Archeologisch onderzoek windmolenpark Dordtse Kil te Dordrecht Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 556
-
Archeologisch onderzoek windmolenpark Dordtse Kil te Dordrecht Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 556
Definitief
ISSN 1573-5710
Opdrachtgever: Kilwind bv
Grontmij Nederland B.V. Houten, 18 april 2008
13/99084449/vdR, revisie D
Verantwoording
Titel
:
Archeologisch onderzoek windmolenpark Dordtse Kil te Dordrecht Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek Grontmij Archeologische Rapporten 556
Projectnummer
:
214459
Referentienummer
:
13/99084449/vdR
Revisie
:
D
Datum
:
18 april 2008
Auteur(s)
:
drs. J.G.R. Beemster, drs. J. Bex en drs. J. van der Roest
E-mail adres
:
[email protected]
Gecontroleerd door
:
de heer drs. J. van der Roest
paraaf Goedgekeurd door
: :
paraaf
:
Contact
:
de heer ir. P.B.J.M. Oude Boerrigter
De Molen 48 3994 DB Houten Postbus 119 3990 DC Houten T 030 - 634 47 00 F 030 - 637 94 15
[email protected] www.grontmij.nl
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 2 van 24
Administratieve gegevens
Datum opdracht
:
1 november 2007
”
concept
:
17 maart 2008
”
definitief
:
18 april 2008
Opdrachtgever
:
Kilwind bv
Uitvoerder
:
Grontmij Nederland B.V.
Bevoegde overheid
:
gemeente Dordrecht
Aanleiding
:
realisatie windmolenpark
Locatie
:
provincie
: Zuid Holland
gemeente
: Dordrecht
plaats
: Buitengebied Dordrecht
toponiem
: Dordtse Kil IV
kaartblad
: 44 A DORDRECHT
RD-coördinaten
: NO X: 102.713
/ Y: 419.346
ZO X: 102.943
/ Y: 418.451
ZW X: 102.925
/ Y: 418.451
NW X: 102.694
/ Y: 419.343
Archis2
:
afm. plangebied
: 1,3 ha
OMG-nr
: 25232
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 3 van 24
Inhoudsopgave
1 1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding......................................................................................................................... 5 Algemeen ...................................................................................................................... 5 Beleidskader ................................................................................................................. 5 Situatie .......................................................................................................................... 6 Doelstelling.................................................................................................................... 6
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Bureauonderzoek.......................................................................................................... 8 Werkwijze...................................................................................................................... 8 Geologie, geomorfologie en bodem.............................................................................. 9 AHN............................................................................................................................. 11 Landschap en bewoningsgeschiedenis ...................................................................... 12 Archeologie ................................................................................................................. 13 Archeologische verwachting ....................................................................................... 15
3 3.1 3.2 3.3
Veldwerk ..................................................................................................................... 16 Werkwijze.................................................................................................................... 16 Resultaten ................................................................................................................... 17 Conclusie veldwerk ..................................................................................................... 18
4 4.1 4.2
Analyse monsters ....................................................................................................... 19 Inleiding....................................................................................................................... 19 Resultaat ..................................................................................................................... 19
5 5.1 5.2
Evaluatie ..................................................................................................................... 22 Samenvatting en conclusie ......................................................................................... 22 Aanbevelingen ............................................................................................................ 22
Literatuur en bronnen .................................................................................................................. 23
Bijlage 1:
Ligging plangebied op topografische ondergrond
Bijlage 2:
Archeologische basiskaart en CHS
Bijlage 3:
Oude situatie t.o.v. nieuwe situatie Oude Beerpolder
Bijlage 4:
Ligging boringen
Bijlage 5:
Boorstaten met legenda
Bijlage 6:
Lengteprofiel in kleur
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 4 van 24
1
Inleiding
1.1 Algemeen Kilwind bv heeft het plan opgevat om in het plangebied Dordtse Kil IV aan de oever van de Dordtse Kil een windmolenpark te realiseren. Dit park zal bestaan uit 4 windturbines van het type Enercon E70 met een ashoogte van 85 m, die in lijnopstelling in de polder langs de Dordtse Kil komen te staan. De locatie ligt op het grondgebied van de gemeente Dordrecht. Op de gronden is de vigerende bestemming Agrarische doeleinden B, opgenomen in het bestemmingsplan "gedeelte landelijk gebied (1979)". Deze ontwikkeling kan niet worden gerealiseerd binnen dit vigerende bestemmingsplan. Spoedige realisatie is mogelijk via een artikel 19 WRO, lid 1 procedure, mits instemming van de provincie verkregen kan worden. In het kader van een dergelijke procedure dient een Goede Ruimtelijke Onderbouwing (GRO) opgesteld te worden. In 2007 heeft Kilwind bv overleg gevoerd met de gemeente Dordrecht. Daaruit is naar voren gekomen dat de gemeente positief staat tegenover deze ontwikkeling en medewerking wil verlenen aan de artikel 19 procedure. De realisatie van deze plannen en de daarmee gepaard gaande grondwerkzaamheden kunnen een directe bedreiging vormen voor eventueel in de bodem aanwezige archeologische waarden. Om bij te dragen aan het behoud van, en kennisontwikkeling over archeologische waarden conform de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007, stelt de gemeente binnen het plangebied archeologisch onderzoek verplicht. Kilwind heeft daarop Grontmij Nederland B.V. opdracht gegeven dit archeologisch onderzoek uit te voeren. 1.2 Beleidskader In aanvulling op het nationale beleid zoals het voor een groot deel is vastgesteld door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) heeft de Provincie haar eigen beleid. Het provinciaal beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg (AMZ) is vastgelegd in het Cultuurplan 2005-2008. Hierin wordt uitgegaan van het verdrag van Malta hetgeen onder andere betekent dat de ruimtelijke aspecten van de archeologische monumentenzorg zijn ingebed in de WRO. In de Nota Archeologie (september 2007) zijn de hoofdlijnen van het archeologiebeleid van het Cultuurplan 2005-2008 nader uitgewerkt en verdiept. Algemeen uitgangspunt is aanwezige of te verwachten archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem te behouden of te ontzien. Bestemmingsplannen dienen ter bescherming en beheer van archeologische waarden volgens de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van Zuid-Holland, een juridische regeling te bevatten die in voldoende mate bescherming biedt tegen werkzaamheden die zouden kunnen leiden tot verstoring van het bodemarchief. In gebieden die in de CHS zijn aangemerkt als gebieden met een zeer grote tot redelijke kans op archeologische sporen, dient bij het voorbereiden van verstorende plannen verplicht verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. In de Handreiking CHS Zuid-Holland staat de opstelling van en advisering over ruimtelijke plannen op grond van de CHS beschreven. De provincie stimuleert daarbij de zuid-hollandse gemeenten om kennis over het eigen bodemarchief te vergaren door het (laten) opstellen van een gemeentelijke archeologische waardenkaart. De gemeente Dordrecht voert een gemeentelijk beleid archeologie uit. Sinds 1997 be-
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 5 van 24
Inleiding
schikt de gemeente over een opgravingsvergunning. Op basis van die vergunning wordt door het Bureau Monumentenzorg & Archeologie (BMZA) archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het beleid van de gemeente is vooral gericht op de binnenstad van Dordrecht en het buitengebied van het Eiland van Dordrecht en de relatie daartussen; de nadruk daarbij ligt op de periode vóór 1421. Voor het buitengebied is er aandacht voor de grote patronen in de historie van het achterland. 1 Inmiddels heeft archeologisch onderzoek elders tot veel nieuwe inzichten geleid, onder meer over de gevolgen van de Sint Elisabethsvloed (1421). 2 Speciale aandacht gaat hierbij uit naar het bepalen van de lopen van de rivieren de Dubbel, de Oude Maas, de Devel en de Thure en het lokaliseren van een groot aantal bij naam bekende verdronken dorpen in de voormalige Groote Waard. Tot nu toe zijn drie van de meer dan 15 verdronken dorpen teruggevonden: waarschijnlijk betreft het Houweningen (1983), Erkentrudenkerke (1990) en Wolbrandskerke (2006), zie ook § 2.5.
