W-mail jaargang 7 (2006) nummer 1 INHOUD In memoriam Willy Braekman Erwin Huizenga Bericht uit de subgroepen Een wereld van kennis uitverkocht! Bloemlezing deel II in de maak Omtrent Sidrac. Uitnodiging zesde WEMAL-studiedag Bestuur Repertorium van Ria Jansen-Sieben Aanvullingen I* Ria Jansen-Sieben Preciosissimum Donum Dei. Een uiterst kostbaar godsgeschenk Noor Versélewel de Witt Hamer Recent verschenen literatuur en recensies Erwin Huizenga
IN MEMORIAM WILLY BRAEKMAN Op 1 februari 2006 overleed in zijn woonplaats Mariakerke in Vlaanderen op vijfenzeventigjarige leeftijd prof. dr. Willy Louis Prosper Braekman. Met zijn ongelooflijke productie van tekstedities was hij onmiskenbaar van enorme invloed op de studie naar de Middelnederlandse artesliteratuur, en dat zal hij nog lange tijd blijven. Braekman werd in oktober 1931 geboren in Sint-Lievens-Houtem, een klein plaatsje ten zuidoosten van Gent. Zijn liefde voor oude documenten en geschiedenis werd hem al op jonge leeftijd bijgebracht door zijn vader, een onderwijzer. Zelf werd Braekman in 1953 eveneens onderwijzer in Gent. Aanvankelijk ging zijn belangstelling vooral uit naar de Germaanse filologie, later voegde hij daar ook interesse voor de Engelse Middeleeuwen en de vroegmoderne tijd aan toe. Vooral de culturele relaties tussen Groot-Brittannië en de Nederlanden in deze periode vormden een thema dat in zijn publicaties voortdurend op de voorgrond treedt. Terwijl hij les gaf, volgde hij ook colleges aan de Gentse universiteit. Op 9 juni 1967 promoveerde hij er op het toneelstuk Titus Andronicus van Shakespeare.1 In oktober 1976 werd hij aan de Katholieke Universiteit Brussel aangesteld als hoogleraar Engels. Vier jaar later, in 1980, richtte hij er een eigen instituut op, het Onderzoekscentrum voor Middeleeuwse en Renaissance-literatuur (OMIREL). De basis voor zijn wetenschappelijke activiteiten lag in Braekmans onvermoeibare speurwerk in bibliotheken, archieven, antiquariaten, en rommelmarkten. Niet voor niets waren veel door hem geëditeerde teksten en de handschriften waarin ze voorkomen daarvóór (nagenoeg) onbekend. Al vroeg in zijn wetenschappelijke carrière richtte het onderzoek van Braekman zich op de Middelnederlandse artesliteratuur (toen nog ‘vakliteratuur’ genoemd), wat al in 1970 uitmondde in een belangrijke editie van de Middelnederlandse medische recepten.2 Vijf jaar later kreeg het een opvolger, waarbij het terrein van de medische recepten werd uitgebreid met technisch-ambachtelijke recepten.3 Met de oprichting van OMIREL startte hij ook een belangrijke reeks tekstedities die in eigen beheer werd uitgegeven: Scripta. Medieval and Renaissance Texts and Studies. In deze reeks verschenen
1
in tien jaar tijd liefst vijfentwintig delen (!), waarvan de meeste door hemzelf werden bezorgd. Veel moeilijk toegankelijke artesliteratuur werd zo ontsloten, waarbij een breed spectrum aan onderwerpen de revue passeerde, zoals zestiende-eeuwse teksten over spelling4, de oudste Nederlandse muziekleer5, de geomantie6, of verfrecepten voor miniaturen.7 Daarnaast was Braekman in deze periode de bezielende kracht achter twee reeksen facsimile-uitgaven: Zeldzame Volksboeken uit de Nederlanden, en Vroege Volksboeken uit de Nederlanden. Zijn wellicht beste boek verscheen in 1997. Middeleeuwse witte en zwarte magie in het Nederlands taalgebied. Gecommentarieerd compendium van incantamenta tot einde 16de eeuw (Gent, 1997) was het resultaat van een speurtocht die ruim dertig jaar besloeg. In het compendium stelde Braekman zich tot doel om alle middeleeuwse magische teksten uit de Nederlanden bijeen te brengen. Met enorm veel toewijding en volharding lukte het hem om heel veel materiaal dat tot dan alleen in handschriften beschikbaar was, voor de onderzoeker ter beschikking te stellen. Vanaf het verschijnen is het veel gebruikt als belangrijk referentie-instrument, en dit duurt voort tot op de dag van vandaag.8 Naast al deze boeken zag een schier oneindige reeks artikelen het licht, de resultaten van Braekmans speurtochten in bibliotheken over de hele wereld. Zijn belangstelling waaierde steeds breder uit, ook chronologisch, tot zij het hele terrein van de volkscultuur in de Nederlanden tot ruwweg het einde van de achttiende eeuw besloeg. Hij publiceerde in nagenoeg alle belangrijke tijdschriften op het gebied van middeleeuwse en vroegmoderne cultuur, waarvan Volkskunde en de Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (VMA) met stip bovenaan staan. Veel artikelen verschenen daarnaast, uit de aard van hun onderwerp, in tijdschriften met een lokaal karakter in een kleine oplage, zoals Het Land van Aalst, Oostvlaamse Zanten, het Jaarboek van de Zottegemse Culturele Kring of De Leiegouw. Dat alleen al maakte het soms tot een sport om er een exemplaar of een kopie van te bemachtigen. In al deze publicaties stond het onderzoek van de bronnen voorop. Iedere geëditeerde tekst was in wezen een weergave van Braekmans autopsie van een handschrift, vroege druk of archiefstuk. De volgende – volstrekt onvolledige – opsomming moge een indruk te geven van de reikwijdte van zijn interesses: wijntraktaten, plantenglossaria, alchemie, Anthonis de Roovere en rederijkers, didactiek, chirurgie, fysiognomie, achttiende-eeuwse gerechtelijke getuigenverklaringen, medische handschriften in alle soorten en maten, middeleeuwse Duitse liefdesliedjes, pamfletten, pestvoorschriften, kruidenboeken, balladen, volksprenten, Bredero’s Moortje, de geschiedenis van het ganzenbord, zegeningen en gebeden, de verzorging van jachtvogels, de blinde achttiende-eeuwse Gentse marktzanger Pieter Eggerickx, kookliteratuur, raadsels, heksengerichten, en vechtliteratuur.9 Braekman werkte ook veel samen met anderen, resulterend in gezamenlijke publicaties waarin hij zijn eigen filologische kwaliteiten wist te combineren met de specifieke talenten van degene met wie hij samenwerkte, en met wie hij een gezamenlijke interesse deelde. Zo publiceerde hij studies en edities met onder andere Maurits Gysseling, conservator van het Rijksarchief te Gent10; met Georges Dogaer, medewerker aan de Koninklijke Bibliotheek in Brussel11; en meer dan eens met Gundolf Keil, onbetwist dé specialist op het gebied van de laatmiddeleeuwse medische literatuur.12 De wetenschapper Willy Braekman stelde niet alleen aan zichzelf hoge eisen, maar ook aan zijn collega’s. Daardoor was het niet altijd gemakkelijk om met hem om te gaan. Hij was genereus in het ronddelen van alweer een overdruk van een artikel met een nieuwe teksteditie. Maar hij verwachtte van zijn vakgenoten hetzelfde, want hij wilde het liefst alle literatuur die hem belangrijk leek verzamelen. En hij rekende daar óók op wanneer anderen minder productief waren dan hijzelf. Dan drong hij aan – eiste hij soms zelfs – op het sturen van een overdruk, lang en breed voor deze beschikbaar was. Braekman was geen man van de synthese of van diepgaande inzichten. Dat liet hij over aan anderen. Veeleer was hij een pionier die de bouwstenen van de Middelnederlandse artesliteratuur aanreikte. In dat opzicht doet hij denken aan een andere pionier van de Middelnederlandse letterkunde, een eeuw eerder. Napoléon de Pauw zei over zijn eigen editoriale werkzaamheden: ‘Ik ben een verzamelaar van bouwmateriaal. Zoodra ik de hand kan leggen op een ouden tekst, schrijf ik hem af en geef hem uit. […] Ik denk er niet aan het door mij bijeen gebrachte materiaal wetenschappelijk te verwerken. […] Gij werkt op uwe wijze – ik werk op de mijne. Gij levert critisch peuterwerk – ik lever bouwmateriaal: Zoo vullen wij elkander best aan! Om een gebouw op te trekken, zijn er architecten noodig die plannen maken – werklieden die het materiaal voor den
2
bouw gereed maken. Er zijn ook materiaal-aanbrengers noodig, die de bouwstof gaan opdelven waar zij te vinden is. En dit laatste is nu mijn werk.’13 Nu zijn er naast deze overeenkomsten natuurlijk ook verschillen tussen beide pioniers. Zo zijn de edities van De Pauw in wetenschappelijk opzicht veruit inferieur aan die van Braekman – en zo hoort het ook, wanneer er meer dan een eeuw tussen ligt. Bovendien heeft de laatste wel degelijk ook meer gedaan, en belangrijke bijdragen geleverd aan ons inzicht in het functioneren van artesliteratuur in de late Middeleeuwen en de vroegmoderne tijd, met name door dwarsverbanden te leggen tussen teksttradities in verschillende culturen en in verschillende tijden, en door zijn aandacht voor de tekstdragers, de handschriften en drukken. Maar in de kern ademt hun werk dezelfde geest: het zijn opgedolven bouwstoffen, soms zeldzaam, en af en toe dooraderd met een schittering die de belofte van schatten inhoudt. Met het werk van materiaal-aanbrenger Willy Braekman kan de studie naar de Middelnederlandse artesliteratuur nog vele, vele jaren vooruit. Erwin Huizenga
NOTEN 1
Shakespeare’s Titus Andronicus. Its Relationship to the German Play of 1620 and to Jan Vos’s Aran en Titus. Gent, 1969. 2 Middelnederlandse geneeskundige recepten. Een bijdrage tot de geschiedenis van de vakliteratuur in de Nederlanden. Gent, 1970. Koninklijke Vlaamse Academie VI, 100. 3 Medische en technische Middelnederlandse recepten. Een tweede bijdrage tot de geschiedenis van de vakliteratuur in de Nederlanden. Gent, 1975. Koninklijke Vlaamse Academie III, 4a. 4 Nieuwe Traktaten uit de vroege zestiende Eeuw over de Nederlandse Spelling. Brussel, 1980. Scripta 2. 5 Christiaen van Vaerenbrakens ‘Conste van musike oft vanden Sanghe’. De oudste Muziekleer in het Nederlands (1535). Brussel, 1981. Scripta 5. 6 De geomantie in het Middelnederlands. Uitgave van deze voorspeltechniek uit het Münchense handschrift (15de eeuw). Brussel, 1984. Scripta 12. 7 Middelnederlandse versrecepten voor miniaturen en alderhande substancien. Brussel, 1986. Scripta 18. 8 Dit jaar nog in Frits van Oostroms imponerende literatuurgeschiedenis: Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300. Amsterdam, 2006, p. 64 en 66. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1. Alleen al het feit dát er hierin aandacht wordt geschonken aan de artesliteratuur laat zien hoezeer de studie als volwassen tak van de medioneerlandistiek is gegroeid, voor een niet gering deel dankzij de inspanningen van Braekman. 9 Voor een opsomming van Braekmans publicaties tot 1992, zie C.M.E. de Backer, ‘Bio-bibliografie van Prof. Dr. Willy Braekman’. In: C.M.E. de Backer (ed.), Cultuurhistorische caleidoscoop. Aangeboden aan Prof. Dr. Willy L. Braekman. Gent, 1992, p. 7-27 [= p. 11-27]. 10 ‘Het Utrechts kalendarium van 1253 met de Noordlimburgse gezondheidsregels’. In: VMA (1967), p. 575-635. 11 ‘Laatmiddelnederlandse pestvoorschriften’. In: VMA (1972), p. 98-122. 12 ‘Die “Vlaamsche leringe van orinen” in einer niederfränkischen Fassung des 14. Jahrhunderts. Randbemerkungen zur Gliederung des mittelalterlichen Harntraktats’. In: Niederdeutsche Mitteilungen 24 (1968), p. 75-125; ‘Fünf mittelniederlandische Übersetzungen des "Antidotarium Nicolai". Untersuchungen zum pharmazeutischen Fachschrifttum der mittelalterlichen Niederlände’. In: Sudhoffs Archiv. Zeitschrift für Wissenschaftsgeschichte 55 (1971), p. 257-320. 13 L. Willems, ‘Levensschets van Napoleon de Pauw’. In: Jaarboek der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde 44 (1935), p. 126-143 [= p. 138-139].
