MAGAZINE HET LEVEN IN SCHOONHOVEN NUMMER 9 OKTOBER 2011 € 4,95
Wonen, Werken en Welzijn
Oudeliedenhuis Plateelschilder Toon Verbrugge
Uitgeverij Quadraat
COLOFON Het leven in Schoonhoven Nr. 9 Wonen, werken en welzijn REDACTIE Madelon Dijkstra, Hans Fokker, Piet Niestadt, Ad de Vaal en Marliese van der Wal. EINDREDACTIE Madelon Dijkstra VORMGEVING José van Hattem, Carola Vermeer, Fecit Vormgevers, Vianen DRUKWERK Drukkerij De Groot, Goudriaan MEDEWERKERS AAN DIT NUMMER Rien van Bergeijk, Sylvia Brands, Hans Breuer, Kees Codée, Hans van Dorst, Herman Groothuis, René Kappers, Max Kerremans, Sjaak Maasland, Otto Ooms, Simon Ooms, Leen Ouweneel, Jur Verburg. Fotografie De in dit magazine opgenomen foto’s (tenzij anders aangegeven) zijn uit de ‘Collectie Cock van Holten’ en eigendom van de Stichting Behoud Cultureel Erfgoed Schoonhoven. ISBN 978 90 76940 88 5 NUR 693 REDACTIE-ADRES Niestadt, Lopikerstraat 34, 2871 BX Schoonhoven
[email protected] UITGEVER Uitgeverij Quadraat, Bakkerstraat 6, 4132 VC Vianen AFBEELDING OMSLAG VOORZIJDE De eerste uitgave van de Schoonhovense Courant, K3 blik, Oudeliedenhuis, Plateelschilder Toon Verbrugge AFBEELDING OMSLAG ACHTERZIJDE Het dempen van de Zevender, achter de huizen in de Lange Weistraat, 1933) COPYRIGHT Het auteursrecht van de in deze uitgave opgenomen artikelen berust - tenzij anders geregeld - bij de uitgever. Het auteursrecht op de in deze uitgave opgenomen afbeeldingen berust bij de rechthebbenden, zoals beschreven in de fotobijschriften. De uitgever heeft van alle hem bekende rechthebbenden op de in deze publicatie opgenomen teksten en afbeeldingen toestemming verkregen om deze af te drukken. Indien anderen menen zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt hen verzocht zich in verbinding te stellen met de uitgever: p/a Uitgeverij Quadraat, Postbus 33, 4130 EA Vianen. © Idee, concept en vormgeving, Uitgeverij Quadraat, Vianen. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/ of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
www.hetleveninschoonhoven.nl Website met aanvullende informatie over het magazine. Elke maand nieuwe artikelen en foto’s!
230
De ‘Boerenbijbel’ De Schoonhovensche Courant ruim een eeuw spil van de informatievoorziening van stad en streek De krant. Dat was een staand begrip in Schoonhoven in de vele decennia van het bestaan van het Nieuwsblad voor Zuid-Holland en Utrecht, Schoonhovensche Courant, later Schoonhovense Krant. Iedereen wist welke krant bedoeld werd, er was immers geen andere die een zo hoge lezerdichtheid had en zo´n sterke band had met bestuurders, bedrijven en inwoners van de Krimpenerwaard, de Alblasserwaard en de Lopikerwaard. De krant publiceerde landelijk- en wereldnieuws, maar vooral nieuws, beschouwingen en praktische informatie uit de het grote verspreidingsgebied. In 1969 werd groots het 100-jarig bestaan van de krant gevierd. Kort daarna werden Drukkerij S. & W.N. van Nooten en haar belangrijkste uitgave, de Schoonhovense Krant, verkocht aan Sijthoff Pers in Den Haag. Na nog ruim een tien jaar als bijlage, katern en streekpagina bij en in de Goudsche Courant een steeds marginaler bestaan te hebben geleid, was het in het begin van de jaren 80 van de vorige eeuw aflopen. Informeren Bij een eerder jubileum, het 125-jarig bestaan van Drukkerij Van Nooten in 1957, wenste burgemeester Jan Aten: ´...dat de Schoonhovensche Courant (...) haar hoge roeping nog vele jaren moge vervullen en: ´....niet alleen het nieuws (is) belangrijk, maar ook dat het nieuws bestemd is voor de mens, die voor vele zaken een goede voorlichting niet kan ontberen.´ Het ideaal van het informeren, mensen toegang geven tot kennis en informatie, dat ideaal had in 1929 de directeur/hoofdredacteur van de Deltsche Courant, Willy Kerremans, toen hij het bedrijf in Schoonhoven en de uitgaven overnam. Tot in de jaren zeventig zou de familie Kerremans zowel de drukkerij als de krant besturen en beide tot grote bloei brengen. In de jaren zestig, nog voor de doorbraak van de televisie, had de krant een betaalde oplage van rond 15.000 exemplaren. Ook toen nog, terwijl de welvaart sterk
was gegroeid, lazen veel boeren de krant samen, of zelfs met drie families. Vanwege de verknochtheid van de lezers aan hun blad werd de krant al gauw ´de boerenbijbel´ genoemd. Het aantal lezers van de krant liep in de tienduizenden. Voor het zover was, is er door de decennia heen veel ondernemingslust en vasthoudendheid nodig geweest om zowel de handelsdrukkerij als de krant succesvol te maken en te houden. Pionier Sebastiaan Eliza van Nooten, burgemeesterszoon uit Lopik, greep in de vroege jaren dertig van de negentiende eeuw zijn kans om in het drukkersvak zijn bestaan te kiezen. Na een opleiding in Nijmegen vestigde hij op 23-jarige leeftijd een boekhandel, boekdrukkerij en uitgeverij aan de Haven in Schoonhoven, in het pand dat tot in de jaren zeventig van de twintigste eeuw het administratieve en redactionele hart van het bedrijf zou blijven. Zeker nadat Van Nooten zich na 1857, de invoering van de wet op het lager onderwijs, toelegde op het drukken en uitgeven van schoolboeken, ging de expansie van het bedrijf snel. In 1865 droeg hij zijn onderneming over aan zijn beide zoons Sebastiaan en Willem Nicolaas van Nooten. Tot aan het einde van het bestaan bleef de drukkerij Firma S.&W.N. van Nooten heten, ook toen er andere eigenaars aan het roer kwamen. Het zijn deze twee jonge firmanten die in 1869 besloten tot de uitgave van de Schoonhovensche Courant, waarvan het eerste nummer op 3 juli 1869 verscheen. Aanvankelijk was
de krant een weekblad, maar het kleine krantje voorzag zodanig in de behoefte van de bevolking van Schoonhoven en omstreken dat al na twaalf nummers het formaat werd vergroot en daarna de verschijningsfrequentie werd opgevoerd naar eerst tweemaal en later driemaal per week. Deze frequentie is tot het opgaan in de uitgave van het Sijthoffconcern zo gebleven. Wel is in de jaren vijftig en zestig diverse malen overwogen om naar zesmaal per week te gaan en dus een dagblad te worden, maar de grote investeringen in de capaciteit van de zetterij en de redactie vormden een belemmering. Voortdurende modernisering Nieuwe technieken, nieuwe machines en grotere oplages vereisten meer ruimte dan het pand aan de Haven kon bieden en de Van Nootens kochten in de Lange Weistraat 21 een voormalige leerlooierij en brachten daar in 1895 drukkerij, binderij en magazijn onder. Nu zijn in het voormalige dubbele bedrijfspand appartementen gevestigd. Na het overlijden van S. van Nooten zetten W.N. van Nooten en zijn twee zoons de zaak voort, maar de daarna volgende generatie voelde niet veel voor de zware eisen van het ondernemerschap. Al in 1918 werd de
↑ Het voltallige personeel van drukkerij S&W.N. van Nooten bij het 125-jarig jubileum in 1957. Niet alle namen zijn bekend maar vooraan links op stoelen van links naar rechts: M. Slob, A.E. Kerremans-Janssen, J.H. Kerremans-de Bruin. Eerste rij staande in het midden in donker pak: Ton Kerremans en Jan Kerremans. Collectie Max Kerremans.
↑ De krantenpers, twee verdiepingen hoog en 16 meter lang. Collectie Max Kerremans.
boekhandel verkocht en in 1920 werden de drukkerij en de krant verkocht aan de heer Stokvis. Er werd stevig geïnvesteerd onder andere in een nieuwe
rotatiepers en de vele vellenpersen werden door nieuwe vervangen. In de jaren na de eerste wereldoorlog groeide het bedrijf sterk en de oplage van de krant was daarvan de motor. Maar aan het einde van ´roaring twenties´ bleek ook de jongere generatie Stokvis andere ambities te hebben dan drukker en uitgever te worden. In 1929 nam W. Kerremans de zaak over van Stokvis. Kerremans had al een indrukwekkende journalistieke carrière achter de rug, voordat hij uit ondernemingslust en idealisme drukkerij en krant overnam. Er werd weer sterk gemoderniseerd, onder andere in een veel grotere krantenpers, maar ook in de exploitatie en de bezorging. De Schoonhovensche Courant bereikte toen de grenzen van zijn verspreidingsgebied. De krant werd gelezen van IJsselstein tot Krimpen aan den IJssel en van Gouda tot Gorinchem. De crisis- en oorlogsjaren waar ook voor de Schoonhovense bedrijven en bevolking zwaar. Na de bezetting door de Duitsers in 1940 werden de persvrijheden steeds verder ingeperkt en werden papier en inkt schaars. Met man en macht werd geprobeerd om een minimale informatievoorziening aan de tienduizenden inwoners van de drie waarden te blijven bieden. Herhaaldelijk werd daarbij geopereerd op 231
→ Het zwarte bord
‘Even langs het bord van de krant lopen’, was een bekende uitspraak als men het allerlaatste nieuws wilde weten. Ook op 5 mei 1945 dromden veel Schoonhovenaren samen op de Haven bij het kantoor van de krant. Het nieuws van de capitulatie van de Duitsers stond daarop geschreven, het was per telex binnengekomen. Luttele uren later verscheen de noodeditie van de krant met het bevrijdingsnieuws.
de grens van wat de bezetters tolereerde. De krant werd eerst steeds dunner en tegen het einde van de oorlog ook nog veel kleiner. Het bevrijdingsnummer bestond uit wat wij nu zouden noemen een A4-tje! Na de oorlog kreeg de Schoonhovensche Courant, net als alle kranten die in de oorlog waren doorverschenen een verschijningsverbod. Maar dit werd snel opgeheven omdat onmiddellijk duidelijk was dat de krant niet ´fout´ was geweest. Beeld In de huidige beeldcultuur is het bijna niet voor te stellen dat in de eerste jaren van het bestaan van de krant er geen en later slechts sporadisch beeld in de krant stond. Een verduidelijkend lijntekeningetje was vaak alles en een foto bijzonder. In een tijd dat ´beeld´ steeds prominenter werd nam het aantal foto´s snel toe. Soms waren dat eigen foto´s, die in de eigen donkere kamer werden ontwikkeld en afgedrukt, of foto´s van externe bronnen, zoals het ANP, maar jarenlang werd voor de beelden bij de artikelen intensief samen gewerkt met de Fotostudio S&O van de familie Niestadt. Elke avond voor de verschijning van de krant werden de kant-en-klare foto´s van officiële en minder officiële gebeurtenissen door fotograaf Niestadt geleverd en gereed gemaakt voor opname in de krant. Proces Het technische proces van het maken van een krant was in de pré-computer tijdperk tijdrovend en gecompliceerd. De distributie naar de tientallen bezorgers in de omgeving ging met verschillende auto´s, waarbij tot in de jaren zeventig Gerrit Steehouwer de Krimpenerwaard voor zijn rekening nam. Steehouwer is een van de vele voorbeelden van werknemers van de drukkerij, die vrijwel hun leven bij ´de baas´ bleven. Waarschijnlijk is Barend Neuman de recordhouder, hij moest na zijn zestigjarig jubileum met zachte 232
dwang naar een welverdiend pensioen worden geleid. Het zwarte bord Nu hebben kranten hun internetedities. Nieuws kan daarop onmiddellijk worden verspreid. De Schoonhovensche Courant bediende zich voor het snel verspreiden van groot nieuws van een zwart bord aan de gevel van kantoor aan de Haven. Met krijt stond daarop het nieuws geschreven dat niet kon wachten tot de publicatie in de krant.
