9 juni 2013
EPPO DOEVE
Nu ook met uniek overzicht in Arti Pagina 3
u i t g av e v o o r v r i e n d e n va n h e t
PERSMUSEA
Journalistiek erfgoed in het buitenland Pagina 6
JOURNALISTENCAFÉ
De Pels: bruine kroeg, doorrookt en versleten Pagina 8
De media en de Tour in 1936:
H
et Algemeen Handelsblad had het niet zo goed begrepen. Henri Desgrange, hoofdredacteur van het blad L’Auto, ging een ‘Tour de France’ organiseren. En de redactie ging er dus maar van uit dat het hier een automobielwedstrijd betrof. Een rectificatie op het bericht van 6 februari 1903 hebben we niet aangetroffen, maar de aandachtige lezer van de dagbladpers kon in de loop van dat jaar concluderen dat de ruim tweeduizend kilometer op de fiets werd afgelegd. Die Tour, toen zes etappes – dat woord kwam pas later in zwang, men sprak aanvankelijk van ‘afdelingen’ of ‘afstanden’ – volgden elkaar niet dagelijks op: ze werden verreden tussen 1 en 19 juli en het was de deelnemer vrij eens een etappe over te slaan. Een systeem waarbij Robert Gesink in de huidige Tour dan eindelijk wel een kans zou maken, maar dit terzijde.
Bron: gallica.bnf.fr/bibliothÈque nationale de france
“Dorst, hitte, kou, regen en mist – dat is geen pretje”
De honderdste editie van de Tour de France gaat op 29 juni van start. Drie weken lang zullen media wereldwijd dit spektakel op de voet volgen. In de eerste jaren van de Tour was dat wel even anders. Zuinig werd er over gerapporteerd. Maar sinds 1936 weten we dat wielrenners kunnen praten. “De mensen weten niet wat ’t is, om een paar maal per dag de bergen op te moeten trappen. En niemand die ons aanmoedigt…”
Archief AD, Vaderland en Groene Amsterdammer Pagina 9/10
DOOR PAUL ARNOLDUSSEN
Wielrenners blijken tóch te kunnen praten
Een renner vertelt voor het bioscoopjournaal over zijn ervaringen (1938).
NIEUWE AANWINSTEN
Mondjesmaat De berichtgeving destijds: mondjesmaat. Nu en dan een uitslag. Correspondenten in Frankrijk waren nog schaars, het blad L’Auto, toch een prima bron, werd kennelijk op de Nederlandse redactieburelen niet gespeld. Daarbij: de sportjournalistiek was amper van de grond gekomen: sommige kleinere kranten brachten korte berichten op kunst- en sportgebied samen. Er stond nog net niet ‘Malle fratsen’ boven, maar de lezer zal die indruk welhaast gekregen hebben. Toch, de Tour leefde die jaren al in Nederland, want waarom zou de bandenfirma Wolber anders al in 1913 adverteren met de successen die in de Tour werden behaald op hun banden? Maar uitpakken deden de kranten niet. Ook natuurlijk omdat er geen Nederlanders meededen. Dat gebeurde pas in 1936, zoals we zullen zien. In 1920 preludeerde het Algemeen Handelsblad er al op in een jolige bui. De krant meldde in een paar regels dat de Tour dat jaar ver-
Lees verder op pagina 2 A
de PersMus
reden zou worden van 27 juni tot 25 juli en voegde daar aan toe: “Niets voor Van Nek?”. Gedoeld werd op Klaas van Nek, toen net een jaar wielerprofessional. Zijn neef Piet zou later de Tour wel rijden. Ook in 1920 schreef Leo Faust, correspondent van diverse bladen en een paar jaar later exploitant van een Nederlands restaurant in Parijs dat aan de Tour “meer dan 150 wielrijders meedoen die, vier weken achtereen, op hun fiets heel Frankrijk af peddelen, eindeloze hellingen beklimmen, zonbrandende keiwegen behobbelen, met een gemiddelde van 400 kilometer per dag. Heel Frankrijk leeft mee met deze flinke jongens, die op hun kar hun land ontdekken, en nog op hun oude dag voor hun geest de herinnering zullen hebben aan de ijsvelden der Vogezen, de citroentuinen van de Riviëra en de bebloemde stranden van Normandië. Het kleinste boefje weet u te zeggen wie op het ogenblijk de leiding heeft.” Het was een vroeg achtergrondverhaaltje. Barokke taal Het héél barokke taalgebruik dat we zo goed van de wielerjournalistiek kennen begon voorzichtig. In 1922 trok het enthousiasme dat de Tour in Frankrijk opriep de aandacht van de Sumatra Post: “Niet alleen zijn de trottoirs overal vol zwarte paddestoelen, waaronder gelaten, maar vastbesloten sportliefhebbers blijven wachten, tot zij gedurende één ogenblik, van voorbijsnellende rijwielen schadeloos worden gesteld voor al dat wachten, maar de weg krioelt van auto's, motor- en gewone fietsen. Ondernemende kooplieden hebben overal hun tentjes voor verfrissingen opgeslagen — die wel gewettigd waren door de hete dagen van de vorige week. Ook zij wisten niet, dat het juist vandaag regenen zou, na maanden droogte. En hoe dichter men bij Parc des Princes komt, hoe voller het wordt.” "Heel sportief Parijs verdrong zich reeds vanaf 12 uur op en om de Parc des Princenbaan”, schreef de correspondent van het Rotterdamsch Nieuwsblad datzelfde jaar. “Dertig duizend mensen, uren achtereen gedrongen tegen de hekken, lieten de stortbuien langs hun rug glijden, om straks de twee rondjes te kunnen toejuichen, waarmee de 37 ‘reuzen van den weg’ hun fantastische kamp tegen regen en wind, sneeuw en zon, slijk en stof over een afstand gelijk aan het achtste gedeelte van den omtrek der aarde, zouden besluiten.” Het aantal Parijzenaars dat de renners welkom heetten bij aankomst liep, als we de correspondenten mogen geloven, in de jaren dertig op tot een miljoen. Een “dwangarbeiderskarwei” noemde het Bataviaasch nieuwsblad de Tour in 1927. De
Bron: gallica.bnf.fr/bibliothÈque nationale de france
2
