Windmolenpark Autena te Vianen Veiligheidsonderzoek
Definitief
Eneco Wind B.V.
Grontmij Nederland B.V. Houten, 2 april 2013
GM-0113446, revisie D1
Verantwoording
Titel
:
Windmolenpark Autena te Vianen
Subtitel
:
Veiligheidsonderzoek
Projectnummer
:
323832
Referentienummer
:
GM-0113446
Revisie
:
D1
Datum
:
2 april 2013
Auteur(s)
:
ing. E.O. Mansvelder, M. de Haan
E-mail adres
:
[email protected]
Gecontroleerd door
:
R. Linschoten
Paraaf gecontroleerd
:
Goedgekeurd door
:
Paraaf goedgekeurd
:
Contact
:
ir. J. Wisse
Grontmij Nederland B.V. De Molen 48 3994 DB Houten Postbus 119 3990 DC Houten T +31 30 634 47 00 F +31 30 637 94 15 www.grontmij.nl
GM-0113446, revisie D1 Pagina 2 van 14
Inhoudsopgave
1 1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding ......................................................................................................................... 4 Algemeen ...................................................................................................................... 4 Doelstelling.................................................................................................................... 4 Werkwijze ...................................................................................................................... 4 Leeswijzer ..................................................................................................................... 5
2 2.1 2.2
Literatuurverkenning ..................................................................................................... 6 Beleidsregel Rijkswaterstaat ......................................................................................... 6 Uitkomsten literatuuronderzoek .................................................................................... 6
3 3.1 3.2 3.3
Situatie windmolenpark Autena .................................................................................... 8 Locatie........................................................................................................................... 8 Verkeersituatie .............................................................................................................. 8 Windturbines ................................................................................................................. 9
4 4.1 4.2 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4
Beoordeling verkeersveiligheid ................................................................................... 10 Expertpannel ............................................................................................................... 10 Visualisatie .................................................................................................................. 10 Beoordeling wegvakken .............................................................................................. 10 Algemeen .................................................................................................................... 10 Verbindingsweg A27 (noord) naar A2 (zuid) ............................................................... 11 De westelijke hoofdrijbaan van de A2 ......................................................................... 11 Verbindingsweg A27 (zuid) naar A2 (noord) ............................................................... 12
5 5.1 5.2
Conclusies en aanbevelingen ..................................................................................... 14 Conclusies literatuurverkenning .................................................................................. 14 Conclusies expertpannel ............................................................................................. 14
Bijlage 1:
Literatuurlijst
GM-0113446, revisie D1 Pagina 3 van 14
1
Inleiding
1.1 Algemeen Eneco heeft het voornemen een drietal windturbines te plaatsen ten zuiden van knooppunt Everdingen in de polder de Biezen ten noorden van de Autenasekade te Vianen. Vanwege de situering van de turbines langs de A2 en de A27, nabij het knooppunt Everdingen, wordt het plan getoetst aan de beleidsregel van Rijkswaterstaat voor het plaatsen van windturbines langs rijkswegen. Deze beleidsregel geeft aan dat bij plaatsing bij knooppunten een aanvullend (verkeers)veiligheidsonderzoek noodzakelijk is. De locatie van de windturbines is gesitueerd in de zuidwestelijke oksel van het knooppunt Everdingen.
Figuur 1.1 Overzicht knooppunt Everdingen (A2/A27)
1.2 Doelstelling Doel van het onderzoek is om na te gaan of de plaatsing van drie windturbines gevolgen heeft voor de mate van afleiding van het wegverkeer en onacceptabele gevaarlijke en hinderlijke situaties tot gevolg heeft. 1.3 Werkwijze Het belangrijkste onderdeel van het onderzoek is het bezoeken van de locatie met een panel van experts om de situatie ter plaatse te beoordelen. Dit locatie onderzoek heeft plaatsgevonden op 13 maart 2013. De hierbij betrokken externe experts zijn: Drs M.G.F. Lambers (verkeers- en veiligheidspsycholoog), vertegenwoordiger van Rijkswaterstaat. Ir. J.H. Hogema (TNO, senior scientist traffic behaviour Human factors). Van Grontmij waren bij het onderzoek betrokken: De heer M. de Haan (gecertificeerd auditeur RSA). Ing. E.O. Mansvelder (gecertificeerd auditeur RSA). Van Eneco was bij het onderzoek betrokken: De heer F. de Jong (project ontwikkelaar).
GM-0113446, revisie D1 Pagina 4 van 14
Inleiding
1.4 Leeswijzer Als eerste worden in hoofdstuk 2 de bevindingen uit de literatuurverkenning vermeld. In hoofdstuk 3 gaan we nader in op het plan, de locatie, de verkeerssituatie en de mogelijke typen windturbines als achtergrondinformatie voor de beoordeling. Deze informatie is vooraf toegestuurd aan de deelnemers van het expertpanel en voorafgaand aan het locatiebezoek besproken. In hoofdstuk 4 worden de bevindingen uit de expertmeeting en het locatiebezoek beschreven. De conclusies met advies en aanbevelingen staan in hoofdstuk 5.
GM-0113446, revisie D1 Pagina 5 van 14
2
Literatuurverkenning
2.1 Beleidsregel Rijkswaterstaat Langs rijkswegen wordt plaatsing van windturbines toegestaan bij een afstand van ten minste 30 meter uit de rand van de verharding of bij een rotordiameter groter dan 60 meter, ten minste de halve diameter. Binnen 30 meter uit de rand van de verharding en op parkeerplaatsen en tankstations gelegen langs autowegen of autosnelwegen als bedoeld in het Reglementverkeersregels en verkeerstekens 1990 artikel 1c,d met een directe aansluiting op de autoweg of autosnelweg, die primair bestemd zijn voor een kort oponthoud van de weggebruiker, wordt plaatsing van windturbines slechts toegestaan indien uit een aanvullend onderzoek blijkt dat er geen onaanvaardbaar verhoogd veiligheidsrisico bestaat. In afwijking van het bepaalde in de eerste alinea wordt nabij een knooppunt of aansluiting of op locaties waarbij de rotorbladen zich boven de verharding zullen bevinden,plaatsing van windturbines slechts toegestaan indien uit aanvullend onderzoek blijkt dat er geen onaanvaardbaar verhoogd risico is voor de verkeersveiligheid. 2.2 Uitkomsten literatuuronderzoek Onderzoek heeft eerder plaatsgevonden voor plaatsing van windturbines langs de Kwelderweg (Eemshaven) en langs de A6 (nabij Almere), langs de A30 (Ede West), langs deA15 afslag 38 (Betuws bedrijvenpark) en langs de A27 (Windpark Nieuwegein). Daarnaast heeft de SWOV onderzoek gedaan naar de invloed van windturbine(parken) op de verkeersveiligheid. Rijkswaterstaat geeft in hun toetsingskader voor de beoordeling van objecten langs auto (snel)wegen specifieke aandachtspunten voor de beoordeling van de verkeersveiligheid. Relevante uitkomsten van deze onderzoeken zijn: Het geluid van windturbines is voor inzittenden van auto’s en bestuurders van motoren nauwelijks te horen. Een (conservatieve) ondergrens voor het mogelijk optreden van schrikreacties als gevolg van impulslawaai (knallen) bedraagt 95 dB(A) bij open ramen en 107 dB(A) bij gesloten ramen. Het geluidsniveau van een windturbine bedraagt minder dan 60 dB(A) bij windkracht 5-6 Beaufort op een afstand van 20 tot 25 meter. Met dergelijke geluidsniveaus zullen windturbines over het algemeen dus niet of nauwelijks hoorbaar zijn. Van hinder of gevaar zal zeker geen sprake zijn. Verkeer kan aanzienlijke hinder ondervinden of zelfs gevaar lopen als gevolg van (ruk)winden Het is echter niet te verwachten dat windturbines een extra risico voor verstoring of versterking van windhinder met zich mee brengen. Bij frequenties die normaal zijn voor windturbines, zijn periodieke lichteffecten geen gevaar voor het wegverkeer. Hetzelfde geldt voor bewegende schaduwen. Ongevallencijfers over situaties met windturbines ten opzichte van die zonder turbines zijn nauwelijks bekend. Er zijn wel ongevallencijfers over de betreffende wegvakken beschikbaar, maar daaruit is niet goed af te leiden in hoeverre eventuele extra ongevallen aan de aanwezigheid van turbines zijn toe te schrijven. De SWOV heeft voor die locaties beperkte ongevalanalyses gedaan. De hiervoor genoemde uitkomsten geven vooral aan welke aspecten niet wijzen op een verzwaring van de rijtaak. Daarnaast resteert een aantal aandachtspunten voor de verkeersveiligheid bij de plaatsing van windturbines. Dit zijn: 1. Afleiden van aandacht.
GM-0113446, revisie D1 Pagina 6 van 14
Literatuurverkenning
2. Schrikreacties. 3. Beheer en onderhoud. Ad 1. Windturbines kunnen door hun opvallendheid het prikkelniveau verhogen. Het risico van overprikkeling bestaat nauwelijks. De SWOV gaf in 1992 aan dat het niet raadzaam lijkt om windturbines te plaatsen op of in de buurt van locaties waar de weggebruiker speciale aandacht aan de rijtaak moet besteden, zoals bij kruispunten, en scherpe en onverwachte bochten. Verkenningen, zoals in Almere-Buiten, wijzen overigens niet op onaanvaardbare verzwaring van de rijtaak als gevolg van plaatsing in de middenberm of nabij aansluitingen van autosnelwegen. Ad 2. Gewone schrikreacties hebben nauwelijks gevolgen voor de verkeersveiligheid. Alleen als onvoorbereide weggebruikers plotseling met windturbines worden geconfronteerd bestaat er een kleine kans op gevaar. Dat bestuurders overdag ineens worden geconfronteerd met de windturbines, lijkt niet waarschijnlijk. ’s Nachts zullen windturbines niet of nauwelijks zichtbaar zijn door het ontbreken van verlichting. Aanstralen van koplampen zal in veel gevallen niet leiden tot het zichtbaar worden van de draaiende rotorbladen. Schrikreacties lijken daarom, ook in het donker, onwaarschijnlijk. Ad 3. De turbine dient bereikbaar te zijn voor beheer en onderhoud. Op momenten dat er (hoog) aan en vooral op de windturbines wordt gewerkt, kan dit tot een ontoelaatbare afleiding van het verkeer leiden. Daarom wordt het wenselijk geacht dat onderhouds- en reparatiewerkzaamheden zo worden uitgevoerd dat zij zo min mogelijk zichtbaar zijn voor het verkeer. Aanbevolen wordt de werkzaamheden bij plaatsing en onderhoud uit te voeren buiten de spitsperioden of in het weekend.
GM-0113446, revisie D1 Pagina 7 van 14
3
Situatie windmolenpark Autena
3.1 Locatie De drie windturbines zijn gesitueerd in de zuidwestelijke oksel van het knooppunt Everdingen. De turbines staan in een gebogen lijn met een variabele afstand tot de kant van de verharding van de A2 (circa 70 tot 170 meter). De onderlinge afstand van de windturbines bedraagt circa 300 meter. De totale hoogte van de windturbines (mast + rotorstraal) is circa 150 meter. Er is geen sprake van het boven de verharding draaien van de rotorbladen.
Figuur 3.1: Situering windturbines
De locatie waar de windturbines geplaatst worden is een weidegebied. De dichtstbijzijnde woning bevindt zich op circa 360 meter ten oosten van de zuidelijke windturbine aan de noordoostzijde van de A2 (Kostverloren). 3.2 Verkeersituatie Het knooppunt Everdingen is als turbine oplossing uitgevoerd.
Figuur 3.2: Zuidelijk deel knooppunt Everdingen
GM-0113446, revisie D1 Pagina 8 van 14
Situatie windmolenpark Autena
Ter plaatse van de windturbines vindt de samenvoeging plaats van de verbindingsweg A27 (noord) naar de A2 (zuid). Voor de samenvoeging bestaat de westelijke rijbaan van de A2 uit drie rijstroken en een vluchtstrook; na de samenvoeging bestaat de rijbaan uit vier rijstroken en een vluchtstrook. De verbindingsweg bestaat uit twee rijstroken en een vluchtstrook. Op de oostelijke rijbaan van de A2 is sprake van een splitsing naar de verbindingsweg A2 (zuid) – A27 (noord). Voor de splitsing bestaat de oostelijke rijbaan uit vier rijstroken en een vluchtstrook. Na de splitsing bestaat de rijbaan uit drie rijstroken en een vluchtstrook. De verbindingsweg bestaat uit twee rijstroken en een vluchtstrook. Aan de noordzijde bevindt zich de verbindingsweg van de A27 (zuid) naar de A2 (noord). Deze verbindingsweg bestaat uit twee rijstroken en een vluchtstrook. Er is sprake van een stijgend vertikaal alignement vanwege de kruising met de A2. 3.3 Windturbines In verband met de aanbestedingsprocedures kan niet worden uitgegaan van een specifiek type windturbine. Het bestemmingsplan zal de mogelijkheid bieden voor windturbines met een maximale as hoogte van 100 meter. Ten aanzien van de lichtschittering worden eisen gesteld aan de windturbines. De rotorbladen worden voorzien van een niet reflecterende coating zodat hinder door luchtschittering is uitgesloten. Voorbeelden van windturbines die geplaats zouden kunnen worden zijn in de navolgende tabel en figuur 3.3 weergegeven.
Turbines As hoogte (in m) Rotordiameter (in m) Rotorstraal (in m)
Enercon E115 92,50 115,00 57,50
Varianten Nordex N100 100,00 99,80 49,90
Alstom E122 89,00 122,00 61,00
Figuur 3.3: Foto’s van de Enercon, Nordex en Alstom
GM-0113446, revisie D1 Pagina 9 van 14
4
Beoordeling verkeersveiligheid
4.1 Expertpannel Het belangrijkste onderdeel van het onderzoek is de bijeenkomst van het expertpanel. Tijdens deze bijeenkomst is door middel van een presentatie stilgestaan bij de belangrijkste uitgangspunten. Daarna is de visualisatie getoond van de zichtbaarheid en beleving van de windturbines vanaf diverse rijrichtingen op en bij het knooppunt. Hiermee is een beeld ontstaan van de toekomstige situatie. Dit beeld is mede van belang om bij het terreinbezoek te kunnen verbeelden op welke locaties de toekomstige windturbines staan en welke mogelijke gevolgen dat heeft voor de verkeersveiligheid. Na terugkomst van het terreinbezoek zijn, op basis van aspecten zoals afleiding, taakbelasting en geleiding/misleiding, de gevolgen voor de verkeersveiligheid bediscussieerd en zijn conclusies en aanbevelingen vastgesteld. In de navolgende paragrafen gaan wij hier nader op in. 4.2 Visualisatie In de visualisatie zijn de volgende elementen opgenomen: De huidige situatie waarbij het horizontaal en vertikaal alignement is afgeleid van het MX model van de bestaande situatie. Het dwarsprofiel op hoofdlijnen Alle mogelijke rijroutes met diverse snelheden. Er is uitgegaan van een ‘ worst case’ scenario ten aanzien van de omvang van de windturbine; de as hoogte bedraagt circa 89 meter terwijl de rotorbladen 61 meter zijn (totale hoogte 150 meter). Waarschijnlijk is dat bij de uitvoering de windturbines, dezelfde of een geringere rotordiameter zullen hebben. De maatgevende situatie ten aanzien van de windrichting (zuidwest) en de zonnestand (middag). Dit is de situatie waarbij de slagschaduw van de rotoren van de windturbines over de A2 valt. De visualisaties laten de schaduw van de toren en de bewegende schaduwen van de rotorbladen zien. Er is geen wegmeubilair opgenomen zoals bebording, geleiderail, lichtmasten en portalen. De beplanting is schematisch weergegeven. Vooraf aan het terreinbezoek heeft de representativiteit van de getoonde simulaties niet tot opmerkingen geleid. 4.3
Beoordeling wegvakken
4.3.1 Algemeen Bij de visualisatie is geen verkeer opgenomen. Dit betekent ongehinderde zichtcondities. Dit zal in de praktijk nauwelijks optreden. Als zodanig zijn de slagschaduwen prominent zichtbaar in de visualisatie. De snelheid van de rotorbladen is divers. De tip van de rotorbladen bereikt een maximale snelheid van 240 km/h. Halverwege de rotorbladen is dit circa 120 km/h; deze schaduw valt ongeveer op de westelijke rijbaan. Hiermee is de snelheid van de rotorbladen ongeveer gelijk aan die van het rijdende verkeer op de westelijke rijbaan van de A2. Opgemerkt wordt dat bij een noordoostelijke windrichting de slagschaduw van de rotorbladen op de westelijke rijbaan tegen het verkeer indraait. Als zodanig wordt de aanwezigheid van de slagschaduw niet als onveilig ervaren. Dit sluit aan bij de resultaten van eerdere onderzoeken. Overdag brandt op de windturbine een wit licht en bij duisternis een rood licht. Dit houdt verband met de zichtbaarheid van de windturbines voor calamiteitenhelikopters die snelwegen als oriëntatie gebruiken. Deze lampen schijnen naar boven en zijn niet zichtbaar vanaf de weg.