1.3 Situatie Ten (zuid)westen van de stad Dordrecht liggen de bedrijfsterreinen Dordtse Kil I, II en recentelijk in ontwikkeling Dordtse Kil III. De windturbinelocatie komt te liggen in het toekomstige industrieterrein Dordtse Kil IV. Dordtse Kil IV is voor uitgifte gereed in aansluiting op het vol raken van Dordtse Kil III, naar verwachting in de periode van 2008 tot 2010. De looptijd van de inrichting van Dordtse Kil IV is dan tot 2020. Het plangebied van het toekomstige windmolenpark ligt ten oosten parallel aan de Oude Beerpoldersekade waarlangs buitendijks de Dordtse Kil stroomt, ten noorden van de Polder Oudendijk waarlangs waarschijnlijk de aansluiting naar het hoofdnet komt, ten westen van de Rijksstraatweg en ten zuiden van de Wieldrechtse Zeedijk (zie bijlage 1). De Dordtse Kil is een getijdenrivier, die de Oude Maas verbindt met het Hollandsch Diep en de Hoeksche Waard scheidt van het Eiland van Dordrecht. De Dordtse Kil wordt zeer druk bevaren, aangezien ze deel uitmaakt van de scheepvaartverbinding tussen de Rijn en de Schelde. De dichtstbijzijnde woonbebouwing van de stad Dordrecht is de wijk Sterrenburg. De A16 en de spoorlijn Dordrecht-Breda lopen ten oosten langs het plangebied. De turbines zullen in een rechte lijn geplaatst worden, op gelijke afstand van elkaar. De turbines komen buiten de beschermingszone van zowel de Kildijk als van de Wieldrechtse Zeedijk. De turbines zijn gepland op een afstand van circa 65 m uit de buiten-kruinlijn van de Kildijk. Voor elk van de vier windturbines wordt een fundering aangelegd tot een diepte van 1,70 m -mv en met een diameter van 15 m. De totale bodemingreep omvat op deze wijze berekend een verstoring van in totaal 720 m2 grond. De vier windturbines worden onderling verbonden door middel van kabels en leidingen. Het geheel wordt vervolgens gekoppeld aan het bestaande elektriciteitstracé langs de Rijksstraatweg. Het bijbehorende totale kabeltracé is circa 1.300 m lang en zal de kortste weg gaan volgen. De kabel wordt op een diepte van 1,00 m -mv aangelegd. De sleuf wordt 50 tot 70 cm breed. De totale ingreep wat betreft bekabeling omvat 570 m2. Het is nog onbekend of de kabelsleuf aan de west- of aan de oostzijde van de turbines zal worden aangelegd.
1.4 Doelstelling Het archeologisch onderzoek voor het plangebied Dordtse Kil heeft bestaan uit een bureauonderbroek en een inventariserend veldonderzoek (IVO). Beide onderzoeken zijn uitgevoerd volgens een Programma van Eisen (PvE) dat door het bevoegd gezag, de gemeente Dordrecht is opgesteld. 3 1
Beleidsnota Monumentenzorg en Archeologie 2004-2010. Van Duinen et al. 2007 3 Hoevenberg 2007. 2
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 6 van 24
Inleiding
Doel van een bureauonderzoek is het in kaart brengen van de te verwachten archeologische waarden, waarbij een specifiek verwachtingsmodel wordt opgesteld dat tijdens het inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (IVO-P) zal worden getoetst. Tijdens het bureauonderzoek wordt beschreven en in kaart gebracht waar de verschillende rivierlopen in de directe omgeving van het plangebied liggen en de daarmee samenhangende bewoningssporen op het westelijk deel van het Eiland van Dordrecht worden verwacht. Uit het veldonderzoek blijkt of die verwachting al dan niet bijgesteld dient te worden. Het is historisch bekend dat tijdens de St.-Elisabethsvloed en in de nasleep hiervan in de periode 1421-1424 een groot aantal middeleeuwse dorpen en oudere bewoningssporen op het Eiland van Dordrecht zijn ‘verdronken’. Waar deze bij naam bekende dorpen precies hebben gelegen, is - op drie uitzonderingen na - niet bekend. Ook over de toenmalige loop van de rivieren de Thure, de Dubbel en de Oude Maas is nog veel onduidelijkheid, terwijl juist deze het middeleeuwse cultuurlandschap hebben bepaald. Tijdens het booronderzoek zal het verwachtingsmodel worden getoetst. Doel van het IVO is het vaststellen van de geologische en bodemkundige ondergrond zodat een uitspraak kan worden gedaan over de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem. Daarnaast wordt gekeken of er zogenaamde archeologische indicatoren in de bodem aanwezig zijn die kunnen duiden op mogelijke bewoning in het verleden. Naar aanleiding van dit onderzoek zal blijken of de verwachtingen al dan niet bijgesteld dienen te worden. Aan de hand van de resultaten van het veldwerk zal een advies worden gegeven met betrekking tot de noodzaak van eventueel archeologisch vervolgonderzoek. Dit advies zal worden voorgelegd aan het bevoegd gezag, de gemeente Dordrecht. Op basis daarvan kan een besluit worden genomen over eventuele vervolgstappen.
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 7 van 24
2
Bureauonderzoek
2.1 Werkwijze Bij het bureauonderzoek is gekeken naar voor het plangebied relevante gegevens met betrekking tot de archeologie. Hierbij zijn de volgende werkzaamheden verricht: • het bestuderen van de Bodemkaart en van geologische, topografische en historische kaarten; • het inventariseren van gegevens uit het archeologisch informatiesysteem Archis2 en van de Archeologische Monumentenkaart (AMK); • het inventariseren van gegevens van de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van de provincie Zuid-Holland; • het raadplegen van de Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie (KICH); • het raadplegen van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN); • het raadplegen van oude kaarten en overige relevante literatuur. In de navolgende paragrafen worden eerst de geologie, geomorfologie en de bodem beschreven gevolgd door een beschrijving van het landschap. Het landschap is altijd bepalend geweest voor de bewoningsmogelijkheden van de mens. Het is dan ook van belang inzicht te hebben in het landschap om een voorspelling te doen over het mogelijk voorkomen van bewoningsplaatsen. Vervolgens wordt gekeken naar de bewoningsmogelijkheden van dit landschap gedurende verschillende tijdsperioden. Daarna zullen de al bekende archeologische waarden in en rond het plangebied worden besproken. Dit hoofdstuk zal worden afgesloten met een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied.
Afbeelding 2.1
luchtfoto planomgeving
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 8 van 24
Bureauonderzoek
2.2 Geologie, geomorfologie en bodem Het plangebied maakt deel uit van het zogenaamde ‘Eiland van Dordrecht’. 4 De ondergrond bestaat tot een diepte van 12-14 m uit een afwisseling van klastische sedimenten (zand en klei) en veen. 5 In de diepere ondergrond komen dekzand en sneeuwsmeltwaterafzettingen voor. Het dekzand en de sneeuwsmeltwaterafzettingen dateren uit het Laat Pleistoceen en worden gerekend tot de Formatie van Boxtel. 6 In de riviervlakte werden in het Laat Pleistoceen door een vlechtend riviersysteem riviersedimenten (grove zanden en grind) afgezet. Deze sedimenten worden tot de Formatie van Kreftenheye gerekend. Tijdens zeer koude perioden werden de zandige sedimenten van de Formatie van Kreftenheye door de wind verplaatst, waardoor op een aantal plaatsen rivierduinen (donken) ontstonden. Uit het plangebied zijn geen donken bekend. Tabel 2.1
indeling van het Laat Pleistoceen en het Holoceen
chronostratigrafie Kwartair
Holoceen
jaren geleden Subatlanticum
3.000 -
heden
Subboreaal
5.000 -
3.000
Atlanticum
8.000 -
5.000
Boreaal
9.000 -
8.000
10.000 -
9.000
Preboreaal Pleistoceen
Laat
↓
130.000 - 10.000 Weichselien (ijstijd)
120.000 - 10.000
Eemien
130.000 - 120.000
Na de Laatste IJstijd (het Weichselien) vond een klimaatsverandering plaats waardoor de ijskappen smolten en er een zeespiegelstijging optrad. Deze opvolgende periode wordt aangeduid als het Holoceen, die nu nog voortduurt. Door de stijging van de zeespiegel steeg ook de grondwaterspiegel en langzaam begon het laatpleistocene landschap te vernatten. De vernatting zorgde voor goede condities voor veengroei waardoor in de loop der tijd dikke veenkussens konden ontstaan, die zelfs een groot aantal van de relatief hoge rivierduinen bedekten. Het veen wordt aangeduid als Basis- of Hollandveen en wordt gerekend tot de Formatie van Nieuwkoop. Niet overal groeide veen. Van oost naar west liep een groot aantal riviersystemen. Langs deze rivieren ontwikkelden zich smalle kleiige oeverwallen waar achter zich komgebieden vormden. Doordat de rivieren soms hun beddingen verlegden, kwamen nieuwe stroomgordels tot ontwikkeling en raakten oude door het zich uitbreidende veen bedekt. 7 Op het eiland van Dordrecht waren tot circa 1250 n.Chr. de stroomgordels van de Alm, Maas en Dubbel actief. 8 De sedimenten van deze stroomgordels liggen op een diepte van 0 tot 3 m -mv. 9 De riviersedimenten worden tot de Formatie van Echteld gerekend. Van de St.-Elisabethsvloed wordt vaak gedacht dat het een allesvernietigende vloedgolf was. Intussen is duidelijk geworden dat dit beeld bijgesteld moet worden. Gebleken is dat de Groote Waard niet verloren is gegaan na één vernietigende vloed, maar na een reeks stormvloeden en herhaalde dijkdoorbraken van de Merwede tussen 1421 en 1424. Verder is gebleken dat de dikke sedimentpakketten op het Hollandveen niet marien van aard zijn, maar grotendeels gezien moeten worden als afzettingen van de Merwede. Wel kan het initiële laagje mariene afzettingen, dat direct op het veen of de bovenliggende oever- en komafzettingen ligt, worden toegekend aan de St.-Elisabethsvloed. 10 Deze afzettingen worden gekenmerkt door een kleilaag met (juveniele) brakwaterschelpen, onder andere brakwaterkokkel (Cerastoderma glaucum). Bovendien laat deze laag vaak een relatief rustig verloop van sedimentatie zien.
