FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN
Vrouwencriminaliteit in Gent tijdens de Bourgondische Periode (1385-1515)
Scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van Licentiaat in de Geschiedenis door
KATRIEN VAN EETVELD
Academiejaar 2006-2007
Promotor: Prof. Dr. Marc Boone Commissarissen: Prof. Dr. Monique Van Melkebeek Dr. Anne-Laure Van Bruaene
Woord vooraf
I
WOORD VOORAF Een scriptie maken is een intensieve bezigheid en slechts met de voortdurende hulp en steun van een aantal mensen ben ik er in gelukt deze thesis tot een goed einde te brengen. Graag wilde ik daarom de volgende mensen bedanken. Eerst en vooral wil ik Prof. Dr. M. Boone bedanken omdat hij bereid was het promotorschap van deze thesis op zich te nemen en dit onderzoek gedurende twee jaar te begeleiden. Ik ben ook dank verschuldigd aan alle andere medewerkers van de Vakgroep Middeleeuwen die mij bruikbare tips en nuttige raadgevingen hebben aangereikt. Mijn dank gaat ook uit naar mijn familieleden: naar mijn ouders voor hun onvoorwaardelijke steun tijdens het maken van deze thesis en naar mijn zus Griet en haar vriend David voor de vele aanmoedigingen wanneer deze nodig waren. Ook mijn vriend Bert wil ik bedanken omdat hij er altijd was voor mij en omdat hij rust bracht wanneer ik het niet meer zag zitten. Zijn raadgevingen en steun waren onmisbaar voor mij. Ten slotte wil ik ook mijn medestudenten bedanken voor de aangename afleiding tijdens deze drukke dagen.
Gent, 12 mei 2007
Bibliografie
I
BIBLIOGRAFIE 1. ONUITGEGEVEN BRONNEN Brussel, Algemeen Rijksarchief (ARA) Rekenkamers: Baljuwrekeningen Gent Nr. 14106 (1383-1393) microfilm 4656 Nr. 14107-14109 (1393-1411) microfilm 4656-4658 Nr. 14110 (1411-1416) microfilm 4658 Nr. 14111 (1416-1421) microfilm 4658-4659 Nr. 14112 (1421-1426) microfilm 4659 Nr. 14113 (1426-1433) microfilm 4659 Nr. 14114 (1433-1441) microfilm 4660 Nr. 14115 (1441-1453) microfilm 4660 Nr. 14116 (1453-1465) Nr. 14117 (1465-1481) Nr. 14118 (1481-1493) Nr. 14119 (1493-1501) Nr. 14120 (1501-1509) Nr. 14121 (1509-1538) Gent, Stadsarchief (SAG) Stadsrekeningen: Reeks 400, Registers 10-28 Ballinc-Bouc (1472-1537): Reeks 212, 1 Register
2. UITGEGEVEN BRONNEN DE PAUW, N., Jehan Froissart’s Cronyke van Vlaenderen getranslateert uuten Franssoyse in Duytscher tale bij Gerijt Potter van der Loo in de XVe eeuw, Gent : Siffer, 1909, VII, 192p. FRIS, V., Dagboek van Gent van 1447 tot 1470 met een vervolg van 1477 tot 1515, 2delen, Gent, 1901-1904 (Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen, 4de reeks, nr.12) GHELDOLF, A.E., Coutume de la ville de Gand, I, Brussel, 1868, (Koninklijke Commissie voor de uitgave van de Oude Wetten en Verordeningen van België) (aanvullend) Memorieboek van de stad Ghent van ’t jaar 1301 tot 1737, deel I, Gent, 1852, (Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen, 2de reeks, nr.15) PIOT, C., ‘Vlaamsche Kronyk’, in Chroniques de Brabant et de Flandre, Brussel, 1879, pp.216-218
Bibliografie
II
3. LITERATUUR ALTINK, S., Huizen van illusies. Bordelen en prostitutie van middeleeuwen tot heden, Antwerpen, Veen, 1983, 248p. APS, J., Criminaliseringprocessen in het laatmiddeleeuwse Gent (1465-1540), (onuitgegeven licentiaatverhandeling), Universiteit Gent, 2001, 166p. BANGE, P., ‘De problematiek van het clandestiene huwelijk in het middeleeuwse bisdom Utrecht’, in DE BOER, D.E.H., MARSILJE, J.W., De Nederlanden in de late Middeleeuwen, Utrecht, Het Spectrum, 1987, pp. 410-424 IBID., ‘Voorstellingen over seksualiteit in de late Middeleeuwen’ , in G. Hekma en H. Roodenburg, Soete minne en helsche boosheit, seksuele voorstellingen in Nederland 13001850, Nijmegen, Sun, 1988, pp.42-60 BENTEIN, R., Brave meisjes en stoute jongens? Genderverschillen in de geschiedenis van de criminaliteit. Onderzoek naar de Hasseltse jeugdrechtbank tijdens het interbellum, (onuitgegeven licentiaatverhandeling), Universiteit Gent, 2003-2004, 217p. BERENTS, D. A., Misdaad in de Middeleeuwen, een onderzoek naar de criminaliteit in het laat-middeleeuws Utrecht, Zutphen, De Walburg pers., 1984, 176p. IBID., Het werk van de vos. Samenleving en criminaliteit in de Middeleeuwen, Zutphen, De Walburg Pers, 1985, 216p. BEULLENS, P. en ELSEN, P., Antieke Filosofie, Kapellen, De Nederlandsche Boekhandel, 1994, 80p. BLOCKMANS, W. P.en PREVENIER, W., ‘Armoede in de Nederlanden van de veertiende tot het midden van de zestiende eeuw: bronnen en problemen’, in Tijdschrift voor Geschiedenis, LXXXIII, Groningen, Wolters-Noordhoff, 1975, pp. 501-538 BLOCKMANS, W. P.en PREVENIER, W., De Bourgondiërs. De Nederlanden op weg naar eenheid (1384-1530), Amsterdam, Meulenhoff, 1997, 288p. BLOCKMANS, W. P., ‘Vlaanderen 1384-1482’, in Algemene Geschiedenis der Nederlanden, Bussum, Unieboek, 1980, deel 4, pp. 201-224 IBID., Het wisselingsproces van de Gentse schepenen tijdens de vijftiende eeuw, 1987, pp.7596 (toegankelijk in Open Access Universiteit Leiden) BLOM, J.C.H., LAMBERTS, E., Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2004, p.420 BOONE, M., DUMON, M. en REUSENS, B., Immobiliënmarkt, fiscaliteit en sociale ongelijkheid te Gent, 1483-1503, Kortrijk-Heule, 1981, 285p.
Bibliografie
III
BOONE, M., ‘Geld en macht: Gentse stadsfinancien en de Bourgondische staatsvorming (1384-1453)’, in Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, 15, 1990, 260p. IBID., Les gens de métiers à l’époque corporative à Gand et des litiges professionnels (13501450), in: BOONE, M ., PRAK, M., (eds.), Statuts individuels, statuts corporatifs et statuts judiciares dans les villes européennes (moyen âge et temps modernes), Actes du colloque tenu à Gand les 12-14 octobre 1995, Leuven/Apeldoorn, Garant, 1996, pp.23-47 IBID., ‘State power and illicit sexuality: the persecution of sodomy in late medieval Bruges’, in Journal of Medieval History, Elsevier, 1996, vol.22, nr.2, pp.135-153 BOUND, F., ‘ ‘An Angry and Malicious Mind’? Narratives of Slander at the Church Courts of York, c.1660-c.1760’, in History Workshop Journal, nr.56, 2003, pp.59-77 BRACKE, N., CALCOEN, R., (ea.), ‘Vrouwengeschiedenis’, in Brood en rozen tijdschrift voor geschiedenis van sociale beweging, Gent, AMSAB, 1996, vol.3, 120p. BRISSAUD, Y.-B., ‘l’Infanticide à la fin du Moyen Age, ses motivations, psychologiques et sa répression’, in Reveu Historique de droit français et étranger, Parijs, Sirey, 1972, vol.2, pp. 229-256 BRUNDAGE, J.A., ‘Rape and marriage in the Medieval Canon Law’, in Revue de Droit Canonique, Strasbourg, Université des sciences humaines de Strasbourg, 1979, vol.28, pp.6275 BUNTINX, J., ‘Verkrachting en hulpgeroep in het Oud-Vlaams recht’, in Handelingen der Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal-, Letterkunde en Geschiedens, 1955, vol.23, pp.334354 BUTLER, S.M., ‘Women, Suicide, and the Jury in Later Medieval England’, in Journal of Women in Culture and Society, 2006, vol.32, nr.1, pp.141-166 BUVENS, F., Het gerechtelijk leven der stad Gent, weerspiegeld in de stadsrekeningen (1384-1467), S.l., s.n., 1963, 167p. CASTAN, N. en Y., ‘Beroep op, behoefte aan en gevoel voor recht tegenover de officiële rechtspleging gedurende de 18e eeuw in Frankrijk, in Tijdschrift voor Criminologie, 20, 1978, pp.121-132 CATE, C.L. ten, Tot glorie der gerechtigheid. De geschiedenis van het brandmerken als lijfstraf in Nederland, Amsterdam, 1975, 228p. CAPP, B., ‘The Double Standard Revisited: Plebeian Women and Male Sexual Reputation in Early Modern England’, in Past and Present, Oxford University Press, 1999, 162, pp.70-100 CHOJNACKI, S., ‘The Power of Love: Wives and Husbands in Late Medieval Venice’, in ERLER, M. and KOWALESKI, M., Women and Power in the Middle Ages, Athens, The University of Georgia Press, 1988, pp. 37-61
Bibliografie
IV
CLAEYS, P., Le bourreau de Gand. Sa mission, ses fonctions, ses privilèges, Gent, J.Vuylsteke, 1893, s.p. COBBEN, J.J., Johannes Wier. Zijn opvattingen over bezetenheid, hekserij en magie, Assen, 1960, pp.42-49 CORBIN, A., Violences sexuelles, Parijs, Éditions Imago, 1989, p.165 CUYPERS, M., De Gentse voorgeboden (1337-1433) – De stedelijke reglementen en een peiling naar de effectieve toepassing ervan, (onuitgegeven licentiaatverhandeling), UGent, 1975-1976, 183p. DEAN, T., Misdaad in de Middeleeuwen, Amsterdam, Pearson Education Benelux, 2004, p.227 DECAVELE , J., Stadsarchief van Gent. Archiefgids. 1: Oud archief,, Gent, Stadsbestuur, 1983, 271p. DE DAMHOUDER, J., Pracktycke ende handbouck in criminele zaeken, verchiert met zommighe schoone figuren ende beilden ter materie dienende, (anastatische herdruk, door J. Monbailluy en J. Dauwe), Roeselare, Den Wijngaert, 1981, 293, XVp. DE KOK, H., Vrouwenhandel en Prostitutie in de oude Kempen, (Centrum voor de studie van land en volk van de Kempen), Turnhout, 1997, vol.7, 90p. DE MECHELEER, L., ‘Armoede in de late Middeleeuwen’, in De armoede in onze gewesten van de Middeleeuwen tot nu, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1991, pp. 501-511 DE MEYER, G. M. en VANDEN ELZEN, E.W.F., ‘Het huwelijk van burgers in de late Middeleeuwen’, in Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 14, Hilversum, Verloren, 1988, pp.1-28 DE MEYER, G.M., Min en Onmin. Mannen en vrouwen over hun samen leven aan het einde van de vijftiende eeuw, Hilversum: Verloren, 1989, 196p. DE PAUW, N., Jehan Froissart’s Cronyke van Vlaenderen getranslateert uuten Franssoyse in Duytscher tale bij Gerijt Potter van der Loo in de XVe eeuw, Gent, Siffer, 1909. VII, 192 p. DE SEYN, E., Geschied –en Aardrijkskundig Woordenboek der Belgische Gemeenten, deel II, Brussel, Uitgeverij Bieleveld, s.p. DE WIN, P., De schandstraffen in het wereldlijk strafrecht in de Zuidelijke Nederlanden van de Middeleeuwen tot de Franse Tijd bestudeerd in Europees perspectief, (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België), Brussel, 53, 1991, nr.139, 276p. DIERICX, C., Mémoires sur la ville de Gand, 2delen, Gent, 1814-1815, pp.392 DUBY, G. en PERROT, Histoire des femmes en Occident 3 XVIe –XVIIe siècles, s.l., Plon, 1991, 557p.
Bibliografie
V
DUPONT, G., Maagdenverleidsters, hoeren en speculanten. Prostitutie in Brugge tijdens de Bourgondische periode (1385-1515), (Vlaamse Historische Studies 10), Brugge, Van De Wiele, 1996, 243p. FISELIER, J., ‘Wat is criminaliteit? Inleiding’, in ARS AEQUI LIBRI, (ed.), 549p. FREDERICQ, P., Corpus documentorum inquisitionis haereticae pravitatis neerlandicae: verzameling van stukken betreffende de pauselijke en bisschoppelijke inquisitie in de Nederlanden, Gent: Vuylsteke, 1889-1906, deel I, II en III FRIS, V., De oude straatnamen van Gent : een prijsboek voor de schooljeugd, Gent, Volksdrukkerij, 1925, 234p. GACHARD, M. en PINCHART, A., Inventaire des Archives des Chambres de comptes précédén d’une notice historique sur les anciennes institutions, 6dln., Brussel, 1837-1879 GEERTS, K., De spelende mens in de Boergondische Nederlanden, (Vlaamse Historische Studies 4), Brugge, Genootschap voor Geschiedenis, 1987, 197p. GEREMEK, B., ‘Criminalité, vagabondage, paupérisme: la marginalité à l’aube des temps modernes’, in Revue d’Histoire Moderne et Contemporaine, XXI, Paris, Société d’histoire moderne, 1974, pp. 337-375 GILISSEN, J., ‘La femme dans l’ancien droit Belge’, in La Femme, Receuils de la Société Jean Bodin, XII, Bruxelles, 1962, pp.255-321 GONTHIER, N., ‘Délinquances ou victimes, les femmes dans la société lyonnaise du XVe Siècle’, in Revue Historique, Paris, PVF, 1984, pp.25-46 IBID., Cris de haine et rites d’unité. La violence dans les villes, XIIIe-XVIe siècle, Turnhout, 1992 GREILSAMMER, M., ‘Rapts de séduction et rapts violents en Flandre et en Brabant à la fin du moyen âge’, in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, Dordrecht, Kluwer, 1988, vol.56, pp. 49-84 HAEMERS, J., De Gentse Opstand (1449-1453). De strijd tussen rivaliserende netwerken om het stedelijke kapitaal, Kortrijk-Heule, 2004, 503p. HANAWALT, B ., ‘Violent Death in Fourteenth- and Early Fifteenth-Century England’, in Comparartive Studies in Society and History, Cambridge, Cambridge university press, 1976, vol.18, issue 3, pp. 297-320 HERRUP, C., ‘The Patriarch at Home: The Trial of the 2nd Earl of Castlehaven for Rape and Sodomy’, in History Workshop Journal, vol.41, issue 41, 1996, pp 1-18 HOWELL, M. C., ‘Citizenship and Gender: Women’s Political Status in Northern Medieval Cities’, in ERLER, M. and KOWALESKI, M., Women and Power in the Middle Ages, Athens, The University of Georgia Press, 1988, pp. 37-61
Bibliografie
VI
HUDIG, J.C., De criminaliteit der vrouw, Utrecht, 1940, 246p. KINT, A., Het gevangeniswezen in het graafschap Vlaanderen tijdens de late Middeleeuwen (14e-15e eeuw), (onuitgegeven licentiaatverhandeling), UGent, 1987-1988, 160p. KLOEK, E., Wie hij zij, man of wijf. Vrouwengeschiedenis en de vroegmoderne tijd, Hilversum, Uitg. Verloren, 1990, 183p. LANHERS, Y., ‘Crimes et criminels au XIVe siècle’, in Revue Historique, 92, Paris, PVF, 1968, pp. 325-338 LASTIQUE, E. en LEMAY, H. R., ‘A Medieval Physician’s Guide to Virginity’, in SALISBURY, J. E., Sex in the Middle Ages. A Book of Essays, New York and London, Garland Publishing, Inc., 1991, pp. 56-83 LERNO, E., De beulen van Gent en Brugge gedurende de Bourgondische periode, (onuitgegeven licentiaatverhandeling), Universiteit Gent, 1996, 165p. LINSKENS, R., Wat ’n leven! Mannen en vrouwen in de middeleeuwen, AntwerpenAmsterdam, 1974, 207p. MAES, L. TH., Vijf eeuwen stedelijk strafrecht. Bijdrage tot de rechts- en cultuurgeschiedenis der Nederlanden, Antwerpen, De Sikkel, 1947, 830p. MAES, M., ‘Kledij als teken van marginaliteit in de Middeleeuwen’, in Studia Historia Gandensia, 267, 1986, pp. 135-136 MAGHERMAN, H., Criminaliteit in de keure van het Land van Waas in de 15e en 16e eeuw: een onderzoek gesteund op baljuwsrekeningen, (onuitgegeven licentiaatverhandeling), Katholieke Universiteit Leuven, 1997, s.p. MONBALLYU, J., ‘De houding van de rechters tegenover hekserij in de zuidelijke Nederlanden tijdens de 15e tot 17e eeuw’, in Standen en Landen, Kortrijk, UGA, 1987, pp. 1134 IBID., ‘Het onderscheid tussen de civiele en de criminele en de ordinaire en de extraordinaire strafrechtspleging in het Vlaamse recht van de 16e eeuw, in Misdaad, zoen en straf. Aspecten van de middeleeuwse strafrechtsgeschiedenis in de Nederlanden, Hilversum, 1991 IBID., ‘Spiegelstraffen in het Brugse strafrecht in de eerste helft van de 16e eeuw’, in Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis, 2006, pp.164-186 MULLER, F. en RENKEMA, E.H., Wolters’ handwoordenboek Latijn-Nederlands, Groningen, Wolters, 1995 (11e druk), 1016p. MUYLLE, H., Aspecten van de geschiedenis van de criminaliteit, n.l, n.d., n.p. NICHOLAS, D.M., ‘Crime and punishment in fourteenth-century Ghent, in Revue Belge de philology et d’histoire, 1970, 48, pp.289-334, pp.1141-1176
Bibliografie
VII
OESTERLÉ, G., ‘Inceste’, in NAZ, R., Dicitionnaire de Droit Canonique, Paris, Letorizey et Ané, 1953, tome 5, pp. 1297-1314 PARKER, G., ‘Crime and the Early Modern Historian. A Review Article’, in Tijdschrift voor geschiedenis, 1981, vol.94, pp.595-601 PIÉRARD, C., ‘Peines infligées aux femmes délinquantes, à Mons, au XVe siècle’, in Standen en Landen, 22, 1961, pp.89-108 POELMAN, R., ‘Misdaad en straf in het oude Gent’, 2 delen, in De Oost-Oudburg, Jaarboek 27-28, 1990-1991 PORTEAU-BITKER, A., ‘Criminalié et délinquance féminines dans le droit pénal des XIIIe et XIVe siècles’, in Revue Historique de droit français et étranger, 58, 1980, pp. 13-56 PREVENIER, W ., ‘Vrouwenroof als middel tot sociale mobiliteit in het 15de –eeuwse Zeeland’, in DE BOER, D.E.H., MARSILJE, J.W., De Nederlanden in de late Middeleeuwen, Utrecht, Het Spectrum, 1987, pp. 410-424 RENAUT, M.-H., ‘La répression du vol de l’époque romaine au XXIe siècle’, in Revue Historique, Paris, PVF, 1996, pp. 3-49 RENIER, N., Vrouwencriminaliteit in de kasselrij Kortrijk (1385-1515), (onuitgegeven licentiaatverhandeling), Universiteit Gent, 1998, 120p. RICHARDS, J., Sex, Dissidence and Damnation. Minority groups in the Middle Ages, London, Routledge, 1990, 179p. ROETS, A-M ., ‘Vrouwen en criminaliteit : Gent in de achttiende eeuw’, in Tijdschrift voor Geschiedenis, 95, 1982, pp. 363-378 ROGGHE, P., ‘Het Gentsche Stadsbestuur van 1302 tot 1345. Een en ander betreffende het Gentsche stadspatriciaat’, in Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, nr.1, 1944, pp.1-29 ROSSIAUD, J., ‘Prostitution, jeunesse et société dans les villes du sud-est au XVe siècle’, in Annales E.S.C., 31, 1976, pp.289-325 IBID., La prostitution médievale, Paris, Flammarion, 1988, 286p. IBID., Medieval Prostitution, Oxford, Blackwell Publishers Ltd, 1995, 213p. ROTTHIER, I., Een verkenning . Criminaliteit – Vrouwen - 19e eeuw, Antwerpen - Gent, (onuitgegeven licentiaatverhandeling), UGent, 1997-1998, 182p. RUGGIERO, G., The Boundaries of Eros, sex crimes and sexuality in Renaissance Venice, New York, Oxford University Press, 1985, 223p. RUTENFRANS, C.J.C., Criminaliteit en sexe, Gouda-Quint, Arnhem, 1989, 350p.
Bibliografie
VIII
RYCKBOSCH, W., Tussen Gavere en Cadzand. De Gentse stadsfinancien op het einde van de middeleeuwen (1460-1495), Band II, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, 2005-2006 SALISBURY, J. E., ‘Bestiality in the Middle Ages’, in IDEM, Sex in the Middle Ages. A Book of Essays, New York and London, Garland Publishing, Inc., 1991, pp. 173-187 SCHMITT, J.-C., ‘Le suicide au moyen âge’, in Annales E.S.C., 1976, pp. 3-29 SHAHAR, Shulamith, ‘Tussen ideaal en werkelijkheid. Vrouwen in de middeleeuwse wereld., 1981, Königstein/Ts.: Athenäum,p. 315 SOLY, H., ‘Kroeglopen in Brabant en Vlaanderen’, in Spiegel Historiaal, XVIII, nov 1983, pp.569-577 SPIERENBURG, P., ‘Criminele geschiedenis – een literatuuroverzicht’, in Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 23, 1981, pp;251-264 IBID., De verbroken betovering, mentaliteitsgeschiedenis van preïndustrieel Europa, Hilversum, Verloren, 1988, 345p. IBID., ‘Faces of violence’, in Crime, history and societies, 5, 2001, 97 STABEL, P., De kleine stad in Vlaanderen : bevolkingsdynamiek en economische functies van de kleine en secundaire stedelijke centra in het Gentse kwartier (14de-16de eeuw) (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren , 57, nr. 156), Brussel, 1995, 320p. STEMVERS, F.A., De meisjes van plezier. De Geschiedenis van de prostitutie in Nederland, Antwerpen, Standaarduitgeverij, 1985, 167p. STRUBBE, E.I., De chronologie van de Middeleeuwen en de Moderne Tijden in de Nederlanden, Antwerpen, Standaard, 1960, 551p. TIERSSOONE, A., Vrouwen, criminaliteit en vrouwencriminaliteit in Antwerpen in de 15e en 16e eeuw, (onuitgegeven licentiaatverhandeling), Universiteit Gent, 1998, 178p. TLUSTY, B.A., ‘Drinking, family relations, and authority in Early Modern Germany’, in Journal of Family History, vol.29, nr.3, juli 2004, pp.253-273 VAN BRUAENE, A.-L., ‘De Gentse Memorieboeken als spiegel van stedelijk historisch bewustzijn (14de tot 16de eeuw)’, in Verhandelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, deel XXII, Gent, 1998, 390p. VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw, (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren , 16, nr. 19), Brussel, 1954, 399p.
Bibliografie
IX
IBID., Geschiedenis van het strafprocesrecht in Vlaanderen van de XIe tot XIVe eeuw, (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren , 18, nr. 24), Brussel, 1956, 370p. IBID., ‘La Peine dans les Anciens Pays-Bas (12e -17e S.)’, in La Peine/Punishment, Recueils de la Société Jean Bodin pour l’Histoire Comparative desn Institutions, deel II, 1956, pp.117141 VAN DEN AUWEELE, D., ‘Staatsinstellingen en recht circa 1100-1400’, in Algemene Geschiedenis der Nederlanden, Bussum, Unieboek, 1980, deel 3, pp. 145-163 VAN DE POL, L.C., Vrouwen en criminaliteit in Amsterdam in het derde kwart van de zeventiende eeuw, Amsterdam, 1979, s.p. VAN DER HEIJDEN, M., ‘Criminaliteit en sexe in 18e –eeuws Rotterdam’, in Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 21, Hilversum, Verloren, 1995, pp. 2-37 VAN DER HEIJDEN, M., ‘Women As Victims of Sexual and Domestic Violence In Seventeenth-Century Holland: Criminal Cases of Rape, Incest, and Maltreatment in Rotterdam and Delft’, in Journal of Social History, Spring 2000, vol.33 Issue 3, pp.623-644 VAN DIJCK, M., ‘De stad als onafhankelijke variabele en centrum van moderniteit. Langetermijntrends in stedelijke en rurale criminaliteitspatronen (1300-1800) in de Nederlanden', in Stadsgeschiedenis, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2006, pp. 7-26 VAN HAMME, H., De bestraffing van criminaliteit in Gent onder Filips de Goede (14191467 ) en Karel de Stoute( 1467 -1476 ), (onuitgegeven licentiaatverhandeling), Universiteit Gent, 2001, s.p. IBID., ‘Stedelijk particularisme versus vorstelijke centralisatie hun impact op de bestraffing van criminaliteit in het vijftiende-eeuwse Gent (ca.1419-ca.1480)’, in Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, nieuwe reeks, deel LV, Gent, 2001, pp.135-178 VAN HERWAARDEN, J., Opgelegde bedevaarten. Een studie over de praktijk van opleggen van bedevaarten (met name in de stedelijke rechtspraak) in de Nederlanden gedurende de late Middeleeuwen (ca 1300- ca 1550), Assen, Van Gorcum, 1978, 774p. VAN ROMPAEY, J., ‘Het compositierecht in Vlaanderen van de veertiende tot de achttiende eeuw’, in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 29, Dordrecht, Kluwer, 1961, pp. 43-79 IBID., Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Boergondische periode, (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren , 29, nr.62), Paleis der Academiën, Brussel, 1967, 701p. VAN SLOBBE, J.F., ‘Zedenmisdrijven voorheen en thans’, in Tijdschrift voor strafrecht, 50, 1940, pp. 270-306 VAN UYTVEN, R., De zinnelijke Middeleeuwen, Leuven, Davidsfonds, 1999, 232p.