GM-0113446, revisie D1 Pagina 10 van 14
Beoordeling verkeersveiligheid
Bij de opbouw van de windturbines en onderhoud wordt aanbevolen om deze werkzaamheden zoveel mogelijk buiten de drukke uren te laten plaatsvinden. Werkzaamheden met bewegende kranen en onderdelen kunnen mogelijk langer dan wenselijk de aandacht trekken van bestuurders. Overigens komt regulier onderhoud gemiddeld eenmaal per jaar voor. Vervangen van rotoren is een uitzondering en het gangbare onderhoud vindt grotendeels buiten het zicht, in de gondel plaats. Wel wordt aanbevolen om het hijswerk van de rotorbladen vertikaal uit te voeren en bij de opbouw zo min mogelijk zwaailichten te gebruiken. Het terreinbezoek, in combinatie met de visualisatie , leidt er toe dat volgens het expertpanel drie wegvakken nadere aandacht vragen: De verbindingsweg tussen de A27 (noord) en de A2 (zuid) De westelijke hoofdrijbaan van de A2 (van noord naar zuid) De verbindingsweg tussen de A27 (zuid) en de A2 (noord). Het resumé van de discussie over deze routes staat in de navolgende paragrafen weergegeven De overige routes geven geen aanleiding tot opmerkingen. 4.3.2 Verbindingsweg A27 (noord) naar A2 (zuid) Al op grotere afstand zijn de drie windturbines vanaf de A27 en de verbindingweg zichtbaar. Eerst aan de linker zijde en vervolgens aan de rechter zijde. Wel is het lastig om de locaties van de windturbines te bepalen omdat het zicht op de voet wordt ontrokken door taluds, beplanting en kunstwerken. Na de passage van het kunstwerk in de verbindingsweg (A27 zuid -> A2 noord) is dit, hoewel vrij laat, wel mogelijk. Op de verbindingsweg zelf is er geen sprake van een onveilige situatie. Nabij de samenvoeging met de A2 moet verkeer op de verbindingsweg de situatie beoordelen op de hoofdrijbaan terwijl rechts een van de windturbines ook de aandacht kan trekken. Zie verder de toelichting in paragraaf 4.3.3. De samenvoeging van de linker rijstrook van de verbindingsweg (twee rijstroken) met de A2 is vormgegeven als een taper.
Figuur 4.1 Visualisatie vanaf verbindingsweg A27 (noord) naar A2 (zuid) nabij samenvoeging A2
4.3.3 De westelijke hoofdrijbaan van de A2 Naderend over de westelijke hoofdrijbaan zijn op grotere afstand de drie windturbines zichtbaar. Na de passage van het kunstwerk in de verbindingsweg (A27 zuid -> A2 noord) zijn de locaties van de drie windturbines goed zichtbaar. Ter hoogte van de tweede windturbine vindt ook de samenvoeging plaats. Tijdens het terreinbezoek zijn de volgende waarnemingen gedaan: Er is sprake van snelheidsverschillen op de verbindingsweg en de hoofdrijbaan, met name tussen vrachtverkeer en personenauto’s. Er is sprake van clusters vrachtverkeer op de rechter rijstrook van de verbindingsweg en de rechter rijstrook van de hoofdrijbaan (na de samenvoeging is dit rijstrook 3).
GM-0113446, revisie D1 Pagina 11 van 14
Beoordeling verkeersveiligheid
Er is sprake van rijstrookwisselingen van rijstrook 3 naar 4. Met name vrachtverkeer direct voorbij de samenvoeging en verder stroomafwaarts ook door personenauto’s. Er is frequent sprake van personenautoverkeer dat via de taper invoegt op rijstrook 3 (en zelfs ‘doorschiet’ naar rijstrook 2). Er is sprake van personenauto’s die vanaf strook 4 (tussen vrachtverkeer) met lagere snelheid wisselen naar rijstrook 3. De verbindingweg en de westelijke rijbaan van de A2 lopen over grotere lengte vrijwel parallel. Hierdoor kan tijdig een goede inschatting gemaakt worden van het verkeersbeeld. NB: De telling van de rijstroken begint aan de linkerzijde van de rijbaan in de rijrichting gezien. Voor de samenvoeging zijn er 3 en na de samenvoeging zijn er 4 rijstroken. De gezamenlijk conclusie is dat de situatie op de samenvoeging tijdens de drukste uren zorgt voor een complexe rijtaak. Hierdoor zal de slagschaduw van de rotorbladen ook veel minder opvallen. Bij lagere intensiteiten zal de slagschaduw eerder opvallen maar is de rijtaak ook minder complex.
Figuur 4.2 Visualisatie vanaf westelijke rijbaan A2 (richting zuid) nabij samenvoeging
Ten aanzien van de drie windturbines wordt opgemerkt dat: De 2e en de 3e windturbine moeten in het wegbeeld concurreren met verlichting, geleiderail, portalen en het viaduct. De windturbines zijn hierdoor niet dominant aanwezig. De drie windturbines staan ten opzichte van de A2 niet in een lijn. Het gaat hier specifiek om e e de 2 en de 3 windturbine, gezien in zuidelijke richting. Misleiding in de geleiding door slechts twee elementen zal na verwachting niet snel voorkomen. Daarnaast moet bij misleiding de dominantie van de geleiding van de windturbines groter zijn dan van de overige elementen (verlichting, viaduct, portalen en geleiderail). Daarvan wordt de kans als nihil ingeschat. 4.3.4 Verbindingsweg A27 (zuid) naar A2 (noord) De visualisatie geeft in eerste instantie aanleiding om een mogelijke misleiding te verwachten over het wegverloop verder stroomafwaarts. Voordat de boog naar links wordt ingezet, is er eerst sprake van een ruime boog naar rechts. Door de reconstructie van het knooppunt ontbreekt een deel van de beplanting die zowel het verloop van het tracé ondersteunt als de windturbines meer aan het zicht onttrekt. Er is wel nieuwe beplanting aangebracht. Daar waar de beplanting ophoudt in de boog naar rechts, worden achtereenvolgens de eerste en vervolgens de tweede windturbine zichtbaar waarmee de onterechte suggestie gewekt kan worden dat de boog naar rechts zich verderop zal doorzetten
GM-0113446, revisie D1 Pagina 12 van 14
Beoordeling verkeersveiligheid
Het terreinonderzoek geeft echter aan dat er voldoende geleidende elementen op de verbindingsweg aanwezig zijn (geleiderail, lichtmasten) die het verloop goed ondersteunen. Binnen een aantal jaren zal de nieuwe beplanting substantiëler zijn en eveneens een bijdrage leveren aan de geleiding. De gezamenlijke mening is dat met name de eerste windturbine wel goed zichtbaar is maar de aandacht van de weggebruiker niet vast houdt. De drie windturbines zijn overigens al veel eerder zichtbaar vanaf de verbindingsweg zodat er geen sprake is van een onverwachte situatie.
Figuur 4.3 Visualisatie op verbindingsweg A27 (zuid) naar A2 (noord)
GM-0113446, revisie D1 Pagina 13 van 14
5
Conclusies en aanbevelingen
5.1 Conclusies literatuurverkenning Plaatsingscriteria Vanwege de plaatsing van de windturbines in/nabij het knooppunt is een onderzoek naar de verkeersveiligheid noodzakelijk. Aan het afstand criterium van Rijkswaterstaat voor plaatsing van windturbines wordt voldaan bij de windturbines bij Vianen. De afstand van de turbines (rotordiameter 122 meter) tot de hoofdrijbaan van de A2 is ongeveer 70 meter en voldoet daarmee ruimschoots aan de minimale afstand van de halve rotordiameter. Literatuurverkenning Geluid van windturbines is nauwelijks te horen voor inzittenden van auto’s en bestuurdersvan motoren. Windturbines brengen geen extra risico voor verstoring of versterking van windhinder met zich mee. Bij draaisnelheden die normaal zijn voor windturbines leveren lichteffecten en bewegende schaduwen geen gevaar voor het wegverkeer. De rotorbladen van de windturbines zullen zijn voorzien van een niet-reflecterende coating, zodat hinder door lichtschittering is uitgesloten. Ongevalcijfers voor en na plaatsing van windturbines wijzen niet op een verhoogd risico voor de verkeersveiligheid. Zichtbaarheid en herkenbaarheid van de windturbines op grote afstand voorkomt schrikreacties 5.2 Conclusies expertpannel Op basis van de analyse van de visualisatie en het terreinbezoek komt het expertpanel tot de volgende bevindingen. Geconcludeerd kan worden dat de effecten van de geplande windturbines gering zullen zijn en dat er geen onaanvaardbare risico’s verwacht worden voor de verkeersveiligheid op de A2, beide verbindingswegen en de A27 De belangrijkste aandachtspunten zijn: De afleiding van de rijtaak bij verhoogde rijtaakbelasting bij de samenvoeging van de verbindingsweg en de westelijke hoofdrijbaan van de A2 (taper, hoog percentage vrachtverkeer en rijstrookwisselingen). Onder normale omstandigheden zal de aanwezigheid van de windturbines niet tot extra afleiding leiden. Onder bepaalde omstandigheden kan de aanwezigheid van windturbines wel tot extra afleiding leiden. Dit kan gebeuren bij de opbouw en het onderhoud van de windturbines. De combinatie met het genoemde onder het eerste aandachtspunt moet voorkomen worden. Het wordt aanbevolen om de uitvoer van de opbouw- en onderhoudswerkzaamheden tijdens rustige perioden (buiten de spitsen, weekend of vakantieperiodes) te laten plaatsvinden. De uitgroei van de onlangs aangebrachte beplanting langs de verbindingsweg tussen de A27 (zuid) en de A2 (noord) ten behoeve van aanvullende begeleiding van het verloop van het tracé.
GM-0113446, revisie D1 Pagina 14 van 14
Bijlage 1
Literatuurlijst
GM-0113446, revisie D1
Bijlage 1 : Literatuurlijst
Handboek Risicozonering Windturbines, januari 2005, SenterNovem, Braam, Mulekom en
Smit. De invloed van windturbineparken op de verkeersveiligheid , 1992, Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, Dr. Ir. D.A. Schreuder. Hinder voor weggebruikers door windmolens langs kwelderweg, januari 1992, TNO Zintuigfysiologie, A.R.A. van der Horst. Windturbines A6 (tussen Almere-Buiten en Lelystad) - concept, september 2005, Ministerie van Verkeer en Waterstaat Adviesdienst Verkeer en Vervoer, Robert in ’t Veld. Windturbines en verkeersveiligheid. Literatuurstudie en expertjudgement ten behoeve van twee plaatsingsvarianten in Ede – West, maart 2006,Goudappel Coffeng. Wegbeeld: Probleemherkenning en –analyse (2006), Rijkswaterstaat AVV. Windturbines in het landschap, mei 2007, Alterra, M.B.Schone. Beoordeling van objecten langs auto (snel)wegen, oktober 2011, Rijkswaterstaat DVS. Verkeersveiligheid windpark Nieuwegein, augustus 2012, Goudappel Coffeng.
GM-0113446, revisie D1
Bijlage 8 Trefkansberekeningen
500/323832/LV, revisie ON01 Pagina 257 van 321
MEMO Prepared:
Valentijn van Gastel
12.05.2014
Approved:
Jan Dam
20.05.2014
Filename
20140522_MEM_Trefkansen buisleiding en snelwegen windpark Autena
Pages
9
Version
Author
Date
Remarks/Change
1.0
VGa
20-05-2014
Draft
2.0
VGa
22-05-2014
Aanpassing na commentaar
3.0
VGa
03-06-2014
Publieke memo
Onderwerp:
Trefkansberekeningen buisleiding en snelwegen bij Windpark Autena
Aan:
Frans de Jong
Eneco ontwikkelt een windpark met drie windturbines ten zuiden van Vianen, langs de A2 onder knooppunt Everdingen en nabij de A27. Ten zuiden van het windpark ligt een ondergrondse buisleiding van de Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO) die wordt gebruikt voor het transport van kerosine. Eneco heeft Ecofys gevraagd trefkansen van buisleiding en snelwegen te berekenen voor één windturbinetype, te weten de Nordex N131 met een ashoogte van 99 meter. Hierbij dient Ecofys ook rekening te houden met een mogelijke verbreding van de snelwegen. De berekende trefkans van de buisleiding dient ter beoordeling van het effect op de faalfrequentie van de ondergrondse buisleiding en op het groepsrisico. De trefkansberekeningen van objecten op de snelwegen maken het mogelijk de risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen en verantwoording van het groepsrisico te beoordelen. Deze beoordelingen van de effecten van de trefkansen maken geen deel uit van dit rapport. Berekeningen in dit memo volgen de methodiek van het Handboek Risicozonering Windturbines (HRW 20131).
1
http://www.agentschapnl.nl/content/handboek-risicozonering-windturbines
HSENL13993 Valentijn van Gastel: 20140603_MEM_Trefkansen buisleiding en snelwegen windpark Autena_v3 1/9
Locatiebeschrijving Figuur 1. toont de drie windturbines van het windpark, met in Tabel 1 de x,y-coördinaten. Ten oosten van het windpark loopt de A2, ten westen de A27. Ten zuiden van het windpark ligt de ondergrondse DPO-leiding. In de figuur is tevens een reserveringstrook voor verbreding van de snelwegen opgenomen.
Figuur 1. Situatieschets van Windpark Autena
WIENL14972 Valentijn van Gastel: 20140603_MEM_Trefkansen buisleiding en snelwegen windpark Autena_v3 2/9
Tabel 1 X,Y-coördinaten (RD) van de windturbines
Windturbine
X
Y
1
135560.6
442659.0
2
135781.7
442430.6
3
135845.1
442104.6
Berekende risicoafstanden voor de Nordex N131 Tabel 2 bevat een overzicht van berekende risicoafstanden. Deze afstanden heeft Ecofys bepaald op basis van door de fabrikant gepubliceerde specificaties van de windturbine, zie bijlage B, en faalfrequenties volgens HRW, zie bijlage C. Tabel 2 – Berekende risicoafstanden voor de Nordex N131 op een ashoogte van 99 m
Risicoafstand
Berekende afstand [m]
½ rotordiameter
65.5
PR = 10-5 per jaar
56
PR = 10-6 per jaar maximale werpafstand (nominaal toerental)
165
maximale werpafstand bij overtoeren (2 keer nominaal toerental)
350
135
Trefkansberekeningen van de ondergrondse buisleiding De buisleiding wordt gebruikt voor het transport van kerosine. Voor de berekeningen van de trefkans van ondergrondse buisleiding gebruikt Ecofys de methodiek zoals is beschreven in bijlage C8 van het HRW 20132. In het handboek wordt niet specifiek naar kerosineleidingen gerefereerd. Ecofys acht het echter fysisch verdedigbaar voor kerosineleidingen dezelfde rekenmethodiek als voor gasleidingen te gebruiken. Het Handboek Risicozonering Windturbines beveelt aan om de trefkans van een ondergrondse buisleiding te berekenen als de kortste afstand van de windturbine tot de ondergrondse buisleiding kleiner is dan de maximale werpafstand bij nominaal toerental. De afstanden in Tabel 3 laten zien dat alleen windturbine 3 binnen 135 meter, de werpafstand bij nominaal toerental, vanaf de buisleiding staat. Zie Figuur 2 voor een situatieschets bij windturbine 3. Tabel 3 Kortste afstand van windturbines tot de ondergrondse kerosineleiding
Windturbine
2
kortste afstand tot buisleiding [m]
1
534
2
340
3
43
http://www.agentschapnl.nl/content/handboek-risicozonering-windturbines
WIENL14972 Valentijn van Gastel: 20140603_MEM_Trefkansen buisleiding en snelwegen windpark Autena_v3 3/9
Figuur 2: Situatieschets van windturbine 3 nabij de kerosineleiding. De kortste afstand tot de buisleiding is circa 85 meter. De cirkel is de maximale werpafstand bij nominaal toerental voor de N131.