4
Stevens 2007. De Grooth 1996. De Mulder et al. 2003. 7 De Bont et al. 2000. 8 Berendsen en Stouthamer 2001. 9 De Bont et al. 2000. 10 Stevens 2007. 5 6
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 9 van 24
Bureauonderzoek
Afzettingen van na de St.-Elisabethsvloed in het plangebied worden aangeduid als het zogenaamde Merwede-dek. Deze afzettingen worden gekenmerkt door de aanwezigheid van zoetwaterschelpen, onder andere grote diepslak (Bithynia tentaculata) en vijverpluimdrager (Valvata piscinalis). 11 Uit eerder uitgevoerde booronderzoeken blijkt dit dek bovenin te bestaan uit een laag bruine tot grijze, sterk/uiterst siltige tot zandige kalkrijke klei met zandlagen. 12 Hierin komen resten van zoetwaterschelpen zoals hierboven genoemd voor, aangevuld met een enkele zoetwaterneriet (Theodoxus fluviatilis). Naar beneden toe gaan de afzettingen geleidelijk over in grijs tot donkergrijs, kalkrijk zeer fijn zand met klei- en detrituslagen en zeer veel resten van zoetwaterschelpen. De sedimentaire structuren en de schelpinhoud wijzen op afzetting in stromend zoet water. In enkele boringen komen in het zand juveniele exemplaren van de platte slijkgaper voor (Scrobicularia plana). Deze soort is typisch voor een zout milieu. Ook elders in de nabije omgeving zijn zout- of brakwater-soorten incidenteel in het zand aanwezig. 13 Waarschijnlijk drong tijdens zware stormen zout zeewater ver de onbedijkte Biesbosch in. Daarbij kwamen jonge exemplaren van deze schelpen mee. Zodra de omgeving na de storm weer verzoette, stierven ze. Vergelijk hiertoe ook de nieuwe gegevens behandeld in hoofdstuk 4. Voor het plangebied de Dordtse Kil geldt dat aan maaiveld holocene afzettingen van de Formatie van Echteld liggen. Dit zijn fluviatiele sedimenten (zand en klei), afgezet na de St.-Elisabethsvloeden van 1421 en 1424. Dit pakket is hier 2 tot 3 m dik. Hieronder treffen we een veenpakket aan van circa 4 m dik (met een kleilaag nabij de basis) dat tot de Formatie van Nieuwkoop wordt gerekend (Hollandveen). Hieronder liggen grofzandige pleistocene afzettingen van de Formatie van de Kreftenheye. Met name op de overgang van de Formatie van Echteld naar de Formatie van Nieuwkoop kunnen laatmiddeleeuwse bewoningssporen aangetroffen worden, die dateren van vóór de St.-Elisabethsvloeden. Afbeelding 2.2 geeft een gedetailleerd beeld van variaties in maaiveldhoogte. Deze figuur toont het noordwestelijk deel van de Oude Beerpolder. Het maaiveld varieert op het tracé van de geplande windturbines van circa 0,1 m -NAP bij de zuidelijke turbine, tot 0,7 m -NAP bij de noordelijke turbine. In het maaiveldverloop zijn enkele historische fenomenen zichtbaar: • de ligging van twee voormalige killen; de westelijke kil heet ‘Ouden Beer’ op de kaart van De Vries uit 1720; op de Bonnekaart uit 1900 heet ditzelfde watertje ‘Sluisvliet’; de zandiger oeverwallen liggen duidelijk verhoogd in het landschap; • verkavelings- en wegenpatronen van vóór de ruilverkavelingen die hier na de oorlog hebben plaatsgevonden; op afbeelding 2.3 is op de linker luchtfoto het oude verkavelingspatroon nog zichtbaar. Uit het archief van TNO zijn enkele boorstaten opgevraagd die nabij het tracé liggen. Ook is een geologisch dwarsprofiel uit het systeem van TNO (REGIS) opgevraagd, dat informatie geeft over de opbouw van de diepere ondergrond. In tabel 2.2 is de hieruit afgeleide lokale bodemopbouw geschematiseerd. Tabel 2.2
schematische bodemopbouw
diepte t.o.v. NAP in m
samenstelling
Formatie (van)
-0,5 tot -2,5 à -3,5
siltige klei tot matig grof zand
Echteld
kalkrijk
-2,5 à -3,5 tot -6,5
veen, met kleilaag
Nieuwkoop
kalkloos
-6,5 tot -16
grof zand
Kreftenheye
kalkrijk
11
Stevens 2007. De Boer 2007. 13 Zuidhoff & Weerts 2005; De Kort & Weerts 2006; De Boer & Weerts 2006. 12
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 10 van 24
Bureauonderzoek
2.3
AHN
Afbeelding 2.2
maaiveldhoogtekaart met daarop de geplande windturbines (lichtblauw) en de onderhoudsweg en het kabeltracé (rood) - © AHN - www.ahn.nl.
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 11 van 24
Bureauonderzoek
Op de kaart vervaardigd aan de hand van gegevens uit het Actueel Hoogtebestand Nederland (afbeelding 2.2) is goed het verloop in reliëf binnen het plangebied te zien, met de oude waterlopen (killen) en wegen. 2.4 Landschap en bewoningsgeschiedenis De laatste jaren is steeds duidelijker geworden dat een groot deel van het Eiland van Dordrecht resten bevat van een afgedekt middeleeuws cultuurlandschap. 14 Vanaf het begin van de Late Middeleeuwen vond ontginning van het veen plaats. 15 Vanuit de hogere stroomruggen werd het veengebied systematisch verkaveld en als akkerland in cultuur gebracht. Het afgegraven veen werd gebruikt als brandstof of de winning van zout. Het ontginnen van het veen veroorzaakte later een maaivelddaling door inklinking waardoor deze gebieden te kampen kregen met wateroverlast. De laaggelegen gebieden moesten met behulp van dijken en dammen tegen het rivier- en zeewater worden beschermd. In november 1421 braken de zeedijken aan de westelijke kant van de Groote Waard tijdens een stormvloed, die later bekend werd als de St.-Elisabethsvloed. De eerste doorbraak geschiedde in de zeedijk bij Wieldrecht, terwijl waarschijnlijk of gelijktijdig of kort daarna aan de zijde van de Merwede voornamelijk tussen Giessendam en Hardinxveld, verschillende doorbraken plaatsvonden. 16 Volgens beschrijvingen van Jan Sels (1775-1854) over de gebeurtenis, zou het weer in de periode voorafgaand, gekenmerkt zijn door langdurige en zware regen, waardoor het oppervlaktewater sterk verhoogd zou zijn. Andere bronnen vermelden juist dat het gehele jaar 1421 voorafgaand aan deze gebeurtenis erg droog was geweest. 17 Deze droogte zou de veendijken mogelijk uitgedroogd kunnen hebben, waardoor ze te zwak waren om weerstand te bieden tegen het opkomende water. De Merwede die eveneens een hoge waterstand had, doorbrak uiteindelijk de dijken aan de noordoostkant van de Groote Waard. Gevolg was dat de Merwede vanaf die tijd een nieuwe rivierbedding ging volgen door de polder. Eén van de nieuwe geulen die hierbij ontstond, is later de Nieuwe Merwede geworden (deze vaargeul is ook gegraven volgens Van Dalen). Aanvankelijk werd geprobeerd de dijken te herstellen, maar in 1424 werden de pogingen tot dijkherstel opgegeven en werd het gebied grotendeels verlaten. De Groote Waard veranderde voor een deel in een ondiep binnenmeer, het Bergsche Veld. De Merwede vond zijn weg richting de Noordzee door dit water. De Dordtse Kil ten westen van het plangebied is omstreeks 1600 gegraven op last der Staten van Holland als vaarroute tussen de Merwede en het Hollands Diep. 18 De rivier scheidt de Hoeksche Waard van het Eiland van Dordrecht en heeft een belangrijke functie in de maritieme infrastructuur. De voormalige stroomgordel van het ‘Oude Maasje’, op welks oevers bewoningssporen verwacht kunnen worden, ligt circa 1 km ten noorden van het onderzoekstracé. Deze loop was actief tot circa 1250 n.Chr. In grote delen van dit gebied vond onder invloed van de getijdenrivieren erosie op het veenpakket plaats, terwijl in andere delen van het gebied het veenpakket niet of nauwelijks werd aangetast. In de loop van de tijd slibden delen van het Bergsche Veld, door de aanvoer van zand en klei, op tot platen die bij lage waterstanden droogvielen. Door de groei van vegetatie (bies) werden deze platen langzaam maar zeker weer land en begon men weer geleidelijk aan delen door de aanleg van dijken en bemaling in te polderen. Het plangebied ligt ten zuiden van de voormalige Wieldrechtse polder, ingepolderd in 1659. 19 Het plangebied zelf ligt in de Oude Beerpolder die in 1715 tot stand gekomen is. Op de kaart van De Vries uit 1720 wordt het terrein rond het plangebied ’t Vercken genoemd.
