WORKSHOP 12 KWALITIJDSBESTEDING De workshop ‘KwaliTIJDsbesteding’ toont hoe je op een integratieve en multidisciplinaire manier tot een kwalitatieve dagbesteding kan komen voor personen met een ernstig meervoudige beperking. Een ‘activiteiten- TOP 5’ wordt samengesteld en in een programma op maat van de zorggebruiker gegoten. Deze vernieuwende methode wordt uitgelegd aan de hand van een praktijkvoorbeeld. Onze nieuwe visie op dagbesteding vormt de basis van deze workshop. U vindt hieronder onze visietekst terug.
1
Prachtige kleuren zichtbaar, een fijne gloed straalt krachtig schijnend warme zonnestralen. Verwarmend, schonend het lichaam en de ziel. De zon, al veel beschreven doet altijd weer goed, weet veel te geven, het beste in de mens naar boven te halen. Prachtige gezichten gezien, verkleurd door de prille lentezon, de zon doet leven, het grauwe, het duister weer even verdreven. Een warme bries voelbaar op en door je lichaam. Het geeft een intens gevoel, een tinteling van binnenuit. Gedachten, kleuren zien, zoals je ze nooit eerder gezien hebt… Proevend die lente, liefde golvend door je diepste binnenste liefde voor de mens, de natuur, overweldigend zo puur… Hoor die natuur in al zijn schoonheid klanken weerklinkend meegevoerd door de wind richting alle streken. Laat me in dit gevoel maar diep wegzinken, mij verliezen in mijn pure Zijn...
2
1
VISIE EN BELEID OP DAGBESTEDING ST.-ODA
Deze visietekst werd oorspronkelijk gemaakt in 2010, met als basis de visietekst ‘Visie op dagbesteding vzw Stijn (2008)’. Na enkele jaren ervaring met de vernieuwde werking rond dagbesteding op St.-Oda werd deze visietekst opnieuw aangepast in 2012. 2
INLEIDING
In het verleden werd de dagbesteding voor onze zorggebruikers meer aanbodgestuurd en groepsgericht georganiseerd, en eerder met de nadruk op kwantiteit. Dagbesteding en zorgvragen werden eerder ‘subjectief’ gekozen aan de hand van vroegere zorgplannen, dagelijkse ervaringen met de persoon, een waargenomen behoefte of de mening van bijvoorbeeld een dokter ... Vanuit deze knelpunten ontstond de nood aan een duidelijk kader waarbinnen deze zorgvragen en dagbestedingactiviteiten gekozen worden. Een kader dat zowel voor therapeuten, leefgroepbegeleiders alsook familie helder is: een duidelijk vertrekpunt om samen na te denken over toekomst, dagbesteding en “een goed gevoel” van het betreffende individu. In alles wat we doen moeten we ons de vraag stellen of dit bijdraagt tot een verhoging van ‘kwaliteit van leven’ voor de persoon met een ernstig meervoudige beperking in kwestie. Dit staat centraal bij elke keuze die we op St.-Oda maken. In deze visietekst verhelderen we eerst wat we onder dagbesteding verstaan, alsook de uitgangspunten die centraal staan in onze dagbesteding. Vervolgens wordt weergegeven op welke wijze we in de praktijk tot dagbesteding komen op maat van iedere zorggebruiker. Zowel de meerwaarde van deze TOP 5 als de mogelijke valkuilen komen aan bod. En tot slot bespreken we een aantal uitdagingen voor de toekomst. 3
HET BEGRIP ‘DAGBESTEDING’
3.1
Verzorging in zijn brede zin wordt niet tot dagbesteding gerekend
De primaire biologische basisbehoeften die als rode draad vervlochten zitten doorheen elke dag rekenen we niet tot dagbesteding. Deze noden (eten en drinken, gezondheid/hygiëne, slapen … cf. de behoeftenpiramide van Maslow) zijn primair en tellen we niet mee als dagbesteding omdat ze essentieel zijn om te overleven en identiek zijn voor elk mens. We zijn er ons van bewust dat het invullen van deze basisbehoeften de dag mee bepalen zal. Zo kan een gewone wasbeurt zeer prikkelend en vermoeiend zijn voor een persoon met een ernstig meervoudige beperking. Het is dan ook aangewezen dat er na zo’n wasbeurt voor deze zorggebruiker ruimte gecreëerd wordt voor ontspanning en rust. Daarnaast zal het kunnen genieten van een activiteit meer kans op slagen hebben als men een volle maag heeft t.o.v. als men honger heeft, zullen sommige zorggebruikers zich meer kunnen ontspannen als ze stoelgang hebben gemaakt vóór aanvang van de activiteit en zal een hectische en gejaagde ochtendsituatie invloed hebben op het daaropvolgende aanbodsmoment (vb. stressgevoeligheid versus gevraagde taakspanning …). De primaire biologische basisbehoeften hebben om deze redenen een enorme invloed op de spreiding van de dagbesteding, het tijdstip, eventueel de locatie, graad van actie, keuze van activiteiten … We moeten er dus steeds rekening mee houden, maar ze zijn geen dagbestedingactivitei-
3
ten als dusdanig. In de planning van de dagbesteding noemen we deze momenten ‘zwarte zones’. Ze zijn bovengeschikt aan dagbestedingactiviteiten. Wanneer het bieden van een basisbehoefte echter kadert in een groter geheel zoals een relaxerende lichaamswassing, snoezelbad, culinaire activiteit … wordt dit wel ingepland als dagbestedingactiviteit. 3.2
De verzamelnaam ‘dagbesteding’
Dagbesteding is de verzamelnaam voor vrije tijdsactiviteiten, aanbodsmomenten en therapieën (zie schema 1). Deze drie pijlers van dagbesteding zijn gelijkwaardig waarbij “vrije tijd” extra aandacht verdient omdat dit het grootste deel van de zorggebruikers hun dag inneemt. Daarnaast is er niet altijd een strikte scheiding mogelijk tussen aanbod en vrije tijd of aanbod en therapie. Er zullen altijd activiteiten zijn die tussen de betreffende pijlers schipperen. Toch trachten we te verduidelijken wat nu precies waaronder geplaatst wordt.