DPO stelde de voor de berekeningen benodigde buisleidingparameters beschikbaar, zie Bijlage A. Tabel 4 bevat de berekeningsresultaten voor de kritische strook en de trefkansen. De berekende trefkansen zijn gebaseerd op faalfrequenties per scenario zoals opgenomen in HRW 2013 (Tabel 1, pagina 17) . Tabel 4 Berekende kritische strookbreedte en trefkans behorend bij de faalscenario’s gondel na mastbreuk, mastbreuk en bladbreuk
Kritische strookbreedte [m] Trefkans [per jaar]
Gondel na mastbreuk
Mastbreuk
Bladbreuk
14.5
5.5
6.5
4.7E-06
8.7E-05
4.0E-05
Totaal
1.3E-04
WIENL14972 Valentijn van Gastel: 20140603_MEM_Trefkansen buisleiding en snelwegen windpark Autena_v3 4/9
Trefkansberekeningen van de snelwegen Ten behoeve van de beoordeling van risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen op de A2 en de verantwoording van het groepsrisico berekenen we hier de trefkans van een oppervlak ter grootte van 1 m2 op posities zoals aangegeven in zie Figuur 3. De trefkansberekeningen van de posities op de Autenase kade zijn uitgevoerd ten behoeve van een beoordeling van het IPR. De berekende trefkansen staan in Tabel 5.
Figuur 3. Posities waarvoor de trefkans van een oppervlak van 1 m2 werd berekend.
WIENL14972 Valentijn van Gastel: 20140603_MEM_Trefkansen buisleiding en snelwegen windpark Autena_v3 5/9
Tabel 5 X,Y-coördinaten (RD) en trefkansen van 35 fictieve objecten van 1 m2 op de A2
Punt
X_RD
Y_RD
punt 1 punt 2 punt 3 punt 4 punt 5 punt 6 punt 7 punt 8 punt 9 punt 10 punt 11 punt 12 punt 13 punt 14 punt 15 punt 16 punt 17 punt 18 punt 19 punt 20 punt 21 punt 22 punt 23 punt 24 punt 25 punt 26 punt 27 punt 28 punt 29 punt 30 punt 31 punt 32 punt 33 punt 34 punt 35
135890 135866 135841 135817 135792 135813 135815 135829 135842 135855 135868 135786 135799 135826 135839 135655 135669 135697 135639 135653 135668 135683 135625 135581 135610 135640 135491 135515 135538 135557 135476 135500 135523 135545 135566
442068 442076 442083 442087 442086 442448 442509 442488 442467 442445 442423 442490 442469 442427 442405 442686 442666 442685 442766 442746 442726 442705 442727 442733 442747 442707 442691 442699 442708 442718 442722 442729 442739 442751 442764
afstand WTG 1 675 657 640 626 617 328 295 317 340 363 387 281 304 352 376 98 108 139 132 127 126 131 93 77 101 92 77 60 54 59 105 92 88 93 105
Afstand WTG 2 378 364 353 345 344 36 85 74 70 75 87 60 42 44 62 285 261 268 364 340 316 292 335 363 360 310 390 378 369 364 421 410 402 397 397
Afstand WTG 3 57 35 22 33 56 345 405 383 362 341 319 390 367 323 300 612 588 598 692 669 645 622 660 681 684 636 684 679 677 677 718 713 710 711 715
Trefkans Totaal 9.5E-05 1.3E-04 1.8E-04 1.3E-04 9.7E-05 1.3E-04 3.9E-05 4.4E-05 4.5E-05 4.2E-05 3.8E-05 9.3E-05 1.1E-04 1.1E-04 9.1E-05 3.5E-05 3.2E-05 4.9E-06 7.2E-05 4.4E-05 4.2E-05 6.2E-05 3.6E-05 4.2E-05 3.2E-05 3.7E-05 4.2E-05 9.2E-05 9.8E-05 9.3E-05 3.3E-05 3.7E-05 3.8E-05 3.6E-05 3.3E-05
Trefkansen van een oppervlak voor het scenario bladbreuk zijn uitgevoerd met het ballistisch model zonder luchtkrachten volgens HRW2013, bijlage C.1, par 3.3.2. Trefkansberekeningen voor het scenario mastbreuk volgens HRW2013, bijlage C.2, par 5.2 en voor het scenario rotor/gondelval volgens HRW2013, bijlage C.3, par 6.1.
WIENL14972 Valentijn van Gastel: 20140603_MEM_Trefkansen buisleiding en snelwegen windpark Autena_v3 6/9
Overdraai bij verbreding van de A2 Ten behoeve van de beoordeling van risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de verantwoording van het groepsrisico bepaalden we afstand van de windturbines tot de snelweg, en tot de reserveringsstrook, zie Figuur 4 voor een situatieschets.
Figuur 4. Overdraaisituatie nabij de snelwegen. De cirkel is de rotordiameter van de Nordex N131.
WIENL14972 Valentijn van Gastel: 20140603_MEM_Trefkansen buisleiding en snelwegen windpark Autena_v3 7/9
Tabel 6 Afstand van de windturbines tot de snelwegen en reserveringsstrook
Windturbine
Afstand tot de snelweg [m]
Afstand tot de reserveringsstrook [m]
1
89
54
2
70
36
3
192
345
WIENL14972 Valentijn van Gastel: 20140603_MEM_Trefkansen buisleiding en snelwegen windpark Autena_v3 8/9
Bijlage A: Parameters ondergrondse buisleiding Gasleiding Elasticiteit [Pa]
2.00E+11
Wanddikte [mm]
6.28
SMYS [Pa]
2.41E+08
Interne Gasdruk [Pa]
4.00E+06
Diameter Pijpleiding [mm]
457
Diepte Pijpleiding [m]
1.4
Bijlage B: Parameters windturbine Windturbine (Nordex N131) Massa Gondel [kg]
115500
Massa Mast [kg]
300000
Massa Windturbineblad [kg]
13900
Ashoogte [m]
99
Omwentelingssnelheid [rpm]
10.30
Bladlengte [m]
64.4
Bijlage C: Faalfrequenties (bron: HRW 2013)
Scenario Bladbreuk - Nominaal toerental - Overtoeren Mastbreuk Gondel- en/of rotorbreuk
Faalfrequentie [1/y]
8.40E-04 8.40E-04 5.00E-06 1.30E-04 4.00E-05
WIENL14972 Valentijn van Gastel: 20140603_MEM_Trefkansen buisleiding en snelwegen windpark Autena_v3 9/9
Bijlage 9 Externe veiligheid
500/323832/LV, revisie ON01 Pagina 267 van 321
Windpark Vianen externe veiligheid
Rapportnummer F 20562-1-RA-002 d.d. 3 juni 2014
Windpark Vianen externe veiligheid
opdrachtgever
Ecofys Netherlands B.V.
rapportnummer
F 20562-1-RA-002
datum
3 juni 2014
referentie
MPi/CD//F 20562-1-RA-002
verantwoordelijke ir. A.J. Pikaar opsteller
ing. C. Dahrs +31 24 3570791
[email protected]
peutz bv, postbus 66, 6585 zh mook, +31 24 357 07 07,
[email protected], www.peutz.nl opdrachten volgens 'De nieuwe regeling 2011' (DNR 2011) ingeschreven kvk onder nummer 12028033 lid NL-ingenieurs, iso-9001:2008 gecertificeerd mook – zoetermeer – groningen – düsseldorf – dortmund – berlijn – leuven – parijs – lyon – sevilla F 20562-1-RA-002 2
Inhoudsopgave 1
Inleiding
4
2
We t - e n reg e l g ev i n g
5
2.1 Algemeen
5
2.2 Plaatsgebonden risico
5
2.3 I ndividueel Passanten Risico
5
2.4 Maatschappelijk Risico
5
2.5 Groepsrisico
6
3
Berekeningen
7
3.1 Uitgangspunten
7
3.2 Snelwegen A2/A27
7
3.2.1
IPR
7
3.2.2
MR
8
3.2.3
Groepsrisico ver voer gevaarlijke stoffen
8
3.3 Ondergrondse buisleiding 4
Conclusie
9 11
F 20562-1-RA-002 3
1
Inleiding In opdracht van Ecofys Netherlands B.V. (verder Ecofys) is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd ten aanzien van het “Windpark Autena”. Het windpark wordt ontwikkeld door Eneco en bestaat uit drie windturbines. De windturbines worden gerealiseerd ten zuiden van Vianen, langs de A2 onder knooppunt Everdingen. Nabij het windpark ligt ook een ondergrondse buisleiding van de Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO) waarin kerosine wordt getransporteerd. In bijlage 1 is de situatie weergegeven. Voor het onderzoek externe veiligheid is gebruik gemaakt van de door Ecofys berekende trefkansen op basis van het “Handboek Risicozonering Windturbines” d.d. mei 2013 van AgentschapNL. Door de realisatie van de windturbines nabij de snelwegen A2/A27 en de ondergrondse buisleiding kan het risico wijzigen. Ten aanzien van de snelweg A2 (en mogelijk de A27) is het Individueel passantenrisico (IPR) en het Maatschappelijk Risico (MR) berekend; daarnaast is het groepsrisico ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen beschouwd. Van de ondergrondse buisleiding zijn de faalfrequenties bepaald. Voor alle berekeningen is rekening gehouden met de reserveringsstrook van de A2 en A27.
F 20562-1-RA-002 4
2
We t - e n r e g e l g e v i n g
2.1 A l g e m e e n
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving ten gevolge van: − het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buisleidingen; − het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); − het luchtvaartverkeer. Er zijn twee situaties waarbij externe veiligheid een rol speelt, namelijk bij het uitvoeren van een risicovolle activiteit (in dit geval het plaatsen van drie windturbines) en bij het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit (niet van toepassing in onderhavige situatie). 2.2 P l a a t s g e b o n d e n r i s i c o
De definitie van het plaatsgebonden risico is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en is als volgt omschreven: “risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is”. 2.3 I n d i v i d u e e l P a s s a n t e n R i s i c o
De definitie van het Individueel Passanten Risico (IPR) is vastgelegd in het “Handboek Risicozonering Windturbines” en is als volgt omschreven: “Voor het risico voor de passant is een risicomaat gekozen die aansluit bij de individuele beleving van de passant, namelijk de overlijdenskans per passant per jaar. Hierbij wordt de passant gevolgd gedurende zijn bezigheden in de nabijheid van het windturbinepark. Als toelaatbare waarde hanteren Rijkswaterstaat en ProRail 10 -6 per jaar”. 2.4 M a a t s c h a p p e l i j k R i s i c o
De definitie van het Maatschappelijk Risico (MR) is vastgelegd in het “Handboek Risicozonering Windturbines” en is als volgt omschreven: “Het maatschappelijk risico is een maat voor het verwachte aantal passanten dat dodelijk getroffen wordt per jaar en is een risicomaat voor de maatschappelijke beleving. Bij de beoordeling van het maatschappelijk risico hanteren Rijkswaterstaat en ProRail het criterium dat er jaarlijks niet meer dan 2*10 -3 passanten mogen overlijden”.
F 20562-1-RA-002 5
2.5 G r o e p s r i s i c o
De definitie van het groepsrisico is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en is als volgt omschreven: “cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is”. f2.1 fN-curve ter beoordeling van het groepsrisico
Voor het groepsrisico van zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten, al dan niet geprojecteerd, wordt voor inrichtingen een oriëntatiewaarde van 1 × 10 -3/N2 per jaar voorgeschreven, waarbij N het aantal dodelijke slachtoffers is. Concreet betekent dit voor inrichtingen een kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-9 per jaar. Voor vervoer van gevaarlijke stoffen wordt een oriëntatiewaarde van 1 × 10 -2/N2 per jaar voorgeschreven. Concreet betekent dit voor inrichtingen een kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10 -8 per jaar. Dit groepsrisico wordt vaak weergegeven als een zogenaamde fN-curve zoals weergegeven in figuur 2.1. Aangezien sprake is van een oriëntatiewaarde is overschrijding hiervan mogelijk. Wel dient een (significante) toename van het groepsrisico verantwoord te worden. Onderdeel van de verantwoording kunnen zijn het treffen van risico- en effectreducerende maatregelen.
F 20562-1-RA-002 6
3
Berekeningen
3.1 U i t g a n g s p u n t e n
De uitgangspunten zijn aangeleverd door de opdrachtgever en zijn vastgelegd in memo “Trefkansberekeningen buisleiding en snelwegen bij Windpark Vianen” (Draft) d.d. 20 mei 2014 opgesteld door Ecofys. De kortste afstand van de windturbines tot de snelweg A2 dan wel de reserveringsstrook voor de mogelijke uitbreiding van de snelweg bedraagt voor de windturbines 1, 2 en 3 respectievelijk 54, 36 en 192 meter. 3.2 S n e l w e g e n A 2 / A 2 7
Door Ecofys zijn de trefkansen berekend van de windturbines op verschillende posities op de nabijgelegen wegen. Deze posities en bijbehorende trefkansen zijn weergegeven in bijlage 1. De gehele berekening is vastgelegd in memo “Trefkansberekeningen buisleiding en snelwegen bij Windpark Vianen” d.d. 20 mei 2014. Op basis van de berekende trefkansen zijn ten aanzien van de wegen rondom de geprojecteerde windturbines het IPR en het MR berekend voor de worst case situatie waarbij tevens de reserveringsstrook volledig benut is 1. 3.2.1 I P R
De norm voor het IPR is een maximale trefkans van één bepaald individu van 1*10 -6 per jaar. Voor de beschouwde trajecten is door Ecofys op basis van de berekende trefkansen een trefkans per passage van één voertuig berekend, deze zijn: WT1: 3,7 * 10 -5 per jaar, WT2: 1,3 * 10-4 per jaar, WT3: 3,7 * 10 -5 per jaar. In deze berekening is er van uit gegaan dat een vrachtauto (afmeting 15 x 2,5 meter) met 80 km/uur dagelijks heen en weer over de weg rijdt, gedurende 260 dagen per jaar (worst case). De aanwezigheidsfractie per jaar van de vrachtauto bedraagt in dit geval: L0/V0 * 1/(260*24*3600) = 4,5 * 10 -8 Waarin: L0 = lengte van passerend object (passant + remweg) = 15 m + 84 m V0 = snelheid van passerend object = 80 km/uur = 22,2 m/s Het IPR kan dan als volgt worden berekend: aanwezigheidsfractie * trefkans * aantal passages per jaar
1 Er is gerekend met de grootst mogelijke windturbine en deze staat binnen het bestemmingsvlak op de positie het dichtst bij de snelweg. F 20562-1-RA-002 7
Het IPR voor WT 2 (het grootste risico) bedraagt nu: 4,5 * 10-8 x 1,3 * 10-4 x (260 x 2) = 3,0 * 10 -9. Omdat er 3 windturbines langs de A2 staan moet dit getal nog worden vermenigvuldigd met 3 (worst case). Dit betekent een IPR totaal van 0,9 * 10 -9. Hiermee is het IPR lager dan de toegestane waarde van 1 * 10 -6 per jaar. 3.2.2 M R
De norm voor het MR is een maximale trefkans van het totale aantal passanten van 2,0 * 10 -3 per jaar. Voor de berekening van het MR zijn de trefkansen van de windturbines (zie 3.2.1) vermenigvuldigd met het totale aantal passanten per jaar. Ter plaatse van het knooppunt Everdingen is beschouwd welk wegvak de meeste passanten per jaar heeft. Uit de gegevens van de NSL-monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl ) voor het jaar 2015 blijkt dat over de A2 de meeste voertuigen rijden. Het gaat om ca. 110.000 motorvoertuigen per werkdag. Het aantal passages per jaar (worst case) bedraagt nu 40.150.00 (365 * 110.000). Uitgaande van een gemiddelde bezettingsgraad van 1,5 personen per voertuig komen er per jaar 60.225.000 personen over de A2. Het MR kan vervolgens als volgt worden berekend: aanwezigheidsfractie * trefkans * aantal passerende personen per jaar (per windturbine) Het MR bedraagt in deze situatie (worst case, alle passanten op de rechter rijstrook): WT 1: 4,5 * 10-8 x 3,7 * 10-5 x 60.225.000 = 1,0 * 10 -4 per jaar WT 2: 4,5 * 10-8 x 1,3 * 10-4 x 60.225.000 = 3,5 * 10 -4 per jaar. WT 3: 4,5 * 10-8 x 3,7 * 10-5 x 60.225.000 = 1,0 * 10 -4 per jaar. Het MR totaal bedraagt nu: 5,5 * 10 -4 per jaar. Hiermee is het MR lager dan de toegestane waarde van 2 * 10 -3 per jaar. 3.2.3 G r o e p s r i s i c o v e r v o e r g e v a a r l i j k e s t o f f e n
In voorgaande paragrafen is het IPR en het MR berekend op basis van een vrachtauto. Deze vrachtauto kan een gevaarlijke stof vervoeren. Het IPR en het MR is derhalve (worst case) berekend op basis van vrachtwagens (met mogelijk gevaarlijke stoffen). Er bestaat een kleine kans dat een vrachtwagen getroffen wordt door een onderdeel van de windturbine. Dit kan tot gevolg hebben dat er gevaarlijke stoffen vrijkomen. Door de plaatsing van de windturbines neemt derhalve de kans op een ongeluk met een vrachtwagen met een gevaarlijke stof toe. In het onderhavige geval is echter sprake van een F 20562-1-RA-002 8
gebied met nauwelijks tot geen bebouwing. Binnen een gebied van ca. 400 meter van de snelweg (2-zijdig) is zeer sporadisch bebouwing aanwezig. Al zou de initiële faalkans van een vrachtwagen met een gevaarlijke stof met meer dan 10% toenemen dan nog is het GR T verwaarloosbaar. Immers conform de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geldt een toetsafstand van 200 meter voor ruimtelijke ontwikkelingen. Op basis hiervan kan gesteld worden dat buiten deze 200 meter de invloed op het groepsrisico verwaarloosbaar is. Omdat in onderhavige situatie de afstand van bebouwing waarin personen verblijven tot aan de relevante wegvakken groter is dan 200 meter kan een nadere beschouwing van het groepsrisico achterwege blijven. 3.3 O n d e r g r o n d s e b u i s l e i d i n g
De windturbines zijn gepland in de nabijheid van de DPO. Voor de berekening van het effect op de totale faalkans van de ondergrondse leiding is gebruik gemaakt van de methodiek zoals beschreven in het Handboek Risicozonering Windturbines (gasleidingen Gasunie). In dit handboek wordt niet specifiek aan kerosineleidingen gerefereerd maar het wordt verdedigbaar geacht om dezelfde methodiek te gebruiken voor de ondergrondse DPO. Door Ecofys is de trefkans per jaar berekend voor windturbine 3 (zie memo “Trefkansberekeningen buisleiding en snelwegen bij Windpark Vianen” d.d. 20 mei 2014). De trefkansen voor de windturbines 1 en 2 zijn niet bepaald omdat deze buiten de maximale werpafstand bij nominaal toerental zijn gesitueerd. De berekende trefkans van windturbine 3 bedraagt 1.3 * 10-4 per jaar. In de Handleiding risicoberekening Bevb (module C – Ondergrondse buisleidingen met aardolieproducten en brandbare vloeistoffen) is de faalfrequentie gegeven voor een ondergrondse leiding met aardolieproducten. Deze faalfrequentie bedraagt 1,5 * 10-4/jaar. Wanneer windturbine 3 op de voorgestelde positie wordt gerealiseerd bedraagt de totale faalfrequentie van een breuk van de DPO 2,8 * 10 -4/jaar. Voor de aanwezige DPO geldt dat de toename als gevolg van het realiseren van windturbine 3 groter is dan 10%. In het Handboek Risicozonering Windturbines (paragraaf 9.3) is opgenomen dat bij een toename van meer dan 10% plaatsing van een windturbine niet is uitgesloten maar dat wel een berekening kan worden geëist middels een QRA. In het onderhavige geval is echter sprake van een gebied met nauwelijks tot geen bebouwing. Op een afstand van meer dan 630 meter rondom windturbine 3 is slechts één gebouw (woning) aanwezig waarin mensen verblijven (op meer dan 400 meter ten oosten van WT3, zie figuur 2). Ook is sprake van een kerosine leiding waarmee bijvoorbeeld een gasexplosie met een groot invloedsgebied kan worden uitgesloten. Er zal alleen sprake zijn van een plasbrand. De minimale afstand tussen de DPO en de woning bedraagt ruim 140 meter. In de woning zijn slechts enkele personen aanwezig (standaard waarde 2,4 personen). Het groepsrisico is hierdoor verwaarloosbaar (het overlijden van een groep van bijvoorbeeld 10 personen is niet mogelijk in deze omgeving). Omdat er geen kwetsbare objecten binnen een korte afstand van de buisleiding aanwezig zal door het plaatsen van een windturbine F 20562-1-RA-002 9
nabij de DPO de PR-contour van 10 -6 niet over een kwetsbaar object kunnen komen te liggen. Hiermee wordt ten aanzien van de buisleidingen voldaan aan de norm- en richtwaarden voor externe veiligheid volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Omdat de DPO ook parallel aan de snelweg ligt (op een afstand van enkele meters van de snelweg) kan mogelijk sprake zijn van een domino-effect (DPO wordt geraakt door windturbine en falen DPO zorgt voor falen vrachtwagen met gevaarlijke stoffen). Echter is de afstand van de DPO parallel aan de snelweg dermate groot dat de windturbine deze niet zal kunnen raken. Als de windturbine de DPO raakt waarbij de werpafstand van 135 meter wordt gehanteerd dan bedraagt de afstand tot de DPO parallel aan de snelweg nog meer dan 170 meter. De domino-effect zal in deze situatie dus niet waarschijnlijk zijn.
