krijgt.
De instellingen die wat vaker in aanraking komen met verslavingsproblemen geven de gids vaker een bestemming voor het publiek. (31% redelijk veel met verslaving om 16% weinig met verslaving) Zij geven ook vaker aan behoefte te hebben aan meerdere exemplaren van de gids, ook gebruiken ze vaker andere gidsen (terwijl ze deze gids desondanks handig vinden) en willen ze ook vaker fotokopieën mee gaan geven dan de instellingen die maar weinig met verslavingsproblematiek te maken krijgen.
Mate van Verslaving
N=
Bijbesteld aantal
Gebruiken Andere Gidsen %
aantal
%
Fotokopieën aantal
%
Weinig
69
16
23%
2
3%
5
7%
Redelijk
35
16
46%
5
14%
8
23%
104
32
31%
7
7%
13
13%
Totaal
Tabel 2b. Bijbesteld? Gebruik andere gidsen? Fotokopieën? Gerelateerd aan de mate van verslaving.
Meningen over de gids De gids is door 68 geïnterviewden gelezen of - tijdens het interview - ingekeken. Ze zijn vrijwel allemaal goed te spreken over de gids: "Het is een mooi geheel en het ziet er goed uit. Een professioneel opgezette gids die volwassen oogt." Ze vinden de gids goed leesbaar, overzichtelijk, handzaam en voldoende informatief: "Netjes, goed geschikt om te kopiëren. Je weet snel wat ze doen en waar ze bereikbaar zijn." Men is zeer tevreden over vormgeving en lay-out. "Vooral het pijltje naar de adressen vind ik erg leuk" Eén geïnterviewde vindt het lettertype lelijk. De ruime opzet van de gids, "de pagina's zijn niet zo vol gepropt", komt de overzichtelijkheid ten goede, aldus een contactpersoon. Het merendeel van de geïnterviewden vindt de gids goed leesbaar voor zowel de hulpverlener als de cliënt. "Niet teveel tekst en dus ook goed leesbaar voor de klanten." Een volgende vindt de gids
3
"in ieder geval goed leesbaar voor iemand met een gemiddeld IQ." Anderen, met name een aantal geïnterviewden van de psychiatrische instellingen, vinden de gids minder geschikt voor patinten omdat "de onderwerpen nogal ver uit elkaar liggen." Een geïnterviewde van een inloophuis vindt het informatiegehalte van de gids wat gering. "De gids is daardoor niet voor iedereen goed leesbaar, je hebt wel enige voorkennis nodig." Ook sommige anderen vinden de informatie in de gids soms wat te beknopt. "De ideologie en methode die de zelfhulpgroepen hanteren zouden wat nader toegelicht kunnen worden." Met name bij de vormingsinstituten, waar men de gids wil gebruiken voor de lessen `persoonlijke maatschappelijke vorming' hoorden wij deze kritiek. De meeste geïnterviewden vinden het informatiegehalte van de gids echter voldoende: "Het vormt voor de cliënten een goede aanzet om iets over zelfhulpgroepen aan de weet te komen." Voor de hulpverlener vinden de geïnterviewden het afgemeten informatiegehalte juist een pluspunt. "De gids is kort maar krachtig, er staat geen overbodige informatie in, voldoende om door te kunnen verwijzen." Een maatschappelijk werker merkt op dat er in de verschillende verhaaltjes eigenlijk vaak het zelfde staat. Sommige geïnterviewden vinden de gids `dubbel op' omdat de adressen ook terug te vinden zijn in bijvoorbeeld de `Gids Patiënteninformatie' van de `Werkgroep 2000' of het informatiebestand van het NIZW (Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn). Daarentegen vindt een maatschappelijk werker de gids juist een zinvolle aanvulling op de andere naslagwerken omdat daarin de zelfhulpgroepen op het gebied van de verslavingszorg vaak niet systematisch terug te vinden zijn. "Het is handig dat ze hier zo op een rijtje staan want in de andere gidsen gaan de zelfhulpgroepen vaak wat verloren." Tot slot de opmerking van een contactpersoon van een GG & GD: "Perfect gidsje: verzorgd qua lay-out, zakelijke gegevens en doelstelling. Het hoeft niet volledig te zijn, als de nieuwsgierigheid maar geprikkeld wordt. Ik wil hem als voorbeeld gaan gebruiken voor een gids die wij hier willen gaan uitgeven over de verslavingszorg in eigen regio."
De bereikbaarheid Aan de bereikbaarheid van zelfhulpgroepen kan volgens de genterviewden nogal wat verbeterd worden. "De continuïteit van de telefoonnummers moet gewaarborgd worden want de ervaring leert dat zelfhulpgroepen vaak moeilijk bereikbaar zijn." Voor de cliënt gaat de voorkeur uit naar een centraal landelijk nummer. "Pietje, Bartje en Marietje vertrekken op den duur en dan moet dat nummer weer veranderd worden." De hulpverleners zelf zouden goed op de hoogte moeten zijn van de regionale adressen. Dit zou, volgens de geïnterviewden, verwezenlijkt kunnen worden door regionale voorlichtingsavonden te organiseren voor beroepsmatig betrokkenen. Een aantal genterviewden ziet wel wat in het oprichten van een speciaal 06-zelfhulpnummer. "Het anonieme karakter van een 06-nummer zal de drempel om te bellen verlagen". Anderen vinden dit een minder goed plan "Je verdwaalt nu al in dat woud van 06-nummers."
3
Meningen Meningen over de activiteiten van zelfhulpgroepen Het merendeel van de geïnterviewden is positief over de activiteiten van de zelfhulpgroepen. Eén van de contactpersonen vindt zelfhulp "Een van de meest nuttige ontwikkelingen in de maatschappij van de laatste jaren." Het uitwisselen van ervaringen, herkenning van de problematiek, gelijkwaardigheid, de ervaringskennis, lotsverbondenheid, steun van de groep en de 24-uurs bereikbaarheid worden als voornaamste pluspunten genoemd. Een aantal reacties: Over het uitwisselen van ervaringen: "Doordat mensen met dezelfde problemen met elkaar praten kunnen ze elkaar stimuleren in het vinden van een oplossing en dit ook vol houden." Over de herkenning van de problematiek: "Door de grote sociale controle en de modelfuncties die de leden van zo'n groep hebben kunnen mensen zich optrekken. Hun eigen problematiek wordt door deze herkenbaarheid begrijpelijker en menselijker. Mensen kunnen zo leren om te gaan met hun problematiek en deze plaatsen in de thematiek van alledag." Over de gelijkwaardigheid: "Lotgenoten herkennen de problemen, ze weten waarover je het hebt. Voor een verslaafde komt dat veel geloofwaardiger over. Dat kan net de stap zijn om te stoppen." Over de ervaringsdeskundigheid: "Ze kennen het klappen van de zweep." Over de lotsverbondenheid: "Je komt er achter dat er ook andere mensen zijn met dergelijke problemen, je staat niet alleen. Je kunt het met elkaar delen." Over de steun van de groep: "Het is belangrijk om van een ander te horen dat je geen minkukel bent." Over de 24-uurs bereikbaarheid: "Het is makkelijk als je iemand kan bellen als het moeilijk gaat. Dat hebben de meeste reguliere instellingen niet." Niet iedereen is echter onverdeeld positief over zelfhulp. Een politieagent signaleert een trend op het gebied van zelfhulp: "Er zijn al zelfhulpgroepen voor handtastelijkheden op de kerkvloer, de ongeboren vrucht en voor als je in trance gebracht wordt en zwanger terug komt. Maar het is ingeburgerd en niet meer weg te denken." Iemand uit het vormingswerk vindt zelfhulp gevaarlijk: "Het is een nieuw soort verslaving, als je daar eenmaal aan begint kom je er nooit meer vanaf" Een geïnterviewde uit de gezinszorg is erg sceptisch als het om alcoholverslaving gaat: "Nee, ik ben er niet kapot van. Bij de AA heb ik strenge twijfels. Er wordt wel over problemen gepraat maar niet doelbewust aan een oplossing van het probleem gewerkt. Ze kunnen er wel spuien maar daar houdt het vaak mee op. Uit ervaring weet ik dat mensen er wel `geslaagd' zijn maar niet gekregen hebben wat ze ervan hadden verwacht." De gids heeft bij geen van de geïnterviewden invloed gehad op de mening over de activiteiten van zelfhulpgroepen.