14
Hoevenberg 2007. Stevens 2007. 16 Van Duinen 2007. 17 Van Duinen 2007, 75 en 99. 18 Van Duinen 2007. 19 Hoevenberg 2007. 15
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 12 van 24
Bureauonderzoek
De kadastergegevens van 1811-1832 melden dat de percelen rond het plangebied in gebruik waren als hooilanden en in eigendom waren van ene Bernardus van Halfwaye uit ’s-Hertogenbosch. De weg die door dit gebied liep, heette toen de Varkensweg. 20 Op luchtfoto’s van de RAF gemaakt boven het gebied aan het eind van de Tweede Wereldoorlog, is te zien dat er in de Oude Beerpolder vermoedelijk een Duits geschutsstelling heeft gestaan, in de afbeelding hieronder rood omlijnd. Er is waarschijnlijk getracht deze stelling uit te schakelen door middel van een bombardement. Hierdoor zijn over een groter gebied bominslagen ontstaan; de lichtgrijze vlekken in de akkers. In de directe omgeving van het plangebied bestaat dus een reële kans op het aantreffen van blindgangers van deze campagne.
Afbeelding 2.3 Plangebied Dordtse Kil: links de situatie in 1945 na het bombardement, binnen de rode cirkel stond het geschut. De lichtgrijze vlekken in de akkers zijn de inslagen. Rechts de huidige situatie in de Beerpolder. Let op de verlegging van de Dordtse Kil en de oude percelering die nu nog in de grond doorschemert.
De Oude Beerpolder was oorspronkelijk groter, maar is door het rechttrekken van de bochtige Dordtse Kil aan de westzijde in oppervlak verkleind (1971). De huidige noord-zuid verlopende Wieldrechtse Zeedijk is ter plaatse van het plangebied van relatief recente datum (bijlage 3). Het ruimere plangebied is momenteel een agrarisch poldergebied met akkerbouwbedrijven en een enkel kassenbedrijf. De Oude Beerpoldersekade loopt langs de rivier. Daarnaast bevinden zich verspreid over het gebied enkele woningen. Langs de Wieldrechtse Zeedijk en de Oude Beerpoldersekade is een aantal dijkwoningen gesitueerd. Aan de zuidkant van het gebied staat een baken van Rijkswaterstaat ten behoeve van het scheepvaartverkeer. 2.5
Archeologie
Archis en AMK In het centrale systeem Archis2 staan alle reeds bekende archeologische waarden aangegeven. In het plangebied Kilwind zijn geen archeologische waarnemingen bekend (bijlage 2). Op zo’n 800 m ten noorden van het plangebied bevindt zich een woonheuvel (waarnemingsnr. 24738). Op een vergelijkbare afstand, maar aan de overkant van het water van de Dordtse Kil, zijn in de polder Trekdam (gemeente ’s-Gravendeel) in boorkernen (waarnemingsnrs. 45433/45435) scherven aangetroffen die gedateerd konden worden in de 11e-12e eeuw. 21 Deze vondsten zijn mogelijk aanwijzingen voor de aanwezigheid van één van de verdronken dorpen. Het zou in dit geval kunnen gaan om Broek of Wieldrecht (zie verder onder en afbeelding 2.4). 20 21
Wiewatwaar.nl 2007. Onderzoek van SOB Research in opdracht van Dienst Landelijk Gebied; Van den Bosch 1997.
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 13 van 24
Bureauonderzoek
De Archeologische Monumentenkaart is een digitaal bestand van alle bekende behoudenswaardige archeologische terreinen in Nederland, dat door de RACM in samenwerking met de desbetreffende provincie is opgesteld. Op de kaart staan terreinen met archeologische status aangegeven. De kaart baseert zich op gegevens uit Archis. Statustoekenning vindt plaats nadat het terrein is getoetst op een aantal door de RACM gehanteerde criteria (kwaliteit, zeldzaamheid en contextwaarde). Binnen het plangebied zijn geen terreinen van archeologische waarde aanwezig. Op het Eiland van Dordrecht moeten we echter rekening houden met het feit dat uit historische bronnen bekend is dat er een vijftiental dorpen verdronken zijn in de periode van de St.-Elisabethsvloed. Hiervan zijn er inmiddels drie gelokaliseerd die vervolgens de status van monument hebben gekregen. Het gaat om de dorpen Houweninghen, Erkentrudenkerke en Wolbrandkerke; respectievelijk AMK-nrs. 10701, 16174 en 16210, zie afbeelding 2.4.
Afbeelding 2.4
drie gelokaliseerde verdronken dorpen ten opzichte van het plangebied Dordtse Kil IV uit Archis.
IKAW en CHS Op de IKAW staat aangegeven of een gebied een (zeer) lage, middelhoge of hoge verwachting heeft op het aantreffen van archeologische waarden. Deze kaart is onder andere gebaseerd op de relatie die er bestaat tussen bodemsoort en de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Punt van aandacht hierbij is dat de IKAW grotendeels gebaseerd op kaarten met een schaal van 1 : 50.000. Hierdoor is deze kaart op lokaal niveau minder nauwkeurig. Daarbij komt dat de IKAW voornamelijk gebaseerd is op de aanwezigheid van nederzettingen en niet op die van bijvoorbeeld grafvelden of offerplaatsen. Een lage verwachting op het aantreffen van archeologische waarden en resten wil echter niet zeggen dat er geen archeologische waarden of resten aanwezig kunnen zijn. De kans daarop is echter wel kleiner. Volgens de IKAW heeft het plangebied een (zeer) lage kans op het aantreffen van archeologische waarden, zie bijlage 2. Dit komt omdat bijna het gehele gebied overdekt is met een dikke laag van het Merwede-dek. Daaronder kunnen zich echter op sterk verschillende diepte terpen, stroomruggen en waterlopen en de afzetting van de St.-Elisabethsvloed bevinden. De diepte van de potentiële archeologische lagen is variabel van circa 50 cm -mv tot enkele meters diep en staat in directe relatie
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 14 van 24
Bureauonderzoek
tot terpen, stroomruggen en waterlopen. Op basis van onderzoeksgegevens uit de wijdere omgeving is de verwachting dat het Merwede-dek hier enkele meters dik kan zijn. 22 In aanvulling op de landelijke verwachtingskaarten hebben veel provincies eigen verwachtingskaarten vervaardigd, waarin veel lokale gebiedskennis is verwerkt. Deze kaarten hebben daarom over het algemeen een hoger detailniveau dan de landelijke kaarten. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Zuid-Holland is een verwachtings- en waarderingskaart die kijkt naar de drie disciplines die zich met cultuurhistorie bezig houden: archeologie, historische geografie en historische (steden-) bouwkunde. De waarden en kenmerken zoals staan aangegeven op de CHS zijn maatgevend. In het voorjaar 2007 zijn de zuid-hollandse AMK-terreinen in samenspraak met de RACM onderzocht. Deze informatie is opgenomen in de CHS, zie bijlage 2. Op archeologisch gebied voegt de CHS niet veel toe dan hierboven besproken. De noordelijk van het plangebied gelegen Wieldrechtse Zeedijk lopend in oost-west richting, heeft een hoge waarde in historisch-landschappelijke zin. 2.6 Archeologische verwachting De afgelopen jaren is steeds meer duidelijk geworden dat een groot deel van het Eiland van Dordrecht resten bevat van een afgedekt middeleeuws cultuurlandschap. 23 Het landschap van vóór 1421 is afgedekt door de Merwede-afzettingen (het laatmiddeleeuwse overstromingsdek). Hierbij zijn de onderliggende afzettingen (van vóór 1421) echter niet overal geërodeerd. Uit verschillende archeologische onderzoeken die de afgelopen jaren in de omgeving zijn uitgevoerd, blijkt bovendien dat de erosie die wel plaatsvond, lang niet in alle gevallen tot ernstige aantasting van het onderliggende landschap heeft geleid. 