Vrije Tijd
duidelijke blijk van welbevinden zonder of met een minimum aan begeleiding meestal niet wereldverruimend
Aanbod
algemene doelstelling beleving staat centraal zoveel mogelijk gericht op het momentaan welbevinden meestal onder begeleiding eerder wereldverruimend
Therapie
specifieke doelstelling met een te behalen streefdoel werken aan verandering niet noodzakelijk gericht op het momentaan welbevinden meestal onder intensieve begeleiding vaak wereldverruimend
Schema1: DAGBESTEDING – Het St.-Oda 3-pijlermodel
‘Therapie’ omvat ‘behandelingen’ met zeer specifieke doelstellingen die op voorhand bepaald zijn. Therapie onderscheidt zich van aanbod en vrije tijd omdat het een streefdoel heeft dat men wil behalen. Het is gericht op verandering en kan gaan over streven naar een positieve verandering of het tegenhouden van een negatieve verandering (vb. behoud zelfredzaamheid, onderhouden van de mobiliteit …). Therapie kan aansluiten bij de persoonlijke voorkeuren van de zorggebruiker maar kan ook door de zorggebruiker ervaren worden als minder prettig. Therapie verloopt vaak onder intensieve begeleiding.
4
Wanneer we spreken over ‘aanbod’ leggen we de nadruk op het ‘beleven’. Het gaat hier over eerder algemene doelstellingen die veel vrijblijvender zijn dan een therapie. Het doel op zich zit hem vaak in de activiteit zelf zoals het genieten van een tasje koffie in het cafetaria. Het momentane welbevinden van de persoon met een ernstig meervoudige beperking staat bij aanbod meer voorop dan bij therapie. Therapie en aanbod kunnen perfect naast elkaar bestaan binnen het geheel van dagbesteding. Inhoudelijk zijn er verschillen in aanpak, wetenschappelijke onderbouwing, achtergrond, motivatie, enz. Maar zowel aanbod als therapie hebben een bewustwording nodig en bezitten doelstellingen die in meerdere of mindere mate expliciet aanwezig zijn. Het spreekt voor zich dat bepaalde therapieën niet gegeven kunnen worden door leefgroepbegeleiders of niet-erkende therapeuten. Maar therapeuten kunnen naast therapie wel aanbod geven. Ten derde bestaat er ‘vrije tijd’. De eigenschappen van ‘vrije tijd’ berusten op, de door ons waargenomen, activiteiten waaraan de zorggebruiker een goed gevoel ontleent. Elke zorggebruiker heeft activiteiten waarvan hij/zij het meeste ‘lijkt’ te genieten. Voor velen van onze zorggebruikers speelt dit zich vaak af rond eten en drinken; maar ook andere favoriete activiteiten, die op het eerste zicht weinig specifieke doelstellingen nastreven, kunnen een goed gevoel geven aan de persoon. Deze momenten mogen niet verloren gaan. Het is dus erg voornaam bij onze doelgroep dat we ons bewust zijn van het feit dat onze zorggebruikers hiervoor afhankelijk zijn van hun begeleiders. Aanbod en therapie is dagbesteding die meestal verloopt onder constante begeleiding van een professional, stagiair of vrijwilliger. Deze begeleiding kan met direct contact (individuele activiteit) of indirect contact (groep of subgroepsactiviteit) verlopen. Een vrijetijdsactiviteit vergt meestal geen begeleiding of enkel bij aanvang, soms kortstondig tussendoor en bij afsluiting. We denken hier aan: geplaatst worden onder de droogdouche of in de snoezelruimte van de eigen leefgroep, muziek beluisteren, puzzelen, breien, activiteitenbord met schakelaars … Meestal situeert ‘vrije tijd’ zich in de leefgroepruimte als invulling tussen het programma van aanbod en therapieën door. Vanuit de bewonersgerichte diensten en de leefgroepen proberen we open te staan voor alle vragen die er zijn. Op die manier bleek uit de bevraging in 2010 dat er veel vraag was naar “recreatief busrijden”. Sindsdien werd deze nieuwe activiteit mogelijk gemaakt en rijdt er nu 2 keer per week een bus op het terrein als vrijetijdsinvulling voor een aantal zorggebruikers. Dit principe geldt niet enkel voor vrijetijdsinvulling maar eveneens voor andere dagbestedingactiviteiten. Deze manier van werken creëert ruimte om de creativiteit van de bewonersgerichte diensten te realiseren en in te bouwen wanneer dit gemotiveerd kan worden vanuit de zorgvragen van de zorggebruikers. Het is van uiterst belang dat men een zoektocht onderneemt naar wat de persoon met een ernstig meervoudige beperking echt een goed gevoel ‘lijkt’ te geven. Dit is een taak voor alle betrokkenen. Hier moet dus ruimte voor zijn en moeten we bewust aan blijven werken. Deze zoektocht op