In het zijspan van de motorfiets tikt een verslaggever zijn artikel op de Olympia. gevleugelde woorden “dwangarbeiders van de weg” komen we in 1930 voor het eerst tegen, in de Nieuwe Tilburgsche Courant. J.W. Kolkman deed jarenlang verslag van de Tour voor dat blad; later wordt hij consul in Perpignan, hij heeft de oorlog waarin hij mensen hielp bij hun vlucht naar Spanje, niet overleefd. Onlangs kreeg Kolkman postuum een Yad Vashem-onderscheiding van de Israëlische regering. Overigens was de term een vertaling, de Fransen hadden het al lang over “Les bagnards de la route”. Nederlanders Opvallend: aan de renners werd zelden iets gevraagd. Dat veranderde pas in 1936, toen voor het eerst een Nederlande viermansploeg aan de Tour deelnam, bestaande uit de gebroeders Albert en Toon van Schendel, Theo Middelkamp en Albert Gijzen. De broers woonden in Toulouse, zij waren met hun familie in 1926 geëmigreerd. Veel later gaven zij toe dat ze niet zozeer voor de Nederlandse ploeg reden, maar voor favoriet Antonin Magne. Ze stonden onder contract bij dezelfde fietsenfabriek France Sport. Maar daarover is in de kranten destijds niets terug te vinden. Uiteraard werd de etappezege van Middelkoop – hij had nog nooit een berg gezien maar won op de Galibier – bejubeld en werden Albert en Toon geprezen voor hun 15de en 32ste plaats in het algemeen klassement. De broers praatten met Kolkman. Albert: “De ene keer verging je van de dorst, omdat het zo snikkend heet was. En was je eenmaal over den top heen, dan werden je handen dik van de kou. Want dat ging met een vaartje van
80 K.M. naar beneden, weet U dat wel? En dan waaide de regen je in je gezicht en viel er sneeuwwater in je hals. Brrrr, wat was dat koud.” “En dan die mist”, kwam Antoon er nog tussen, “Dat was ook geen pretje. Dat zijn ritjes die je niet vergeet. En vooral niet als je last hebt van een steenpuist op op je zitvlak. Dat kost me wel tien plaatsen in het klassement.” Weinig steun Middelkoop deed zijn zegje in het Soerabaijasch Handelsblad. “De mensen weten niet wat er onderweg gebeurt... Wat het betekent, om een paar maal per dag bergen op te moeten trappen, zo hoog, dat er midden juli nog dik sneeuw ligt...! En ons moedigt niemand aan! Voor alle landen rijden er volgauto's met persmensen mee... Dan weten de coureurs, dat er mensen zijn, landgenoten, die met je meevoelen. Ons heeft nog geen landgenoot onderweg aangemoedigd! Geen enkele Nederlandse auto heeft ons gevolgd ... ! Gijzen heeft opgegeven. Hij had geen karakter om op een berg te rijden! Hij is bang op 'n berg! Maar als ge zóó moet praten...!” En hij eindige met: “Wat mij niet bevalt, dat is: dat ze hier maar drie keer per dag eten! Thuis eet ik wel vijf keer... Wanneer ik maar zin heb! Ik gaap hier altijd van de honger...!" Sinds 1936 weten we dus dat Tourrenners gewoon kunnen praten. Weliswaar waren ze veelal, laten we er geen doekjes om winden, tientallen jaren nauwelijks te verstaan door hun dialect, maar de laatste twintig jaar converseren ze op hbo-niveau. ■
de PersMus
3
Overzichtstentoonstelling Eppo Doeve
FOTO: HENK SCHAAF
Een aha-beleving bij geld, affiches en spotprenten
Een zaal vol belangstellenden bij de opening van de tewntoonstelling in Arti.
Eppo Doeve. Tot 14 juli is een doorsnee van het omvangrijk oeuvre van deze min of meer vergeten tekenaar te zien. Een alleskunner was hij, zo wordt direct duidelijk uit de zorgvuldig samengestelde selectie in Arti et Amicitiae aan het Amsterdamse Rokin. De tentoonstelling is georganiseerd door het Persmuseum, dat een groot deel van zijn werk in bezit heeft. DOOR Henk Schaaf
G
rafisch ontwerper en illustrator Jeroen Klaver (alias Shamrock) wist eigenlijk niets van Eppo Doeve en heeft zijn kennis verrijkt door enkele boeken over de meester-tekenaar aan te schaffen op Marktplaats. NRC-kunstredacteur Paul Steenhuis wist al veel over Doeve. Hij had er uitgebreid over geschreven in zijn krant. Persmuseum-medewerker Jop Euwijk weet vrijwel álles van hem: hij schreef een biografie. En de bezoekers van de tentoonstelling in Arti en Amicitiae hebben rondom Eppo Doeve zeker hun eigen aha-moment. Zij herkennen de beroemde affiches van Artis (gorilla, giraffes) en Heineken (het meest getapt), boekomslagen (Prismapockets en Margriet Winterboeken), het logboek van de Melkbrigade (M-brigadiertjes), spotprenten (van Drees tot Kok) en de door hem ontworpen bankbiljetten (Hugo de Groot, 10 gulden; Rembrandt, 1000 gulden, e.a.). Eppo Doeve (1907-’81) was tientallen jaren alom aanwezig in ons dagelijks leven. Hij illustreerde fabels die acteur/schrijver Alexander
Pola voordroeg op tv. Hij was tekenaar voor Elsevier en Avro-bode; hij was ‘maker’ van geld, postzegels, kalenders, bedrijfsposters, podiumdecors, muurschilderingen, voorzag de moppenboekjes van komiek Max Tailleur van cartoons, en zette in de stille uurtjes zelfs erotische prenten op papier. Hij was, zoals Steenhuis noteerde, aanwezig in de portemonnee, op tv, in het café, op de wc, in boeken, op toneel, in de krant en meer… Schrijver Piet Bakker noemde hem in zijn memoires “het alzijdigst, het griezeligst, het geniaalst – een magiër”. Anderen daarentegen vonden dat hij te technisch tekende en dat zijn werk weinig emotie en spanning uitstraalde. Ambachtsman “Een compleet oeuvre qua genres”, aldus Jeroen Klaver bij de opening van de tentoonstelling. “De meeste kunstenaars beginnen met wat zij zelf leuk vinden om te doen en sluiten hun carrière af met het erkennen van hun beperkingen. Doeve eindigde echter met het maximale wat er ooit te bereiken valt.”