Zelfhulp, voor wie? Op onze vraag voor wie zelfhulp het meest geschikt is vond meer dan de helft van de
3
geïnterviewden het moeilijk een antwoord te geven. Ze hebben daar nog nooit over nagedacht of vinden het moeilijk om daar criteria voor aan te geven: "Dat is niet onder een noemer te brengen." Een ander: "Het hangt af van de groep, de vorm van verslaving en de gebruikte methode." Een aantal geïnterviewden noemt wel verschillende voorwaarden om te kunnen functioneren binnen een zelfhulpgroep. In de eerste plaats noemt men het toelatingscriterium dat voor veel zelfhulpgroepen geldt, namelijk dat er een oprecht verlangen bestaat om van je verslaving af te komen. Een groot aantal geïnterviewden vindt dat iemand vooral gemotiveerd moet zijn. Verder is het volgens een aantal contactpersonen van belang dat mensen hun verslaving onderkennen; kunnen functioneren in een groep; zich redelijk kunnen uiten en kunnen luisteren. Een psychiater neemt de ideologie van een zelfhulpgroep als uitgangspunt: "De AA is van oorsprong van christelijk signatuur en heeft soms een bijna sektarisch karakter. Dus het is alleen geschikt voor mensen bij wie de ideologie van de AA aansluit." Sommigen vinden dat zelfhulp alleen geschikt is voor mensen wiens problematiek niet zo heel ernstig is. Anderen menen dat zelfhulp met name geschikt is voor "mensen die in hun eigen sociale netwerk niet genoeg uit de voeten kunnen." Verschillende contactpersonen beamen dit en vinden zelfhulp met name geschikt voor de wat oudere en alleenstaande alcoholisten: "Die leven meestal vrij geïsoleerd, contact met lotgenoten kan dan zeer zinvol zijn." Een geïnterviewde van een vormingsinstituut voor jeugdigen ziet niets in zelfhulp voor zijn doelgroep: "Voor onze jongens is zelfhulp niet geschikt. Die hebben behoefte aan houvast en willen een sturende aanpak door een professionele begeleider. Ze praten ook niet binnen een groep." Anderen vinden dat zelfhulp vooral geschikt is voor verslaafden die teleurgesteld zijn in de reguliere/professionele hulpverlening. "Die het niet gered hebben bij de professionele hulpverlening of die de professionele hulpverleners uitkotsen." Weer anderen nemen een bepaalde zelfhulpgroep als uitgangspunt. Sommige apothekers en psychiaters vinden zelfhulp ongeschikt bij een eet- of medicijnverslaving. "Het is echt zo'n modeverschijnsel, terwijl de echte problemen onopgelost blijven. Juist deze vrouwen zijn het meest gebaat zijn bij een puur deskundige begeleiding." Zij vinden zelfhulp wel geschikt voor alcohol- en drugverslaafden. Verschillende geïnterviewden vinden zelfhulp daarentegen juist ongeschikt voor drugverslaafden. Dit komt het duidelijkst tot uiting bij de drugsafdeling van een GG & GD. "Junkies willen niet afkicken, die hebben het in een groep alleen maar over waar de beste dope te krijgen is en ruziën over tientjes die ze nog van elkaar tegoed hebben. Begin dan maar eens over een stappenplan om van je verslaving af te komen, onzin, daar zijn ze absoluut niet in geïnteresseerd." Tot slot zijn er geïnterviewden die zelfhulp minder geschikt achten voor familie of partners van verslaafden terwijl anderen juist van mening zijn dat zelfhulp het meest geschikt is voor aanverwanten en minder voor verslaafden zelf.
Meningen over de relatie tussen zelfhulpgroepen en de reguliere hulpverlening
3
Binnen alle categorieën instellingen vindt men zelfhulp een zinvolle aanvulling op het hulpverleningsaanbod van de reguliere instellingen. Vrijwel alle geïnterviewden bepleiten een goede samenwerking tussen de zelfhulpgroepen en de reguliere zorg. Over de positie van zelfhulpgroepen ten aanzien van de reguliere verslavingszorg lopen de meningen nogal uiteen. Binnen de ene categorie beschouwt men zelfhulp als een volwaardige vorm van hulpverlening. Binnen een andere categorie ziet men zelfhulp meer als ondersteuning van de professionele hulp bijvoorbeeld in de vorm van nazorg. Een ander onderscheid dat gemaakt kan worden is dat er categorieën instellingen zijn die zelfhulp prefereren en categorieën die de voorkeur geven aan professionele hulp. Voorts zijn er categorieën waarbinnen de meningen nogal verdeeld liggen. Binnen het maatschappelijk werk, de openbare bibliotheken, de Gemeentelijke Sociale Dienst, het Jongeren Advies Centrum en de Riagg pleit men voor een goede, gelijkwaardige samenwerking tussen de zelfhulpgroepen en de reguliere zorg. "Zelfhulp moet geen aanhangsel zijn van de professionele hulpverlening maar kan daarnaast bestaan. Het is èn èn." Met name de ervaringskennis, lotsverbondenheid, steun van de groep en het herkennen van elkaars problematiek vindt men aspecten van zelfhulp die de reguliere hulpverlening niet kan bieden. "Zelfhulpgroepen vullen een leemte op." Uitwisseling van kennis en het wederzijds doorverwijzen vindt men belangrijk. "Concurrentie is niet in het belang van de klant." Ook binnen de Riagg staat het merendeel van de geïnterviewden een goede en volwaardige samenwerking voor. "De professionele hulpverlening faalt vaak omdat men in de gezondheidszorg het paard achter de wagen spant. Mensen kunnen in een zelfhulpgroep een netwerk opbouwen en elkaar steunen. Zij zitten aan dezelfde kant van de tafel." Een contactpersoon meent dat deelname aan een zelfhulpgroep tijdens een lopende therapie zinvol kan zijn. "Een keer in de veertien dagen een gesprek met een therapeut is natuurlijk niet veel. Dan kunnen ze daarnaast doorwerken en trainen onder lotgenoten." Volgens een staffunctionaris dienstverlening bij de Riagg kan concurrentie tussen zelfhulpgroepen en de reguliere zorg een positief effect hebben: "Het is niet slecht als mensen zich afkeren van de professionele hulpverlening. Kritiek is goed en nuttig. Ook de professionals maken fouten en hebben soms blinde vlekken." Twee geïnterviewden binnen de Riagg vinden zelfhulp met name in de nazorg zinvol. "Als na een aantal contacten ons doel is bereikt, kan een zelfhulpgroep belangrijke ondersteuning bieden. Door de ervaringsdeskundigheid en de geloofwaardigheid van de groep kunnen mensen een sociaal evenwicht hervinden, wat betreft bijvoorbeeld werkloosheid, structuur en zingeving van hun leven." Binnen de bedrijfsgeneeskundige diensten en de politie gaat de voorkeur uit naar zelfhulp. Men staat een goede samenwerking voor "zonder bevoogding van de kant van de reguliere zorg." Volgens een bedrijfsarts zijn met name "alcoholproblemen vaak moeilijk grijpbaar en liggen voor de professionele hulpverlening vaak te zeer in de persoonlijke levenssfeer" Men vindt zelfhulp een betere manier om van een verslaving af te komen dan via huisarts of specialist. "De arts is vaak niet mede-betrokkene. Zijn autoriteit staat in de weg. De autoriteit en ervaring van een lotgenoot kan dan wel soelaas bieden." Ook wijst men op het gevaar van stigmatisering binnen de reguliere zorg. De contactpersonen van de bewonersorganisatie en het inloophuis zijn van mening dat de reguliere zorg vaak een te dominante positie inneemt ten aanzien van de cliënt. "De hulpverlener maakt altijd de dienst uit terwijl je uiteindelijk zelf je problemen op moet lossen."
3
Binnen de apotheken en de psychiatrische instellingen is men van mening dat zelfhulp voornamelijk zinvol is in de nazorg. "Begeleiding door een professionele deskundige is onontbeerlijk, met name als het gaat om eet- of medicijnverslavingen." Na een succesvolle therapie zou zelfhulp een belangrijke rol kunnen spelen. "De aard van de contacten stelt mensen in staat om het droog te houden. Men stimuleert elkaar om niet te drinken. Het is als een klankbord." Een psychiater ziet zelfhulp vooral als ondersteunend voor de professional. "Enerzijds professionele begeleiding en anderzijds ondersteuning door `gelijken'." Een collega: "Bij de wat ernstige problematiek kan een zelfhulpgroep een faciliterende factor zijn voor het herstel." Een andere geïnterviewde ziet met name in de `voorzorg' een taak voor zelfhulpgroepen weggelegd. "Mensen kunnen bij een zelfhulpgroep in het stadium van herkenning van de eigen problematiek terecht komen. Maar als deze fase van herkenning eenmaal bereikt is gaan de contacten bij een zelfhulpgroep vaak ook wat rondzingen. Zo van: `He, dat heb ik ook', en `Ja, dat ken ik.' Men blijft hier dan vaak in steken en komt daar maar moeilijk weer uit. Op dit punt zou een professionele hulpverlener moeten inspringen." Een enkeling is negatief over zelfhulp. Zo ziet een contactpersoon van een TBS kliniek niet zo veel heil in samenwerking. "Dat zou het behandelingsprogramma eerder storen. Wij werken volgens een psycho-analytisch model wat op een nogal langdurig contact tussen hulpverlener en gedetineerde berust. Gedetineerden die al contacten hadden met de AA mogen die wel voortzetten als ze daar op staan. Maar dat komt maar sporadisch voor." Binnen de gezinszorg, het kruiswerk en de vormingsinstituten voor jeugdigen lijkt er sprake te zijn van twee kampen. Het ene kamp heeft het meest vertrouwen in de reguliere zorg. Een gezinsverzorger: "Je moet voorzichtig zijn. Er wordt veel met vrijwilligers gewerkt. Daardoor kan er altijd, hoe goed bedoeld ook, iets mis gaan. Daarom zouden zelfhulpgroepen hun activiteiten in samenwerking met de professionele hulpverlening moeten verrichten." Een wijkverpleegkundige: "Het gevaar bestaat dat zonder professionele begeleiding een groep kan verzanden in gezellig gebabbel, en dat door een gebrek aan structuur en sturing de motivatie van de leden verdwijnt." Het andere kamp spreekt de voorkeur uit voor zelfhulp. Zij vinden dat juist de professionele hulpverleners te kort schieten. Een gezinszorger: "Hulpverleners zijn geen ervaringsdeskundigen. Een cliënt zit vaak in een underdog-positie bij een hulpverlener. Ze hebben het gevoel dat ze een nederlaag zullen gaan lijden. Een zelfhulpgroep is veel gelijkwaardiger. Er zouden meer ervaringsdeskundigen in de reguliere zorg moeten zitten." Een vormingswerker: "Cliënten zijn bij de reguliere zorg toch vaak een nummer, het is eenrichtingverkeer, je voelt dan toch vaak een soort van veroordeling." De geïnterviewden binnen de GG & GD en de sociaal raadslieden zijn al meer verdeeld. Sommigen vinden een goede, gelijkwaardige samenwerking en het uitwisselen van kennis en cliënten belangrijk. Anderen vinden dat zelfhulp met name geschikt is als nazorg of als aanvulling op een therapeutische behandeling bij de reguliere zorg. Een volgende groep vindt weer dat de reguliere zorg zich moet beperken tot preventie. Zij kritiseren juist de professionele hulpverlening als te belerend, te beperkt in hun mogelijkheden en te weinig betrokken. Binnen het CAD zijn de meningen het meest verdeeld. Een aantal CAD'ers pleit voor een gelijkwaardige samenwerking: "Zelfhulp is geen tweede keus. Het is een andere benadering, maar wel gelijkwaardig. De professionele hulp heeft voor en nadelen.