zich en het aanbieden van verschillende activiteiten of materialen valt soms onder therapie en soms onder ‘experimenteertijd’, in de vorm van een ‘onderzoeksfase’. We kunnen in dit geval niet spreken van aanbod of vrije tijd, omdat men nog niet kan spreken over een ‘goed gevoel’. We hebben het hier over zorggebruikers die bijvoorbeeld erg afzijdig staan tegenover nieuwe dingen, maar er na gewenning wel enorm van ‘lijken’ te genieten. In dit geval zal de gewenningsfase ingepland worden als therapie. Hebben we het echter over zorggebruikers waarbij niet duidelijk is wat ze ‘aangenaam’ lijken te vinden, dan wordt dit ingepland in ‘experimenteertijd’ van een therapeut. Pas na deze ontdekkingsfase en de ervaring dat een bepaalde activiteit de voorkeur ‘lijkt’ te krijgen bij de zorggebruiker, wordt dit ingevuld als aanbod of vrije tijd.
5
3.3
Algemene en specifieke doelstellingen van dagbesteding
Doelstellingen bepaald voor dagbestedingactiviteiten zijn nauw verbonden met de zorgvragen, ze vloeien er als het ware uit voort. Om die reden vinden we het belangrijk dat het begrip “zorgvragen” nader toegelicht wordt. Zorgvragen zijn onze basisdoelstellingen per zorggebruiker, die minstens driejaarlijks bepaald worden op een zorgplanbespreking. We kunnen pas spreken over een zorgvraag als het gaat over een bepaalde behoefte of nood van een individu. Hierbij sluiten we de algemene basisbehoeften uit die elke persoon nodig heeft, met of zonder een beperking. Deze basisbehoeften zijn de fysiologische behoeften waaraan altijd eerst voldaan moet worden vooraleer men kan functioneren. Deze noden (eten en drinken, gezondheid/hygiëne, slapen, ontlasting … cf. behoeftenpiramide van Maslow) zijn primair en rekenen we niet tot de ‘zorgvragen’ omdat ze essentieel zijn om te overleven en identiek zijn voor iedere persoon. Zorgvragen werken we concreet uit aan de hand van algemene en specifieke doelstellingen, op maat van iedere zorggebruiker. Deze uitgewerkte doelstellingen kunnen gaan over dagbesteding, leefgroepbegeleiding, medische ondersteuning … . Zowel zorgvragen als doelstellingen van dagbesteding worden multidisciplinair bepaald. De doelstellingen, die we vooropstellen, kunnen zeer verschillend zijn. Sommige doelstellingen kunnen zeer specifiek omschreven worden. Andere doelstellingen zijn eerder algemeen. Algemene doelstellingen zijn zo ruim zijn dat ze na de fysiologische behoeften bij het mens-zijn horen. We spreken hier over doelstellingen zoals: individuele aandacht, variatie in de dag, ‘eens buiten geweest zijn’, sociale contacten, zinvolle of aangename dagbesteding, beweging, enz. Deze algemene behoeften zijn basis maar kunnen verschillend zijn in belangrijkheidgraad tussen elk individu. Zo kan de ene zorggebruiker meer behoefte hebben aan ‘het naar buiten gaan’ dan een ander. Algemene doelstellingen vinden we vooral terug bij dagbestedingactiviteiten van leefgroepbegeleiders. Voorbeelden van activiteiten waar algemene doelstellingen tot uiting komen, kunnen zijn: een gewone wandeling, feest vieren, terrasje pikken … Specifieke doelstellingen streven naar meer dieperliggende idealen en zijn duidelijker individueel bepaald. Zij sluiten nauwer aan bij de eigenheid van elk individu op zich (bv. aanleren van zelfredzaamheid om de eigenwaarde van de zorggebruiker te stimuleren, het bieden van veiligheid door bewust opbouwen van vertrouwensrelaties …). Specifieke doelstellingen en dus specialisatie en diepgang wordt meer verwacht bij dagbesteding vanuit therapeuten. Voorbeelden van activiteiten met specifieke doelstellingen kunnen zijn: een belevingswandeling, een ontwikkelingsgericht aanbod, een zindelijkheidstraining … Algemene doelstellingen gaan dikwijls vooraf aan specifieke doelstellingen maar zijn hier niet aan ondergeschikt. Beide blijven hun waarde behouden. 4
DE UITGANGSPUNTEN VAN DAGBESTEDING
De essentie van deze visie op dagbesteding concentreert zich vooral rond twee belangrijke uitgangspunten: ‘het “zich goed voelen”’ en ‘kwaliteit boven kwantiteit!’. 4.1
Het “zich goed voelen”
Op St.-Oda streven we ernaar dat iedere persoon, die hier verblijft in woon- of dagopvang, “zich goed in zijn vel voelt”. Dit is een niet al te gemakkelijke opgave in het werken met personen met een ernstig meervoudige beperking. Toch stellen we “zorg op maat” voorop waarbij we uitgaan van ieders beperkingen én mogelijkheden.