Grote werkgever Naast de belangrijke sociale functie van de nieuwsvoorziening waren de drukkerij S.& W.N. van Noten en de Schoonhovensche Courant, als belangrijkste uitgave, ook als grote werkgever voor Schoonhoven van groot sociaal belang. In de eerder genoemde periode van de vijftiger en zestiger jaren van de twintigste eeuw, waarin de krant zijn grootste oplage van bijna 15.000 exemplaren bereikte, telde de redactie, administratie, zetterij en drukkerij ruim vijftig personeelsleden. Door Max Kerremans
↓ In de dertiger jaren, de redactie van de krant aan de Haven. Rechts staand hoofdredacteur-directeur Willy Kerremans. Collectie Max Kerremans.
De Schoonhovensche LoodwitFabriek Wed. Hondorff Block & Braet De 'Loodwit', zoals de fabriek aan de Havenstraat meestal werd genoemd, opgericht in 1778, zou onafgebroken in productie blijven tot 1995. Hoewel de fabriek in die periode in handen is geweest van vijf groepen eigenaren, heette het bedrijf vanaf 1815 de Wed. Hondorff Block & Braet. De naamgeving Wed. Hondorff Block & Braet is als volgt ontstaan: Mr. Otto Braet kocht in 1815 op een openbare verkoping de fabriek voor ƒ 6.800,-, waarbij was bepaald dat hij de voorraden en overige roerende goederen moest overnemen voor de geschatte waarde van ƒ 25.000,-. Er werd een compagnonschap gevormd tussen Otto Braet voor een kwart, diens zuster de weduwe Cornelia Hondorff Block geboren Braet voor de helft en diens neef Samuel Reijnders Bisdom van Vliet voor een kwart. Deze Samuel was weer getrouwd met Paulina Maria Hondorff Block, de dochter van Cornelia. Deze Paulina zou tenslotte, inmiddels weduwe geworden, via aankoop en vererving, alleen-eigenaar worden. Gezien deze ontwikkeling is het niet verwonderlijk dat in het museum Bisdom van Vliet de portretten aanwezig zijn van Paulina’s ouders, namelijk Dr. Augustinus Hondorff Block en zijn vrouw Cornelia.
In 1840 verkocht Paulina het bedrijf aan de heren Boeck en Overgauw, waarbij werd bedongen dat men de firmanaam zou mogen blijven voeren, wat wijst op een uitstekende reputatie van het loodwit uit dit bedrijf. Het productieproces De methode van loodwit maken is zeer oud en eeuwenlang in principe niet veranderd, alleen de uitvoeringsvormen werden verder ontwikkeld. Chemisch gesproken wordt lood omgezet in tegenwoordigheid van lucht en azijnzuur in loodacetaat en vervolgens met koolzuur en warmte in loodcarbonaat (loodwit). Volgens de Oud-Hollandse methode werd lood gesmolten in gietijzeren potten en met lepels geschept in gietvormen, waarmee men loodplaten kreeg van twee millimeter dik. Na afkoeling werden ze opgerold en op nokken in keramische broeipotten geplaatst. ← Portret van Cornelia Hondorff Block
↑ Een stapeling van mest, broeipotten, loodslabben en planken
zogenaamde klopbanken om het niet omgezette lood te scheiden van het loodwit. Hierna werd het ruwe loodwit gezuiverd en tussen horizontale molenstenen gemalen. Het droge pigment werd eventueel na te zijn gezeefd in vaatjes verpakt. ↓ Broeipot waarin het lood grotendeels in loodwit is omgezet
Onder in de pot in het geglazuurde gedeelte kwam azijnzuur. Deze potten werden daarna tussen muren geplaatst in een bed van paardenmest afgedekt met loodlappen en planken. Daar bovenop weer zo’n laag etc. De op deze wijze opgezette stapeling bevatte 10.000 à 15.000 potten. De paardenmest, die weinig zwavelverbindingen bevat die het loodwit grijs kan kleuren, ging broeien waarbij warmte en koolzuur vrijkwam, wat noodzakelijk is voor het laten verlopen van het tweede deel van de chemische reactie. Na twee à drie maanden was het geheel uitgewerkt en werd de ruwe loodwit uit de broeipotten gestort op 233
standigheden was handenarbeid vervangen door machinale arbeid. Bovendien werd het afzuigen van stof mogelijk en het werken met gesloten maalapparatuur. De belangrijkste vernieuwing was het opnemen van het loodwit in lijnolie, waardoor het drogen en malen van het loodwit kon worden overgeslagen. In 1910 bestond al 80% van de omzet uit “Loodwit in Lijnolie”.
↑ Dominee van Koetsveld
Het zal duidelijk zijn dat dit productieproces, door het vrijkomen van loodwitstof gedurende de diverse stadia van de werkzaamheden, bepaald niet bevorderlijk was voor de gezondheid. Dit wordt op beeldende wijze besproken door dominee C.E. van Koetsveld, de latere hofpredikant, die van 1838 tot 1849 predikant te Schoonhoven was. Hij schreef veel verhalen met een maatschappelijke of sociale achtergrond, geïnspireerd door de omgang met zijn gemeenteleden. In één van zijn novellen vertelt hij dat het loodwit door alle bewerkingen zo fijn wordt, dat het overal doordringt. Een citaat daaruit: Een flesch, stijf gekurkt en daarna met een blaas gesloten, is na eenige tijd van binnen geheel aangeslagen. Geen wonder dat, niettegenstaande alle voorzorgen, het vergif ook in het menschelijk lichaam doordringt. Van binnen veroorzaakt het de vreeselijke loodkoliek, maar ook een geheel verkromming en verlamming der ledematen. Van Koetsveld was niet de enige die wees op het gevaar voor de arbeiders door loodwitstof. Er werd zelfs hevig gedebatteerd over een mogelijk totaal loodwitverbod. In Frankrijk werd dat in 1909 daadwerkelijk ingevoerd. Dit dwong de opvolgende eigenaren tot het treffen van maatregelen. Een effectieve manier voor betere arbeidsom234
↗ Etiket van loodwit in lijnolie
De toegepaste paardenmest zorgde ook voor loodverontreiniging. Na te zijn gebruikt in het productieproces werd het vervolgens her en der in de stad hergebruikt voor bemesting van tuinen etc. In de 20e eeuw werd de Nieuw-Hollandse (kamer) methode ingevoerd. In
de kamers, ook wel broei-of loodkamers genoemd, werden houten stellingen aangebracht, waarop dubbelgevouwen lappen lood werden gehangen. Ook nu werd nog azijnzuur gebruikt, de broeiende paardenmest werd echter vervangen door een cokesvuur dat de koolzuur leverde en een stoomketel voor verwarming. De laatste periode De familie Schreuder was vanaf 1923 eigenaar van het bedrijf. Zij zagen de noodzaak tot moderniseren vanwege aangescherpte veiligheidseisen voor het personeel en omdat de markt voor loodwit terugliep. Zinkwit fungeerde al langer als vervanger voor loodwit, maar ook het titaanwit kwam op. Toch waren er nog voldoende afzetmogelijkheden om de productie vol te houden tot 1995. Volgens een artikel uit 1988 van Ir. J.H. de Vlieger, was op dat moment de Schoonhovense Loodwitfabriek in Nederland als enige overgebleven uit een eens talrijk gezelschap. De staking van de productie was overigens niet vrijwillig. Op 13 maart 1980 schrijft namelijk een jongetje van dertien een brief aan B & W van Schoonhoven. Hij woont aan de Oude Singel en maakt zich ongerust over het lozen van afvalwater op deze watergang, waarin hij vaak met zijn bootje speelt. De brief krijgt onvermoede gevolgen wanneer burgemeester Schouwenaar in gaat op de brief en een onderzoek laat uitvoeren. Er blijken te hoge concentraties lood en chloride in het water voor te komen. Bewoners zijn verontrust. Met het gifschandaal van Lekkerkerk in het achterhoofd haalt dit nieuws zelfs de landelijke kranten en het NOS-journaal. De zaak loopt door tot in de jaren negentig. Door Leen Ouweneel.