Bibliografie
X
VAN WERVEKE, A., ‘Levend begraven’, in Volkskunde, 10-11, 1898-1899, pp. 110-114 IBID., Gedenkbladen uit het leven onzer voorouders, Gent, 1936, 238p. IBID., ‘De straf in de mand’, in Brabantse folklore, nr.102, 1938, pp.486-488 VANDEKERCKHOVE, L., Van straffen gesproken, de bestraffing van zelfdoding in het oude Europa, Tielt, Lannoo, 1985, 176p. VANHEMELRYCK, F., ‘Bijdrage tot de studie van het politieapparaat in het Ancien Régime’, in Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, II, 1971, pp. 501-511 IBID., ‘De studie van de criminaliteit in het Ancien Régime. Stand van het onderzoek en methode’, in Bijdragen tot de Geschiedenis, jg.56, afl. 3-4, 1973, pp. 209-241 IBID., ‘Misdaad en straf – Recent onderzoek naar de geschiedenis der criminaliteit’ in Bijdragen en Mededelingen van de Geschiedenis der Nederlanden, 93, afl. 2, 1978, pp. 177206 IBID., De criminaliteit in de ammanie van Brussel van de late Middeleeuwen tot het einde van het Ancien Régime, (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren , 43, nr.97), Brussel, 1981, 445p. IBID., Misdadigers tussen rechter en beul, 1400-1800, Antwerpen/Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1984, 207p. IBID., Ellendelingen voor galg en rad 1400-1800, Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel, 1985, 206p. IBID., Het gevecht met de duivel. Heksen in Vlaanderen, Leuven, Davidsfonds, 2000, 338p. IBID., ‘Marginalen in de geschiedenis. Over beulen, joden, hoeren, zigeuners en andere zondebokken’, 2004, uitgeverij Davidsfonds nv, Leuven, p302 VERGAUWEN, D., Over de schreef. Middeleeuwse priesters voor de rechter, Leuven, Davidsfonds, 2004, 128p. VERMEIR, R., ‘Politiek-institutionele en sociaal-economische geschiedenis 16de -18de eeuw: een bronnenstudie’, in ART, J. en BOONE, M. (red.), Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12de tot de 18de eeuw, Reeks: Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel 2, Centrum voor Geschiedenis, Universiteit Gent, Mens&Cultuur Uitgevers, p.290 VERMOESEN, A., Verklaringen rond de relatief geringe vrouwencriminaliteit: een literatuurstudie, (onuitgegeven licentiaatverhandeling) KULeuven, 1981, s.p. VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK, M., De Officialiteit van Doornik. Oorsprong en vroege ontwikkeling (1192-1300), (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren , 47, nr.117), Brussel, 1985, 210p.
Bibliografie
XI
IBID., ‘Incestuous Marriages: Formal Rules and Social Practice in the Southern Burgundian Netherlands’, in DAVIS, I., MULLER, M. en REES JONES, S., Love, Marriage, and the Family Ties in the Later Middle Ages, Turnhout, Brepols, 2003, vol.11, pp.77-95 WALKER, G., ‘Rereading Rape and Sexual Violence in Early Modern England’, in Gender and History, vol.10, Blackwell Publishers Ltd., No. 1, April 1998, pp 1-25 WIELANT, F., Corte instructie in materie criminele, uitgegeven en toegelicht door J. Monbailluy, (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren , 47, nr.117), WIJNANT, L., De Gentse staten van goed 1400-1404 : proeve van historisch commentaar Gent , 3 volumes, 1967 ZAREMSKA, H., Les bannis au moyen âge, Paris, Aubier, 1996, 238p.
Inleiding
1
INLEIDING 1. INLEIDING Reeds enkele decennia staat vrouwengeschiedenis in de belangstelling en wordt historisch onderzoek niet langer alleen gevoerd vanuit het standpunt van politieke en militaire gebeurtenissen. Onderbelichte groepen worden voortaan uit de schaduw gehaald en in het spotlicht geplaatst. De traditionele geschiedschrijving davert op haar grondvesten en moet plaats ruimen voor een intiemere historische benadering van de bronnen. De laatste jaren wordt overwegend interesse getoond in de meer marginale groepen van de bevolking, zoals landlopers, prostituees, homoseksuelen en ook criminele vrouwen. Criminaliteit maakt reeds eeuwen deel uit van het dagelijkse leven, maar blijft een omstreden kant van de samenleving. Doorheen de geschiedenis kreeg criminaliteit steeds een andere plaats toebedeeld binnen de maatschappij en werden bepaalde (mis)daden heen en weer geslingerd tussen tolerantie en repressie.
Criminaliteit roept bij veel mensen fascinatie op, maar stoot tegelijkertijd af. Deze dualiteit lag aan de basis van onze interesse voor het fenomeen. Centraal in ons onderzoek staat de vrouw als delinquente én als slachtoffer. Aangezien wij de bedoeling ter hand namen om het onderzoek zowel kwantitatief als kwalitatief te benaderen, zou het standpunt van vrouw als misdadigster een te eenzijdig licht werpen op de vrouwelijke criminaliteit. De modaliteit van hun bestaan zorgt echter voor een heuristisch probleem, het gebrek aan concrete bronnen en exacte informatie. Dit obstakel wordt omzeild door het gebruik van indirect bronnenmateriaal zoals de gerechtelijke en juridische archieven van de baljuw- en stadsrekeningen waarbij de baljuwrekeningen compleet werden doorgenomen voor onze periode en de stadsrekeningen slechts gedeeltelijk.
Onze verhandeling vormt de studie van de vrouwencriminaliteit in de stad Gent intra muros van 1385-1515. Als tijdskader opteerden wij voor de Bourgondische periode omdat Gent tijdens deze periode tot de meest bloeiende steden van de Nederlanden behoorde. Wij hebben voor de stad als geografische omschrijving gekozen omdat de baljuws van de plattelandsomschrijvingen rond Gent, de Oud-Burg, de Vier Ambachten en het Land van Waas zelfstandig optraden en eigen rekeningen opstelden los van de baljuw van Gent.
Inleiding
2
Bovendien was er reeds onderzoek gevoerd naar de criminaliteit in enkele van deze streken 1. De baljuw van Gent was gezien de belangrijke positie en de macht van de stad ook de belangrijkste van het hele graafschap op dat moment, dit kunnen wij afleiden uit de ontvangsten van zijn ambt, zijn politieke rol en bovendien zijn hogere wedde. Aanvankelijk was hij bevoegd voor de stad en de hele Gentse kasselrij. Maar de gigantische uitgestrektheid van dit ambtsterrein kwam de efficiëntie van het Gentse gerechtsapparaat absoluut niet ten goede. Omwille van praktische redenen verleende men via een Keure (respectievelijk in 1241 en 1242) zelfstandigheid aan de baljuws van het Land van Waas en de Vier Ambachten. Later verdiende ook de baljuw van Oudburg deze vrijheid en behield de Gentse baljuw dus enkel de stad Gent als ambtsgebied. Deze evolutie naar gescheiden rekeningen tussen de verscheidene baljuwschappen in de kasselrij verklaart mede de afbakening van het onderzochte gebied. De bedoeling van deze scriptie is een exhaustief overzicht te geven van de criminaliteit bij vrouwen, zowel van de praktische kant van de misdrijven als de psychologische zijde van de criminaliteit.
Het eerste deel van deze scriptie omvat een aantal praktische en algemene beschouwingen met betrekking tot criminaliteit in de late Middeleeuwen. In een eerste hoofdstuk wordt het onderwerp vanuit een juridische invalshoek omschreven. De bedoeling van dit hoofdstuk is om aan te geven hoe de opsporing van de misdaad in zijn werk ging en welke gerechtsofficieren een rol speelden in de werking van het gerechtelijke apparaat. Hoofdstuk II beschrijft de belangrijkste historische gebeurtenissen van de Bourgondische periode en besteedt aandacht aan de wijze waarop de tijdsgeest invloed uitoefent op de criminaliteit.
Het tweede deel van de scriptie behandelt specifiek de typologie van de misdrijven en de inhoudelijke betekenis en karakteristieken van elk delict op zich. De meeste aandacht zal hierbij uiteraard uitgaan naar een globaal overzicht van alle categorieën misdrijven waarbij de vrouw een rol speelde, hetzij als dader, hetzij als slachtoffer. Welke misdrijven waren vaak voorkomend? Bestaat er een specifieke typologie van wapens? Enkele algemene vragen dienen meer inzicht te verschaffen in het radarwerk van de criminele wereld in de Middeleeuwen. Naast de zuiver praktische kant van de criminaliteit, proberen wij ook een kort profiel te schetsen van de criminele vrouw of de vrouw als slachtoffer met een
1
MAGHERMAN, H., Criminaliteit in de keure van het Land van Waas in de 15e en 16e eeuw: een onderzoek gesteund op baljuwsrekeningen, (onuitgegeven licentiaatverhandeling), Katholieke Universiteit Leuven, 1997, s.p.
Inleiding
3
vermelding van een aantal mogelijke drijfveren. De redenen die schuilgaan achter een misdrijf zijn niet eenvoudig te achterhalen daar de bronnen weinig interesse toonden voor de persoonlijke kant van het verhaal. Hoofdstuk I vertelt de hoofdlijnen van de misdrijven tegen het vermogen aangetroffen in onze bronnen. Er wordt onder andere aandacht besteed aan de verschillen tussen diefstal en roof. Hoofdstuk II geeft een overzicht van de geweldmisdrijven tegen de fysieke integriteit en biedt inzicht in de discrepanties tussen doodslag en moord, slagen en verwondingen. Wegens de omvang van het bronnenmateriaal met betrekking tot de lichaamskrenkingen beperkten wij ons enkel voor dit delict tot steekproeven, maar de indicatieve waarde van deze bronnen is groot genoeg om conclusies te trekken. Hoofdstuk III beschrijft de strafbare feiten tegen de morele integriteit waarbij de opvattingen van de diverse actoren in een Middeleeuwse maatschappij, de Kerk en de wereldlijke overheid, die een rol speelden in de criminalisering van de prostitutie en sodomie, worden uiteengezet. In hoofdstuk IV worden de religieuze misdrijven geschetst waarna in hoofdstuk V de strafbare feiten tegen de openbare orde en veiligheid worden belicht. Hoofdstuk VI bespreekt de strafbare feiten tegen de vorstelijke privileges, zoals valsmunterij en meineed. Ten slotte verhaalt hoofdstuk VII de evolutie van de bedelarij en landloperij doorheen de eeuwen.
Deel III behandelt kort de straffen die in de Gentse baljuwrekeningen aan bod kwamen. Wij wensen in dit deel de efficiëntie van het gerechtelijke apparaat te toetsen. De straffen die bepaalde (wan)daden opleverden worden hier bondig uiteengezet in vijf hoofdstukken: doodstraffen, lijfstraffen, vrijheidsstraffen, schandstraffen en vermogenstraffen. Er wordt ook aandacht besteed aan de criminogene factoren waarbij de correlatie tussen de sociaaleconomische en politieke omstandigheden enerzijds en de criminaliteit anderzijds wordt belicht en zowel de interne drijfveren zoals zwakzinnigheid en dronkenschap als de externe redenen aan bod komen. Ten slotte worden enkele theoretische perspectieven op vrouwencriminaliteit besproken. Er is vaak gediscussieerd over de correlatie tussen misdaad en geslacht2. Veelvuldig werd beweerd dat geweld deel uitmaakte van de mannelijkheid zelf. Het is echter geen onderdeel van de culturele of sociale leefwereld van de vrouw. Dit zou dan de verklaring vormen voor de matige bijdrage van de vrouwen aan het misdaadcijfer. Deze stelling is al geruime tijd ontkracht. Vrouwen maken wel degelijk deel uit van de criminaliteit,
2
DEAN, T., Misdaad in de Middeleeuwen, Amsterdam, Pearson Education Benelux, 2004, 227p.
Inleiding
4
hetzij minder vaak dan de man. Er blijken overtredingen te bestaan die nagenoeg uitsluitend voorkwamen in de vrouwelijke misdaad. Het geslacht bepaalt dus ook het specifieke verloop van de criminaliteit. Deze dichotomie kan ook doorgetrokken worden op het strafrechtelijke vlak. Het vonnis van vrouwen werd niet op dezelfde wijze voltrokken als bij mannen. Verklaringen voor de verschillen in gewelddadig handelen tussen de seksen worden gezocht in diverse stromingen.
De gegevens van deze scriptie werden verkregen via uitgebreide bestudering van de bronnen, aangevuld met een omvangrijke literatuurstudie. Een laatste opmerking betreft het feit dat (vrouwen)criminaliteit een veelomvattend onderwerp is, waardoor het onmogelijk is om alle facetten van dit fenomeen op gelijke wijze te bespreken en uit te diepen.
2. BRONNEN EN BRONNENKRITIEK 2.1. Uitgegeven Bronnen Als normatieve bron maakten wij gebruik van Coutume de la ville de Gand van de hand van Gheldolf3. Daarnaast hebben wij aanvullend een beroep gedaan op Filips Wielant en Joos De Damhoudere die beide specifiek over de criminele wetgeving schreven. De wettelijke wereld werd in de Middeleeuwen grotendeels bepaald door het gewoonterecht. Dit gewoonterecht omvatte naast het privaat- en leenrecht ook het strafrecht dat bepaalt welke handelingen strafbaar zijn en welke straffen van toepassing zijn en het strafprocesrecht dat de bevoegdheden en inrichting van de strafrechtcolleges en de strafzaken regelt4. Filips Wielant omschreef het gewoonterecht in zijn Practijcke Civile uit 1519 als volgt: “Costume es recht niet gescreven, inbrocht by usantiën ende continuele acten van auderlingen ofte practesien, openbaerlijk geüseert sonder wederseggen vander meeste menichte van volcke, soe langen tijt als om costume te mogen prescriberen”. Oorspronkelijk was het gewoonterecht een ongeschreven recht waarbij de mondelinge formulering van een door de jaren heen gegroeide norm doorgegeven werd van oud op jong. De definitie van gewoonterecht maakt duidelijk dat er een aantal valkuilen bestaan bij de bestudering van deze coutumes. Een handeling wordt
3
GHELDOLF, A.E., Coutume de la ville de Gand, I, Brussel, 1868, (Koninklijke Commissie voor de uitgave van de Oude Wetten en Verordeningen van België) 4 VERMEIR, R., ‘Politiek-institutionele en sociaal-economische geschiedenis 16de -18de eeuw: een bronnenstudie’, in ART, J. en BOONE, M. (red.), Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12de tot de 18de eeuw, Reeks: Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel 2, Centrum voor Geschiedenis, Universiteit Gent, Mens&Cultuur Uitgevers, pp.98-105
Inleiding
5
pas als gewoonte beschouwd wanneer zij op herhaaldelijke wijze wordt uitgevoerd in een bepaalde context. Dit impliceert dat enkelvoudige handelingen niet als gewoonterecht worden beschouwd. Bovendien moeten al deze handelingen in het openbaar in de praktijk worden gebracht want een verdoken handeling kan nooit een gewoonterechtelijke norm tot stand doen komen. Een gewoonte bestaat enkel wanneer de meerderheid van de groep waar ze op van toepassing is haar aanvaardt en erkent. Deze gewoonten werden pas consequent op schrift opgetekend en gehomologeerd in de zestiende eeuw onder Keizer Karel. Voorheen werd af en toe een keure uitgevaardigd waarin gekozen recht (of gekoren recht) werd opgenomen. De regels uit de Keure waren dus wel degelijk wetten, maar bestonden hoofdzakelijk uit het bestaande gewoonterecht dat in deze vorm een herbevestiging zag5. Voor Gent zijn twee keures van belang6. De kloof tussen wettelijke wereld en werkelijke wereld is soms groter dan gedacht. De theoretische bepalingen van het recht worden niet steeds consequent toegepast door rechters bij het maken van hun beslissingen, vandaar dat het van belang is dat wij deze wettelijke benadering afzetten tegen de werkelijkheid in de gerechtelijke bronnen.
Naast de normatieve bronnen hebben wij ook gebruik gemaakt van enkele verhalende bronnen. Het Dagboek van Gent en het Memorieboek van Gent lenen zich uitstekend tot aanvullende studie. Het Dagboek werd in 1901 heruitgegeven door Victor Fris7. Het bestaat uit twee delen waarvan het eerste de gebeurtenissen beschrijft die zich in Gent hebben afgespeeld tussen 1447 en 1452. Het tweede deel bestrijkt de periode van 1452 tot 1515. Dit Dagboek beslaat een lijvig handschrift dat een afschrift vormt van een origineel werk. Het moet ergens te situeren zijn tussen 1467 en 1489. Over de identiteit van de auteur van het Dagboek is weinig geweten. Concrete inlichtingen biedt het ons niet, onrechtstreeks mogen wij wel afleiden dat de opsteller een Gentenaar moet geweest zijn met vrije toegang tot de archieven. Fris suggereert in de inleiding van de heruitgave uit 1901 dat het hier hoogstwaarschijnlijk gaat om een stadbeambte. Het Vervolg8 werd met zekerheid geschreven door een klerk van het schepenhuis, getuige de uittreksels van de Stadsrekeningen. Gachard en Schayes, heren die beiden het Dagboek vóór Fris in handen hadden en van een uitgave voorzagen, gaven het de foutieve titel ‘Résolutions de la Collacie de Gand’, zich beroepend op het feit dat vaak gesproken wordt over de Breeden Raad of 5
VAN DEN AUWEELE, D., ‘Staatsinstellingen en recht circa 1100-1400’, in Algemene Geschiedenis van de Nederlanden, Bussum, Unieboek, 1980, deel 3, p.159 6 Het Privilege van 1297 van Gewijde van Dampiere en het Privilege van 1438 van Filips de Goede 7 FRIS, V., Dagboek van Gent van 1447 tot 1470 met een vervolg van 1477 tot 1515, 2delen, Gent, 1901-1904 (Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen, 4de reeks, nr.12) 8 betreffende de periode 1477-1515
Inleiding
6
Collacie. Doch sloegen zij hier de bal mis, het boek bezit niet het karakter van een formeel stuk, hoewel het een groot aantal officiële documenten herbergt. Reeds in de veertiende eeuw treffen wij memorieboeken9 aan. Deze staan garant voor wat hun naam verraadt, namelijk het verzamelen en opslagen van zaken die in de memorie bewaard zijn. In eerste instantie bevat het boek aantekeningen over de organisatie van het stadbestuur. Voorts completeerde de auteur zijn memorieschrift met compilaties uit andere memorieboeken, kronieken, annalen en encyclopedieën. Uit deze informatie kunnen wij, als lezer, de persoonlijke interesse van de schrijver distilleren, zijn visie op de feiten waarnemen. Al deze memorieboeken uit het Gentse gaan terug op het officiële register van de schepennamen. Ieder jaar hield het stadhuis de namen van de nieuw verkozen schepenen bij tot in de negentiende eeuw. De meeste van deze herinneringsgeschriften vatten aan in het jaar 1301 waarbij de schepenlijsten het centrale punt uitmaken. Onder deze lijst staan aantekeningen in het Middelnederlands waarbij men in het kort de belangrijkste gebeurtenissen van dat jaar verhaalt. Victor Fris bestudeerde dit soort bronnen en concludeerde dat de waarde ervan niet overschat mag worden aangezien de aantekeningen niet origineel zijn en de handschriften vaak wemelen van de fouten. De memorieboeken uit de zestiende eeuw werden inderdaad aangevuld met aantekeningen uit kronieken, maar dit gaat niet op voor de oudere handschriften waar de aantekeningen uit eigen periode vaak origineel zijn10. Het belang van de bron is niet zozeer zijn waarde als bijdrage aan de geschiedenis van Gent, maar wel de betekenis van de bron zelf: waarom selecteerde men deze stukken, wie waren de auteurs,… Het memorieboek mag dus in geen geval het framework zijn van onze studie, maar kan wel een interessante bijdrage leveren.
2.2. Onuitgegeven Bronnen Als uitgangspunt voor deze studie zijn de baljuwrekeningen van de stad Gent11 als gerechtelijke bronnen bestudeerd. Deze rekeningen worden bewaard in het Fonds
9
Memorieboek van de stad Ghent van ’t jaar 1301 tot 1737, deel I, Gent, 1852, (Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen, 2de reeks, nr.15) 10 VAN BRUAENE, A.-L., ‘De Gentse Memorieboeken als spiegel van stedelijk historisch bewustzijn (14de tot 16de eeuw)’, in Verhandelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, deel XXII, Gent, 1998, pp.51-54 11 A.R.A., Rekenkamers, nr.14106-14121
Inleiding
7
Rekenkamers in het Brusselse Algemeen Rijksarchief12. De Rekenkamer was tot in de tweede helft van de XVIIe eeuw in Rijsel gestationeerd. Na overbrenging naar Brussel bleef een groot deel bewaard in het Rijselse Archives Départementales du Nord. De Rekenkamer bezat een uiteenlopende waaier aan bevoegdheden, gaande van het beheer van het kroondomein over de inspectie van de muntslag tot het verlenen van financieel advies aan de Overheid. Doch bestond hun belangrijkste taak uit het controleren van alle rekenplichtige ambtenaren13. De baljuws waren verplicht zo een driemaal per jaar hun rekeningen in te dienen bij de Rekenkamer van Rijsel waar deze gecontroleerd en geverifieerd werden14. Theoretisch loopt elke rekening dus voor een termijn van vier maanden, maar in de praktijk blijkt dit niet zo strikt nageleefd te worden. De periode varieerde van 1 maand tot 1 jaar. De rekeningen waren allemaal van perkament en geschreven met zwarte inkt in het Frans, behalve vier rekeningen in de jaren ’80 van de vijftiende eeuw onder het bewind van aartshertog Maximiliaan. Nochtans is deze plotse omschakeling van het Frans naar het Nederlands geen toevalligheid. In de jaren voorheen was Frans de voertaal van de administratie aangezien de rekenkamer in Rijsel verantwoordelijk was voor het controleren en verifiëren van de rekeningen. In mei 1483 komt het echter tot een breuk wanneer de steden zelfbestuur grijpen en Maximiliaan van Oostenrijk verjagen. Op dat moment gaan de Vlamingen over tot het zelf bevolken van de instellingen met de eigen taal als voertaal 15. Er dient nog een opmerking gemaakt te worden in verband met de datering van de rekeningen. Voor 1582 werkte men met de Gregoriaanse kalender, maar om verwarring te voorkomen hebben wij alles omgezet naar de Juliaanse kalender16.
Een rekening bestaat uit twee grote delen waarbij de inkomsten in de eerste post worden opgesomd en de uitgaven tot het tweede deel behoren. In de beginformule wordt de baljuw geïdentificeerd en wordt zijn ambtstermijn gespecificeerd, daarnaast bestaat de rubriek 12
In het ARA worden eveneens de archieven van de Bourgondische, Spaanse en Oostenrijkse Nederlanden opgeslagen tot 1795. Aanvullend treffen wij daar ook bewaarde bronnen uit de Franse Tijd en de het Koninkrijk der Nederlanden aan. 13 VERMEIR, R., ‘Politiek-institutionele en sociaal-economische geschiedenis 16de -18de eeuw: een bronnenstudie’, in ART, J. en BOONE, M. (red.), Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12de tot de 18de eeuw, Reeks: Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel 2, Centrum voor Geschiedenis, Universiteit Gent, Mens&Cultuur Uitgevers, pp.111-115 14 VAN ROMPAEY, J., Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Boergondische periode, (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren , 29, nr.62), Paleis der Academiën, Brussel, 1967, pp.321-322 15 Wij noteerden vier rekeningen in het Nederlands opgesteld: één rekening van Jacop van Gouy (5mei148322sept1483), twee van Jooris van Scoorisse (10okt1483-19sept1484 en 19sept1484-31mei1485) en eentje van Karl van Massemine (1okt1488-1okt1489) 16 STRUBBE, E.I., De chronologie van de Middeleeuwen en de Moderne Tijden in de Nederlanden, Antwerpen, Standaard, 1960, pp.46-47
Inleiding
8
“inkomsten” uit verschillende onderdelen waaronder de ontvangsten uit “dode hand”, de geldboeten en composities. Het tweede deel van de rekeningen, de “uitgaven” omvatten onder andere de lonen van de sergeanten en de kosten die de baljuw maakte bij het uitvoeren van zijn ambt, zoals alle onkosten die de strafrechtspraak met zich meebracht. De gerechtskosten kunnen verder ook het loon van de advocaten bevatten, de maaltijden van de schepenen en de leenmannen, de uitgaven voor executiemateriaal, zoals koorden, kettingen, een zwaard, een kar,… In de beide delen van de rekeningen worden de gegevens van delinquenten opgenomen, hun naam, de aard van het misdrijf en de eventuele straf, maar slechts sporadisch treffen wij aanwijzingen over de persoonlijkheid van de crimineel of de omstandigheden waarin het delict plaatsvonden. Wij dienen deze ambtelijke bronnen dan ook met de nodige voorzichtigheid te benaderen. De baljuwrekeningen werden pas opgesteld na afsluiting van de termijn zodat gegevens reeds verloren konden gaan en de rekeningen fouten kunnen bevatten. Wij moeten ook niet uit het oog verliezen dat de baljuws winst konden halen uit de boetes en composities, meer dan uit terechtstellingen, waardoor de conclusies een vertekend beeld kunnen weergeven.