6
Over het algemeen wordt aangenomen dat iemand zich goed voelt, wanneer hij zowel op emotioneel, cognitief, sociaal en fysiek vlak in evenwicht is. Wij weten echter maar al te goed dat dit bij onze zorggebruikers zelden het geval is. In de ervaring met onze doelgroep is duidelijk dat al deze gebieden nauw met elkaar samenhangen. Daarnaast zijn er nog een aantal aspecten heel erg belangrijk om een volledige beeldvorming te krijgen van een persoon, zoals zijn geschiedenis en context, de omgang van opvoeders en therapeuten, de beleving van de persoon zelf, de invloed van medische problematieken alsook de gevolgen van de mogelijke bijkomende beperkingen … Al deze aspecten samen moeten in rekening gebracht worden alvorens over iemands dagbesteding te gaan “beslissen”. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt immers dat wanneer een persoon in evenwicht is, hij zich pas gelukkig voelt of in de mogelijkheid is “zich goed te voelen”. Wanneer we dit voorop stellen in onze visie op dagbesteding, vraagt dit naar een meer diepgaande manier van het bieden van ondersteuning aan onze zorggebruikers. Dit bewerkstelligen we momenteel voornamelijk door de nadruk te leggen op emotionele ontwikkeling en gepaste begeleidingsstijlen, alsook een duidelijke visie te hanteren op emancipatorisch werken (zie visietekst ‘Emancipatorisch werken’ en tekst ‘“Emotionele Ontwikkeling” op de kaart binnen de zorgverlening van St.-Oda!). 4.2
Kwaliteit boven kwantiteit!
We willen kritisch staan tegenover activiteiten die ‘voor iedereen’ gelden. De individuele zorgvraag staat voorop en de voorkeur zal gaan naar kwaliteit en niet naar kwantiteit. Zo kiezen we er bewust niet voor om 100 zorggebruikers eenmaal per maand 10 minuten paardrijden te bieden. We verkiezen daarentegen om 60 zorggebruikers, waarvoor paardrijden een bepaalde doelstelling nastreven kan, eenmaal per week 20 minuten paardrijden aan te bieden. Dit streven brengt met zich mee dat we meer leefgroepoverstijgend kunnen werken. De zorggebruikers van leefgroep A die paardrijden als zorgvraag hebben sluiten aan bij de zorggebruikers van leefgroep B met dezelfde nood. Hierbij moeten de doelstellingen van de activiteit voor alle deelnemers in dezelfde lijn liggen. Bijvoorbeeld, er kan een groepje paardrijden gevormd worden dat gericht is op energieontlading en actie en een ander groepje dat meer het accent legt op ontspanning en sensopathische ervaringen. Door te streven naar kwaliteit bekomen we automatisch meer differentiatie binnen individuele maar ook groepsactiviteiten. De activiteiten worden op maat van de zorggebruiker gegeven en geëvalueerd. Op die manier kunnen we een oneindig aantal doelstellingen combineren waardoor één activiteit meerdere uitvoermogelijkheden bezit. In het verleden was dit enigszins ook het geval maar door er nu bewuster aan te werken, zien we een duidelijke kwaliteitsvooruitgang in activiteiten voor de betrokken personen in kwestie. 5
VAN VISIE NAAR PRAKTIJK
5.1
Het handelingsplan
Om tot dagbesteding op maat van de zorggebruiker te komen, vertrekken we vanuit het handelingsplan. Het handelingsplan wordt iedere drie jaar opgesteld voor elke zorggebruiker tijdens een zorgplanbespreking. Dit gebeurt steeds multidisciplinair en samen met de familie als volwaardige partner in de zorg. In het handelingsplan is belangrijke info terug te vinden over de evolutie van een zorggebruiker, over de individuele begeleidingsstijl, specifieke noden en lievelingsactiviteiten.