A
de PersMus
COLLECTIE PERSMUSEUM
4
COLLECTIE RECLAME ARSENAAL
Boven: De illustrator stelde zich hard op tegenover Soekarno’s vrijheidsstrijd.
Links: De rondbuikige kelner viel aanvankelijk niet erg in de smaak van bierbrouwer Freddy Heineken.
Een ambachtsman, had Klaver tot zijn verrassing ontdekt, een autodidact die voorbestemd was landbouwingenieur te worden en geen kunstopleiding had gevolgd. Enerzijds een meester-met-schwung bij het weergeven van de krullen van Christiaan Huygens op het briefje van 25 gulden, anderzijds wat vlak in zijn magisch-realistische schilderwerk, maar weer ijzersterk in al zijn illustraties: “Je hoort de lach, de zweepslagen, de jazz, de dynamiek.” Hij tekende wat opdrachtgevers hem vroegen, maar hanteerde duidelijk een eigen strakke lijn. In het opinieweekblad Elsevier getuigden zijn producties begrijpelijkerwijs niet van enige progressieve inslag. Daarmee riep hij eind jaren zestig van de vorige eeuw bij de linkse generatie weerstand op. Slechts een enkele keer vloog Doeve uit de bocht. Al bij zijn eerste prent voor Elsevier ging het mis. In augustus 1946 liep hij vooruit op de Neurenbergprocessen en zette een rij oorlogsmisdadigers aan de galg op de voorpagina. Lezers noemden de tekening “wreed, aanstootgevend, wraakzuchtig”. En Doeve, geboren in Nederlands-Indië en fel tegen de
revolutie die zijn familie uit de kolonie had verdreven, zette eenmaal Soekarno neer die de Hitlergroet bracht. Maar verder had hij volgens zijn collega Frits Behrendt “een milde kijk op mensen”. Spotprentdeskundige Koos van Weringh noemt hem “beschaafd en keurig”. Eppo Doeve verzamelde foto’s van politici die hij moest uitbeelden. Hij zette ze aan de hand van deze voorbeelden vervolgens heel realistisch op papier. Tekenaar Theo Gootjes die tientallen jaren voor Het Vrije Volk heeft gewerkt, woonde de opening in Arti bij: “Ik heb ooit Willem-Alexander afgebeeld als een rond leeg ei met een kroontje op. Een paar lijnen slechts. Nee, dat zou voor Doeve niks geweest zijn. Die was braaf rechts.” Elsevier-redacteur Gerry Mok zei ooit: “Hij was geen politiek tekenaar, hij maakte tekeningen die op de politiek sloegen.” Jungfrau Maar daarnaast was hij uiterst beminnelijk. Toch wel een dandy, aldus Paul Steenhuis. Als er ooit een Nederlandse versie van de tv-serie Mad men zou komen, zou Doeve daarin moei-
teloos als sleutelfiguur kunnen worden neergezet, te midden van een groep competitieve reclamemakers. De kunstenaar was gul en vrijgevig. Niet alleen in het café, waar hij graag een borrel weggaf als hij werd gecomplimenteerd met zijn bijzondere vakmanschap, maar hij verrichtte ook veel vriendendiensten. Steenhuis vertelde een anekdote. Alexander Pola wilde graag een portret van zijn dochtertje laten maken. “Wat vraag je daarvoor?”, vroeg hij aan Doeve. Die antwoordde bescheiden: “Dan wil ik eerst het kind zien. En dan besluit ik óf dat het niets kost, óf dat ik er van afzie.” Doeve zag de peuter, wilde haar niet stijf laten poseren, kroop achter het meisje aan over de vloer en schilderde haar. “Wat zetten we op de achtergrond?”, vroeg hij vervolgens. Hij was gewend kenmerkende elementen te gebruiken die iets over het leven van de geportretteerden zeiden. “Schilder de Jungfrau maar”, gaf Pola aan, “daar zijn we op vakantie geweest.” Maar Doeve kende de berg niet. Die had hij tijdens zijn vele reizen door Europa nooit gezien en ook niet in zijn fabelachtig geheugen opgeslagen. Hij nam
de PersMus
5
een kiekje van Pola, knipte dat doormidden, zette de beide zijden in rake penseelstreken neer ter weerszijden van het meisje en vulde het midden zelf op. “Dit is een van de mooiste tekeningen van de Jungfrau die ik ooit gezien heb”, sprak een kenner naderhand vol bewondering. Het portret van het dochtertje-van-toen, journaliste Clairy Polak, zal zonder twijfel óók in de smaak gevallen zijn.