BERICHT UIT DE SUBGROEPEN EEN WERELD VAN KENNIS UITVERKOCHT! BLOEMLEZING DEEL II IN DE MAAK
3
Toen drie jaar geleden Een wereld van kennis. Bloemlezing uit de Middelnederlandse artesliteratuur verscheen, was het allerminst zeker of een boek over dit onderwerp zou aanslaan bij een groter publiek. We zijn dan ook zeer verheugd over het feit dat de uitgever Verloren ons gemeld heeft dat Een wereld van kennis uitverkocht is! Omdat er nog steeds vraag is naar deze bloemlezing heeft Verloren het idee geopperd om in plaats van een herdruk een Bloemlezing deel II samen te stellen. We hebben hierop enthousiast gereageerd omdat een tweede bloemlezing ons de kans biedt om weer andere artesonderwerpen aan bod te laten komen waarmee de lezers kennis kunnen maken. De eindredactie van deze Bloemlezing II (opnieuw gevormd door ondergetekenden) heeft diverse mensen benaderd en gevraagd om een bijdrage. De respons was enorm! Er zijn maar liefst vijftien auteurs bereid gevonden om in de nieuwe bloemlezing een korte artestekst uit te geven en daar een toegankelijke inleiding bij te schrijven. Uitgaande van het boeiende karakter en de diversiteit van de onderwerpen (zie voorlopig overzicht) verwachten wij dat de Bloemlezing deel II wederom een succes zal worden! ~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~ Auteur Onderwerp ~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~ 1. Saskia Bogaart Bartholomeus Anglicus - Lapidarium 2. Fabiola van Dam Badinstructies in Thomas van der Noot, Tregement der Ghesontheyt (Brussel, 1513) 3. An Faems Een profetie uit het Boec der Wraken 4. Annelies van Gijsen Alchemie in het Gentse Boëthiusboek IV 5. Klaartje Grol Der vrouwen natuere ende complexie 6. Erwin Huizenga Regula Transporti – een koopmanstraktaat over het omrekenen van de waarde van geld en goederen in het ‘buitenland’ 7. Ria Jansen-Sieben Tandenpoetsen in de Middeleeuwen 8. Nolanda Klunder Geografie in de artes-Lucidarius in hs. Londen BL, Add. 10286 9. Niek Koomen Lemma’s uit verschillende herbaria 10. Orlanda Lie Nog nader in te vullen 11. Maria Patijn Medische afbeeldingen in de Cyrurgie van Jan Yperman 12. Miriam Piters Jan van Boendale’s Lekenspiegel: ‘Hoe dichters dichten sullen’, met bijzondere aandacht voor de ars grammatica 13. Joris Reynaert Zodiaktekst in hs. Leiden, Ltk. 1202 14. Lenny Veltman Gedrukte natuurramp-tekst over een bloedregen 15. Maria van Winter Gezondheidsregels in hs. Brussel KB, 19308 ~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~ Tot besluit nog even dit: het is niet de bedoeling om de nieuwe bundel als Bloemlezing deel II de wereld in te sturen. Weet u een passende titel, geef die dan aan ons door want de bedenker van de gekozen titel ontvangt een gratis exemplaar! De redactie, Erwin Huizenga, Orlanda Lie, Lenny Veltman
OMTRENT SIDRAC! UITNODIGING ZESDE WEMAL-STUDIEDAG Tijd: donderdag 14 september 2006, 13.30-17.00 Plaats: Drift 21, Sweelinckzaal, Utrecht De zesde studiedag voor de leden van WEMAL vindt dit jaar plaats op donderdag 14 september en zal in het teken staan van de feestelijke presentatie van het vijfde deel in de reeks ARTESLITERATUUR IN DE NEDERLANDEN: Het boek van Sidrac Een honderdtal vragen uit een middeleeuwse encyclopedie
4
Vertaald en ingeleid door: Orlanda S.H. Lie (eindred.) / Mirjam Banda / Wilma Feringa Trees Lunter / Marjolijn Saan / Jaap Staal / Gerrit Verbeek Het programma ziet er als volgt uit: 13.30-14.00 Ontvangst met koffie en thee 14.00-14.10 Opening en inleiding 14.10-14.40 Het boek van Sidrac: een kijkje achter de schermen 14.40-14.50 Muzikaal intermezzo 14.50-15.20 Theepauze 15.20-15.50 Gastlezing Bas Haring 15.50-16.00 Presentatie eerste exemplaar 16.00-17.00 Mededelingen, Sluiting en Borrel De Drift bevindt zich op ongeveer 15 minuten loopafstand van Utrecht CS. Wie met de bus wil komen, neemt vanaf het station lijn 11, 3, of 4, halte Janskerkhof. Het gebouw Drift 21 vindt men in de straat tegenover de bushalte, achter de Janskerk. Wij hopen velen van jullie op 14 september te kunnen begroeten. Met hartelijke groeten, namens het bestuur, Orlanda Lie
REPERTORIUM VAN RIA JANSEN-SIEBEN De tot nu toe verschenen Aanvullingen I-VIII betroffen de onderwerpscatalogus (deel 1) van het Repertorium. De nu volgende reeks Aanvullingen I* etc. vervolledigen en verbeteren het tweede deel, waarin de handschriften beschreven worden en waarin van de vroeger vermelde eventuele tekstedities thans de volledige referentie verstrekt wordt (in deel 1 slechts vermeld onder de naam van de auteur). AANVULLINGEN I* OP HET REPERTORIUM VAN DE MIDDELNEDERLANDSE ARTES-LITERATUUR, DEEL 2 - bij A20, inlassen: 3.1 Bouwst. 1401,1 3.2: 2.2 J.P. Gumbert, Annekin zal sterven. In: W.P. Gerritsen, A. van Gijsen en O.S.H. Lie, Een school spierinkjes. Hilversum, 1991, 80-82. - bij A60 ALFTER: thans Münster, UB - p. 210, inlassen: A75 AMERSFOORT, Archief Stichting De Armen de Poth, Inv. Nr. 600 1. midden 16de eeuw 2. Tafeltucht, op rijm 4. Ton Reichgelt, Tafelmanieren in de zestiende eeuw. In: Kroniek 7 (2005) 6. - p. 212, inlassen: A135 AMSTERDAM, Nederlands Economisch Historisch Archief, NO 315 1. annis 1562-1582 2. rekenboek van Heyndrik Nouts, Antwerpen - p. 213, inlassen: A165 AMSTERDAM, UB, I A 24e 5
1. fragmenten, 11 ff., 15de eeuw 2. f.10r-11r: Hoemen ene stat regeren sal = uittreksel uit Jan van Boendale, Der Leken Spieghel, boek I, c.34, v. 1-108 3. R.J. Resoort, ‘Hoemen enen stat regieren sal’. Een nieuwe redactie. In: Spiegel der Letteren 35 (1993) 318-319. - p. 221, inlassen: A335 ANHOLT, FFSB, Schmitz 33 1. 15de eeuw; niet gefolieerd of gepagineerd [N.B. bij gebrek aan toelating om het hs. ter plekke voldoende te kunnen bestuderen, steunt de aangebrachte foliëring op de lectuur van een microfilm en moet bijgevolg als approximatief beschouwd worden] 2.1 f.1r-39r: distillaten: Die virtuten der ghebrander watter. 2.2 f.39v-42v: pestrecepten en pest-flebotomie: Inc. Een sunderlingher dranck seer guet gedroncken alsmen die pestelencie erst vernempt … 2.3 f.43r-63r: pesttraktaat van Arent Schrijver: Von der pestilencien. Inc. Gode almechtich ter eren ende uch allen tot eym troist … Ed. R. Jansen-Sieben, Het pestregimen van Arent Schrijver. In: De Pest in de Nederlanden: medischhistorische beschouwingen 650 jaar na de Zwarte Dood. Vierde symposium «Geschiedenis der Geneeskundige Wetenschappen». Brussel, 1999, 109-140. (Academia Regia Belgica Medicinae, Dissertationes, Series Historica 7.) 2.4 f.64v-72v: aderlaattraktaat: Van dem laten. Inc. Gode almechtich schepper aller creaturen … 2.5 f.73r-76r: hematoscopie: Inc. Een anderen mail sal men die verue des bloits nae dem laten als dat bloit kalt is besien … 2.6 f.75v-79r: kruidenboek (imperf.): Inc. Anetum heit dille … 2.7 f.79v-82r: recepten en regimen bij buikloop: Dyt nabescreuen is guet voir buyck ouel. Inc. Toe weten soe wie sieck wordt inden buyck … 2.8 f.82r-88r: medische en chirurgische recepten: Inc. Item vanden duechden vanden benedicten … 2.9 f.88v: gynaecologische recepten: Inc. Den vrouwen die oire stonden ontstaen … 2.10 f.89r-92v: medische, technische en cosmetische recepten 2.11 f.93r-119v: medicijnboek: Hier begint een nuttelick cort bouk van medecinen gemaect in duytschen. Inc. Men sal mercken die complexien … = Boec van medicinen in dietsche. 2.12 f.120r-125r: medische recepten: Inc. Vore die pestilents … 2.13 f.125v-129r: pesttraktaat: Teghen die pestilencie Epidemie wairachtige konst. Inc. Item men sal nemen eyn eye … 2.14 f.129v-132v: technische, medische, culinaire recepten: Sepe te maken. Inc. Nempt int yrst eyn schepel eyken assche … - p. 23, inlassen: A425 ANTWERPEN, MPM, 173 (Zaal III, 36): 1. anno 1400; 248 ff. 2.1 f.1: comput-figuren 2.2 f.1v: dierenriemtabel 2.3 f.2r: eigenschappen van zodiak in tabelvorm 2.4 f.3r: verklaringen voor gebruik van de tabellen 2.5 f.4-9v: kalender bisdom Utrecht 3. Meertens VI, 1 - p. 224, inlassen: A545 ANTWERPEN, SA, GA 4485 1. anno 1575; 58 ff. 2. Privilegieboek Antwerpse goudsmeden. Inc. Hier zweer ick: Van nu voordane … - bij A610, inlassen: Ed. 2. D.A. Wittop Koning, De oudste pharmaceutische ordonnantien van Antwerpen. In: Pharmaceutisch Tijdschrift België 33 (1956) 249-255.