De stadsrekeningen in het Stadsarchief van Gent werden doorgenomen voor de periode 1470-151517. De reden voor dit beperkte tijdsbestek valt te zoeken in de periodisering van het ballinc-bouc. Dit verbanningsregister neemt immers pas een aanvang in het derde kwart van de vijftiende eeuw en wij zijn in de stadsrekeningen voornamelijk op zoek gegaan naar de terugroeping van de bannelingen. De rekeningen doornemen voor het gehele tijdvak (13851515) had dus geen zin. Voor de periode 1470-1515 hebben wij de stadsrekeningen ook gecontroleerd op de issuebelasting. De issue, of exuwe, was een heffing op alle goederen die uit de macht van de schepenen gevoerd werden18. Deze belasting was in de eerste plaats van toepassing op emigratie en mortaliteit. Inningen gebeurden in de praktijk in de volgende zes gevallen: (1) wanneer een niet-poorter erfgenaam bleek van een overleden Gentse poorter, (2) bij het huwelijk van een poorteres met een niet-poorter, (3) bij emigratie van poorters, (4) als een poorter bepaalde bezittingen schonk aan niet-poorters, (5) wanneer iemands poorterschap door langdurige afwezigheid verviel en tenslotte, (6) als gevolg van qualic poorterscepe19. Ondanks het belang van de laatste twee categorieën in de voorgaande periodes kwamen ze 17
SAG, Stadsrekeningen, 400/23-42 BOONE, M., ‘Geld en macht: Gentse stadsfinancien en de Bourgondische staatsvorming (1384-1453)’, in Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, 15, 1990, pp.119-122 19 RYCKBOSCH, W., Tussen Gavere en Cadzand. De Gentse stadsfinancien op het einde van de middeleeuwen (1460-1495), Band II, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, 2005-2006, pp.165 18
Inleiding
9
bijna niet meer voor in het door ons onderzocht tijdsbestek. De issue-inning ten gevolge van qualic poorterscepe werd aanzien als een straf voor de persoon die zijn status als poorter van de stad verloor.
Alvorens de rubriek ‘teruggeroepen bannelingen’ in de stadsrekeningen te bespreken, is het van belang het nut van het verbanningsboek20 te verduidelijken. Wij namen het Ballinc-Bouc door tot 1515, het einde van de door ons bestudeerde periode. In dit register werden de namen bijgehouden van de verbannen Gentse poorters. Het verbanningsboek gaat van start in 1472 en loopt door tot het jaar 1537, maar is zeker niet het enige ooit bestaande boek in zijn soort. Zo vermeldt de inleiding van het ballinc-bouc zelf dat er een oudere verwijzing bestaat naar een verbanningsboek uit het jaar 135821. Ballingsschap was schijnbaar een populaire straf tijdens de late Middeleeuwen. De bestraffing gold voor het hele graafschap Vlaanderen, ‘uuten lande ende graefscepe van Vlaenderen’. De strafmaat varieerde van drie jaar, het minimum, tot de eeuwige verbanning. De gemiddelde termijn bedroeg vijftig jaar. Naast de naam van de bestrafte persoon werd ook genoteerd voor welke duur hij/zij verbannen werd en wat de aanzet vormde voor deze bestraffing. In de meeste gevallen werd de naam van de banneling naderhand opnieuw doorgehaald met een pennenstreep. Wat de exacte betekenis van dit schrappen is, wordt nergens expliciet vermeld, maar wij vermoeden dat het teruggeroepen bannelingen of gepardonneerde poorters betrof. Er bestonden immers een aantal manieren om een verbanning ongedaan te maken. In de eerste plaats was het mogelijk dat de schuld, en de daaraan gekoppelde straf, werd kwijtgescholden door een remissie (bij misdrijven met een dodelijk slachtoffer) of een pardon (in alle andere gevallen). Remissie en pardon maakten deel uit van het vorstelijke genaderecht22, een recht voorbehouden aan de vorstelijke instanties. Een tweede manier betrof het kwijtschelden van de straf, maar niet de schuld, wat men rappel van banne noemde. De personen die deze gratie te beurt viel werden wel geacht in ruil een geldelijke vergoeding te betalen. Deze teruggeroepen bannelingen en hun betaalde compensatie23 vinden wij terug in de stadsrekeningen. Per jaar werd gemiddeld aan 67 bannelingen de gratie verleend24. Deze gratieverlening reveleert een stedelijke politiek 20
S.A.G., Ballinc-Bouc (1472-1537): Reeks 212; 1 Register S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, “Den grooten ballinc-bouc bevindtende in stadsarchiven begint met 1472 en loopt tot 1537. Dat oudere ballinc boeken bestaan hebben volgt uyt eene aanteekening inden houdincbouc van 1358 alwaer gezeyd staet folio 8v staet inden ballinc-bouc boven”. 22 BOONE, M., op.cit., “Want remitteren is princelijk”, pp.53-54 23 Deze vergoeding varieerde sterk van persoon tot persoon, het gemiddelde bedrag bedroeg 417 d.gr. 24 RYCKBOSCH, W., Tussen Gavere en Cadzand. De Gentse stadsfinancien op het einde van de middeleeuwen (1460-1495), Band II, onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, 2005-2006, pp.313 21
Inleiding
10
van het terugroepen van politiek gelijkgestemden, maar er lag voornamelijk een financieel motief aan de basis voor de talrijk teruggekeerde bannelingen. Inderdaad, de vergoeding die men vroeg liep soms heel hoog op en bovendien riep men de meeste bannelingen reeds terug na twee, drie jaar ballingsschap, wat erop wijst dat dit slechts een vorm van geldpolitiek was. Delinquenten die verbannen werden voor langdurige periodes, maar konden weerkeren na twee jaar deden uitsluitend dienst als spijziging van de stadskas. Het vormt ook een indicatie van de onrust die bannelingen in groep veroorzaakten buiten de stad. In het verbanningsboek weerhielden wij enkel de namen van de verbannen vrouwen.
2.3. Opmerking Hierboven hebben wij reeds aangehaald dat de bronnen met de nodige voorzichtigheid dienen te worden geïnterpreteerd. Bij een onderzoek naar het gerechtelijke verleden mag nooit de betekenis van concepten als schuld, misdaad en repressie uit het oog verloren worden. Misdaad is een relatief begrip waar in iedere maatschappij een andere inhoud werd aan gegeven. De gewijzigde betekenis en de accentverschuivingen naargelang de bestudeerde periode maken ons attent op de relativiteit van deze begrippen. Een maatschappij is steeds onderhevig aan veranderingen waardoor de invulling van zeden en wetten evolueren in de tijd. Criminaliteit is een eeuwenoud verschijnsel, maar is doorheen de loop van de tijd vaak van betekenis veranderd, waardoor we misdaad niet mogen loskoppelen van de tijdsperiode, criminaliteit is sterk gerelateerd aan omgevingsfactoren. De samenleving is geen stilstaand fenomeen, het is een voortdurend proces dat spanningen teweeg brengt. Normen en ideeën liggen niet vast, zij zijn aan evolutie onderhevig net als de mens zelf. De opvattingen over de strafbaarheid van diverse misdrijven fluctueren naargelang de heersende mentaliteit in de maatschappij. Misdaden die eerst zwaar bestraft werden, verworden later tot toelaatbare fenomenen. Dit verklaart waarom het zo van belang is misdaadcijfers in evolutie te bekijken. Deze factor hangt samen met andere mentaliteitswaarden (eerbied voor het leven, respect voor de medemens en het familiale bestaan) die in verband gebracht kunnen worden met de Middeleeuwen. Criminaliteit verwijst naar ‘mis’ daad en dus onmiddellijk naar een vorm van menselijk gedrag dat niet geapprecieerd wordt. Criminaliteit is gericht op de grondslagen van de samenleving en aldus onduldbaar25. Dergelijke grondslagen zijn een uiting van overeenkomsten tussen mensen waaraan verplichtingen en verboden verbonden
25
VERMOESEN, A., Verklaringen rond de relatief geringe vrouwencriminaliteit: een literatuurstudie, (onuitgegeven licentiaatsverhandeling) KULeuven, 1981, pp.6
Inleiding
11
worden. Elke actie (een misdaad) wordt gekoppeld aan een bepaalde vorm van reactie (een sanctie). Bij overtreding van de afspraken dient de gemeenschap zich onmiddellijk te herstellen, op gevaar van verdwijning. Dit autokatalytische proces houdt de gewelddadige sfeer in een gemeenschap op gang. ‘Misdaden zijn daden die door de samenleving als onbehoorlijk, schadelijk en onduldbaar worden beleefd omdat zij haar voortbestaan ondermijnen. Het zijn daden die hetzij zelf direct en in zeer ernstige mate bedreigend zijn, hetzij een zodanig karakter vertonen dat voortdurende herhaling ervan, door de dader zelf of door anderen, de samenleving in gevaar brengen’26. In iedere gemeenschap van mensen bestaat een op schrift vastgestelde consensus rond wat onduldbare daden zijn, het strafwetboek. Tijden veranderen waardoor ook morele inzichten fluctueren. Wat voorheen als crimineel gedrag werd beschouwd, wordt nu geduld, denken wij maar aan de zware straffen die stonden op het plegen van zelfmoord in de middeleeuwen. De wettelijke wereld valt nooit volledig samen met de werkelijke wereld. Dit bemoeilijkt het historisch onderzoek ten zeerste. Veranderde opvattingen worden niet zo snel in kaart gebracht waardoor verouderde ideeën de kans krijgen jaren voort te leven in het strafwetboek. De Middeleeuwen staan vaak te boek als een harde en strenge wereld waarbij voornamelijk gedoeld wordt op de rigiditeit van hun strafrecht, de bestraffing. Deze beoordeling is niet helemaal correct daar wij ons laten leiden door onze huidige normgeving en een handeling op foutieve wijze beoordelen wanneer wij onze maatschappelijke ideeën er niet in terugvinden. Deze verantwoording om (mis)daden te plaatsen is geen objectieve maatstaf, maar een poging tot maatschappelijke rechtvaardiging. Alvorens wij een handelswijze beoordelen is het dus van belang dat wij die handeling afmeten aan de criteria die op die handelswijze van toepassing waren en dat wij er bewust van worden dat deze criteria niet onveranderbaar zijn doorheen de tijd27. Het strafrecht zorgt voor een weerspiegeling van de gewijzigde mentaliteit van een samenleving.
26
FISELIER, J., ‘Wat is criminaliteit? Inleiding’, in ARS AEQUI LIBRI, op.cit. pp. 7 VANDEKERCKHOVE, L., Van straffen gesproken, de bestraffing van zelfdoding in het oude Europa, Tielt, Lannoo, 1985, pp.11-12 27
Actoren in het historische veld
DEEL I: ACTOREN IN HET HISTORISCHE VELD
12
Actoren in het historische veld
13
HOOFDSTUK I: DE OUDE RECHTSSPRAAK 1.1. BALJUW De baljuw had de opdracht de vorst te vertegenwoordigen in de stad en op het platteland, afhankelijk van de omschrijving van zijn functie. Zijn bevoegdheden lagen op diverse terreinen en waren zeer uiteenlopend van aard, variërend van het vernieuwen van de schepenbanken tot het beteugelen van de misdaad. De administratieve taken van een baljuw waren in de praktijk ondergeschikt aan zijn bevoegdheden op gerechtelijk vlak, maar gezien het totale belang van zijn functie en de benoeming in naam van de vorst werden er vele eisen aan een baljuw gesteld. Deze voorwaarden waren eerst en vooral van persoonlijke aard. Zo moest een baljuw een wettige afstammeling zijn want bastaarden bezaten, naar Middeleeuwse normen, niet de competentie het ambt te bekleden. In de praktijk werd dit echter vaak omzeild door een aanvraag tot wettiging in te brengen bij de hertog die tegen betaling de persoon van de ‘titel’ van bastaard ontsloeg28. Een baljuw diende ook afkomstig te zijn uit een andere streek alvorens hij de functie kon bekleden in een bepaalde stad29. Hij en zijn echtgenote mochten het poorterschap van de stad niet bezitten om de onpartijdigheid van de baljuw te vrijwaren en te voorkomen dat hij voorkeursbehandelingen zou geven aan kennissen en familie30. Vreemd zijn aan de standplaats hield niet in dat de baljuw geen geboren Vlaming mocht zijn, integendeel, in de loop van de vijftiende eeuw zijn er meerdere grieven van steden bekend omtrent vreemdelingen in hun beleid. Zo wordt te Gent in 1453, na de slag bij Gavere, een baljuw uit Waals Vlaanderen aangeduid, Arnoul de Gouy die op de volledige steun van de hertog kon rekenen, maar waarover de stad zich verontwaardigd voelde31. Niet alleen op persoonlijk vlak, maar ook qua onderlegdheid diende een baljuw aan heel wat eisen te voldoen. Het was genoodzaakt dat hij noties van recht bezat als gevolg van een jarenlange ervaring in de praktijk om de stad op krachtige wijze te besturen32. 28
VAN ROMPAEY, J., Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Boergondische periode, (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren , 29, nr.62), Paleis der Academiën, Brussel, 1967, pp.110 29 In de Keure van Gent uit 1297 wordt bepaald dat de baljuw, zijn echtgenote én hun ouders niet geboren mochten zijn in de stad: “die gheboren es van der poert van Ghend hy of syn wyf van eenigher siden van den vier siden van maechscepe”, in GHELDOLF, A.E., Coutumes des pays et comté de Flandre. Coutume de la ville de Gand, deel I, Brussel, 1868, pp.426 30 VAN ROMPAEY, J., Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Boergondische periode, (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren , 29, nr.62), Paleis der Academiën, Brussel, 1967, pp.111-113 31 Ibid., pp.116-117 32 Ibid., pp.118
Actoren in het historische veld
14
Bij zijn aantreding moest de baljuw een dubbele eed afleggen33, ter verzekering van de lokale schepenen én het centrale gezag opdat hij het ambt plichtsbewust zou bekleden. Bovendien diende hij afstand te doen van zijn poorterschap34. Een opsomming van zijn bevoegdheden: het vernieuwen van de schepenbanken en de bekendmaking van de ordonnanties op administratief gebied, medewerking aan de stedelijke wetgeving, tussenkomst bij overdracht van de lenen, toezicht op de rechtsbedeling en beteugeling van de misdaad op gerechtelijk vlak35. In het kader van onze studie is vooral deze laatste bevoegdheid van essentieel belang. De baljuw was van ambtswege belast met de opsporing van de misdrijven en diende ex officio delinquenten in naam van de heer te vervolgen. In Gent hing hij echter volledig af van een private klacht en werd de vervolging ex officio niet erkend om de invloed van de vorstelijke vertegenwoordiging zo veel mogelijk te beperken. De Gentenaars waren nochtans van oordeel dat alle misdrijven opgespoord dienden te worden, maar hun ijver naar adequate strafvervolging werd overheerst door hun argwaan ten aanzien van de centrale macht. De beperkte invloed die de baljuw op deze manier te beurt viel werd gecompenseerd door zijn compositiepolitiek die hem toeliet de rechtspraak van de schepenen te omzeilen en een persoonlijke jurisdictie uit te oefenen36. De baljuw had immers het recht, maar niet de plicht, misdadigers voor de rechtbank te vervolgen waardoor hij eveneens kon opteren voor het aangaan van een compositie37. Eens een misdrijf aanhangig werd gemaakt bij een rechtbank verkreeg de baljuw een actieve rol in het proces als een soort van Openbaar Ministerie avant la lettre. Het recht zelf werd gesproken door de schepenen waarna de baljuw het vonnis oplegde en erop toezag dat het werd uitgevoerd. Aanvankelijk volbrachten de baljuws hun taak met ere en deden zij er alles aan om op goede voet te staan met de hertog, dit zal echter veranderen wanneer de venaliteit haar intrede doet in de loop van de vijftiende eeuw. De ambtsverpachting waarbij de titularis van een functie dit ambt enkel in bezit had door het hoogste bod te brengen deed enorme afbreuk aan de kwaliteit van het baljuwschap. Deze
33
A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 24maart1459-16sept1459, fol.135r Zo zien wij bijvoorbeeld hoe Triest het ambt van de Gouy overneemt na diens dood in maart 1459. De laatste ambtstermijn van de Gouy liep slechts van 8 januari 1459 tot 24 maart 1459 “veille de Pasques que ledit bailly fist son serment dudit bailliage ou lieu de feu Ernoul de Gouy, fait a Lille”. In de vijftiende eeuw gebeurde de eedaflegging immers voornamelijk rechtsreeks in de Rekenkamer te Rijsel. 34 VAN ROMPAEY, J., Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen , pp..122-131 35 VAN ROMPAEY, J., Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen, pp.261-299 36 IBID., ‘Stedelijk particularisme versus vorstelijke centralisatie hun impact op de bestraffing van criminaliteit in het vijftiende-eeuwse Gent (ca.1419-ca.1480)’, in Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, nieuwe reeks, deel LV, Gent, 2001, pp.150-151 37 Voor meer uitleg zie pagina 174-176 en VAN ROMPAEY, J., ‘Het compositierecht in Vlaanderen’, in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 1961, deel 29, pp.43-79
Actoren in het historische veld
15
vorm van verpachting kende zoveel succes dat er in 1473 amper tien functies waren die niet verpacht werden, waaronder het ambt van baljuw van Gent38.
De baljuws van Gent en Brugge waren de belangrijkste in het graafschap Vlaanderen. Dit was af te lezen aan het hogere loon dat zij ontvingen en de politieke rol die zij speelden. In de loop van de eeuwen onderging het ambtsterrein van de Gentse baljuw heel wat veranderingen waarbij in de vijftiende eeuw werd beslist dat zijn bevoegdheid zich zou beperken tot de stad zelf. Gent was de machtigste stad van Vlaanderen en bezorgde de baljuw dan ook heel wat politiek aanzien. Aanvankelijk strekte het ambtsgebied van de Gentse baljuw zich echter uit over de hele kasselrij van Gent, maar dit grondgebied barstte uit zijn voegen en kon enkel optimaal bestuurd worden wanneer men het in aparte ambtsgebieden zou verdelen. In 1241 werd aan het Land van Waas een keure verleend en het jaar daarop eentje aan de Vier Ambachten waardoor hun baljuws ondergeschikt werden aan de baljuw van Gent. Later zullen zij evolueren tot zelfstandige baljuws, gelijkwaardig aan de Gentse.
1.2. ANDERE GERECHTSDIENAREN De baljuw werd in zijn werk bijgestaan door enkele gerechtsdienaren die verantwoordelijk waren voor het vlotter maken van de rechtsgang. Een klerk diende om hem te helpen bij het vele schrijfwerk en het bijhouden van de ambtsregisters. Over deze registers van Gent is weinig geweten, behalve dat de baljuw er alle personen in optekende die veroordeeld waren tot een boete. Naast de naam en het bedrag vermelden de registers ook de reden van veroordeling, maar of de som werkelijk geïnd werd is niet duidelijk39. Sergeanten moesten de baljuw helpen bij het materiële werk en het handhaven van de openbare orde gekoppeld aan de beteugeling van de misdaad. In Gent ontvingen de sergeanten een vaste wedde voor hun diensten, uitbetaald door de vorst40. Voorts waren er nog de onderbaljuw en de beul. De scherprechter was verantwoordelijk voor de uitvoering van de lijfstraffen41.
38
De andere negen functies waren de soevereinbaljuw, de baljuw van Brugge, Biervliet, Veurne, Ieper, SintWinoksbergen, Dendermonde en de beide baljuwsambten van Sluis. 39 VAN ROMPAEY, J., Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen , pp..248 40 De uitbetaling van het loon van de sergeanten wordt steeds in de baljuwrekeningen vernoemd bij het deel van de ‘uitgaven’ onder de rubriek Les gaiges. 41 Meer over de beul: zie pagina 149-178
Actoren in het historische veld
16
1.3. SCHEPENEN De schepenen werkten nauw samen met de baljuw tijdens het strafproces en traden op als wethouders. Zij velden het oordeel dat door de baljuw volbracht moest worden, maar stonden wel onder grafelijke controle daar het de baljuw was die de schepenbank maande. De samenwerking tussen schepenen en baljuw was van uiterst belang voor de vlotte werking van de gerechtsgang.
In 1202 werd het Gentse bestuur georganiseerd naar het principe van de annaliteit, maar op het einde van de dertiende eeuw waren de spanningen tussen het patriciaat en de ambachten zo hoog opgelopen dat men genoodzaakt was het politieke beleid van Gent te vernieuwen42. In 1301 werd het Gentse stadsbestuur hervormd43 en ontstonden er twee aparte schepenbanken met elk een eigen afgelijnd takenpakket waarbij de schepenen van de Keure de voortzetters waren van de grafelijke rechtbank en de criminele en civiele rechtspraak hoedden. De andere schepenbank, de schepenen van Gedele, nam het zoenrecht voor haar rekening en sprak recht bij erfeniskwesties, regelde het voogdijschap van minderjarige wezen,… Er waren twee manieren waarop de banken konden samenkomen, ofwel in het openbaar (de vierschaar) ofwel in besloten zitting (de camere). In de vijftiende eeuw taanden hun macht en bevoegdheden door de oprichting van de Raad van Vlaanderen, het grafelijke gerechtshof. Elk jaar, vanaf 1359 tot 1540, kende de Gentse schepenbanken een wetsvernieuwing op 15 augustus waarbij de dertien schepenen van elke bank allen vervangen dienden te worden om machtsmisbruik te voorkomen. Een ambtstermijn duurde immers slechts één jaar, met als enige mogelijkheid het jaar daarop in de andere schepenbank te zetelen. Er dienden 26 zetels in totaal verdeeld te worden over de twee banken. Zes zetels waren voorbehouden aan de poorterij of de gegoede burgers, de overige 20 werden verdeeld onder de ambachtslieden waarbij in elk college vijf zetels werden gereserveerd voor de grote textielindustrie en vijf voor de andere ambachten44. In tegenstelling tot de baljuw waren de schepenen wettelijk verplicht grondbezit te hebben binnen de stad waardoor alle lijfeigenen,
42
VAN BRUAENE, A.-L., ‘De Gentse Memorieboeken als spiegel van stedelijk historisch bewustzijn (14de tot 16de eeuw)’, in Verhandelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, deel XXII, Gent, 1998, pp.49 43 De ordonnantie van Senlis uit 1301 uitgevaardigd door Filips de Schone 44 BLOCKMANS, W.P., Het wisselingsproces van de Gentse schepenen tijdens de vijftiende eeuw, 1987, pp.7596 (toegankelijk in Open Access Universiteit Leiden)
Actoren in het historische veld
17
clerici en ambtenaren waren uitgesloten van het ambt45. Naast een administratieve taak was hun voornaamste opdracht het zorgen voor de rechtspraak en het ondervragen van verdachten en getuigen. Er bestonden twee gerechtelijke procedures waar de schepenen bij het uitoefenen van de jurisdictie gebruik van konden maken: de aanklagende of accusatoire rechtspleging in openbare zitting en de inquisitoire of geheime procedure.
1.4. DE OFFICIALITEIT46
Daar de juridische bevoegdheid van de Gentse schepenbanken aan drie criteria moest voldoen, waren er ook bepaalde zaken en situaties die buiten hun rechtsbevoegdheid vielen. Ratione personae mochten de schepenen van Gent rechtspreken over alle poorters, vreemdelingen en ingezetenen van de stad, maar clerici, edellieden en vorstelijke officieren vielen buiten hun taakomschrijving. Ratione loci ressorteerden alle zaken gebeurd op Gents stedelijk grondgebied onder hun rechtspraak, maar delicten die plaatsvonden in kerken, kloosters en andere geestelijke plaatsen waren voorbehouden aan de kerkelijke rechtspraak, de Officialiteit. Ook ratione materiae bestonden er zaken die aan de Officialiteit overgedragen dienden worden. Dit toont het belang aan van de kerkelijke rechtspraak in de Middeleeuwen47 die zich voornamelijk op het vlak van huwelijksproblematiek liet gelden48
De Bisdommen Doornik en Kamerijk in de periode voor 155949
45
MAES, L. TH., Vijf eeuwen stedelijk strafrecht. Bijdrage tot de rechts- en cultuurgeschiedenis der Nederlanden, Antwerpen, De Sikkel, 1947, 830p. pp.54 46 VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK, M., De Officialiteit van Doornik. Oorsprong en vroege ontwikkeling (1192-1300), (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren , 47, nr.117), Brussel, 1985, pp.130-131 47 Gent behoorde tot de Officialiteit van Doornik 48 De Officialiteit deed uitspraak over de ontbinding van huwelijken door overspel, incestueuze banden, en zo meer. 49 VERGAUWEN, D., Over de schreef. Middeleeuwse priesters voor de rechter, Leuven, Davidsfonds, 2004, pp.12
Actoren in het historische veld
18
Alle misdrijven gepleegd door clerici behoorden exclusief toe aan de kerkelijke rechtbank, ook dagelijkse delicten als misbruik van het geloof en geweldpleging op geestelijken werden voor de Officialiteit gebracht waarbij een promotor als openbaar ministerie fungeerde. De Officialiteit zorgde regelmatig voor spanningen met de wereldlijke rechtspraak, vooral ten gevolge van de causae mixtae. Deze twijfelgevallen kunnen onder beide jurisdicties ressorteren en veroorzaken meer dan eens conflicten tussen de twee rivaliserende machten.