FOTO: HENK SCHAAF
Levenskunstenaar Het is in zekere zin een ‘schande’ dat de expositie slechts een maand in Arti te zien valt. Maar wie ‘m mist, kan altijd nog het ruim geïllustreerde magazine aanschaffen dat Elsevier heeft uitgebracht. Jop Euwijk biedt daarin een zorgvuldig opgebouwd biografisch portret van deze alles kunnende graficus. Op de cover komt Eppo Doeve al naar voren als een levenskunstenaar. Onderdeel van het establishment, gesoigneerd, met keurig snorretje en jasje-dasje. ■ Het ‘atelier’ van Eppo Doeve
E x p o s itie i n A rti De expositie over Eppo Doeve is tot 14 juli te zien in Arti et Amicitiae, van dinsdag tot en met zondag van 12 tot 18 uur. Adres: Rokin 112, Amsterdam. Entree: € 3,-. Tegelijkertijd met de overzichtsexpositie is in de sociëteit van Arti de presentatie ‘Denkend aan Doeve’, met werk van hedendaagse tekenaars die zich hebben laten inspireren door de grote alleskunner. Onder meer met werk van Trik, Hajo, Fokke & Sukke, Peter van Straaten en Joep Bertrams.
Bij de tentoonstelling is de Elsevier-uitgave ‘Ter Herinnering 1907-1981 Eppo Doeve’ verschenen. Het 100 pagina´s tellende magazine is samengesteld door Doeve-biograaf en Persmuseum-medewerker Jop Euwijk. Het is voor € 8,95 verkrijgbaar bij de balie van Arti, of te bestellen via www.elsevier.nl/doeve of 0314-358358. De uitgave is ook verkrijgbaar in het Persmuseum. Meer werk van de ‘duivelskunstenaar’ valt te bekijken op de website eppodoeve.nl.
Politieke prenten
Congo (Eppo Doeve) – Syrië (TRIK): de geschiedenis herhaalt zich.
In het Persmuseum is tot 1 september de tentoonstelling ‘Crisis in het Persmuseum’ te zien, met politieke tekeningen van Eppo Doeve over de Nederlandse economie die een historische kijk geven op actuele economische kwesties. Er zijn onder andere afbeeldingen uit De Groene Amsterdammer en Elseviers Weekblad. Opvallend is dat Doeve voornamelijk hoogwaardigheidsbekleders en hun misstappen tekent en nauwelijks de zichtbare gevolgen van crises, zoals arme sloebers en hun miserabele leven. Kritiek op de potverterende Nederlandse overheid vormt een rode draad in dit oeuvre.
6
de PersMus
Wo ist the Museum de la Presse? Zeker, ons Persmuseum mag er wezen, en in Nederland is het uniek, maar er zijn op de wereld nog meer musea die de geschiedenis van de pers of van de media in het algemeen koesteren. In de komende nummers belichten wij er een aantal.
W
ie gaat zoeken hoe in andere landen het erfgoed van de pers wordt bewaard en tentoongesteld, komt tot wel heel uiteenlopende bevindingen. In Groot-Brittannië bijvoorbeeld, in journalistenkringen toch vaak als het walhalla van het krantenmaken beschouwd, zul je vergeefs een Persmuseum zoeken. Londen telt twee locaties die een heel klein beetje in de buurt komen: een museum van advertenties in Notting Hill en het bezoekerscentrum van The Guardian en The Observer in King's Cross, maar dat is het dan. Wel zijn er twee filmmusea, maar zelfs zoiets als ons Instituut voor Beeld en Geluid ontbreekt. Klein lichtpuntje: op 35 Little Russell Street vinden we The Cartoon Museum, gespecialiseerd in politieke tekeningen en spotprenten. Musée de la Presse De situatie is te vergelijken met die in Parijs. Ook daar bestaat wel een soort museum voor politieke prenten. Maar wat zich voordoet als Musée de la Presse is in feite een zaak waar je alle mogelijke kranten en tijdschriften van alle mogelijke data kunt kopen of bestellen. Ook in Frankrijk geen echt Persmuseum. In België is een kleine 25 jaar het Dagbladmuseum open geweest, een particuliere verzameling in Antwerpen. Maar sinds 2011 is het alleen nog maar te bezoeken op afspraak. Weer niet dus. Je gaat steeds meer beseffen dat wij in Nederland bevoorrecht zijn, met én een Persmuseum voor de gedrukte media, én Beeld en Geluid voor het erfgoed van radio en televisie.