6
- p. 225, inlassen: A615 ANTWERPEN, SA, [houten drieluik] 1. anno 1517 2. theriacum + andere medische recepten. Inc. Om des wille dat de heeren marcgrave borghemeester en scepenen … 4. Ed. D.A. Wittop Koning, De oudste pharmaceutische orden van Antwerpen. In: Pharmaceutisch Tijdschrift België 33 (1956) 249-255. - bij A630, 2.1 toevoegen: f.25v-26r: bezwering Ed. W.L. Braekman, Middeleeuwse witte en zwarte magie in het Nederlands taalgebied. Gent, 1997, nr. 137. - bij A630 2.2 f.32v-37r: ‘epilepsie-traktaat’ vervangen door ‘distillatie-traktaat (9 waters)’. - bij A630 2.3, toevoegen: Ed. Braekman (zie 2.1), nr. 308. - bij A670, toevoegen: Ed. W.L. Braekman, Een Antwerps Kookboek voor «Leckertonghen». (Publikatie SBA/AMVC 46.) Antwerpen, 1995. 3. W.L. Braekman, «Sa, Moeder, zet de pot op ‘t vuer…». Een belangrijk handgeschreven kookboek uit de late zestiende eeuw. In: De Nottebohmzaal. Boek en mecenaat. (Publikaties SBA/AMVC 3436.) Antwerpen, 1993, 167-170. - p. 27, inlassen: A705 ARNHEM, RA, Fonds Gelderland, hs. Hof 4524, 1550, nr. 6 1. papier, 15 ff.; ca. 1550 2. vier magische teksten Ed. W.L. Braekman, Middeleeuwse witte en zwarte magie in het Nederlands taalgebied. Gent, 1997, nrs. 253, 266, 374 en 375. - bij B20 2.8, inlassen: Ed. W.F. Daems, De ‘geneesmiddelenlijst’ in hs. F VII 12, f.210v de UB Bazel: Middelnederduits of Middelnederlands? In: W.P. Gerritsen, A. van Gijsen en O.S.H. Lie, Een school spierinkjes. Hilversum, 1991, 46-48. - bij B80 2.2 ‘Editie in voorbereiding…’ vervangen door: Ed. W.L. Braekman, Middeleeuwse witte en zwarte magie in het Nederlands taalgebied. Gent, 1997, nrs. 78, 79, 84 en 361. - bij B130, inlassen: 2.1 f.15r-v: berijmd medisch voorschrift. Inc. Dat ghy mijn roc omme keert … (Daarna schuiven alle nummers op: 2.1 wordt 2.2, enz.) Ed. (integrale editie van het hs.) H. Brinkman, Het handschrift-Jan Phillipsz. Hs. Berlijn, Staatsbibliothek Preußischer Kulturbesitz, germ.qu. 557. Diplomatische editie en codicologische beschrijving. (Middeleeuwse Verzamelhandschriften in de Nederlanden 2.) Hilversum, 1995. - bij B180, inlassen: 3.1 VL1 7, 439-440 (Keil) 3.2 Lenny Veltman, Een astrologisch traktaat voor een adellijke dame. Aleid van Zandenburg en de Berlijnse codex mgq 1404. In: E. Huizenga, O.S. Lie, L. Veltman, Een wereld van kennis. Bloemlezing uit de Middelnederlandse Artesliteratuur. Hilversum, 2002, 85-105.
7
- p. 24. Hilversum, 2002, 85-105. - p. 241, inlassen: B275 BRUGGE, Archief Bisdom, Rekening Kapelrij St. Agnes 1. op blanco-bladen in rekeningboekje 1490-1495 2. vijf zegens Ed. W.L. Braekman, Middeleeuwse witte en zwarte magie in het Nederlands taalgebied. Gent, 1997, nrs. 62, 71, 75, 153 en 217. - p. 242, inlassen: B305 BRUGGE, RA, Crimboek der stad Brugge (1594-1607) 1. papier, eind 16de / begin 17de eeuw 2. f.101-102: twee magische teksten Ed. W.L. Braekman, Middeleeuwse witte en zwarte magie in het Nederlands taalgebied. Gent, 1997, nrs. 368 en 369. - bij B350, toevoegen: 2.9 fragment (1 blad) van de chirurgie van Henri de Mondeville. Inc. […] als wel den gheetterden als niet … Ed.1. D. Geirnaert, Wanneer die cuere in wonden wert: signalering van een onbekend artes-fragment. In: W.P. Gerritsen, A. van Gijsen en O.S.H. Lie, Een school spierinkjes. Hilversum, 1991, 62-67. Ed.2. Id., Een spierinkje weer opgehaald: een nieuwe Middelnederlandse tekstgetuige van Henri de Mondevilles Chirurgia. In: Spiegel der Letteren 37 (1995) 39-43. 5. Londen, BL, CGE XIII Kassel, LB, 20 Ms. Med. 1 - p. 247, inlassen: B455 BRUSSEL, ARA, mss. div. 2270 1. na 1519, voor 1555; 53 ff. 2. alchemistisch gedicht: Den droom van Rovere op die doot van Hertoge Kaerle van Borgonnyen saleger gedachten. Inc. Ynt velt van vremder speculerynge … Ed. J.J. Mak, De gedichten van Anthonis de Roovere, naar alle tot dusver bekende handschriften en oude drukken. Zwolle, 1955, 351-365. 3.1 J. Cuvelier, Een viertal onbekende werken van de Brusselsche 15d [sic] eeuwsche Rederijkers Colijn en Smeken en van den Bruggeling Anthonis de Roover. In: VMKVA 1937, 89-99. 3.2 W.M.H. Hummelen, Repertorium van het Rederijkersdrama 1500 - ca. 1620. Assen, 1968, 29. 5. Londen, BL, Sloane 416: 2.1, ed. De Flou en Gailliard - p. 247, inlassen: B456 BRUSSEL, ARA, mss. div. 5419 2. Prophetie van Broeder Dierick van Munster 5. Brussel, KB, II 3147: 2.2 Brussel, KB, IV 209, 14 - bij B490 2, inlassen: Ed. R.J.G.A.A. Gaspar, Ambrosius Zeebout. Tvoyage van Mher Joos van Ghistele. Hilversum, 1998. - bij B490 3.4, inlassen: 3.5 J.C. Schenkel, Tvoyage van mher Joos van Ghistele: frictie tussen feit en fictie. In: Scientiarum Historia 19 (1993) 81-95. 3.6 Hans van Dijk, Lezend reizen. Joos van Ghistele op bezoel bij de sultan van Kaïro. In: E.H. Huizenga, O.S. Lie, L. Veltman, Een wereld van kennis. Bloemlezing uit de Middelnederlandse Artesliteratuur. Hilversum, 2002, 133-145. - bij B500 3 (te wijzigen in 3.1), inlassen:
8
3.2 Frederik Kwakkel, Die dietsche boeke die ons toebehoeren. Leuven, 2002, 82-85. - bij B510 3 (te wijzigen in 3.1), inlassen: 3.2 R. Lievens, Tegen de tamboers. In: Serta devota in memoriam Guillelmi Lourdaux. (Mediaevalia lovaniensia Series I/ Studia xx.) Leuven, 1992, 337-381. - bij B520 1, de datering verbeteren in: ca. 1460 - bij B520 2.2, inlassen: Ed.3 A.M.J. van Buuren, Twee lofdichten op de wijn. In: W.P. Gerritsen, A. van Gijsen en O.S.H. Lie, Een school spierinkjes. Hilversum, 1991, 36-39. - bij B520 4, inlassen: Ed. W.L. Braekman, Een vrouw zo mooi alse een paard: kenmerken van een goed paard en van een ‘schoone vrouwe’. In: Jaarboek De Fonteine 53-54 (2003-2004) 137-170. - bij B520 2.5, inlassen: 2.5bis f.112v-113r: Jan van Boendale, Te scrivene up der stadt huus. Inc. Die eene stadt wille regieren … Ed.1 F. de Potter, Middelnederlandse Rijm-snippers. In: Het Belfort 7 (1892) 349-362. Ed.2 N. de Pauw, Middelnederlandsche Gedichten en Fragmenten. I. Gent, 1893-1897. Ed.3 W. van Anrooij, Hoemen ene stat regeren sal. Een vroege stadstekst uit de Zuidelijke Nederlanden. In: Spiegel der Letteren 34 (1992) 137-157. - bij B520, inlassen: Ed. (integrale editie van het hs.) M.-J. Govers e.a., Het Geraardbergse handschrift. Hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I, 837-845. (Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden I.) Hilversum, 1994. - bij B520 na 5.1, inlassen: 5.2 Brussel, KB, 15.589-15.623: 2.7bis, ed.2 Van Buuren 5.2 wordt 5.3 5.4: 2.11 ‘s-Gravenhage, KB, 76 E 4: 2.1, ed. Clarisse ‘s-Gravenhage, KB, KAW XVI: 2.1 Leiden, UB, BPL 14 A: 2.2 Wolfenbüttel, HAB, 18.2 Aug. 4o: 2.3, ed. Leendertz - p. 250, inlassen: B555 BRUSSEL, KB, 1450 1. eind 14de eeuw 2. Mnl. / Lat. glossen. Inc. Pollen – inis id est flos farine … Ria Jansen-Sieben
PRECIOSISSIMUM DONUM DEI EEN UITERST KOSTBAAR GODSGESCHENK Dit korte artikel voor W-mail kan alleen een summiere indruk geven van mijn doctoraalscriptie over het Donum Dei1 en ik wil hier dan ook met name een lans breken voor de interdisciplinaire benadering, die tot andere resultaten en nieuwe inzichten kan leiden. Omdat dit een 'optreden voor eigen publiek' is, waag ik het me toe te spitsen op een sfeertekenende introductie, gevolgd door een samenvat9
ting waarin de vraagstelling, de gehanteerde methoden en de uit het onderzoek voortvloeiende conclusies vervlochten zijn, verlucht met een enkel voorbeeld. Enerzijds zal de lezer dus niet geplaagd worden met taaie analyses, anderzijds zal de 'kraak en smaak' ontbreken van vele markante citaten en details. Wie meer wil, leze de scriptie!