Actoren in het historische veld
19
HISTORISCH OVERZICHT (1385-1515) Op het einde van de veertiende eeuw lagen de Nederlanden helemaal overhoop. Alle vorstendommen waren uit op territoriumuitbreiding, zo nodig ten koste van anderen. Men sloot (huwelijks)allianties tussen gebieden die soms mijlenver van elkaar verwijderd lagen. Op deze wijze is het verbond tussen Bourgondië en Vlaanderen tot stand gekomen 50. In 1369 werd het lot van de Vlamingen verbonden met Bourgondië door het huwelijk van Margaretha van Male, erfdochter van de Vlaamse graaf Lodewijk (1346-1384), en Filips de Stoute, hertog van Bourgondië. Margaretha genoot door haar afkomst ook uitzicht op de opvolging in Artesië, Nevers, Rethel en Franche-Comté. Daarbovenop werd Filips de belofte gemaakt dat bij zijn huwelijk de door Vlaanderen verloren kasselrijen Rijsel, Dowaai en Orchies zouden terugkeren. In 1302, na de Guldensporenslag, had Vlaanderen immers afstand moeten doen van Frans-Vlaanderen aan de Franse kroon. Onder deze verenigde dynastie kenden onze contreien een bloeiperiode, hoewel Filips de Stoute (1384-1404) reeds van bij de aanvang van zijn regeerperiode harde maatregelen diende te nemen. Zo onderwierp hij het opstandige Gent in de Vrede van Doornik in december 1385. De opstand van Gent was in 1379 uitgebroken na een ruzie met die andere Vlaamse stad, Brugge. De oorzaak van het conflict kende een economische basis. Brugge kreeg de toestemming van de staat om een kanaal te graven waardoor de verplichte omvaart over Gent omzeild zou worden. Hiermee verloor Gent een belangrijke bron aan inkomsten van de graanhandel. De stad ging in de clinch met de Bruggelingen, maar Filips de Stoute maakte hier in 1385 een einde aan waarbij hij meteen duidelijke maakte hoe sterk hij zijn gezag wenste te handhaven. Gent ijverde echter duchtig voor zijn rechten en liet merken dat het de handel met Engeland tegen alle belangen in wenste te vrijwaren51. De Vrede van Doornik bepaalde echter dat Gent zijn privileges kon behouden mits het doorbreken van de handelscontacten met Engeland.
Op buitenlands vlak kende de Bourgondische heerser meer succes. De zwakke Franse vorst, de waanzinnige Karel VI, zorgde voor weinig weerstand en wekte bij de overige Europese staatshoofden het idee op dat zij aanspraak konden maken op Parijs. Zo lieten Filips de Stoute en zijn zoon en opvolger, Jan zonder Vrees (1404-1418) hun invloed gelden in Frankrijk.
50
BLOM, J.C.H., LAMBERTS, E., Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, HBuitgevers, 2004, pp.66 BLOCKMANS, W. P.en PREVENIER, W., De Bourgondiërs. De Nederlanden op weg naar eenheid (13841530), Amsterdam, Meulenhoff, 1997, pp.37-39 51
Actoren in het historische veld
20
Ondertussen bouwde Jan zonder Vrees in eigen gebied de centralistische staat verder uit52. De gunstige situatie aan het Franse hof in Parijs liep spaak in de jaren twintig van de vijftiende eeuw, maar maakte plaats voor andere voordelen. Filips de Goede (1418-1467), de derde Bourgondische vorst, verenigde na de moord op zijn vader twee hertogdommen en vier graafschappen in een Personele Unie. De Goede bleek een uitstekende diplomaat te zijn en kon op veel sympathie van zijn onderdanen rekenen. Vlaanderen ging meer en meer een onafhankelijke koers varen ten opzichte van Frankrijk en kende een serieuze uitbreiding tussen 1425-143553. Ondanks het harde werk van Filips de Goede om zijn staat te consolideren kwam het in 1436 toch tot enkele opstanden in de Vlaamse steden. Deze waren het gevolg van de toenadering tussen Vlaanderen en Frankrijk met de Vrede van Atrecht uit 1435. Dit bondgenootschap riep echter weerstand op bij Engeland, dat van groot economisch belang was voor Vlaanderen. Als antwoord op de Engelse handelsbelemmeringen liet Filips in 1436 beleg slaan voor Calais. De Vlaamse steden zagen het hoegenaamd niet zitten om strijd te leveren tegen hun belangrijkste handelspartner waardoor het beleg uitliep op een debacle. Het was niet de eerste keer dat een Bourgondische vorst in aanvaring kwam met de derde stand. Het centralisatiestreven van de hertogen riep vaak weerstand op bij de fiere, zelfstandige Vlaamse steden die sedert jaar en dag een eigen beleid voerden. Zo slaagde Gent er in 1401 in de soevereinbaljuw, Jacob van Lichtervelde, te ontslaan en op bedevaart te sturen na een competentiekwestie tussen de stad en hogerhand54. In Brugge voerde men tussen 1436 en 1438 zwaar strijd tegen het centrale gezag waarbij Brugge in 1438 het onderspit moest delven. In 1447 denkt Filips de Goede het ideale instrument in handen te hebben om zijn macht in de Vlaamse gewesten te versterken, namelijk de zoutbelasting naar het voorbeeld van de Franse koning. Zout was in die tijd een onmisbaar product voor de bewaring van voedsel. Tot zijn grote verbazing weigerde de Gentse Brede Raad het voorstel te aanvaarden. Filips liet met wrange gevoelens Gent achter zich en voor de zoveelste keer in enkele jaren tijd was de verhouding tussen graaf en stad volledig ontwricht. De ‘grote Gentsche Oorlog’ werd door de vorst in 1453 in de kiem gesmoord tijdens de slag bij Gavere. Alle privileges die de grootste stad van Vlaanderen nog kende uit de veertiende eeuw werden tenietgedaan. De onderwerping van Gent ging gepaard met een forse inlevering aan zelfbestuur en zware boetes. Toch bleef de Bourgondische vorst met een constante geldnood kampen waarvan de gewone mensen de dupe werden. Deze geldhonger van de staat zorgde
52
Ibid., pp.63 BLOM, J.C.H., op.cit., pp.71-72 54 BLOM, J.C.H., op.cit., pp.76 53
Actoren in het historische veld
21
voor wrevel onder de bevolking. Toch kan de periode 1440-1465 voor het Bourgondische Vlaanderen als vreedzaam bestempeld worden55.
Bij de Blijde Inkomst van Karel de Stoute in 1467 kwam het echter opnieuw tot een conflict tussen de graaf en Gent. De stad ijverde voor de afschaffing van de vernederende bepalingen uit 1453, maar werd voor een tweede maal op rij bestraft voor haar oproer56. Karel de Stoute (1467-1477) werd een heerser die nog meer geld uitgaf aan oorlogen dan al zijn voorgangers samen waardoor hij verplicht werd de belastingsdruk te vergroten57. Omwille van zijn militaire inspanningen verkeerde de graaf weinig in zijn territorium en groeide het onbegrip bij de bevolking. Wanneer hij plots omkwam tijdens de slag bij Nancy in 1477 stond de Personele Unie in rep en roer. Bij gebrek aan een mannelijke troonpretendent volgde Maria van Bourgondië (1477-1482) haar vader op. De steden maakten volop gebruik van haar zwakke positie en dwongen haar de grote privileges te ondertekenen waardoor het centraliserende bestuur, zo handig uitgebouwd onder Karel de Stoute en diens voorgangers, teniet werd gedaan. Haar huwelijkspartner, Maximiliaan van Oostenrijk, kende geen begrip voor de toestand in de Vlaamse steden en kon op weinig sympathie rekenen. Toen Maria van Bourgondië in 1482 omkwam na een val van haar paard barste de bom in Vlaanderen. Filips de Schone, de minderjarige zoon van Maria en Maximiliaan, was op dat moment niet in staat de Nederlanden te leiden als een vorst. Zijn vader werd als voogd aangesteld en nam tijdelijk de regering op zich. Dit lokte echter heel wat ongenoegen uit bij de steden. In 1487 leidde dit misprijzen samen met een voedselschaarste tot zware economische schade. Europa werd reeds geruime tijd geteisterd door misoogsten die hongersnood teweegbrachten58. Gent bleef strijd leveren tegen Maximiliaan tot 1492 en trok in die tijd regelmatig op plundertocht door de Vlaamse steden. In 1493 nam Filips de Schone (1493-1506) het bewind over van zijn vader en zorgde voor een frisse wind doorheen Vlaanderen. Zijn huwelijk met Johanna van Aragon leverde in 1500 de latere Keizer Karel V op. Toen Filips de Schone kwam te overlijden in 1506 was Karel V nog veel te jong om het regentschap op zich te nemen. Zijn tante, Margaretha van Oostenrijk (1507-1515/1518-1530) nam de honneurs waar in zijn plaats tot keizer Karel meerderjarig was. Met het bewind van Karel V (1515-1555) spreken wij over de Habsburgse periode en liggen de Bourgondische Nederlanden definitief achter ons.
55
BLOCKMANS, W.P., op.cit., pp.167 BLOM, J.C.H., op.cit., pp.79 57 BLOCKMANS, W.P., op.cit., pp.224 58 Ibid., op.cit., pp.221-224 56
Actoren in het historische veld
22
De periode 1385-1515 werd in Vlaanderen gekenmerkt door heel uiteenlopende fases. Filips de Stoute begon zijn regeerperiode met een onderwerping van de in die tijd belangrijkste stad van Vlaanderen, namelijk Gent. De vrede die hij zo bewerkstelligde wordt weerspiegeld in onze bronnen, de baljuwrekeningen. Wij troffen in die periode weinig tot geen uitingen aan van aanval op het centrale gezag. Zelfs de algemene dagdagelijkse criminaliteit kende geen hoogtepunten. Eenmaal spreken de rekeningen van kwaadwilligheid ten aanzien van de graaf. In 1408 werden twee mannen te Gent onderschept, Gilles le Keyser uit Eksaarde en een Fransman, “nez d’Exarde ensamble un aultre homme de France”. Het gerucht deed de ronde dat Gilles, de man uit Eksaarde, en de Fransman naar Vlaanderen waren gekomen “pour faire grief et desplaisir a monseigneur et a ma dame”. Tijdens de ondervraging wenste Gilles geen enkele bekentenis af te leggen. Hun slechte intenties kwamen uiteindelijk ter oren van de graaf die besliste dat de twee gevangenen dienden overgebracht te worden naar Brugge, wat ook geschiedde59. Filips de Goede wist zijn macht handig te consolideren en breidde de staat steeds uit. Iedere poging tot ondermijning van zijn gezag werd behendig ongedaan gemaakt. Zo verliep het ook de vrouw die zich in 1423 valselijk uitgaf voor “dame de Guyenne”, de zus van de hertog60. Zij werd aan de schandpaal tentoongesteld en achteraf naar de gevangenis overgebracht 61. De periode 1440-1465 staat bekend als een bloeiperiode met vreedzame betrekkingen. De ordehandhaving in de steden was verscherpt en dat valt dadelijk op bij de bestudering van de baljuwrekeningen. Opvallend veel misdrijven werden opgespoord en opgelost. In totaal diende de beul zestien personen terecht te stellen62. Dat is ongeveer dertig procent van alle weerhouden executies te Gent tussen 1385 en 1515. Er woedde van 1451 tot 1453 wel een opstand in Gent tegen het centrale gezag wat op te maken valt uit de bronnen. In de rekeningen die volgen op deze oorlog kunnen heel wat delinquenten composeren onder het mom “durant ledit temps de la guerre il en fist a la ville”. Zo diende Ameene Meyeraert een boete te betalen voor het roven van een vrouw “durant le temps de la guerre”. Maar hij kon composeren omdat zij later instemde om met hem in het huwelijksbootje te stappen63.
59
A.R.A., Rekenkamers, nr.14109, 7mei1408-27sept1408, fol.200r A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 20sept1423-10jan1424, fol.8v 61 Memorieboek van de stad Ghent van ’t jaar 1301 tot 1737, deel I, Gent, 1852, (Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen, 2de reeks, nr.15), pp.177-187 62 Wij dienen op te merken dat dit cijfer relatief is, aangezien wij onze gegevens enkel baseren op de gevallen van vrouwencriminaliteit en dus geen compleet overzicht wensen/kunnen maken van de gehele criminaliteit in Gent tijdens de Bourgondische periode. Alle berekeningen en conclusies zijn gebaseerd op de door ons weerhouden informatie. 63 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 14jan1454-6mei1454, fol.21v 60
Actoren in het historische veld
23
De volgende fase, van 1465 tot 1492, wordt gekenmerkt door conflicten, interne oorlogen en hongersnood. De troebelen die Gent beroerden werden duidelijk uit de vele geattesteerde oproerkraaiers in de bronnen. Het ging hier voornamelijk om mannen die in onze studie niet werden weerhouden. Wel opvallend voor onze conclusies zijn het hoge aantal diefstallen en roven tijdens deze periode. Achttien maal werden mannen en vrouwen voor diefstal veroordeeld wat een duidelijk beeld schetst van de slechtlopende gang van zaken in Vlaanderen. Daarbovenop maakte men gewag van een geval van valsmunterij64, valse getuigenis65, valse eed66 en valse maten67. Het laatste kwart van onze periode wordt gekarakteriseerd door een gunstig klimaat en bitter weinig criminaliteit, getuige de baljuwrekeningen.
64
A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 5mei1466-22sept1466, fol.36r Ibid., fol.37r 66 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 18sept1469-8mei1470, fol.125v 67 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 8sept1478-20okt1481, fol.191v 65
Typologie van de misdrijven
DEEL II: TYPOLOGIE VAN DE MISDRIJVEN
24
Typologie van de misdrijven
25
INDELING DER MISDRIJVEN Om een overzichtelijke en relevante classificatie van de misdrijven op te stellen, dienen wij terug te grijpen naar de oude opvattingen over misdaad. De Damhoudere en Wielant onderscheidden essentieel twee categorieën. De “crimen publiek” waarbij elke persoon het recht had een klacht in te dienen aangezien het openbaar belang in gedrang was. De “crimen privé” werden gepleegd tegen particuliere personen en konden enkel aangeklaagd worden door de gedupeerde in kwestie. Voorts maakte deze indeling gebruik van het onderscheid tussen misdaden die met de doodstraf, de verbanning of de confiscatie van goederen werden berecht (“crimen capitaal”) en de misdrijven waarop een geldboete of lijfstraf stond (“crimen niet capitaal”). Maar net als de vorige tweedeling dekt ook dit onderscheid niet volledig de lading. Het is aangewezen om de moderne terminologie te hanteren en toe te passen op de oude opvattingen. Classificaties volgens deze soort kunnen wij aantreffen bij Maes 68 en Vanhemelryck69 waartoe wij ons dan ook zullen richten. De hoofdonderdelen, de vermogensmisdrijven, de strafbare feiten tegen de fysieke integriteit, tegen de morele integriteit, de religieuze misdrijven, de strafbare feiten tegen de openbare orde en veiligheid en tegen de vorstelijke privileges en tenslotte leegloperij, werden overgenomen. Ook de onderverdelingen naar aard van het misdrijf werden grotendeels behouden, al durfden wij hier en daar een andere opvatting hanteren.
68
MAES, L. TH., Vijf eeuwen stedelijk strafrecht. Bijdrage tot de rechts- en cultuurgeschiedenis der Nederlanden, Antwerpen, De Sikkel, 1947, 830p. 69 VANHEMELRYCK, F., De criminaliteit in de ammanie van Brussel van de late Middeleeuwen tot het einde van het Ancien Régime, (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren , 43, nr.97), Brussel, 1981, 445p.
Typologie van de misdrijven
26
HOOFDSTUK I: MISDRIJVEN TEGEN HET VERMOGEN
In dit hoofdstuk “vermogensdelicten” blijken de vrouwen nauwelijks onder te moeten doen voor hun mannelijke collega’s. Ook wat betreft de aard van de misdrijven treffen wij geen opvallende verschillen aan tussen de geslachten daar beiden hoofdzakelijk worden geattesteerd bij ‘eenvoudige’ diefstal. Vrouwen zouden zich door hun geslepen karakter wel vaker schuldig maken aan heling en de handel in gestolen goederen dan mannen70. Vanhemelryck maakte ons eertijds al attent op de sluwe aard van de vrouw die hen in staat stelt veel subtieler te werk te gaan dan hun mannelijke tegenhangers. Deze listige inborst komt pas echt naar boven in het criminele circuit waar de vrouwelijke delinquenten behendig trachten om hun eigen bedoelingen en de middelen die zij daarvoor aanwenden te verbergen.
Naast diefstal, roof en heling, komen ook beurzensnijderij, reeroof, oplichting, vernieling van goederen en opzettelijke brandstichting aan bod in dit hoofdstuk.
1.1. DIEFSTAL Diefstal wordt in de vijftiende eeuw gedefinieerd als ‘het opzettelijk, wederrechtelijk en heimelijk71 wegnemen van andermans bezittingen met het doel het voor zich te houden, zonder hierbij gebruik te maken van wapens’72. Diefstal kan dus omschreven worden als het ontvreemden van een voorwerp van een derde persoon tegen diens wil en zonder diens medeweten. Theoretisch-normatieve teksten houden voor het bepalen van de strafmaat rekening met de waarde en de hoeveelheid van de gestolen goederen. Een tweede belangrijke factor die gewicht in de schaal werpt bij de bepaling van de omvang van de opgelegde straf is het recidivisme van de dader. Bij een tweede betrapping kreeg men namelijk te kampen met een verzwaarde straf zoals het afsnijden van één oor, soms zelfs beide oren. De relatie tussen dader en slachtoffer, tussen dief en bestolene, speelde eveneens een rol in de bepaling van de strafmaat73. Wanneer de dievegge haar slachtoffer persoonlijk kende en dus niet enkel 70
KLOEK, E., Wie hij zij, man of wijf. Vrouwengeschiedenis en de vroegmoderne tijd., Uitg. verloren, Hilversum, 1990, pp.139 71 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 9jan1476-4feb1476, fol.168r, “…furtivement…” 72 VANHEMELRYCK, F., Ellendelingen voor galg en rad 1400-1800, Antwerpen-Amsterdam, 1984, pp.11, op.cit. 73 RENAUT, M-H., ‘La répression du vol de l’époque romaine au XXIe siècle’, in Revue Historique, Paris, PVF, 1996, pp.5
Typologie van de misdrijven
27
materieel maar ook emotioneel schade berokkende, werd de diefstal als een vorm van verraad aangevoeld. Zo werd Elizabeth vander Venne in 1447 betrapt op het stelen van geld op een feest waarop zij was uitgenodigd voor het diner74. Maar bij gebrek aan bewijs en gezien haar arme status kon zij composeren voor XII lb.par. Het verraderlijke van haar daad zit juist in die persoonlijke band tussen dief en bestolene. In het voorjaar van 1423 kon Andries Huughzone, met als bijnaam Woestine, een compositie sluiten met de baljuw voor 64 lb.par., terwijl hij eigenlijk een verbanning75 had verdiend. Andries was immers in het holst van de nacht de slaapkamer binnengedrongen waar zijn moeder lag te slapen en had aldaar een kist opengebroken om een hoeveelheid geld, toebehorend aan zijn moeder, te ontvreemden. In 1455 ontvreemde een jong meisje “avecqs ung sien amy” in het hotel van haar moeder “ung lyt” voor welke misdaad zij een compositie wist af te sluiten aan het redelijke bedrag van zes pond76. Tabel 1: aan de hand van de Gentse baljuwrekeningen (1385-1515)77 DADER
VROUWEN
MANNEN
TOTAAL
DIEFSTAL
52
25
77
Wij troffen in de baljuwrekeningen in totaal meer dan 70 diefstallen aan, waarvan er 52 door een vrouw werden gepleegd. Dit is een uitzonderlijk hoog getal in vergelijking met andere steden en plattelandsdistricten tijdens deze periode. Uit onze gegevens blijken slechts 25 vrouwen het slachtoffer geworden van een diefstal gepleegd door een man. Er moet wel rekening gehouden worden met de wijze waarop wij de informatie in onze bronnen selecteerden. Mannen werden immers slechts verrekend wanneer zij een diefstal pleegden ten nadele van een vrouw waardoor onze gegevens in tabel 1 niet alle diefstallen met ene 74
A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 9jan1447-8mei1447, fol.2v "De Elizabeth vander Venne prinse et executé par ledit bailly laqu’elle estoit soupechonné avoir emblé en une feste ou elle disnoit ung goblet d’argent et par faulte de preuve le bailly la laissie composer pour sa provreté pour XII lb.par." 75 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 31jan1423-10mei1423, fol.3v “De Andries Huughzone dit de le Woestine qui fu calengé pour cause d’avoir entrer de nuit en la chambre Ysabel sRoode, sa veille mere, qui demouroit avecques lui en sa maison et illec brisié un escring ,il prinst certaine quantité d’argent de sa dite mere" 76 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 4mei1455-21sept1455, fol.44r “D’une joisne femme laqu’elle s’en ala avecqs ung sien amy a lostel de sa mere et prindrent ung lyt appertenant a elle" 77 Alle baljuwrekeningen werden volledig doorgenomen voor de periode 1385-1515.
Typologie van de misdrijven
28
mannelijke dader bevatten. Wanneer het een mannelijk slachtoffer bedroeg of wanneer er geen uitdrukkelijke vermelding bijstond van het geslacht van de gedupeerde vormt de mannelijke dief geen onderdeel van onze berekening.
De grote hoeveelheid aan bronnen geeft toegang tot een enorme diversiteit aan gestolen goederen. In de meeste gevallen ging het om geld of goudstukken78. Dit hoofdzakelijk financiële karakter van diefstal valt te verklaren wanneer de maatschappelijke positie van de dief in acht genomen wordt. We zullen hier later nog even op terugkeren. Ook kledij, zoals mantels, en laken en linnen waren erg in trek79. Zo is er een aantal maal sprake van een gestolen “houpellande”80. Het betrof hier een soort van mannenkleed dat hoog in de lenden werd gegordeld en voorzien was van wijde mouwen die vaak uitgesneden of vlammende randen bezaten81. De miniaturen van de Gebroeders van Limburg tonen enkele mannen gekleed in een houpellande.
Miniatuur van de hand van de Gebroeders van Limburg waarop Hertog Jean de Berry op Pelrgimage vertrekt82 en duidelijk te zien is hoe een houppellande gedragen werd.
In 1416 werd Elisabeth van Kerckhove in het holst van de nacht in de stad gevangen voor het stelen van “certaine quantité de viestemens de femme” waarna ze opgesloten werd in de gevangenis van Gent op verdenking van diverse andere diefstallen die zij tevoren had gepleegd83. De zaak werd uitvoerig beschreven en becommentarieerd in de Gentse baljuwrekening. 78
A.R.A., Rekenkamers, nr.14110, 9 mei1412-19sept1412, fol.77v, “…pot de queunre…” (querdener zou een stuk geld zijn met de waarde van een vierde denier), Rekenkamers, nr.14115, 9jan1447-8mei1447, fol.2v, “…ung goblet d’argent…”, Rekenkamers, nr.14116, 20sept1462-10jan1463, fol.223r, “…certaine somme de deniers…” 79 ARA, Rekenkamers, nr.14107, 10mei1394-21sept1394, fol.37v., “…des biens...’’ , Rekenkamers, nr. 14109, 12 jan 1405–11 mei 1405, fol.14r, “…un cappron de femme…”, Rekenkamers, nr.14110, 26sept141513jan1416, fol.291v, “…plus draps et vestemens…”, Rekenkamers, nr.14111, 6 mei1420-16sept1420, fol.210r, “…blanc drap de VIII groten lanne ou environ…”, Rekenkamers, nr.14117, 28feb1477-2juni1478, fol.173r, “…une cottellette de femme…” 80 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 31jan1423-10mei1423, fol.3v, “…une oupelande…”, Rekenkamers, nr.14113, 5mei1426-16sept1426, fol.6v, “…hupplande…” 81 LINSKENS, R., Wat ’n leven! Mannen en vrouwen in de middeleeuwen, Kapellen, Uitgeverij De Nederlandsche Boekhandel, 1978, pp.107 82 Deze miniatuur is een fragment origineel afkomstig uit “Les Petites Heures de Jean de Berry” uit 1412. De afbeelding werd gehaald uit de catalogus bij de tentoonstelling “De gebroeders Van Limburg. Nijmeegse meesters aan het Franse hof, 1400-1416” van 30 augustus tot en met 20 november 2005 in Museum Het Valkhof in Nijmegen.
Typologie van de misdrijven
29
Na de tweede ondervraging geleid door de beul bekende de vrouw het stelen van de vrouwenkleren, maar weigerde enige bekentenissen af te leggen over de andere aantijgingen. “Comme bourgois de Gand” werd ze "mis au cep audit Gand selon l’ancien coustume pour trois journeez". Drie dagen lang werd ze drie uur per dag aan de schandpaal te kijk gezet voor alle voorbijgangers tot de hertog op de laatste dag de vrouw op zijn weg kruiste en haar opmerkte. Jan zonder Vrees toonde als hoeder van zijn onderdanen zijn goed hart en "lui pardonna tout ce en qouy elle se povoit avoir messusé tant punicion corporelle comme civille". Na het kwijtschelden van alle lijfelijke en burgerlijke straffen werd de vrouw alsnog voor tien jaar verbannen uit Vlaanderen om iedereen duidelijk te maken dat diefstal niet getolereerd werd. De tentoonstelling in het centrum van de stad moest iedereen met dezelfde criminele intenties doen afzien van hun plannen. Naast geld en kledij troffen wij ook enkele malen diefstal van voedsel84 (onder andere graan) en huisraad aan en werd er zelfs in één geval een koe ontvreemd85. Sinds de Germaanse tijd aanzag men veediefstal als een ernstig misdrijf met verzwarende omstandigheden. Het ontgrieven van beesten was voor het slachtoffer een geval van broodroof indien hij/zij leefde van het houden van zijn dieren. In sommige gevallen werd de aard van de gestolen goederen niet gepreciseerd en is er enkel sprake “de larchin”.
Uit voorgaande conclusies omtrent de aard van de gestolen goederen blijkt dat men overwegend kleine zaken stal die men voor eigen gebruik kon aanwenden. Grote hoeveelheden of dure voorwerpen waren blijkbaar minder gegeerd of minder voorhanden. Zo stal Hannin le Camere “deux cotez de femmes” uit Sint-Pieters bij Gent en werd hiervoor bestraft met het afsnijden van één oor en een verbanning van tien jaar omdat de gestolen kleren van weinig waarde waren. Nochtans, zo wordt gemeld, verdiende deze jonge knaap de doodstraf voor zulk misdrijf86. Dit bewijst dat zowel de kwaliteit als de kwantiteit van de gestolen spullen hard doorwoog op de strafmaat.