The Newseum in Washington Er is ook nog een Persmuseum (Basin Müzesi) in Istanboel, maar dat stelt volgens kenners niet veel voor. Zuid-Afrika kent een Persmuseum, maar dat blijkt zich alleen bezig te houden met de geschiedenis van de krant Eastern Star in Grahamstown. En dan is er nog in Nieuw-Zeeland het Bedplate Press Printing Museum, een gezelschap vrijwilligers die in Silverstream, bij Wellington, een verzameling klassieke zetmachines in ere probeert te houden. Meer met ons te vergelijken is Denemarken, waar in Odense sinds 1984 in het Mediemuseet de geschiedenis van de gedrukte en de elektronische media uit de doeken wordt gedaan. Eén land springt er echter uit: onze buurman Duitsland. Daar kennen ze maar liefst vier persmusea, waarmee ons Persmuseum ook hartelijke contacten onderhoudt. Helaas zijn daar nu maar twee van te bezoeken. Zeitungsmuseum Het Internationales Zeitungsmuseum in Aken was jaren gesloten vanwege een verbouwing, maar pronkt sinds vorig jaar in een prachtig oud pand in de binnenstad. In Wadgassen (bij Saarbrücken) staat het Deutsches Zeitungs-
museum, een opstelling van oude kranten en machines. In Hamburg is juist dit jaar besloten dat een mooi onderdak voor het Deutsches Pressemuseum er in deze tijd helaas niet in zit. Men gaat verder als een virtueel Haus der Pressefreiheit op internet. Het Hamburgse museum was tien jaar geleden opgezet en heeft enkele exposities georganiseerd in de foyer van de uitgeverij Gruner + Jahr. Maar dat wordt weer goedgemaakt door de oprichting van het Deutsches Pressemuseum im Ullsteinhaus in Berlijn, dat volgend jaar opengaat. Het Ullsteinhaus in de wijk Tempelhof, in de jaren twintig gebouwd voor de uitgeverij van die naam, is een prachtig klassiek baksteenbouwwerk, waarin het museum duizend vierkante meter tot zijn beschikking krijgt. En dan is er tot slot nog de jaloersmakende moeder van alle mediamusea, het Newseum aan Pennsylvania Avenue in Washington DC. Zeven verdiepingen achter een imposante glazen wand, met tentoonstellingsruimtes, vijftien theaters, twee tv-studio's, winkels en horeca. Entree: $ 21,95, dat dan weer wel. Maar ja, de investering bedroeg 456 miljoen dollar. ■
Foto: Maurice Fliess
DOOR bert steinmetz
de PersMus
7
Harde lessen van Gerard Mulder Gerard Mulder (1947) werkte voor diverse dag- en opiniebladen, waaronder NRC Handelsblad, Vrij Nederland, HP/De Tijd en Het Vrije Volk. In een serie met terugblikken trekt hij daar de harde lessen uit. Deel 8: Hoe de chef ingrijpt in een oubollig kaderbericht.
Ben ik nu mislukt? W
ie mijn vorige stukje heeft gelezen, begrijpt waarom ik nooit buitenlands correspondent ben geworden. Deze tak van de journalistiek ambieerde ik ook niet. Maar wat ik wél ambieerde, reportageredacteur worden oftewel fulltime stilistische juwelen optikken, heb ik evenmin bereikt. Betekent het dat ik in het vak ben mislukt? Tegen de strenge meesters die het als falen beschouwen als je niet bereikt wat je je hebt voorgenomen, zeg ik: ik heb geen eerlijke kans gekregen. Toen het tijd werd mijn roeping te ontvangen, in loondienst uiteraard (iets anders kon ik mij niet voorstellen), stond het vak van reportageredacteur op uitsterven, ingehaald door de (kleuren)televisie. In de jaren vijftig stuurde Het Vrije Volk zijn Gouden Ploeg verslaggevers nog op exotische reportagemissies (`per bromfiets door de Sahara!’); tegen hetzelfde onderwerp, maar dan met bewegend beeld, was geen gouden pennetje opgewassen. Bovendien waren reportageredacteuren dure jongens, ook qua declaraties. Dat wist ik allemaal nog niet toen ik er in 1967 en ’68 met mijn tweedehands brommer à raison van vier cent per kilometer op uittrok om mij voor de Zwolsche Courant te bekwamen in het reportagewerk. De onderwerpen waren misschien geijkt, maar wel leuk om te maken: met de douane op patrouille langs de DuitsOverijsselse grens om smokkelaars te vangen; met een zweefvlieginstructeur de lucht in om het nieuwe vliegveld in de Noordoostpolder uit te proberen; met een archeoloog door zijn opgravingen kruipen in Vollenhove. Een fotograaf schoot er plaatjes bij, want zelf je reportages illustreren was toen nog een uitzondering. Ik maakte kennis met het fenomeen van de fotojournalist die zich bemoeit met de vraaggesprekken van de verslaggever. Nog voel ik mijn maag verkrampen van gêne terwijl fotograaf Dolf Henneke een door mij geïnterviewde architect ging uitleggen hoe je een kantoorgebouw ontwerpt (“en breed, hè, de trappen moeten altijd breed”).
Leuke verhalen Het resultaat van deze inspanningen kwam uiteindelijk bij chef provincie Schothorst terecht, die al het werk prompt plaatste. Op zichzelf verbaasde mij dat niet. Inmiddels was algemeen bekend dat Schothorst onder groeiende druk van de directie stond om de levenloze provinciepagina’s aantrekkelijker te maken. Er was, luidde de mantra ter redactie, enorme behoefte aan “leuke leesverhalen die in alle edities meekunnen, maar die ook een paar dagen op de plank kunnen blijven liggen”. Welnu, zulke leuke leesverhalen leverde ik. Maar waren ze wel leuk?
Het gemeentehuis van de (voormalige) gemeente Wijhe. Meer dan destijds, toen het gewoon was dat er nergens over werd gepraat, zit ik er nu mee dat ik me niets herinner van eventuele complimenten, aanmoedigingen en ideeën die mijn chef, die toch zo veel moeite in mijn schrijfvaardigheid had geïnvesteerd, over mij uitstortte. Ik schreef; hij zette het in de krant. En dat was het. Kwam het door een gebrek aan communicatieve vaardigheden bij Schothorst? Of vond hij mijn stukken maar niks, maar had hij geen zin meer in gezeik, met de hete adem van de directie in zijn nek? Misschien was het dat laatste. Omdat de gemeenteraad van Wijhe in mijn takenpakket zat, versloeg ik daar uiteraard ook de jaarlijkse begrotingsvergadering. Die liep uit, zoals dat gaat, en de raad zat nog druk te vergaderen toen de duisternis inviel. Op verzoek van de burgemeester ging de bode de gordijnen van de raadzaal sluiten, waartoe hij een keukentrapje besteeg.