F 20562-1-RA-002 10
4
Conclusie In opdracht van Ecofys Netherlands B.V. is een aanvullend onderzoek externe veiligheid uitgevoerd ten aanzien van het “Windpark Autena”. Op basis van de door Ecofys berekende trefkansen zijn ten aanzien van de wegen rondom de geprojecteerde windturbines het Individueel Passanten Risico en het Maatschappelijk Risico bepaald voor een worst case situatie. De berekende risico's in deze situatie zijn lager dan de gestelde waarden. Hiermee wordt voor alle wegen rondom de geprojecteerde windturbines voldaan aan de gestelde waarden. Er sprake is van een toename van de faalfrequentie van een vrachtwagen met gevaarlijke stoffen van meer dan 10%. Echter gezien de grote afstanden tot bebouwing waarin mensen verblijven is geen sprake van een verandering van het groepsrisico door het plaatsen van de windturbines langs de A27 en A2. Ten aanzien van de aanwezige ondergrondse buisleiding kan worden gesteld dat op basis van de trefkans zoals berekend door Ecofys en de faalfrequentie van de buisleiding er sprake is van een toename van de faalfrequentie (breuk leiding) van meer dan 10%. Omdat er geen sprake is van bestemmingen waar mensen verblijven in een wijde omgeving van de windturbine 3 is geen sprake van een groepsrisico. Ook zijn er geen kwetsbare objecten in de directe omgeving van de buisleiding aanwezig. Door het plaatsen van een windturbine nabij de DPO zal de PR-contour van 10 -6 niet over een kwetsbaar object kunnen komen te liggen. Op basis van bovenstaande kan worden gesteld dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de realisatie van het “Windpark Autena”.
Zoetermeer, Dit rapport bevat 11 pagina's 2 figuren
F 20562-1-RA-002 11
Figuur 1 S it ue ring Windpa rk Autena
F 20562-1-RA-002 1. 1
Figuur 2 Omliggende bebouwing
> 550 m
> 500 m
412 m
140 m Woning
F 20562-1-RA-002 2. 1
Bijlage 10
Brief Rijkswaterstaat
500/323832/LV, revisie ON01 Pagina 281 van 321
Bijlage 11
Archeologisch onderzoek
500/323832/LV, revisie ON01 Pagina 284 van 321
Archeologisch onderzoek Windpark Autena, gemeente Vianen Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen
GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 1288
Archeologisch onderzoek Windpark Autena, gemeente Vianen Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen - verkennende fase
GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 1288 Definitief
ISSN 1573-5710 1573
Opdrachtgever: Eneco Wind B.V.
Grontmij Nederland B.V. Houten, 25 januari 2013
GM GM-0088972, revisie D1
Verantwoording
Titel
:
Archeologisch onderzoek Windpark Autena, gemeente Vianen Vi Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen - verkennende fase Grontmij Archeologische Rapporten 1288
Projectnummer
:
323832
Referentienummer
:
0088972 GM-0088972
Revisie
:
D1
Datum
:
25 januari 2013
Auteur(s)
:
de heer drs. J. Bex
E-mail mail adres
:
[email protected]
Gecontroleerd door
:
de heer drs. J. van der Roest
Paraaf gecontroleerd
:
Goedgekeurd door
:
Paraaf goedgekeurd
:
Contact
:
de heer ir. P.B.J.M. Oude Boerrigter
Grontmij Nederland B.V. De Molen 48 3994 DB Houten Postbus 119 3990 DC Houten T +31 30 634 47 00 F +31 30 637 94 15 www.grontmij.nl
GM GM-0088972, revisie D1 Pagina 2 van 19
Administratieve gegevens
Datum opdracht
: 25 september 2012
Datum concept
: 28 november 2012
Datum definitief
: 25 januari 2013
Opdrachtgever
: Eneco Wind B.V.
Uitvoerder
: Grontmij Nederland B.V.
Bevoegde overheid : gemeente Vianen deskundige namens de bevoegde overheid: mevr. drs. L. Bruning (ODRU) : Aanleiding
: voorgenomen realisatie 3 windturbines
Locatie
: provincie
(bijlage 1)
: Utrecht
gemeente
: Vianen
plaats
: Vianen
toponiem
: Windpark Autena
kaartblad
: 38 F Vianen
RD--coördinaten
: N
X: 135.541
/
Y: 442.680
O
X: 136.039
/
Y: 442.105
Z
X: 135.464
/
Y: 442.136
W
X: 135.024
/
Y: 442.296
afm. plangebied
: ca. 30 ha
Archeoregio
: Utrechts – Gelders rivierengebied
Archis2
: onderzoeksmelding onderzoeksafmelding
: 54476 (CIS-code) code) : 44919
Documentatie
: beheer en plaats
: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
GM GM-0088972, revisie D1 Pagina 3 van 19
Samenvatting
Eneco Wind B.V. is voornemens om in de polder Autena in de gemeente Vianen een drietal windturbines te realiseren. De met dit project gepaard gaande grondwerkzaamheden kunnen een directe bedreiging vormen voor de eventueel aanwezige archeologische waarden in de ono dergrond. Eneco Wind B.V. heeft hiertoe Grontmij onder meer de opdracht gegeven een archearch ologisch onderzoek uit te voeren. Dit onderzoek heeft bestaan uit een bureauonderzoek met enkele controleboringen. Het plangebied is gelegen in het UtrechtsUtrechts-Gelders-rivierengebied. rivierengebied. In de ondergrond van het plangebied liggen twee fossiele stroomgordels. Het betreft de Stroomgordel van Tienhoven en de Stroomgordel van Autena. Autena. De ondiepe bodem binnen het plangebied bestaat volgens de Bodemkaart uit rivierkleigronden behorende tot de kalkloze poldervaaggronden bestaande uit zware klei. De voorgenomen realisatie van de windturbines is gezien de omvang van de bodemingrepen en locatie catie volgens het gemeentelijk archeologiebeleid onderzoeksplichtig gesteld. Het plangebied (3 locaties) ligt binnen een zone met een middelhoge verwachting. De eventuele archeologiarcheolog sche resten zouden ondieper dan 1,5 m -mv mv kunnen worden aangetroffen. De mi middelhoge ddelhoge verve wachting van het plangebied wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van de stroomgordelafstroomgordela zettingen. In deze afzettingen kunnen archeologische waarden vanaf de periode Mesolithicum / Neolithicum worden verwacht. verwacht De op de stroomgordelafzettingen gelegen g klei-- en veengronden hebben een lage archeologische verwachting. In aanvulling op het bureauonderzoek is aansluitend een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd. Het booronderzoek (controleboringen / verkennende fase) richtte tte zich met name op de stroomgordelafzettingen (van Autena / Tienhoven) met een middelmidde hoge verwachting. De e bodemopbouw binnen het plangebied komt overeen met hetgeen uit het bureauonderzoek werd verwacht. De ondergrond is opgebouwd uit kleigronden op (kle (kleiig) iig) veen. Ter plaatse ligt een fossiele stroomgordel in de ondergrond. Deze is slechts binnen één locatie (1) aangeboord in de eerste 3 m –mv. mv. Het plangebied heeft vanaf de Midden Steentijd hoogsthoogs waarschijnlijk altijd in een nat gebied gelegen. Of wel langs langs de rivier, of binnen een veengebied dan wel binnen de komgronden. Op basis van beide onderzoeken wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinplaatsvi den binnen het plangebied Windpark Autena. Een eventueel oppervlakkig aan te leggen bouwbou weg / onderhoudspad zal niet tot op de stroomgordelafzettingen reiken en vormt daarom eveneve eens geen bezwaar wat betreft de conditie archeologie. Doorgaans wordt het plaatsen van heihe palen niet archeologisch onderzoeksplichtig gesteld. gesteld Mochten tijdens de grondwerkzaamheden grondwerkzaamheden echter tegen de verwachting in toch archeologische of cultuurhistorische waarden, vondsten en/of sporen worden aangetroffen, dan dient direct contact tact te worden opgenomen met de bevoegde overheid in het kader van de wettelijke melme dingsplicht (Monumentenwet 1988, artikel 53 en 54). dingsplicht Dit advies is zoals gebruikelijk voorgelegd aan de bevoegde overheid, overheid, in deze de gemeente Vianen. Deze stemt in met de inhoud, conclusie en aanbeveling van dit rapport waarop deze definitief is gemaakt definitief
GM GM-0088972, revisie D1 Pagina 4 van 19
Inhoudsopgave
Samenvatting................................................................ ................................................................................................ ................................................................................................ ................................. ................................ 4 1 1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding ................................................................ ................................................................................................ ................................................................ ......................................................... ......................... 6 Algemeen ................................................................ ................................................................................................ ................................................................ ...................................................... ...................... 6 Toekomstige situatie ................................................................ ................................................................................................ ..................................................................... ................................ 6 Beleidskader ................................................................ ................................................................................................ ................................ ................................................. ................. 7 Doelstelling................................................................ Doelstelling................................ ................................................................................................ ................................ .................................................... .................... 7
2 2.1 2.2 2.3 2.4
Bureauonderzoek ................................................................ Bureauonderzoe ................................................................................................ .......................................................................... .......... 8 Werkwijze ................................................................ ................................................................................................ ................................................................ ...................................................... ...................... 8 Geologie en bodem................................................................ ................................................................................................ ....................................................................... ....... 8 Landschappelijke omgeving en bewoningsgeschiedenis ................................ ........................................... ........... 10 Archeologie en cultuurhistorie................................................................ ................................................................ ..................................................... ..................... 11
3 3.1 3.2 3.3
Veldwerk ................................................................ ................................................................................................ ................................................................ ..................................................... ..................... 14 Inleiding ................................................................ ................................................................................................ ................................................................ ....................................................... ....................... 14 Werkwijze ................................................................ ................................................................................................ ................................................................ .................................................... .................... 14 Resultaten ................................................................ ................................................................................................ ................................................................ ................................................... ................... 14
4 4.1 4.2
Conclusie en aanbevelingen ................................................................ ................................................................ ....................................................... ....................... 16 Conclusie onderzoek ................................................................ ................................................................................................ .................................................................. ................................ 16 Aanbevelingen evelingen ................................................................ ................................................................................................ ................................ ............................................ ............ 16
Literatuur en bronnen ................................................................ ................................................................................................ ................................ .................................................. .................. 17 Verklarende woordenlijst en afkortingen ................................................................ ................................................................ ..................................................... ..................... 18
Bijlage 1:
Locatie plangebied op topografische ondergrond
Bijlage 2:
Archeologische basiskaart
Bijlage 3:
Boorstaten met legenda
GM GM-0088972, revisie D1 Pagina 5 van 19
1
Inleiding
1.1 Algemeen Eneco Wind B.V. is voornemens om in de polder Autena in de gemeente Vianen een drietal windturbines te realiseren. realiseren De drie locatiess van de voorgenomen windturbines liggen binnen de landbouwpercelen in de zuidelijke oksel van het verkeersknooppunt Everdingen (A2 met de landbouwpercelen A27).. De met dit project gepaard gaande grondwerkzaamheden kunnen een directe bedreiging vormen voor de eventueel eventueel aanwezige archeologische waarden in de ondergrond ondergrond. Eneco Wind B.V. heeft hiertoe Grontmij Nederland B.V. onder meer de opdracht gegeven een archeologisch onderzoek uit te voeren. Dit onderzoek heeft bestaan uit een bureauonderzoek met aanvullend een inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen – verkennende fase (controle (controleboringen)).