83
A.R.A., Rekenkamers, nr.14111, 11 mei 1416- 21 sept 1416, fol.23v A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 9jan1464-7mei1464,268v, “…certains grains et blez…” 85 A.R.A., Rekenkamers, nr.14110, 11jan1412-9mei1412, fol. 70r, "Jehane de le Hane de Courtray par deux fois pour ce qu’elle estoit souppechonné avoir emblé une vache hors de Saint Pierre empres la ville de Gand" 86 A.R.A., Rekenkamers, nr.14110, 11jan 1412-9 mei 1412, fol.71r 84
Typologie van de misdrijven
30
Tabel 2: aan de hand van de Gentse baljuwrekeningen (1385-1515) DADER
VROUWEN/MANNEN
ALGEMENE OMSCHRIJVING
35
DIEREN
1
GELD
17
HUISRAAD
15
VOEDSEL
2
Vrouwenroof en diefstal lagen dicht bij elkaar wanneer de schaking gepaard ging met materiele schade voor de achtergebleven familie. Het is merkwaardig dat een man die een vrouw schaakte, bestraft werd als dief, wanneer deze vrouw geld of goederen meenam uit haar echtelijke woonst87. Onze bronnen spreken over vier schakingen die als diefstal mogen geklasseerd worden. Meeus Pijl werd in 1411 tweemaal op de rooster gelegd in verband met een hoeveelheid gemunt geld die zou toebehoren aan zijn meester, Guillaume le Witte, een poorter van Brugge. " La meschine et accointé dudit Guille’, appellée Tanne Svrinne née de Gand, aians un enfant dicellui Guille’ s’estoit accordée d’aler avec lui(Meeus) et faire son volenté sur ce qu’il avoit promis a icelle de le prendre a mariage de la quelle Tanne". Maar naderhand blijkt deze vrouw wel XI lb. groten gestolen te hebben van meester Guillaume waar Meeus “ne savoit riens” toen hij er vandoor ging met haar. Aangezien Meeus niet op de hoogte was van deze diefstal, leek het de schepenen niet geschikt “ledit Meeus executer de son corps” maar werd hij voor tien jaar verbannen88. Mattijs Reyne had meer geluk toen hij wist te composeren voor XXXV lb.par. zonder zich te moeten verantwoorden voor een rechtbank. Er werd gefluisterd dat hij in 1459 een getrouwde vrouw geschaakt zou hebben 87
WIELANT, F., op.cit., cap. 114, “Maer waert dat twyf wechghinghe met eenen anderen man, ende dat die man of twyf wechdroughen eenich ghelt, juweel, of ander goed, den huuse toebehoorende, de wechleedere zoude ghepungniert zyn livelic als dief ende adulterin, ende de vrauwe met banne of andere pungnicie ter discretie van den juge”. 88 A.R.A., Rekenkamers, nr.14110, 12 jan1411-11mei 1411, fol.16v
Typologie van de misdrijven
31
samen met de goederen van haar echtgenoot. Maar omdat niemand zich de moeite bekostigde aangifte te doen over dit voorval en omdat de baljuw slechts gebrekkig bewijs in zijn bezit had om de geruchten hard te maken, kreeg Matthijs de kans een compositie te sluiten waarbij achttien pond onmiddellijk werden betaald en de andere achttien dienden betaald te worden voor Sint-Maarten89. In 1475 werd Laukin de Broot voor vijftig jaar verbannen omdat hij de vrouw van Jan Blommaert en enkele goederen zou ontvreemd hebben. Daarop trok Laukin ontstoken van woede “naar het huis van die Jan bij nacht en bedreigde hem dood te steken”. De vrouw in deze historie, de echtgenote van Jan, Joozijne vanden Wijcle kreeg een verbanning van tien jaar opgelegd “omme dat zoe verlieft heeft met eenen Laukin ende met hem wech ghegaen es” en het geld en goed tegen de wil van haar man meegenomen heeft90. Het verhaal van Jehan Compain uit Brabant kan hier als grappige anekdote bij aansluiten91. In het jaar 1403 werd Jehan op de rooster gelegd in verband met diefstal. Hij bekende dat “les biens meubles par lui vendus en la ville de Gand” eigenlijk toebehoorden aan hem én zijn vrouw. Maar toen zij een relatie begon met een andere man wou hij niet langer de echtelijke woonst in Dendermonde delen met haar, “ou ilz avoient demourer ensemble”. Daarop stal hij hun inboedel en trok naar Gent alwaar hij deze goederen aan de man trachtte te brengen. Op welke manier is de Gentse baljuw te weten gekomen dat Jehan Compain ontvreemdde goederen probeerde te gelde te maken? Het is aannemelijk dat zijn echtgenote zich had beklaagd voor de Dendermondse schepenen omtrent de laffe diefstal van haar man. Een andere denkpiste die de betrapping van Jehan zou kunnen verklaren is de Middeleeuwse “fama”. De geruchtenmolen deed in de vijftiende-eeuwse samenleving zo goed zijn werk dat het haast onmogelijk werd misdrijven verborgen te houden voor derden.
89
A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 24maart1459-16sept1459, fol.137r "De Matthijs Reyne lequelz pour cause qu’il esté en renommée d’avoir emmenée une femme mariée de son mary et eu de ses biens et par ce que partie ne se plaindirent a loy ne trouva ledit bailly aucune preuve et a la priere de bonnes gens l’en laissa composer pour XXXVlb. dont la moitié est payé et l’aultre moitié aussi XVIIIlb. a le Saint Martin prochain venant pour ce y XVIIIlb." 90 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 17feb1475, fol.9v “*Laukin de Broot L jaer omme dat hij Janne Blommaert zijn wijf ende goet onthist ende ontvreemdt heeft en naar het huis van die Jan bij nacht gegaan en bedreigde hem dood te steken *Joozijne vanden Wijcle, Jan Blommaerts wijf X jaer omme dat zoe verlieft heeft met eenen Laukin ende met hem wech ghegaen es, met haren vorseide man zijn ghelt ende goet jeghen zinen danc” 91 A.R.A., Rekenkamers, nr. 14108, 7mei1403-17sept1403, fol.201r “Premiers fist le bailli exammer Jehan Compain, nez de Brabant, a cause qu’il estoit soupechonné de larchin li quel confessa que les biens meubles par lui vendus en la ville de Gand appertenoient a lui et a sa femme et qu’il les y avoit apporté de Tenremonde ou ilz avoient demourer ensemble et que pour cause que sa femme s’estoit accointée a un aultre homme, il ne voloit avec elle plus demourer"
Typologie van de misdrijven
32
Als wij een analyse maken van de casussen uit de gerechtelijke praktijk, blijkt dat de wereldlijke overheid een gevarieerd gamma aan straffen bood voor dieven. Dieven en beurzensnijders hadden het alleenrecht op het oren afsnijden als straf. Als je een eerste maal werd opgepakt voor een kleine diefstal werd je met de roeden geslagen, bij een tweede betrapping sneed men je oor af, soms zelfs beide oren, afhankelijk van de graad van het gepleegde delict92. Als verzachting kon slechts een deel van het oor afgesneden worden of eventueel enkel de beide oorlelletjes wat de veelzeggende term kortoren meekreeg. Soms werd deze lijfstraf vergezeld door meerdere dagen “pillorin” en verbanning93. Wij kwamen in het verbanningsboek dertien gevallen van diefstal tegen. Het verbannen worden werd vaak beschouwd als een soort gratie gezien de omvang van de diefstal of de leeftijd van de dader. Het strafrecht vermeed het toepassen van de galg, de doorgaans voorgeschreven straf bij zware diefstal, wanneer de dief een te hoge ouderdom had bereikt of nog te jong was voor de strop. In 1429 werd Marguerite Pieters uit Waasmunster verdacht van diefstal in de stad Gent. Slechts na een tweede ondervraging ging zij door de knieën en bekende de door haar gepleegde feiten. Ze werd ter dood veroordeeld door de leenmannen van de hertog en uitgeleverd aan de baljuw van het Land van Waas. Maar het lot was Marguerite goedgezind, op vraag van de abt van Sint-Bernardus94, enkele notabelen en anderen verleent de baljuw haar gratie en “lui fist copper une piece de son oreille veu qu’elle estoit une povre anchienne femme”95. Haar hoge leeftijd en arme status vormden in dit geval de vergoelijking van haar wangedrag. Enkele jaren voorheen, in 1413, werd ook Jehane strafvermindering geschonken, de zwaarte van haar misdrijf in achtgenomen. “Il semblait a la loy de Gand le dit meffait ester petit pour en executer la dicte Jehane de son corps, mais par l’advis d’icelle loy lui fist le bailli copper une oreille ce fait fu banne par la dicte loy a X ans du pays de Flandres de larchin"96. In de loop van het jaar 1444 werd een zekere Andriese vanden Bussche tot tweemaal toe door de beul ondervraagd, bij de laatste foltering bezweek ze en biechtte haar diefstal op. Hiervoor werd Andriese aan de schandpaal gezet en werd haar één oor afgesneden97. Op verdenking van diefstal werden zelfs in 1456 drie vrouwen gelijkertijd ondervraagd en gefolterd waarbij Lysbette Meykins twee oren verloor en Jehane 92
WIELANT, F., op.cit., cap112 A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 9jan1441-8mei1441, fol.3r 94 De abdij van Sint-Bernardus werd in 1243 door Cisterciënzers gesticht te Hemiksem. 95 A.R.A., Rekenkamers, nr.14113, 9mei 1429, fol. 11v 96 A.R.A., Rekenkamers, nr.14110, 11 jan 1413, fol.70r 97 A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 6mei1444-4sept1444 en 4sept1444-11jan1445, fol.4r “Premiers au boureau de Gand pour avoir mis a question et examme une fois Andriese vand Bussche soupechonné de larchin A lui pour ladicte Andriese avoir mis ou pilloris et coppé l’une de ses oreilles" 93
Typologie van de misdrijven
33
vander Brugghen één oor. Wat er met de derde vrouw, Katheline Neuyts, gebeurde, is niet duidelijk. In dezelfde rekening treffen wij een man aan, Jehan Meykin, eveneens verdacht van diefstal, maar er wordt niet verduidelijkt of er, ondanks de overeenkomstige familienaam, een familieband bestaat tussen Lysbette Meykins en Jehan Meykin98.
Een van de zwaardere straffen voor diefstal was het brandmerken van recidivisten en teruggekeerde bannelingen. Het was een pijnlijke en onterende, maar doeltreffende wijze om dieven te herkennen99.Vrouwen die zware diefstal pleegden, riskeerden zelfs de doodstraf door verhanging, levende begraving of verdrinking. Wij kwamen in de rekeningen één vrouw tegen die zich vermoedelijk schuldig maakte aan zware diefstal aangezien zij werd verhangen, “avoir pendu ladicte Neelke (Jaris)”100. In 1438 werd Elizabeth Arnouds levend begraven voor het plegen van diefstal101. En tien jaar later, in 1450, onderging Mergriete vanden Buere hetzelfde lot doordat de beul haar “enfouit toute vive”102.
Interessant zou zijn wanneer wij de beweegredenen voor diefstal zouden kunnen achterhalen. Af en toe wordt een tipje van de sluier gelicht door in de baljuwrekeningen aan te geven dat de vrouw in kwestie de kans kreeg een compositie af te sluiten gezien haar armoedige staat. Het gebrek aan geld of anderszins levensnoodzakelijke goederen zette mensen vaak aan tot stelen. Dit verklaart ook waarom de gestolen waar vaak weinig waarde hadden en van eenvoudige makelij waren. Doch dienen wij rekening te houden met de sluwheid van vrouwen, zij durfden namelijk wel eens beroep doen op een armoedig bestaan, “povre femme”, om medelijden op te wekken bij de baljuw. Eenmaal werd gewag gemaakt van de reden waarom een vrouw, de genaamde Mergriete Coolbrants, “certains grains et blez hors des molins d’eaue” stal. Zij had dit voedsel nodig om haar eigen beesten te voederen en te doen groeien103. Een tweede aanwijzing betreffende de weinig waardevolle goederen die de Middeleeuwer ontvreemdde aan anderen, is het feit dat in de minste gevallen de diefstal gepaard ging met geweld. Alle voorgaande casussen getuigen van geweldloze criminaliteit. 98
A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 11jan1456-9mei1456, fol.60v "Premiers au boureau de Gand pour avoir exammé et mis a question trois femmes, c’est Lysbette Meykins, Jehane vander Brugghen et Katheline Neuyts, soupoechonnées de larrechin dont l’une c’est assavoir ladite Lysbette a eu deux oreiles couppées et ladite Jehaen une oreille, lesquelles femmes toutes trois bannies Item a lui pour couppé les oreilles ausdites deux femmes A lui pour avoir mis a question Jehan Meykin soupechonné de larrechin" 99 VAN HEMELRYCK, F., Ellendelingen voor galg en rad…, pp.13 100 A.R.A., Rekenkamers, nr. 14118, 21 december 1481 – 5 mei 1483, fol. 11v 101 A.R.A., Rekenkamers, nr.14114, 5mei1438-12jan1439, fol.6r 102 A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 9maart1450-21sept1450, fol.5r 103 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 9jan 1464-7mei1464, fol.268v
Typologie van de misdrijven
34
1.2 BEURZENSNIJDERIJ In de Middeleeuwen droegen de mensen hun geldbeugel aan een koord rond hun middel, wat zakkenrollers veel gelegenheid bood in drukke straten en op overvolle markten hun slag te slaan. Toch wordt in de baljuwrekeningen slechts viermaal gewag gemaakt van beurzensnijderij. Maykin Dyppre werd verdacht van het snijden van beurzen “des bonnes gens” en werd als straf geslagen “de verges” en op een kar door de stad rondgevoerd104. Kallekin de Rouve grijpt de kans een compositie af te sluiten voor 8 lb. par, terwijl zij zelf voor 9 groten buit maakte bij het beurzensijden105. Wat verklaart het verschil in straf? Waarom dient Kallekin een financiële maatregel te ondergaan, terwijl Maykin een onterende straf te beurt valt? Het onderscheid zit hem in de omvang van het misdrijf. De baljuw vermeldt in het eerste geval letterlijk dat “le quel meffait sembloit aux des eschevins si petit et innocent" waardoor men van mening was haar niet anders te corrigeren dan op de genoemde wijze. In het derde geval wordt de strafmaat niet genoemd. Colin de la Hecque “dit Zwabbe” werd beschuldigd van vleselijke omgang met een vrouw die verdacht werd “d’avoir coupé une boursse”106, maar verder ontbreekt elke informatie omtrent deze dievegge. Ten slotte werd ook Gillekin Grypdamers genoteerd voor het snijden van beurzen die toebehoorden aan drie vrouwen107. Beurzensnijders werden doorgaans zwaarder bestraft dan gewone dieven, hoewel onze bronnen dit niet weten te bevestigen108. Dit lage aantal zaken is niet vreemd in vergelijking met de berekeningen voor andere contreien tijdens de Bourgondische periode. Zo werden in het Land van Waas geen zakkenrollers genoteerd vóór 1550, wat de onderzoeker in kwestie aanzet tot de vraag of dit misdrijf onbestaande was in de voorafgaande periode of niet als dusdanig werd erkend109. Het is aannemelijk dat het delict al bestond, maar in de bronnen werd opgetekend als kruimeldiefstal onder de gemeenschappelijke noemer “larchin”. Ook voor de kasselrij Kortrijk stootte men tijdens een onderzoek slechts op twee gevallen van zakkenrollerij110. 104
A.R.A., Rekenkamers, nr. 14109, 27sept1408-14jan1429, fol.220v A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 8sept1478-20okt1481, fol.189v 106 A.R.A., Rekenkamers, nr.14113, 13jan1427-5mei1427, fol.4r 107 A.R.A., Rekenkamers, nr. 14121, 20april1513-20april1514, fol.5r "item d’ung nosmé Gillekin Grypdamers qu’il avoit couppeez troys bourses des fammes" 108 MAES L.Th., op.cit., pp.290 109 MAGHERMAN, H., Criminaliteit in de keure van het Land van Waas in de 15e en 16e eeuw: een onderzoek gesteund op baljuwsrekeningen, (licentiaatverhandeling), Katholieke Universiteit Leuven, 1997, pp.104 110 RENIER, N., Vrouwencriminaliteit in de kasselrij Kortrijk (1385-1515), (licentiaatverhandeling), Universiteit Gent, 1998, pp.78 105
Typologie van de misdrijven
35
1.3. KERKDIEFSTAL Kerkdiefstal staat te boek als de ergste vorm van stelen omwille van de verwantschap met heiligschennis. Het ontvreemden van kerkelijke voorwerpen vormde een ernstige bedreiging voor de kerkvrede. Er werd evenwel een onderscheid gemaakt tussen het ontvreemden van gewijde en ongewijde zaken111. Al naargelang de aard van de gestolen goederen werd de dader een hand afgehouwen of werd hij voor bepaalde duur verbannen. Wielant trad hier echter strenger op door te stellen dat alle kerkdieven de doodstraf door ophanging verdienden112.
De baljuwrekeningen vermelden geen enkele vrouw die zich schuldig maakte aan kerkdiefstal. Wij kwamen slechts één verwijzing tegen wanneer Vincent vanden Torre gearresteerd werd voor het verkrachten van een jong meisje én het beroven van kerken113. Ook het verbanningsboek maakte geen gewag van vrouwelijke dievegges in de kerk.
1.4 ROOF Roof gebeurde, in tegenstelling tot diefstal, vaak in combinatie met (materiele) geweldpleging en bestond uit het openbaar, niet heimelijk, wegnemen van andermans bezit. Straatroof, het stelen op weg of in velden, werd als een zeer zwaar misdrijf opgevat omdat men in de Middeleeuwen erg gesteld was op orde en tucht in de maatschappij. Wij kwamen dit in de Gentse baljuwrekeningen een zevental keer tegen. Hannin Weytuis werd tweemaal op de rooster gelegd voor het beroven van Meeikin de Keechove114. Hij stal geld uit haar beurs toen “elle alait son chemin a champs”. Hannin bleek ook Jehan le Fevre te hebben omgebracht voor zijn geld. David Hevericx kwam er niet zo goedkoop vanaf115. Hij werd drie keer verhoord op verdenking van het beroven en verkrachten van vrouwen. De beul heeft hem met het zwaard onthoofd, “il avoit trenchié la teste dudicte David”. Gillis Wausterlinc116 roofde
111
MAES L.Th., op.cit., pp.295 WIELANT, F., op.cit., cap.115 113 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 14jan1454-6mei1454, fol.33r “Item a boureau pour avoir mis a question et examme Vincent vanden Torre soupechonné d’avoir enforchie une josne fille, d’avoir desrobé églises et avoit fait plusieurs autres malefices" 114 A.R.A., Rekenkamers, nr14110,19sept1412-9jan1413, fol.108v 115 A.R.A., Rekenkamers, nr. 14117, 9mei1468-23sept1468, fol.97v, “…soupechonné de rouberye…” 116 A.R.A., Rekenkamers, nr.14121, 20 april1512-20 april1513, fol.5r 112
Typologie van de misdrijven
36
een vrouwenmantel en Lysbette Spijns117 maakte zich schuldig aan het roven van een slaapjurk. Beiden konden composeren, respectievelijk voor VI lb. par. en X lb. par. Mogen wij concluderen dat de omvang van de compositie verband hield met de waarde van het gestolen goed? Op het eerste zicht lijkt dit een logische verklaring voor de grote variatie wat betreft de compositiesommen. Doch moeten ook andere factoren in overweging genomen worden, zoals de afkomst van de delinquent(e). In de loop van de veertiende en vijftiende eeuw ontwikkelden de steden een gestaag groeiende xenofobie met als resultaat dat vreemdelingen van buiten de stad en het ommeland met argwaan werden benaderd en vaak als zondebok werden gehouden voor het onheil dat het land overkwam in die periode. De Zwarte Dood, de hongersnoden en misoogsten werden verklaard door bepaalde groepen mensen te stigmatiseren en als oorzaak van alle ellende te beschouwen. Dit had als resultaat dat een deel misdaden in de stad gemakkelijkheidhalve toegeschreven werden aan vreemdelingen.
1.5. HELING EN HET KOPEN VAN GESTOLEN GOEDEREN Wielant beschouwde helers als de oorzaak van veel kwaad aangezien hij veronderstelde dat er geen diefstal zou bestaan, wanneer er geen mensen waren die de gestolen goederen wilden opkopen118. Dit was de reden waarom de bestraffing van helers niet minder zwaar was dan deze van de dief. Een voorwaarde om te kunnen spreken van strafbare heling en het kopen van gestolen goederen is het medeweten van de heler. De aard en herkomst van de goederen moesten bekend zijn voor de opkoper alvorens men hem een veroordeling kon opleggen, bij onwetendheid van de diefstal valt de koper geen verwijten te maken.
Wij kwamen vier casussen van heling tegen in de baljuwrekeningen. In alle gevallen waren het vrouwelijke delinquenten, waarvan twee vrouwen gestolen goed aanvaarden en opkochten en de andere twee werden beschuldigd van het verkopen van gestolen voorwerpen. Driemaal kon de delinquente zich ervan afmaken met het sluiten van een compositie, enkel Grietkin sDinders had een gerechtelijk onderzoek aan haar been en werd door de beul aan een ondervraging onderworpen “de avoir prins et emblé hors de l’oste de maistre Symon de Mourkerke ou elle demoure certaine quantité de vaisselles d’argent et icelle venduz”. Er was
117
Ibid. WIELANT, F., op.cit. cap.121, “ (Z)o wie ghestolen goet coopt wel wetende, es te pungnierene ghelyc de principale dief. Maer wiste hyt niet, zo es hy quyte met restituerende tghestolen goed zonder prys of zonder zyn ghelt weder te hebbene”. 118
Typologie van de misdrijven
37
sprake van een medeplichtige toen Grietkin verdacht werd de opbrengst van haar verkoop te hebben gegeven “a ung nommé Jaques de Brune”. Vervolgens werd ook Jaques op de pijnbank gelegd, welk verhoor tot de verklaring van zijn onschuld leidde. Grietkin werd uiteindelijk, gezien “sa jonesse” uit de gevangenis gelaten119. Mergriete Sluints slaagde er in 1454 in op voorspraak van enkele goede lieden van de stad te composeren voor drie lb.par. na het kopen van een gestolen voorwerp120. Ook Lysbette van Stubeke kende veel geluk ondanks haar gewaagde misdrijf. Zij werd immers beschuldigd een vaas te hebben gekocht die door een kleine jongen of een knecht gestolen werd uit de keuken van “madame la duchesse”. Maar daar ze een “povre anchienne femme” was én op aanvraag van de hertogin zelf, mocht Lysbette een compositie afsluiten voor 6lb.par.121. Het mag opvallend heten dat de bestolen hertogin zelf aanstuurde op een minnelijke schikking voor de delinquente, wat ons doet vermoeden dat Lysbette niet op de hoogte was van de afkomst van haar gekochte vaas. Marie Vandeputte composeerde in 1467 ten slotte eveneens voor 6 lb.par. “d’avoir vendu certains meubles et catelz” zonder het medeweten van de eigenaars van deze goederen, wat in feite ook als diefstal zou beschouwd kunnen worden, maar opgenomen wordt als heling daar Marie de goederen niet voor zichzelf hield maar te koop aanbood 122.
In het verbanningsboek wordt slechts één geval van heling vermeld. Baerbere van Axele wordt voor vijftig jaar verbannen uit het land van Vlaanderen “omme dat zoe ghecocht heeft diverssche perseelen van ghestolenen goede”. Waarom haar straf zo zwaar is in vergelijking met de verdachten opgenomen in de baljuwrekeningen, wordt niet toegelicht, maar is vermoedelijk het gevolg van het feit dat Baerbere op de hoogte was van de gestolen status van de goederen die zij kocht123.
Onze bronnen spreken toevallig enkel over vrouwelijke daders, het is waarschijnlijk puur toeval, maar toch mogen wij niet uit het oog verliezen dat heling een sluwe vorm van diefstal
119
A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 22sept1466-12jan1467, fol.43v “Premier au boureau de Gand pour avoir mis en question et examme une fois Grietken sDinders souppechonnée de avoir prins et emblé hors de l’oste de maistre Symon de Mourkerke ou elle demouront certaine quantité de vaisselles d’argent et icelle venduz et l’argent de ce vendre baillié a ung nommé Jaques de Brune. Pour sa jonesse elle fust eslargher de prison par la loy de Gand A lui pour avoir mis a question Jaques de Brune pour le fait dudicte, innocent" 120 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 14jan1454-6mei1454, fol.32r 121 A.R.A., Rekenkamers, n.14117, 11mei1467-8juli1467, fol.80r 122 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 11mei1467-8juli1467, fol.80v 123 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 5sept1481, fol.55r
Typologie van de misdrijven
38
was en dat vrouwen steeds verweten worden op een listige manier criminaliteit te bedrijven, vandaar ook het hoge aantal vrouwelijke daders bij delicten als vergiftiging.
1.6. OPLICHTING EN BEDROG Dit misdrijf is in feite een samenraapsel van verscheidene delicten. Wij onderscheiden onder andere afpersing, woeker en bedrog. Van Caenegem neemt in zijn studie onder deze noemer ook allerlei vormen van valsheid op124: valsmunterij, valse getuigenis, valsheid in geschriften en dergelijke, maar wij behandelen deze misdrijven bij het hoofdstuk ‘Strafbare feiten tegen de openbare trouw’. Wij hebben een zeventien gevallen uit de baljuwrekeningen geklasseerd onder deze noemer.
1.6.1. Afpersing Afpersen impliceert ‘het met dwang zaken eisen van andere personen’. Volgens de theoretisch-normatieve werken moest een afperser bestraft worden met de verbanning. Louis Martins werd in 1421 in de gevangenis gestopt “d’avoir fait plus extorcions sur femmes de legiere vie”. Louis had vermoedelijk meerdere vrouwen van ‘lichtene levene’ afgeperst, maar aangezien er niemand klacht kwam indienen, moest de baljuw hem weer laten gaan125.