3
Het is een manier, we zijn geen concurrenten." Zij beschouwen zelfhulp als een volwaardige en volwassen vorm van hulpverlening: "Het dagelijks gebruik kunnen mensen, door de rol die omgevingsfactoren spelen, vaak moeilijk met ambulante zorg doorbreken. Zelfhulpgroepen kunnen 24 uur per dag ondersteuning bieden om dit gebruik terug te brengen. Zij nemen, en hebben de tijd hiervoor en besteden daar ook veel aandacht aan. Onder andere door het geven van hele praktische tips." Anderzijds vindt een aantal geïnterviewden dat er wel contacten tussen zelfhulp en de reguliere zorg moeten bestaan maar in een verregaande vorm van samenwerking zien zij niet zo veel heil. "We lopen niet echt te zwaaien. We maken ook niet dezelfde reclame voor zelfhulpgroepen als voor het CAD." Anderen vinden zelfhulp alleen geschikt voor "mensen die een weerstand hebben tegen de professionele hulpverlening." Zij zien zelfhulp meer als een laatste redmiddel. De reguliere zorg zou zich er eerst op moeten storten en als dat niet lukt dan zou een zelfhulpgroep wellicht uitkomst kunnen bieden. De sociale en medische aspecten van een verslaving zouden, volgens deze contactpersonen door een CAD of professional aangepakt moeten worden. Volgens een aantal contactpersonen zou men naar een daadwerkelijke professionele begeleiding moeten streven: "Men zou bij een zelfhulpgroep vooral steun van mensen moeten krijgen die buiten of boven de groep staan. Een professionele hulpverlener of ervaringsdeskundige met een professionele aanpak is daarom noodzakelijk."
3
Bekendheid en doorverwijzen Met betrekking tot de bekendheid met en het doorverwijzen naar zelfhulpgroepen is het van belang te kijken naar de mate waarin de instellingen te maken krijgen met verslavingsproblematiek. Ook bestaan er tussen de categorieën instellingen verschillen in de wijze waarop zij met verslaving te maken krijgen. Er is een onderscheid te maken tussen de hulpverleners en de dienstverleners: de gezondheidszorg en de informatieverschaffers (de `overigen'). De instellingen binnen de gezondheidszorg krijgen meer met een directe hulpvraag op het gebied van verslaving te maken. De overige instellingen krijgen van klanten of publiek meer het verzoek om informatie over verslavingsproblematiek. Onder `de Gezondheidszorg' vallen de CAD's; Riagg's; maatschappelijk werk; psychiatrische instellingen; het kruiswerk; de gezinszorg; de bedrijfsgeneeskundige diensten en de GG & GD's. Onder de `overigen' vallen: De openbare bibliotheken; de gemeentepolitie; de Sociale Dienst; de vormingsinstituten voor jeugdigen; de sociaal raadslieden en de apotheken. De `algemeen maatschappelijk organisaties' zijn dermate divers dat de ene instelling onder `de Gezondheidszorg' valt en de andere onder `de Overigen'.
Mate en vormen van verslaving De mate en vormen van verslavingsproblemen waarmee de instellingen geconfronteerd worden varieert nogal. Binnen de gezondheidszorg krijgen uiteraard de CAD's maar tevens de Riagg's en de psychiatrische instellingen er vaak mee te maken. De CAD's worden echter weinig geconfronteerd met eet- en medicijnverslaving. Sinds een aantal jaren mogen de CAD's gokverslaafden begeleiden. Vroeger stuurden ze die meestal door naar de (soms in hetzelfde pand gevestigde) AGOG of behandelden ze de gokverslaafden onder het mom dat die ook wel eens een biertje dronken. De Riagg's krijgen weliswaar met `alle' vormen van verslaving te maken maar men verwijst in de meeste gevallen door naar het CAD. Eetverslaafden komen, relatief gezien, het meest hulp zoeken bij de Riagg's en worden ook aldaar behandeld. Ook binnen de psychiatrische instellingen komt men de meeste vormen van verslaving tegen. Overmatig alcohol- en druggebruik wordt hier het meest geconstateerd. Het maatschappelijk werk, de gezinszorg, het kruiswerk en de GG & GD hebben minder met verslavingsproblematiek te maken. De bedrijfsgeneeskundige diensten krijgen soms met alcohol of gokproblematiek te maken. Bij de overigen, de informatieverschaffers, is de mate waarin de instellingen met (een hulpvraag over een bepaalde vorm van) verslaving te maken krijgen, sterk wisselend. In aflopende volgorde: de gemeentepolitie, de openbare bibliotheken, de vormingsinstituten, de Sociale Diensten, de apotheken en tenslotte de sociaal raadslieden. Deze laatste twee categorieën instellingen krijgen maar weinig met verslavingsproblematiek te maken. Een apotheker vindt dat je daarmee op de stoel van de huisarts zou gaan zitten. Mensen gaan bovendien niet voor informatie over zelfhulpgroepen naar de apotheker toe. Toch komt het, tijdens de rustige uurtjes, nog wel eens tot een wat persoonlijker gesprek waarbij verslavingsproblemen aan de orde kunnen komen. Om die reden vinden sommige apothekers de zelfhulpgids handig. De sociaal raadslieden krijgen zelden vragen op het gebied van verslaving. Reden voor een aantal raadslieden om niet geïnteresseerd te zijn in de gids. Meer dan de helft van onze respondenten vindt de gids echter toch wel handig, `voor het geval dat.'
3
Voor de Sociale Diensten geldt eveneens dat zij weinig met verslavingsproblemen te maken krijgen. "Je ziet ze wel maar je begint er niet over." De openbare bibliotheken en de vormingsinstituten worden wel wat vaker met vragen over verslaving geconfronteerd. De jeugd zoekt met enige regelmaat in de bibliotheek naar informatie over alcohol en vooral drugs om daarmee bijvoorbeeld een scriptie vorm te geven. De vormingsinstituten komen wel jongeren tegen met een bepaalde vorm van verslaving en willen de gids onder meer gaan gebruiken als lesmateriaal. De gemeentepolitie, tot slot, heeft relatief gezien het meest met alcohol en drugsproblematiek te maken. Het doorverwijzen naar zelfhulpgroepen ziet men echter meer als een taak van het CAD of de reclassering. Behalve de mate waarin, zijn er ook verschillen in de vormen van verslaving waarmee men te maken krijgt. Problemen met alcohol of drugs worden het meest gesignaleerd. Met medicijn- of eetverslaving worden de respondenten veel minder vaak geconfronteerd. N
Alcohol
Drugs
Gokken
Medicijnen
Eten
Gezondheidszorg
67
90%
50%
34%
37%
17%
Overigen
71
67%
65%
34%
13%
10%
Totaal
138
79%
57%
34%
25%
14%
Tabel 3.
Percentage geïnterviewden dat aangeeft met bepaalde vormen van verslaving te maken te krijgen.
Doorverwijzen in het verleden Opvallend is dat in het verleden, naast het CAD, vooral de psychiatrische instellingen, het maatschappelijk werk en de GG & GD's patiënten of cliënten (soms) doorverwezen naar zelfhulpgroepen. De Riagg's en de gezinszorg deden dat in het verleden niet of nauwelijks. Deze laatste zijn dat in de toekomst en naar aanleiding van het verschijnen van de gids wel van plan. De bedrijfsgeneeskundige diensten en het kruiswerk verwezen soms iemand door naar de AA. Een enkeling bij het kruiswerk had iemand ook wel eens op het bestaan van de medicijn- en eetgroepen geattendeerd. De 'overige' instellingen wijzen minder vaak op het bestaan van zelfhulpgroepen dan instellingen binnen de gezondheidszorg. Zelfhulpgroep
Totaal
Gezondheidszorg
Overigen
N=138
N=67
N=71
Anonieme Alcoholisten
31%
37%
24%
AGOG
12%
16%
7%
Al Anon
11%
15%
7%
OVD
10%
15%
7%
3
Alateen
7%
9%
5%
Vrouwen en Medicijngebruik
6%
9%
2%
Anorexia Nervosa
5%
6%
3%
Anonieme Overeters
4%
6%
0%
Phoenix
3%
4%
2%
Werkgroep Buitenveldert
0%
0%
0%
Tabel 4.
Percentage geïnterviewden dat aangeeft in het verleden wel eens mensen naar een zelfhulpgroep te hebben doorverwezen.
Bekendheid met zelfhulpgroepen Dat er in het verleden door sommige instellingen niet werd doorverwezen heeft voor een gedeelte te maken met de onbekendheid met zelfhulpgroepen in de verslavingszorg. Met name de bedrijfsgeneeskundige diensten waren hiermee - relatief gezien - het minst bekend. De AA kende men in de meeste gevallen nog wel maar daar hield het ook vaak mee op. De maatschappelijk werkers kenden gemiddeld zo'n vier groepen uit de zelfhulpgids. Bij de andere instellingen binnen de gezondheidszorg kende men gemiddeld zes tot zeven van de tien groepen uit de gids. (zie bijlage 4a) BEKEND TOTAAL
GEZONDHEIDSZORG
OVERIGEN
N=68
N=40
N=28
AA
99%
100%
97%
OVD
68%
73%
60%
AGOG
57%
66%
43%
Anorexia Nervosa
57%
61%
50%
Al Anon
49%
55%
40%
Phoenix
48%
55%
40%
Vrouwen en Medicijngebruik
47%
59%
30%
Anonieme Overeters
45%
59%
23%
Alateen
37%
43%
27%
Werkgroep Buitenveldert
27%
32%
20%
Zelfhulpgroep
Tabel 5.