Ineens klonk er een doffe klap. Toen we keken, bleek de bode onder het gewicht van de loodzware gordijnen te zijn bezweken; met de berg textiel was hij van het trapje gekukeld, en zat hij onder de spontaan ontstane tent zachtjes te kreunen. Hoewel ik het leedvermaaksgehalte matig vond, maakte ik er een kadertje van. Schothorst had ons op het hart gedrukt uit elke gebeurtenis de laatste druppel humor te persen voor het opleuken van zijn pagina’s. De volgende dag ontdekte ik dat Schothorst mijn kadertje volledig had herschreven. Misschien was mijn tekst oubollig – humor was nooit mijn sterkste punt – maar de zijne was wel het andere uiterste: ronkende zinnen, gestoeld op feiten uit de dikke duim. Ik herinner mij dat in Schothorsts versie de bode ‘als een raket’ langs het raam was gesuisd voordat hij zich met een knal in de vloerbedekking boorde. ‘Pittig’ schrijven Als Schothorst wilde aantonen dat kadertjes beter gelezen worden naarmate ze sappiger zijn geschreven, maakte hij zijn punt. Heel Wijhe had het gelezen, in de veronderstelling dat de tekst van mij was, maar ik oogstte er geen roem mee. Ooggetuigen, die wisten dat de werkelijkheid nog geen fractie besloeg van het hitsige proza in mijn krant, verweten mij ‘sensatiejournalistiek’, en ik durfde niet te vertellen dat niet ik ervoor verantwoordelijk was. Ik was nog op een leeftijd waarin men een chef niet afvalt. Tegen Schothorst heb ik ook niets gezegd. Stilzwijgend nam ik aan dat hij mij een lesje ‘pittig schrijven’ had willen geven. Maar nu komt het: in plaats van mij op te winden over het loopje dat mijn chef met de feiten nam, tobde ik over de onmogelijkheid ooit zijn stilistisch niveau te halen.
DE LES: Jonge journalisten kunnen er niet vroeg genoeg mee beginnen de verstandhouding met hun chef kritisch tegen het licht te houden. Wat niet hetzelfde is als de lastpost gaan uithangen.
8
de PersMus
Ver van Scheltema
Zingen in het snackbarhondenkoor Scheltema aan de ‘Nieuwezijds’ had de naam, maar er waren en zijn wel meer journalistencafés. De Pels was ooit the place to be voor kunstenaars en krantenmensen. DOOR WILLEM ELLENBROEK
aarom De Pels in de Huidenstraat lange tijd niet alleen hét journalistencafé van de hoofdstad was, maar ook de hipste plek van Amsterdam om te zijn, zal mij altijd een raadsel blijven. De Negen Straatjes, nu een begrip, waren nog anonieme dwarsstraten van de grachten. Ze misten de magie van nu, gewone straatjes met gewone winkels. Er zat ook geen redactie van een krant in de buurt. De Pels was een klein café. Het had een lange bar, bij het raam was een grote tafel, verder stond de zaak vol barkrukken, geschikt rond klaptafeltjes langs de muur, alles bruin en afgeleefd, doorrookt en versleten. Tussen de jaren zeventig en negentig van de 20ste eeuw was dit het café, op vrijdagavond helemaal, waar je moest zijn. Journalisten, kunstenaars, schrijvers, iedereen die toen tussen de twintig en de veertig was en wilde meetellen, was er. Je vond er altijd, zonder afspraak maar geheid, je vrienden en gelijken. Geschiedenis In het jubileumboek bij het 25-jarig bestaan in 1995 vind ik bijdragen van Jan Donkers, Kester Freriks, Matthijs van Nieuwkerk, Theodor Holman, Theun de Winter, Frans Kotterer, Guus Luijters, Herman Koch, Henk Spaan, Hans Maarten van den Brink en Henk Raaff, maar ook van A.F.Th. van der Heijden, Connie Palmen, Mensje van Keulen, Yvonne Kroonenberg en Jean Pierre Rawie. Ik zie de gezichten nog voor me, op die vrijdagavonden, van Midas Dekkers, Johnny van Doorn, Koen Wessing, Dieuwertje Blok, Lynda van Dyck, Willem van Malsen, ach, van wie niet allemaal? Ik heb er carrières zien geboren
Foto: www.booza.nl
W
worden en zien breken en was er getuige van dat sommigen daar de liefde van hun leven vonden. Het café schreef toen geschiedenis. Wie het over De Pels van die tijd heeft, kan niet om tekenaar en illustrator Dirk Wiarda heen. Het was zijn huiskamer, hij woonde erboven, het getekende portret van zijn hond Karel werd het beeldmerk van de kroeg. Ik was er vaak op zondagavond, dan kwamen altijd ook twee studenten die een bijbaantje hadden op de sportredactie van Het Parool en je zag er de bijzondere vriendschap groeien tussen Dirk Wiarda (hij zal toen midden veertig geweest zijn) en de jonge twintigers Matthijs van Nieuwkerk en Mark van den Heuvel. Je zag dat zij elkaar inspireerden, om dat dan weer af te reageren met veel steken onder water. Toen Matthijs later hoofdredacteur van Het Parool werd, haalde hij Dirk als illustrator naar zijn krant. Bij de verschijning van Wiarda’s boek in 1990 ‘Karel, een hondenleven’ zongen Matthijs en Mark op de begeleiden-