1.6.2. Bedrog Bedrog en oplichting bestaan in velerlei vormen. Het is niet makkelijk te oordelen welke misdrijven onder deze noemer kunnen opgenomen worden. Sommige casussen geven geen verduidelijking van het eigenlijke bedrog, bij andere is het niet eens vaststaand dat het effectief om oplichting zou gaan. Er zijn ook nog een aantal gevallen die wij bij andere hoofdstukken hebben geklasseerd. Wij kwamen in de bronnen van de veertiende eeuw vier gevallen tegen van mensen die vreemd geld zouden ontvangen hebben en daarvoor beboet werden. “Damoiselle Kateline vesve de feu Jehan de Huusse … receupt … un groz d’Engleterre"126. De boete die op dergelijk delict stond, zo blijkt uit de baljuwrekeningen, bedroeg V schellingen per ontvangen munt. Kateline de Werde ontving “II petit groz de
124
VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen…, pp.129 e. v. A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 13jan1421-5mei1421, fol.3r “De Louis Martins lequel le bailli fist prendre et emprisonner pour ce quel estoit suppechonnié d’avoir fait plus extorcions sur femmes de legiere vie duquel meffait le bailly n’avoit nulle partie qui ce en plaingnoient" 126 A.R.A., Rekenkamers, nr.14107, 20sept1395-10jan1396, fol.85v 125
Typologie van de misdrijven
39
Hollande” en moest XI schellingen en vier duiten betalen127. Ook de vrouw van Seelin en Kateline, de echtgenote van Jehan de Daelpitte, werden voor soortgelijke misdrijven in de rekeningen opgenomen128. Cateline de Mildebuerch werd voor een termijn van drie jaar verbannen uit het land van Vlaanderen nadat zij enkele “bons merchans” benaderd had en hen veel geld had beloofd binnen de stad129. In hetzelfde jaar, 1423, stoten wij op een uitgebreid verhaal rond een vrouw die zich een valse identiteit aanmat130. De dochter van Jehan van Lemsberch, een ridder, kwam naar Gent en “disoit d’estre dame de Guyenne”. De beul ondervroeg haar tweemaal om haar beweegredenen te doorgronden. Ook Clause Critsman, haar bediende, werd een tweede keer tot ondervraging gedwongen om te weten te komen op welke manier zij elkaar leerden kennen en vanwaar zij afkomstig waren. Men wou van hem horen of zij beider vleselijke omgang hadden gedeeld, wat de vrouw in kwestie had ontkend. Uiteindelijk werd zij, als straf, voor drie dagen in het midden van de vismarkt geplaatst op een schavot. Deze boeiende casus werd, tot onzer vreugde, ook opgenomen in het memorieboek van Gent131. “Eene vrauwe van Guwienen, een ridders dochtere, gheboren uut den lande van Berghen in Dutslant, wesende een canonesse, en zeyde haer te wesene outste suster van hertoghe Philips, grave van Vlaenderen, ende was daer omme te Ghent op een scavaut ghestelt drye dagen op de vismaert”. Een bijgevoegde nota vertelt ons dat de vrouw naar Rupelmonde werd overgebracht en dat “haren knaepe” zich ophing in de gevangenis. In de baljuwrekeningen wordt een jaar later gewag gemaakt van dit voorval. Handsen, de beul van Mechelen, komt naar de gevangenis in Rupelmonde om de executie op het lijk van Claas te voltrekken. Twee mannen stoppen het levenloze lichaam in een zak en slepen dit vervolgens buiten op een slee, die getrokken werd door een paard132. Dit schandslepen is een variant op de profane schandtocht waarbij de gestrafte op een slede of houten plankier werd gezet die dan door een paard door de stad werd getrokken. P. De Win meldt dat deze straf in Mechelen werd toegepast133. In onze casus gaat het over de bestraffing van een zelfmoordenaar, maar het blijft opvallend dat ook in dit geval net de beul van Mechelen de sanctie voltrekt. Wielant beklemtoont dat hij/zij die een valse identiteit aanneemt, dient gestraft te worden naar het
127
Ibid. Ibid., fol.86r 129 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 31jan1423-10mei1423, fol.3v 130 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 20sept1423-10jan1424, fol.8v 131 ‘Memorieboek der stad Ghendt van ’t jaar 1301 tot 1737’, in Maatschappij der Vlaemsche Bibliophilen, vol.1, pp.23 132 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 8mei1424-18sept1424, fol.179v 133 DE WIN, P., De schandstraffen in het wereldlijk strafrecht in de Zuidelijke Nederlanden van de Middeleeuwen tot de Franse Tijd bestudeerd in Europees perspectief, (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België), Brussel, 53, 1991, nr.139, pp.39-40 128
Typologie van de misdrijven
40
oordeel van de rechtbank: “So wie zynen name verandert om yemende te bedrieghene, zo datter scade of scande of ander inder af comt, die waere te pungnierene arbitrailic naer de gheleghentheyt van den sticke ende ter discretie van den juge”134. In 1458 wordt een officier van de stad Gent , "un offecire de Gand" op de bon gegooid omdat hij “avoit acheté une chainture d’argent a une povre femme bien la moitié que la valeur de ladicte chainture”. Hij zou de vrouw dus opgelicht hebben voor de helft van de oorspronkelijke waarde van de riem. Er wordt alsnog een compositie afgesloten voor VII lb.par. III schellingen. Het is logisch dat zijn status als officier er voor gezorgd zal hebben dat hij vlugger kon composeren135. Nelekin vanden Broucke werd beschuldigd van bedrog in het schepenjaar 1488-1489136, volop de periode dat de Gentse schepenen hun baljuwrekeningen opstellen in het Vlaams137. Nelekin zou “eene doode catte in een doot serme” gelegd hebben met de bedoeling “te verstane dat zoe van eenen dooden kinde gheleghen was ende mesbaren”. De rekeningen maken verder geen gewag van de straf die de vrouw te beurt viel. Deze zaak vonden wij echter ook terug in het verbanningsboek138. “Neelkin vanden Broucke van Weveke” werd tien jaar verbannen “omme dat zoe eenen jonghen man dede te verstane dat zoe gheleghen ende mesbaren was van zinen kinde die dat begheerde te ziene ende brac up de kiste, daer inne hij vandt ligghende eene ghevleghene katte doe zo meende te doen beghravene”. Het verbanningsboek verduidelijkt waarom de vrouw een dode kat wou begraven als was het een baby. Haar plan om een man te doen geloven dat het zijn kind was en op die manier geld van hem af te persen, viel in het water toen hij de kist wou openbreken om het kind met zijn eigen ogen te bekijken.
Wij kwamen in het verbanningsboek nog zes andere zaken tegen die als oplichting bestempeld konden worden. Zo werd ook Marie Lootuis verbannen voor tien jaar omdat men haar verdacht een man verleid te hebben “omme zijn goed te verdoene”139. En ook Lijsbette, de vrouw van Jaspar vanden Eede, werd verbannen omdat zij met een getrouwde man verkeerde met het oogmerk “een deel van zine goede te ontdreghen”. Haar straf was nog zwaarder, zij werd voor vijftig jaar uit Vlaanderen gezet140. Kateline Smols, een weduwe, werd een verbanning van tien jaar opgelegd “omme dat zoe haer dochter te valle brocht heeft
134
WIELANT, F., op.cit., cap.127 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 10mei1458-12sept1458, fol.108v 136 A.R.A., Rekenkamers, nr.14118, 1okt1488-1okt1489, fol.81r 137 zie inleiding pagina 7 138 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 13jan1488, fol.93r 139 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 13sept1481, fol.55v 140 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 14 aug1486, fol.89r 135
Typologie van de misdrijven
41
mids zekere sommen van penninghen die zoe danof te haren prouffen oncfaen heeft” 141. In 1478 wordt de vrouw teruggeroepen van haar bantocht voor twintig schellingen142.
1.6.3. Woeker Woeker en winstbejag werden voor het eerst door de Kerk afgekeurd als ‘inbreuk op de naastenliefde’143. Niet enkel het lenen tegen interest, maar ook het maken van winst op wederverkoop werd als verwerpelijk beschouwd. Tot in de veertiende eeuw kwamen enkel de kerkelijke instanties in opstand tegen woekeraars, maar daar kwam verandering in toen de wereldlijke schepenbanken hun intrede maakten. In de baljuwrekeningen treffen wij Gillis Hellijnc aan die als hoofdverdachte samen met Maes vanden Dambrughe, zijn medeplichtige, beboet werd voor het handelen met winst144. De heren benaderden op klaarlichte dag, “par jour”, Katheline Smeulien, “femme de vie”, onder het voorwendsel dat Gillis twee of drie dagen tevoren “compagnie carnelle” met haar had in de parochie van Melle. Hij verkocht Kateline een koffer “et le emporterent en le uzure” en zij vroegen voor dit voorwerp 24 Vlaamse pond. Wij leren dat de straf die zij eigenlijk verdienden voor het oplichten van deze vrouw, de verbanning was, maar de mannen sloten een compositie af van XV lb.par.
1.7. REEROOF Reeroof betekent het bestelen van een overleden persoon. Het kan om grafschennis gaan, maar ook het stelen van goederen in het sterfhuis of op een lijk langs de weg vallen onder dit misdrijf. Reeroof wordt zwaar aangerekend en kan zelfs bestraft worden als moord. Het Germaanse recht kende nog een onderscheid tussen reeroof en bloedroof waarbij men sprak van het laatste wanneer men de persoon eerst zelf gedood had om hem daarna te beroven145. Aangezien reeroof een uiterst zwaar misdrijf was, werd men, volgens de normatieve geschriften, vaak bestraft met eeuwige verbanning146. Doch werd er in het verbanningsboek
141
S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 15okt1477, fol.15r S.A.G., Stadsrekeningen, 400/26, fol.6v 143 MAES, L.Th., op.cit, pp.302 144 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 8jan1425-7mei1425, fol.3v “De Gillis Hellijnc, come principal, et Maes vanden Dambrughe, complice, lequelz furent calengiéz pour cause que ilz apprehenderent en la ville de Gand par jour Katheline Smeulien, femme de vie, et ce soubz umbre que ledit Gillis avoit eu avec elle compaigne carnelle deux ou trois jours par avant en la proche de Melle hors Gand et prindrent a ladite femme hueke et le emporterent en le uzure et presterent sur le dite hueke XXIIII lb. monnaie de Flandre, ilz n’en eussent esté pugni que par ban" 145 VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen…., pp.125 146 MAES, L.Th., op.cit., pp. 294 142
Typologie van de misdrijven
42
van Gent tussen 1472 en 1515 geen enkele melding gemaakt van een vrouw die zich schuldig maakte aan dergelijk delict. In de baljuwrekeningen kwamen wij voor de gehele Bourgondische periode slechts tweemaal een geval van reeroof tegen, wat erop wijst dat deze misdaad niet frequent gepleegd werd en mensen meer respect toonden voor de doden dan er misschien gedacht wordt. In de twee geattesteerde gevallen ging het om een vrouwelijk slachtoffer. Er is geen melding van het bestaan van familiebanden tussen de dader en het slachtoffer. Zoals Van Caenegem reeds aanhaalde werd het delict vaak even zwaar bestraft als moord Zo werd Loykin Moyaert ervan beschuldigd “d’avoir murdry une anchienne femme en sa maison et y prist certaine vaiselle d’argent”. Hij werd hiervoor tot driemaal toe ondervraagd alvorens men hem schuldig bevond. Loykin werd onthoofd en zijn hoofd werd op een rad geplaatst147. In feite was het niet zo vreemd dat Loykin zulke zware straf diende te ondergaan daar hij de oude vrouw immers zelf vermoord had in haar eigen huis en daarna gaan lopen was met haar geld. Wij kunnen hier dus spreken van ‘bloedroof’. Pierre Bloc werd verdacht "par nuit estre entré en la maison Mergriete sMeyers son accointé en la dicte ville de Gand et illec icelle Mergriete navré et mise a mort et ce fait avoir prins son argent et telz biens meubles qu’elle avoit et iceulx emporté a son plaisir". Bij de tweede ondervraging bekende Pierre dat hij Mergriete had geslagen waardoor zij overleed, maar hij weigerde toe te geven dat hij haar geld en enkele spullen had meegenomen. Pierre werd opgesloten in de gevangenis maar overleed kort na de tweede ondervraging148. Sprak hij de waarheid? Het is aannemelijk dat Pierre verzinsels vertelde en wel degelijk de arme vrouw bestolen had, maar weigerde bekentenissen af te leggen in de hoop strafvermindering te bekomen. Maar de waarheid zou ook anders kunnen zijn. Misschien heeft een derde persoon de woning betreden nadat Pierre Mergriete reeds dood had achtergelaten en heeft deze zijn kans mooi gezien om ongemerkt met haar inboedel te gaan lopen. Jammer genoeg overleed Piere vóór hij de volledige waarheid kon opbiechten.
1.8. OPZETTELIJKE BRANDSTICHTING Brandstichting was in de Middeleeuwen het zwaarste misdrijf dat men tegen het vermogen en de eigendom kon plegen149. Het werd onderscheiden van ‘vuurverwaarlozing’ waarbij de brand onopzettelijk ontstond. Wielant schrijft een zware straf voor bij brandstichting: hij staat 147
A.R.A., Rekenkamers, nr. 14114, 11jan1440-9mei1440, fol.2v A.R.A., Rekenkamers, nr. 14110, 21sept1411-11nov1411, fol.51r 149 MAES, L.Th., op.cit., pp.312 148
Typologie van de misdrijven
43
erop dat zij die met opzet bezittingen in brand steken, moeten gestraft worden met het zwaard of in het vuur150. Het mag duidelijk zijn dat de straffen voorgeschreven door Wielant afhankelijk waren van het geslacht van de dader: mannelijke brandstichters werden onthoofd, vrouwelijke pyromanen mochten zich aan de brandstapel verwachten. Deze vuurdood was in feite de weerspiegeling van het misdrijf in de bestraffing, het uitbeelden van het middel waarmee het delict werd begaan. Hoewel Wielant en De Damhouder deze straf beide voorschrijven, vinden wij ze in de Gentse rechtspraak niet terug. De Damhouder verhaalt zelfs de bestraffing waarbij een brandstichter wordt verbrand en het verkoolde lijk wordt opgehangen aan een rad “met een potkin daeran hanghende in teekin dat een moordbrander of brandsteker was”. De Brugse jurisdictie spreekt evenmin over de vuurdood voor brandstichters, slechts één voorbeeld is terug te vinden bij de soeverein-baljuw van Vlaanderen die op 19 augustus 1555 een zekere Boudewijn Van de Kerckove liet terechtstellen na het met brandstichting bedreigen van meerdere personen. Hij werd op een schavot geplaatst buiten Kortrijk, de vuisten afgeslagen, gewurgd, aan een paal opgehangen met een aarden pot met stro en daarna verbrand. Die pot verwees volgens J. Monballyu naar het potje waarmee men brandende houtskool of steenkolen ging lenen bij de buren151.
In de baljuwrekeningen werd zevenmaal melding gemaakt van opzettelijke brandstichting. Dit is een extreem hoog getal in vergelijking met andere bevindingen. Voor de kasselrij Kortrijk werd in de periode 1385-1515 slechts eenmaal brandstichting geattesteerd152. Ook voor Gent werden de eeuwen na de Bourgondische periode veel lagere cijfers geregistreerd op dit vlak. De hele negentiende eeuw lang (1827-1890) werden slechts twee vrouwen beschuldigd van brand te hebben gesticht153. De reden waarom het aantal in de vijftiende eeuw zo hoog lag is niet helemaal duidelijk. Het zou te maken kunnen hebben met de oppervlakte van Gent tijdens de Middeleeuwen: het is immers een grote stad waar veel mensen dicht opeen wonen. Aangezien de huizen vaak uit hout bestaan, is de kans op brand veel groter. Ook het gevaar voor
aanpalende
huizen
groeit
aanzienlijk
in
dergelijke
omgevingen.
Het klinkt aannemelijk dat men, ter bescherming van het openbaar belang, zwaarder optrad tegen brandstichting in de steden dan op het platteland. Brandstichter Anthoine le Maulniers 150
WIELANT, Ph., op.cit., cap.105, (S)o wie yements huus, schuere, stal, scip of andere edificien, of ooc coorne, vruchten of ander goet verberrent, daerin tvier stekende by upsetten wille, werdt ghepungniert metten sweerde of metten viere. 151 MONBALLYU, J., ‘Spiegelstraffen in het Brugse strafrecht in de eerste helft van de 16e eeuw’, in Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis, 2006, pp.164-186 152 RENIER, N., op.cit., pp.85 153 ROTTHIER, I., Een verkenning. Criminaliteit – Vrouwen – 19de eeuw – Antwerpen – Gent, onuitgegeven licentiaatverhandeling UGent, 1997-1998, bijlage
Typologie van de misdrijven
44
moest eraan geloven in het jaar 1461154. De beul onderwierp hem twee keer aan een ondervraging op verdenking van verscheidene zware delicten. Zo werd hem verweten “qu’il, avec aultres, aida navrer ung homme a la paroisse de Mourbeke ou pais de Waize tellement qu’il moru". Naast doodslag, had hij ook opzettelijke brandstichting op zijn kerfstok, “boutoit le feu en une grainge”. Ook zijn vrouw Jehane Slocx werd ondervraagd voor het aansteken van het vuur in die schuur, maar voor haar bleef het bij die ene ondervraging. Anthoine werd echter geradbraakt waarbij eerst zijn beenderen werden gebroken, waarna zijn lichaam op een rad werd geplaatst en het rad op een mast werd geheven. Daar wachtte de ter dood veroordeelde nog een lange doodsstrijd155. Lievin de Vrient had meer geluk, hij kon een compositie verwerven van XII lb.par., gezien “sa povreté”. Hij had op twee plaatsen geld gestolen, respectievelijk X schellingen en VIII schellingen, voorts was hij zo opgehitst dat hij dreigde “de bouter les feuz en sa propre maison”. Die woede was het gevolg van het nieuws dat “sa femme y tenoit ung autre”. Lievin werd door andere mensen op de hoogte gebracht dat zijn echtgenote een andere man ontving in hun huis. Hieruit blijkt hoe belangrijk de roddelcultuur was in een Middeleeuwse samenleving156. Lijsbette Smeeds werd verdacht in 1439 vuur te hebben gesticht in Temse alwaar ze gevangen werd gezet. De schepenen van Gent stuurden sergeant Joosse le Coopman op stap met 4 gezanten naar Temse om de gevangen vrouw over te brengen naar Gent. Er werd hen een vergoeding uitbetaald van XX lb.par. “pour leurs despens”. Die uitgaven omvatten hun voedsel, de huur van de vijf paarden en de onkosten die de vrouw de voorbije tien dagen in gevangenschap had gemaakt. In Gent aangekomen, werd Lijsbette terechtgesteld en levend begraven157. Miquelet de Villers “et sa baiselette” Marie, worden na twee ondervragingen in verband met een brandstichting in Gent in 1431 aan de schandpaal gezet en elk drie jaar verbannen 158. Ook Betkin, de dochter van een priester, werd in 1421 voor drie dagen op het “pillorin” gesteld159. Daarnaast werd zij ook geslagen met roeden “qu’elle avoit bouté le feu en la maison de Jaques Nute”. Een jaar later, in 1422, werden Raesse Barraert en zijn vrouw op verdenking van brandstichting ondervraagd, maar zij weigerden te bekennen dat zij medeplichtigen waren van Raesse de Neve160. Simon Soysont en zijn vriendin weigerden eveneens bekentenissen af 154
A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 22sept1461-11jan1462, fol.196v VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen…, pp.167 156 A.R.A., Rekenkamers, nr.14118, 25okt1485-26juni1486, fol.61v 157 A.R.A., Rekenkamers, nr.14114, 12jan1439-6mei1439, fol.3v 158 A.R.A., Rekenkamers, nr.14113, 8jan1431-7mei1431, fol.4v 159 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 5mei1421-22sept1421, fol.7r 160 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 11mei1422-21sept1422, fol.5r 155
Typologie van de misdrijven
45
te leggen. Zij werden ervan verdacht een hotelier bedreigd te hebben “au long pont de hors de Gand au chemin d’Assenede” zijn herberg in brand te steken omdat hij hen geen overnachting wou bieden161. Simon raakte de herbergier niet alleen in diens bezit en inkomsten, maar wenste hem ook te straffen met datgene waar hij Simon en zijn vrouw nadeel mee berokkende. Het is duidelijk hoe Simon geredeneerd heeft na de afwijzing: als hij geen slaapplaats vond in de herberg, dan mocht niemand nog nachtrust kennen in het hotel.
In drie gevallen wordt expliciet vermeld welke eigendom in vuur en vlam werd gezet. Zo valt op dat er steeds ruzies of vetes aan het brandstichten voorafgaan. Bij de verhalen waar geen achtergrond gegeven wordt, kunnen wij er toch van uitgaan dat de brandstichting niet zonder aanleiding zal gebeurd zijn. Wraak was vaak de spreekwoordelijke lont aan het vuur in dergelijke gevallen, uitzinnig gaven criminelen zich over aan hun woede en staken wraakzuchtig andermans bezittingen in brand.
Het verbanningsboek telt drie gevallen van opzettelijke brandstichting. Margriete sPapen moet vijftig jaar uit Vlaanderen “omme dat zoe te diverschen stonden ghezeit heeft indien huer lief een ander vrauwe dan huer in zijn huus brocht dat zoe thuus in gloede ende viere stellen zoude daer toe zweerende vele diverschen eeden”162. Margriete moet echter haar opgelegde straf niet uitzitten, want in de stadrekening 1490-1491 kwamen wij haar terug tegen. Zij werd aldus hetzelfde jaar als banneling teruggeroepen binnen de stad voor XX schellingen163. Maeye Beynt, afkomstig van Koksijde, werd ook in 1490 verbannen, maar zij had niet het geluk opnieuw binnengehaald te worden. Nochtans was haar enige misdaad het op de hoogte zijn van de brandstichting door Jehanneken Zeghers en Jehanneken Naelde164. Maeykin vanden Berchove was de derde vrouw die in 1490 de banstraf kreeg opgelegd “omme dat zoet vier steken heeft in een huus twelc danof verbrant es”. Zij heeft echter haar vijftig jaar verbanning niet moeten ondergaan, naar dat later haar onschuld werd bewezen 165.
161
A.R.A., Rekenkamers, nr.14110, 8mei1413-28sept1413, fol.146r S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 29juli1490, fol.96r 163 S.A.G., Stadrekeningen, 400/30, 1490-1491, fol.284v 164 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 29juli490, fol.97r 165 S.A.G., Ballnic-Bouc, 212/1, 22nov1490, fol.98r 162
Typologie van de misdrijven
46
HOOFDSTUK II: GEWELDMISDRIJVEN TEGEN DE FYSIEKE INTEGRITEIT Als strafbare feiten tegen het leven van mensen werden beschouwd doodslag, moord en lichaamskrenkingen. Moord kan onderverdeeld worden in een aantal speciale gevallen zoals vergiftiging, kindermoord, zelfmoord,… Ook het te vondeling leggen of het achterlaten van kinderen werd beschouwd als een misdrijf tegen de fysieke integriteit. Onder lichaamskrenkingen kan men slagen, verwondingen, verminkingen en castratie verstaan. De steden telden een hoger aantal gewelddelicten in vergelijking met het platteland. Dit is het gevolg van de concentratie van herbergen in de stedelijke context die de kans op handgemeen verhoogde en andere publieke ruimtes waar mensenmassa’s zich verzamelden en voor conflicten zorgden. Vooral straten, pleinen, markten en openbare gebouwen waren broeihaarden van gewelddaden166.
2.1. LICHAAMSKRENKINGEN Lichaamskrenkingen werden onderverdeeld in slagen, verwondingen en verminkingen. Voor verwondingen moest er sprake zijn van bloedverlies en het gebruik van scherpe wapens167. Onder verminkingen verstaan wij het verlies of de breuk van ledematen. Middeleeuwers gingen elkaar te lijf met de vreemdste slagtuigen, stokken, messen en zelfs vuisten kwamen in aanmerking als verdedigings– of aanvalswapen. Het op de grond slaan van de tegenstrever, “gisans sur terre”, werd zwaarder beboet168.
Vrouwen traden frequent op als dader bij dergelijke misdrijven, hetgeen een verrassende vaststelling is. Mannen werden immers vaker verweten gewelddadig en licht ontvlambaar te zijn. De bronnen bieden een hele reeks van termen om gewelddaden te omschrijven, “frapé, batu,…”. Vuistslagen stonden geregistreerd als “batu du poing” en wanneer men de tegenstander een verwonding toebracht sprak men van “une plaie”. 166
VAN DIJCK, M., ‘De stad als onafhankelijke variabele en centrum van moderniteit. Langetermijntrends in stedelijke en rurale criminaliteitspatronen (1300-1800) in de Nederlanden', in Stadsgeschiedenis, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2006, pp. 25 167 MAES, L.Th., Vijf eeuwen stedelijk strafrecht. Bijdrage tot de rechts- en cultuurgeschiedenis der Nederlanden, Antwerpen, De Sikkel, 1947, pp.271 168 A.R.A., Rekenkamers, nr.14107, 10mei1395-20sept1395, fol.68v, Rekenkamers, nr.14109, 12jan140511mei1405, fol.2r, ….
Typologie van de misdrijven
47
De gebruikte wapens varieerden van de vuisten, “poings”, over messen, “coutels”, tot stenen, “pieres” en toortsen, “esteval”169. In sommige gevallen paste men een vagere omschrijving van
de wapens
toe,
“des
armures”.