Bekendheid met zelfhulpgroepen bij respondenten die de gids gelezen, of tijdens het interview ingekeken hebben, uitgesplitst naar instellingen in de gezondheidszorg en de overigen.
Er zijn duidelijk verschillen waar te nemen tussen de gezondheidszorg en de overige instellingen.
3
Over de gehele linie is de bekendheid met zelfhulpgroepen bij de `overigen' minder. Met name de apothekers zijn relatief gezien het slechts bekend met zelfhulpgroepen in de verslavingszorg. Bij de contactpersonen in de gezondheidszorg blijkt de AA in 100% van de gevallen bekend te zijn. De OVD is een goede tweede met 73 procent. De AGOG was bij 66% van de respondenten bekend. De overige groepen schommelen tussen de 50 en 60 procent. Alleen de werkgroep Buitenveldert en Alateen waren met respectievelijk 32 en 43 procent relatief gezien onbekend. (Zie tabel 5) Een kleine 20% van de respondenten in de gezondheidszorg was bekend met alle zelfhulpgroepen uit de gids. Het is van belang in het oog te houden dat het in het bovenstaande om de bekendheid met zelfhulpgroepen gaat bij de respondenten die de gids hebben gelezen of de gids hebben ingekeken tijdens het interview. Men heeft de gids voor zich liggen en hoeft alleen aan te geven welke groepen uit de gids men kent. Wanneer men de gids niet gelezen of voor zich heeft is de bekendheid met zelfhulp veel minder. Van de geïnterviewden kan dan 80% de AA noemen. Slechts een enkeling komt dan met een naam van een andere zelfhulpgroep. Opvallend is voorts dat in deze groep 20% (negen procent van alle geïnterviewden) aangeeft geen enkele zelfhulpgroep te kennen. (zie bijlage 4b)
Doorverwijzen gestimuleerd Naast de gezinszorg geeft ook een aantal respondenten uit de psychiatrische instellingen, de BGD's en het kruiswerk aan dat ze in de toekomst, naar aanleiding van het verschijnen van de gids, vaker cliënten of patiënten willen gaan doorverwijzen naar zelfhulpgroepen. (Met name naar Al Anon, de OVD, de AGOG, AN en de AA) Bij de CAD's en het maatschappelijk werk is het doorverwijsbeleid in beperkte mate gestimuleerd. In het verleden werd al regelmatig naar de verschillende zelfhulpgroepen doorverwezen. Sommigen waren echter onbekend met de medicijn- en eetgroepen, terwijl ze daar wel zo nu en dan mee te maken krijgen. De GG & GD's houden zich, wat verslavingsproblematiek betreft, voornamelijk bezig met de gezondheidsvoorlichting naar intermediairen en zijn om die reden vaak geïnteresseerd in de gids. Met verslaving zelf krijgt men slechts zijdelings te maken. Toch geeft een aantal contactpersonen aan dat de gids het doorverwijzen naar zelfhulpgroepen heeft gestimuleerd (AGOG). Bij het kruiswerk is er een andere reden waarom het doorverwijzen naar aanleiding van het verschijnen van de gids maar weinig is gestimuleerd: men gebruikt hier veelal de gids `Patiënten Informatie' en vindt de gids `Zelfhulp in de verslavingszorg' wat `dubbel op'. De contactpersonen van de gezinszorg en het kruiswerk waren relatief goed bekend met de zelfhulpgroepen uit de gids. Opvallend is dat Al Anon en Alateen vrijwel onbekend waren. Wellicht dat het verschijnen van de gids vooral het doorverwijzen naar deze groepen kan stimuleren. Deze stimulans zal niet overal merkbaar zijn omdat sommige instellingen voor gezinszorg en het kruiswerk vaak alleen doorverwijzen naar de reguliere, professionele hulpverlening. Andere instellingen willen de gids gebruiken om de deskundigheid van de wijkverpleegkundigen en gezinsverzorgenden te bevorderen. Zij komen in de thuissituaties nog wel eens verslavingsproblemen tegen. Mogelijk dat hier het doorverwijzen naar zelfhulpgroepen wel gestimuleerd zal worden.
3
Bij de Riagg's is het doorverwijsbeleid niet gestimuleerd. Hoewel zij goed op de hoogte zijn van het bestaan van de diverse zelfhulpgroepen uit de gids, verwijzen zij alleen door naar het CAD of de huisarts. Er `draaien' soms wel eetgroepen binnen het Riagg, maar die staan altijd onder professionele begeleiding. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de BGD's. Behalve de AA waren de meeste groepen uit de gids hen onbekend. Hoewel zij niet veel met verslavingsproblematiek te maken krijgen - alleen alcohol, gokken en soms medicijnen - leverde de gids hen een aantal namen en adressen op die bruikbaar zijn in hun praktijk. Verscheidene contactpersonen van de psychiatrische instellingen verwezen al door naar zelfhulpgroepen terwijl een aantal anderen van plan is dat te gaan doen (met name naar de AA, Al Anon, OVD, soms Alateen, AGOG of medicijngroepen). Opvallend is dat de gids in veel psychiatrische instellingen op de leestafel wordt neergelegd voor de cliënten. Vier contactpersonen gaven aan dat men alleen doorverwijst naar het CAD. Wanneer de verslavingsproblemen het gevolg zijn van onderliggende psychiatrische problematiek wordt de behandeling zelf ter hand genomen. Binnen het maatschappelijk werk en de CAD's werd er in het verleden al regelmatig doorverwezen naar de zelfhulpgroepen uit de gids. De gids heeft hier met name het doorverwijzen naar de eet- en medicijngroepen gestimuleerd. Deze waren in sommige gevallen onbekend. Bij de `overige' instellingen is het doorverwijzen naar zelfhulp meestal niet direct gestimuleerd. Door hun taak als onder meer informatieverschaffer aan het publiek zal van de gids ook hier de nodige wervingskracht uit kunnen gaan. Hoewel in sommige plaatsen probleemdrinkers nog steeds in `de meest vreemde standjes worden aangetroffen', worden ze door de politie steeds minder ter ontnuchtering mee genomen naar het bureau. Een enkele keer wordt er dan gewezen op het bestaan van de AA. Opvallend is dat de gids op een aantal politiebureaus ingevoerd is in de telefoonklapper. Ook is deze soms aan te treffen in de meldkamer of bij de balie. Eén respondent geeft aan in de toekomst ouders van verslaafden te willen gaan attenderen op het bestaan van de OVD en Al Anon. Ook de AGOG biedt de politie nieuwe doorverwijsmogelijkheden omdat deze in een aantal gevallen onbekend was terwijl men daar wel mee van doen heeft. De geïnterviewden van de bibliotheken zijn allemaal geïnteresseerd in de gids. Deze wordt over het algemeen opgenomen in de documentatiemap `alcohol en drugs'. Daar wordt vooral door scholieren gebruik van gemaakt om scripties te schrijven of spreekbeurten voor te bereiden. Bij een van de bibliotheken bleek de gids in een half jaar tijd zes keer te zijn uitgeleend. Bij de overige openbare bibliotheken kon men niet nagaan hoe vaak de gids is uitgeleend. Ook de vormingsinstituten voor jeugdigen zijn vrijwel allemaal geïnteresseerd in de gids. Soms is de gids in de leraarskamer ter inzage gelegd. In ongeveer de helft van de gevallen wil men de gids als lesmateriaal gaan gebruiken voor de cursussen; bij de lessen `persoonlijke maatschappelijk vorming' of bij de `algemene oriëntatie' aan het begin van het cursusjaar. Men geeft er echter veelal de voorkeur aan dat mensen van de zelfhulpgroepen zelf iets over hun ervaringen komen vertellen. In enkele gevallen wil men ouders op het bestaan van de OVD of de stichting Anorexia Nervosa gaan wijzen. Doorverwijzen naar zelfhulpgroepen gestimuleerd?
Wel
Geven aan dat het doorverwijzen gestimuleerd is.
Gezondheidszorg
Overigen
N=64
N=67
15%
17%
3
Niet
Potentiële doorverwijsmogelijkheden aanwezig.
19%
30%
Verwijzen al door naar zelfhulpgroepen.
16%
2%
Verwijzen alleen door naar de reguliere professionele zorg.
28%
9%
Verwijzen niet door, hebben niet met een hulpvraag te maken.
10%
41%
8%
2%
Gebruiken andere gidsen.
Tabel 6.
Doorverwijzen gestimuleerd afhankelijk van de instelling? (N=131)
Opvallend is hier het relatief grote aantal contactpersonen binnen de gezondheidszorg dat aangeeft alleen door te verwijzen naar de andere reguliere en professionele hulpverleningsinstellingen. En het relatief grote aantal respondenten van de overige instellingen dat aangeeft dat zij eigenlijk niet met dergelijke problematiek of hulpvragen te maken krijgen en derhalve ook niet doorverwijzen naar zelfhulpgroepen. Verder is het opvallend dat er bij de `overigen' meer potentiële doorverwijsmogelijkheden aanwezig zijn dan binnen de gezondheidszorg. Met potentiële doorverwijsmogelijkheden wordt bedoeld dat instellingen met bepaalde vormen van verslaving te maken krijgen en de zelfhulpgroepen op dat gebied niet kenden; dat ze niet uitsluitend naar de reguliere zorg doorverwijzen en positief ten opzichte van zelfhulpgroepen staan. Binnen de gezondheidszorg wordt daarentegen dit potentieel reeds grotendeels benut: 16% verwees in het verleden al door naar zelfhulpgroepen tegen 2% van de `overigen'. Degenen die in het verleden al ruimschoots doorverwezen naar zelfhulpgroepen geven vaak aan de gids te gaan gebruiken om er een fotokopie uit te maken voor iemand of om er een adres of telefoonnummer in op te zoeken. Tot slot willen we nog een poging doen om uiteen te zetten in welke mate onze activiteiten die wij in het kader van het onderzoek hebben ontplooid (door gidsen toe te sturen) van invloed is geweest op het doorverwijzen naar zelfhulpgroepen. Een voorwaarde daartoe is uiteraard dat men de gids gelezen dan wel ingekeken heeft. Van de 68 geïnterviewden die de gids hebben gelezen of ingekeken, hebben er 42 dit op ons verzoek gedaan (62%). Doorverwijzen wel gestimuleerd
Gelezen?