7
Met het handelingsplan als vertrekpunt wordt vervolgens multidisciplinair bepaald wat de activiteiten – TOP 5 is voor de betrokkene. Op basis van deze TOP 5 maken de therapeuten het programma op voor de zorggebruiker in kwestie. Het handelingsplan is multidisciplinair bepaald en zo opgebouwd dat het een echt hulpmiddel is om werkelijk vraaggestuurd te werken. Iedere zorggebruiker heeft een handelingsplan, opgebouwd uit vier verschillende rubrieken, die we hieronder toelichten. Deze vier belangrijke aspecten zijn evolutie, begeleidingsstijl, lievelingsactiviteiten en noden van de zorggebruiker. Door deze als vertrekpunt te nemen in het opzetten van dagbesteding, houden we rekening met iedere vraag, specifieke noden en voorkeuren. 5.1.1
Evolutie
Om te garanderen dat we continuïteit bieden in onze zorgplanning, blikken we eerst en vooral even terug op de periode sinds het vorige handelingsplan, dus op de voorbije drie jaar. We brengen kort in kaart hoe de zorggebruiker het stelt en met welke belangrijke gebeurtenissen, veranderingen hij te maken heeft gehad. Dit beeld vormt het vertrekpunt voor het handelingsplan. We zorgen er dus voor dat we vertrekken van eenzelfde beeld van de zorggebruiker en trachten op die manier duidelijker naar continuïteit te streven. 5.1.2
Begeleidingsstijl
Naast de evolutie is de begeleidingsstijl een belangrijke pijler van het handelingsplan. In de ‘begeleidingsstijl’ wordt de kern van de omgang en aanpak van de zorggebruiker omschreven. Principes, zoals het belang van emotionele ontwikkeling en emancipatorisch werken, staan binnen St.Oda centraal bij het opstellen van deze individuele begeleidingsstijl. Het zijn richtinggevende principes waarbij we ons niet enkel richten op gedrag. Het gaat veeleer over de algemene omgang en aandachtspunten hierbij. 5.1.3
Lievelingsactiviteiten
Om uiteindelijk tot een programma op maat te komen, staan we in ons handelingsplan stil bij de lievelingsactiviteiten van een zorggebruiker. In deze rubriek stellen we ons de vraag: ‘Welke activiteiten ‘lijkt’ deze zorggebruiker graag te doen of waarvan ‘lijkt’ hij het meest te genieten?’ We proberen te kijken door de ogen van de zorggebruiker. Dit vraagt voldoende inlevingsvermogen van onze zijde. We spreken over ‘lijkt’ omdat we met onze doelgroep van personen met een ernstig tot diep verstandelijke beperking niet al te snel willen ‘veronderstellen’ dat iets aanslaat. Bij de selectie van ‘lievelingsactiviteiten’ laten we ons uitsluitend leiden door het welbevinden van de zorggebruiker, los van de begeleidingsstijl en de noden die door ons voorop gesteld worden. 5.1.4
Noden
In de rubriek ‘noden’ trachten we de belangrijkste behoeften van de zorggebruiker weer te geven. Van groot belang is dat we hierbij voldoende rekening houden met wat iemand ‘aankan’. Onze aandacht voor het ‘aankunnen’ wordt gestuurd vanuit het belang dat we hechten aan het kader van emotionele ontwikkeling. We gaan ook na welke de aandachtspunten zijn wat betreft zwarte zones. Zwarte zones garanderen dat het tijdstip van aanbod afgestemd is op de zorgvragen van de betrokkene. Het gebruik van zwarte zones dient ervoor te zorgen dat het tijdig tegemoet komen aan primaire biologische basisbehoeften steeds voorop staat. Dagbesteding is bijgevolg ondergeschikt aan was-, eet-, en rustsituaties. Zo gaan we over het algemeen geen dagbesteding organiseren tussen 12u en 13u, omdat
8
de zorggebruikers dan hun maaltijd nuttigen. Sommige zorggebruikers hebben echter de vraag om net om 12.30 uur een activiteit te doen. Deze nood specificeren we dan duidelijk in ons handelingsplan. Naast de zwarte zones hanteren we ook een aantal basisprincipes betreffende het aankunnen van de zorggebruiker: Basisprincipes betreffende het ‘aankunnen’ Deze fungeren als een checklist om de voorgaande rubrieken nog meer te vertalen naar de praktijk van dagbesteding. Basisprincipes concretiseren wat een zorggebruiker aankan wat betreft dagbesteding. Het zijn achterliggende waarden waar we graag aandacht aan willen besteden tijdens de keuze van de dagbesteding. We gaan op zoek naar een geïndividualiseerd evenwicht tussen: a
Activiteit en rust
Bij het opstellen van de programma’s hebben we aandacht voor een evenwicht tussen rust, ontspanning en inspanning. Een mens kan maar genieten van dagbesteding als hij de energie ervoor heeft om ten volle de activiteit te kunnen ervaren. Een afwisseling tussen actieve en stimulerende activiteiten moet hand in hand gaan met op tijd en stond een rustmoment of een ontspannende activiteit. Overvraging is dan ook iets wat bewaakt moet worden om pedagogische problemen of afkeer van activiteiten of begeleiding te voorkomen. Het tijdstip waarop men activiteiten inplant zal ook bepalend zijn voor de aard van de activiteit. Activiteiten meteen na een zware maaltijd of vlak voor het slapen gaan zijn bij voorkeur van een ontspannende aard. Met aandacht voor een