de cd en bij de presentatie in het café in het snackbarhondenkoor. Zaterdagmiddag Aan die tafel bij het raam zetelde Dirk Wiarda van tijd tot tijd ook als hoofdredacteur van een van de leukste literaire tijdschriften uit die tijd, Het Gewicht. William Rothuizen en ik hadden er een rubriek in, Het Zaterdagmiddaggevoel. Het ging om herinneringen aan onze opleiding tot journalist bij een provinciale krant. Academische opleidingen waren er niet, je leerde het vak in de praktijk. ‘Zaterdagmiddag’ slaat op het feit dat je dan altijd moest werken. Voor de vaste redacteuren was die middag vrij en heilig. William begon onze reeks met de reconstructie van zijn eerste bijdrage aan de geschiedenis van de journalistiek in Nederland, een gloedvol verslag van de opening van een benzinepompstation door de plaatselijke wethouder die dat deed door de tank van zijn eigen, vrijwel leeg gereden auto te vullen; tot de rand en gratis. ■
9
COLLECTIE PE RSMUSEUM
de PersMus
Menno ter Braak berispt Bij het leegruimen van de oude locatie van het Algemeen Dagblad in Rotterdam-Alexanderpolder is een aantal verhuisdozen met oud beeld- en reclamemateriaal boven water gekomen. Het meest interessant is echter een klein archief met correspondentie over het directiebeleid bij Het Vaderland. DOOR JOB SCHOUTEN
D
e Persgroep Nederland heeft het materiaal aan het Persmuseum geschonken. Het betreft onder andere posters, flyers en stickers van het AD uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Maar ook is er een fraai affiche van het Dagblad van Rotterdam, voorheen Het vliegend Blad van Rotterdam, dat is verschenen van 1879 tot in 1945. Na de bevrijding wordt aan het dagblad, zoals aan alle kranten die in 1943 zijn blijven verschijnen, een verschijningsverbod opgelegd. Het Algemeen Dagblad kan worden gezien als voortzetting van het Dagblad van Rotterdam. Behalve dit beeldmateriaal bevat de schenking een geordend archiefje van het dagblad Het Vaderland met interessante correspondentie en documentatie over interne beleidszaken uit de periode 1909-1969. In een schrijven van 15 maart 1912 aan de Raad van Commissarissen wordt melding gemaakt van grootschalige fraude door de administrateur van Het Vaderland. Er is een uitgebreid missive van de redactie, gericht aan de ‘Heeren Commissarissen’ die zich beklagen over hun
te lage honorering in vergelijking met die bij andere grote dagbladen, en over wanbeleid van de directie waarin met name ene heer A.K.J. Koch een cruciale rol speelde. Er was volgens de ondertekenaars weinig of geen controle op de technische afdeling met als gevolg “de bekende looddiefstallen op Het Vaderland, waartegen met rechercheurs werd gereageerd…” Vermeldenswaardig is ook een kopie van een brief gedateerd 4 mei 1939 van de hand van Henri Nijgh, directeur van Het Vaderland, aan de auteur Menno ter Braak, waarin hij deze een laatste waarschuwing geeft: “…dat wij van U niet meer zullen dulden gekif en politiek in uw geschrijf en overbodige persoonlijke aanvallen…” Voorts bevat dit archiefje een map met felicitaties aan de directie en hoofdredactie met het honderdjarig bestaan van de krant in 1969. Een mapje met speciale edities bevat een exemplaar van vrijdag 23 juli 1982. Op die dag opende Het Vaderland de voorpagina met het meest de trieste aankondiging: ‘Wij moeten sluiten’. Er was geen bestaansreden meer voor de ooit chique Haagse krant. ■
10 de
PersMus
Heftige beelden uit Kroatië DOOR JOB SCHOUTEN
H
gere werk in het linkse weekblad De Vlam. De map bevat tevens een notitie aan Martin van Amerongen met de vraag of deze tekeningen te publiceren zijn, met de toevoeging “… van de andere kant weet ik geen raad met de woede die je voelt en je machteloosheid.” Hij is benieuwd naar het oordeel van de hoofdredacteur. “Maar heeft het zin je publiek nog erger te schokken – heeft dat zin?” Medewerkers van het Persmuseum onderzoeken nu of deze tekeningen alsnog zijn gepubliceerd. ■
COLLECTIE PERSMUSEUM
et Persmuseum is in 2012 in het bezit gekomen van een omvangrijk archief van De Groene Amsterdammer annex het persoonlijk archief van de hoofredacteur Martin van Amerongen (1941-2002). Dit archief is nu geïnventariseerd, beschreven en online toegankelijk. Recentelijk is het archief aangevuld met beeldmateriaal dat nog ergens in een stalen ladekast verborgen lag.
Tussen dit beeldmateriaal vonden medewerkers van het museum een A4-formaat ringbandmap met veertien originele tekeningen van Wim de Mooij van Wieringen (1915-1999), beter bekend als Wim van Wieringen. Hij is wellicht vooral bekend als tekenaar van de populaire strip Simpelman, maar was ook verantwoordelijk voor een reeks schokkende illustraties. Een aantal schetsen behandelt de etnische zuiveringen in Kroatië in de jaren negentig. Ze doen sterk denken aan zijn vroe-
“Ach, ’n Moslim….” De toevoeging “M’n buurmeisje” is afgeplakt. Archief De Groene Amsterdammer. 29,5 x 22,5 cm.
“Ach, ’n Kroaatse…” De toevoeging “Vriendin van m’n dochter” is afgeplakt. Archief De Groene Amsterdammer. 29,5 x 22,5 cm.
Simpelman De strip Simpelman verscheen vanaf eind 1947 in Marten Toonders weekblad Tom Poes. De strip kreeg vooral grote populariteit toen deze van 1962 tot 1968 in Het Parool werd afgedrukt. De Strip Simpelman. Uit: Tom Poes. Weekblad nr. 2, 5 december 1947.
Bezoekersinformatie Persmuseum Zeeburgerkade 10, 1019 HA Amsterdam T 020-692 88 10 F 020-468 05 05 E
[email protected] W www.persmuseum.nl
Openingstijden Dinsdag – vrijdag 10.00 –17.00 uur Zondag 12.00 –17.00 uur Het museum is gesloten op zaterdag, maandag en op feestdagen.