INTRODUCTIE Mer het waerachtige aurum potabile van den philosophen is een volmaect Elixir, twelc is in droege gedaenten mit naturliker cracht, dwellic is dopperste medicijne, die verjaecht alle overvloedicheyt sowel in menschelijken lichamen als in onsuver metalenken lichamen, want sij verandert alle onvolmaectheyt der metalen in waerachtich gout. Ende gelijkerwijs sij purgeert alle onsuver metalen van haerder leproesicheyt en crancheyden, doet sij oec dergelijken des menscen lichamen, in der waerheyt.2 Dit is een passage uit de proloog van de 16de-eeuwse Middelnederlandse vertaling van het Donum Dei, een 15de-eeuws Latijns alchemietraktaat over de Steen der Wijzen, ofwel het elixir. Wie zou er niet nieuwsgierig zijn naar dit wondermiddel, dat onzuivere metalen veredelt tot zuiver goud en mensen geneest van al hun kwalen? Temeer omdat de auteur belooft dat je —als je het boek maar aandachtig leest— de wonderbaarlijke geheimen van de bereiding en de toepassingen van de steen zult ontdekken, kennis en kunde die voorbehouden is aan ingewijden, en die alleen door goddelijke inspiratie ingegeven wordt of van meester op leerling wordt overgedragen. Menig middeleeuws wetenschappershart zal sneller geklopt hebben bij het vooruitzicht zich deze kunst eigen te maken, en gezien de overlevering in vele handschriften en drukken —zowel in het Latijn als in de volkstalen— genoot het Donum Dei tot in de 18de eeuw een grote populariteit. De moderne wetenschap steekt daar bleekjes bij af. In 1997 signaleert Paulus het gemis aan een moderne kritische editie van het Donum Dei.3 Zelf richt hij zich op een editie van de Latijnse tekst. Zijn editie in wording (in het vervolg 'editie Paulus') en zijn uitgebreide inventarisatie van de Latijnse en volkstalige overlevering heb ik voor mijn doctoraalscriptie mogen gebruiken. Dat de unieke Middelnederlandse vertaling op de lijst van Paulus niet voorkomt, is een pikant detail. Ik sluit me dan ook graag bij zijn initiatief aan met een kritische editie van die vertaling, voorzien van een inleiding. Wie nu denkt dat ik de diepste geheimen van de alchemie zal ontsluieren, komt bedrogen uit, want mijn onderzoek richt zich op andere zaken. Als generalist-mediëvist ben ik een groot voorstander van een brede aanpak, vooral als het een nog niet ontsloten bron betreft. Daarom heeft mijn inleiding twee poten gekregen: het codicologische onderzoek en het taalkundige onderzoek (Latijn en Middelnederlands), elk met diverse onderdelen. Status quaestionis De Middelnederlandse vertaling van het Preciosissimum Donum Dei in MS 359 (Wellcome Institute for the History of Medicine, Londen) bleek al spoedig een verkorte versie van het Latijnse traktaat te zijn, maar noch van de Latijnse tekst noch van de vertaling was een moderne editie voorhanden en de stand van zaken in het onderzoek naar het Donum Dei was praktisch nihil. Vanaf dit bijna absolute nulpunt was mijn eerste stap het bezorgen van een apparaat om het onderzoek te ondersteunen. De editie Paulus is daarbij van onschatbare waarde gebleken. Het voornoemde apparaat omvat een moderne vertaling van het volledige Latijnse traktaat, naast de diplomatische transcriptie en een kritische editie van de Middelnederlandse vertaling. Maar voor ik dit apparaat kon benutten, lonkte de codicologie, want de studie naar zo'n maagdelijk werk moet welhaast bij het handschrift beginnen.
HET HANDSCHRIFT — LONDEN WIHM MS 359 Het codicologische onderzoek richt zich enerzijds op het enige nog bekende handschrift waarin de Middelnederlandse vertaling van het Donum Dei is overgeleverd, anderzijds op een traditiegerichte receptiegeschiedenis van het traktaat en de plaats van de vertaling in die traditie. De codex kon ik in Londen onder de loep nemen en om een lang verhaal kort te maken: het blijkt een convoluut te zijn, waarvan het laatste katern (dat onder meer het Donum Dei bevat) als een zelfstandig handschrift be-
10
schouwd moet worden. Een intrigerend detail is hier, dat het oorspronkelijke perkamenten omslag van dit katern handig is aangewend ter voltooiing en versteviging van de band van het convoluut (afb. 1). Een nadere inspectie van het complexe 'katern 20' heeft allereerst een globale datering voor de tekstdrager van de vertaling opgeleverd aan de hand van het watermerk: 1545-1557, iets vroeger dus dan de algemeen gehanteerde datering van MS 359 (1563). Focus op het 'Donum Dei' Inmiddels trad er nog een complicatie op, omdat de Middelnederlandse tekst zich als een kopie van de originele vertaling ontpopte: de zoetzure vrucht van een van mijn analyses. De vraag was nu, of de tekstdrager danwel de tekst informatie bevatten over ontstaan, functie en publiek van de originele vertaling én van de overgeleverde kopie? Voor de originele vertaling is het antwoord eenvoudig 'nee'. Een analyse van de vertalerstechniek kan hier toch enig inzicht geven en deze heb ik zelf ter hand genomen (waarover later). Voor de anonieme kopie kon de voornoemde datering (rond 1550) vastgesteld worden en bovendien verschafte het schrift, een nagenoeg zuivere littera hybrida, "een (zwak, maar niet te verwaarlozen) argument voor localisering" in de Noordelijke Nederlanden.4 De eenvoudige uitvoering van het handschrift (katern 20), de tekst en de illustraties wijst voorts op een gebruiksfunctie en een weinig vermogende opdrachtgever en/of publiek (afb. 2). Deze resultaten bieden aanknopingspunten voor vervolgonderzoek, om de kopie van de Middelnederlandse vertaling van het Donum Dei in haar cultuurhistorische context te kunnen plaatsen.
DE RIJKE TRADITIE VAN HET 'DONUM DEI' Alvorens verslag te doen van het onderzoek naar de receptie van het Donum Dei heb ik even verpoosd bij de inhoud, het genre en de auteur van het Latijnse traktaat. Een samenvatting van mijn moderne vertaling geeft een indruk van proloog, hoofddeel en epiloog, met citaten als dit typisch alchemistische, cryptische juweeltje:5 [...] en waag het niet nu eens dit dan weer dat te proberen, omdat onze kunst niet voltooid wordt in een veelheid van zaken; op welke manier dan ook haar namen toch gediversifieerd worden, het is altijd zowel één en dezelfde zaak alleen als ván dezelfde zaak. De natuur wordt alleen verbeterd in haar eigen natuur. Omdat de Middelnederlandse vertaling alleen het hoofddeel over de bereiding van het elixir omvat, leek het toch zinvol dit in de originele context te tonen. Voor het genre houd ik het op een doxografie, weliswaar met bijdragen van een anonieme auteur die zichzelf níet uitsluitend als compilator ziet.6 Problematisch is de toewijzing van citaten aan autoriteiten, zodat ook de auteurstekst niet nauwkeurig begrensd kan worden. Vervolgonderzoek is hier noodzakelijk —en lijkt mij heel boeiend— om een beter beeld van de auteur en zijn persoonlijke bijdragen aan het traktaat te verkrijgen. De Latijnse en de volkstalige tradities — een receptiegeschiedenis En toen was daar de verleiding, want als een traktaat zo uitbundig is overgeleverd als het Donum Dei, moet het toch mogelijk zijn om in die traditie enige samenhang te ontdekken, dus heb ik mijn codicologische inspanningen uitgebreid tot een receptie-onderzoek. Ook hier ben ik schatplichtig aan Paulus, want zonder zijn uitgebreide inventarisatie van handschriften en drukken (154 items) was dit niet mogelijk geweest. Een systematisering van zijn gegevens levert een globaal beeld op van een traditie die —alle talen bijeengenomen— inzet rond 1450, na een gestage groei piekt in de tweede helft van de 16de eeuw en dan gestaag daalt om te kelderen rond 1750. De overlevering is voornamelijk handschriftelijk; drukken zijn zeldzaam (de oplagen buiten beschouwing gelaten). Nader bekeken blijkt de Latijnse traditie opvallend constant, terwijl de Duitse traditie relatief vroeg inzet rond 1525 en vrijwel meteen explosief groeit, maar na 1600 even plotseling daalt. In deze bloeitijd toont de Duitse traditie een lichte voorkeur voor verkorte versies, terwijl de Latijnse traditie overwegend volledige versies telt. Dit laatste geldt ook voor de Franse en Italiaanse traditie, maar deze komen pas laat op gang (17de eeuw) en tellen maar weinig exemplaren. Dan is er nog één ongedateerde, korte Engelse versie en tenslotte neemt de Middelnederlandse vertaling —nog onbekend bij Paulus!— rond 1550 een opvallende plaats in als vroege volkstalige én verkorte versie.
11
De Middelnederlandse vertaling en de Latijnse en Duitse tradities Om de plaats van die vertaling nader te bepalen heb ik gekozen voor een tekstuele vergelijking met de 6 vroege Latijnse versies van de editie Paulus, aan de hand van basistekst S en het kritische apparaat (versies ABCLW). Op grond van de vele (soms unieke) overeenkomsten met de varianten van A, een kopie van Georges Aurach uit Straatsburg (1475), kon ik concluderen dat de vertaling mogelijk verwant is met de bekende tak van A. Op één unieke overeenkomst, een curiosum, wil ik de lezer toch trakteren:7 et rumpite libros, ne corda vestra corrumpantur ende scoert de boecken op dat v hertte niet en dole De andere Latijnse versies hebben 'reponite libros' (legt de boeken neer), wat bepaaldelijk minder drastisch is dan de aansporing om de alchemistische lectuur te verscheuren. Dit resultaat werd bevestigd door de vergelijking van de vertaling met 8 Duitse versies uit de Vossius-collectie te Leiden, waarbij ik tot mijn grote vreugde op grond van structurele én tekstuele overeenkomsten een nauwe verwantschap kon vaststellen van de Middelnederlandse vertaling met de Duitse versie in Cod. Voss. Chym. F.5 (vóór 1587), behorend tot de tak van A. Beide versies missen bijvoorbeeld evenals A de volgende cruciale auteurspassage uit S (in moderne vertaling):8 Ik, die dit werkje heb samengesteld, heb al deze zaken gezien tot zover. Ik bid God, dat hij mij de genade schenkt om het einde te zien. In het kader van de interdisciplinaire benadering zijn de geconstateerde verwantschappen voor mijn latere analyses bijzonder nuttig gebleken!