N=
Geven dat aan
Doorverwijzen niet gestimuleerd
Potentiële mogelijk-
Verwijzen al ruimschoots
heden
door
Anders
Eigen initiatief
26
4
(15%)
6
(23%)
6
(23%)
10
(39%)
Op ons verzoek
42
16
(38%)
12
(29%)
7
(17%)
7
(17%)
Niet gelezen
72
2
(3%)
16
(22%)
7
(10%)
47
(65%)
140
22
(16%)
34
(24%)
20
(14%)
64
(46%)
Totaal
Tabel 7.
Doorverwijzen gestimuleerd.
De activiteiten die wij ontplooid hebben in het kader van het onderzoek, (door gidsen op te sturen,
3
met de afspraak twee weken later een interview af te nemen) heeft er toe geleid dat relatief veel mensen aangeven dat de gids het doorverwijzen naar zelfhulp gestimuleerd heeft (38% op ons verzoek tegen 15% uit eigen initiatief). Het percentage geïnterviewden waarbij het niet duidelijk is of het doorverwijzen gestimuleerd is maar waar wel potentiële doorverwijsmogelijkheden liggen is bij de mensen die de gids op ons verzoek hebben gelezen daarentegen niet veel groter dan bij de respondenten die de gids zelf al hadden gelezen. Opvallend is verder dat van de respondenten die in het verleden al ruimschoots naar zelfhulpgroepen doorverwezen, het grootste percentage de gids op eigen initiatief gelezen heeft. Het door ons onder de aandacht brengen van de gids bij de geïnterviewden heeft dus zeker een effect gehad. Daarentegen wordt de neiging tot het geven van sociaal wenselijke antwoorden wellicht groter wanneer de gids is opgestuurd en men een interview verwacht.
3
DEEL B
DE HUISARTSEN
De huisartsen Uitgangspunten bij de verspreiding van de gids De huisartsen hebben, in tegenstelling tot andere dienstverleners en instellingen, de gids niet automatisch toegezonden gekregen. Dit is gebeurd op advies van O&O, het Ontwikkelings- en Ondersteuningsinstituut voor de huisarts en eerste-lijnszorg. De huisartsen hebben door middel van `direct mailing' informatie ontvangen over de uitgave van de gids `Zelfhulp in de verslavingszorg'. Hierbij werd de mogelijkheid geboden de gids gratis te bestellen. Daartoe was een antwoordkaart bijgevoegd. Deze procedure had als doel te voorkomen dat de gids `ergens' tussen de stapel ingekomen post terecht zou komen. Bovendien zou deze handelswijze moeten leiden tot het gemotiveerd aanschaffen van de gids, hetgeen het gebruik ten goede zou kunnen komen.
Methode van onderzoek Omdat het moeilijk is huisartsen telefonisch te ondervragen is gekozen voor een schriftelijke enquête Daarbij zijn zowel aanvragers als niet-aanvragers van de gids aangeschreven. Er zijn bijna 300 enquêtes verstuurd: 110 aan artsen van wie bekend was dat ze de gids aangevraagd hadden, 185 aan artsen wier adressen waren getrokken uit de landelijke lijst huisartsen van de Stichting Informatievoorziening Gehandicapten Nederland (SIGN). Van de benaderde huisartsen hebben er 67 (23%) gereageerd door het enquêteformulier terug te sturen. Van deze 67 reacties waren er 3 afkomstig van mensen die geen huisarts meer zijn. De praktijken van deze huisartsen waren twee tot zes jaar geleden beëindigd. Daarnaast kwamen 3 enquêtes terug omdat ze onbestelbaar bleken voor de PTT. Van de teruggezonden vragenlijsten waren uiteindelijk 55 vragenlijsten (19%) bruikbaar voor het onderzoek. Deze vragenlijsten waren afkomstig van 19 aanvragers en 36 niet-aanvragers. Van de huisartsen die reageerden zegt een twintigtal (30%!) de mailing waarin de uitgave van de gids bekend werd gemaakt niet ontvangen te hebben. Hiervoor kunnen verschillende oorzaken zijn. Mogelijk is er iets mis gegaan bij de versturing van de mailing. Ook is het mogelijk dat er iets mis is gegaan bij de ontvangst van dit type post, dat niet altijd bij de huisarts zelf terecht komt. Dit is door ons niet nader onderzocht.
Huisartsen: bekendheid met en denkbeelden over zelfhulpgroepen In deze paragraaf wordt uiteengezet in hoeverre huisartsen bekend zijn met, en doorverwijzen naar zelfhulpgroepen. Daarnaast komen de denkbeelden van huisartsen over de activiteiten van zelfhulpgroepen aan de orde.
3
Bekendheid met zelfhulpgroepen bij huisartsen Aan de aanvragers van de gids `Zelfhulp in de verslavingszorg' is de vraag gesteld van welke zelfhulpgroepen men op de hoogte was vóór het verschijnen van deze gids. Deze vraag werd door 52 huisartsen beantwoord.
Zelfhulpgroep
N=18
N=34
Aanvragers
Niet-aanvragers
Allen
aantal
aantal
aantal
Anonieme Alcoholisten
%
N=52
%
%
18
100
34
100
52
100
8
45
22
65
30
58
12
67
17
50
26
56
Al Anon
8
45
12
35
20
39
AGOG
7
39
7
21
14
27
Phoenix
7
39
5
15
12
23
Anonieme Overeters
3
17
8
24
11
22
Vrouwen en Medicijngebruik
3
17
4
12
7
14
Alateen
2
11
3
9
5
10
Werkgroep Buitenveldert
-
-
1
3
1
2
Anorexia Nervosa
OVD
Tabel 8.
Bekendheid van huisartsen met zelfhulpgroepen in de verslavingszorg
Zoals uit bovenstaande tabel blijkt is de bekendheid van huisartsen met zelfhulpgroepen in de verslavingszorg sterk uiteenlopend en varieert van bijna onbekend (Werkgroep Buitenveldert) tot de bij iedere huisarts bekende Anonieme Alcoholisten. Verschillen tussen aanvragers en nietaanvragers van de gids ten aanzien van de bekendheid met de zelfhulpgroepen bestaan wel, maar zijn niet specifiek te herleiden. Informatie over zelfhulpgroepen in de verslavingszorg verkregen de huisartsen op diverse manieren. Genoemd werden onderstaande bronnen (in volgorde van de frequentie waarin deze aangetroffen werd): mailing van de zelfhulpgroepen eigen patiënten dagbladen en (populaire) weekbladen weet niet meer / uit de praktijk via andere hulpverleners en/of andere gidsen (Wie helpt Wie; Gids Patiëntenverenigingen). (N.B. Een huisarts merkte op dat een zelfhulpgroep `roken' ontbrak in de gids.) Doorverwijzen van huisartsen naar zelfhulpgroepen in de verslavingszorg Op de vraag of men wel eens patiënten doorverwijst naar zelfhulpgroepen in de verslavingszorg
3
werd door 48 van de 55 huisartsen (88%) bevestigend geantwoord. Door 5 huisartsen (9%) werd ontkennend geantwoord, terwijl in 2 gevallen (3%) geen antwoord gegeven werd. Onder beide groepen huisartsen bestaat een klein gedeelte dat niet doorverwijst naar zelfhulpgroepen (5% van de aanvragers, 11% van de niet-aanvragers). De antwoorden van de 48 huisartsen die de vraag bevestigend beantwoord hebben zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Zelfhulpgroep
N=17
N=32
Aanvragers
Niet-aanvragers
Allen
aantal
aantal
aantal
Anonieme Alcoholisten
%
N=48
%
%
15
88
31
100
46
96
Al Anon
5
30
7
23
12
25
Anorexia Nervosa
3
18
8
26
11
23
OVD
5
29
3
10
8
17
AGOG
3
18
1
3
4
8
Vrouwen en Medicijngebruik
1
6
1
3
2
4
Phoenix
1
6
-
-
1
2
Alateen
1
6
-
-
1
2
Anonieme Overeters
-
-
1
3
1
2
Werkgroep Buitenveldert
-
-
-
-
-
-
Tabel 9.
Doorverwijzen van huisartsen naar zelfhulpgroepen in de verslavingszorg
De verschillen tussen aanvragers en niet-aanvragers zijn niet nader te herleiden, omdat deze op toeval kunnen berusten. Het doorverwijsbeleid ten aanzien van hun patiënten is naar aanleiding van het aanvragen van de gids voor tweederde van de huisartsen niet veranderd. Ongeveer éénderde van de huisartsen is vaker gaan doorverwijzen, naar zelfhulpgroepen of in enkele gevallen ook vaker naar zelfhulpgroep èn professionele hulpverlening.
Zelfhulp of professionele hulpverlening: de huisartsen en hun meningen Verreweg de meesten van de ondervraagde huisartsen (80%) zijn van mening dat de activiteiten van zelfhulpgroepen (zeer) zinvol, positief, nuttig en waardevol zijn. Bij de aanvragers werd deze vraag gevolgd door de vraag of de gids hierin verandering had gebracht. De meeste huisartsen gaven aan dat het verschijnen van de gids geen wijziging in hun beeldvorming over zelfhulpgroepen tot stand heeft gebracht. Enkele huisartsen deelden mede dat ze door de gids meer inzicht hadden gekregen in wat de afzonderlijke groepen te bieden hebben. Volgens de huisartsen zijn (sterk) gemotiveerde mensen het meest geschikt om naar een zelfhulpgroep te worden doorverwezen. Dit werd door bijna 40% als belangrijkste factor genoemd.