← Loodwitkamer
Wanneer ben je een echte Schoonhovenaar? Wanneer ben je een echte Schoonhovenaar? Moet je daarvoor persé in Schoonhoven geboren zijn? Zelf denk ik dat ik een grensgeval ben! Als mijn vader na de oorlog in Streefkerk terugkeert van de ‘arbeidseinsatz’ in Duitsland ontmoet hij het Rotterdamse meisje waarmee hij gedurende de oorlogsjaren heeft geschreven. Het meisje uit Rotterdam-Heijplaat schreef met mijn vader na zijn krantenadvertentie om eens een briefje te schrijven naar een in Duitsland tewerkgestelde ‘nette Nederlands-hervormde jonge man’. Als de jonge vrouw haar eerste brief aan mijn vader schrijft beseft zij niet welke dramatische gevolgen haar schrijven de komende jaren zal hebben. Kennismaking Dankzij de briefwisseling van deze twee jonge mensen leert de familie uit het zwaar getroffen Rotterdam het boerengezin uit het Alblasserwaardse Streefkerk kennen. De jonge vrouw, in 1944 is zij 20 jaar, gaat met de Lekboot van Rotterdam naar Streefkerk om de familie van haar penvriend te ontmoeten. Als in de strenge winter van 1944/1945 de honger in Rotterdam genadeloos toeslaat trekken veel
mensen uit de hongerende stad naar het platteland om eten te bemachtigen. Ook de familie van mijn moeder, de jonge vrouw uit het verhaal, heeft nauwelijks te eten. De Streefkerkse familie schiet te hulp en neemt de twee jongste verzwakte kinderen wekenlang in huis. Voor deze kinderen komt de hulp op tijd. In maart 1947, bijna twee jaar na de oorlog trouwen mijn ouders. Het is de tijd van de wederopbouw en de Marshallhulp, de tijd van de nieuwe mogelijkheden. Het is ook de tijd van de babyboom. Als mijn ouders in de strenge winter van 1953-’54 naar Schoonhoven verhuizen telt het jonge gezin al zes kinderen. Lopikerwaard Het gezin strijkt neer in de witte villa ‘de Heuvel’ aan de Lopikersingel aan de rand van Schoonhoven. Pal achter het huis loopt het Moordenaarslaantje (later het Borchleenpad) waarvan niemand weet hoe dit paadje aan zijn naam komt. In het weiland aan de overzijde van de sloot die langs het paadje loopt melken de bejaarde broers Nol en Dries Stekelenburg nog een paar koetjes. Alles gaat op z’n elf-endertigste en van enige mechanisatie is geen sprake. De oude broers wonen en boeren op de monumentale stadsboerderij aan de Wal. Met het land van de beide broers begint het uitgestrekte veenweidegebied van de Lopikerwaard. Grens Dit is de grens tussen Schoonhoven en Willige Langerak, al eeuwenlang de scheidslijn tussen het grafelijke Holland en het bisschoppelijke Utrecht. Door deze grens werd Schoonhoven een belangrijke vestingstad. De pro← De laag gelegen villa “de Heuvel” aan de Lopikersingel
↑ In de winter van ’53-’54 komt het gezin Ooms naar Schoonhoven. Hier staat het gezin op de dichtgevroren Lek, letterlijk voor de poort van de stad
vinciegrens van de provincie Utrecht en Zuid-Holland deelt het huis aan de Lopikersingel in tweeën. In de erker ben je in Schoonhoven en in de rest van het huis in Willige Langerak. Het is fijn wonen aan de rand van de stad. De verzekeringsagent haalt op zijn brommer de verschuldigde premies van een paar centen wekelijks op. Bakker Kooiman brengt het verse brood op zijn bakfiets aan huis. Melkboer Straver is moderner, hij heeft een ‘ijzeren hond’ en vent daarmee de dagverse melk tot ver in de Cabauwse buurt uit. Groenteboer Jan den Braber blijft nog heel lang zijn paard en wagen trouw. De zwarte hit stopt zoals het gewend is bij villa ‘de Heuvel’ van de familie Ooms. Het wonderlijke is dat villa ‘de Heuvel’, anders dan de naam doet vermoeden, een meter lager ligt dan de Lopikersingel. Het gezin is een flinke afnemer met de inmiddels acht opgroeiende kindertjes. Wanneer Jan den Braber de aardappels en groenten bij 235
de deur afgeeft, leegt het paard steevast zijn blaas. Tot groot vermaak van de altijd vrolijke groenteverkoper loopt de sterk riekende paardenplas als een kleine beek het rozenperk in. Uiteindelijk is de vooruitgang niet meer te stoppen, in 1960 ruilt de groenteboer zijn trouwe viervoeter in voor een bestelauto. Er komen steeds meer auto’s en daarom worden in de 50er jaren de M.A. Reinaldaweg en C.G. Roosweg (samen de N210) en de rondweg om Schoonhoven met het viaduct over de Montignylaan (1959) aangelegd. Met het gereedkomen van de Algerabrug (1958) en de N210 worden de Krimpener- en de Lopikerwaard ontsloten. Niet alleen het verkeer is toegenomen maar ook de bevolking. Babyboom Het naoorlogse optimisme en het ontbreken van anticonceptiemiddelen zorgt voor de babyboom. Het lagere schooltje aan de Oude Haven (nu de klokkenfabriek) kan de toestroom van kinderen niet meer aan. In het schooljaar 1959-1960 wordt de veel grotere Ichthusschool aan de Spoorstraat geopend. Ons gezin is dat jaar in alle zes klassen vertegenwoordigd. Het Schoonhovense stadsbestuur beseft maar al te goed dat al deze naoorlogse kinderen groot worden en straks weer gezinnen zullen vormen die een eigen woning nodig hebben. In 1939 kreeg Schoonhoven grondgebied erbij. De eerste bouwplannen voor dit nieuwe stukje Schoonhoven worden pas enkele jaren na de oorlog ontwikkeld. Op het plankaartje uit 1952 zien we de con↓ Het uitbreidingsplan van Schoonhoven, 1952. Overgenomen uit Nederland in de maak, Waanders uitgevers
touren van de Schreuderstraat, de St. Eloystraat, de ’s Heerenbergstraat, de Adam van Vianenstraat en de Jan Lutmastraat. In 1964 is ‘de nieuwbouw’, niemand sprak toen over ‘Schoonhoven-noord’, al tot aan de Beneluxlaan volgebouwd. Schoonhoven groeit opnieuw uit haar jasje. Groei Schoonhoven Aan de rand van de stad, zowel aan de west- als aan de oostzijde, is nog voldoende bouwgrond aanwezig. Schoonhoven kijkt begerig naar de overvloed aan grondgebied van haar buurgemeenten Lopik en Bergambacht. In 1970 besluit de Raad van State nieuwe grenswijzigingen goed te keuren. Bergambacht verliest opnieuw grondgebied aan Schoonhoven en de gemeente ‘Groot-Lopik’ wordt met het verlies van Willige Langerak wat minder groot. Burgemeester Jan Oosterhoff van Lopik verklaart bij de overdracht, “en nu, vanaf 1 september 1970, zal Willige Langerak behoren tot het grondgebied van de gemeente Schoonhoven. Hoger gezag heeft aldus beslist”. De eerste burger van Lopik lijkt niet blij met het besluit van het ‘hoger gezag’. Schoonhoven is daarentegen blij met de verworven ruimte. In Willige Langerak verhuizen 122 gezinnen, zonder te verhuizen, van de ene op de andere dag naar ‘de stad’ Schoonhoven. Ook het ouderlijk huis aan de Lopikersingel verhuist mee. Vanaf die dag in 1970 woont het gezin niet meer in de provincie Utrecht maar in Schoonhoven, provincie Zuid-Holland. Woningen In de jaren daarna verdwijnt het uitzicht op de polder. Op de weilanden van de stadsboeren Nol en Dries
↑ Groenteman Jan den Braber met zijn zwarte hit.
zijn nu het Lopikerplein, de AlbertHeijn en verzorgingshuis Borchleen gebouwd. Tussen de ‘rondweg’ en de Populierenlaan en nog verder richting Cabauw staan honderden huizen en het zal niet lang duren of Thiendenland 2 zal worden volgebouwd. Zelfs villa ‘de Heuvel’ is afgebroken. Het enige wat gebleven is, is het uitzicht op de schitterende gracht. In de binnenstad heeft de tijd ook niet stil gestaan. Aansprekende, van origine Schoonhovense bedrijven als de loodwitfabriek Hondorff Block en Braet en de Hasco lakfabriek zijn verdwenen. Na de noodzakelijke ‘loodzware’ saneringen zijn op de vrijgekomen bedrijfsterreinen moderne woonwijken gebouwd. Jammer genoeg zijn ook de voor Schoonhoven ooit zo belangrijke grote zilverfabrieken uit de zilverstad verdwenen. Het grote aanbod van goedkope producten uit het verre oosten bleek dodelijk voor Schoonhovens trots. Ook de zilverfabriek van Hooijkaas redde het niet. De karakteristieke, uit gele baksteen opgetrokken fabriek aan de Korte Dijk wordt in 2005 gesloopt. Ook op deze plek zullen weer woningen gebouwd worden, de plannen liggen al klaar. Sinds de winter van ‘53-‘54 is er een hoop veranderd in de oude vestingstad. Sommige zaken zijn ten goede gekeerd, andere zaken hadden anders gekund of misschien wel gemoeten. Toch ben ik blij dat ik kan zeggen dat ik al vanaf 1 september 1970 een echte Schoonhovenaar ben. Door Otto Ooms
236
Van Plateelbakkerij Schoonhoven naar Schoonhoven Keramiek Schoonhoven is van oudsher bekend om haar zilverindustrie maar vanaf 1920 komt daar ook het aardewerk van de Plateelbakkerij Schoonhoven bij, die onder de naam Schoonhoven Keramiek BV nog altijd bestaat. Een industrie met een interessante geschiedenis. Het begint allemaal met Kornelis Prins Thz. uit Sliedrecht, rijk geworden in de baggerwereld, die in 1920 een stuk grond van de Rooms Katholieke Parochie koopt. Het gaat om een voormalig kerkgebouw uit 1784 aan Molenstraat 11 dat Prins ombouwt tot fabriek. In de eerste helft van 1921 is de fabriek volledig in bedrijf. De inschrijving bij de Kamer van Koophandel vermeldt drie vennoten Kornelis Prins, Tijs Volker Prins (zoon van Kornelis) en Tijs Visser (schoonzoon van Kornelis). De 27-jarige Tijs wordt de volledig bevoegd directeur. Uit zijn tijd in Indonesië kent hij de tekenaar en schilder Joseph Menko Koenig en trekt deze aan als de artistiek leider van de fabriek. Kornelis Prins is zelf dus minder betrokken bij de dagelijkse gang van zaken, maar levert wel belangrijke bijdragen aan het productieproces.
(magere brandstof) gestookt. In 1924 laat de gemeentelijke gasfabriek weten dat zij voldoende capaciteit heeft om de plateelfabriek te voorzien en een proef daarmee is een succes. Wanneer in 1929 de kwaliteit van het gas minder wordt, gaat men weer over op turf uit Emmer-Compascuum dat per schip wordt aangevoerd. Pas na de Tweede Wereldoorlog komt de elektrische oven in beeld.
Groei Hoewel de Plateelbakkerij Schoonhoven (PS genoemd) voorzichtig ↑ De wal met de plateelbakkerij in 1937 opereert, lopen de zaken voorspoedig. Er wordt meer personeel aangetrokken Uitbreiding en er komen twee nieuwe vennoten. Een jaar later wordt er al vergunning Eén daarvan is schilder Frans van Kattot uitbreiding aangevraagd. In een wijk, die begint met glazuurexperimennieuw gebouw aan de Wal moet een ten. Hij is belangrijk voor de verdere schilderzaal komen en daar tussenin groei van de plateelfabriek die in 1929 een apart ovengebouw. De oven krijgt vraagt om nieuwe uitbreiding. Met de komst van Maurits Kasteleijn breken er een diameter van 5 meter en wordt gemetseld met Belgische drielingen. gouden tijden aan, wat opmerkelijk is Er wordt niet met kolen maar met turf met de internationale beurscrisis op de achtergrond. ↓ Oude schilderzaal. Collectie Plateelbakkerij. Rond 1930 komt er een nieuw gebouw aan de overkant van de Wal voor de opslag van moedermodellen, houtwol (verpakking), kisten en brandstof. Ook wordt er ruimte voor een modellenmakerij, een lakspuiterij en een garage gemaakt. Op 31 augustus 1935 (Koninginnedag) vernietigt een brand de lakspuiterij wanneer een jonge werknemer het rookverbod negeert. De lak en aceton branden flink en de brandblusvoorzieningen schieten al snel tekort. De schade bedraagt ƒ 15.000,-. Eind jaren dertig hebben internationale ontwikkelingen veel invloed op de productie van de plateelfabriek die grotendeels afhankelijk is van export. In januari 1944 komt de productie helemaal stil te liggen. 237
← Een serie van 6 tegeltableaus, geschilderd door Silvia Brands en Jur Verburg. Deze tableaus zijn 270 x 300 groot en zijn in Pella, Idoha USA op een plein in de muren ingemetseld. Collectie Plateelbakkerij.
In de zomer van 1945 draait de fabriek weer volop en keren werknemers terug. Tijs Visser draagt de leiding van de fabriek over aan zijn zoon Nico. Frans van Katwijk begint een eigen aardewerkfabriek in Gouda. Het kantoor aan de Wal wordt uitgebreid en de garage wijkt voor kantoorruimte. Begin jaren vijftig worden zes huisjes aan de Molenstraat bij de fabriek getrokken om een nieuwe gieterij te realiseren. De jaren vijftig, zestig en zeventig Jur Verburg komt in 1951 in dienst ↓ Jur Verburg schildert een `Toeback’ pot helemaal met de hand. Collectie Plateelbakkerij.