IN HET SPOOR VAN LATIJN NAAR MIDDELNEDERLANDS Na dit tamelijk uitputtende, maar zeer bevredigende traditie-onderzoek heb ik de codicologie vaarwel gezegd voor een introductie in de ideeënwereld van de alchemie. Dit is een handzaam historisch overzicht geworden, dat tenslotte is toegespitst op het Donum Dei en als achtergrondinformatie fungeert bij de daarop volgende analyses. Het taalkundige onderzoek richt zich dan enerzijds op de vraag, of de Middelnederlandse versie van het Donum Dei in MS 359 de originele vertaling is of een kopie, anderzijds op de vertaaltechnieken in relatie tot kennisoverdracht. Voor de eerste vraag vormden bepaalde verschillen met het Latijn (geciteerd uit S met de varianten van A) het uitgangspunt en voorts is uit de analyse gebleken dat de 17 onderzochte verschillen (meestal corrupties) te verklaren zijn als kopieerfouten bij het afschrijven van een correcte Middelnederlandse vertaling. Die verschillen kunnen onder meer ontstaan zijn door leesfouten en interpretatiefouten van een kopiist die een gebrekkige kennis van de alchemie heeft en voor de voet weg leest en schrijft. Dat de nauwverwante Duitse versie in F.5 die specifieke verschillen met het Latijn níet heeft, leidde tot het argument 'ex negativo' dat de Latijnse legger van de Nederlandse vertaler op de bewuste plaatsen waarschijnlijk geen corrupties vertoonde. Ter illustratie een kort citaat (tussen vierkante haken de virtuele originele vertaling):9 si unum istorum duorum corporum tantummodo esset in lapide nostro [waert sake datter maer een en ware van desen IIn in onsen steen] waert sake datter man een en ware van desen IIn in onsen steen wan nur eines derselben zweyer Cörper in vnd bey unseren Stein were Hier is het corrupte 'man', dat een fors betekenisverschil (en een grammaticale fout) oplevert, niet vanuit het Latijn te verklaren, maar wel als afschrijffout, omdat 'er' en 'n' of hun afkortingstekens in (slordig) cursief schrift veel op elkaar kunnen lijken. Al met al blijkt de versie van het Donum Dei in MS 359 niet de autograaf van de vertaler te zijn, maar een kopie en eventueel een kopie van een kopie. Kennisoverdracht — techniek, functie en publiek van de vertaling Dit resultaat leverde niet alleen een complicatie op voor het codicologische onderzoek, maar ook een probleem voor de analyse van de vertaaltechnieken, die in dienst staat van het cultuurhistorische on-
12
derzoek naar de functie en het publiek van de originele vertaling. Het ontbreken van die originele vertaling vormt dan een handicap, vooral als de kopie die we wél hebben al corrupt, dus onbetrouwbaar gebleken is. Bovendien ontbreekt ook de Latijnse legger van de vertaler, die op zijn beurt nog onbekende verschillen vertoond zal hebben met A. In feite heb ik getracht twee virtuele teksten met elkaar te vergelijken en daarbij de valkuilen te vermijden, maar de conclusies (die ik hier extreem kort weergeef) moeten toch met de nodige argwaan bekeken worden. Uit de minutieuze analyses van tekstvolgende technieken en bewerkingstechnieken10 komt een vertaler naar voren die voor de overdracht van de alchemistische kennis bij voorkeur het vakjargon en de syntaxis van het Latijn handhaaft in de vertaling. Overige technieken past hij toe om ongrammaticale constructies te vermijden en sporadisch ter autorisering en verduidelijking van de tekst, waarbij het om relatief kleine aanpassingen en ingrepen gaat. Ondanks een redelijk betrouwbare legger en de evidente intentie van de vertaler om een correcte vertaling te produceren, vertoont zijn werk veel slordigheden en fouten, doordat hij het Latijn onvoldoende beheerste en zijn kennis van de alchemie tekortschoot. Een enkele casus in vogelvlucht:11 Nobis enim regem nostrum coronatum filiis nostris rubeis coniungentibus ei in levi igne ne dum nectentibus concipient et filium gignent coniunctum. Ende wije, onsen coeninc mit sijn gecroende rode kinderen verenigende ende hem liefelic versamende, sullen ontfangen ende een kint baren tesamen. De moderne vertaling luidt echter: 'Wanneer wij immers onze gekroonde koning met onze rode kinderen verbinden en deze aan hem op een licht vuur nog veel meer binden, zullen ze zwanger worden en een verbonden zoon voortbrengen.' Bij deze zin blijkt de combinatie van een moeilijke Latijnse constructie, het cryptisch-symbolische taalgebruik en de techniek om de syntaxis te handhaven (wat hier onmogelijk is) de vertaler parten te spelen. Na de lijvige analyse van de vertaaltechnieken lijken de conclusies over de achterliggende vraag naar de functie en het publiek van de vertaling mager. Gezien het niveau van de vertaling kan de vertaler niet erg hoog opgeleid zijn en mede gezien zijn keuze (?) voor het minder moeilijke, maar toch niet echt praktische hoofddeel van het Donum Dei, zal de vertaling daarvan als leerboek voor een lager opgeleid publiek bedoeld zijn, en eventueel voor de vertaler zelf. Een korte verkenning van de cultuurhistorische context bracht mij op het idee –en alléén het idee– dat de Middelnederlandse vertaling van het Donum Dei in de schemerzone tussen versie A en de kopie in MS 359 (1475–ca.1550) door een leergierige student voor eigen gebruik opgetekend kan zijn. Ook hier is nog een wereld te ontdekken! Een onverwacht besluit Het verrassende van het taalkundige onderzoek is eerder gelegen in het inzicht dat het geeft in het ontstaan van de vele corrupties die het traktaat verzameld heeft op de lange weg van A via de Latijnse legger en de originele vertaling naar de kopie in MS 359. Als een rode draad is dit proces door de analyses heen te traceren. Om te beginnen had de Latijnse legger van de vertaler mogelijk al kopieerfouten die bij het vertalen niet gecorrigeerd zijn. Dan voegt de vertaler daar fouten aan toe door woorden niet goed te lezen en afkortingen verkeerd op te lossen (slordig schrift in de legger kan hier een rol spelen): 'figentem' (fixerend) verkeert bijvoorbeeld in het vluchtige 'fugitive' (fugentem) en een afgekort 'anima>aia' (ziel) wordt 'alle dingen' (omnia>oia).12 Daarnaast ontstaan er nogal wat corrupties, omdat hij de complexe syntaxis van het Latijn niet doorziet. Zijn tactiek om voor de voet weg te vertalen, waarbij hij niet ver genoeg vooruitleest, keert zich hier tegen hem, want ik heb de indruk dat de vertaler deze tactiek gekozen heeft in de hoop juist een goede vertaling te produceren, omdat zijn kennis van het Latijn en de alchemie ontoereikend is (ik spreek uit ervaring). Door dit kennisgebrek leiden ook een aantal van zijn goedbedoelde ingrepen tot corrupties. En tenslotte dragen één of meer kopiisten hun steentje bij door —ook zij!— woorden verkeerd te lezen en voor de voet weg te kopiëren, wat opnieuw corrupties oplevert. Dat brengt mij tot de ultieme conclusie dat de unieke kopie van de Middelnederlandse vertaling van het Donum Dei zo corrupt is, dat de tekst niet goed te begrijpen is, ook als men wél voldoende kennis heeft van de alchemie. Ik ben van mening dat deze kopie —hoe intrigerend ook— zelfs in de
13
vorm van mijn kritische editie niet bijster geschikt is voor inhoudelijk onderzoek. Daarvoor kan men zich beter tot de Latijnse editie wenden. Et sic est finis. Amen. Noor Versélewel deWitt Hamer
[KOP 3] NOTEN 1
N. Versélewel de Witt Hamer, Preciosissimum Donum Dei - Een uiterst kostbaar godsgeschenk. De Middelnederlandse vertaling van een vijftiende-eeuws Latijns alchemietraktaat over de Steen der Wijzen. Doctoraalscriptie, Universiteit Utrecht, 2005. [Onder embargo.] 2 VdWH 2005: p. 5 en p. 121-122, r. 39-47 (citaat uit de kritische editie). 3 J. Paulus, 'Das Donum Dei. Zur Edition eines frühneuzeitlichen alchemischen Traktats'. In: H.G. Roloff (red.), Editionsdesiderate zur Frühen Neuzeit. Beiträge zur Tagung der Kommission für die Edition von Texten der Frühen Neuzeit. Unter redaktioneller Mitarbeit von Renate Meincke. Deel 2. Amsterdam/Atlanta 1997. Chloe Beihefte zum Daphnis 25, p. 795-803. 4 J.P. Gumbert, 'Iets over laatmiddeleeuwse schrifttypen, over hun onderscheiding en hun benamingen'. In: Archief- en Bibliotheekwezen in België 46 (1975) 1-2, p. 273-282 (citaat p. 280). 5 VdWH 2005: p. 25 (betreft een passage uit de proloog). 6 VdWH 2005: p. 32-35. Zie ook V. Fraeters, Gods gouden thesaurus. Het Middelnederlandse handschrift Wenen, ÖNB, 2372 in de alchemistische traditie. Leuven 1999, p. 69. 7 VdWH 2005: p. 44. Voor het Duitse equivalent in het verwante F.5, zie p. 72. 8 VdWH 2005: p. 53-54 en 103 (betreft passage 29e). 9 Voor een uitgebreide analyse, zie VdWH 2005: p. 66-67 en 75-76. 10 Voor mijn analyseschema, dat een synthese is van door Wackers, Van Gijsen en Shore behandelde vertaaltechnieken, zie VdWH 2005, p. 78. 11 Voor een uitgebreide analyse, zie VdWH 2005: p. 88-89 en 93. 12 Voor een volledig overzicht, zie VdWH 2005: p. 109.
RECENT VERSCHENEN LITERATUUR EN RECENSIES A. Ayton en P. Preston, The Battle of Crecy, 1346. Woodbridge, 2005. Warfare in History 22. A.R. Bell, War and the Soldier in the Fourteenth Century. Woodbridge, 2004. Warfare in History 20. A.M.B. Berger, Medieval Music and the Art of Memory. Berkeley, 2005. S. Bogaart, ‘[Recensie van: O.S.H. Lie en J. Reynaert (red.), Artes in context. Opstellen over het handschriftelijke milieu van Middelnederlandse artesteksten. Hilversum, 2004. Artesliteratuur in de Nederlanden 3]’. In: Nederlandse Letterkunde 10 (2005), nr. 4, p. 334-336. S. Bogaart, ‘[Recensie van: H. Pleij, J. Reynaert e.a., Geschreven en gedrukt. Boekproductie van handschrift naar druk in de overgang van Middeleeuwen naar moderne tijd. Gent, 2004]’. In: Nederlandse Letterkunde 10 (2005), nr. 4, p. 340-342. Zie ook W-mail 6 (2005), nr. 1, p. 33-35.