Afb. 1.1
Luchtfoto plangebied met de voorgenomen locaties (ter ter hoogte van de gekleurde stippen) stippen
Het plangebied bestaande uit landbouwpercelen ligt in de Biezenpolder polder ten zuiden van Vianen. Het plangebied wordt in het noorden begrensd door het knooppunt Everdingen Everdingen,, in het oosten door het baanlichaam van de A2, A , in het zuiden door andere landbouwpercelen en de AutenaseAutenas kade en in het westen door het baanlichaam van de A27. A27 De in dit document geb gebruikte ruikte term onderzoeks gebied omvat een ruimer gebied van circa 2 km rondom het plangebied, dit komt onderzoeks-gebied globaal overeen met het gebied tussen de Biezenweg en de Bolgerijsekade. 1.2 Toekomstige situatie Op het moment van het schrijven van dit rapport is nog niet vastgesteld welke bodemverstorinbodemverstori gen er exact gaan plaatsvinden. De windturbines zullen echter gefundeerd worden op heipalen. De heipalen zullen tot een aanzienlijke diepte in de vaste (pleistocene) zandafzettingen worden gedreven. De heipalen komen daarbij in een kring te staan.
GM GM-0088972, revisie D1 Pagina 6 van 19
Inleiding
Op deze heipalen zal de voet / basis basis van de windturbines komen. Daarvoor Daarvoor zal een ontgraving komen van maximaal 2,5 m –mv – diep met een doorsnede van ca. 20-25 20 m. 1.3 Beleidskader Met de Wet op de archeologische archeologische monumentenzorg (Wamz) zijn de uitgangspunten van het Europese Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving (Monumentenwet) geïmpleementeerd. Het belangrijkste uitgangspunt van de wet is om archeologische waarden in hun ooroo spronkelijke context (ter plekke) ekke) te behouden, omdat dat d nu eenmaal de beste conserveringsconservering omgeving is (voor eventueel toekomstig onderzoek). Dit noemt men behoud in in-situ. Door de herziening van de Monumentenwet hebben gemeenten een grotere verantwoordelijkverantwoordelij heid gekregen op het terrein terrein van het archeologisch erfgoed. Gemeenten emeenten beschikken over eigen archeologiebeleid en dienen in de ruimtelijke ordening rekening te houden met de mogelijkheid van archeologische waarden in de ondergrond. Volgens het door de gemeente Vianen vastgevastg stelde archeologiebeleid arc ebeleid1 is de e voorgenomen ontwikkeling, ontwikkeling gezien de locatie en omvang omvang, ara cheologisch onderzoeksplichtig gesteld. 1.4 Doelstelling Doel oel van het onderzoek is het in kaart brengen van de te verwachten archeologische waarden binnen het plangebied en het omliggende gebied (onderzoeksgebied) op basis van bestaande bronnen en aangevuld aangevuld met enkele controleboringen (2 per locatie). locatie) Op basis daarvan wordt een gespecificeerd verwachtingsmodel opgesteld. Op basis van dit verwachtingsmodel kan een ada vies worden worden gegeven met betrekking tot de noodzaak van een eventueel archeologisch verve volgonderzoek en indien dit van toepassing is, uit welke stappen dit vervolgonderzoek zou kunku nen bestaan.
1
Huizer et al. 2007.
GM GM-0088972, revisie D1 Pagina 7 van 19
2
Bureauonderzoek
2.1 Werkwijze Bij het bureauonderzoek is gekeken naar voor het onderzoeksgebied relevante gegevens met betrekking tot de archeologie, cultuurhistorie, geologie en bodem. Hierbij zijn de volgende werkwer zaamheden verricht: • het bestuderen van bodemkaarten, bodemkaarten, geologische geologische en geomorfologische kaarten; • het raadplegen van het Dinoloket van TNO; • het raadplegen van het Actueel Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN); • het raadplegen van het gemeentelijk archeologiebeleid; • het raadplegen van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van de provincie Utrecht; Utrecht • het inventariseren van archeologische waarnemingen en in het verleden verri verrichte chte archeoloarcheol gische onderzoeken in het Archeologisch Informatie Systeem Archis2; • het raadplegen van de Archeologische Monumentenkaart (AMK); • het raadplegen van de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW); • het raadplegen van de Kennisinfrastructuur Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie (KICH); • het raadplegen van historisch kaartmateriaal; • het raadplegen van overige relevante bronnen en literatuur. In de navolgende paragrafen worden eerst de geologie en bodemopbouw van het onderzoeksonderzoeks gebied beschreven. Daarbij wordt het het bijbehorende landschap beschreven en wat dit betekent voor de archeologie. Daarna zullen de reeds bekende archeologische en cultuurhistorische waarden van het onderzoeksgebied worden besproken. Dit archeologisch onderzoek is door Grontmij conform de KNA (versie 3.2) uitgevoerd. Op basis van de gegevens van zowel de geologische en bodemkundige opbouw als van de beb kende archeologische waarden wordt dit hoofdstuk afgesloten met een gespecificeerde archeoarche logische verwachting voor het plangebied.. Daarin wordt per archeologische periode aangegeaangeg ven hoe groot de kans is op het aantreffen van archeologische waarden. 2.2 Geologie en bodem Het landschap heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in het nederzettingspatroon en de exploiexplo tatiemogelijkheden van de mens. mens. Bij onderzoek naar archeologische sporen in een bepaald geg bied is het van groot belang te achterhalen hoe het landschap er in het verleden kan hebben uit gezien. Men kan meer te weten komen over dit landschap door de geologische opbouw en de bodem van een een gebied te bestuderen. Het plangebied is gelegen in het Utrechts--Gelders-rivierengebied. rivierengebied. Het thans zichtbare lan landdschap is in het Holoceen gevormd onder invloed van de rivieren, hoge (grond)waterstanden of vochtige bodemcondities, veenontwikkeling veenontwikkeling en ingrijpen ingrijpen door de mens. In de diepere onderonde grond komen pleistocene zandafzettingen (Boxtel Formatie) voor, die in de vorm van donken (rivierduinen) echter tot aan het huidige maaiveld kunnen reiken. Direct ten zuiden van het plangebied en Autenasekade ligt zo’n zo n donk in de ondergrond. ondergrond Deze ze zogenaamde Autenaseedonk is ontstaan doordat aan het eind van de laatste IJstijd zand vanuit een droogliggende rivierbedding is opgeblazen tot een rivierduin. De rivierduin raakte in de loop der tijd - gedurengedure de het Holoceen - ingesloten en uiteindelijk afgedekt door rivierafzettingen (Echteld Formatie) en veen (Formatie van Nieuwkoop). Nieuwkoop)
GM GM-0088972, revisie D1 Pagina 8 van 19
Bureauonderzoek
In de ondergrond van het plangebied liggen minimaal twee fossiele siele stroomgordels bestaande uit afzettingen van zand, zavel of lichte klei. klei Het betreft de Stroomgordel van Tienhoven ((±7.000 7.000 - 6.260 BP2) en de Stroomgordel van Autena (6.110 - 5.350 BP). Deze laatste stroomgordel heeft ter hoogte van het onderzoeksgebied binnen vrijwel hetzelfde traject de oudere stroomstroo gordel van Tienhoven verjongd of opgevolgd. opgevolgd In het veld (boorprofiel) zal het waarschijnlijk moeilijk zijn om een onderscheid te kunnen maken tussen de beide stroomgordelafzettingen. De top van de stroomgordelafzettingen van Tienhoven ligt op een diepte van ca. 0,9 tot 1,4 m – NAP en de d afzettingen van de stroomgordel van Autena komen voor vanaf een hoogte van 0,1 tot 0,4 m +NAP.3 De stroomgordels waren actief in de Midden Steentijd en Nieuwe Steentijd. Tabel 2.1
Overzicht verzicht van archeologische perioden
periode
datering
Nieuwe Tijd Late Middeleeuwen Vroege Middeleeuwen Romeinse Tijd IJzertijd Bronstijd Neolithicum (Nieuwe Steentijd) Mesolithicum (Midden Steentijd) Laat Paleolithicum (Late Oude Steentijd)
1500 1050 450 12 v.Chr. 800 v.Chr. 1.900 v.Chr. 5.325 v.Chr. 9.000 v.Chr.
tot
heden 1500 n.Chr. 1050 n.Chr. 450 n.Chr. 12 v.Chr. 800 v.Chr. 1.900 v.Chr. 4.900 v.Chr. 9.000 v.Chr.
Nadat de stroomgordels stroomgordel inactief waren geworden, kon door de natte bodemcondities veen verder tot ontwikkeling komen. Zodoende Zodoende raakte het onderzoeksgebied in de loop der tijd afgedekt met een dik veenpakket. Binnen dit rivierengebied zal het veengebied veengebied wellicht af en toe zijn overstroomd en deels afgedekt door of verrijkt met rivierafzettingen. Uiteindelijk werd het gehele veenpakket pakket afgedekt door rivierafzettingen rivierafzettingen (zand of klei) klei vanuit de grote rivieren (v (vnl. de Lek). Lek Het plangebied ligt binnen de zogenaamde komgronden. Deze gronden liggen verder van de rivier en actieve stroom vandaan. vandaan. Tijdens een overstroming bezinken de grootste deeltjes sedised ment (m.n. ( zand) doorgaans als eerste. Verder van de stroming vandaan, in de betrekkelijke luwte van het vrijwel stilstaande water, kunnen de kleinste deeltjes pas neerslaan neerslaan. Zodoende liggen binnen de komgronden pakketten van zware klei. De bodem binnen nen het plangebied bestaat volgens de Bodemkaart4 uit rivierkleigronden behobeh rende tot de kalkloze poldervaaggronden bestaande uit zware klei met een profielverloop van 4 (code (codeRn44Cv) en in de noordwestelijke randzone met een profielverloop profielverloop van 3, of 3 en 4 (Rn47C) Deze profielverlopen duiden er op dat binnen (Rn47C). binnen het grootste deel van het plangebied moerig materiaal beginnend dieper dan 80 cm en doorgaand tot dieper dan 120 cm ((-v)) in de ondergrond voorkomt voorkomt. AHN Het Actueel Hoogtebestand NeN derland vormt een belangrijke aanvullende informatiebron voor de landschapsanalyse. Dit met behulp van laserlaser-altimetrie altimetrie verve kregen digitale bestand vormt een beeld beeld van het huidige reliëf in het plangebied. Afb. 2.1 Uitsnede AHN ter hoogte van het plangebied plangebied 2
BP = Before Present dat overeenkomt met het jaar 1950. Berendsen en Stouthamer 2001. 4 Blad 38 Oost Gorinchem 3
GM GM-0088972, revisie D1 Pagina 9 van 19
Bureauonderzoek
Het maaiveld binnen het plangebied plang bied ligt op een hoogte van variërend 0,3 tot 0,9 m +NAP. De stroomgordels in de ondergrond zijn niet zichtbaar door reliëf-inversie. reliëf inversie. De Autenasedonk schesch mert wel enigszins door in het reliëf r (afb. 2.1). 2.1) DINO Het Dinoloket is de centrale toegangspoort tot Data en Informatie van de Nederlandse OnderOnde grond (DINO). Het DINO-systeem DINO systeem is de centrale opslagplaats voor geowetenschappelijke gegegeg vens over de diepe en ondiepe ondergrond van Nederland en wordt beheerd door NITG NITG-TNO. TNO. In het dinoloket zijn enkele boringen bestudeerd5. Hieruit blijkt dat de ondergrond is opgebouwd uit klei op veen op klei op zand (afb. 2.2).. In de boring nabij de Autenasedonk Autenasedonk (B38F1232) B38F1232) ligt onder het veenpakket (Formatie van Nieuwkoop) geen kleilaag. klei Tijdens de afzetting van de kleipakketten (Formatie van Echteld) op het zand (Formatie van Boxtel) ter hoogte van de andeand re boringen, boringen stak de donk / rivierduin nog boven het omliggende rivierenlandschap uit. De top van het zandpakket bestaat, met uitsluitsel van de donk, hoogstwaarschijnlijk uit de stroomgorstroomgo delafzettingen. De diepere (zand-)ondergrond (zand )ondergrond bestaat vermoedelijk uit pleistoce pleistocene ne dekzandafdekzanda zettingen zettingen.
Afb.. 2.2.
Locaties ocaties en boorstaten Dinoloket terr hoogte van het plangebied Bron: Google.maps maps en TNO
2.3
Landschappelijke omgeving en bewoningsgeschiedenis
Prehistorie Gedurende een deel van het Mesolithicum en Neolithicum ligt binnen het plangebied een rivier / stroomgordel met direct ten zuiden daarvan de (huidige) Autenasedonk. Autenasedonk. Het gebied lijkt daardaa mee een goede locatie voor bewoning of menselijke aanwezigheid vanwege de h hoge oge en droge zandgrond van de donk (bewoning) en de vruchtbare rivierafzettingen (landbouw) binnen de stroomgordel. Toen de Stroomgor troomgordels van Tienhoven en Autena inactief werden werden en het gebied uiteindelijk (verder) afgedekt raakte raakt met veen, veen werd het gebied minder geschikt voor bewoning op de hoge donk na. Vermoedelijk zal de stroomrug (in de ondergrond) nog een tijd redelijk beb woonbaar zijn geweest door de hogere ligging van de oude oeverwallen of iets drogere bodembode condities. Er zijn echter tot nog toe niet of nauwelijks aanwijzingen voor prehistorische bewobew ning aangetroffen op de stroomgordelafzettingen van Tienhoven en Autena (zie § 2.4). Gedurende het grootste deel van de Bronstijd en IJzertijd zal het plangebied nauwelijks g geeschikt zijn geweest voor bewoning omdat het deel uitmaakte van een veengebied of de kommgronden langs de Stroomgordel van Hagestein (ca. 2.500 - 1.050 BP) die ten noorden van het plangebied lag. Het is echter niet uit te sluiten dat het gebied wel bewoond is geweest. Dit zal dan moeten hebben plaatsgevonden gedurende drogere periodes en/of op geïsoleerde drogere stukken binnen het onderzoeksgebied. onderzoeksgebied. Op de nabijgelegen nabijgelegen donk waren de bewoningscondities waarschijnlijk gedurende de hele prehistorie geschikt, totdat deze werd afgedekt met veen en klei. 5
Dit betreft de boringen B38F1229 / B38F1230 / B38F1231 / B38F1232.
GM GM-0088972, revisie D1 Pagina 10 van 19
Bureauonderzoek
Romeinse Tijd en Vroege Middeleeuwen Gedurende de Romeinse Tijd en Vroege Middeleeuwen maakte het plangebied deel uit van de komgronden langs de Lek. De komgronden waren vanwege de natte bodemcondities, het risico op overstromingen en de moeilijk bewerkbare gronden waarschijnlijk schaars bewoond en slechts extensief in gebruik. gebruik. De Autenasedonk zal in deze periode geheel afgedekt afgedekt zijn geraakt. geraakt Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd Vanaf de Late Middeleeuwen is het gebied structureel in cultuur gebracht en gehouden gehouden.. De huihu dige Biezenweg, ten noorden van het onderzoeksgebied, heeft daarbij als ontginningsbasis geg diend. Dit is nog goed te zien in de radiaalstructuur van de landbouwpercelen. diend. landbouwpercelen. De AutenasekaAutenasek de was de zogenaamde achterkade, achterkade vaak een dijkje met een watergang er langs. De achterkaachterk de diende als begrenzing, transportroute en om het eventuele water van het nog ni niet et ontgonnen achterliggende gebied af te voeren of tegen te houden. De percelen binnen het onderzoeksgeonderzoeksg bied zijn ongeveer 1.250 1 250 m lang en komen daarmee overeen met de in deze regio voorkomenvoorkome de cope-ontginningen. cope ontginningen. De hoeves en erven werden (aanvankelijk) aan het begin van de perceperc len / langs de ontginningsas aangelegd. Langs de Autenasekade (einde percelen) wordt dus niet direct oude (kolonisten) bebouwing verwacht. Vanwege de lage ligging, slechte waterdoorwaterdoo latendheid van de zware klei en de relatief hoge grondwaterspiegel grondwaterspiegel, ndwaterspiegel zijn er veel sloten in het gebied aangelegd om het overtollige water af te kunnen voeren. Gedurende de Nieuwe Tijd zal het planpla gebied zijn ingezet voor de landbouw, met name de vee veeteelt en voor oor (gerief) houtproductie productie.. Op afbeelding 2.3 uit 1936 (TMK) is te zien dat het plangebied plang (globaal in blauw kader) gedeeltelijk beb staat uit weiland en bosschages. Het tracé van de latere snelweg A2 is op de kaart al ingetekend. Rechtsboven ligt de Biezenweg die de Hooge Waard omo zoomd. Ter hoogte van de Hooge Waard ligt ook een donk in de ondergrond. De naam Biezen Polder wijst op de natte omstandigheden van het gebied. Bies is namelijk een grasachtige die gedijt in erg natte gronden gronden of in het water.. Ze worden vaak gebruikt om vlechtwerk vlech mee te maken. Raadpleging van ander oud kaartkaar materiaal levert eenzelfde beeld op. Afb. 2.3 Uitsnede TMK 1936 met in het blauwe kader de globale g ligging van het plange plangebied
2.4
Archeologie en cultuurhistorie
Archeologiebeleid gemeente Vianen De gemeente Vianen heeft een eigen vastgesteld archeoloarcheol giebeleid.6 De voorgenomen realisatie van de windturbines is gezien de omvang van de bodemingrepen en locatie archeoarche logisch onderzoeksplichtig gesteld. Dit bureauonderzoek met aanvullend booronderzoek booronderzoek voorziet voorziet daarin (in eerste fase). Het plangebied (3 locaties) ligt binnen een zone met een midmi delhoge verwachting. De eventuele archeologische resten zouden ondieper dan 1,5 m beneden maaiveld kunnen worwo den aangetroffen. De middelhoge verwachting van het planpla gebied wordt veroorzaakt door de stroomgordelafzettingen in de ondergrond. De donk en de Autenasekade hebben een hoge archeologische of cultuurhistorische verwachting of waarde. 6
Huizer et al. 2007.