Toegangsprijzen Volwassenen 13 - 18 jaar, 65+ Groepen vanaf 10 personen Stadspas Cultuurkaart / CJP Studenten met collegekaart 0 - 12 jaar, Museumkaart ICOM, Vrienden
€ 4,50 € 3,25
Bus 48: vanaf Station Sloterdijk via Centraal Station Amsterdam. Vertrekhalte bij Centraal Station is voor de Sint Nicolaaskerk te vinden. De bus neemt een prachtige route langs het IJ. Rij mee tot halte Borneolaan en loopt dan verder de C. Van Eesterenlaan af. Direct over de brug loopt u links de (Zeeburger) kade op. Bus 65: vanaf Station Zuid (via Amstelstation) richting KNSM Eiland, halte Veelaan. U vind het Persmuseum aan de kadekant, bij het water. U kunt zich oriënteren op de vlaggen. Meer informatie: www.9292ov.nl
onderwijsprogramma’s en rondleidingen Informatie over en prijzen van onze onderwijsprogramma’s en rondleidingen vindt u op www.persmuseum.nl
Vanaf Centraal Station: één van de hiernaast genoemde bussen Vanaf Station Muiderpoort: lopend (ca. 15 minuten). U loopt de Insulindeweg op (oostelijke richting) en gaat na ongeveer 500 meter links op de Molukkenstraat. Deze loopt u af tot u het gebouw van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis bereikt (pakhuis recht voor u). Aan de achterzijde van dit gebouw bevindt zich het Persmuseum. Meer informatie: www.ns.nl/reisinfo
Auto
Tram € 2,50 € 2,75 € 2,25 gratis
Trein
Tram 14 naar het Javaplein (5 minuten lopen) Tram 10 naar de Van Eesterenlaan (5 minuten lopen) Tram 7 naar de Molukkenstraat (10 minuten lopen) Meer informatie: www.9292ov.nl
Vanaf de rondweg (A10) afslag Zeeburg (S114). De borden Zeeburg volgen. Voor de Piet Heintunnel linksaf, richting Indische Buurt. Bij de eerste stoplichten na de brug rechtsaf. Vervolgens de tweede rechts. Bij de rotonde de tweede afslag nemen (= doodlopend) om op de Zeeburgerkade te komen. Deze geheel uitrijden (ca. 400 m.), aan het einde bevindt zich het Persmuseum.
Toegankelijkheid Het Persmuseum is goed toegankelijk voor rolstoelgebruikers. Het museum beschikt over een aangepast toilet en de expositieruimte bevindt zich op 0-niveau.
Routebeschrijving Bus Bus 22: vanaf Centraal Station richting Indische Buurt, halte Veelaan (iedere 20 minuten). Vertrekhalte bij Centraal Station is voor de Sint Nicolaaskerk te vinden. Loop naar het gebouw van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (groot grijs pakhuis). Aan de achterzijde van dit gebouw bevindt zich het Persmuseum.
Word Vriend van het persmuseum!
Amsterdam
Colofon DE PERSMUS is een uitgave van het Persmuseum, die mede mogelijk wordt gemaakt door de Stichting Vrienden van het Persmuseum. Redactie: Paul Arnoldussen, Sjoukje Posthuma, Henk Schaaf, Bert Steinmetz, Marcella van der Weg Aan dit nummer werkten mee: Willem Ellenbroek, Gerard Mulder, Job Schouten Vormgeving: Bildermann.nl Redactieadres: Persmuseum Zeeburgerkade 10 1019 HA Amsterdam T 020-6928810
[email protected] De PersMus verschijnt ca. 10 maal per jaar. Deze krant wordt per e-mail kosteloos verstrekt aan Vrienden en relaties van het Persmuseum. Vrienden die prijs stellen op een papieren editie, kunnen deze aanvragen. Bij de balie van het museum zijn ook geprinte exemplaren te verkrijgen. © Persmuseum Op gesigneerde artikelen berust het auteursrecht. Overname is slechts toegestaan na toestemming van de redactie.
En steun de aandacht voor persvrijheid, vrijheid van meningsuiting en het behoud van het journalistiek erfgoed. De Stichting Vrienden van het Persmuseum stelt zich ten doel de bloei en de naamsbekendheid van het Persmuseum te bevorderen en extra inkomsten te verwerven ten behoeve van collectieaankopen en activiteiten.
Voor minimaal € 50,- per jaar krijgt u tevens: • een gratis publicatie/catalogus
U bent al Vriend met een bijdrage van minimaal € 25,00 per jaar!
U kunt ook Vriend voor het leven worden door eenmalig een bedrag van € 500,- te doneren. U geniet dan altijd van alle voordelen die een Vriend(in) van het Persmuseum heeft.
Een vriend van het Persmuseum krijgt: • gratis toegang tot het Persmuseum • 10% korting op uitgaven van het Persmuseum • uitnodigingen voor openingen en andere speciale activiteiten • 10 x per jaar het digitale blad De PersMus
Word of maak nu een Vriend! Vul het aanvraagformulier in op www.persmuseum.nl onder het kopje ‘Vrienden’. U kunt telefonisch (020-6928810), of per e-mail (info@persmuseum. nl) het aanvraagformulier ‘Word of maak een Vriend’ opvragen.
Een donatie is ook altijd welkom! Postbank 5761042 t.n.v. Stichting Vrienden van het Persmuseum o.v.v. ‘donatie’
Het Persmuseum is hét levendige en herkenbare landelijke centrum van de Nederlandse pers en de politieke prent, met een breed scala aan activiteiten. Het Persmuseum is uniek in Nederland. Al meer dan honderd jaar beijvert het Persmuseum zich om de geschiedenis, het heden en de toekomstige ontwikkelingen van de Nederlandse pers te documenteren, te bestuderen en toegankelijk te maken.