J. Boussauw, Vogels in volksgeloof, magie en mythologie. Baarn, 2005. Dit boek is een bundeling van de fantastische verhalen die in de loop der eeuwen over vogels de ronde hebben gedaan. Sommige zijn waar, andere niet. De verhalen zijn vermakelijk, leerzaam en boeiend opgeschreven. Het boek beschrijft niet alleen een vijftigtal veel voorkomende vogels, maar vooral ook de houding van de mens tegenover hen. Dat levert een interessant stuk cultuurgeschiedenis op. Er is verder veel aandacht voor volksnamen, en voor onderwerpen als volksgeloof, geneeskunde, sprookjes, en legenden. Dit alles wordt geïllustreerd met mooie houtsneden van vogels uit middeleeuwse boeken – het is alleen al daarom de moeite waard.
14
W.L. Braekman, ‘[Recensie van: J. Claes, A. Claes en K. Vincke, Geneesheiligen in de lage landen. Leuven, 2005]’. In: Volkskunde. Driemaandelijks tijdschrift voor de studie van het volksleven 106 (2005), p. 438-439. J. Claes, A. Claes en K. Vincke, Geneesheiligen in de lage landen. Leuven, 2005. Belangrijk naslagwerk over heiligen die in de Middeleeuwen werden aangeroepen voor allerlei uiteenlopende ziekten, aandoeningen en kwalen. Uit de recensie van Braekman (zie ook eerder in deze W-mail): ‘Dit overvloedig, met talloze afbeeldingen in kleur geïllustreerd compendium is geordend naar vierenvijftig kwalen of ongemakken die alfabetisch zijn geschikt. Ze omvatten ziekten gaande van Antoniusvuur, armpijn, bedplassen, enz. tot zilt, zinneloosheid en zweren. Bij elke kwaal wordt, waar mogelijk, uitgegaan van die heilige die ervoor het representatiefst is, d.i. het meest tegen de besproken kwaal wordt vereerd. Eventueel andere heiligen zijn eveneens vermeld zonder dat daarbij echter volledigheid wordt beoogd. Na een samenvatting van leven, legenden en attributen van de betrokken heilige […] volgt een lijst van bedevaartsplaatsen met vermelding van eventuele opvallende rituelen en gebruiken.’
L.S. Chekin, Northern Eurasia in Medieval Cartography. Inventory, Texts, Translation, and Commentary. Turnhout, 2006. Uit de folder van de uitgever: ‘Scythia and the islands in the ocean, the farthest northern and northeastern regions of the world known to ancient and medieval geographers, roughly correspond to modern-day Scandinavia, Russia, eastern Europe, and central Asia. Those areas figured prominently in cartography of the Middle Ages. The mythical island of Scandza, the land of the Amazons, the apocalyptic tribes of Gog and Magog, and other traditional symbols of chaos and barbarity existed side by side and often merged with new knowledge about people, cities, and states. The book offers an analysis of 198 Western European and Byzantine maps that date between the eighth and thirteenth centuries and contain information about the north and northeast of the inhabited world. The maps are divided into fifteen groups. Each group of maps is discussed in its separate chapter and all the relevant place names and other legends on the maps are transcribed and translated into English. Included in the book are comprehensive glossaries, which comprise the names of persons, places, ethnicities, and animals, and provide commentaries on the cartographic legends. The book features reproductions of individual maps and their details.’
M.-C. Déprez-Masson, Technique, mot et image. Le De re metallica d'Agricola. Turnhout, 2006. De Diversis Artibus 75. Uit de begeleidende tekst van Brepols : ‘Créer un langage technique: tel fut le défi à relever par Agricola, un médecin et humaniste saxon de la Renaissance, lorsqu'il voulut rédiger le premier traité technique complet concernant la métallurgie extractive, activité qui faisait alors la richesse de l'État saxon. En effet, on ne peut rédiger un texte technique sans utiliser un langage technique. Cette étude nous fait découvrir les méthodes linguistiques et iconographiques forgées par Agricola pour son De re metallica, un ouvrage qu'utilisèrent les exploitants miniers à travers toute l'Europe jusqu'à la Révolution industrielle.’
E. Edson en E. Savage-Smith, Medieval Views of the Cosmos. Picturing the Universe in the Christian and Islamic Middle Ages. Oxford, 2004. P. Falchetta, Fra Mauro's Map of the World. Turnhout, 2006. Terrarum Orbis 5. Toelichting op de website van de uitgever: ‘Fra Mauro’s map of the world – a masterpiece of western cartography, composed around 1450 – has until now never been the subject of a modern study, despite its immense renown. The map has been reproduced and cited in hundreds of books, but the most recent full study was in 1806: Placido Zurla’s Il mappamondo di Fra Mauro. In 1956 a facsimile edition on 46 sheets, accompanied by the transcription of the whole corpus of inscriptions (about 3000), was published. The present study aims at an analysis and an in-depth study of this important document, offering the reader an understanding within its contemporary cultural framework.’
C. Fisher, Flowers in Medieval Manuscripts. Toronto [etc.], 2004. G. van Gemert e.a. (red.), Orbis doctus, 1500-1850. Perspectieven op de geleerde wereld van Europa. Plaatsen en personen. Opstellen aangeboden aan professor dr. J.A.H. Bots. Amsterdam [etc.], 2005. Studies van het Instituut Pierre Bayle voor Intellectuele Betrekkingen tussen de Westeuropese Landen in de nieuwe tijd 34. Bijdragen in het Nederlands, Duits, Engels en Frans. Samenvatting uit de electronische nieuwsbrief Ned-
15
Cultuur 20 (2005), nr. 6: ‘[…] bevat achttien artikelen op het gebied van de intellectuele geschiedenis van de vroeg-moderne tijd. Een aantal bijdragen betreft de plaatsen waarin de productie van wetenschap en de uitwisseling van kennis tussen geleerden plaatsvonden. Dit waren bijvoorbeeld kloosters, vorstelijke hoven, militaire academies, literaire genootschappen, tuinen en uitgeverijen. Andere bijdragen zijn meer gericht op individuele geleerden […]. Onderwerp van onderzoek is de wetenschapsgeschiedenis van WestEuropa en daarbij zijn enkele artikelen toegespitst op verschijnselen in Nederland.[…] De opstellen zijn opgedragen aan Hans Bots, directeur van het Pierre Bayle Instituut van de Radboud Universiteit Nijmegen, ter ere van diens emiraat.’
W.P. Gerritsen, ‘De wereld volgens een zestiende-eeuwse arts. Joos Balbian en de alchemie’. In: Madoc. Tijdschrift over de Middeleeuwen 19 (2005), nr. 2, p. 85-89. [Bespreking van: A. van Gijsen, Joos Balbian en de steen der wijzen. De alchemistische nalatenschap van een zestiende-eeuwse arts. Leuven, 2004. Antwerpse Studies over Nederlandse Literatuurgeschiedenis 9.] A. van Gijsen, De vertroosting van Memoria. Geheugen en mnemotechniek in de Nederlanden van de late Middeleeuwen. Hilversum, 2006. Middeleeuwse Studies en Bronnen 93. Uit de catalogus van de uitgever: ‘In de Middeleeuwen, toen boeken nog schaars en kostbaar waren, speelde het geheugen een belangrijke rol bij het opslaan en de overdacht van kennis. Er werd dan ook zorg besteed aan scholing van het geheugen en aan de selectie en het beheer van het mentale bezit. De geheugentechnieken die tot het klassieke erfgoed behoorden, bleven in aangepaste versies zowel in het Latijn als in de volkstaal in omloop. Een goed gestoffeerd geheugen werd daarbij niet alleen op zichzelf hoog gewaardeerd, het droeg bovendien bij tot wijsheid en inzicht, en daardoor uiteindelijk tot het zielenheil. Annelies van Gijsen bespreekt deze opvattingen aan de hand van uiteenlopende geschriften uit de Lage Landen. Een passage uit het Middelnederlandse commentaar op Boethius’ Vertroosting van de filosofie (Gent, 1485) krijgt daarbij een centrale rol.’
M. Goyens en W. Verbeke (ed.), The Dawn of the Written Vernacular in Western Europe. Leuven, 2003. Mediaevalia Lovaniensia Series 1, Studia 33. B. Guineau, Glossaire des matériaux de la couleur et des termes techniques employés dans les recettes de couleurs anciennes. Turnhout, 2005. De Diversis Artibus 73. Uit de begeleidende tekst van de uitgever: ‘Bernard Guineau n'est pas seulement un pionnier dans l'application des méthodes physico-chimiques aux pigments et aux colorants anciens. Il a aussi scruté la littérature technique de la couleur depuis l'Antiquité jusqu'au XXe siècle. Le présent dictionnaire résulte d'immenses recherches documentaires. Il fournit l'identification, et très souvent la formule chimique de plusieurs milliers de termes anciens relatifs à la couleur et aux matériaux de la couleur. C'est un outil indispensable pour l'historien d'art, l'historien des sciences, l'analyste, mais aussi le restaurateur et l'artisan.’
B. Hellemans, J. Raaijmakers en C. van Rhijn (samenst.), Ooggetuigen van de Middeleeuwen. In meer dan honderd reportages. Woord vooraf door F. van Oostrom. Amsterdam, 2005. Prachtige, buitengewoon informatieve bundel, waarin ruim honderd fragmenten uit ooggetuigeverslagen zijn verzameld, die een caleidoscopisch beeld geven van de middeleeuwse samenleving in de periode 500 tot 1550 n.Chr. Hoe zag het hof van Attila de Hun er eigenlijk uit? Wat waren motieven van de kruisvaarders zelf om haven en goed te verlaten, en hoe dachten hun tegenstanders over de invallers uit het Westen? Hoe moeten we ons het leven op een middeleeuws klooster precies voorstellen? En welke rol speelden heiligen en hun wonderen in het dagelijks leven van de mensen? En ook komen er talrijke artesonderwerpen aan bod, waarbij de middeleeuwse schrijvers zelf het woord voeren. Daarbij noem ik: Richard van Reims (10e eeuw) over de honger naar kennis (p. 57-59); Usamah Ibn Munqidh (ca. 1175) over heelmeesters (p. 99-101); Salimbene (1239) over een zonsverduistering (p. 113-114); Guy de Chauliac (1348) over de pest in Avignon (p. 142-145); Boccaccio (1348) over de pest in Florence (p. 145-147); Christine de Pisan (1405) over vrouwzijn (p. 167-169); Johannes van Lochem (1520) over de genezing van een breuk (p. 201-202); en een anonymus (1542) over een aardbeving in Scarperia (p. 203-205).
K.P. Jankrift, Mit Gott und schwarzer Magie. Medizin im Mittelalter. Darmstadt, 2005. F. de Jongh, ‘Sidrac – de vraagbaak van de Middeleeuwen!'. In: Madoc. Tijdschrift over de Middeleeuwen 19 (2005), nr. 4, p. 246-247. [= Recensie van de tentoonstelling Sidrac – de vraagbak van de Middeleeuwen! in het Utrechts Universiteitsmuseum van 9 juli tot en met 30 oktober 2005.]