3
Daarnaast werden onder andere genoemd: mensen die nog zelfstandig functioneren, mensen die veel behoefte aan steun en (h)erkenning hebben en mensen die inzien dat ze zelf het grootste aandeel hebben in het beëindigen van hun verslaving. Op de vraag in welke mate een zelfhulpgroep kan bijdragen aan het oplossen van verslavingsproblematiek werden genoemd: aanvulling op de reguliere hulpverlening (29%) het ontmoeten van lotgenoten die begrip tonen en ondersteuning bieden (29%) versterking van de motivatie door een grotere eigen verantwoordelijkheid (24%) (h)erkennen van elkaars problemen en leren van elkaars oplossingen (21%). Een zeer klein deel van de huisartsen (2%) zegt weinig of geen vertrouwen in de werkwijze van zelfhulpgroepen te hebben. Ruim tweederde van de huisartsen is van mening dat zelfhulpgroepen een specifieke en zelfstandige therapeutische mogelijkheid bieden naast de reguliere professionele hulpverlening. Zelfhulp wordt door bijna alle huisartsen, zowel aanvragers als niet-aanvragers, als een zinvolle aanvulling op de professionele hulpverlening voor verslaafden gezien. Tenslotte is onderzocht of er ook patiënten op eigen initiatief met het verzoek om informatie over zelfhulpgroepen in de verslavingszorg komen. Bijna de helft van de huisartsen zegt dat er inderdaad mensen voor dergelijke informatie bij hen komen. Er is evenwel een - niet te herleiden - verschil tussen de aanvragers (56%) en de niet-aanvragers (36%).
Beoordeling en gebruik van de gids door huisartsen In deze paragraaf wordt eerste beschreven hoe huisartsen de gids in de praktijk gebruiken. Daarna volgt hun beoordeling van de inhoud en de bruikbaarheid van de gids. Tenslotte is er een beschrijving van andere promotiemogelijkheden van zelfhulpgroepen in de praktijk van huisartsen.
Inhoud en bruikbaarheid van de gids Hierbij kon uiteraard alleen gebruik worden gemaakt van de gegevens van de aanvragers (in totaal 13). De genoemde cijfers dienen vanwege het geringe aantal respondenten slechts als een indicatie te worden beschouwd.
Punten van beoordeling van de
GOED
MATIG
GEEN ANTWOORD
gids `Zelfhulp in de verslavingszorg'
aantal
%
aantal
%
aantal
%
Inhoud van de gids
11
85
2
15
-
-
Overzichtelijkheid
13
100
-
-
-
-
Bruikbaarheid
11
85
2
15
-
-
Helder voor huisarts
12
92
1
8
-
-
Helder voor patiënt
9
69
3
23
1
8
3
Voldoende informatie
Tabel 10.
12
92
1
8
-
-
Beoordeling van inhoud en bruikbaarheid van de gids `Zelfhulp in de verslavingszorg' door huisartsen.
Deze tabel laat zien dat een grote meerderheid van de huisartsen tevreden is over de inhoud en de bruikbaarheid van de gids. Aan de groep aanvragers is de vraag gesteld of men de aanvullende informatie in de gids zinvol vindt of dat een eenvoudige adressenlijst van de zelfhulpgroepen voldoende zou zijn. Bijna de helft van de ondervraagden noemt de aanvullende informatie zinvol, terwijl voor ruim 30% alleen een adressenlijst voldoende zou zijn. Toch beoordeelt ook deze laatste groep huisartsen de gids in het algemeen als goed, helder en duidelijk.
De gids in de praktijk van de huisarts Onderzocht is hoe vaak de huisartsen die de gids aangevraagd hebben deze gebruiken om patiënten te informeren of door te verwijzen. De frequentie waarmee deze huisartsen de gids gebruiken om patiënten door te verwijzen is als volgt: 1-2 maal per maand door ruim 40% van de huisartsen 3-4 maal per maand door ruim 10% van de huisartsen. Meer dan de helft van de huisartsen die de gids heeft aangevraagd verwijst dus patiënten door naar zelfhulpgroepen in de verslavingszorg. De anderen geven te kennen dat er in hun praktijk weinig of geen mensen komen die hiervoor in aanmerking komen. Ook is onderzocht wat er in de praktijk van de huisarts met de gids gebeurt. De volgende resultaten werden gevonden.
Doorverwijzen
60 %
Ter inzage bij assistente
5 %
Ter inzage in de wachtkamer
5 %
Documentatie / anders
20 %
Geen antwoord
10 %
Tabel 11.
Gebruik van de gids in de praktijk van de huisarts.
Het is opvallend dat de meeste huisartsen de gids gebruiken om door te verwijzen. Slechts een op de tien heeft de gids op een voor patiënten min of meer toegankelijke plaats ter inzage gelegd. Een groot gedeelte heeft de gids in een of ander archief opgeslagen tussen het (overvloedige) overige informatiemateriaal dat huisartsen toegestuurd krijgen.
3
Promotiemogelijkheden voor zelfhulpgroepen in de verslavingszorg Dit onderwerp is ondermeer onderzocht aan de hand van de behoefte om (direct) een of meerdere exemplaren van de gids bij te bestellen voor gebruik in wacht- en/of spreekkamer. Van de aanvragers wil 15% meerdere exemplaren van de gids ontvangen, met de bedoeling deze voor hun patiënten ter inzage te leggen en/of de gids mee naar huis te geven. Van de nietaanvragers, vooral degenen die geen mailing hadden ontvangen, was ruim 30% naar aanleiding van de enquête zodanig geïnteresseerd geraakt dat deze groep alsnog een of meerdere exemplaren wilde bestellen. Van hen wilde de helft twee exemplaren, voor zowel spreek- als wachtkamer. De andere helft vindt een exemplaar voor de spreekkamer voldoende. Eén huisarts wilde vijf exemplaren, om te gebruiken tijdens het overleg met politie, burgemeester en de afdeling personeelszaken van bedrijven. Ook is aan de huisartsen de vraag gesteld of men gebruik zou maken van ander promotiemateriaal over zelfhulpgroepen als dit ter beschikking zou komen. Bijna 70% van de aanvragers en de helft van de niet-aanvragers van de gids gaf te kennen dat men gebruik wil maken van ander promotiemateriaal, zoals folders en posters, van zelfhulpgroepen in de verslavingszorg. Een kwart van de huisartsen is van mening dat ander promotiemateriaal niet nodig is.
Conclusies en aanbevelingen Conclusies Hoewel de respons beperkt was, blijkt uit het onderzoek dat de gids `Zelfhulp in de verslavingszorg' voorziet in een zekere behoefte bij huisartsen. De bekendheid onder huisartsen met zelfhulpgroepen in de verslavingszorg is sterk uiteenlopend. Naast de AA, zijn de OVD en de Stichting Anorexia Nervosa bekend bij meer dan de helft van de huisartsen. Redelijk bekend zijn Al Anon, AGOG, Phoenix en Anonieme Overeters. De stichting Vrouwen en Medicijngebruik, Alateen en de Werkgroep Buitenveldert blijken het minst bekend te zijn. Het is opvallend dat de huisartsen aangeven hun patiënten eerder door te sturen, dan hen alleen te attenderen op het bestaan van zelfhulpgroepen. Misschien verwacht de huisarts dat iemand minder snel op eigen initiatief naar een zelfhulpgroep toe stapt, maar wel geneigd is te gaan als men wordt doorverwezen. Belangstelling voor de gids onder huisartsen lijkt in ruime mate aanwezig. De inhoud en bruikbaarheid van de gids voldoen in hoge mate. De ondervraagde huisartsen vinden het een heldere en duidelijke gids, volgens hen over het algemeen ook voor hun patiënten. Een aanzienlijk deel van de huisartsen zegt bereid te zijn om ook ander promotiemateriaal van zelfhulpgroepen in de verslavingszorg, zoals folders en posters, in de praktijk te gebruiken. Een probleem waarmee huisartsen te kampen hebben is de hoeveelheid informatiemateriaal die hun toegezonden wordt. Een aantal huisartsen meldt dit spontaan in de enquête. Het is waarschijnlijk dat het gebruik van de gids in de huisartspraktijk beperkt wordt door de grote hoeveelheid informatiemateriaal die aan huisartsen wordt toegezonden. Een groot gedeelte van de huisartsen staat positief tegenover (de werkwijzen van) zelfhulpgroepen in de verslavingszorg. Dit biedt zeker perspectieven voor de toekomst.
3
Aanbevelingen Bekendheid van huisartsen met het bestaan van zelfhulpgroepen in de verslavingszorg en de daar gehanteerde werkwijzen zal door initiatieven als de produktie en verspreiding van deze gids toenemen. Om het rendement bij een eventuele volgende oplage te verhogen is het zinvol een aantal zaken nader te beschouwen. We denken dan aan: wèl of geen mailing vooraf, aanvraagkaart in vakblad (bijvoorbeeld Medisch Contact), correctheid van het adressenbestand, opvallende verpakking.