24 Aangetroffen archeologische resten, ploegsporen en aanwijzingen voor beakkering duiden op een nog (grotendeels) intact middeleeuws landschap. Hierdoor is de kans groot dat zich in het plangebied belangrijke archeologische waarden uit de Middeleeuwen bevinden. Gezien de geologische opbouw en bekende archeologische resten uit de omgeving kunnen in het plangebied sporen worden verwacht van het laatmiddeleeuwse verdronken klei-op-veenlandschap van de Groote Waard. Deze kunnen worden verwacht op een diepte vanaf 1,0 m -mv. Aangezien het gebied echter nabij de dijkdoorbraken ten gevolge van de St. Elisabethvloeden 1421-1424 ligt – ter hoogte van de verdronken dorpen Broek en Wieldrecht - wordt echter ook verwacht dat deze sporen in tegenstelling tot de bevindingen op de rest van het Eiland van Dordrecht (deels) geërodeerd zullen zijn. Het gaat hierbij om kleinschalige vindplaatsen van onder andere woonterpen en huisplaatsen. De terpen zullen mogelijk slechts circa 20 m in omvang zijn geweest (buiten Dordrecht vastgesteld). 25 De prospectiekenmerken van deze vindplaatsen betreffen klei met veenbrokjes, veen met kleibrokjes en/of ophogingspakketten met eventueel fosfaat, houtskool, aardewerk en andere archeologische indicatoren. Aanwijzingen voor landgebruik betreffen de aanwezigheid van veen- en kleibrokjes in de top van het pakket van voor de St.-Elisabethsvloed. Verwacht wordt dat resten van nederzettingen en landgebruik nog goed geconserveerd aanwezig kunnen zijn. Wel is het mogelijk dat een deel van het middeleeuwse klei-op-veenlandschap landschap geërodeerd is. De ervaring van archeologisch onderzoek binnen de gemeente Dordrecht van de laatste twee jaren is dat juist in de voormalige geulen (de huidige stroomruggen) en oeverafzettingen, maar ook het gebied daarop aansluitend potentieel een grote kans hebben om belangrijke archeologische waarden te bevatten, zoals laatmiddeleeuwse bewoningssporen (vooral op terpen) zoals steen- en houtbouw en begravingen, maar ook sporen van akkers, visserij en scheepvaart. De aanwezigheid van oudere sporen en waarden behoort ook tot de mogelijkheden.
22
Raczynski-Henk 2007 en De Boer 2007. De Boer 2007. 24 Weerts et al., 2002; Smit et al., 2004; Zuidhoff & Weerts, 2005; De Kort & Weerts, 2006; Pronk, 2006). 25 Mededeling J. Hoevenberg in beoordelingsrapport d.d. 9 april 2008. 23
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 15 van 24
3
Veldwerk
3.1 Werkwijze Het veldwerk is uitgevoerd op 4 en 5 december 2006 door een team van twee archeologen en twee bodemkundig karteerders. Bij de diepere boringen was ook een fysisch-geograaf aanwezig. Het onderzoek is uitgevoerd volgens het PvE opgesteld door de gemeente Dordrecht. Ter toetsing van de in het vorige hoofdstuk geschetste archeologische verwachting, zijn in het plangebied in totaal 29 boringen gezet. Op iedere standplaats voor een winturbine zijn vier boringen gezet, globaal in een vierkant op circa 15 m van elkaar. Hierbij maken steeds twee van de vier boringen van een standplaats deel uit van een doorlopende raai. Deze raai die een lengteprofiel van het plangebied vormt, loopt globaal noord-zuid en bestaat daarbij uit totaal 21 boringen. Tussen de standplaatsen van de turbines zijn 15 boringen geplaatst met een onderlinge afstand van 50 m. Per standplaats werd één boring gezet tot 5,0 m -mv; de andere drie gingen tot 2,0 m -mv. Ook de overige boringen gingen tot 2,0 m -mv. Er is voor de hogere lagen gebruik gemaakt van een Edelman-boor met een diameter van 10 cm en voor de diepere lagen van een Van-der-Horstboor met een diameter van 8 cm. De locaties van de boringen zijn weergegeven in bijlage 4; de boorstaten zijn weergegeven in bijlage 5. De boringen zijn in het veld conform NEN 5104 beschreven en ingevoerd in een handheldcomputer. De locaties van de boringen waren op een digitale ondergrond uitgezet en vervolgens in de handheldcomputer ingevoerd. Aan de hand van die gegevens, zijn, met behulp van dGPS, de locaties van de boringen in het veld opgezocht. De hoogte van het maaiveld bij de boringen is op traditionele wijze door middel van waterpassing bepaald. Tabel 3.1
boringen per locatie windturbine en in raai
locatie
boringen
1
01 02
21 22
2
07 08
23 24
3
13 14
25 26
←
4
19 20
27 28
↓
in vet de boringen tot 5 m -mv in cursief (en vet) de boringen op locatie windturbine
boringen in raai: 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 29
Tijdens het boren zijn van enkele kenmerkende lagen, conform het PvE, monsters genomen voor nader onderzoek. In totaal zijn 4 grondmonsters genomen die onder laboratoriumomstandigheden onderzocht zijn op schelpen en overige (microscopische) resten van waterdieren en waterplanten. Aan de hand hiervan kunnen nadere gegevens voor het milieu van afzetting worden verkregen, zie verder hoofdstuk 4. Hoewel de boringen in het veld conform NEN 5104 zijn beschreven, kiezen de archeologen van Grontmij er meestal voor om de boorstaten te genereren in de legenda van Stiboka, omdat deze over het algemeen een betere leesbaarheid vertoont (zie bijlage 5).
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 16 van 24
Veldwerk
3.2
Resultaten
Bodemopbouw De uitgevoerde boringen zijn door de fysisch-geograaf geologisch en bodemkundig bekeken. De vier boringen per standplaats vertonen onderling grote overeenkomsten. Zie voor de afzonderlijke boorstaten bijlage 5. De acht boringen die niet in de raai (zie tabel 3.1) zitten, zijn wel uitgewerkt, maar gaven geen aanvullende informatie boven de informatie van de parallelle acht boringen die in de raai lagen. De opeenvolging van bodemlagen in het doorlopende profiel is als volgt geïnterpreteerd. Het maaiveld op de raai varieert tussen circa 1 m -NAP aan de noordzijde en 0 m NAP aan de zuidzijde. Zie afbeelding 3.1 (en bijlage 6 voor een grotere weergave).
Afbeelding 3.1
lengteprofiel door het plangebied.
Aan de basis van het profiel ligt een pakket veen van minimaal 1,5 m dikte. Het daaronder liggende zandpakket (Formatie van Kreftenheye) is niet aangeboord, vergelijk § 2.2. De bovenkant van het veenpakket ligt globaal op een diepte van 3,5 m -NAP en helt licht in zuidelijke richting. Het betreft bosveen waarin houtresten (berk en els) en rietresten zijn aangetroffen. De overgang van het veenpakket naar de bovenliggende afzettingen is zeer scherp en wordt als erosief geïnterpreteerd. Op het veenpakket ligt een pakket zeer lichte tot matig lichte zavel (10-15 % lutum), met een dikte van 1 tot 3 m. Dit pakket wordt dikker en zandiger in zuidelijke richting. In de zuidelijke helft van het onderzoeksgebied komen binnen dit zavelige pakket zandige trajecten voor, die als stroomgeulen van de voormalige killen kunnen worden geïnterpreteerd. Dit zavelpakket met zandbanen wordt gerekend tot het Merwede-dek. Schelpmateriaal aan de basis en hoger in dit pakket betreft uitsluitend zoetwatermollusken (zie hoofdstuk 4). Het geheel wordt afgedekt met een pakket zware zavel van circa 0,2 m dikte in het zuidelijk deel, toenemend tot circa 1,5 m in het noordelijk deel. In noordelijke richting neemt het kleigehalte nog iets toe; in de boringen 1 tot en met 4 is sprake van lichte klei aan maaiveld. Dit pakket zware zavel en lichte klei, vertegenwoordigt vermoedelijk een laatste fase van de Merwedeafzettingen, in een tijd toen het stromingsmilieu een stuk rustiger was geworden (kwelderafzettingen).