16
Zie ook W-mail 6 (2005), nr. 2, p. 22.
M. Keblusek, B. Noldus en H. Cools (ed.), ‘Your Humble Servant’. Agents in Early Modern Europe, 1500-1800. In samenwerking met het Koninklijk Nederlands Instituut te Rome. Hilversum, 2006. Opmerkelijk boek met vele artes-raakvlakken, over de rol van reizende agenten bij het doorgeven van nieuws en kennis op allerlei niveaus. Er worden agenten beschreven uit verschillende professionele milieus, zoals kunstenaars, soldaten, clerici, diplomaten, kooplui en bankiers.
E. Kennedy (vert.), Geoffroi de Charny, A Knight's Own Book of Chivalry. Introd. door R.W. Kaeuper. Philadelphia, 2005. N. Klunder, Lucidarius. De Middelnederlandse Lucidarius-teksten en hun relatie tot de Europese traditie. Amsterdam, 2005. Nederlandse Literatuur en Cultuur in de Middeleeuwen 27. L. Kooijmans, ‘De doodskunstenaar. De anatomische lessen van Frederik Ruysch [Bespreking van gelijknamige boek, Amsterdam, 2004]’. In: Nieuwsbrief Universiteitsgeschiedenis 10 (2004), nr. 2, p. 85-87. Zie ook: www.cf.uba.uva.nl/nl/tentoonstelling/ruysch.
P. Kurzmann, ‘Ein Manuskript mit Zeichnungen und Benennungen alchemistischer Geräte aus dem 14. Jahrhundert’. In: Sudhoffs Archiv. Zeitschrift für Wissenschaftsgeschichte 89 (2005), p. 151169. Over een reeks alchemistische tekeningen in hs. Cambridge, Trinity College, 1122, fol. 120v. De schetsen van apparaten en vaten gaan vergezeld van Latijnse bijschriften, die op hun beurt werden vertaald in het Duits. De schetsen en bijschriften worden geëditeerd en becommentarieerd.
C. Kwakman, ‘Slijkburgers in Utrecht’. In: Madoc. Tijdschrift over de Middeleeuwen 19 (2005), nr. 3, p. 167-174. Zeer interessant artikel over een opvallend laatmiddeleeuws verschijnsel: slijkburgers, burgers die door stedelijke overheden werden aangesteld om bepaalde, duidelijk omschreven plaatsen in de stad schoon te maken en schoon te houden. Daarmee verwierven zij het burgerschap van die stad, in het artikel met name van Utrecht. Slijkburgers vervulden daarmee een belangrijke rol in de verbetering van de hygiëne in steden. Uit het onderzoek blijkt dat ze met name werden aangesteld in tijden van ernstige epidemieën, een aanwijzing dat er een duidelijk verband werd gezien tussen het optreden van ziekten en het onderhouden van een zo goed mogelijke hygiëne in de volgepakte steden.
K. van ‘t Land, ‘De grenzen van het vak. Selectie en twijfel in Middelnederlandse chirurgieën’. In: Gewina. Tijdschrift voor de Geschiedenis der Geneeskunde, Natuurwetenschappen, Wiskunde en Techniek 29 (2006), z.p. J. Langdon en M. Watts, ‘Tower windmills in Medieval England’. In: Technology and Culture. The International Quarterly of the Society for the History of Technology 46 (2005), nr. 3, p. 697-718. B. Levack (ed.), The Witchcraft Sourcebook. New York [etc.], 2004. K.-H. Leven (ed.), Antike medizin. Ein lexikon. München, 2005. O.S.H. Lie, Wat bezielt een mediëvist? Mastering the Middle Ages. Utrecht, 2005. Tekst van oratie, door Orlanda Lie uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van gewoon hoogleraar op het vakgebied van de Middeleeuwen, in het bijzonder de middeleeuwse cultuur, aan de universiteit Utrecht op vrijdag 18 november 2005.
O.S.H. Lie (red.), Het boek van Sidrac. Een honderdtal vertaalde vraagstukken uit een middeleeuwse encyclopedie. Hilversum, 2006. Artesliteratuur in de Nederlanden 5. Prachtig eindresultaat van één van de WEMAL-werkgroepen, die zich jarenlang over de Sidrac gebogen heeft, en alweer het vijfde deel in de artes-reeks. Met bijdragen van Mirjam Banda, Wilma Feringa, Orlanda Lie, Trees Lunter, Marjolijn Saan, Jaap Staal en Gerrik Verbeek.
17
P. Long, ‘Of Mining, Smelting and Printing. Agricola’s De re metallica’. In: Technology and Culture. The International Quarterly of the Society for the History of Technology 44 (2003), nr. 1, p. 97101. Serie: On the Cover. A.R. Lucas, ‘Industrial Milling in the Ancient and Medieval Worlds. A Survey of the Evidence for an Industrial Revolution in Medieval Europe’. In: Technology and Culture. The International Quarterly of the Society for the History of Technology 46 (2005), nr. 1, p. 1-30. J.S. Lucas, Astrology and Numerology in Medieval and Early Modern Catalonia. The «Tractat de prenostication de la vida natural dels homens». Leiden [etc.], 2003. The Medieval and Early Modern Iberian World 18. N. De Marchi en H. Van Miegroet (ed.), Mapping Markets for Paintings in Europe, 1450-1750. Turnhout, 2006. Studies in European Urban History (1100-1800) 8. Beschrijft onder andere het beroep van schilder, hun technieken, en het verzamelen en doorgeven van hun kennis in de periode 1450-1800.
P.D. Mitchell, Medicine in the Crusades. Warfare, Wounds and the Medieval Surgeon. Cambridge, 2004. M. van der Molen-Willebrands en A. van ’t Hoog (ed.), Traktaat van de kampernoeljes of duivelsbrood. Hilversum, 2006. Zeven Provinciën Reeks 25. Hoewel strikt beschouwd natuurlijk niet meer tot de Middeleeuwen behorend (het uitgegeven traktaat stamt uit 1668), is het toch de moeite waard om dit bijzondere boek in deze lijst te vermelden, vanwege de erin besproken overgang van middeleeuwse naar vroegmoderne opvattingen over geneeskunde, hygiëne, botanica en gezondheidsleer. Uit de catalogus: ‘In 1668 verscheen in Antwerpen het Traktaat van de kampernoeljes of duivelsbrood, geschreven door paddenstoelenliefhebber en –kenner pater Franciscus van Sterbeeck. De stad wemelde destijds van de Italiaanse kooplieden, die van huis uit dol waren op ‘funghi’. Zij leerden Brabantse boeren paddenstoelen zoeken en zo ontstond een levendige handel met als centrum de paddenstoelenmarkt bij de Antwerpse beurs. In zijn traktaat identificeert Van Sterbeeck eetbare en niet-eetbare soorten en beschrijft hun uiterlijk, vindplaats en effecten op de gezondheid. Daarnaast behandelt hij manieren om zwammen te bereiden of bewaren en remedies tegen giftige soorten. Diëtiste en neerlandica Marleen van de Molen-Willebrands hertaalde het Traktaat in modern-Nederlands en achterhaalde oude medische opvattingen over de ‘abcessen’ van de aarde. Bioloog Arno van ’t Hoog onderzocht de invloed van klassieke bronnen en van herboristen zoals Dodoneus, Lobelius en Clusius en beschrijft in zijn bijdrage verschillende botanische aspecten.
Q. Mould, I. Carlisle en E. Cameron, Leather and Leatherworking in Anglo-Scandinavian and Medieval York. York, 2003. The Archaeology of York 17. The Small Finds 16: Craft, Industry and Everyday Life. J.M. Murray, Bruges, Cradle of Capitalism. Cambridge, 2005. R.S. Oggins, The Kings and Their Hawks. Falconry in Medieval England. New Haven, 2004. F. Olthof, ‘Bloedzuigers, koppen en lancetten. Aderlaten aan de hand van een 15e-eeuws aderlaattraktaat’. In: W-mail 6 (2005), nr. 2, p. 10-16. Interessant artikel in het vorige nummer van W-mail beschrijft de praktijk van de laatmiddeleeuwse aderlating aan de hand van een intrigerend Middelnederlands traktaat in handschrift Mainz, Stadtbibliothek, I 514.
F. van Oostrom, Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300. Amsterdam, 2006. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1. Hoofdred. A.J. Gelderblom en A.M. Musschoot. Een must voor iedereen die ook maar iets met de Middelnederlandse letterkunde van doen heeft – dus ook artes-geïnteresseerden. Absoluut briljant geschreven. Uit de folder van de uitgever: ‘De Middelneder-
18
landse literatuur kent verschillende klassiekers, zoals de Reynaert en Karel ende Elegast, maar ook meer obscure teksten die tot nu toe alleen bij specialisten bekend waren. In Stemmen op schrift ontsluit Frits van Oostrom ook deze onbekende werken voor een breed publiek. Zijn geschiedschrijving van zeven eeuwen Middelnederlandse letterkunde (600-1300) is een poging om de alleroudste teksten, en dus de alleroudste stemmen, te redden van verdrinking in de tijd. Het boek verhaalt over de grote processen achter de middeleeuwse literatuur: over hoe het Nederlands op schrift kwam, het ontstaan van de hoofse cultuur en de 'bevrijdingstheologie' van de middeleeuwse vrouwenmystiek. De auteur geeft een vernieuwde kijk op grote teksten en auteurs, zoals Hendrik van Veldeke, de ridderromans, de unieke mystica Hadewych en natuurlijk Jacob van Maerlant. Tien jaar werkte Van Oostrom aan dit vuistdikke werk dat het eerste deel is van een grote Nederlandse literatuurgeschiedenis, geschreven door negen deskundigen. Ook het tweede deel, over de literatuur van de 14de eeuw, zal hij voor zijn rekening nemen.’