238
en zal er vijftig jaar werken. Bijzonder maar ook weer niet uniek, want collega’s als Ted Kroon, Henk de Bie en Bas de Hoop zullen dat ook doen en dan noemen we niet eens de mensen die veertig, dertig of twintig jaar zullen blijven. Jur maakt hoofd schilderzaal Flip de Weger nog mee. Een gedisciplineerde en enigszins autoritaire man maar een goede leermeester voor jonge schilders. “De eerste drie maanden van je aanstelling oefen je op asbakjes en proefbordjes maar daarna moet je een bijdrage leveren aan het productieproces, al is het maar iets kleins. Mijnheer de Weger bepaalt of iets goed genoeg is; of je in de bovenzaal mag werken of in de onderzaal terecht komt.” Had je een opdracht af dan beoordeelde De Weger eerst het resultaat voordat hij een nieuwe opdracht gaf. Lachend vertelt Jur dat hij op een bepaald moment zijn leermeester voorbij gaat. Ook waren er wel eens bijzondere opdrachten. Zo herinnert Jur zich dat hij samen met Sylvia Brands zes tegeltableaus schilderde voor een Hollandse gemeenschap in Pella, Idoha USA. Deze tableaus elk 270x300 groot zijn op een plein in de muren gemetseld. Directeur Niek (Nico) Visser herinnert hij als een man van zeer weinig woorden die wel respect geniet. Hij
↑ De computer neemt ook hier veel werk uit handen. Collectie Plateelbakkerij.
is doorgaans liever in de fabriek bezig en gaat vaak pas tegen vijven naar zijn kantoor. In de jaren zeventig draait de fabriek op volle toeren. Tegeltjes met afbeeldingen en spreuken, miniatuurklokjes en kleine pillendoosjes doen het razend goed als souvenir in de winkels in Amsterdam. De schilders in de onderzaal houden zich daar vooral mee bezig. De meester-schilders werken in de bovenzaal onder leiding van Hennie Molenaar en Gerrit Neven aan speciale opdrachten. Gerrit Neven heeft ruim 37 jaar bij de Plateelbakkerij gewerkt. Koerswijziging In 1982 wordt besloten de naamloze vennootschap om te zetten in een besloten vennootschap. Met het oog op de continuïteit van de onderneming worden op dezelfde dag twee adjunctdirecteuren benoemd: Joop Visser en Hans van Dorst (zoon en schoonzoon van Nico). In 1983 treedt Nico af als directeur en heeft dan 35 jaar bij Plateelbakkerij Schoonhoven gewerkt. Vanaf 1987 is Hans van Dorst algemeen directeur. De bloei uit de jaren zeventig verdwijnt langzaam door de concurrentie vanuit China waar men Delftsblauw aardewerk na gaat maken. Het inkopen van deze producten is goedkoper dan het zelf fabriceren en zo komt het voor dat Chinese toeristen hun eigen
↑ Borden gemaakt voor Friesland Campina. Traditionele uitstraling door middel van moderne technieken. Collectie Plateelbakkerij.
artikelen als Hollands souvenir mee terugnemen naar huis! De interesse voor Delftsblauw aardewerk loopt echter ook terug. Jonge mensen vinden het oubollig of duur. Directeur Van Dorst doet een goede zet door een nieuwe markt te creëren. Moderne kunstenaars worden
ingezet om borden en vazen te decoreren. Herman Brood, Clemens Briels, Jan des Bouvrie, M.C. Escher, Maya Wildevuur en anderen lenen hun ontwerpen en de belangstelling voor Schoonhovens keramiek neemt weer toe. Schoonhoven Keramiek B.V. In 1999 wijzigt de doelstelling van het bedrijf in ‘productie en verkoop
van geschenkartikelen in keramiek’ en wijzigt de naam in ‘Schoonhoven Keramiek BV’. Het productieproces verandert en de techniek van transfer – een zeefdruk prent op aardewerk in een zeven kleuren laag – doet haar intrede, uniek in Nederland! De computer neemt ook hier veel werk uit handen. Ontwerper Sylvia Brands, die ooit begon met de bedoeling één jaar te blijven, en er 34 jaar werkt, zag veel collega’s vertrekken en processen veranderen in de eens zo levendige fabriek. Zij blijft het mooie van de nieuwe ontwikkelingen inzien. Kunstenaars met een verstandelijke beperking maken nu ook nieuwe ontwerpen en er ontstaat een nieuwe afzetmarkt binnen het bedrijfsleven. Wandelend door de fabrieksruimten zijn alle verschillende stadia van het vroegere productieproces nog waar te nemen. Toch zal de productie op deze wijze niet meer terug keren. Er werken nu veertien mensen die op een andere wijze met de producten bezig zijn. Bron: Leendert de Jonge “Plateelbakkerij Schoonhoven” uitg. Waanders en met medewerking van: Hans van Dorst, Sylvia Brands en Jur Verburg
HASCO, meer dan een eeuw verf De naam Hasco is afgeleid van de naam van de oprichter van het bedrijf Hermann A. Schreuder. De toevoeging ‘co' komt van compagnons. Als oprichtingsjaar van het bedrijf wordt 1886 aangehouden, toen Schreuder in een pand aan de Koestraat een grossierderij in verfwaren begon, waar tevens eenvoudige producten als stopverf al in eigen bedrijf werden vervaardigd. De expansie van Hasco ging snel, want al in 1891 werd aan de Voorhaven een woonhuis met fabrieksruimte gebouwd. Er was opslagruimte voor 2.000 liter lijnolie en er stonden drie met de hand aangedreven potmolens, waarin de verfstof werd gemalen. Ook nu hield de fabrieksuitbreiding niet op, want in 1899 werd het terrein aan de Scheepmakershaven gekocht. Hier was de particuliere gasfabriek van B. Linn gevestigd, die er niet in geslaagd was zijn concessie bij de gemeente Schoonhoven te verlengen. ← Hermann Anthony Schreuder
De verhuizing betekende dat er veel meer machines konden worden geïnstalleerd, die nu motorisch werden aangedreven. Er was werk voor zeven man personeel. Ook werden nieuwe producten op de markt gebracht zoals bijvoor→ Standbeeld van een potmolenaar door Jan van Ipenburg
239
van de vorige eeuw het merk K3 werd gelanceerd, een merk dat na de huidige eeuwwisseling een heel andere inhoud kreeg. Typerend voor de Hasco was de nadruk op onderzoek en productvernieuwing, eind jaren tachtig van de vorige eeuw werkte bijna 15% van het personeel in het laboratorium aan de Veerstraat. Rond 1960 telde het bedrijf 160 werknemers, een aantal dat daarna geleidelijk afnam. De mensen bleven ↑ Briefhoofd met 'afbeelding' van de fabriek aan de Scheepmakershaven
beeld de zogenaamde japanlak NIPON voor de doe-het-zelver. Het bedrijf deed zich kort na de vorige eeuwwisseling in reclame-uitingen veel groter voor dan hij ooit is geweest, zoals blijkt uit bovenstaande afbeelding uit 1910. Brand en wederopbouw Op woensdag 10 april 1929 brandde de fabriek bijna geheel af. Verf brandt natuurlijk enorm, zodat de brandweercorpsen van Schoonhoven en Willige Langerak vier uur bezig waren voordat de brand bedwongen was. In totaal gingen 200.000 kilo aan lijnolie, vernis en verfwaren verloren. Snel werden grote plannen gemaakt voor het weer opbouwen van de fabriek. De gemeente werd zelfs gevraagd om de Scheepmakershaven te dempen tot aan de brug en de Veerstraat te verbreden en langs de Veerpoort naar de Lek te verleggen. Er werden zelfs plannen gelanceerd om smalspoortjes naar het Station, het Veersteiger en de Kat aan te leggen. Over deze plannen ontstond een flinke rel in de gemeenteraad, waarbij de fabrieksleiding zelfs dreigde om elders een goed heenkomen te zoeken.
Het eindresultaat was echter dat de fabriek niet naar het westen (in de richting van de Veerstraat), maar naar het oosten (in de richting van de begraafplaats) werd uitgebreid. Toch is het bedrijf erin geslaagd in de loop der jaren een flink deel van de Scheepmakershaven, die oorspronkelijk tot aan de Wal voor de begraafplaats liep, te laten dempen. Helaas was na afbraak van de fabriek herstel van die oude Scheepmakershaven financieel gesproken niet mogelijk, dat zou namelijk geen aantrekkelijke bouwlocatie voor woningen opleveren.
↑ Ruïne van de fabriek na de brand in 1929
lang werken bij de Hasco, er werden dan ook regelmatig jubilea gevierd. Het was daarom voor de vaste kern personeel een grote schok toen in 2002 het bedrijf uit Schoonhoven vertrok en haar bestaan nog slechts enkele jaren in Tiel kon rekken. Een letterlijk kleurrijk bedrijf hield op te bestaan. Door Leen Ouweneel
Het bedrijf heeft altijd veel gedaan aan de vormgeving en reclame van het product, al heel vroeg in kleur. Opmerkelijk is dat reeds in de vijftiger jaren ← laboratorium (Hasco-spectrum)
240
→ Reclame voor K3
Tot Hulp in Lijden: op zoek naar zekerheid voor zilversmeden
Bijna honderd jaar bestond ‘Tot Hulp in Lijden’, het ziekenfonds voor de goud- en zilversmeden in Schoonhoven. Een 19e eeuws ziekenfonds wel te verstaan. Dat soort fondsen verzekerde niet een vergoeding voor de rekening van dokter, ziekenhuis en tandarts, maar een uitkering bij ziekte, arbeidsongeschiktheid en overlijden. Pas later werd ook een pensioenuitkering georganiseerd. Hulp in Lijden was niet alleen een fonds ‘voor’ maar ook ‘door’ goud- en zilversmeden. Het was een onderling ziekenfonds voor zowel patroons als gezellen en knechten en werd door henzelf bestuurd, waarbij de mate van zeggenschap in de loop der geschiedenis wijzigde. Het fonds werd opgericht in 1863; het eerste ‘dienstjaar’ was 1864 en werd in 1957 opgeheven. Bijna iedereen die in het goud- en zilvervak werkte, is lid geweest. Voor ‘de zilverstad’ vormde het fonds bijna 100 jaar lang het belangrijkste sociaal-economische vangnet.
hannes Lazonder (2e voorzitter) Corstiaan van Willenswaard (2e secretaris) en J. Driesen (2e penningmeester). Voorzitter Gerrit Kuijlenburg stortte een schenking van 25 gulden in de kas als eerste duw in de goede richting en daarmee was het fonds een feit.
Oprichting Hoewel de oprichting van een ziekenfonds niet genoemd werd als doel in de eerste statuten van de Nijverheidsvereeniging (opgericht in 1862), was het één van de eerste acties die door een aantal bestuursleden en leden van de Nijverheidsvereeniging van gouden zilversmeden in Schoonhoven ter hand werd genomen: op 28 juli 1863 werd het fonds opgericht. Het eerste benoemde bestuur werd gevormd door zes goud- en zilversmeden, allen patroon, Gerrit Kuijlenburg (voorzitter), Adrianus Nobel (secretaris), Pieter Greup (penningmeester) Jacobus Jo-
Ontwikkeling Het werven van leden had niet onmiddellijk succes. Bij de eerste poging in 1863 meldde zich slechts één lid! Andere pogingen hadden in 1864 meer succes: op 23 juli waren er 28 leden. Korte tijd later -in 1867- kon penningmeester Greup de vergadering een bedrag in kas melden van ƒ 127,70 terwijl ƒ 49,- aan ziekengeld was uitgekeerd. Daarna ontwikkelde het fonds zich voorspoedig. In 1868 werd vastgesteld dat het fonds een instelling moest worden voor werklieden en niet alleen voor patroons. Bij het 50-jarig bestaan in 1913 waren er 176 leden en in de Algemene Ledenvergadering van 1930 werd opgemerkt dat “alle gezellen in het vak van goud en zilver ongeveer lid (waren) geweest.”