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 17 van 24
Veldwerk
Archeologie Er zijn in geen van de boringen archeologische indicatoren aangetroffen; aan maaiveld lagen hier en daar wel de bekende pijpekoppen en ander materiaal uit de Nieuwe Tijd. Omdat deze vondsten in dit onderzoekskader archeologisch gezien niet interessant zijn, werden deze niet verzameld. 3.3 Conclusie veldwerk Er zijn bij de boringen geen aanwijzingen aangetroffen van overspoelingen die mogelijk samen zouden kunnen hangen met een gebeurtenis zoals de St.-Elisabetsvloed. Er zijn geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen of oude woonlagen intact of geërodeerd die op iets dergelijk wijzen. Bij bestudering van het bodemprofiel zijn geen invloeden waargenomen van grote zee-inbraken. Erosie van het Holocene veenpakket zal met name door rivierwater zijn veroorzaakt, nadat de dijken van de Groote Waard het in 1424 definitief begeven hadden. Het molluskenonderzoek, zie hoofdstuk 4, leert dat de sedimenten onder zoete omstandigheden is gevormd te zijn. De molluskenfauna is kenmerkend voor rivieren, dus stromend zoetwater, maar wel buiten de invloed van sterke stroming. Het oorspronkelijke maaiveld ten tijde van de Groote Waard is niet meer aanwezig (dus ook geen St. Elisabeth-vloedlaagje). Er zijn dan ook geen sporen van antropogeen gebruik of bewoning gevonden uit de periode van de Oude Waard-polder. Het archeologische relevante niveau van het middeleeuwse landschap, dat deels verstoord is, ligt in het noorden van het plangebied op een diepte van 2,5 m -mv en in het zuiden op 3,80 m mv. De geplande bodemingrepen gaan volgens de door de technisch uitvoerder aangeleverde gegevens tot een diepte van maximaal 1,70 m -mv. Dit houdt dus in dat eventueel aanwezige archeologische waarden daardoor niet verstoord zullen worden. Het afdekkend pakket met kleiiger kwelderafzettingen houdt mogelijk verband met de aanleg van de Dordtse Kil met aan weerszijden bedijkingen, waardoor het stromingsmilieu achter de dijk aanzienlijk rustiger zal zijn geworden.
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 18 van 24
4
Analyse monsters26
4.1 Inleiding Tijdens het booronderzoek zijn enkele malen laagjes met schelpen aangetroffen. Van 4 niveaus is materiaal verzameld om na te gaan onder welke omstandigheden het betreffende sediment gevormd is. De kleine grondmonsters werden met kraanwater op zeven gespoeld. Hierbij was de fijnste maaswijdte 0,25 mm. Het residu is met behulp van een microscoop uitgezocht. Hierbij is niet alleen de molluskenfauna (schelpen) geanalyseerd, maar is ook aandacht geschonken aan andere diergroepen en de plantenresten. 4.2 Resultaat Alle vondsten staan genoteerd in tabel 4.1. Op de vier onderzochte niveaus blijkt in alle gevallen het sediment onder zoete omstandigheden gevormd te zijn. De molluskenfauna is kenmerkend voor rivieren, dus stromend zoetwater (wel buiten de invloed van sterke stroming). Vooral de soorten van stromend (bewegend) water, zoals stompe moerasslak, zoetwaterneriet, stevige hoornschaal, kleine erwtenmossel, driehoekige erwtenmossel, dwerg-erwtenmossel en riviererwtenmossel wijzen op deze omstandigheden. Er is geen brakwaterfauna aangetroffen. In boring 02 zijn de resten van drie zout- of brakwatersoorten aanwezig. Deze zijn echter deels gecorrodeerd en zijn mogelijk verspoeld uit oudere afzettingen. Het is duidelijk dat het plangebied zich in het kustgebied van Nederland bevindt. In drie van de vier onderzochte monsters is namelijk het optreden van ‘broedval’ waar te nemen. Dit zijn kleine schelpjes (tot circa 0,5 mm) van mariene soorten. Zij komen met de onderstroom tijdens vloed vanuit zee de riviermondingen binnen, maar sterven daar door het geringe zoutgehalte. Hetzelfde transportmechanisme brengt stekeltjes van zeeklitten, foraminiferen, sponsnaalden en kaken van zeeduizendpoten stroomopwaarts. Deze mariene organismen zijn in de onderzochte monsters goed geconserveerd. Het geheel geeft aan dat het om afzettingen gaat die in het zoetwatergetijdengebied zijn gevormd. Bij de plantenresten zien we grote aantallen sporen van kranswier. Deze planten kunnen in grote aantallen in het rustige water langs de rivieroever gegroeid hebben. Een opvallende component is die van vegetaties van kalkarme moeras/heidegebieden. De vele blaadjes van veenmos, zaden en andere onderdelen van berk, waterdrieblad, witte snavelbies, struikheide, dopheide en wollegras geven aan dat er veen in dit gebied uit dergelijke vegetaties is ontstaan en dat er ook verspoeling is opgetreden. Slechts in twee gevallen is er een aanwijzing voor menselijke aanwezigheid in het gebied. In boring 14 is er op een diepte van circa 1,80 m lijnzaad en op 3,10 m een stukje druif gevonden. Ook deze twee resten zijn waarschijnlijk verspoeld.
26
Onderzoek uitgevoerd door W.J. Kuijper, Noordwijk, 12 december 2007.
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 19 van 24
Analyse monsters
Tabel 4.1
analyse lagen uit 3 boringen
datum monstername boring diepte in cm -mv volume in liters lithologie plantenresten, fijn
++++++++++++ ++++++++++++ ++++++++++++ ++++++++++++ 4-12-2007 5-12-2007 5-12-2007 5-12-2007 02 14 14 20 255 - 260 175 - 185 310 ca. 365 0,25 0,2 0,1 0,25 fijn zand + veen klei klei fijn zand + veen kleihoudend fijnzandig humeus kleihoudend weinig enkele enkele weinig
zoetwaterslakken -grote diepslak (Bithynia tentaculata) idem - opercula -vijverpluimdrager (Valvata piscinalis) -zoetwaterneriet (Theodoxus fluviatilis) idem - eikapsels -stompe moerasslak (Viviparus viviparus) -oorvormige poelslak (Radix auricularia) -ovale poelslak (Radix ovata) -moeraspoelslak (Stagnicola palustris) -gewone schijfhoren (Planorbis planorbis) -tractorwieltje (Gyraulus crista) -witte schijfhoren (Gyraulus albus)
19
5
11
7
32 44
1 4
22 94
6 8
1
-
-
-
-
2 8
2 -
-
1 cf -
3 2
7
1
-
1
-
-
1 cf -
1 -
1 2
-
-
-
3
-
1 fr.
1 klep
1 klep
-
4 kl, 6 fr. [=5] 1 klep 2 cf 4 klep [=3]
4 klep cf [=3] -
2 klep [=2] 1 klep 8 klep [=4] 10 klep [=5] 8 klep [=4]
3 klep [=3]
6 klep [=4] -
4 klep [=3] enkele
14 klep [=7] -
-
enkele fr. [=2] 1 klep 2 fr.
honderden -
enkele -
enkele -
vele 10-tal. 10-tal. 10-tal. 1 fr.
vele 10-tal. honderden honderden enkele fr. enkele enkele 1 enkele 10-tal. -
10-tal. duizenden honderden 1 1 1 -
10-tal. enkele enkele 1 fr. 1 1 -
zoetwatermossels -gewone hoornschaal (Sphaerium corneum) -stevige hoornschaal (Sphaerium solidum) -riviererwtenmossel (Pisidium amnicum) -kleine erwtenmossel (Pisidium henslowanum) -dwergerwtenmossel (Pisidium moitessierianum) -driehoekige erwtenmossel (Pisidium supinum) -erwtenmossel (Pisidium sp.) (zonder richeltje) -grote zoetwatermossel (Unionidae) (glochidium)
zeewatermossels -broedval -brakwater?kokkel (Cerastoderma cf glaucum) -gewone mossel (Mytilus edulis) -ruwe? alikruik (Littorina cf saxatilis)
overige waterdieren -zeeklit (Echinocardium cordatum) stekelfragment -foraminifera -ostracoda -bloedzuiger cocon -visbloedzuiger (Piscicola geometra) cocon -mosdier kalkkolonie -mosdier statoblast -zeewaterspons naald -zeeduizendpoot (Nereis sp.) kaak -hydroidpoliep stukjes chitinebuis -diatomee -vis schub
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 20 van 24
Analyse monsters
vervolg van pagina 19
boring diepte in cm -mv
++++++++++++ ++++++++++++ ++++++++++++ ++++++++++++ 02 14 14 20 255 - 260 175 - 185 310 ca 365
planten (zaden e.a.) -waterweegbree (Alisma sp.) -melde (Atriplex patula/prostrata) -els (Alnus sp.) -berk (Betula sp.) -struikhei (Calluna vulgaris) -zegge (Carex sp.) -kranswier (Chara sp.) oogonien -melganzevoet (Chenopodium album) -galigaan (Cladium mariscus) -gewone dophei (Erica tetralix) blaadje -eenarig wollegras (Eriophorum vaginatum) spoeltje -waternavel (Hydrocotyle vulgaris) -rus (Juncus sp.) -lijnzaad (Linum usitatissimum) kapsel -echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi) -waterdrieblad (Menyanthes trifoliata) -munt (Mentha aquatica/arvensis) -gagel (Myrica gale) -klein nimfkruid (Najas minor) -fonteinkruid (Potamogeton sp.) -waterranonkel (Ranunculus aquatilis type) -egelboterbloem (Ranunculus flammula) -witte snavelbies (Rhynchospora alba) -zeekraal (Salicornia europaea) -bies (Scirpus sp.) -veenmos (Sphagnum sp.) blaadje -lisdodde (Typha sp.) -grote brandnetel (Urtica dioica) -druif (Vitis vinifera) -zannichellia (Zannichellia palustris)
-
-
1 1
-
enkele
enkele enkele
-
1 -
-
1 bloem
-
1 takje
enkele honderden
enkele
-
1 10-tal.