GM GM-0088972, revisie D1 Pagina 11 van 19
Bureauonderzoek
Afb. 2.4 Uitsnede (p.11) en legenda Beleidsadvieskaart Archeologie met in blauw kader het plangebied.
Afb. 2.5 hiernaast betreft een uitui snede van een geomorfologische kaart met daarop de meandergormeandergo dels (stroomgordels), ontginningsontginning assen en de donk met het archeoarche logisch monument (zie verder). De 3 locaties van de windturbines liggen binnen de Stroomgordel gordel van Autena (lichtgroen). Afb. 2.5 Uitsnede gemeentelijke geomorfologische kaart
Op de afbeelding hiernaast staat een uitsnede van de verwachtingskaart Prehistorie Prehistorie – RomeinRomei se Tijd. Het plangebied ligt binnen een zone met een middelhoge verwachting voor het kunnen aantreffen van archeologische waarden uit deze perioden (op de stroomgordelafzettingen) stroomgordelafzettingen). Het komgebied heeft een lage archeologische verve wachting.
Afb. 2.6 Uitsnede verwachtingskaart
GM GM-0088972, revisie D1 Pagina 12 van 19
Bureauonderzoek
CHS en IKAW Provincies hebben eigen cultuurhistorische verwachtingskaarten, waarin veel lokale gebiedsgebied kennis is verwerkt. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Utrecht is een verve wachtings en waarderingskaart die kijkt naar een aantal disciplines die zich met cultuurhistorie wachtingsbezig houden zoals archeologie, historische geografie en historische (steden)bouwkunde. Raadpleging van de CHS Utrecht levert voor het plangebied en de eerder beschreven gegegeg vens echter geen aanvullende informatie op voor het bureauonderzoek. bureauonderzoek Op de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat aangegeven of een gebied een (zeer) lage, middelhoge of hoge kans heeft op het kunnen aantreffe aantreffen n van ara cheologische waarden. Deze kaart is onder andere gebaseerd op de relatie die er bestaat tustu sen bodemsoort en eerder aangetroffen archeologische vindplaatsen. Op de IKAW heeft het plangebied een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische waarden waarden (bijlage 2). De buiten het plangebied gelegen Autenasedonk heeft een hoge trefkans en de omliggende komko gronden een lage kans op het kunnen aantreffen van archeologische waarden. Archis en AMK In het centrale informatiesysteem Archis2 staan veel bekende bekende archeologische onderzoeken, waarden en waarnemingen aangegeven. Zowel het tracé van de A2 als die die van de A27 zijn eerder binnen een groter archeologisch onderzoek meegenomen. meegenomen. Die onderzoeken leveren niet direct relevante aanvullende gegevens voor het onderhavig plangebied. In de nabijheid van het plangebied zijn ook nauwelijks waarnemingen waarnemingen bekend (bijlage 2). 2 Dichtstbijzijnde waarneming is gedaan ter ter hoogte van de donk. Op de Autenasedonk Autenasedonk zijn in de jaren ’60 van de vorige eeuw tijdens een beperkt proefsleuvenonderzoek fragmenten prehistorisch aardewerk (periode ono duidelijk) en middeleeuws aardewerk aangetroffen. De vondsten zijn gedaan in een kleiige zandlaag met houtskool op een diepte van 60 cm –mv mv (wnr: 26096). Dankzij deze vondsten en waarnemingen heeft de donk de status van archeologisch monument gekregen. Terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de ArcheologiArcheolog sche Monumentenkaart (AMK). De De terreinen op de AMK zijn ingedeeld in drie categorieën: terte reinen met archeologische waarde, hoge archeologische waarde en zeer hoge archeologische waarde. Statustoekenning vindt plaats nadat het terrein is getoetst op een aantal door de RCE gehanteerde criteria (kwaliteit, zeldzaamheid en contextwaarde). Binnen het plangebied zijn geen monumenten bekend. De direct ten zuiden van het plangebied gelegen donk is een archeologisch monument van hoge archeologische waarde (AMK-nr: nr: 6761) evenals enkele andere donken die rondom Vianen liggen. liggen. De contouren van het AMK AMK-terrein terrein (op perceelsniveau) komen echter niet geheel overeen met de (vermoedelijke) omvang en ligli ging van de Autenasedonk. Autenasedonk. In het noordelijk deel van het knooppunt Everdingen en in het verve lengde van van de Biezenweg, ligt tussen de baanlichamen eveneens een archeologisch monument van hoge waarde (AMK-nr: nr: 10704). 10704). Het betreft – volgens de vermelding in archis – een terrein met sporen van bewoning uit de Late Middeleeuwen. KICH In het Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie (KICH) staan veel gegevens opgenomen betreffende cultuurhistorie. Hierin staan onder andere ook de zogenaamde MIP monumenten weergegeven. De MIP-monumenten MIP monumenten hebben overigens geen beschermde status. Raadpleging van KICH heeft geen aanvullende informatie opgeleverd. KLIC Ten behoeve van het archeologisch onderzoek (bureauonderzoek en veldonderzoek) is een graafmelding gedaan. Hieruit kwam naar voren dat er ter plaatse van de geplande locaties van de windturbines geen geen kabels en leidingen in de ondergrond liggen. Langs de verschillende wew gen komen wel kabels en leidingen voor in de ondergrond.
GM GM-0088972, revisie D1 Pagina 13 van 19
3
Veldwerk
3.1 Inleiding In aanvulling op het bureauonderzoek is aansluitend een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (IVO-B) (IVO B) uitgevoerd. Het booronderzoek (controleboringen) richtte zich met name op de stroomgordelafzettingen (van Autena / Tienhoven) met een middelhoge middelhoge verwachverwac ting. In deze afzettingen kunnen archeologische waarden vanaf de periode Mesolithicum / Neolithicum worden verwacht, hoewel archeologische sporen tot nog toe niet of nauwelijks zijn aangetroffen op deze afzettingen. De op de stroomgordelafzettingen stroomgordelafzettingen gelegen klei klei- en veenngronden hebben een lage archeologische verwachting. 3.2 Werkwijze Omdat de voorgenomen ontgraving ten behoebeho ve van de realisatie / constructie van de voet van de windturbines tot maximaal 2,5 m –mv – zullen reiken, is tijdens het booronderzoek booronderzoek tot 3 m –mv mv geboord. Op iedere geplande locatie zijn een tweetal boringen gezet met een EdelEde manboor (ø 8 cm). De boringen staan ongeong veer 10-15 10 15 m uit elkaar binnen de contouren van de geplande locatie l (afb. 2.7). 2.7) Het veldvel werk is uitgevoerd onderr toezicht van een KNA--archeoloog. archeoloog. Tijdens het booronderzoek is de vrijkomende grond uit de boringen op het oog geïnspecgeïnspecteerd op het voorkomen van archeologische indicatoren, zoals fragmenten vuursteen, aaraa dewerk, houtskool, bot etc. De stroomgordelafstroomgordela zettingen tingen zijn gezeefd op een 4 mm zeef. Er is tevens gekeken naar grondsporen en mogelijmogeli ke cultuurlagen, die zichtbaar kunnen zijn als bodemverkleuringen. De boringen zijn conform NEN 5104 beschreven maar vanwege de leesbaarleesbaar Afb. 2.7 Boorpuntenkaart heid in de bijlage in de legenda van StiBoKa weergegeven. De RD-coördinaten RD coördinaten van de boringboring en zijn aan de hand van de locatie topografie ingemeten. De hoogte van het maaiveld is met behulp van het AHN7 bepaald. De eventuele werkelijke afwijking afwijking in hoogte van het maaiveld zal daarmee binnen een acceptabele foutenmarge8 blijven ven en is voldoende voor dit onderzoek. Resultaten 3.3 Locatie 1 De toplaag / bouwvoor van locatie 1 (boring 1 en 2) bestaat uit een 25 cm dik stug en droog pakket van donkerbruine donke humeuze zware klei. Daaronder ligt een bruinoranje (enigszins beige) ongeroerde laag zware klei waarin veel roest(concretie) roest(concretie) voorkomt. voorkomt. Ook deze laag is erg stug en compact. Onder der de roestige laag komt een donkerbruine moerige laag van zware klei vo voor. or. In 7
Niet zijnde de open-source open AHN.nl Ontgraving t.b.v. de windturbine = max. 2,50 m –mv + een gangbare marge van 30 cm = 2,80 m. Er is geboord tot 3 m waardoor de eventuele onnauwkeurigheid van de AHN-meting AHN meting 20 cm mag zijn. 8
GM GM-0088972, revisie D1 Pagina 14 van 19
Veldwerk
deze moerige laag werden resten van riet en ander plantmateriaal plantmateriaal aangetroffen. In boring 1 werd onder on de e moerige laag, laag een grijze slappe kleilaag aangetroffen. In boring 2 ontbrak deze laag. Vervolgens werd in beide boringen (1 en 2) een donkerbruine laag venige zware klei aangetrofaangetro fen. Op een diepte van ca. 1,15 m –mv (0,47 m –NAP) NAP) werd op locatie 1 een zwartgrijze kleiige veenlaag aangetroffen. De minimale kleiige component in deze veenlaag kan zijn veroorzaakt doordat kleideeltjes van van bovenaf gedeeltelijk in de veenlaag zijn gedrongen / gesijpeld gesijpeld,, dit is echter niet zeker. zeker. Op een diepte van 1,5 – 1,6 m –mv mv (ca. 0,9 m –NAP) – werd bruine kleiarme tot kleiloos veen aangetroffen. In het veen werden zeer veel resten van riet (wortelstokken en worwo telkluwen) en regelmatig houtresten (rood / wortel) aangetroffen. Het veenpakket loopt door tot 2,5 m –mv (ca. 1,85 m –NAP) NAP).. Onderin is het veen echter weer (licht licht) kleiig.. Het dikke veenpakveenpa ket (ca. 1,4 m dik) dik) ligt op een grijze slappe laag zware klei. klei. In boring 1 werd op een diepte van 2,85 m –mv mv (2,17 m –NAP) NAP) zand aangeboord. In boring 2 lag de top van dit zand op 2,75 m – mv (2,12 m –NAP). NAP). Het zand is slecht gesorteerd en bestaat uit matig fijn tot matig grof zand. Dit zand behoort hoogstwaarschijnlijk hoogstwaarschijnlijk tot de beddingafzettingen uit de Stroomgordel van AuteAut na. In boring 1 werden in het zand opvallend veel ‘glimmertjes’ aangetroffen. Het zand en de onderste helft van de daarboven gelegen kleilaag zijn gezeefd. Hierin werden geen archeologiarcheolog sche indicatoren indicatoren aangetroffen. Locatie 2 De bodemopbouw op locatie 2 komt grotendeels overeen met locatie 1. Ook hier werd een huh meuze stugge bouwvoor op een roestige laag op een moerige laag of venige klei aangetroffen. aangetroffen Onderin de boringen 3 en 4 werd echter geen zandlaag aangetroffen. In de eerste 3 m –mv mv komen ter plaatse van locatie 2 dus geen stroomgordelafzettingen voor. Het veen begint hier op 1,05 m –mv mv (ca. 0,4 m –NAP). NAP). Deze hoogte komt overeen met locatie 1. Onder de bovenste ste lagen van het (kleiig) veen werd in zowel boring 3 als 4 een zeer slappe, zwartgrijze veenachtiveenacht ge of sterk humeuze zeer slappe kleilaag aangetroffen. Het lijkt een oude waterbodem / baggerbagge laag te betreffen en doet dy-achtig achtig aan. Onder dit slappe pakket werd tot een diepte van 3 m – mv een bruine veenlaag met een lichte kleibijmenging aangetroffen. Locatie 3 De bodemopbouw op locatie 3 (boring 5 en 6) komt overeen met locatie 2. Ook hier werd werden en geen zandlagen zand / stroomgordelafzettingen aangetroffen in de eerste 3 m –mv. mv. De top van het veen (1,75 of 1,55 m –mv) mv) bestaat uit kleiig veen met daarboven eveneens een zeer slappe, zwartgrijze veenachtige of sterk humeuze zeer slappe kleilaag (baggerlaag). Tijdens het booronderzoek werden geen archeologische indicatoren, indicatoren, eenduidige cultuurlagen of aanwijzingen die een ter plaatse gelegen vindplaats doen vermoeden aangetroffen.
GM GM-0088972, revisie D1 Pagina 15 van 19
4
Conclusie en aanbeve aanbevelingen lingen
4.1 Conclusie onderzoek Op basis van het bureauonderzoek geldt binnen het plangebied een middelhoge kans op het kunnen aantreffen van archeologische waarden. waarden. Dit wordt veroorzaakt door de ter plaatse gelegel gen stroomgordelafzettingen stroomgordelafzettingen van de Stroomgordel Stroomgordel van Tienhoven of de Stroomgordel van AuA tena in de (diepere) ondergrond. ondergrond Deze stroomgordelafze stroomgordelafzettingen ttingen liggen onder de komafzettingen die thans aan het maaiveld liggen. In en op de stroomgordelafzettingen kunnen archeologische waarden worden verwacht vanaf eind Midden-Steentijd Midden Steentijd / begin Nieuwe Steentijd. De archeoloarcheol gische verwachting voor de op de stroomgordelafzettingen stroomgordelafzettingen gelegen veenveen en komgronden is echter laag. Op basis van de resultaten van het booronderzoek blijkt de de bodemopbouw binnen het plangeplang bied overeen te komen met hetgeen uit het bureauonderzoek werd verwacht. De ondergrond is opgebouwd uit kleigronden op (kleiig) veen. Ter plaatse ligt een fossiele stroomgordel in de ono dergrond. Deze is echter op slechts binnen één locatie (1) aangeboord in de eerste 3 m –mv. mv. Het plangebied heeft vanaf de prehistorie (Midden Steentijd) hoogstwaarschijn hoogstwaarschijnlijk lijk altijd in een nat gebied gelegen. Of wel langs de rivier, of binnen een veengebied dan wel binnen de komko gronden. Deze laatste twee landschappelijke zones waren in het verleden minder geschikt voor permanente bewoning en bewerking vanwege de natte bodemcondities bodemcondities of het gevaar op overove stroming. De komkom of veengronden waren in vroegere tijden nauwelijks geschikt om te bewerbewe ken voor de akkerbouw. De stroomgordelafzettingen / stroomrug (van zand tot lichte klei) waren beter geschikt voor bewerking en bewoning. bewoning. De kans dat daarop archeologische waarden kunku nen worden aangetroffen lijken zodoende groter. Deze afzettingen zullen echter niet ontgraven worden ten behoeve van de realisatie van de bases van de windturbines. 4.2 Aanbevelingen Op basis van het bureauonderzoek bureauonde en het verkennende booronderzoek wordt geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek te laten plaatsvinden binnen het plangebied (locaties windturbines) Windpark Autena. Een eventueel oppervlakkig aan te leggen bouwweg / onderhoudspad zal niet tot op de stroomstroo gordelafzettingen reiken en vormt daarom eveneens geen bezwaar wat betreft de conditie ara cheologie. Doorgaans wordt het plaatsen van heipalen niet archeologisch onderzoeksplichtig gesteld. De voorgenomen oorgenomen bodemingrepen ten behoeve van de realisatie van de windturbines kunnen dus zonder beperkingen worden uitgevoerd, uitgevoerd, wat betreft de conditie archeologie archeologie. Mochten tijdens de grondwerkzaamheden echter tegen de verwachting in toch archeologische of cultuurhistorische waarden, vondsten en/of sporen worden aangetroffen, dan dient direct contact tact te worden opgenomen met de bevoegde bevoegd overheid in het kader van de wettelijke melme dingsplicht (Monumentenwet 1988, artikel 53 en 54). Dit advies is zoals gebruikelijk gebruikelijk voorgelegd aan de bevoegde overheid, overheid, in deze de gemeente Vianen Deze heeft ingestemd met de inhoud, conclusie en aanbeveling.9 Vianen.