↓ Het Reglement van het fonds ‘Tot Hulp in Lijden’. Eerste bladzijde van de versie van 1 mei 1919. Collectie Fa. Rikkoert.
Contributie De leden betaalden dikwijls zelf hun contributie, maar ook werd door werkgevers collectief contributie afgedragen voor hun aangesloten medewerkers. Men betaalde 2 cent van elke gulden van het wekelijks verdiende loon. De contributie varieerde daardoor voor iedere medewerker en daarmee varieerde ook iedere eventuele uitkering. Een immense administratie. Zo betaalde in 1883 van de 163 leden J. Hoogendijk als hoogste 18 cent, en
↑ Inhoudsopgave van het bewaard gebleven Rekeningenboek van het fonds ‘Tot Hulp in Lijden’ 1 mei 1882 tot 16 november 1957. Collectie Fa. Rikkoert.
bijvoorbeeld Willem Rond 15 cent, terwijl H. de Zeeuw, L. Kapoen, P.J. de Groot, T.J. van Geelen, P. Edeling, Joh. Edeling en Adr. Murk de minste contributie betaalden: 2 cent per week. De meeste zilversmeden werkten in dat jaar de volle 52 weken. De totale contributieopbrengst was in 1883 ƒ 860,90. Bijzonder was nog dat de contributie werd opgebracht door het verrichten van overwerk. Voor ‘moeder de vrouw’ had de verzekering dus geen gevolgen voor haar huishoudboekje, terwijl de patroon verzekerd was van een nog langere werkweek. Beleggingen De kas groeide voorspoedig. Voor een beter rendement zou het geld voortaan worden belegd. De eerste beleggingsaankoop vond plaats op 21 juni 1867: één Metalik Oostenrijk met een rente van 5% ’s jaars. Voor ons vandaag een wat exotische aankoop, maar anno 1867 kennelijk zo solide als de Bank van Engeland. 241
In 1926 beheerde het fonds haar grootste vermogen: ruim ƒ 19.200. Het was voor het merendeel belegd in een hypotheek ten laste van de veehouder Versteegh, groot ƒ 17.000 die bij aanvang 5½ en later 5% rente opleverde. Ook was er een staatsobligatie Nederland 1916 van nominaal ƒ 1000 die op 1 mei 1926 echter maar ƒ 790,= waard was. Een spaarbankboekje en kasgelden maakten het bezit in 1926 compleet. Hypotheken Van meet af aan had Tot Hulp in Lijden steeds in kleinere hypotheken belegd. De Staat van Bezittingen van 1 mei 1918 vermeldde er zestien met een gemiddelde waarde van ƒ 907, met bij elkaar een renteopbrengst van bijna 4,5%. In dat jaar 1918 werd het beleid veranderd en de meeste van deze kleine hypotheken omgezet in één grote: voor de Teekenschool van ƒ 15.000 tegen 5% rente. Een beter rendement dus. Deze beleidswijziging in 1918 met een eenvoudiger administratie en een hoger rendement smaakte kennelijk naar meer. Want in 1921 loste de Teekenschool haar hypotheek af (de school was in 1920 verkocht aan het Rijk) waarna de eerder genoemde hypotheek aan Versteegh werd verstrekt, ook tegen het betere rendement van aanvankelijk 5½%. Het hogere risico van deze belegging werd pas duidelijk in het begin van de crisisjaren 1930. “De hypotheekhouder kwam zijn verlichtingen niet getrouw na.” Uiteindelijk ging veeboer Versteegh failliet en de veiling van zijn onroerend goed bracht in 1935 slechts ƒ 15.725 op. Inclusief achterstallige rente een verlies voor het fonds Tot Hulp in Lijden van bijna ƒ 2.200. Hier wreekte zich dus een beleid dat ook later negatieve gevolgen zou hebben: hypotheken en obligaties werden steeds tegen de nominale waarde op de balans gezet, terwijl de actuele waarde van het onroerend goed en de waarde volgens de beurskoers werden genegeerd. Het bestuur stelde daarmee de stand van zaken stelselmatig rooskleuriger voor. Uitkeringen In aanvang deed het fonds alleen uitkeringen bij ziekte en bij overlijden. Het 242
varieerde per persoon afhankelijk van de betaalde contributie en naar gelang men langer ziek was. In 1882 werd wegens overlijden aan de weduwe van H. Murk 15 gulden betaald en aan de weduwe van J. Gaillard 10 gulden. Aan ziekengeld werd dat jaar als hoogste 113 gulden aan J.de Vaal uitbetaald die bij elkaar 32 weken en 4 dagen ziek was. De geringste uitkering wegens ziekte was 50 cent voor G. Copier en voor K. Edeling, die beiden twee dagen ziek waren, ofwel een kwartje per dag. Ter illustratie: een ‘duffels jasje’ kostte in die tijd ƒ 6,25 en een broek ƒ 7,50, terwijl kaas ƒ 0,30 tot 0,54 per kilo deed, vlees ƒ 0,75 per kilo en aardappelen ƒ 1,40 per hectoliter. Goud kostte ƒ 0,90 per gram 14 karaat en 18 karaat deed ƒ 1,20. Uitkeringen konden fors oplopen. Tijdens de Algemene Ledenvergadering van 15 juni 1923 memoreerde de penningmeester dat aan één lid meer dan 500 gulden werd uitgekeerd! “Een en ander gaf te zien dat ‘Hulp in Lijden’ vooral waar ziekte van langen duur (sic), de meest aan te bevelen vereeniging mag heeten.” Ter controle overigens, had het fonds met de ‘Heeren doktoren’ een regeling: in 1919 werd in de bestuursvergadering genoteerd dat zij 50 cent kregen voor elk bewijs van ziekte, eens per jaar te voldoen. Ouderdomspensioen In 1882 was er voldoende vermogen opgebouwd en ging het fonds vanaf 1 juli 1882 ook een ouderdomspensioen uitkeren. Goudsmidsgezel Johannes Eliza de Gidts was de eerste; hij kreeg voortaan een pensioen van 3 gulden per week. Uiteindelijk zou hij 16 jaar pensioen krijgen, terwijl hij 18 jaar contributie betaald had. Hij overleed in augustus 1898 op 83-jarige leeftijd. Arie Mopman kreeg in 1882 als tweede een pensioenuitkering. Aanvankelijk was de regel dat tot pensioenuitkering kon worden overgegaan als men de leeftijd van 70 jaar had
↑ In memoriam bij het overlijden van Gerrit Jan van den Bergh, in de Schoonhovensche Courant van 4 dec 1957. Van den Bergh was ruim 46 jaar penningmeester van ‘Tot Hulp in Lijden’.
bereikt en niet meer in staat was om de gewone werkzaamheden te verrichten. In 1927 werd de pensioengerechtigde leeftijd verlaagd tot 65 jaar. De voorwaarde van arbeidsongeschiktheid bleef echter wel. De leden Het was aanvankelijk een onderling fonds ‘voor en door’ goud- en zilversmeden. In het begin van de 20e eeuw werd echter bepaald dat degenen die uit het vak gingen om elders te werken, toch lid mochten blijven. Daardoor was in 1927 metselaar C.P. van der Pouw ook lid, evenals C. Krins op de drukkerij. Het bestuur was bij dit beleid echter wel kritisch. Zo werd in 1923 het lid Kuijf geschrapt die werkzaam was bij de loodwitfabriek. Dit bedrijf werd door het bestuur te schadelijk geacht voor de gezondheid. De levenswijze van het lid Nicolaas Liefhebber (what’s in a name), beviel het bestuur ook niet. Het verslag van
de vergadering van 11 maart 1912 vermeldde: “Reeds dikwijls was over het walgende gedrag van (Nicolaas Liefhebber, werkzaam in de lompenfabriek van de firma Gebr.Schenk) gesproken en tot heden daarbij gebleven.” Maar nu was de maat vol en Liefhebber werd geroyeerd. Het einde In 1930 maakte de komst van de Rijksziektewet de uitkeringen bij ziekte door Tot Hulp in Lijden overbodig. Het fonds werd nu uitsluitend nog een Pensioenfonds. In 1957 kwam de AOW. Het fonds kon nu ook als pensioenfonds stoppen; iedereen trok voortaan ‘van Drees’. Het vermogen
was inmiddels geslonken tot 5.500 gulden. Naar het zich laat aanzien ontvingen de negen gepensioneerden van toen en de nog werkende leden in 1957 ieder een slotuitkering, al naar gelang ieders historische bijdrage. Ook eind 1957 overleed Gerrit Jan van den Bergh, op 2 december. Hij was 85 jaar geworden. Van den Bergh werd in de Schoonhovensche Courant gememoreerd als “...de stuwkracht van de onderafdeling van de Nijverheidsvereeniging, het ziekenfonds Tot Hulp in Nood (sic), waarvan hij de penningen beheerde.” Hij was ruim 46 jaar penningmeester: van 6 juli 1911 (sinds 11 maart 1912 eerste penningmeester)
Vodden Ooit zong Dorus :
Wie heeft 'r nog lompen en ouwe metalen Verkoop ze gauw want de prijzen dalen Er geeft niemand zo'n hoge prijs as ik Voor uw oud koper, uw ijzer en uw blik Ik kom het voor niks van uw zoldertje af halen Uw ouwe lompen en ouwe metalen
We kunnen het ons nauwelijks herinneren. De voddenman die met zijn kar door de straten kwam en die met luide stem duidelijk maakte dat hij vodden en lompen inzamelde. Als klein jongetje liep ik met een bundeltje lompen naar de kar. Leverde het bundeltje in en ik kreeg van de voddenman een oprolfluitje. Ik was de koning te rijk.
het begin van de twintigste eeuw waren er wel dertig werknemers in dienst. Veel verdienden deze mensen niet. Een schamele zes gulden in de week. In 1881 bouwden de gebroeders ↓ Het personeel van de lompenhandel van de gebroeders Schenk omstreeks 1912
tot 16 november 1957, welke laatste datum hij persoonlijk in het Rekeningenboek noteerde. De rekening is echter niet opgemaakt; ziekte en dood hadden hem kennelijk overvallen. Ten slotte Het onderzoek naar het fonds ‘Tot Hulp in Lijden’ is nog niet afgerond. Daarom worden lezers die nog over documenten of andere zaken beschikken, verzocht deze bij de redactie voor inzage aan te melden, waarvoor bij voorbaat hartelijk dank. Door René Kappers
Schenk een pakhuis grenzend aan de Remonstrantse kerk. Dit pakhuis staat er nog maar wordt binnenkort afgebroken. Alle familieleden van de joodse familie Schenk kwamen om in de concentratiekampen. Zo kwam het pakhuis na de Tweede Wereldoorlog in handen van de groothandel in groenten en fruit van de heer Stalenburg. Later was er onder andere de Veka, een confectiebedrijf gevestigd. In 1961 kwam er een ander confectiebedrijf met de naam Gazan. De laatste eigenaar was autobedrijf van Schaik. Door Ad de Vaal
Die tijd is voorbij, de voddenman komt niet meer met zijn kar door de straten. Maar nog steeds worden lompen ingezameld als belangrijke grondstof voor de papierindustrie. In Nederland zijn er nog meer dan 200 bedrijven die zich daarmee bezighouden. Ooit hadden de gebroeders Schenk in Schoonhoven een grote lompenhandel. Zij zorgden voor heel wat werkgelegenheid. Aan 243
De Tafelfabriek Zesenveertig jaar geschiedenis ‘tafelfabriek’: van tafelbladen die tegen de heg staan te drogen, naar bureaubladen uit een hypermoderne lakstraat met droogtoren. De honderd jaar geleden in Lekkerkerk opgerichte wagenmakerij annex aannemerij van Aart Zwijnenburg is dertig jaar later grotendeels overgeschakeld op de tafelfabricage. Begin 1942 wordt het bedrijf omgedoopt in Zwijnenburg’s Meubelfabriek; de zoons Aart Jan, Jan Aart (Jan) en Antonie (Toon) worden medefirmanten. Ondanks uitbesteding van het spuitwerk aan een Streefkerks schildersbedrijf, groeit het fabriekje in Opperduit na de oorlog uit zijn jasje. Nadat Streefkerk afvalt als nieuwe vestigingsplaats, wordt voor Schoonhoven gekozen. Kokosmatten en andere ongerechtigheden in de tot vuilnisbelt gepromoveerde Berengracht vertragen het heien, maar in 1952 kan toch het fraaie fabrieksgebouw betrokken worden. Aanvankelijk woont Zwijnenburg senior in het voorste gedeelte, samen met zijn vrouw, die er scherp op toe ziet dat (klein)kinderen het gazon niet betreden. De trotse merknaam Jumbo Tafel en het logo met de olifant op een tafel maken duidelijk dat de fabriek sterke meubels wil maken.