3
Samenvatting De verspreiding De evaluatie van de verspreiding van de gids heeft een aantal zaken aan het licht gebracht. Zo blijkt een up-to-date adressen bestand onontbeerlijk. Dertig procent van de gidsen blijkt om deze reden niet te zijn ontvangen. Bij 23% van de gidsen bleek de bestemming niet te achterhalen. Ondanks een juiste adressering waren de gidsen onbekend bij de betreffende instellingen. Zeven procent van de gidsen is in de prullenbak gedeponeerd. Daarmee komt het aantal gidsen dat een bruikbare bestemming heeft gekregen op zo'n veertig procent. Driekwart hiervan heeft een voor de dienstverlener toegankelijke bestemming gekregen. De overige gidsen zijn voor het publiek ter inzage gelegd. Van de geïnterviewden bleek zo'n 75% geïnteresseerd in een eventuele nieuwe editie van de gids. De bibliotheken, vormingsinstituten, GG & GD's en CAD's blijken bijna zonder uitzondering geïnteresseerd in een eventuele nieuwe editie van de gids. De sociaal raadslieden en de apothekers blijken het minst geïnteresseerd in de gids. Degenen die niet geïnteresseerd zijn in een gids hebben hier diverse redenen voor. De meest genoemde is dat men niet of weinig met verslavingsproblematiek in aanraking komt. De daarop volgende reden is dat men mensen met verslavingsproblemen alleen naar de reguliere zorg doorverwijst. Tenslotte wordt als reden genoemd dat men andere gidsen gebruikt of de zelfhulpgroepen uit de gids al kent.
Bekendheid en doorverwijzen In het verleden werd door de 96% van de huisartsen naar de AA doorverwezen. Bij de instellingen heeft 31% van de respondenten dat wel eens gedaan. Naar de Stichting Anorexia, de Al-Anon en de OVD verwijzen huisartsen iets vaker door dan de instellingen. De bekendheid met bovengenoemde zelfhulpgroepen verschilt weinig tussen huisartsen en instellingen. De respondenten van de instellingen zijn over het algemeen (iets) beter op de hoogte van de AGOG, Phoenix, Vrouwen en medicijngebruik, Al-ateen en de werkgroep Buitenveldert. Het doorverwijzen naar deze zelfhulpgroepen (uitgezonderd de AGOG) blijft voor beiden echter een incidentele aangelegenheid. In eerste instantie heeft de gids de bekendheid met zelfhulpgroepen bij tien procent van de instellingen vergroot. Zeven procent van de geïnterviewden zegt dat de gids het doorverwijzen naar zelfhulpgroepen heeft gestimuleerd. Als de verspreiding van de gids optimaal zou zijn verlopen zouden deze percentages hoger uitvallen: De bekendheid zou in veel gevallen vergroot kunnen worden daar tachtig procent van de respondenten onbekend bleek met een of meer zelfhulpgroepen. Dat niet alle hen onbekende zelfhulpgroepen ook bruikbaar zijn in hun praktijk spreekt voor zich. Binnen veertig procent van de instellingen bestaan potentiële doorverwijsmogelijkheden die door de gids gestimuleerd zouden kunnen worden. Na het toezenden van extra gidsen gaf zestien procent van de geïnterviewden aan dat deze potentiële doorverwijsmogelijkheden naar aanleiding van de gids daadwerkelijk zijn benut.
3
Meningen De meningen over zelfhulp zijn nogal verdeeld, zowel tussen de verschillende categorieën als binnen een categorie instellingen. Enerzijds zijn er respondenten en instellingen die de voorkeur geven aan zelfhulp boven de reguliere zorg. Deze groep wijst bijvoorbeeld op bepaalde tekortkomingen in de reguliere zorg die zelfhulpgroepen wel kunnen bieden: 24-uurs bereikbaarheid, herkenning, steun en vertrouwen, gelijkwaardigheid, anonimiteit. De reguliere zorg werkt stigmatiserend, men bindt er het paard achter de wagen. Een andere groep respondenten ziet zelfhulp meer als aanvulling op de reguliere zorg in de zin dat zelfhulpgroepen met name in de nazorg ondersteuning kunnen bieden. De behandeling zelf ziet men vaak als een taak voor de reguliere zorg. De zelfhulpgroepen ziet men het liefst onder professionele begeleiding. Een derde groep prefereert voor alles de reguliere zorg. Zelfhulp kan, volgens deze respondenten, verzanden in navelstaren waardoor het middel erger zou zijn dan de kwaal. Volgens hen zouden sommigen zelfs verslaafd raken aan de zelfhulpgroep en daardoor professionele hulpverlening ontberen. Over de gids zelf is het merendeel van de respondenten goed te spreken. Men vindt het een zinvol initiatief wat voor herhaling vatbaar is. Er zijn wat kanttekingen geplaatst als het de inhoud van de gids betreft: Een aantal acht het informatiegehalte te gering, vooral als het om de gebruikte methode en doelstellingen van zelfhulpgroepen gaat. Het merendeel vindt de gids echter een handig naslagwerkje, kort maar bondig. Het is voor velen een welkome introductie van de hen onbekende mogelijkheden van zelfhulpgroepen in de verslavingszorg. Niet alleen voor de verslaafden zelf maar ook voor de partners of familie van verslaafden biedt de gids doorverwijsmogelijkheden.
3
Aanbeveling voor de verspreiding van de gids Tot slot willen we nog kort aangeven welke suggesties er door onze respondenten werden gedaan om de gids beter te verspreiden. Van groot belang bij het landelijk verspreiden van de zelfhulpgids is uiteraard dat het adressen bestand `up to date' is. Daar bleek na een 150-tal interviews nogal het een en ander aan te schorten (zie bijlage 2). Om de verspreiding van de gids beter te laten verlopen doen onze respondenten de volgende suggesties van de hand: Gebruik van postbusnummers, de gids richten aan een persoon of afdeling, of op de envelop vermelden: verslavingsproblematiek, ... Daar de interesse in de gids per categorie nogal varieert zullen we hier kort aangeven hoe de verspreiding van de gids binnen de categorieën verbeterd zou kunnen worden. Om bij de apotheken te beginnen: Gezien de zeer wisselende belangstelling voor de gids zou, evenals als bij de huisartsen gedaan is, ook hier overwogen kunnen worden om door middel van `direct mailing' de apothekers informatie te verschaffen over de gids. Middels de bijgevoegde antwoordkaart kunnen de plus minus 1500 apothekers in Nederland de gids dan gericht aanschaffen. Ook bij de sociaal raadslieden valt dit te overwegen maar is mogelijk een goede (betere) vermelding van de zelfhulpgroepen in het NIZW-documentatiesysteem afdoende. Voor wat betreft de Sociale Diensten zou de gids het best gericht kunnen worden aan de afdeling `Maatschappelijk Werk'. De vormingsinstituten voor jeugdigen zijn dermate geïnteresseerd in de gids dat zij allen een exemplaar toegezonden willen krijgen. Bovendien werd hier vaak de wens uitgesproken dat vertegenwoordigers van de zelfhulpgroepen op het instituut iets komen vertellen over zelfhulp (en verslaving). Bij de bibliotheken komt de gids meestal in de documentatiemap `alcohol & drugs'. De gids wordt met name gebruikt door scholieren voor het maken van scripties. In alle openbare bibliotheken is men bereid de gids op te nemen. Ook wil men in de meeste gevallen folders plaatsen. Ook het merendeel van de algemeen maatschappelijke organisaties blijkt geïnteresseerd in de gids (De Jongeren Advies Centra, buurthuizen, vrouwenhulpverlening etc.). Het is wellicht aanbevelenswaardig om de diverse maatschappelijke organisaties op hun doelstelling te selecteren en niet op hun naam. Zo bleek bijvoorbeeld een van de stichtingen een huwelijksbureau te zijn. Het merendeel van de instellingen in de gezondheidszorg bleek dermate geïnteresseerd dat het zinvol is om een gids toe te zenden. Voor het kruiswerk, de psychiatrische instellingen en de Riagg's zou een antwoordkaart overwogen kunnen worden. Het zijn de instellingen waar de gids nauwelijks of niet gelezen wordt. Wil de gids op de juiste plaats en bij de juiste persoon terechtkomen dan blijkt het binnen de gezondheidszorg wel van belang de mailing specifieker aan afdelingen of personen te richten. Bij bedrijfsgeneeskundige diensten bijvoorbeeld aan de bedrijfsartsen of maatschappelijk werkers. Bij de gezinszorg en het kruiswerk aan het hoofd van de afdeling deskundigheidsbevordering. Bij het Riagg aan het hoofd van de afdeling `preventie', of `dienstverlening'. Binnen het maatschappelijk werk, en de CAD's bestaat er vaak meer behoefte aan daadwerkelijk contact met de (vertegenwoordigers van) zelfhulpgroepen in de regio. Sommigen zijn tot verre-
3
gaande samenwerking bereid. Vaak bieden zij al onderdak of andere faciliteiten aan regionale zelfhulpgroepen. Zowel vertegenwoordigers van het maatschappelijk werk als het CAD vinden de gids een handig naslagwerk en men blijft graag op de hoogte van eventuele nieuwe ontwikkelingen op dit gebied. Ook de GG & GD's tenslotte zijn, op een drugsafdeling na, allemaal geïnteresseerd in de gids. De gids zou wellicht aan de afdeling `Gezondheidsvoorlichting en -opvoeding'(GVO) gericht kunnen worden.
3
BIJLAGEN BIJLAGE 1 Van elke categorie uit deze lijst zijn tien instellingen benaderd. Categorie
Adressen in het mailingbestand N =
1. Bedrijfsgeneeskundige diensten
259
2. Instellingen voor gezinszorg
205
3. Sociaal raadslieden
325
4. Algemeen maatschappelijk werk 5. Apotheken
90 1530
6. Gemeentelijke Sociale Dienst
545
7. Instellingen voor kruiswerk
145
8. Openbare bibliotheken
565
9. Riagg's
140
10. CAD's 11. Psychiatrische instellingen
100 85
12. Gemeentepolitie
150
13. Vormingsinstituten voor jeugdigen
120
14. GG & GD's
80
15. Algemeen maatschappelijke organisaties (JAC, Release, etc.)
1100
Totaal
5439
Categorieën onderzochte instellingen.
3
BIJLAGE 2
Niet ontvangen vanwege:
Weet Niet
Wel ontvangen
Geen bestemming
CATEGORIE
Totaal: Naam
Adres
Postcode
Bij PTT
Adres
Postcode
Prul-
Fout
Fout
Fout
Onbekend
Fout
fout
lenbak
1.