9
E-mail mail van mevr. A.F. Van Pelt (gemeente Vianen) met de reactie van de externe deskundige mevr. L. Bruning (ODRU) aan de auteur, d.d. 23 januari 2013.
GM GM-0088972, revisie D1 Pagina 16 van 19
Literatuur en bronnen
Literatuur Berendsen, H.J.A. en E. Stouthamer. 2001. Paleogeographic development of the Rhine Rhine-Meuse Meuse delta, The Netherlands. Netherlands Assen. Blijdenstijn, R. 2005. Tastbare Tijd. Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht Utrecht.. AmsterAmste dam. Harbers, P., 1981. Toelichting bij kaartblad 38 Oost Gorinchem. Gorinchem Bodemkaart van Nederland, schaal haal 1:50.000. Stichting chting voor Bodemkartering, Bodemkartering, Wageningen. Huizer, J., A. van Benthem en M. Benjamins 2007. De archeologische verwachtings verwachtings- en beeleidsadvieskaart van de gemeente Vianen. Vianen. Rapport H 018. ADC Heritage B.V. Amersfoort. Bronnen Actueel Hoogtebestand Hoogtebestand Nederland (AHN) - www.ahn.nl – november 2012. Archeologisch Informatiesysteem (Archis2 (Archis2). Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), ), Amersfoort. Bodemkaart van Nederland, Blad 38 Oost Gorinchem. Gorinchem. Schaal 1:50.000, Stichting voor BodemBode kartering (Stiboka ( boka),, Wageningen 1981. Cultuurhistorische Hoofdstructuur Hoofdstructuur provincie Utrecht - www.provincie-utrecht.nl www.provincie utrecht.nl november 2012. DINO DINOloket - dinoloket.nitg.tno.nl/dinoLks/DINOLoket.jsp – november 2012. 2012 GoogleMaps – maps.google.nl – november 2012. Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie (KICH) - www.kich.nl – november 2012. WatWasWaar - www.watwaswaar.nl – november 2012. 2012
GM GM-0088972, revisie D1 Pagina 17 van 19
Verklarende woordenlijst en afkortingen
Verklarende woordenlijst afzetting fzetting onderverdeling nderverdeling van een formatie, ook wel laagpakket genoemd. BP
Before Present (voor 1950).
cope--ontginning
zeer eer regelmatige vorm van ontginning in het Hollands-Utrechtse Hollands Utrechtse veengebied, waarvan ontginners gehouden waren aan vaste dieptemaat (zes voorling = ca. 1.250 m) en een een standaard breedtemaat (ca. 110 m) van de strookvormige percelen. percelen De naam cope is afkomstig van de coper die het ontginningsblok (polder) in exploitatie mocht nemen van de leenheer. CopeCope ontginning dateert ongeveer uit de periode 1000 tot 1300.
dy
bruin tot zwartbruin sediment van (vergane) plantenresten, dode micro-organismen en hun uitwerpselen verrijkt met humusdeeltjes. Verwant aan gyttja.
Holoceen
geologisch eologisch tijdvak, dat ongeveer 10.000 jaar geleden begon en waarin we ons nu bevinden.
in n situ
achtergebleven op dezelfde plaats waar de laatste gebruiker het heeft geg deponeerd, weggegooid of verloren.
komgrond omgrond
grond rond gevormd door bezinking van fijn rivierslib in kommen buiten de beddingen van de benedenrivieren (na overstroming), meer llandinwaarts andinwaarts dan de stroomruggrond. stroom grond.
lithologisch ithologisch
mett betrekking tot het gesteente. Lithologische kenmerken zijn bijvoorbeeld korrelgrootte, sedimentaire structuren et cetera.
meandergordel
dat gedeelte van een stroomgordel waarbinnen de bedding van de rivier zich heeft verplaatst.
oeverafzetting
rug langs een rivier bestaande uit overwegend zandige klei, zand en/of zaz vel.
oeverwal everwal
zandige andige rug langs een rivierbedding.
ontginningsbasis ntginningsbasis
natuurlijke atuurlijke waterloop of gegraven wetering met kade van waaruit een nieuwe ontginning werd ondernomen.
Pleistoceen
geologisch eologisch tijdvak, dat ongeveer 2,5 miljoen jaar geleden begon tot aan het Holoceen.
prehistorie
dat deel van de geschiedenis waarvan geen geschreven bronnen bewaard zijn gebleven.
rivierduin
door uitstuiving uit een riviervlakte hierlangs ontstane ontsta duin (in Nederland meestal Weichselien of Vroeg Holoceen van ouderdom).
GM GM-0088972, revisie D1 Pagina 18 van 19
Verklarende woordenlijst en afkortingen
stroomgordel troomgordel
rug ug bestaande bestaande uit zand en grind, gevormd door een opgevulde rivierbedding met de twee oevers die door daling van de omliggende grond hoger in het landschap is komen te liggen.
vaaggronden
minerale gronden zonder duidelijke-podzol duidelijke B-horizont horizont,, zonder briklaag en zonder minerale eerdlaag.
Weichselien
geologische periode (laatste ijstijd, waarin het landijs Nederland niet bereikberei te), ca. 120.000-10.000 120.000 10.000 geleden.
Afkortingen AHN
Actueel Hoogtebestand Nederland. Nederland
AMK
Archeologische Monumentenkaart Monumentenkaart.
Archis2
geautomatiseerde archeologisch informatiesysteem voor Nederland. Dit bestaat uit een databank waarin allerlei gegevens over archeologische vindplaatsen en terreinen in Nederland zijn opgeslagen. opgeslagen
CHS
Cultuurhistorische Hoofdstructuur (provincie Utrecht) Utrecht
IKAW
Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden.
KICH
Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie. Cultuurhistorie
KNA
Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (versie 3.2, 3. 2010)).
-mv
onder maaiveld. maaiveld
NAP
Normaal Amsterdams Peil. Peil
RCE
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Erfgo
StiBoKa
Stichting Bodemkartering (tegenwoordig onderdeel van Alterra Alterra).
GM GM-0088972, revisie D1 Pagina 19 van 19
Bijlage 1
Locatie plangebied op topografische ondergrond
GM GM-0088972, revisie D1
136000
137000
134000
135000
136000
137000
444000 443000 442000 441000 440000
440000
441000
442000
443000
444000
445000
135000
445000
134000
Bron: Topografische Dienst Nederland Kaart 38F, uitgave 2009
Bijlage 2
Archeologische basiskaart
GM GM-0088972, revisie D1
Archeologisch onderzoek Windpark Autena te Vianen
07-11-2012 J. Bex - Grontmij Nederland B.V.
Archeologische basiskaart (onderzoeksmelding 54476)
136832 / 443445
10704
58350 43169 433913
25498 13511
Legenda
36058
WAARNEMINGEN
25769 433917 36823 37828 58348 433915 412601
ONDERZOEKSMELDINGEN HUIZEN
53896
51973
TOP10 ((c)TDN)
MONUMENTEN archeologische waarde hoge archeologische waarde zeer hoge archeologische waarde zeer hoge arch waarde, beschermd
IKAW zeer lage trefkans lage trefkans middelhoge trefkans hoge trefkans lage trefkans (water)
54476
middelhoge trefkans (water) hoge trefkans (water) water niet gekarteerd
6761 26096
429251 48717 40537
0
500 m
50919
N 413521
134119 / 441228
Archis2
Archeologisch onderzoek Windpark Autena te Vianen
07-11-2012 J. Bex - Grontmij Nederland B.V.
Archeologische basiskaart (overzicht) 423018
44347 51747 420807 432835 420776 53494 48654 7970 7969 7971
46029
49159 9462 412272 22886 410509 2033 1883 45100 410503 420724 29098 10356 410507 420718 15360 23771 424373 411431 410499 410501 422268 26081 20750 431781 410505 23216 53472 15673 34125 30577 37204 23719 41296 420720 53597 420491 402689 26085 39482 416378 33838 26083 16978 51534 4118396760
10519 3854 50058 23217 49995
50272 12340 49641 4965340932
60187
35718
Legenda WAARNEMINGEN
407853
ONDERZOEKSMELDINGEN
11498 12245 1588
16665 425512
43703 53936 23501
32265 404386 47410 16000 15097
HUIZEN
26082 420811
6768
TOP50_CBS ((c)CBS)
10154
3437
MONUMENTEN
52865
44652 404647 10122 38056 420799 10703 420797 17458 417978 39576 25347 28008 418223 420722 40652 30653 425405 433919 40600 46203 429981 26106 261058217 2923 45874 5527010705 44669 15171 26104
archeologische waarde
47936
hoge archeologische waarde
1590 1589
zeer hoge archeologische waarde
401491 11510 26588
25498 13511
58350 43169 433913 36058 25769 10704 36823 37828 433917 58348 433915 412601
49493
2955 6065 6069
400951 43555 10832 420809
8633
42351
420788 21891 420627 6759 26087 26088 45324
1587
423460 34895
57710 25768 414642 36053
52056
6765
28082 37101
420801 26084
23495 32489 23256 420735 51505 37439 46972 51286
27574 26100 26101
43924
420782
53325 52319
139885 / 445670
1585 2946 1586
42845 42844 2819
zeer hoge arch waarde, beschermd
IKAW 19001 838 1564
53896 51973
10689 10808 1563
zeer lage trefkans lage trefkans middelhoge trefkans hoge trefkans
42554
lage trefkans (water)
54476
6761 26096
15035
middelhoge trefkans (water)
46026 21892 6763 5066 15798 26102 43421
52611 21465
hoge trefkans (water)
2818
water niet gekarteerd
429251 40537 48717
50919 413521
45522 45153
32430
26089
30606 427654 22528 26560 418250 415440 36803 427616 9114
26092 1228 10759 44552
49219
0 51469 50660 6762 26097
10385
21927 45300 413527 4051 56995 426318 10386 5752 10410 47290 45301 26203 15799 684845299 60256 50406 38547 50693
1873 2034
13215 26098 6764
131745 / 439021
404018
26198
37938
6849 12266 58359
1 km
26103
52675 52676 52677 433510 51423 53234
N
Archis2
Bijlage 3
Boorstaten met legenda
GM GM-0088972, revisie D1
Boorpuntenkaart Archeologisch onderzoek Windpark Autena in de gemeente Vianen.
Boring: 0
bp 01
Boring:
Boring:
bp 03
Boring:
68
43
H3, matig wortelhoudend, matig roesthoudend, donkerbruin, bouwvoor, droog en stug, ondergrens geleidelijk
0
63
38
H1, sterk roesthoudend, bruinoranje, stug / compact, ongeroerd, ondergrens scherp 50
bp 02
0
62
H3, matig roesthoudend, resten baksteen, resten schelpen, donkerbruin, bouwvoor, baksteenfragment, zwanenmossel, ondergrens scherp
50
H1, sterk roesthoudend, bruinoranje, stug en compact, ongeroerd
50
8
H4, zwak roesthoudend, sporen riet, donkerbruin, sterk humeuze moerige klei
H1, sporen planten, grijs, slap
100 -47
50
-53
Resten riet, zwartgrijs, kleiig veen
100
150
-92
-87
Resten riet, resten planten, bruin, wortelkluwen
Resten riet, bruin, wortelkluwen
32
H1, sterk roesthoudend, bruinoranje, ongeroerd, stug
0
bp 06
54
H3, matig wortelhoudend, donkerbruin, bouwvoor, droog en stug
H3, matig wortelhoudend, donkerbruin, bouwvoor, stug en droog 29
H1, sterk roesthoudend, bruinoranje, stug, ongeroerd 50
50
-26
V, zwak roesthoudend, resten planten, sporen riet, donkerbruin, humeuze moerige laag
-40
Resten riet, donkerbruin, kleiig veen
100
100
-66
-68
V, zwartgrijs, dy-achtig, venige klei
150 -95
Resten riet, resten hout, bruin, lichte klei-bijmenging, wortelkluwen
V, zwartgrijs, dy-achtig, waterbodem / bagger
V, zwartgrijs, dy-achtig, waterbodem / bagger
-75
V, zwartgrijs, dy-achtig, waterbodem / bagger
V, sporen riet, resten planten, grijsbruin, moerige klei
-33
V, resten riet, resten hout, grijsbruin, venige klei
150
52
15
Resten riet, resten hout, bruin, kleiig veen
-78
150
0
V, resten planten, sporen riet, grijsbruin, moerige klei
-43
-47
Resten riet, zwartgrijs, wortelkluwen, kleiig veen, ondergrens scherp
Boring:
-20
V, resten riet, donkerbruin, venige klei, wortelstokken riet 100
bp 05
H1, sterk roesthoudend, bruinoranje, stug, ongeroerd
-23
V, resten riet, resten planten, donkerbruin, venige klei
H3, matig wortelhoudend, donkerbruin, bouwvoor, droog en stug H2, matig roesthoudend, bruin, stug / compact
-17
V, resten riet, donkerbruin, wortelstokken riet, venige klei
Boring:
65
50
17
V, zwak roesthoudend, resten planten, sporen riet, donkerbruin, humeuze en moerige kleilaag
-22
100
0
H1, sterk roesthoudend, bruinoranje, stug / compact, ongeroerd
18
-7
H3, matig wortelhoudend, zwak roesthoudend, donkerbruin, bouwvoor, droog en stug, ondergrens geleidelijk
bp 04
150
150
-101
Resten riet, donkerbruin, kleiig veen
-118 -123
Resten riet, donkerbruin, veen met lichte klei-bijmenging
200 200
-142
Resten riet, zwartgrijs, kleiige veen
Resten riet, bruin, kleiig veen 200
200
200
200
-156
-157
-162
Resten riet, zwartgrijs, kleiig veen
Resten riet, bruin, wortelkluwen
Resten riet, resten hout, bruin, wortelstokken riet
-168
Resten riet, bruin, wortelkluwen 250
-182
H1, resten riet, grijs, slap, wortelstokken riet
250
-187
H1, resten riet, grijs, slap, wortelstokken riet
250
250
250
250
-212 -217
300
-237
MG,H1, brokken klei, grijs, matig fijn en matig grof, top vermoedelijk intact
MG,H1, brokken klei, grijs, matig fijn en matig grof, veel 'glimmers' (Rijn), top intact 300
-242
300
-238
300
-235
300
-248
300
-246
Bijlage 3 - GAR 1288 Boorstaten Windpark Autena Vianen projectnummer 323832 schaal 1:25
Opdrachtgever Eneco Wind B.V.
Bijlage 12
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
500/323832/LV, revisie ON01 Pagina 315 van 321
Vormvrije mer-beoordeling Windpark Autena te Vianen Bij deze vormvrije mer-beoordeling wordt gebruik gemaakt van de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III behorende bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling. Indien op grond van die selectiecriteria niet kan worden uitgesloten dat de hier aangevraagde activiteit belangrijke nadelige gevolgen (aanzienlijke effecten) voor het milieu kan hebben is het opstellen van een milieueffectrapport alsnog verplicht. Bij de toetsing is gebruik gemaakt van de informatie die ten behoeve van toelichting bij het bestemmingsplan ter onderbouwing van de goede ruimtelijke ordening reeds was verzameld. Tevens is rekening gehouden met de aanvulling op het planMER die de provincie Utrecht heeft gemaakt ten behoeve van de partiële herziening van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 d.d. 10 maart 2014. Wij hebben de voorgenomen activiteit conform de selectiecriteria in bijlage III behorende bij de EEGrichtlijn milieu-effectbeoordeling beoordeeld op de volgende aspecten: a. de kenmerken van de activiteit; b. de plaats van de activiteit; c. de kenmerken van het potentiële effect. Ad a: Kenmerken van de activiteit Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden genomen: • de omvang van het project, • de cumulatie met andere projecten, • gebruik van natuurlijke hulpbronnen, • de productie van afvalstoffen, • verontreiniging en hinder, • risico van ongevallen, vooral gelet op de gebruikte stoffen of technologieën. Achtereenvolgens wordt op deze onderdelen nader ingegaan. de omvang van het project Het project bestaat uit 3 windturbines met een gezamenlijk opgewekt vermogen van minder dan 15 MW (maximaal 4,5 MW per windturbine). De ashoogte van de windturbines bedraagt ten hoogste 100 meter. De rotordiameter bedraagt ten hoogste 131 meter. De tiphoogte bedraagt daardoor ten hoogte 165,5 meter. de cumulatie met andere projecten Er zijn andere projecten in de directe omgeving waarmee de gevolgen van dit project zouden kunnen cumuleren. De windturbines zijn nabij de snelwegen A2 en A27 gelegen waardoor cumulatie van geluid zou kunnen optreden ter plaatse van nabijgelegen woningen. Voor het overige zijn er geen plannen of projecten waarmee cumulatie van gevolgen voor de omgeving zouden kunnen optreden. gebruik van natuurlijke hulpbronnen Het project maakt geen gebruik van natuurlijke hulpbronnen. de productie van afvalstoffen Het project levert, behalve in beperkte mate afgewerkte olie uit de draaiende systemen, geen afvalstoffen op. verontreiniging en hinder Het project leidt niet tot verontreiniging. In potentie kan het project wel leiden tot hinder voor de directe omgeving vanwege de emissie van geluid en slagschaduw. Er is daarmee sprake van een potentieel aanzienlijk effect op de woon- en leefomgeving. risico van ongevallen, vooral gelet op de gebruikte stoffen of technologieën De in Nederland toe te passen windturbines en ook die in dit project, zijn voorzien van veiligheidscertificaten op grond waarvan het risico van ongevallen als gevolg van het falen van de technologie of de windturbine op zich beperkt is. Er blijft echter een restrisico bestaan waarmee bij de plaatsing van de windturbines rekening moet worden gehouden door de windturbines op voldoende afstand van(beperkt) kwetsbare objecten te situeren. Er is daarmee sprake van een potentieel aanzienlijk effect op de veiligheid in de omgeving.