244
Internationaal Het lijkt een goede formule: in de 36 Schoonhovense jaren groeien productieomvang en fabriekscomplex gestaag. Gerard Geytenbeek en later Jack Crebolder ontwerpen tafels met bijpassende stoelen: de tafelfabriek wordt eethoekfabriek. In Duitsland en Zwitserland vinden de oerdegelijke meubels steeds meer aftrek. Bejaardenstoel Marlies, een bekroond ontwerp van Geytenbeek, ↓ Fabriek in Opperduit – Lekkerkerk.
wordt in grote aantallen aangekocht door zorginstellingen. In de zeventiger jaren wordt de voor Duitse relaties onuitspreekbare naam Zwijnenburg’s Meubelfabriek listig omgedoopt in azs (Aart Zwijnenburg Schoonhoven). Listig, want door de toevoeging van de naam Aart, maakt het bedrijf een grote alfabetische sprong voorwaarts! Het nu gedateerde merk Jumbo Tafel en het JT-logo, dat de olifant had opgevolgd, verdwijnen definitief. Naast de degelijkheid van de producten, dragen aan het succes van azs bij: vakmensen op sleutelposities, het gedegen financiële beleid van directeur Klaas Graafland, aanwezigheid op de belangrijke meubelbeurzen van Utrecht, Keulen en Zürich en toepassing van de modernste technieken. Al heel vroeg beschikt de fabriek over een gepro-
↑ Directie en personeel van Zwijnenburg meubelfabriek bij de opening in 1952. Vlnr op de voorste rij: Willem Tronchet, Harry Murk, Chris de Roo, J.A. Zwijnenburg, Ant. Zwijnenburg, A. Zwijnenburg, A.C. Zwijnenburg-Slingerland, A.J. Zwijnenburg, Alie Oudshoorn, Hannes Vlier, Kees Slingerland. Vlnr op de tweede rij: Barend Burggraaf, Piet Vonk, ? , Teus Gouwens, Henk de Kruyf, Goof Hak, Gijs de Wildt, Cock Murck, Jan de Wildt, ? , ? , Jan Slingerland. Vlnr op de derde rij: Willem van der Horst, Teus van Halewijn, ? , Willem Zijtveld, Janus Sjouw, Eef Oosterbosch, Piet de Bruin, Gerrit Brands, Koos Klarenbeek, Aart de Boer. Vlnr op de achterste rij: Jaap van Dam, Dirk de Kruyf, Maarten Molenaar.
grammeerde machine. De Oostenrijkse machinefabrikant Zuckermann levert de kolos van het type ‘je gooit er een boomstam in en er komt een tafel uit’. Vooral dankzij de productie van bureaubladen overleeft de fabriek de voor de Nederlandse meubelindustrie desastreuze jaren tachtig. Met de moderne lakstraat en droogtoren in, de na de brand van 1976 herbouwde spuiterij, kan azs voldoen aan de extreem hoge eisen die kantoorinrichters aan de afwerking van de bladen stellen.
Fabriek in Schoonhoven.
Het einde van het mooie bedrijf is triest: enkele jaren nadat het eind 1987 een nieuwe eigenaar krijgt, is het afgelopen. Door Simon Ooms
→ De vlag van de meubelfabriek.
245
Weet waar u woont Veel mensen vullen hun adres in op aanvraagformulieren, bestellijsten en dergelijke zonder na te denken over de naam van hun straat. Woon je in een nieuwbouwwijk, dan is het meestal duidelijk. De naamgever heeft voor straten in die wijken vaak een handboek over de flora en fauna, of een overzicht van de Nederlandse schilders uit de zeventiende eeuw, of een boek over de grote uitvinders genomen en de daarin voorkomende namen gebruikt om de straten een naam te geven. Interessanter zijn de straatnamen die uit een ver verleden stammen. In de oude binnenstad kom je ze tegen. Een aantal laat zich eenvoudig verklaren. Vooral namen met een geografische achtergrond, zoals de Lopikerstraat en Langerakkerweg. Andere namen duiden op de functie van een
den de uitdragers, dat was het personeel van de gerechtsdeurwaarder uit de tijd dat Schoonhoven nog een Kantongerecht had. Bij een faillissement zetten zij het huisraad op straat en brachten dit naar de uitdragerij om verkocht te
↑ Velleblootsteeg
was een wooncomplex waar bewoners zich voor een éénmalig bedrag inkochten en vervolgens levenslang 'gratis' kost en inwoning genoten. De kost bestond meestal uit de meest noodzakelijke levensbehoeften. Provenier is een oudhollandse benaming voor 'iemand die van preuves leeft', waarbij preuves staat voor giften. Naast de inwoning en eenvoudige kost kregen de proveniers soms preuves in de zin van iets meer luxe goederen. Naar hen is de Provenierstraat vernoemd. gebied zoals Haven, Varkensmarkt, Korte Dijk, Wal en Oude Singel. Iets moeilijker wordt het als de functie uit vroegere tijden stamt. Bijvoorbeeld het Doelenplein. Dit was ooit het terrein waar de stadsschutterij oefende in het schieten. Daar stonden de doelen opgesteld waarop werd gemikt. De Kat is ook zo’n naam. Een kat was een deel van de verdedigingswerken. Een plek waar het geschut in stelling werd gebracht om de vijand die de stad aanviel te kunnen bestoken. Beroepen Dan zijn er nog straatnamen die duiden op een beroep of groep bewoners. Zoals de Uitdragersstraat, hier woon246
worden. Nog een mooi voorbeeld, de Velleblootsteeg (vroeger Velleblootstraat). Hier woonden en werkten de vellebloters, de mannen die de huiden voor de dichtbij gelegen leerlooierijen aan de Havenstraat ontdeden van haren. Een andere groep mannen, die proveniers werden genoemd, woonden in een Proveniershuis. Dit
Door Ad de Vaal
↓ Uitdragersstraat
Van Oudeliedenhuis tot Hervormd Verzorgingshuis Sola Gratia De armenwet van 1854 stelde vast dat armenzorg een zaak van particulier initiatief was, daar hoefde de overheid niet voor te zorgen. Na aanleiding van dit standpunt ontstond er op initiatief van de hervormde kerkenraad in Schoonhoven ‘Het oude mannen- en vrouwenhuis’. De rol van de diaconie wordt steeds belangrijker mede doordat het aantal ouderen toeneemt. De kerkenraad sloeg niet meteen spijkers met koppen. Wel kwam het idee van zo’n diaconiestichting regelmatig naar voren, bijvoorbeeld toen in de zomer van 1894 verschil van mening was over de bedeling van de weduwe Patijn. Moest die gesteund worden door het burgerlijk armenbestuur of door de diaconie. Haar man behoorde
wel tot de hervormde gemeente maar zij zelf niet. De kerkenraad besloot haar bij te staan in haar armoede en verzuchtte dat hier weer eens te zien was hoe noodzakelijk diaconiewoningen wel waren. In november 1894 valt het besluit, er zal een tehuis voor ouderen opgericht worden. In 1897 wordt het huis van wijlen de heer S.E. van Nooten te koop aangeboden. Het was een oud, statig pand uit de zeventiende eeuw. De erfgenamen wilden graag dat de diaconie het huis kocht om daar een Oudeliedenhuis van te maken. Daartoe waren ze zelf bereid vijfhonderd gulden van de prijs af te doen, zodat die zou komen op zesduizend gulden. Over wie er in het Oudenliedenhuis mocht wonen, wordt langere tijd gesproken in de kerkenraad. Uiteindelijk wordt met
een nipte meerderheid besloten dat er ook bewoners worden opgenomen die niet zondags in de Bartholomeuskerk kerken. Het besluit wordt meegedeeld in de Schoonhovense Courant. De eerste kerkenraadsvergadering in het jaar 1898 wordt in het toekomstige oude mannen- en vrouwenhuis gehouden. De kerkenraad kon ter plekke kijken welke plannen architect Redeker had bedacht. Bovendien werden de inschrijvingsbiljetten van de timmerlieden en metselaars geopend. Oudeliedenhuis in gebruik genomen In mei 1898, heel kort voor de opening, gingen de broeders de lijst van de bedeelden nog eens na. De diakenen zouden de meest behoeftigen bezoeken om hen te vertellen dat ze een plaats konden krijgen in het Diaconaal oude mannen- en vrouwenhuis. Per week zal de diaconie ƒ 2,50 betalen. Een zekere Jan van Ipenburg wilde er ook graag wonen en hij meldde zichzelf aan. De kerkenraad vond het echter nogal bezwaarlijk omdat hij zich vaak aan sterke drank te buiten gaat.
247
De kerkenraad besloot dat de ‘opening en inwijding’ van het oude mannen- en vrouwenhuis zou plaats vinden op maandag tweede pinksterdag 1898 ’s middags om twee uur. Er zou een plechtige bijeenkomst in de kerk plaats vinden. De beide plaatselijke predikanten gingen in deze bijzondere dienst voor. Opnamebeleid In de begintijd werden er veel discussie gehouden over wie wel en niet kon worden opgenomen. De aanvraag van F. Kip bijvoorbeeld werd in eerste instantie niet gehonoreerd omdat de diaconie niet voor hem wilde betalen. Zijn attestatie was niet bij de gemeente ingediend en dus was hij geen lid van de gemeente. Gelukkig was het Burgerlijk Armenbestuur bereid zijn verblijf in het huis te financieren. Zodat hij toch zijn intrek kon nemen in de Koestraat. Bewoners die zelf betaalden kregen meer privileges, bijvoorbeeld een eigen kamer.