aangename invulling van de fysiologische behoeften blijft het respecteren van de zwarte zones van belang. Spreiding van activiteiten doorheen de dag is dus belangrijk maar ook spreiding van het programma doorheen een week is van belang. We trachten het aanbod/de therapieën vanuit de bewonersgerichte diensten evenwichtig in te plannen zodat er geen concentratie van activiteiten is in het begin van de week en op de vrijdag enkel nog vrijetijdsaanbod overblijft. Hierbij sluit aan dat bepaalde pedagogische gedragingen beter gekanaliseerd kunnen worden wanneer ze ondersteund worden door een antwoord vanuit de dagbesteding. Probleemgedrag kan verminderen als er voldoende dagbesteding is en verveling wordt tegengegaan. Ook voor de medebewoners kan het een verlichting zijn wanneer bepaalde zorggebruikers uit de groep gehaald worden. Dit impliceert niet dat zorggebruikers met deze problematiek voorrang moeten krijgen wanneer het gaat over invulling van dagbesteding. Voor de professional is het een uitdaging om aandacht te blijven opbrengen voor de zorggebruikers die “minder aandacht vragen”. Uiteraard is het zo dat, wanneer de ‘druktemakers’ uit de leefgroep gehaald worden, dit eveneens direct voordeel brengt voor de zorggebruikers die meer nood hebben aan rust opdat zij opnieuw kunnen genieten van rustige muziek of een ontspannen sfeer. Tot slot verdient de taakspanning die eigen is aan de persoon in kwestie de nodige aandacht. De duur dat een zorggebruiker zich kan concentreren of kan genieten van een activiteit bepaalt mee hoelang een activiteit kan of mag duren. b
Variatie versus structuur/voorspelbaarheid
Nieuwe ervaringen opdoen geven kleur aan het leven. Afwisseling in het programma is belangrijk om de leefwereld van de zorggebruikers te verruimen, om hen kennis te laten maken met een breder kader en verschillende zintuigen aan te spreken.
9
Nieuwe activiteiten werken stimulerend en wekken nieuwsgierigheid op. Eentonigheid proberen we dan ook te vermijden en kan perfect samengaan met structuur en voorspelbaarheid indien we dit goed voorbereiden en inplannen. Als structuur en voorspelbaarheid bepalend zijn voor de zorggebruiker om te kunnen genieten en deelnemen aan een activiteit wordt hier aandacht aan besteed. Een vaste therapeut die op bepaalde vaste momenten in de week dezelfde zorggebruiker inplant, streven we, indien mogelijk en nodig, na. c
Individuele en groepsactiviteiten
Het erbij horen en samen dingen beleven kan verrijkend zijn en blijft belangrijk in ieders leven. Binnen de dagbesteding moet er dan ook plaats zijn om activiteiten te beleven ‘in de groep’ (er tussen zitten en meedoen), ‘met de groep’ (op afstand zitten maar meedoen) of ‘naast de groep’ (op afstand zitten en enkel kijken). Integratie of inclusie staat voor een meer maatschappelijk doeleinde, maar kan ook voor onze zorggebruikers waardevol zijn op voorwaarde dat de zorgvraag beter of minstens evengoed beantwoord kan worden in de samenleving. Hiermee bedoelen we dat het laten plaatsvinden van activiteiten buiten de voorziening enkel zinvol is als deze effectief een meerwaarde bieden of minstens gelijke waarde hebben t.o.v. de activiteiten binnenshuis. d
Thuis en buitenshuis
Het ‘uit huis’ gaan voor aanbod of therapie geniet de voorkeur omdat dit een extra meerwaarde kan geven aan de activiteit als dusdanig. De ‘nieuwe’ omgeving kan door zijn uitzicht, vaste handelingen of rituelen, eigen geuren en kleuren, enz. een eigen functie krijgen. Deze ‘nieuwe’ omgeving kan de alertheid doen toenemen. Daarnaast heeft het zich verplaatsen van locatie bijkomende algemene doelstellingen zoals: verplaatsing - beweging, meer kans op sociale contacten, aandachtverhoging, etc.. Vervolgens versterkt het ‘uit huis gaan’ de leefruimte van de leefgroep meer in zijn functie van ‘thuis komen’. Een thuis waar ik mezelf mag/kan zijn, niets moet, er niet direct iets verwacht wordt … 5.2
Het tot stand komen van de ‘activiteiten – TOP 5’
Met deze persoonlijke fiche als vertrekpunt stellen we in multidisciplinair team1 een activiteiten TOP 5 samen met bijbehorende specifieke doelstellingen op maat van iedere zorggebruiker. Deze activiteiten - TOP 5 betreft de meest geschikte activiteiten voor de betrokken zorggebruiker, geordend naar prioriteit. Een activiteiten - TOP 5 wordt samengesteld vanuit de zorgvragen en begeleidingsstijl enerzijds en de favoriete dagbesteding anderzijds, aangevuld met alle bijkomende informatie vanuit de persoonlijke fiche van de zorggebruiker. Deze activiteiten - TOP 5 kan zowel therapie, aanbod als vrije
1
Op St.-Oda bestaat een multidisciplinair team uit een hoofdbegeleider (die de leefgroepbegeleiders vertegenwoordigt), kinesitherapeut, logopedist, ergotherapeut, bewegingstherapeut, muziektherapeut, sociaal assistent (als vertegenwoordiger van de familie), psychopedagoog en afgevaardigde van de medisch-verpleegkundige dienst (dokter en/of verpleegkundige).