Vormvrije mer-beoordeling Windpark Autena te Vianen, definitief 23 mei 2014
1
Ad a: Conclusie De kenmerken van de activiteit leiden tot de conclusie dat er potentieel aanzienlijke effecten kunnen optreden op de woon- en leefomgeving voor wat betreft geluid, slagschaduw en veiligheid. Voor het overige zijn er geen bijzondere kenmerken op grond waarvan het opstellen van een milieueffectrapport reeds noodzakelijk is.
Ad b: Plaats van de activiteit Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn moet in het bijzonder in overweging worden genomen: • het bestaande grondgebruik, • relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied, • het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden: 1. wetlands 2. kustgebieden 3. berg- en bosgebieden 4. reservaten en natuurparken 5. gebieden die in de wetgeving van lidstaten zijn aangeduide of door die wetgeving worden beschermd; speciale beschermingszones door de lidstaten aangewezen krachtens Richtlijn 79/409/EEG (= Vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG (= Habitatrichtlijn 6. gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden 7. gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid 8. landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang Achtereenvolgens wordt op deze onderdelen nader ingegaan. het bestaande grondgebruik De voor het project benodigde gronden worden thans agrarisch gebruikt. Het grondgebruik dat verloren gaat is relatief beperkt omdat slechts het benodigde oppervlak voor de funderingen onder de windturbines, kraanopstelplaatsen en de toegangsweg aan het agrarische gebruik zal worden onttrokken. Onder de rotorbladen van de windturbines kan het agrarisch gebruik worden voortgezet. Er is geen sprake van een potentieel aanzienlijk (negatief) effect op het bestaande grondgebruik. relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied De natuurlijke hulpbronnen van het gebied zijn de flora en fauna in het gebied, nabijgelegen onderdelen van de EHS en de op geruime afstand gelegen Natura2000-gebieden (Lingedijk & diefdijk, Zouweboezem en Uiterwaarden Lek). Voor het overige is er geen sprake van in de natuur aanwezige stoffen die van economisch nut kunnen zijn (in de breedste zin des woords bedoeld) en waarvoor het project enig gevolg zou kunnen hebben. Vanwege de ligging van het windpark kan er in potentie een effect zijn op beschermde flora en fauna, de EHS en op de op iets grotere afstand gelegen diverse Natura2000-gebieden. het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden: 1. wetlands 2. kustgebieden 3. berg- en bosgebieden 4. reservaten en natuurparken 5. gebieden die in de wetgeving van lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden
Vormvrije mer-beoordeling Windpark Autena te Vianen, definitief 23 mei 2014
2
beschermd; speciale beschermingszones door de lidstaten aangewezen krachtens Richtlijn 79/409/EEG (= Vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG (= Habitatrichtlijn 6. gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden 7. gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid 8. landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang Van gebieden als bedoeld onder 1, 2, 4, 6 en 7 is in de omgeving geen sprake. Zoals hiervoor al aangegeven ligt het project op korte afstand van diverse Natura2000-gebieden (categorie 5) en onderdelen van de EHS. Dit betreft telkens tevens bosgebied (categorie 3). Er is vanwege de afstand in potentie een aanzienlijk effect op (het opnamevermogen van) het nabijgelegen Natura2000-gebied en het nabijgelegen bosgebied. De voorgenomen windturbines liggen in een gebied met de bestemming “Agrarisch met waarden – Natuur en Landschap” waardoor mogelijk sprake is van een gebied als bedoeld in categorie 8. Er geldt tevens een archeologische beschermingsregime. Vanwege de ruimtelijke uitstraling van de windturbines en de kans op beschadiging van het archeologisch erfgoed vanwege de fundering voor de windturbines is er in potentie een aanzienlijk effect op het landschap. Ad b: Conclusie De plaats van de activiteit leidt tot de conclusie dat er potentieel aanzienlijke effecten kunnen optreden op “natuur” (flora en fauna in het gebied, EHS en Natura2000-gebieden). Tevens is er in potentie een aanzienlijk effect op het landschap vanwege de huidige bestemming. Voor het overige zijn er in relatie tot de plaats van de activiteit geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het opstellen van een milieueffectrapport reeds noodzakelijk is.
Ad c: Kenmerken van het potentiële effect Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten a en b hiervoor in het bijzonder in overweging worden genomen: • het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking), • het grensoverschrijdende karakter van het effect • de waarschijnlijkheid van het effect, duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect. Nadrukkelijk dient te worden stilgestaan bij de “potentieel aanzienlijke effecten”, zoals deze hiervoor zijn vastgesteld. Gelet op de omvang en de plaats van de activiteit kunnen als potentieel aanzienlijke effecten worden aangemerkt: 1. Effecten op natuur (flora en fauna, EHS en Natura2000-gebieden) 2. Effecten op het landschap (uitstraling en archeologie) 3. Effecten op de woon- en leefomgeving (geluid, slagschaduw, veiligheid) Overige potentieel aanzienlijke effecten om de omgeving moeten worden uitgesloten vanwege de (zeer) beperkte omvang van de effecten, zoals bijvoorbeeld voor, bodem, grondwater, water en luchtkwaliteit. Hieronder worden de potentieel aanzienlijke effecten nader beschouwd, telkens met toepassing van de specifieke aandachtspunten zoals dat is vereist. Ad 1. Effecten op natuur (flora en fauna, EHS en Natura2000-gebieden) Door Bureau Waardenburg is een natuurtoets uitgevoerd naar de mogelijke effecten op de natuur. Daarbij is onderzoek gedaan naar de in het plangebied voorkomen flora en fauna, eventuele effecten op de onderdelen van de EHS in de nabijheid van het beoogde windpark en eventuele effecten op de
Vormvrije mer-beoordeling Windpark Autena te Vianen, definitief 23 mei 2014
3
op iets grotere afstand gelegen Natura2000-gebieden. Uit dit onderzoek is gebleken dat er, mits enkele mitigerende maatregelen worden toegepast, geen belangrijke negatieve effecten zullen optreden op de beschermde flora en fauna in het gebied. Tevens is gebleken dat effecten op de onderdelen van de EHS en de Natura2000-gebieden zijn uitgesloten. Er is daarmee met zekerheid, al dan niet in cumulatie met andere projecten, geen mogelijk aanzienlijk effect op “natuur” als gevolg van het beoogde windpark. Conclusie Effecten op natuur (flora en fauna, EHS en Natura2000-gebieden) De omvang (kenmerk) van het potentieel aanzienlijke effect blijkt bij nadere beschouwing en gebaseerd op de bekende informatie voor wat betreft flora en fauna, onderdelen van de EHS en Natura2000-gebieden niet aanwezig te zijn. Er is met zekerheid geen sprake van een aanzienlijk effect (al dan niet in cumulatie met andere projecten) zodat er geen aanleiding tot het opstellen van een MER bestaat. Ad 2. Effecten op het landschap (uitzicht en archeologie) Uitzicht Windturbines hebben vanwege hun omvang per definitie een effect op het bestaande landschap. De kernkwaliteiten voor het landschap in dit gebied zijn rust&stilte, openheid, landschappelijke diversiteit en veenweidekarakter. Door de ligging van de windturbines nabij het stedelijke gebied van Vianen (beperkte aantasting openheid), de samenhang van de windturbines onderling (herkenbaarheid van de opstelling), de relatie met de A2 (beperkte verstoring van aanwezige rust&stilte) en het plaatsen van de windturbines binnen de strokenverkaveling op de aanwezige oude stroomrug is er geen sprake van een aanzienlijk effect op het landschap. De toegangsweg sluit aan bij de kavelstructuur in het gebied zodat ook dat niet leidt tot een aanzienlijk effect. Archeologie In het gebied worden de archeologische waarden beschermd, er is sprake van een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische waarden. De windturbines zullen worden gefundeerd op betonnen platen die voorzien zijn van heipalen. Het gebruik van heipalen kan in potentie leiden tot een aanzienlijk effect op de archeologische waarden in het gebied. Op grond van bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek moet worden geconcludeerd dat naar verwachting geen archeologische waarden zullen worden aangetast. Er is daarmee met zekerheid geen aanzienlijk effect op archeologische waarden. Conclusie Effecten op het landschap (uitzicht en archeologie) Er is, al dan niet in cumulatie met andere plannen of projecten, geen sprake van een aanzienlijk effect, althans er zijn in elk geval geen belangrijke nadelige gevolgen voor het landschap en de archeologische waarden in het gebied.
Ad 3. Effecten op de woon- en leefomgeving (geluid, slagschaduw, veiligheid) In potentie zijn er aanzienlijke effecten op de woon- en leefomgeving mogelijk. De daarvoor maatgevende effecten worden hieronder puntsgewijs nader beschouwd. Overigens gelden er op grond van de uitgave “Bedrijven en milieuzonering” van het VNG richtafstanden van 300 meter voor geluid en 50 meter voor veiligheid bij een windturbine met een rotordiameter vanaf 50 meter. In dit geval is de rotordiameter maximaal 131 meter zodat aan de richtafstanden weinig waarde kan worden gehecht. Geluid De invloedssfeer van het geluid vanwege de exploitatie van de windturbines reikt tot op een afstand van circa 400 meter van elke windturbine. Op die afstand is de geluidsimmissie vanwege de windturbines gezakt tot onder het niveau zoals dat is vastgelegd in de geluidvoorschriften van het thans geldende Activiteitenbesluit. Deze normen gelden als aanvaardbaar op grond van de dosiseffectrelatie en zijn daarmee onafhankelijk van andere geluidsbronnen te toetsen. Bij alle woningen in het gebied, ook die van de deelnemers in het project, wordt voldaan aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit zonder dat er geluidbeperkende maatregelen nodig zijn. Vormvrije mer-beoordeling Windpark Autena te Vianen, definitief 23 mei 2014
4
Weliswaar is er sprake van een gebied waar de geluidsbelasting vanwege de snelwegen en industriële activiteiten, maar ook cumulatief is er geen sprake van aanzienlijke effecten voor de omgeving. Er treedt een beperkte toename (1 tot 3 dB) van het gecumuleerde geluidniveau op. Slagschaduw Als gevolg van het draaien van de rotorbladen treedt er schaduwwerking in de omgeving op. De theoretische afstand waarbinnen slagschaduw kan optreden bedraagt 12 maal de rotordiameter, in dit geval dus maximaal circa 1.500 meter van elke windturbine. In potentie zijn enkele tientallen woningen binnen deze afstand gelegen. Naar het optreden van slagschaduw is een onderzoek uitgevoerd. Daaruit blijkt dat er bij circa 3 tot 6 woningen sprake zal zijn van slagschaduw met een omvang van meer dan de geldende norm. De slagschaduw is eenvoudig te beperken met een automatische stilstandregeling. Afhankelijk van het model windturbine dat uiteindelijk zal worden geplaatst, is een stilstandsregeling voorzien die zal leiden tot een opbrengstverlies van maximaal circa 5%. De effecten van slagschaduw voor de omwonenden blijven dan beperkt tot circa 5 uur en 40 minuten per jaar. Veiligheid Met het oog op de externe veiligheid rond windturbines dienen op grond van het Handboek risiconormering windturbines afstanden te worden aangehouden ten opzichte van 'gevoelige bestemmingen'. Dit Handboek kan daarom ook worden gebruikt om te bepalen of er aanzienlijke effecten voor veiligheid zijn te verwachten. Sinds 1 januari 2011 zijn in het Activiteitenbesluit de normen uit het Handboek vertaald naar wettelijke normen voor het plaatsgebonden risico. Het plaatsgevonden risico (PR) voor een kwetsbaar object -6 mag niet meer dan 10 per jaar bedragen. Voor een beperkt kwetsbaar object is de norm maximaal -5 10 per jaar. In het Handboek Risicozonering windturbines (mei 2013) is op basis van een technische en statis-6 -5 -5tische analyse, aangegeven waar de plaatsgebonden risicocontour van 10 en 10 ligt. De PR 10 contour bedraagt de halve rotordiameter. Voor de windturbines die in voorliggend bestemmingsplan -5 mogelijk gemaakt worden, bedraagt de PR 10 -contour 65,5 meter. -6 In het handboek zijn generieke risicocontouren voor de PR 10 contour berekend. Voor de maximale turbine die op grond van dit bestemmingsplan gerealiseerd kan worden, is geen generieke waarde berekend. Daarom is gekozen voor een worst-case benadering en is de eerstvolgende, zwaardere windturbine als uitgangspunt genomen. Het betreft een windturbine van IEC klasse 2, met een -6 maximaal vermogen van 5,0 MW en een ashoogte van 100 meter. Voor deze turbine is een PR 10 -6 contour berekend van 233 meter. De werkelijke PR 10 -contour van de turbines in het plangebied zal dus kleiner zijn dan 233 meter. Binnen deze afstand bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten en worden geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Vanwege de korte afstand van de windturbines tot de snelweg A2 is een verkeersveiligheidsonderzoek uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat er geen sprake is van mogelijk aanzienlijke effecten op de verkeersveiligheid. Zelfs niet in de situatie indien er in de toekomst een verbreding van de A2 in de richting van de windturbines optreedt. Conclusies Effecten op de woon- en leefomgeving (geluid, slagschaduw, veiligheid) Het potentieel aanzienlijke effect van geluid, slagschaduw en veiligheid op de woon- en leefomgeving blijkt bij nadere beschouwing op basis van de onderzoeken die noodzakelijk waren voor de toelichting bij het bestemmingsplan niet aanwezig omdat voldaan wordt aan de geldende normen voor geluid, slagschaduw en veiligheid. De effecten op de verkeersveiligheid vanwege de ligging van de windturbines nabij de snelweg A2 zijn evenmin aanzienlijk. De effecten treden zeker op, maar zijn, ook in cumulatie met andere plannen of projecten in de omgeving, beperkt.
Samenhang potentieel aanzienlijke effecten, eventueel in combinatie met de omgeving De potentieel aanzienlijke effecten tezamen bezien leiden onder meer vanwege de telkens geringe omvang van de effecten niet tot de conclusie dat ze cumulatief bezien belangrijke nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken of kunnen veroorzaken. Er zijn geen andere plannen of projecten in de omgeving die in samenhang met dit project kunnen leiden tot andere of grotere milieueffecten dan hiervoor beschreven. De hinder, belasting en/of verontreiniging van de voorgenomen activiteit is dermate beperkt terwijl andere projecten waarmee cumulatie zou kunnen plaatsvinden ontbreken, zodat van cumulatie geen sprake is.
Vormvrije mer-beoordeling Windpark Autena te Vianen, definitief 23 mei 2014
5
Ad c: Conclusie De potentieel aanzienlijke effecten als resultante van de beschouwing van de kenmerken en plaats van de activiteit treden bij nadere beschouwing op basis van bekende informatie niet op. Zowel elk potentieel aanzienlijk effect afzonderlijk als de potentieel aanzienlijke effecten tezamen dan wel in samenhang met andere projecten blijken slechts te leiden tot beperkte nadelige gevolgen voor het milieu, in elk geval geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Conclusie vormvrije mer-beoordeling Gelet op de toetsingen moet worden uitgesloten dat als gevolg van Windpark Autena te Vianen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden. Dit betekent dat er geen aanleiding of noodzaak bestaat tot het opstellen van een MER en/of het uitvoeren van een mer-beoordeling.
Vormvrije mer-beoordeling Windpark Autena te Vianen, definitief 23 mei 2014
6