Niet altijd verliep de betaling overigens naar de zin van de kerkenraad. De weduwe Sterk, bewoner van het eerste uur werd betaald door de diaconie. Daar was uiteraard niets op tegen, tot op het moment dat de familie Sterk een erfenis ontving. Daar wilde de diaconie graag in meedelen. De familie was daar echter niet toe bereid. Verschillende broeders spraken over ‘dwingen’ en ‘wijzen op hun verplichting’ maar uiteindelijk liet men het erbij, omdat anders de weduwe Sterk de dupe ervan zou worden. Huisregels De band met de kerk wordt ook zichtbaar in de huisregels. We lezen o.a. ‘Ontspanningen of verstrooiingen, die geacht kunnen worden verderfelijk te zijn voor het geestelijk en zedelijk leven der verpleegden, worden ten strengste geweerd’. Boeken, geschriften of papieren, welker niet in geest
en strekking zijn met Gods Woord, mogen niet worden toegelaten. Het bezigen van ruwe of ongepaste uitdrukkingen, het misbruiken van de Naam des Heeren, in een woord alles wat strijdig is met Gods Woord, ook gesprekken die aanleiding tot twist geven of kunnen geven zijn ten strengste verboden. Uiterlijk om 21.00 uur dienen de bewoners weer binnen te zijn. Het reizen op zondag is te allen tijde verboden. Verbonden met de Bartholomeuskerk Op allerlei manieren kwam de nauwe band tussen het huis en de hervormde gemeente tot uiting. De bewoners hadden vaste plaatsen in de kerk. Die plaatsen waren niet alleen bestemd voor de bewoners maar ook voor de dienstboden, zusters en uiteraard de vader en moeder. Door Kees Codée
De jongste bewoner verhuist van de Koestraat naar de Rotterdamseweg Nadat onze ouders – ik heb een jongere broer – gevraagd waren of ze de leiding van het ‘Oudeliedenhuis’ op zich wilden nemen en daar positief op hadden gereageerd, verhuisden we als gezin naar de Koestraat. Pa en ma begonnen daar beide te werken per 1 juli 1961. We woonden tussen de bewoners en de interne medewerksters in. Weinig privé, maar wel heel erg gezellig. Het was net één groot gezin, zo zag ik dat, ik was toen bijna acht jaar. Precies zo was het ongeveer 30 jaar eerder gegaan, toen pa als 6-jarig jongetje met zijn ouders naar de Koestraat was gekomen. Opa en oma Maasland bleven in functie als ‘vader en moeder’ tot in 1959. Eten altijd samen met het personeel aan een grote ovale tafel in de keuken. Nadat al het werk gedaan was, verzamelde iedereen zich weer in die keuken voor de koffie en de verdere avond. Van de meeste bewoners kenden we alleen de voornamen, zo werden ze ook aangesproken. Dagelijks leven Er was niemand, die niet lopen kon. Er was geen lift, dus iedereen moest kunnen (trap)lopen. Enkele bewoners hadden een taak: de was uitzoeken, aardappels 248
schillen en de tuin onderhouden. Door de meesten werden pa en ma aangesproken als vader en moeder, wat ik wel een beetje vreemd vond, aangezien de bewoners ouder waren dan mijn ouders. Er waren mensen die nooit bezoek kregen. Door deze bewoners werden mijn broer en ik een beetje gezien als kleinkinderen. Met verjaardagen kregen we cadeautjes van die bewoners. Al snel werd er gesproken over een nieuw huis. Vanaf 1965 werden de plannen concreet en een jaar later kregen we een tekening van het nieuwe huis te zien. Het zou een grote verandering en verbetering worden, want
iedereen kreeg daar een eigen kamer. In de Koestraat waren er nauwelijks eenpersoonskamers, er waren twee-, drie- en zelfs vierpersoonskamers. Iedereen (de 47 bewoners, het personeel en wij) moesten gebruik maken van één badkamer. Dat ging zo: de ene week gingen alle vrouwen in bad, de andere week alle mannen. Dat nam drie dagen in beslag. Daarna werd het bad grondig gereinigd en stond het ter beschikking van de medewerksters en ons gezin. Er was nergens een douche en niet alle kamers hadden een wasbak met stromend water. Verhuizing De verhuizing naar Sola Gratia was een hele organisatie. Er werden in de winter van 1968/69 vijf bewoners per dag verhuisd en vijf mensen ‘van buiten’ opgenomen. Als gezin kregen wij een eigen appartement in het lage gedeelte, boven de toenmalige ziekenafdeling. Ons appartement had wel een keukentje, maar niet zo dat ma zelf kon koken voor ons. We
en vroeg: “Tot welke groep behoort mijn vrouw dan?” Het antwoord luidde: ”onnozel is ze niet.” Een nieuwe bewoner op de hoogste etage zag voor het eerst het uitzicht richting Rotterdam en vroeg mijn vader: “Zeg baas, wat zie ik daar in de verte?” Nadat mijn vader had gezegd dat dat Rotterdam was, zei hij: “Ik kan nu verder kijken dan dat ik ooit van mijn leven geweest ben.” Door Sjaak Maasland
↓ Op deze foto uit 1957 ziet u een gedeelte van de achterzijde van het Oudeliedenhuis met een niet al te brede brandtrap. Van boven naar beneden: Janny Knoop, Mijnie Kok, Adrie van Kraats, Nel van der Grijn, Teuna de Haan, zuster W. van der Ruit en vader en moeder Maasland.
↑ De heer en mevrouw Maasland jr. aan het aanrecht in het Rusthuis. De foto is genomen in de jaren zestig. Van de politie kreeg men vaak in beslag genomen goederen, die aan bederf onderhevig waren, zoals hier een partijtje gestroopte vis.
bleven dus ook na de verhuizing samen eten met de medewerkers. Contacten zijn tot de dag van vandaag gebleven. Zolang mijn ouders in Sola Gratia werkten, had ik daar een kamer. In 1985, toen pa afscheid nam, verhuisden we naar een woning in de nieuwbouw en vertrokken we uit Sola Gratia. Enkele anekdotes De 101-jarige ‘opoe’ Koopmans tegen haar 74 jarige zoon, nadat hij haar iets gevraagd had wat haar niet beviel: “Ik mag dan wel 100 zijn, maar ik ben nog niet kinds, snotneus. Zolang als ik leef, doe jij wat ik zeg!” Eén van de dames tijdens de wekelijkse breimiddag: ”Volgens mij zijn er slechts twee soorten vrouwen: onnozele en ondeugende.” Pa hoorde haar dat zeggen 249
Nieuwe ontwikkelingen in ouderenzorg Vanaf de jaren zeventig in de vorige eeuw volgen de veranderingen in de wet en regelgeving elkaar met een zekere regelmaat op. De diaconie betaalde niet meer voor het verblijf van de ouderen. De betaling voor het verblijf in bejaardenoorden werd geregeld volgens de wet op de Bejaardenoorden. De uitvoering van de wet was in handen van de gemeente Schoonhoven. De ouderen die met een bijstandsuitkering in de bejaardenoorden woonden, kregen “zakgeld.” Op 3 februari 1970 werd het zakgeld verhoogd: een alleenstaande ontving ƒ 80,00 per maand en ƒ 102,00 per half jaar. De wet op de Bejaardenoorden werd in de jaren negentig vervangen door de wet voor de Verzorgingshuizen. In de jaren negentig kwam er een duidelijke verandering in de zorgvraag van de ouderen. Toen Sola Gratia op 20 maart 1969 aan de Rotterdamseweg werd geopend, woonden er 94 oude-
250
ren. Men moest minimaal 65 jaar oud zijn en een redelijk goede gezondheid hebben. Voorafgaand aan de opname vond een medische keuring plaats. Bij de opening was er maar één bewoner
die gebruik moest maken van een rolstoel.Maar de zorgvraag van de ouderen nam toe en er kon pas tot opname in Sola Gratia worden overgegaan wanneer er een positief advies was verkregen van de regionale indicatiecommissie in Gouda.
Veranderingen Er was een ziekenafdeling waar de ouderen verbleven wanneer de zorg op de eigen kamer te intensief werd. Een ziekenhuisje in het klein. Op de ziekenafdeling waren ook de badkamers. ↓ Het bezoek van koningin Beatrix op 6 oktober 1982. Vlnr: Koningin Beatrix, mevrouw Maasland, onbekend, Marjan Stuivenberg, Lenie Groeneveld, A.M. Werrie, Nicolette Streefkerk, Nel Trompetter en Corrie de Jong. Zittend vlnr: H. Verveer, A. de Jong, A.J. Schep en B.A. Meijer.
Maar door gewijzigd inzicht werd de ziekenafdeling gesloten. De ouderen werden in de eigen kamer verzorgd en verpleegd. Op iedere afdeling werd een badkamer gebouwd. Hiervoor moest ruimte worden gemaakt, zodat er per verdieping een aantal kamers werden ingeleverd. Het aantal bewoners daalde van 94 naar 84. De voormalige ziekenafdeling werd in 1993 ingericht als verblijfsruimte voor ouderen met beginnende geheugenproblemen: Het Trefpunt. Daar werden deze ouderen door medewerkers en vrijwilligers overdag begeleid. ’s Avonds gingen zij weer naar hun eigen kamer. In 1989 startte Sola Gratia met Dagopvang: ouderen uit Schoonhoven konden twee dagen in de week van 9.00 uur tot 16.00 uur deelnemen aan activiteiten. Toegankelijkheid Omdat steeds meer bewoners gebruik moesten maken van een rolstoel, werden de deuren van de hoofdingang en van de lift vervangen door automatische schuifdeuren. De hulpmiddelen voor de ouderen nemen ook toe: van het looprekje naar de rollator. De rolstoel werd elektrisch en weer later komt de scootmobiel.