3
2.
2
2
1
3.
4.
1
1
5.
4
3
2
2
2
7.
1
2
8.
1
1
9.*
1
2
90%
1
60%
2
1
40%
2
1
60%
3
2
70%
1
80%
2
1
2
1
4
10.
70%
1
1
1
6.
2
2
40%
1
67%
2
20%
11.
3
1
3
1
70%
12.
1
2
3
1
60%
1
3
2
13.
2
14.
15.*
1
1
3
2
1
1
80%
2
1
1
50%
1
67%
Tot
11
15
10
11
34
9
1
10
91
N=148
7%
10%
7%
7%
23%
6%
1%
7%
61%
Het lot van de 150 gidsen van de steekproef uit het mailingbestand. (* N=9, Binnen deze twee categorieën hebben we bij een van de tien instellingen geen contactpersoon kunnen vinden, derhalve is hier de bestemming van de gids onbekend.)
Het adressenbestand In eerste instantie bleken vijftien instellingen uit het adressenbestand van de Stichting Informatievoorziening Gehandicapten Nederland (SIGN) onbekend te zijn bij de PTT inlichtingen dienst. De telefoonnummers van vier van deze instellingen hebben we via andere kanalen alsnog kunnen achterhalen.
3
In totaal bleek bij 38% van de instellingen uit de steekproef dat er fouten in SIGN zaten. Naast de 7% instellingen die niet te achterhalen viel, was 31% van de adressen onjuist. Deze fouten varieerden van fouten in de postcode (7%), fouten in het adres vanwege bijvoorbeeld een verhuizing (15%) of fouten in de naam (plus adres en postcode) wegens opheffingen, fusies of afsplitsingen (7%). Niet alle fouten in SIGN waren echter ook verantwoordelijk voor het niet ontvangen van de gids. Bij 6% van de onderzochte instellingen blijkt dat de gids, ondanks een fout in het adres (5% adressen en 1% postcodes) toch ontvangen is. Soms was de gids, ondanks een verhuizing, vanwege een gelijkblijvend postbusnummer toch ontvangen. Veel contactpersonen geven dan ook aan dat er beter met een postbusnummer gewerkt kan worden. In 23% van de gevallen, waarin het adres wel goed was, is de gids (waarschijnlijk) intern kwijt geraakt. De grote stroom informatie die de meeste instellingen teistert wordt hiervoor verantwoordelijk gehouden. Anderen geven aan dat de interne informatievoorziening vaak niet optimaal of zelfs chaotisch verloopt. Vooral bij de wat grotere instellingen weet men op de postkamer vaak niet goed wie waar mee bezig of belast is. Dit geldt vooral voor informatie die niet direct aansluit bij de werkzaamheden van de instelling. In 7% van de gevallen was de gids in de prullenbak gedeponeerd. Om de informatieverspreiding binnen een instelling beter te laten verlopen werd er regelmatig de suggestie gedaan om een dergelijke gids aan een persoon of afdeling te richten. Samenvattend kunnen we stellen dat 31% de gids niet ontvangen heeft vanwege fouten in het adressenbestand. Ondanks een correcte adressering is van 23% van de gidsen de bestemming bij de instellingen onbekend. Verder heeft 7% de gids wel ontvangen maar hem in de prullenbak gedeponeerd. In totaal heeft de gids in 63% van de gevallen, in eerste instantie, geen bruikbare plaats van bestemming heeft gekregen.
Wel ontvangen Naam fout
Adres fout
Postcode fout
Fouten
Bij ptt onbe-
totaal
kend Naam fout
7%
10%
7%
31%
7%
Postcode fout
6%
1%
7%
38%
Aantal fouten in SIGN. (N=148)
3
BIJLAGE 3
Categorie
Geen antwoord
Geïnteresseerd
1.
1
7
2.
1
6
3.
Weet niet
Niet geïn-
twijfelen
teresseerd
Geïnteresseerd
2
78%
1
2
67%
6
2
2
60%
4.
7
2
1
70%
5.
5
2
3
50%
6.
7
3
70%
7.
5
1
50%
8.
10
9.
100%
5
1
10.
9
1
11.
7
2
1
70%
7
1
1
78%
12.
3
4
1
1
71%
90%
13.
9
1
90%
14.
9
1
90%
1
88%
15.
2
7
TOT
8
106
16
20
75%
11%
14%
N=142 %
Interesse in een nieuwe editie van de gids.
Gemiddeld genomen is driekwart van de geïnterviewden geïnteresseerd in een eventuele nieuwe editie van de gids. Boven dit gemiddelde liggen de bedrijfsgeneeskundige diensten en de gemeentepolitie (beide 78%), en de algemeen maatschappelijke organisaties (88 %). Van de CAD's, vormingsinstituten en GG & GD's is 90% geïnteresseerd, terwijl al onze respondenten van de openbare bibliotheken geïnteresseerd bleken in een eventuele nieuwe editie van de gids. Onder het gemiddelde scoren de psychiatrische instellingen, het algemeen maatschappelijk werk, de Riagg's en de Gemeentelijke Sociale Diensten (70%), de sociaal raadslieden en de instellingen voor gezinszorg (resp. 60 en 67%) en tot slot de apotheken en het kruiswerk waar de helft van de geïnterviewden geïnteresseerd is in een eventuele nieuwe editie.
3
BIJLAGE 4a
cat
N
AA
Al Anon
Alateen
Werkgroep
OVD
Buitenv.
1.
4
4
2.
5
5
1
1
3.
3
3
2
4.
5
5
2
5.
4
3
6.
2
2
1
7.
3
3
1
8.
6
6
2
9.
3
3
1
10.
10
10
9
11.
7
7
12.
4
13.
Anorexia
Anonieme
Nervosa
Overeters
1
4
4
2
1
1
1
2
3
1
1
1
2
Vrouwen &
Phoenix
Medicijn
1
1
4
4
3
2
1
1
2
2
2
2
1
1
2
1
1
1
1
2
3
3
1
2
2
2
4
3
2
2
2
3
1
2
3
3
3
2
2
8
4
10
4
4
9
7
8
5
5
3
5
4
4
5
4
3
4
1
1
1
2
2
1
3
1
1
6
6
2
1
1
4
3
2
2
1
4
14.
7
7
5
3
2
6
5
6
5
4
3
15.
5
5
4
2
1
4
3
2
2
2
3
TOT
74
73
36
27
20
50
42
33
42
35
36
99
49
37
27
68
57
45
57
47
48
%
1
Agog
3
4
2
Bekendheid met zelfhulpgroepen bij de respondenten die de gids gelezen, of tijdens het interview ingekeken hebben.
3
BIJLAGE 4b
cat
N
Geen
AA
Antwoord
Al
Al-
Werkg.
Anon
ateen
Buitenv.
1
LOVD
An.
AO
Agog
Nerv
Vr. &
Phoe
Tot.
Med.
nix
Onb.
1.
6
4
2
2.
5
1
3
1
3.
7
1
4
1
4.
5
5.
6
6.
8
7.
7
1
5
1
8.
4
2
1
1
9.
7
4
3
10.
0
11.
3
1
2
12.
6
1
4
13.
4
14.
3
15.
TOT
%
1
1
2
4
2
1
3
1
6
1
1
1
1
1
2
1
1
1
1
1
3
1
1
2
1
5
4
1
76
22
43
4
2
0
2
2
0
4
1
1
11
80%
7%
4%
0%
4%
4%
0%
7%
2%
2%
24%
1
1
Bekendheid met zelfhulpgroepen bij respondenten die de gids niet gelezen of gezien hebben (N=54).
3
BIJLAGE 5
Cat.
AA
Al
Alateen
Anon
Werkgr.
OVD
Buitenv
Anor.
AO
AGOG
Nerv.
Vr. &
Phoenix
Nee
Medic.
Weet
N
Niet
1
2
4
1
7
2
1
7
1
9
3
2
2
1
2
6
1
9
4
4
2
1
2
4
10
8
8
7
10
1
1
1
1
5
6
3
7
2
1
1
1
1
8
7
1
10
9
1
4
10
8
5
4
6
11
4
2
1
12
3
13
4
1
14
3
1
15
2
1
1
Tot.
39
14
9
8
3
1
2
1
1
1
1
1
1
2
1
2
1
2
1
0
13
6
4
10
10
1
6
10
4
10
5
9
4
1
10
1
5
1
1
2
2
7
15
7
77
8
135
4
10
Doorverwijzen naar zelfhulpgroepen in de verslavingszorg in het verleden. (N=135)
Samengevat: Van de respondenten verwijst 59% nooit door naar zelfhulpgroepen. Acht (6%) wisten dat niet. Vijftig de respondenten (36%) gaven aan dat zij wel eens doorverwezen naar zelfhulpgroepen. Deze vijftig respondenten verwezen voornamelijk door naar de AA (78%); dan de AGOG (30%), Al Anon (28%), de OVD (26%) en Alateen (18%). Naar de St. Vrouwen en Medicijngebruik had 14% van deze respondenten wel eens iemand doorverwezen; St. Anorexia Nervosa (12%), Phoenix (8%), Anonieme Overeters (8%). Niemand gaf te kennen wel eens iemand naar de Werkgroep Buitenveldert te hebben doorverwezen.
3
BIJLAGE 6 Lijst van deelnemende zelfhulpgroepen
-
Anonieme Alcoholisten (AA)
-
Al-Anon Familiegroep
-
Alateen Nederland
-
Werkgroep Buitenveldert
-
Landelijke Stichting Ouders van Drugverslaafden (OVD)
-
Stichting Anorexia Nervosa
-
Stichting Anonieme Overeters (AO)
-
Stichting Anonieme Gokkers en Omgeving Gokkers Nederland (AGOG)
-
Stichting Vrouwen en Medicijngebruik
-
Stichting Phoenix
3