10
tijd omvatten en wordt per zorggebruiker gespecificeerd naar frequentie, duur, benodigde deskundigheid, en specifieke doelstellingen. Om aan te geven welke therapeutische deskundigheid nodig is per activiteit in de activiteiten - TOP 5, worden er drie codes gebruikt: V (= Voert uit): hierbij is therapeutische deskundigheid zeker nodig. De therapeut voert deze activiteit uit en de leefgroep kan hierbij ondersteunend zijn. De therapeut heeft bepaalde doelstellingen die opgevolgd dienen te worden bij deze activiteit. O (= Ondersteunt): therapeutische ondersteuning is nodig, maar niet op die manier dat het altijd noodzakelijk is dat de therapeut deze activiteit uitvoert. Het is op zich voldoende indien de therapeut deze activiteit van op een afstand opvolgt, tips geeft, stuurt, begeleidt en kijkt of de leefgroep of de vrijwilliger de activiteit op een adequate manier uitvoert. N (= Niet noodzakelijk): therapeutische deskundigheid is niet noodzakelijk. Dit zijn activiteiten die door de leefgroep, de ouders, een vrijwilliger … uitgevoerd kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is gaan wandelen om een frisse neus op te doen. Deze therapeutische deskundigheidscodes zijn richtinggevend en een leidraad om het programma op een goede manier op te stellen. De persoonlijke fiche en TOP 5 van onze zorggebruikers worden jaarlijks in multidisciplinair team geëvalueerd en driejaarlijks op een zorgplanbespreking. Daarnaast is er steeds de mogelijkheid om tussentijds de activiteiten - TOP 5 aan te passen, mits multidisciplinair overleg. Flexibiliteit wat betreft het invullen van de dagbesteding staat voorop! Met de activiteiten – TOP 5 willen we kritisch staan tegenover activiteiten die ‘voor iedereen’ gelden. We stellen de zorgvraag voorop en verkiezen kwaliteit boven kwantiteit. 5.3
Programma op maat van de zorggebruiker
Dankzij zo’n specifieke voorbereiding en inhoudelijk degelijk onderbouwde aspecten, die telkens multidisciplinair besproken worden, vormen we uiteindelijk het programma op maat van de zorggebruiker. 6
MEERWAARDE VAN DE ‘ACTIVITEITEN – TOP 5’
Na 2 jaar werken met onze nieuwe visie op dagbesteding wordt algemeen ervaren dat we objectiever beslissingen nemen aangaande de invulling van dagbestedingactiviteiten, dat er meer multidisciplinair overleg is, dat zorgvragen nauwer verbonden zijn met het effectieve programma, dat doelstellingen duidelijker bepaald (kunnen) worden gezien er veel specifieker besproken wordt wat iemand nodig heeft én graag ‘lijkt’ te doen, dat activiteiten gedifferentieerder uitgebouwd worden wat de kwaliteit ten goede komt, dat de prioriteiten binnen iemands weekprogramma transparanter zijn en we hierdoor sneller beslissingen kunnen nemen wanneer er veranderingen zijn binnen de diensten (qua uren) of binnen de leefgroep (overlijden of verhuis), dat er sneller activiteiten aangepast worden of nieuwe ontwikkeld worden dankzij een duidelijkere motivatie vanuit de zorggebruiker, dat we beter weten waar nood aan is (bv. bewegingstherapeut, ergotherapeut, logopedist …) dankzij een veel duidelijker beeld op wat gevraagd wordt … Werken met de activiteiten – TOP 5 draagt er toe bij dat therapeuten meer ‘samen’werken, in plaats van naast mekaar; dat de selectie en uitvoering van dagbesteding aansluit bij de geïndividualiseerde zorgvragen; de gedragsaanpak meer multidisciplinair doorleefd is …. Dit heeft een positief effect op alle betrokkenen: therapeuten, leefgroepbegeleiders, familieleden, psychopedagogen … We hebben meer het gevoel samen één team te zijn ter ondersteuning van onze zorgge11
bruikers. Bovendien bepalen we, op basis van wat de zorggebruiker vraagt (lees: nodig heeft én graag ‘lijkt’ te doen), hoeveel therapie-uren we nodig hebben, kijken we kritisch naar de verdeling van therapie-uren over de verschillende diensten/disciplines en gebeurt waar nodig een herverdeling. 7
ONDERSTEUNING VANUIT HET BELEID
Om deze visie uit te dragen en in de praktijk haalbaar te maken, hebben we ondersteuning nodig vanuit het beleid. Directie staat achter deze visie en tracht mee te stimuleren waar nodig. Zo is de TOP5 verwerkt in de strategiemap van St.-Oda. Ieder jaar wordt de realisatie van de top5’s kritisch bekeken en berekend. De resultaten worden gepubliceerd in het jaarverslag. Ook worden er steeds verantwoorde beslissingen genomen betreffende therapie-uren. Doordat we werken met een activiteiten TOP5, hebben we (in vergelijking met voorheen) nu een veel objectiever overzicht van waar precies nood aan is. Op basis van de TOP5 gegevens op organisatie-niveau kan ook sneller beslist worden of we bijvoorbeeld meer nood hebben aan logopedie-uren of ergotherapieuren. Daarnaast zorgt het beleid ook voor het ter beschikking stellen van middelen en toepassingen, ter opvolging en uitvoering van de top5. Er wordt eveneens vanuit het beleid verwacht dat leefgroepen hun steentje bijdragen aan de realisatie van de TOP5. En in de zoektocht naar vrijwilligers of bijvoorbeeld in dialoog met de familie wordt de uitvoering van de TOP5 ook gezamenlijk gedragen. 8
VALKUILEN EN UITDAGINGEN VOOR DE TOEKOMST!