1 enkele
-
1
-
1
enk. 10-tal.
1
-
1 1
-
-
-
-
1 fr.
-
-
1
1
2 -
-
1 bladfr. 2 1
enkele -
1 1 2 -
1 -
1 honderden
1 1 honderden
1 1 honderden
10-tal.
-
1 -
1 1 2
-
fr. fragment(en)
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 21 van 24
5
Evaluatie
5.1 Samenvatting en conclusie Grontmij heeft in opdracht van Kilwind bv archeologisch onderzoek uitgevoerd op een locatie in het buitengebied van Dordrecht direct ten oosten van de Dordtse Kil. In de polder zullen hier vier windturbines worden gebouwd. In het kader van de artikel-19 WRO procedure dient ondermeer archeologisch (voor)onderzoek te worden uitgevoerd. Het onderzoek heeft bestaan uit een bureauonderzoek en een veldonderzoek met als doel de verwachtingen uit het bureauonderzoek in het veld te toetsen. Het uitgevoerde booronderzoek heeft aangetoond dat het plangebied ligt in het gedeelte van het Nederlandse kustgebied dat tot het zoetwatergetijdengebied moet worden gerekend. Er zijn geen invloeden waargenomen van grote inbraken, zoals die zouden hebben plaatsgevonden tijdens (één van) de St.-Elisabethsvloed(en). In de boringen zijn geen archeologische lagen aangetroffen of archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats in, of in de buurt van, het onderhavige plangebied. De profielen van de boringen op de locaties voor de windturbines en in het tracé van de leidingen en de verbindingsweg tussen de turbines tonen een bodemopbouw die past binnen het bredere beeld van dit deel van het Eiland van Dordrecht. 5.2 Aanbevelingen Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor de locaties voor de windturbines geen vervolgonderzoek aanbevolen en het plangebied, voor wat betreft de archeologie, vrij te geven voor de voorgenomen bouwplannen. Dit advies is zoals gebruikelijk in concept voorgelegd aan het bevoegd gezag, de gemeente Dordrecht. Deze heeft de aanbevelingen overgenomen waarna dit rapport definitief is gemaakt 27. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat het uitgevoerde onderzoek slechts een steekproef betreft. Indien er tijdens de uitvoering van de uiteindelijke grondwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dient daarvan conform de Monumentenwet van 1988 direct het bevoegd gezag op de hoogte te worden gesteld.
27
Beoordeling van het rapport door drs. J. Hoevenberg (BMZA), d.d. 9 april 2008. Nadat enkele op- en aanmerkingen waren verwerkt, is het definitief gemaakt.
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 22 van 24
Literatuur en bronnen
Literatuur Beleidsnota 2004 gemeente Dordrecht. Dordrecht maakt geschiedenis, Monumentenzorg en Archeologie 2004-2010. Gemeente Dordrecht, Dordrecht. Berendsen, H.J.A. en E. Stouthamer, 2001. Palaeogeographic development of the Rhine-Meuse Delta, The Netherlands. Van Gorcum, Assen. De Boer, G.H. en H.J.T. Weerts, 2006. Burgemeester Jaslaan/terrein De Vlaming, gemeente Dordrecht; geo-archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek. RAAP-rapport 1347. RAAP, Amsterdam. De Boer, G.H. en J.W. de Kort, 2007. Villapark Stevenshof, gemeente Dordrecht; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek. RAAP-rapport 1457. RAAP, Weesp. De Bont, C.H.M., 2000. Aardkundige en cultuurhistorische landschappen van de Biesbosch. Alterra-rapport 121. Alterra, Wageningen. Van den Bosch, J.E., 1997. Archeologisch Onderzoek: “Bosplan Trekdam” ’s-Gravendeel. SOB Research-rapport 1. SOB Research, Heinenoord. Van Duinen, H.A. et al. 2007. Verdronken dorpen boven water, Sint Elisabethsvloed 1421: geschiedenis en archeologie. Historische Vereniging Oud-Dordrecht. Dordrecht. De Grooth, Th.A.M., 1996. Geologische inventarisatie van het Eiland van Dordrecht. RGDrapport BP 1.110.016. Rijks Geologische Dienst. Haarlem. Hoevenberg, J., 2007. Programma van Eisen Windpark Kilwind, Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (IVO): karterend booronderzoek. Gemeente Dordrecht, Dordrecht. De Kort, J.W. en H.T.J. Weerts, 2006. Onderdoorgang Laan der Verenigde Naties, gemeente Dordrecht; Geo-archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek. RAAP, Amsterdam. De Mulder, E.F.J., 2003. De ondergrond van Nederland. Geologie van Nederland, 7. Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO. Utrecht. Pronk, E.C., 2006. Plangebied Oud Krispijn Zuid (deelgebied 3), gemeente Dordrecht; Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek. RAAP-rapport 1279. RAAP, Amsterdam. Raczynski-Henk, Y. en G.H. de Boer, 2007. Plangebied S.M. Hugo van Gijnweg, gemeente Dordrecht; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek. RAAP-rapport 1517. RAAP, Weesp. Smit, B.I. et al., 2004. Plangebieden Leerpark en Gezondheidspark, gemeente Dordrecht; een geo-archeologische verkenning en kartering. RAAP-rapport 1015. RAAP, Amsterdam.
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 23 van 24
Literatuur en bronnen
Stevens, F. en G.H. de Boer. 2007. Plangebied Calandstraat 41 (Amstelwijck) , gemeente Dordrecht: archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek. RAAPnotitie 2387. RAAP, Weesp. Weerts, H.J.T. et al, 2002. Geologisch-archeologische inventarisatie “De Dubbel”, Burg. Jaslaan te Dubbeldam (Dordrecht). TNO-rapport NITG 02-189-B. TNO, Utrecht. Zuidhoff, F.S. en H.J.T. Weerts, 2006, Dordrecht Overkampweg-Politiebureau. Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van boringen. ADC Rapport 589. ADC ArcheoProjecten, Amersfoort.
Bronnen Archeologisch informatiesysteem Archis2, RACM, Amersfoort. Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland (CHS), chs.zuid-holland.nl/index.html - november 2007. Kadaster fotonr 4216 Dordrecht 3-2-1945 RAF www.watwaswaar.nl - 2007 Kadaster Wieldrecht, Zuid Holland, sectie B blad 01, 1811-1832. 2007. Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie (KICH). www.kich.nl - november 2007.
13/99084449/vdR, revisie D Pagina 24 van 24
Bijlage 1
Ligging plangebied op topografische ondergrond
13/99084449/vdR, revisie D
Bijlage 2
Archeologische basiskaart en CHS
13/99084449/vdR, revisie D
Archeologisch onderzoek windmolenpark Dordtse Kil
18-04-2008
Archeologische basiskaart
104694 / 420429
J. v/d Roest - Grontmij Nederland B.V.
11358 49859 10375
Legenda
24738
WAARNEMINGEN ONDERZOEKSMELDINGEN HUIZEN
45435 45434 11359 45433
TOP10 ((c)TDN)
MONUMENTEN archeologische betekenis archeologische waarde
11360
hoge archeologische waarde zeer hoge archeologische waarde zeer hoge arch waarde, beschermd
IKAW zeer lage trefkans lage trefkans middelhoge trefkans hoge trefkans
26356
lage trefkans (water) middelhoge trefkans (water) hoge trefkans (water) water niet gekarteerd 25232
24742
0
500 m N
101050 / 417355
Archis2
1a Archeologie, Kenmerken
1b Archeologie, Waarden
4 Gecombineerde Waarden
Bijlage 3
Oude situatie t.o.v. nieuwe situatie Oude Beerpolder
13/99084449/vdR, revisie D
Kaart uit 1720 (De Vries) met ligging van het plangebied midden in de Oude Beerpolder, die hier nog ‘t Vercken wordt genoemd. De naam Oude Beer is hier verbonden aan één van de nu nog in het landschap zichtbare killen.