Wij
maken
een
onderverdeling van
de
lichaamskrenkingen tussen slagen, verwondingen en mishandelingen of “rudesses, forces” . Deze classificatie is evenwel onder voorbehoud daar er vaak geen duidelijke discrepantie tussen de delicten werd gevonden. Daarnaast dienen wij op te merken dat er enorm veel slagen en verwondingen werden geattesteerd. Het varieerde van decennium tot decennium, maar voornamelijk op het einde van de veertiende en bij het begin van de vijftiende eeuw, maken de baljuwrekeningen zo massaal melding van lichaamskrenkingen dat het bijna onmogelijk werd ze allemaal te verwerken. Dit betekent dat de cijfers enkel een benadering vormen van het totale aantal gewelddaden. Ze geven echter wel een goede indicatie van het opvliegende karakter van de gemiddelde Middeleeuwer. Voor de periode 1385-1404 werden alle lichaamskrenkingen opgenomen, voor de daaropvolgende decennia, 1405-1420, werden enkel de interessante en belangrijke gewelddaden geselecteerd. Voor de overige jaartallen werden in de mate van het mogelijke alle gevallen geregistreerd. In de meeste gevallen ging het om verwondingen toegebracht door een man op een vrouwelijk slachtoffer wat neerkomt op ongeveer 38 procent van alle gewelddelicten. Geregeld waren de rollen omgekeerd en sloeg een vrouw hard toe bij een mannelijke gedupeerde, maar wij kunnen hier niet spreken van een regelmaat want vrouwen maakten veeleer slachtoffers van hetzelfde geslacht. De verklaring hiervoor dient vermoedelijk gezocht te worden in hun fysiek zwakkere positie ten opzichte van de man. In totaal waren de helft van de gevallen (49%) het resultaat van toegebrachte verwondingen.
Ongeveer één vijfde (17%) van alle
lichaamskrenkingen, betrof het slagen van een tegenstander, al dan niet op de grond, waarvan ongeveer een derde vrouwelijke daders waren.
169
A.R.A., Rekenkamers, nr.14107, 11jan1395-10mei1395, fol.55v, “…batu du poing…”, Rekenkamers, nr.14107, 10mei1495-20sept1495, fol.69v, “…une plaie… d’unne kanne…”, Rekenkamers, nr.14109, 21sept1405-11jan1405, fol.37r, “…d’une plaie… d’un coutel…”, Rekenkamers, nr.14112, 21sept142211jan1423, fol.3v, “…daghes et armures…”, Rekenkamers, nr.14113, 5mei1426-16sept1426, fol.3v, “…d’un baston appellé en Flamand sesselstoc…”, Rekenkamers, nr.14113, 10mei1428-22sept1428, fol.3r, “…d’une pierre…”Rekenkamers, nr.14113, 10mei1428-22sept1428, fol.3r, “…d’unes estevelles…”, Rekenkamers, nr.14114, 5mei1438-12jan1439, fol. 3r, “…d’un baston appointié…”
Typologie van de misdrijven
48
Tabel 3: aan de hand van de Gentse baljuwrekeningen (1385-1515) DADERS
VROUWEN
MANNEN
TOTAAL
SLAGEN
8
20
28
VERWONDINGEN
16
60
76
TOTAAL
24
80
104
Vaak waren dergelijke gewelddaden het gevolg van een woordenwisseling of verbale twist. Dit heeft als resultaat dat vele slagen en verwondingen werden uitgedeeld tussen verwanten of op zijn minst tussen mensen die elkaar kenden. Gilles de Brune is hier een opvallend voorbeeld van170. Hij diende een compositie te sluiten voor VIII lb.par. “d’avoir batu et bleschié la vesve Everwijns”. Het zou een eenvoudig geschil kunnen geweest zijn, ware het niet dat weduwe Everwijns zijn schoonmoeder was. Baerbele Poucaerts kreeg in 1405 een boete van III lb.par. voor het slaan van Line de Same, maar kon composeren voor XXXVI schellingen omdat zij “une povre bacelette” was. Baerbele en Line waren “des amants”171. Dat wij hier te maken hebben met een relationeel conflict is duidelijk, wanneer Baerbele zelf een vuistslag moet incasseren van ene Line de Gheent172. De beul van Gent moest Gilles de Langhe in 1476 aan de schandpaal stellen omdat hij beschuldigd werd “d’avoir villoné et batu sa mere”. Vervolgens verbande men hem voor tien jaar173. Ook in het verbanningsboek vinden we hem terug op 19 juni 1476 omdat hij zijn moeder sloeg en haar “zulke onbetamelijke zaken” zei. Doch werd Gilles niet verbannen174.
Hoewel in het leeuwendeel van de gevallen de slaags geraakte partijen geen onbekenden voor elkaar waren, gebeurden er ook gewelddaden zonder rechtstreekse aanleiding. Zo werden Pierre de Buedel en Hannequin Wasselin in 1468 ondervraagd op verdenking “d’avoir alé en la maison de Eggheric vanden Broucke tenu taverne de cervoyse et illec navré et batu la
170
A.R.A., Rekenkamers, nr;14117, 9mei1474-8jen1475, fol.160r A.R.A., Rekenkamers, nr.14109, 21sept1405-11jan1406, fol.36r 172 A.R.A., Rekenkamers, nr.14109, 21sept1405-11jan1406, fol.36v 173 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 8jan1476-4feb1477, fol.169v 174 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 19juni1476, fol.10r 171
Typologie van de misdrijven
49
femme d’icellui sans cause”175. Beide heren werden ter dood veroordeeld en onthoofd op de brug. Een jaar voordien kwamen wij in de rekeningen een zekere Eggheric vanden Brouche tegen die een meisje, Jehennekin vanden Meuwenhour, zou hebben “embrachie et saisy”176 waarbij Eggheric er goedkoop vanaf kwam met een compositie. Aangenomen dat Pierre en Hannequin wraak wouden nemen op Eggheric zou het een verklaring kunnen zijn voor de aanval op diens echtgenote. In de eerste plaats dient dan wel met zekerheid gesteld te worden dat wij hier effectief tweemaal met dezelfde persoon hebben te maken en geen toevallige naamverwant wat niet uit de bronnen kon afgeleid worden.
Het invalide slaan van een persoon waardoor deze werkonbekwaam werd, betekende in de Middeleeuwen het stelen van diens inkomen. Men kende immers nog geen sociaal vangnet waardoor incapabele personen verstoken bleven van een broodwinning en zich dienden over te geven aan landloperij of bedelarij en op deze manier in de misdaad belandden. De volgende casus getuigt van dergelijk wanbedrijf: Hannekin vanden Neufville, Piere Pauwels en Magriete de Cauwenberghe werden alledrie verdacht “d’avoir batu de bastons griefment et longuement une sage femme”. Zij hadden deze vroedvrouw ’s nachts uit haar huis gelokt “pour aler en une service”. Toen zij net “hors les portes de Bruges” was beland, takelden zij haar gezicht en rechterhand zo hard toe dat zij haar beroep niet meer kon uitoefenen. Hannekin, Piere en Magriete werden op de rooster gelegd door de beul177 waarna de twee mannen schuldig werden bevonden en “mis ou pilloris par ung jour”, en ze elk uit het Land van Vlaanderen werden verbannen178. Wat er met Magriete gebeurde, wordt niet gemeld. De wijze waarop deze mensen de vroedvrouw te lijf gingen, kunnen wij eerder omschrijven als verminking waarbij zij de vrouw verhinderden haar kost nog te verdienen.
De mishandelingen, in de bronnen omschreven als “rudesses” of “forces” waren in de minderheid met zo’n veertien gevallen in totaal179 waarvan slechts driemaal een vrouw als dader uitkwam. Deze delicten sluiten nauw aan bij de slagen en verwondingen, maar werden
175
A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 18sept1468-9jan1469 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 8juli1467-11jan1468, fol.72v 177 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 10mei1458-12sept1458, fol.109v "A bourreau pour avoir exammé Hannekin van Neufville, Piere Pauwels et Magriete de Cauwenberghe soupechonné d’avoir batu de bastons griefment et longuement une sage femme laquelle ils avoient envoyé par nuyt de sa maison pour aler en une service et quant elle estoit hors les portes de Bruges le batuent tout sa visage et sa droite main our ce qu’elle ne serveroit plus da sa scienté" 178 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 17sept1458-8jan1459, fol.119r 179 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 9mei1468-23sept1468, fol.97r, Rekenkamers, nr.14117, 21sept147210mei1473, fol.147v, … 176
Typologie van de misdrijven
50
omwille van hun vage omschrijving apart geklasseerd. Het is opvallend dat wij deze termen pas voor het eerst tegenkomen in 1468. Nooit eerder werd een gewelddaad omschreven als “forces” noch als “rudesses”. Of dit samenhangt met veranderingen in het gedrag van de burgers of enkel met wijzigingen in het taalgebruik is niet duidelijk. Wel zeker is dat dronkenschap vaak de aanleiding gaf tot gewelddaden. Dronken zijn werkt normvervaging in de hand en zorgt voor hoogoplopende ruzies en conflicten. Zo composeerde Gilles de Ries voor LX lb.par. omdat hij beschuldigd werd “de certaines rudesses sur Jaques sa fille”. Gilles was in dronken toestand, “chargié de boires” naar het hotel van Jaques Volloc gekomen en had daar enkele familieleden van Jaques, waaronder diens dochter, lastiggevallen180. Drank werd in deze context als verzachtende omstandigheden gepleit, maar dat dit niet altijd het geval was zullen wij later nog merken. Ramout Hangs, Gherolf de Schutre, Cornille van Oestende en Lievin Prysbier konden in datzelfde jaar voor gelijkaardige feiten composeren181. Klaarblijkelijk was dit een misdrijf waar geen zware straffen opstonden, aangezien elke beschuldigde van “forces et rudesses” wist te composeren. Zo zelfs ene Pieters die “aucunes rudesses” had gepleegd “sur la femme de Codenaert Valke au hors la porte de Saint-Bavon”. Hij wou de vrouw verkrachten en trok haar mee op een paard. Maar zelfs deze poging tot vrouwenroof werd amper bestraft, een compositie van tien pond moest volstaan om zijn schuld af te kopen 182. Maeykin, “nommée Hompelepomp fille joyeuse” moest composeren voor “d’aucunes rudesses par lui faites par nuyt en son voisinage”. De compositie bedroeg III lb.par.183. Het jaar voorheen treffen wij nochtans een “Maeyen gheseit den houpelpouce” aan in de stadsrekeningen alwaar men beschrijft dat de vrouw voor XXX schellingen groten als bannelinge wordt teruggeroepen184. Werd Maeykin eerst verbannen voor haar wandaden en pleegde zij vervolgens opnieuw misdrijven in de streek? Dit lijkt ons vreemd, aangezien Maeykin als teruggekeerde banneling vermoedelijk extra moest opletten. Of zou het hier toevallig over een naamgenote gaan?
180 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 21sept1472-10mei1473, fol.147v “De Gilles de Ries samblement accusé lui estant puré et chargié de boires esté venu dedens l’ostel de Jaques Volloc et illec fait certaines rudesses sur ledit Jaques sa fille et autres de ses familles" 181 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 19sept1473-9mei1474, fol.156r 182 A.R.A., Rekenkamers, nr.14118, 21dec1481-5mei1483, fol.6r “De M. Pieters a cause d’aucunes rudesses par lui faites estant jours sur la femme de Codenaert Valke au hors la porte de Saint Bavon et lui enforchir, vouloir tiré sur ung cheval" 183 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 8jan1475-8jan1476, fol.165r 184 S.A.G., Stadsrekeningen, 400/23, 1473-1474, fol.245r
Typologie van de misdrijven
51
Slechts eenmaal viel er niet te composeren, maar werden de verdachten “ter questen” geleid185. Melsin Peen en zijn vrouw moesten dit onderzoek ondergaan “ter causen van ruytheden bij hemlieden ghedaen bij nachte up de dienaers van deser stede”. Het aanvallen van het openbare gezag werd zwaarder gesanctioneerd dan het beschimpen van gewone burgers gezien de verzwarende omstandigheden die een aanval op de overheid met zich meebrengt. Eenmaal werd een koppel door de beul hardhandig aangepakt voor “firent mal aux gens”186. Er wordt niet duidelijk gemaakt over welke feiten men het heeft en welke mensen het slachtoffer werden, maar wij hebben dit in de categorie van lichaamskrenkingen geplaatst, aangezien de kans reëel is dat het om fysiek geweld ging. Een man, Jehan Woytin en een vrouw, Bette Pourselz, kwamen naar Gent om mensen ‘slecht te berokkenen’. Alle slachtoffers kwamen zich beklagen voor de schepenen om de twee uit de stad te verwijderen. De baljuw ging hier op in en Jooskin, “le pendeur”, sloeg het tweetal de stad uit, “batist de verges tous nuz”. Ten slotte attesteerden wij ook één geval van ruzie of twist187. Ruzies konden in veel gevallen uitmonden in handgemeen, vandaar dat wij deze zaak als gewelddaad berekenden. Jehan Diericx werd beschuldigd “d’avoir prins noyse et debat a une femme”, maar op inspraak van enkele goede lieden kon Jehan composeren voor III lb.par.
In het verbanningsboek troffen wij in totaal elf gewelddaden aan. Lievin de Purcemier kreeg in 1473 een verbanningsstraf van tien jaar opgelegd “omme diverse ruutheden te meer stonden bij hem ghedaen up zijn wijf ende up de zustere van zijne wive binnen heuren huus zonder cause of redene daer toe hebbene”. Bij dit soort delicten komt de verwantschap tussen dader en slachtoffer goed uit de verf want ook Lievin sloeg toe op zijn eigen vrouw en schoonzus188. Alledaagse conflicten en bagatellen konden uitlopen in lelijk handgemeen wanneer één van de betrokken partijen overstuur raakte. Joos de Wevere, een “wascoopre” kreeg vijftig jaar omdat hij, met behulp van ondeugdelijke middelen, geld trachtte te verkrijgen van een persoon, die hij ervan betichtte hem geld verschuldigd te zijn. Dit conflict kon opgelost worden met een goed gesprek maar Joos koos ervoor de vrouw van zijn schuldenaar hardhandig aan te pakken: “zijn wijf te diversschen stonden ende plaetsen zo ontamelic meshandelt, ghesmeten ende frotseert” waardoor de vrouw in levensnood 185
A.R.A., Rekenkamers, nr.14118, 1okt1488-1okt1489, fol.81r A.R.A., Rekenkamers, nr.14107, 17sept1397-14jan1398, fol.181v 187 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 16sept1471-11mei1472, fol.139r 188 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 17juli1473, fol.3v 186
Typologie van de misdrijven
52
verkeerde189. De reden waardoor deze waskoper uit zijn dak ging is bekend, maar niet altijd is het zo duidelijk wat iemand bezielde een ander fysiek te verwonden. Catheline van Lake, “die men heedt Swielmakers” mishandelde haar eigen man, Dolin de Pratere, met “cleender cruse” en op een dag stak zij hem zelfs in het openbaar met “eene upstekene” in zijn habijt. Hiervoor diende Catheline wel tien jaar te verdwijnen uit Vlaanderen190. Joncvrauw Marie, de vrouw van Willans van Hallewijns, mishandelde “twijf van Claes de Wale” in 1480. Zij nam zelfs het initiatief naar het huis van de voornoemde vrouw te trekken en haar neer te steken “met eene upsteke” om haar “te bringhene van live ter doet”. Marie wachtte een verbanningsstraf van 50 jaar191. Agneese Bogaerts beraamde een plan om bij verschillende mannen “geschil ende onghenouchen” te ontlokken “omme te doen scheidenen”. Naast haar valse plannen pleegde zij ook een aanval op haar schoondochter: Agneese trok naar het huis van haar zoon om enkele “ruutheden” te begaan op diens echtgenote. Een verbanning van vijftig jaar diende haar tot inkeer te brengen192. Vijf jaar later, in 1486-1487, treffen wij Agneese aan in de stadrekeningen als teruggeroepen bannelinge. Zo blijkt dat de vrouw amper een tiende van haar zware straf moest volbrengen193. Ten slotte kregen Jozijne Blakaerts en vijf mannen een halve eeuw verbanning opgelegd “omme dat zij ghisteren zittende inde taveerne zulcke ruutheden ende overdaet daden int werpen van hunnne potten ende breken van alle de croesen die zij ghecrighen consten”. Hoewel de heer van de herberg hen smeekte op te houden, “persevererende in huere quaethede”, wierpen ze “terstont noch twee croesen in sticken twelcke zij deden in versmaetheden van justicien ende cleenichede vanden heren”. Hun straf moest een voorbeeld stellen voor vele anderen194.
Bijna al deze misdrijven werden bestraft met een boete of geregeld door een compositie. Voor het uitdelen van een vuistslag kon je al composeren vanaf 30 schellingen195. De tegenstander tegen de grond slaan, koste je al gauw 3 lb.par.196. Verwondingen toebrengen koste meer,
189
S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 2aug1473, fol.3v S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 2april1474, fol.4v “X jaer, omme dat zoe costumelicke met cleender cruse de vorseide Dolin, hare man, gheinjuriert heeft in woorde ende uploep ghedaen in fayte ende zondlinghe onlancx heeft gheanverdt van achter int openbare state ende ghepynt met eene upstekene die zoe stac duer zijn habijt ende meer ghedaen soude hebben” 191 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 22dec1480, fol.46r 192 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 24dec1481, fol.58r 193 S.A.G., Stadsrekeningen, 400/29, 1486-1487, fol.143r 194 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 28sept1495, fol.120v 195 A.R.A., Rekenkamers, nr.14107, 17sept1396-8jan1397, fol.127r, “…XXVIII schellingen…” 196 A.R.A., Rekenkamers, nr.141107, 10mei1495-20sept1495, fol.68v, “…IIIlb.par…” 190
Typologie van de misdrijven
53
namelijk meer dan tien pond197. Gille Ghevaert moest zelfs een compositie betalen van XII lb.par. toen zijn vrouw een andere vrouw had geslagen in haar eigen huis198. Diegenen die een verbanning kregen opgelegd hadden zich vaak schuldig gemaakt aan langdurige mishandelingen of gewelddaden met een venijnig karakter, zoals het valselijk misleiden van personen om hun te kwetsen199. Zowel het werkonbekwaam slaan van een persoon als het vernielen van een taveerne is een aanslag op de kostwinning van de gedupeerde en zorgt voor meer dan enkel materieel of fysiek leed: het slachtoffer werd op deze wijze kwaadwillig en opzettelijk tot de bedelstaf gedwongen.
2.2. DOODSLAG Doodslag is zo oud als de wereld. Wij leren dit van de oude criminalisten zoals De Damhoudere en Wielant200. Opvallend in het vroegere strafrecht is de veroordeling van de wíl tot doden. De intentie om iemand om te brengen wordt op dezelfde wijze bestraft als de daad zelf. Er wordt wel een onderscheid doorgevoerd tussen doding met misdadig opzet (by upsette wille), geoorloofde doodslag en de onvrijwillige doodslag door onoplettendheid. Personen kunnen van ambtswege verplicht worden mensen te doden, zoals de beul en dienden hier niet voor bestraft te worden, ook het doden van vogelvrij verklaarde mensen is geen misdaad. Het doden van mensen uit noodweer wordt evenzeer geoorloofd. Enkel de opzettelijke wederrechtelijke doodslag wordt met de doodstraf bestraft201.
Gewelddaden zijn van elke tijd. Ze waren dan ook niet weg te denken uit de middeleeuwse maatschappij. Wat is het essentiële verschil tussen moord en doodslag? Moord gebeurt heimelijk, uit het zicht en het gehoorsveld van derden. Het doden van mensen bij nacht en ontij, het verstoppen van het lichaam of het verzwijgen van de misdaad vormen allemaal indicaties en verzwarende omstandigheden om het misdrijf als moord te beschouwen. Doodslag is eerder impulsief en reactionnair. Onder doodslag kunnen wij ook het overlijden van een gekwetste na het oplopen van slagen en verwondingen noteren. Het slachtoffer diende wel binnen de dertig tot veertig dagen na de vechtpartij te overlijden om het feit als doodslag
197
A.R.A., Rekenkamers, nr;14109, 12jan1405-11mei1405, fol.2v, “…XIIlb.par…” A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 8jan1459-24maart1459, fol.129r 199 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 10mei1458-12sept1458, fol.109v 200 WIELANT, F., op.cit., cap67 201 MAES L.Th., op.cit., pp.259 198
Typologie van de misdrijven
54
te kunnen beschouwen202. Voorbedachtheid vormde een tweede belangrijk criterium in het onderscheid tussen moord en doodslag. Doodslag was het gevolg van een opwelling der emoties en gebeurde zonder voorbedachte rade. Moord vond vaak in het diepste geheim plaats, waardoor de dader moeilijker viel op te sporen en het aantal gevallen van doodslag in de bronnen dus veel hoger ligt203.
Tabel 4: aan de hand van de Gentse baljuwrekeningen (1385-1515) DADERS
VROUWEN
MANNEN
TOTAAL
DOODSLAG
4
6
10
In de Middeleeuwse gemeenschappen kende men de aloude gewoonte wapens bij zich te dragen, wat vaak de aanleiding vormde voor een handgemeen met noodlottige afloop204. Vooral op plaatsen waar zich veel mensen verzamelden, groeide onlust vaak uit tot regelrechte gewelddaden. In de doorgenomen baljuwrekeningen troffen wij 10 keer doodslag aan. Slechts viermaal was er sprake van een vrouwelijke delinquent, de overige zes gevallen van doodslag waren het gevolg van brutaliteiten gepleegd door een man. De relatie tussen de personen is een belangrijke factor om na te gaan205. Aangezien verwondingen vaak werden toegebracht tijdens een opwelling van ruzie, moeten wij de oorzaak van doodslag regelmatig zoeken in de familiale omgeving of de relationele problematiek. Het verhaal van Gille Cleynnade is een schoolvoorbeeld van een uit de hand gelopen ‘vete’206. Hij stierf toen Vranke Vauleyns, Jehan de Fraye, Andries Moeyleke, Heine vander Heyde en Beatrise Wancx hem bewerkten met “daghes et autres armures” en hem enkele verwondingen toebrachten die hem het leven kostten. Blijkbaar begreep de baljuw het
202
VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen…, pp.87-88 VANHEMELRYCK, F., Criminaliteit in de ammanie van Brussel…, pp.99 204 VANHEMELRYCK, F., Misdadigers tussen rechter en beul, 1400-1800, Antwerpen/Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1984, pp.141 205 HANAWALT, B ., ‘Violent Death in Fourteenth- and Early Fifteenth-Century England’, in Comparartive Studies in Society and History, 18, nr3, Cambridge, Cambridge university press, 1976, pp. 297-320 206 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 21sept1422-11jan1423, fol.3v “De Vranke Vauleyns, Jehan de Fraye, Andries Moeyleke, Heine vander Heyde et Beatrise Wancx, sur lesquelz estoit mise la mort et plusieurs playes faites a Gille Cleynnade de daghes et autres armures. Et consideré que ledit Gille avoit ravie la fille dudit Vrancke et ainsi luy faisoit en plusieurs manieres deshonneur et blasme. Aussie ledit fait advint de hors la ville en la seignourie de Liekerke ou il eust esté adrechie par loy..." 203
Typologie van de misdrijven
55
standpunt van de daders, want hij liet hen allen composeren voor XXIIII lb.par. Gille zou namelijk kort voordien de dochter van Vrancke verkracht hebben en zou getracht hebben diezelfde Vrancke op diverse manieren ten schande te brengen, “luy faisoit en plus manieres deshonneur et blasme”. Het incident vond plaats buiten de stad in de heerlijkheid “Liekerke”. De gemeente Liedekerke bevindt zich in de huidige provincie Vlaams-Brabant. Aangezien er geen bewijzen voor handen waren dat de dood van Gille rechtstreeks het gevolg was van de steekpartij, ontsloeg de baljuw de verdachten van hun schuld. In het geval van Lijsbette Zeghers zijn wij ook getuige van een uit de hand gelopen relationeel conflict. Zij sloeg haar knecht de dood in. De ware toedracht van de feiten is niet meteen duidelijk, aangezien er geen verdere informatie voor handen is betreffende de achterliggende redenen. Lijsbette werd aan de schandpaal gesteld en vervolgens voor vijftig jaar verbannen207. Pauwels Valcke betaalde XXIIII lb.par. aan de baljuw voor het aanvallen van zijn bloedeigen zus, “duquel elle venoit de vie a trespas” . Ook hier wordt niet duidelijk waarom de man zijn zus zo toetakelde208.