Onze nieuwe visie op dagbesteding met het gebruik van de activiteiten - TOP 5 zorgt nu al voor duidelijk meer vraaggestuurd aanbod (in plaats van aanbodgestuurd), meer aandacht voor de kwaliteit van dagbesteding in plaats van de kwantiteit, bewuster kiezen voor het al dan niet groepsgericht werken, vaker stilstaan bij specifieke doelstellingen, enz. We hebben het gevoel op de goede weg te zijn, maar zien wel nog enkele valkuilen alsook uitdagingen in de toekomst … Naast de vele voordelen, die duidelijk zijn sinds de vernieuwde werking, blijven we kritisch voor mogelijke valkuilen er van. We willen bijvoorbeeld bewaken dat de activiteiten - TOP 5 niet vooral met therapie wordt ingevuld als de zorggebruiker evenzeer vraag heeft naar aanbod en vrije tijd. We mogen niet blind streven naar het maximaliseren van duur en frequentie van activiteiten, maar dienen steeds de doelstellingen van het betrokken individu centraal te stellen (en dit wil niet altijd zeggen: meer is beter!). Anders vervallen we immers al snel terug in ‘kwantiteit boven kwaliteit’. Tevens moeten we ons de vraag kunnen stellen of iedere zorggebruiker een vraag heeft naar een activiteiten - TOP 5. Mogelijks is een activiteiten - TOP 3 voor bepaalde zorggebruikers meer op maat. Verder willen we blijven streven naar het afstemmen van de activiteiten - TOP 5 op de werkelijke vraag van de zorggebruiker, en dit bijgevolg los zien van wat nu gerealiseerd wordt en ‘haalbaar’ lijkt. Praktische moeilijkheden (vb. een volzet paardrij-programma) mogen ons dus niet terug tot meer aanbodgestuurd denken leiden. Echt vraaggestuurd werken vraagt creatieve oplossingen! Tot slot moet het multidisciplinaire team blijven bewaken dat de persoonlijke fiche up to date blijft omdat het fungeert als vertrekpunt voor het kritisch evalueren van de activiteiten - TOP 5. Door deze kritische kijk zien we echter niet enkel valkuilen maar ook uitdagingen voor de toekomst. Zullen we erin slagen voldoende ruimte te maken voor ‘experimenteertijd’ voor therapeuten zodat onze zorggebruikers voldoende kunnen proeven van gevarieerd aanbod? Om net die activiteiten te kunnen ontdekken waaraan de persoon een goed gevoel ontleent, is het immers van uiterst belang dat men een diepgaande zoektocht onderneemt naar wat de persoon met een ernstig meervoudige beperking echt graag doet. Zullen we er blijvend in slagen om flexibele programmawijzigingen door te voeren naar aanleiding van veranderde activiteiten - TOP5’s? Zullen we onze
12
visie op dagbesteding staande kunnen houden wanneer dagbesteding ook zal ingevuld worden aan de hand van persoonsgebonden financiering? Hoe kunnen we onze toegenomen aandacht voor het belang van emotionele ontwikkeling nog meer integreren in de selectie en uitvoering van dagbesteding? Kunnen we onze dagbesteding snel genoeg aanpassen aan de meer flexibele verblijfsduren die we opmerken sinds St.-Oda een multifunctioneel centrum (MFC) is? Kortom, uitdagingen genoeg, maar eveneens ideeën genoeg … en met deze 1e evaluatie van onze vernieuwde visie hebben we zeker het vertrouwen dat de zorggebruikers op St.-Oda een kwalitatieve dagbesteding aangeboden wordt. Psychopedagogische dienst, dienstencentrum St.-Oda September, 2013
13