Plangebied op de Bonnekaart uit 1900 waarop de huidige Wieldrechtse Zeedijk ongeveer de op deze kaart genoemde Varkensweg volgt.
Luchtfoto 2006, de Dordtse Kil is rechtgetrokken ten koste van o.a. de Oude Beerdijk en een deel van de polder.
Bijlage 4
Ligging boringen
13/99084449/vdR, revisie D
Boring tot maximaal 2m-mv 1 102740,48 419324,02 3 102752,50 419262,08 4 102764,57 419210,07 5 102776,80 419157,91 6 102789,77 419105,69 7 102810,08 419064,44 9 102817,73 419003,01 10 102833,40 418951,64 11 102849,05 418900,18 12 102864,51 418848,89 13 102879,68 418804,86 15 102895,32 418745,64 16 102908,86 418692,67 17 102922,25 418640,48 18 102935,18 418587,98 19 102949,28 418545,28 21 102756,15 419328,25 22 102760,37 419312,55 23 102825,75 419068,67 24 102829,97 419052,97 25 102895,36 418809,09 26 102899,57 418793,39 27 102964,95 418549,51 28 102969,17 418533,81 Boring tot 5m-mv 2 102744,68 8 102814,27 14 102883,87 20 102953,47
419308,12 419048,75 418789,17 418529,59
Bijlage 5
Boorstaten met legenda
13/99084449/vdR, revisie D
)#
)#
#
$%& ! "!"
! "!"
$%& (! "!"
)
! "!"
*)
*)
#
$%& ! "!" !"" &!
! "!"
)
! "!" ! &! ! "!"
&&! '!!
#
)
#
&&!'!!
$%& !( "!"
&&!'!!
*#
" &!'!! !(!+'!
!$" !&! !'!!
$%& !( "!" $%& ! "!"
*)
$%& !( "!"
$%& '!! "!"
! "!"
)#
*#
*# $%& $" "!" !!(! ! !"
*#
*# (! "!" $%& $" "!" ! !"
*
$%& ! "!"
! "!" !
$" "!" $%& '!! "!" '!! '!!
! "!"
#
$%& ! "!" !!'!!
#
*
$%& ! "!" " &!
#)
))
)*
! "!"
)
!!'!! " &!
)
,-" &!
)
!$" " &!&!
*
#
$%& $" "!" ! !" $" "!" ! "!"
*#
!(!+ !
##
$%& (! "!"
*
! "!"
$%& ! "!" $%& " "!"
)
$%& " "!"
.-!& ! "!" !
$%& $" "!" !!(! ,-! (!!! '!! '!!
*
#*
)*
*
! "!" !!'!! .-" &!
! "!" '!!'!! ! "!"
)
.-!!'!! " &! !&!&!
!'!! "!
!! $%& ! "!"
*#
*#
!&! !!!(!
&&! $% ('!!
# #
*
#
!&! !'!!
#
*
!$" $%& ! "!"
$%& !( "!"
!&! !(! ! "!"
! "!" $" "!" $%& !( "!" $" "!" ! !"
*
!& ! "!"
#
##
*
)
#
$%& ! "!" " &!
$%& ! "!" !"" &!
$%& ! "!"
*
!(!+'! !'!!
*
#)
)
#
*
! !(! !'!!
! !(!!! '!! ( ! !(! ##
"!" ! "!"
*
*
*
*
**#
! "!"
)#
*#
*
* $" "!" $%& !( "!" ! !"
(! "!" $%& ! "!" $%& $" "!" ! !"
#
$" "!" $%& ! "!"
$%& !( "!" ! !" !& $" "!" $%& ! "!" ! "!" $%& $" "!"
#
)
*
! "!" $%& !( "!"
)#
*
&&! '!! '!!'!! (*
*
$" "!" $%& (! "!" ! !"
$%& $" "!" !!!(! $%& ! "!"
)
$" "!" !&! !( "!" !&! ! !" ,-$%& ! "!" !!
*
*
*
*
! "!"
#
,- ! "!"
$%& $" "!" $%& !( "!" $%& % ! "!" ! !" $%& ! "!" $" "!" ! !"
! "!"
#
$%& ! "!" '!!'!! ,-! '!!$%& ! "!" " &!
$%& ! "!" " &! !&!&!
!!'!! ! "!" " &! '!!'!! " &!
$%& $" "!" (! "!" !!!(! ! !"
$" "!" ! "!" ! !"
!& $" "!" $%& ! "!" !!!(!
!&! !(! ! "!" !!
,-! (!
&&! '!! '!!'!!
,-! &!
*
,-! &! ! "!" !! ! !" $" "!" ! "!"
)
!'!! $%& ! "!" !'!! '!! '!!
!& !( "!" $" "!" ! *#) !&! !(! $%& !( "!"
$%& $" "!" $%& % ! "!" !!!(!
!!&!!
!$" $%& ! "!" !&! !'!! ! "!" !!
.-$%& ! "!"
#
$" "!" (! "!" ! !"
##
$%& ! "!" !!!(!
#
##
#
#
! !
)
$%& ! "!"
,- ! "!" !!
*
!$" ! "!" ! !"
,-! &!!! (!
*
*
,- ! "!" !!!(! !!
,-$%& (! "!"
,-! &!! (!
!& $" "!" $%& !( "!" $%& ! "!"
! "!" $%& $" "!"
##
*
*
,- ! &!! '!! ! "!" !!
#
!&! $%& ! "!" !$"
#
$" "!" $%& ! "!" !&! ! !" ,- ! "!" !!
* $%& $" "!" !!!(! !!(! ! !"
,-! &!! (! ! "!" !!
#
,-
#
#
,-!! !(!
!&! !!(!
!$" !!(! !!'!! !*/
"!" $%& ! "!"
*
! !(!! '!! ! #
$%& ! "!" $%& "!"
*
*
**
**
"!" $%& ! "!"
*
"!"
!!(! " &!
*
*
*
$%& !( "!" $%& (! "!" $%& $" "!" ! !"
#
#
'!!'!!
)
! "!" !(!
) )#
! "!" '!!'!! $%& ! "!"
! "!" $" "!"
*
#
$%& '!! "!" !(!
*
'!! "!" $" "!" " &! '!!'!!
)
#
#
,-!! (!!
&!
$%& $" "!" $%& ! "!"
#
$" "!" !!!(! ! !"
!$" ! "!"
$%& !( "!" $%& ! "!" !&! ! !"
!$" ! "!"
$%& !( "!" ,- ! "!" &&!'!! !! '!! '!! &&! ,-! &!
$" "!" $%& ! "!"
$" "!" !&! ! "!"
$%& $" "!" !!(! !!!(! ! !"
$%& $" "!" $%& % ! "!" !!(! ! !"
$%& !( "!" $%& ! "!" ! !"
#
)
$" "!" ! "!"
,- ! "!" !!
$%& !( "!" $%& ! "!" $%& $" "!"
$%& $" "!" &&!&! !!!(! ! !"
$%& (! "!" $%& $" "!" ! !"
**
,-! &! ! "!"
&&! '!!
#
,-! &!
,-$%& ! "!" !!
*
$%& ! "!" !!!(! ! !" $%& ! "!" $" "!" ! !"
,-$%& ! "!" !&! !! ! !" ! "!" !&! !!
#
$" "!" !&!
*
)
#
!$" ! "!" !&! ! !"
!'!! !&! !!!(!
,-$%& ! "!" 0%!!" !!"!!"
*
$%& ! "!" ! !" $" "!" ! "!" !!!(! $" "!" $%& ! "!" ,- ! "!" !! ,-! &!! '!! ,-$%& ! "!" 0%!!" !!"!!"
,-!! !(!!! (!
,-! '!!
,- *
&!
!$" ! "!"
!$" !&! &!
$%& !( "!" $%& "!" $%
#
$%& $" "!" !!!(! $%& ! "!"
!$" ! "!" ! !"
*# $%& $" "!" !!(! !!!(! ! !"
)#
! "!"
*#
##
! "!"
!&! !'!!
*#
Bijlage 6
Lengteprofiel in kleur
13/99084449/vdR, revisie D