A. Pavord, The Naming of Names. The Search for Order in the Worlds of Plants. Londen, 2005. Schitterend geïllustreerd overzicht van de manier waarop in twee millennia cultuurgeschiedenis plantennamen werden toegekend en gebruikt. Daarom ook van belang voor bijvoorbeeld de middeleeuwse herbaria, al spreekt de auteur met enig dédain over de middeleeuwse periode. Uit de recensie van Ursula K. Le Guin in The Guardian van 26 november 2005: ‘[…] Anna Pavord is making a specific approach to a great general topic - how we organise knowledge - and, as such, her book is an elegant, eloquent contribution to the history of science. Ever since the Stone Age people have had a practical knowledge of plants, their appearance and habits and uses, but it took a long, long time to make a coherent body of knowledge out of this empirical familiarity - what farmers, herb-gatherers, doctors, pharmacists and gardeners knew about their local flora. The process was slow because it was complicated in so many ways, certainly by the vast abundance and variety of plants, but also by the randomness of local plant names. […] Much of Pavord’s story, after a gleam of light from the clear Greek mind of Aristotle's friend Theophrastus, is a trudge through vast thickets of ignorance and incuriosity. Misinformation is laboriously copied and passed on from generation to generation with a few added mistakes. Pictures, of course, were more useful than local names or written descriptions when it came to identifying what herb or shrub you were talking about; but the pictures were often fanciful, copied inaccurately, badly reproduced, or attached to a text about a quite different plant. And in the Christian middle ages the delicate illustration of identifiable plants seen in Roman frescos or Persian miniatures often gave way to a kind of blobby conventionality vaguely flower-shaped flowers, vaguely leaf-shaped leaves, like little children’s drawings, utterly useless for identification. The early Renaissance artists began to look again at the individuality of the flowers and foliage they drew, and to celebrate it. So the marvellous herbaries began to be produced. And as an increasing wealth of new plants came piling in to Europe from the east and west of the world, the inadequacy of the old books and names became obvious. A struggle to find organising principles at last began again - a search for method, which took 200 years or more. Much of the book is a history of the trials and setbacks and ambitions of the searchers.’
S. Philips, ‘Cartografen aan de universiteit’. In: Nieuwsbrief Universiteitsgeschiedenis 10 (2004), nr. 2, p. 13-16. Bespreekt kort leven en werk van Mercator en Hondius in de zestiende eeuw.
H.C. Pouls, De landmeter Jan Pietersz. Dou en de Hollandse Cirkel. Delft, 2004. Nederlandse Commissie voor Geodesie 41. In 1612 verscheen van de hand van de landmeter Jan Pietersz. Dou het Tractaet vant maken ende Gebruycken eens nieu gheordonneerden Mathematischen Instruments. Hierin werd een nieuw landmeetkundig instrument beschreven. Dit nieuwe instrument had hij onder meer gebruikt bij de droogmakerij van de Beemster. Het werd gedurende bijna 200 jaar het meest gebruikte instrument van de Nederlandse landmeters. Dit instrument is men later Cirkel van Dou of Hollandse Cirkel gaan noemen. Interessant voor de artes, aangezien in deze publicatie niet alleen wordt ingegaan op de inhoud van het traktaat, maar op p. 2-35 o.a. ook aandacht voor zaken als ‘De Hollandse landmeter, ca. 1300 - begin 17e eeuw’, ‘De theoretische en praktische kennis van de landmeter, 13e - 16e eeuw’, en ‘Het instrumentarium van de landmeter tot ca. 1600’. Online te bekijken via www.ncg.knaw.nl/Publicaties/Groen/pdf/41Pouls.pdf.
Revue du Nord. Histoire Nord de la France – Belgique – Pays-Bas 87 (2005). Themanummer: ‘L’invention du Nord de l’Antiquité à nos jours. De l’image géographique au stéréotype régional’. Red. O. Parsis-Barubé. Interessant voor de artes is met name de eerste afdeling, Espaces fantasmatiques: terres, mers et hommes du Nord dans l’imaginaire antique et médiéval. Hierin komen de volgende artikelen voor:
19
- J. Boulogne, ‘Espaces et peuples septentrionaux dans les représentations mythiques des Grecs de l’Antiquité’, p. 277-292; - C. Mériaux, ‘Parochiae barbaricae? Quelques remarques sur la perception des diocèses septentrionaux de la Gaule pendant le haut Moyen Âge’, p. 293-304; - È.-M. Halba, ‘Le «Nord» dans l’imaginaire des personnages épiques. Étude de la notion d’étranger dans la geste de Doon de Mayence’, p. 305-322.
K. Robertson en M. Uebel (ed.), The Middle Ages at Work. Practicing Labor in Late Medieval England. New York 2004. The New Middle Ages. A. Smets, ‘Op schrift stellen. Over handschriften met Middelnederlandse artesteksten’. In: Madoc. Tijdschrift over de Middeleeuwen 19 (2005), nr. 2, p. 108-110. [Recensie van: O.S.H. Lie en J. Reynaert (red.), Artes in context. Opstellen over het handschriftelijke milieu van Middelnederlandse artesteksten. Hilversum, 2004. Artesliteratuur in de Nederlanden 3.] A. Smets, ‘Bitter en zoet. De twee zijden van de medaille van medische kennis en medische wereld tijdens de Middeleeuwen’. In: Madoc. Tijdschrift over de Middeleeuwen 19 (2005), nr. 4, p. 234236. [Recensie van: E. Huizenga, Bitterzoete Balsem. Geneeskunde, chirurgie en farmacie in de late Middeleeuwen. Hilversum, 2004.] L. Sondergaard en R.T. Hansen (ed.), Monsters, Marvels and Miracles. Imaginary Journeys and Landscapes in the Middle Ages. Odense, 2005. J. Touber, ‘Het lichaam volgens Le Goff’. In: Madoc. Tijdschrift over de Middeleeuwen 19 (2005), nr. 2, p. 102-104. [Recensie van: J. le Goff en N. Truong, De geschiedenis van het lichaam in de Middeleeuwen. Vert. T. Buckinx. Amsterdam, 2004.] Um die Wurst. Vom Essen und Trinken im Mittelalter. Wenen, 2005. [Incl. cd-rom.] Kleurrijke catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling in het Wien Museum, Wenen van 2 juni 2005 tot 8 januari 2006. Uit de beschrijving op de website van het museum: ‘Besonders für den Menschen im Mittelalter war, neben dem Tod, Essen das Hauptinteresse am Dasein, weil es nicht nur dem Überleben diente, sondern auch Ausdruck von sozialem Status, Macht, Reichtum und religiöser Lebensführung war. Der Umgang mit Essen und Trinken, von der Produktion bis zur Entsorgung der Stoffwechselprodukte, stellt ein wesentliches Element in der mittelalterlichen Gesellschaft dar; und es gibt kaum einen Bereich, vom Recht über die Medizin bis hin zur Religion, der nicht mit Essen und Trinken verbunden war. Die Ausstellung geht einerseits den soziologischen Phänomenen der besonderen Wertigkeit von Essen und Trinken im Mittelalter nach. Zum Anderen beschäftigt sich die Ausstellung mit der Technik der Nahrungszuund aufbereitung (Konservieren, Herstellung, Kochen, Entsorgen). Daher werden vier Themenbereiche untersucht, die sich jeweils mit einer bestimmten sozialen Gruppe in Übereinstimmung bringen lassen: [1] Die Produktion der Nahrungsmittel lag bei den Bauern […]. [2] Handel mit und Veredelung von Nahrungsmitteln war Aufgabe und Privileg der Bürger […]. [3] Dem Adel blieb die Speise als Luxusgut vorbehalten […]. [4] Die Geistlichkeit pflegte ein streng reguliertes Leben, was auch ihr Verhältnis zur Nahrung prägte.’
R.W. Unger, Beer in the Middle Ages and the Renaissance. Philadelphia, 2004. Uit de recensie in The Medieval Review (06.01.15): ‘Unger traces the technical character of the beverage and the social context of beer drinking, which was very different from modern perceptions. […] During the fourteenth and fifteenth centuries, as beer became both better and relatively cheaper, and as wars disrupted French wine production and distribution, the border between wine and beer areas moved south and west as far as Paris. The northern Low Countries were the earliest major export market to develop for hopped north German beer. Faced with a loss of income from the gruitgeld, the counts of Holland initially forbade the production of and trade in hopped beer, but in the early fourteenth century several Dutch towns got charters permitting their brewers to make hopped beer. The charter of Dordrecht (1321) distinguished between hoppenbier and ael (unhopped beer). This distinction persisted in the English words and practice. The word "beer" was imported into England from continental usage. The older technique with gruit did not end immediately, for brewers had to learn the right proportions of hops and other ingredients by trial and error, just as North German brewers had made hopped beer for some time before they started exporting it, and the Dutch brewers were the same. The major increase in Dutch production
20
came between c. 1380 and 1450. Hops were initially imported from Germany, but they were being grown in the northern Netherlands by the fourteenth century and soon exported. Production changed from the household to the workshop, and the trade became more professionalized. Beer, second only to export quality textiles, became crucial to the transformation of Holland to a primarily commercial and industrial economy.’
K. Vanagt, ‘[Recensie van: E. Huizenga, Bitterzoete Balsem. Geneeskunde, chirurgie en farmacie in de late Middeleeuwen. Hilversum, 2004]’. In: Gewina. Tijdschrift voor de Geschiedenis der Geneeskunde, Natuurwetenschappen, Wiskunde en Techniek 28 (2005), nr. 3, p. 157-158. R. Vermeij, ‘De receptie van de copernicaanse astronomie in de Nederlandse Republiek, 1570-1750 [Bespreking van: R. Vermeij, The Calvinist Copernicans. The Reception of the New Astronomy in the Dutch Republic, 1575-1750. Amsterdam, 2002. Geschiedenis van de Wetenschap in Nederland 1]’. In: Nieuwsbrief Universiteitsgeschiedenis 10 (2004), nr. 2, p. 71-72. R. Vermeij, Kleine geschiedenis van de wetenschap. Amsterdam, 2006. J.P. Westgeest, De natuur in beeld. Middeleeuwse mensen, dieren, planten en stenen in de geïllustreerde handschriften van Der naturen bloeme, Jacob van Maerlants bestiaris. Diss. Leiden, 2006. [Te verschijnen.] A. Willemsen, ‘Scholen en scholieren in de Nederlanden in de Late Middeleeuwen’. In: Madoc. Tijdschrift over de Middeleeuwen 19 (2005), nr. 3, p. 139-149. J.M. van Winter, ‘Lente’. In: Madoc. Tijdschrift over de Middeleeuwen 19 (2005), nr. 1, p. 33-35. Eerste van een reeks columns over o.a. diëten, regimina, temperamentenleer en humoren in de Middeleeuwen, geordend aan de hand van de vier jaargetijden.
J.M. van Winter, ‘Zomer’. In: Madoc. Tijdschrift over de Middeleeuwen 19 (2005), nr. 2, p. 90-92. Tweede van een reeks columns (zie hierboven).
J.M. van Winter, ‘Herfst’. In: Madoc. Tijdschrift over de Middeleeuwen 19 (2005), nr. 3, p. 150-152. Derde van een reeks columns (zie hierboven).
J.M. van Winter, ‘Winter’. In: Madoc. Tijdschrift over de Middeleeuwen 19 (2005), nr. 4, p. 222-224. Vierde van een reeks columns (zie hierboven).
S. Wittermans, ‘Het Schip van God’. In: Scientific American, Nederl. ed. 4 (2005), p. 52-53. Rubriek: Techniek in de Lage Landen. Over de ontwikkeling van de Fluit, een vrachtschip met grote capaciteit, vanaf het einde van de zestiende eeuw. De Fluit was een belangrijk element in de ontwikkeling van de Nederlanden tot de grootste zeemacht en handelsnatie in de de zeventiende eeuw.
Erwin Huizenga
21