↑ Gezicht op Schoonhoven Noord, waar later het verzorgingshuis Sola Gratia zou komen
Vrijwilligers Door de zich steeds verder uitbreidende werkzaamheden, deed Sola Gratia vanaf 1985 een steeds groter beroep op vrijwilligers. De onmisbare vrijwilligers assisteren de medewerkers bij veel activiteiten: van het koffie schenken tot het assisteren bij ontspanningsactiviteiten en het onderhouden van de tuin. Medewerkers De deskundigheid van de medewerkers onderging een grote verandering. In 1898 waren de medewerksters er vooral voor het verrichten van de huishoudelijke werkzaamheden. Er waren lichte verzorgingstaken, waarbij de moeder de leiding had. Bij het invoeren van de verschillende wetten werden er ook steeds meer eisen gesteld aan de deskundigheid van het personeel. Door de inspectie op de Bejaardenoorden en later door de inspectie voor de Gezondheidszorg werd en wordt toegezien op de kwaliteit van zorg. De vroegere ‘meisjes’ die vooral de huishoudelijke werkzaamheden verzorgden, werden vanaf de jaren zestig aangevuld met bejaardenhelpsters, bejaardenverzorgsters en ziekenverzorg-
sters. Erkende opleidingen die garant staan voor een goede verzorging van de ouderen, die steeds meer van de zorg afhankelijk worden. Sola Gratia heeft ook een eigen keuken gehad. Hier werden naast de maaltijden voor de bewoners ook maaltijden verzorgd voor de ouderen in de stad. De keuken is in 2004 gesloten. Werkgelegenheid Sola Gratia is al die jaren een belangrijke werkgever geweest voor Schoonhoven en omgeving en is ook in staat geweest om voor haar medewerkers een werkplek te zijn waar zij zich persoonlijk konden ontwikkelen. Dit ook tot welzijn en welbevinden van de ouderen in Schoonhoven. Nabije toekomst Aan het einde van het jaar 2011 zal het huidige Sola Gratia aan de Rotterdamseweg worden afgebroken. Hiervoor in de plaats worden appartementen ‘met zorgverlening’ gebouwd. Bij het gereed komen daarvan zal de zorg door medewerkers van Sola Gratia, uiteindelijk begonnen in de Koestraat in 1898, vanuit dezelfde intentie worden voortgezet. Door Rien van Bergeijk
251
Een deftig huis Een echte Schoonhovenaar loopt in het weekend zeker één keer een rondje over de Haven. Meestal tijdens de zondagse wandeling naar het Veer. Het is een vaste gewoonte en daarbij letten we niet meer op de omgeving. Pas als we onze wekelijkse wandeling maken met gasten, die voor de eerste keer Schoonhoven bezoeken, kijken we met andere ogen. Dan zien we de statige gevels en de prachtige stoepen van de huizen die herinneren aan een rijk verleden. Soms krijg je de vraag van een van de kinderen uit het gezelschap: “Is dit nu het huis van Sinterklaas?” Om er vanaf te zijn is het antwoord al gauw: “Welnee, die woont toch in Spanje”. Maar vraagt u zich nu nooit af wie er in die huizen hebben gewoond, of wie ze hebben gebouwd? Neem nu het huis op nummer 25, ooit woonde hier een lid van de regentenfamilie van Nooten. Toen de Pruisen in 1787 de terugkeer van de Stadhouder Willem V weer mogelijk maakten, logeerde hij hier op zijn reis van het Valkhof in Nijmegen naar den Haag. En de wel haast aristocratische woning met fraaie stoep op nummer 19. Een
252
huis met een gave gevel in Lodewijk XIV-stijl uit de periode ongeveer 1700-1740. Te herkennen aan het acanthusblad, een veel gebruikt motief in de architectuur van de Lodewijk XIV-stijl. Dit motief zien we in de versieringen onder de ramen. ↓ Het huis Haven 19
Gelet op deze gevel zouden we kunnen denken dat dit huis gebouwd is aan het begin van de achttiende eeuw. Niets is minder waar. Duiken we in de archieven, dan vinden we als eerste bewoner in 1402 Jacob van Oosterweyck. Deze Jacob was een edelman verwant aan de Heren van Schoonhoven. Hij was ook Baljuw van Schoonhoven. Vijfentwintig jaar later ging het huis over in de handen van Frederick van Zevender. Ook een edelman en eveneens baljuw van Schoonhoven. Zijn erfgenamen bewoonden het huis tot het eind van de vijftiende eeuw. In de zestiende en zeventiende eeuw werd het huis bewoond door rijke kooplieden. Meestal ook lid van de vroedschap of bekleed met één of ander
Gelder, die daarvoor een hypotheek neemt bij zijn oom Emanuel Abraham ven Gelder, goudsmid in Amsterdam. De stichter van het nu nog bestaande juweliersbedrijf van Gelder in Amsterdam. Duidelijk dat het huis aan de Haven op nummer 19 heel wat illustere bewoners heeft gekend. En de vraag van een kind, is dit het huis van Sinterklaas, is toch helemaal niet zo vreemd. Want de huidige bewoner heeft in 1987 de echte (televisie) Sinterklaas in zijn huis ontvangen. Door Ad de Vaal
ambt. In de eerste helft van de achttiende eeuw als het huis de indrukwekkende Lodewijk XIV gevel krijgt, is het in bezit van Johannes Brouwer lid van de vroedschap en oud burgemeester. Zijn erfgenamen komen kennelijk in financiële problemen. Het huis komt in bezit van de familie Lazonder. Op
↑ Onder het venster het acanthusbladornament en ook een gave Lodewijk XIV deur.
dat moment een invloedrijke zilversmidfamilie, die het halverwege de negentiende eeuw doorverkopen aan de goudsmid Benjamin Abraham van
↓ De indrukwekkende stoep van het huis Haven 19
253
‘In de tand des tijds’ het aantal inwoners van Schoonhoven 1398-2000 ‘Je moet het zien in de tand des tijds’ zei de onnavolgbare Johan Cruijff 13 september 2011 op televisie bij Pauw en Witteman. En zo gezien begrijp je ‘Het leven in Schoonhoven’ misschien veel beter als je weet hoeveel (of eigenlijk, hoe weinig) mensen er in de stad woonden. Een grafisch overzicht helpt ons om ‘in de tand des tijds’ hiervan een beeld te krijgen.
Op 1 januari 2011 woonden er volgens de Gemeentegids op de kop af 11.987 inwoners in Schoonhoven. Zo precies hebben we dat niet altijd geweten, en zeker niet elk jaar. De eerste nauwkeurige ‘Volkstelling’ dateerde van 1795. Deze telling diende in de eerste plaats voor “de verdeling van het volk van Holland” in kieskringen. Oudere tellingen van de bevolking hadden andere doelen, zoals het tellen van ‘Weerbare mannen’ in 1747, of het tellen in 1622 voor het ‘Hoofdgeld’, ofwel belastingheffing op basis van personen. De oudste telling van personen werd in 1398 gedaan: mannen ten behoeve van de ‘heervaart’, ofwel krijgstocht van Holland tegen de Friezen. Bronnen Andere bronnen waren de telling van huizen of ‘haardsteden’ voor belastingheffing of van beeldvorming voor de economische toestand in het land. Zo kennen we voor Schoonhoven onder meer het aantal huizen in het kohier van de 10e penning uit 1562, de ‘Informacie’ uit 1514 en de ‘Enqueste’ uit 254
↑ Aantal inwoners van Schoonhoven 13982000.
1495. Hier moeten dus omrekeningsfactoren bij gebruikt worden; hoeveel mensen woonden er in een huis? Naast deze landelijk georganiseerde tellingen waren er soms specifiek Schoonhovense tellingen of vermeldingen. Zo vermeldde de oude stadsgeschiedenis van Van Berkum geschreven in 1762 niet alleen inwoners en huizen in 1515, 1632, 1733 maar ook in 1762. Piet Muilwijk noteerde uit het Oud Archief inwoners in 1780, 1800 en 1812. Het Gemeentebestuur deed opgaven in de periode 1820-1835 en het jaar 1850. Nadat de Gemeentelijke administratie als gevolg van de nieuwe Gemeentewet van 1851 werd ingericht, volgde een jaarlijkse rapportage. Extra kwesties Voor Schoonhoven zijn er ‘gezien in de tand des tijds’ nog extra kwesties bij het tellen van de bevolking. Soms werd alleen binnen de muren geteld, soms
ook er buiten. Zo lag in 1562 van de getelde huizen 10% buiten de muren. Ook militairen zijn een steeds terugkerende stoorzender: horen ze wel of niet bij de bevolking ? In 1866 zijn er 222 inwoners van de ‘landmacht’ geteld, waaronder 15 vrouwen. Het aantal inwoners exclusief de ‘landmacht’ bedraagt op 1 januari dat jaar 1.764 mannen en 1.713 vrouwen of totaal 3.477 personen. De ‘landmacht’ voegt in die tijd dus ongeveer 6% aan de bevolking toe. Na 1877 werd het onderscheid in de opgaven niet meer gemaakt: maar is het dan in- of exclusief onze soldaten? Soms bleek het aantal inwoners ook afhankelijk te zijn van wie er telde. In 1890 werden er nog 2.380 mannen geteld en 2.132 vrouwen; samen 4.512 inwoners. Een jaar later echter, na de nieuwe volkstelling en de inrichting van nieuwe registers waren er 2.174 mannen en 2.065 vrouwen, totaal 4.239 inwoners. Een verschil van 273 inwoners of 6%. Tot besluit Kortom, de hier gepresenteerde grafiek is het beste wat wij er van konden maken gezien ‘in de tand des tijds.’ En aangezien 1 januari als ‘Nieuwjaarsdag’ altijd een vrije dag is, ook voor onze ambtenaren, was 11.987 inwoners op 1 januari 2011 waarschijnlijk ook de ‘best possible guess’. Door René Kappers
Het leven in Schoonhoven
Om de nummers goed te bewaren verschijnt er een VERZAMELBOX. De verzamelbox kost € 12,50.
Onder de titel Het leven in Schoonhoven verschijnen twaalf themanummers waarin het leven in Schoonhoven wordt belicht. De serie bestaat uit de volgende thema’s:
NR.
MAAND
THEMA
01
februari
Garnizoensstad (978 90 76940 74 8)
02
maart
Eten en drinken (978 90 76940 81 6)
03
april
Middenstand (978 90 76940 82 3)
04
mei
Zilver (978 90 76940 83 0)
05
juni
Cultuur (978 90 76940 87 8)
06
juli
Geloof (978 90 76940 86 1)
07
augustus
Sport (978 90 76940 85 4)
08
september
Monumenten (978 90 76940 90 8)
09
oktober
Wonen, werken en welzijn (978 90 76940 88 5)
10
november
Onderwijs (978 90 76940 89 2)
11
december
Feest en muziek (978 90 76940 91 5)
12
januari 2012
Vervoer (978 90 76940 84 7)
↘ Het volgende nummer van Het Leven in Schoonhoven gaat over onderwijs. Op de foto de RK kleuterschool (de bewaarschool) uit 1928.
255
Worden mensen ouder door meer dokters? Tot 150 jaar geleden was de gemiddelde levensverwachting laag: minder dan 50 jaar en voor de armen nog lager. Na 1880 begon de levensverwachting te stijgen en die trend zette zich voort tot in het laatste decennia. Van 73 jaar in 1960 tot 80,5 in 2009. Waar kwam dat van? Honderd jaar na 1880 waren twee huisartsen in Schoonhoven genoeg. Maar die werkten dan ook letterlijk full time. Het verhaal gaat dat de 2 artsen in de jaren 20 nooit met elkaar spraken. Geen tijd? Pas de laatste 30 jaar is dat aantal sterk gestegen. Er wordt tegenwoordig juist heel wat afgepraat in de zorg. De kosten stijgen danook vooral door loon. Gelukkig niet alleen van artsen. Een paar belangrijke andere ontwikkelingen: In de 19e eeuw waren er frequent cholera-epidemiëen. Het verband met besmet drinkwater werd ontdekt. Artsen als Büchner in Gouda pleitten daarom voor schoon drinkwater voor betere volksgezondheid. In veel steden werd waterleiding aangelegd. De Schoonhovense waterleidingmaatschappij ontstond in 1902. In hygiënisch opzicht waren ook de “poeptonnen” een grote verbetering. De tonnetjes werden huis aan huis opgehaald. Dat bleef in Schoonhoven zo tot na de tweede wereldoorlog. Want riolering aanleggen was en is hier erg moeilijk. De “Beer” werd verkocht als meststof voor groentetuinen zoals aan de Jan Kortlandstraat waar nu de Zevender staat. Daarmee werd het ophalen gefinancierd. Ook werden open riolen gedempt: eerst de Zevender en later de Havensloot. De kruisverenigingen ontstonden vanaf 1875. Wijkzusters gaven voorlichting over betere hygiëne en gewoontes rond zwangerschap en kinderverzorging. Dat verbeterde vooral de kansen voor moeder en kind. Het Groene Kruis Schoonhoven
← Het dempen van de Zevender, 1933
werd kort na de eeuwwisseling opgericht. Ziekenfondsen waren sinds het einde van de 19e eeuw soms lettelijk “De Bus”. Bij huisarts of werkgever stond een bus waarin kleine bedragen wekelijks werden gestort. In 1908 waren er in Schoonhoven alleen al 7 fondsen. Door deze ziekenfondsen kon iedereen die lid was gebruik maken van de beschikbare huisartsenzorg. In het verleden hebben al deze ontwikkelingen in samenhang bijgedragen aan verbetering van de gezondheid van de inwoners van Schoonhoven. Maar wat misschien wel de belangrijkste ontwikkeling was in 100 jaar is de spectaculair toegenomen welvaart. De levensverwachting steeg mee, maar (helaas?) lang niet zo veel. Welke ontwikkeling zal men het invloedrijkste vinden in de toekomst? Zeker niet het aantal dokters....de iPad misschien? Door Herman Groothuis