In de overige gevallen wordt geen expliciete band vernoemd, maar wij mogen aannemen dat in het leeuwendeel van de volgende casussen een conflict aan de basis lag. Jacop Spoet wordt ervan beschuldigd Margriete sVriesen een wonde te hebben toegebracht “d’un coutel”. Hierop vluchtte hij uit het land van Vlaanderen en kon de baljuw hem niet berechten. Toch werd Jacop genade geschonken omwille van zijn arme status en op aanraden van enkele “de bonnes gens”. Hij composeerde voor XVI lb.par.209. De vrouw van Wouter Boterman, Margarite genaamd, werd in 1468 geslagen en verwond door August van Bauwele die haar te lijf ging met zijn vuisten210. Hij bewerkte de arme vrouw zo hard dat “dedens trois sepmaines apres elle en termina vie par mort”. Deze feiten vonden plaats drie tot vier jaar vóór het eigenlijke gerechtelijke onderzoek waardoor de baljuw bijgevolg nog over bitter weinig informatie beschikte en zijn intuïtie bij het vellen van een oordeel liet spreken. Hij ging er vanuit dat Margarite niet overleden was ten gevolge van de verwondingen die zij opliep, maar “d’aultres maladies”. Op deze manier kon van Bauwele 207
A.R.A., Rekenkamers, nr.14113, 9jan1430-8mei1430, fol.3r A.R.A., Rekenkamers, nr.14121, 20april1514-20april1515, fol.3r 209 A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 20sept1445-10jan1445, fol.2v “de la playe et mort de Magriete Svriesen d’un coutel pour laquelle cause il se absentoit du pays de Flandres qu’on ne le point executer" 210 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 11jan1468-9mei1468, fol.83r “De Augucest van Bauwele accusé d’avoir passé trois ou quatre ans batu et bleschié de poingt Margarite, femme de Woutre Boterman, tellement que dedens trois sepmaines apres elle en termina vie par mort" 208
Typologie van de misdrijven
56
composeren voor X lb.par. Zo merken wij dat de regel van Van Caenegem betreffende de termijn om een verdacht overlijden als doodslag te omschrijven niet sluitend is. Jozine Ruusten werd door de beul in 1464 tweemaal op de rooster gelegd op verdenking van doodslag211. Samen met een medeplichtige raakte Jozine slaags met “ung carmelite” in het land van Aalst, “a certain lieu”. Ze verwondden de man zo ernstig dat hij “tantost apres … termina vie par mort”. Hierop namen de autoriteiten Jozine gevangen, maar zij ontkende elke betrokkenheid. Er werd een compositie gesloten van XX schellingen gezien het gebrek aan bewijzen. Ook de plaats waar het delict was voorgevallen dreef de baljuw tot het composeren: Jozine sloeg immers toe “aux champs” in het Land van Aalst, wat niet meer onder de bevoegdheid van de Gentse baljuw ressorteerde. Deze zaak werd ook aangehaald bij de religieuze misdrijven de betrokkenheid van een clericus in achtgenomen. De doodslag op Claeys de Leew blijkt een ingewikkelde historie212. Duidelijk wordt wel dat het dispuut het gevolg was van de dronken toestand waarin Claeys zich bevond. Hij kwam in de halfvastenweek 1487 dronken de stad binnen en trok “int quartier van Overtschelde”, waar “de vraukins van levene” hem tegenhielden met “eenen blooter dagghe in zijn hande, zouckende up elken roere die hem te ghemoete quamen”. Hij raakte slaags met “eenen ghenaemt Pasteys inde Wandelinghe ende eenen andre gheheten Martin de Clerc”. Het kwam tussen de heren tot een trek –en steekpartij waarbij ze elkaar zwaar bezeerden. Tradeke van Brusele sloeg dit tafereel gade. Zij was de vriendin van Pietre vanden Booninghe, “alias Stullekin inde Wandelinghe”, wiens woonplaats het strijdtoneel vormde van de schermutseling. Toen de mannen slaags raakten voor hun deur, kwam Tradeke tussen beide waarbij zij zelf “ghesleghen ende meshandelt” werd door Claeys. Stullekin, die zich op dat moment in zijn huis bevond, zag dit gebeuren en greep “eenre corter pycke”. Hiermee verwondde hij Claeys die een paar dagen later aan zijn hoofdwonde zou overlijden. 211
A.R.A., Rekenkamers, nr 14116, 9 jan 1464- 7 mei 1464, fol. 269v. A.R.A., Rekenkamers, nr. 14118, 1okt1488-1okt1489, fol.79r “Van Pieter vanden Booninghe alias Stullekin inde Wandelinghe ter causen van dat inde alf vasten weke anno LXXXVII laetstleden een wijlen Claeys de Leew dronken zijnde quam hem derdre binnen deser voorseide stede int quartier van Overtschelde, daer de vraukins van levene hem houden met eenen blooter dagghe in zijn hande, zouckende up elken roere die hem te ghemoete quamen ende emmere onder dandre up eenen ghenaemt Pasteys inde Wandelinghe ende eenen andre gheheten Martin de Clerc zo dat zij an beede zijden worden stekende ende slaende up ende maer mallinc andoen, twelke ziende eene ghenaemt Tradeke van Brusele tmeyskin vanden voorseyden Stullekin voor wiens duere dadt ghebeurde, wanenende tusschen hemlieden int gheschiet gaen, wart vanden zelven Claeys ghesleghen en meshandelt datte de voorseide Stullekin in huus zijnde ziende ende ooc dat de voorseide Claeys meenende en spaerde schoor ute met eenre corter pijcke in zijn handt ende met hem een Pieter Haec met een blooten ghetrockenen naghelmesse stekende ende slaende up ende naer den voorseide Claeys, zijnen hulpers ende medepleghers in zulker wijs als dat de voorseide Claeys van eendre wonde die hij daer ontfinc vanden voornoemde Pieter Haec int hooft metten voorseide naghelmesse eerst daer naer voer van live ter doot” 212
Typologie van de misdrijven
57
Aangezien Claeys het gevecht zelf in gang had gezet in dronken conditie, kon Stullekin composeren voor XII lb.par. Deze historie toont aan dat alcohol en dronkenschap de gemoederen kunnen doen oplopen en aan de basis kunnen liggen van zware delicten. In het verbanningsboek treffen wij één bevreemdende casus aan213. Er bestaat geen concrete duidelijkheid over de reden waarom ene Jaquemine vanden Hove, de vrouw van Pieteren van Aelst, voor vijftig jaar verbannen diende te worden. Een zekere Glaet zou door Jan vanden Oncke “bij nachte ende ontijde” zonder reden zijn aangevallen en “moordalijc ghewondt ende gequetst” en dit alles op aansporen van Jaquemine. Jan takelde de man zeer hard toe en liet deze liggen voor dood. Het is ons niet helemaal duidelijk waarom de vrouw Jan er toe aanzette een dergelijke gruweldaad te begaan, vermoedelijk kunnen wij spreken van een ‘afrekening’. Meteen wordt duidelijk dat emoties, zoals wraak, als beweegreden kunnen gezien worden voor het ontstaan van delicten. Het reeds eerder aangehaalde dronkenschap en wraak noemen wij interne factoren of endogene drijfveren die vaak aan de basis liggen van criminaliteit.
In regel diende doodslag met de doodstraf bestraft te worden, maar zoals blijkt uit de praktijk, werd met deze regel weinig tot geen rekening gehouden. Wij kwamen geen enkele doodstraf tegen en slechts tweemaal werd de dader verbannen. Het ging wel telkenmale om een verbanning voor vijftig jaar, maar of wij hier over een regelmaat mogen spreken is niet zeker aangezien wij onze conclusies op slechts twee zaken kunnen baseren. De overige delinquenten konden allen composeren aan diverse sommen. Wij kunnen niet met zekerheid concluderen of er een relatie bestond tussen de zwaarte van het misdrijf en de hoogte van de compositiesom. Er kan eerder een connectie verondersteld worden met de onderlinge (familie)band van de betrokkenen, de graad van verwantschap tussen dader en slachtoffer.
2.3. MOORD Moord wordt gekenmerkt door de heimelijkheid en de lafheid van de dader. Vaak verhaalt men de feiten als “bij nachte ende ontijde” gebeurd, doch is dit slechts een indicatie voor heimelijkheid en geen objectief bewijs. Ook qua terminologie bestaat er diversiteit: waar doodslag vaak de vage omschrijving “homicidium” meekrijgt, spreekt men bij moord van 213
S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 14okt1499, fol.138v
Typologie van de misdrijven
58
“murdrum”. Het grootste onderscheid tussen moord en doodslag situeert zich echter op het strafrechtelijke gebied. Moord kon in geen geval afgekocht worden met geld en werd onverbiddelijk met de dood bestraft214, in de meeste gevallen betrof het zelfs een schandelijke dood, zoals het slepen en het hangen.
In de baljuwrekeningen treffen wij 15 moordzaken aan. Op het eerste zicht lijkt dit geen hoog cijfer voor een periode van 150 jaar. Doch, in vergelijking met andere contreien, mogen wij concluderen dat Gent een gewelddadig klimaat kende. Zo blijken in de kasselrij Kortrijk slechts drie gevallen van moord geattesteerd te zijn215, waar voor het Land van Waas 17 attestaties bestaan216. Mogen wij aannemen dat de fysiografische kenmerken hier meespelen? Gent was namelijk een stad van omvang, de kasselrij Kortrijk en vooral het Land van Waas daarentegen waren grotendeels plattelandsomgevingen. Hoe groter de bevolkingsdichtheid, hoe groter de kans op relletjes en oproer. Bovendien was het voor stadsmensen een kleinigheid om aan dodende middelen te raken, zoals vergif. Doodslag kwam dan weer veel vaker voor op het platteland, waar het gezag van de autoriteiten totaal ontoereikend was om alle delicten te bestraffen. Wij dienen dus rekening te houden met het feit dat de cijfers voor de buiten niet alle gepleegde misdrijven omvatten217.
In onze bronnen springen vooral het hoge aantal familiemoorden in het oog. In tien gevallen wordt expliciet verwezen naar de relationele band tussen dader en slachtoffer. Wij kunnen met zekerheid zeggen dat minstens zeven personen hun partner vermoordden. Voorts pleegde een man de moord op de vader van zijn echtgenote, een andere doodde zijn meter en ten slotte vermoordde een vrouw haar bloedeigen vader. De andere vijf gevallen geven geen letterlijke relatie prijs, toch kunnen wij vermoeden dat bij enkele ervan sprake moet geweest zijn van een relationele band. De moord op een echtgeno(o)t(e) werd als een zwaar geval van moord aanzien218. Ook de oudermoord diende uiterst zwaar bestraft te worden met radbraking. De band die dader en slachtoffer deelden kon als verzwarende omstandigheid doorwegen. Zo werd Martin le Kempepour in 1411 beticht van het doden van zijn vrouw, Katerine de 214
VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen…, pp.91 RENIER, N., Vrouwencriminaliteit in de kasselrij Kortrijk (1385-1515), (licentiaatverhandeling), Universiteit Gent, 1998, pp.43 216 MAGHERMAN, H., Criminaliteit in de keure van het Land van Waas in de 15e en 16e eeuw: een onderzoek gesteund op baljuwsrekeningen, (licentiaatverhandeling), Katholieke Universiteit Leuven, 1997, pp.60 Met deze cijfers dient wel opgepast te worden aangezien het ook delicten zonder vrouwelijke betrokkenheid betreft. 217 VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen…, pp.341 218 MAES L.Th., op.cit., pp.264 215
Typologie van de misdrijven
59
Scripe219. Aan de hand van de gebruikte terminologie, “avoir mis a mort”, zouden wij deze zaak eerst bij doodslag catalogiseren, maar gezien de wijze waarop haar dood tot stand kwam, rijst bij ons het vermoeden dat het hier moord betreft. Men vond haar lichaam immers verdronken in een put op de weg naar Oudenaarde, “a certain jour ou mois de janvier” van het jaar 1410. Bij het eerste gerechtelijke onderzoek door de beul gaat Martin al over tot bekentenissen. “Il confessa que la dicte Catherine sa femme soit avoir mesusée et acointiée a aultres hommes”, waarop zij hem verliet en kort na Kerstmis naar Gent trok "pour prendre la part de la succession a elle succedé de feu Gilles dele Westvelde, bourgois de la dicte ville". Er volgt een verwarrend relaas, waaruit wij kunnen begrijpen dat men Catherine, “par moyen d’enemis d’elle”, ervan verdacht de arme Gilles te hebben gedood, maar dat men haar pardon schonk waarna Martin voorstelde samen met haar terug naar huis te keren, “dudit lieu de Gand en la dicte ville d’Audenaerde”. Toen zij een weg nabij Maldegem bereikten, borrelden in Martin de herinneringen aan haar misdaden op en die gedachte vervulde hem met walging. Uitzinnig greep hij naar zijn jachtspies en sloeg hij Catherine met dit wapen waarna zij in een waterput terechtkwam en verdronk. Martin werd hiervoor onthoofd met het zwaard en zijn hoofd werd naderhand op een rad tentoongesteld. Deze zaak is zo interessant omdat ze ons duidelijk maakt wat de moordenaar dreef zijn echtgenote te doden, welke beweegredenen een rol kunnen spelen. In dit geval deed jaloezie de stoppen doorslaan. Hoewel Martin zijn vrouw in een opwelling doodde, en we dus in feite met doodslag te maken hebben, deed hij er naderhand alles aan zijn misdaad en het lijk te verstoppen. Deze huichelende houding schildert Martin af als een echte moordenaar.
De moord op Mergriete sMeyers bracht ons eveneens in dubio. Moeten wij deze klasseren als doodslag of als moord? Wederom hanteert de baljuwrekening de termen “mise a mort”, maar ook hier zijn er andere feiten die ons in de richting van moord doen wijzen. Daarom wordt deze zaak onder voorbehoud als moord verrekend. In 1411 werd Pierre Bloc verdacht “par nuit” het huis van Margriete, “son acointe” te betreden en haar daar te slaan en te doden. Vervolgens zou hij geld en goed meegenomen hebben, “avoir prins son argent et telz biens meubles qu’elle avoit et iceulx emporté a son plaisir”. Bij de tweede ondervraging bekent Pierre de moord, maar weigert iets meer te vertellen over de verdwenen bezittingen. Kort na dit tweede onderzoek sterft de man in de gevangenis en wordt zijn lichaam gedolven220.
219 220
A.R.A., Rekenkamers, nr.14110, 12jan1411-11mei1411, fol.16r A.R.A., Rekenkamers, nr.14110, 21sept1411-11nov1411, fol.51r
Typologie van de misdrijven
60
Op een aantal jaren tijd volgen enkele moorden elkaar snel op. Zo staat Lisebette Beens in 1416 terecht voor de moord op haar echtgenoot221. Zij bekent dat Hannin le Vos, “a qui elle estoit accointé” met haar toestemming haar man, Lievin Evereins, vermoordde, “par son conseil et consent”. Lisebette heeft Hannin overhaald haar wederhelft om te brengen. Het is moeilijk te achterhalen welke relatie Lisebette en Hannin hadden, gezien de verschillende vertalingen van “accointé”. In de eerste plaats betekent dit woord ‘vriend of familielid’ maar als tweede betekenis wordt ook “amant” aangegeven222. Dit laatste lijkt ons, gezien de context, het meest aannemelijke. Zo zou het kunnen dat Lisebette een geheime relatie had met Hannin en daarom van haar wettige echtgenoot af wilde. Uiteindelijk is zij het brein achter de moord, maar hoeft zij zelf haar handen niet vuil te maken. Omwille van haar valse inborst, wordt zij gestraft “du puits”, wat volgens ons het levend begraven impliceert. Enkele maanden later in datzelfde jaar wordt Jehan dele Berghe gevangengenomen in de parochie van Oosterzele (het Land van Aalst) en overgeleverd aan de baljuw van Gent op verdenking “ d’avoir murdry “ Jehan le Turc, “le pere de sa femme”. Dele Berghe bekent de feiten bij nacht gepleegd te hebben. Hij wordt onthoofd en op een rad gesteld. Marie Schutters, “femme de feu dudict Jehan dele Berghe” wordt eveneens op de pijnbank gelegd, aangezien men haar verdacht op de hoogte te zijn van de moord op haar vader. Zonder bekentenissen te hebben afgelegd, wordt zij alsnog voor tien jaar verbannen wegens schandelijk gedrag223. Ook de volgende drie moordenaars worden ter dood veroordeeld. Norit Gate, Pierre Padelare en Margriete Padelare bekenden de moord op Willekin de Clerc, de man van Margriete. De twee mannen worden hiervoor onthoofd, terwijl de beul Margriete “enfouit” 224. Evenzo werd
“ a bourreau pour exammer Pierre Bloc par deux fois par ce qu’il estoit suppeconné par nuit estre entré en la maison Mergriete sMeyers son accointe en la dite ville de Gand et illec icelle Mergriete navré et mise a mort et ce fait avoir prins son argent et telz biens meubles qu’elle avoit et iceulx emporté a son plaisir. Le quel Pierre gey en la seconde examme avoir navré la dite Megriete tellement que mort ensieu mais de ce que l’en imposoit d’avoir prins et emporté l’argent et biens meubles de la dite Megriete ne voloit riens dire, ne confesser. Ce asseztost apres la dite seconde examme le dit Pierre ala de vie a trespas ou prison ou il estoit. Pour le corps de ce feu Piere Bloc enterré" 221 A.R.A., Rekenkamers, nr.14111, 13jan1416-11mei1416, fol.6r 222 GREIMAS, A.J., Dictionnaire de l’ancien français jusqu’au milieu du XIVe siècle, Larousse, Paris, 1968, 676p. 223 A.R.A., Rekenkamers, nr.14111, 11mei1416-21sept1416, fol.23v “audit pendeur pour exammer Jehan dele Berghe, prins en paroise d’Oosterzeele ou terroire d’Alost et de livré es mains du bailli de Gand comme bourgois pour ce qu’il estoit supechonné d’avoir murdry Jehan le Turc, le pere de sa femme, lequel gey en la seconde examme d’avoir murdry de nuit ledit Turc *de exammer Marie Shutters, femme de feu dudit Jehan dele Berghe, comme supechonné d’avoir sceu du murdre perpetré par ledit dele Berghe sur ledit Turc, son pere, laqu’elle ne vault aucune chose confesser qu’elle fu par deux fois examiner" 224 Ibid., 9mei1418-19sept1418, fol.127r
Typologie van de misdrijven
61
Loykin Moyaert onthoofd voor het vermoorden van “une achienne femme en sa maison et y prinst certaine vaiselle d’argent”225.
In de volgende casus krijgen wij een duidelijke beschrijving van de moord op de echtgenoot van Christine Steyvels. De vrouw wordt gevangengenomen als enige verdachte in deze zaak en na twee ondervragingen bekent ze de feiten. Zij pleegde “un vilain fait de murdre sur Heine Fierins son mary, le quel elle descopa en huit pieches et porta en la riviere de l’Escaut". Christine bekocht haar leven met de vuurdood226. Dan was het lot Jehane vander Buerch beter gezind, zij werd namelijk vrijgesproken voor het medeweten van de moord op haar vader, "veu que son amy aide faire ledict murdre”.227 In 1461 wordt Marcx ondervraagd voor de moord op een vrouw, Catherine, in de parochie van Stavele. Daarop trok Jehan le Mour, op aandringen van de baljuw van Gent, naar Kortrijk om te weten te komen en “enquerir la vérité” waarom Sandrine de Wever haar oom Marcx betichtte van de moord. Er wordt jammer genoeg niet genoteerd hoe deze zaak verder verliep228.
“Op Sente Berthelmeeusavont was in vierscare van der kuere verwijst Livine Lavauts, omme dat se vermoort hadde hueren ghetrauden man, daer hy up zijn bedde lach”229. In de baljuwrekeningen van 1476 treffen wij dezelfde vrouw aan, Lievine Laephands, die op verdenking van de moord op haar man levend begraven wordt230. Deze executie vond, volgens het memorieboek, plaats op 24 augustus 1476. Lievine beging een schandelijke misdaad door haar eigen echtgenoot te doden en moest daarvoor op een zeer onterende wijze gestraft worden. Dat het met zekerheid om kwaad opzet ging, valt op te maken uit de weerloze positie van haar slachtoffer: hij lag immers niks vermoedend op zijn bed te rusten.
225
A.R.A., Rekenkamers, nr.14114, 11jan1440-9mei1440, fol.2v A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 11mei1422-21sept1422, fol.5r 227 A.R.A., Rekenkamers, nr. 14115, 14jan1443-6mei1443, fol.3v 228 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 22sept1461-11jan1467, fol.196v “Audit pendeur pour avoir mis a question et examme Marcx de Wevere par II fois soupechonné d’avoir aidié avec plus aultres murdris en pariosse de Stavele Catherine Dommemets en sa maison *A Jehan le Mour lequel fu par ledit bailly envoyé a Coutray par devans le bailly d’illec pour savoir et enquerir la vérité comment Sandrine Swevers laqu’elle y avoit esté examminé dudit murdre avoit accusé ledit Maercx le Wevere son oncle *A Simon vanden Bossche lequel fu pareillement envoyé a Armentieres, a Furnes, a Hondescote, a Stavele et ailleurs pour desdis villes avoir les confessions et exammacions de Piere le Wevere justiciés au pais de Furnes" 229 ‘Memorieboek der stad Ghendt van ’t jaar 1301 tot 1737’, in Maatschappij der Vlaemsche Bibliophilen, vol.1, pp.302 230 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 8jan1476-4feb1477, fol.169v 226
Typologie van de misdrijven
62
Ook de moord die Roolkin Snibbels beging, werd opgenomen in het Memorieboek231. In 1482 werd hij geattesteerd in de baljuwrekeningen “d’avoir murdry sa maraine”232. Zijn meter, weduwe Poucstrate, woonde in de “Bauweloe-strate”, alwaar zij door twee broers vermoord werd. Toch wordt in de rekeningen slechts gewag gemaakt van één broer, Roolkin. De “Bauweloe-strate” zou de huidige Baudelostraat, ter hoogte van de Vrijdagsmarkt, kunnen zijn. Roolkin “was tersondt ghestelt up eene slede daer eene hurde uplach, ende also gheslept tot tusschen baelgen van den ‘s Gravensteene ter justicie, ende was daer onthooft, ende terstondt weder gheleit up de selve slede ende also gheslept zijn hooft tusschen zyne beenen tot buten der Mudepoorte, ende aldaer zijn lichaem ghestelt up een rat, ende was up den XIX in Wedemaent”. Roolkin ondergaat ook de eerder genoemde schandtocht met de slede als beschimping door heel de stad. In het verbanningsboek troffen wij éénmaal de moord op een vrouw aan233. Joost Billet en Hannekin Bornaige werden elk vijftig jaar verbannen omdat zij zich ’s nachts naar het huis van Margriete uuter Wuulghen, poorteres van de stad Gent, begaven alwaar zij op agressieve manier binnendrongen langs het raam. Zij trokken schreeuwend naar haar bed waarbij ze bekendmaakten dat zij van plan waren haar de keel door te snijden, “steect de haere de kele af”. Margriete riep luidkeels om genade, maar zij “lieden se int ghewat voor Synte Michiels tooter herte int water”. Hun sanctie bleef relatief laag gezien de zwaarte van hun misdrijf.
De algemene conclusies die wij kunnen maken aan de hand van de casussen in de baljuwrekeningen, bevestigen de theorieën die circuleren rond de bestraffing van moord in de Middeleeuwen. Bijna iedereen bekocht dit misdrijf met zijn leven. Slechts in vier gevallen waar de bewijslast niet voldoende was en de schuld niet afdoende kon aangetoond worden, kwamen de beschuldigden er goedkoop vanaf. De mannen werden ter dood gebracht door onthoofding met het zwaard, eventueel gevolgd door de tentoonstelling op een rad. Voor vrouwen opteerde men eerder voor het levend begraven, een typisch vrouwelijke straf. Één man stierf in gevangenschap.
In een kroniek treffen wij tenslotte een man, Hector Wauters, aan die buiten de Muidepoort wordt geleid om aldaar onthoofd te worden. Hector was afkomstig van Gavere en vanuit 231
‘Memorieboek der stad Ghendt van ’t jaar 1301 tot 1737’, in Maatschappij der Vlaemsche Bibliophilen, vol.1, pp.327 232 A.R.A., Rekenkamers, nr. 14118, 21dec1481-5mei1483, fol.10v 233 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 5juni1490, fol.95v
Typologie van de misdrijven
63
Calais naar Gent gebracht in 1459, “omme dat hy brant ghesticht hadde ende een vrauwe doot gheschoten heeft”234. Wij konden deze anekdote noch in de baljuwrekeningen, noch in andere contemporaine bronnen terugvinden. Ook het Memorieboek verhaalde enkele moordzaken die de baljuwrekeningen niet bevestigen. Wij moeten voorzichtig omspringen met deze informatie aangezien er, naast de verhalende bronnen, geen bewijzen van gerechtelijke aard bestaan. In 1407 wordt een vonnis geveld “om dat eene vrauweperoon wonende by den hove, woorden nam jeghen haren man, die woorden toecommende omme dat zy in huwelicke zijnde haer meschdraghen hadde als blijckende by een kinde dat zy hadde”. Wanneer haar man was gaan slapen, nam ze een mes “ende sneet den man de kele af te bedde ligghende, ende daer naer sneet zy hem af de aermen ende beenen , ende drouch de zelve partie ’s anderdachs ’s morgens ten steeghere van den watere”. De schepenen kwamen dit onmiddellijk te weten en trokken naar het water om het lijk te aanschouwen. Vervolgens “ghynghen de scepenen tot haren huusen daer zy de slapelakenen vonden ligghende al bebloet ende ’t mes daer by”. Zij werd gevangengenomen en door de stad gevoerd op een horde met het mes en de bebloede lakens voor haar. Aan de Muidepoort werd ze verbrand. Dit verhaal doet ons sterk denken aan het relaas van Christine Steyvels uit 1422. Het is inderdaad mogelijk dat het hier wel degelijk om dezelfde moord gaat, maar dat het Memorieboek zich vergiste in de datum. Wij mogen er van uit gaan dat het jaartal uit de rekeningen de correcte weergave van de realiteit is. Het zou natuurlijk ook kunnen dat de gelijkenissen op puur toevallige basis berusten en dat wij hier met twee verschillende zaken te maken hebben, maar dan moeten wij ons afvragen waarom de baljuwrekeningen geen melding maken van deze moord uit 1407. Het is dus aannemelijk dat het Memorieboek een chronologische vergissing beging.
2.4. BIJZONDERE VORMEN VAN MOORD 2.4.1. Vergiftiging In het Oudgermaanse recht plaatste men vergiftiging bij de religieuze misdrijven. Het werd in verband gebracht met schadelijke toverij en het boosaardig aanwenden van geheime natuurkrachten235. Toch was vergiftiging een schoolvoorbeeld van moord, omwille van haar bij uitstek geheime karakter236. In de meeste gevallen werd het met de vuurdood bestraft,
234
PIOT, C., Chroniques de Brabant et de Flandre, publié par Charles Piot, Brussel, 1879, pp.217-218 VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen…, pp.85 236 MAES, L.Th., op.cit., pp.265 235
Typologie van de misdrijven
64
ongeacht de afloop van de zaak, maar wanneer er dan toch besloten werd te composeren constateren wij hoge sommen om de schuld af te kopen.
In de baljuwrekeningen werden wij zelfs zesmaal geconfronteerd met een (poging tot) vergiftiging. Wederom een opvallend hoog aantal. Eigenlijk waren het slechts drie attestaties, aangezien drie vrouwen tegelijkertijd voor dezelfde feiten werden gestraft. Toevallig troffen wij alle vergiftigingszaken aan tussen september 1456 en januari 1460. De bestrafte personen waren vijf vrouwen en slechts één man. Dit sluit aan bij het idee dat vergiftiging een typisch vrouwelijk misdrijf zou zijn omwille van haar heimelijk, sluw en verraderlijk karakter.
De vrouw van Jehan de Bleve composeerde voor XII lb.par. omdat zij “avoit achetée arsenic pour donner a son mary” met de bedoeling haar echtgenoot te vermoorden. Er wordt enkel vermeld dat de vrouw het arsenicum had gekocht om het haar man toe te dienen, maar men vertelt niet dat zij het effectief in de praktijk heeft toegepast, wat er waarschijnlijk voor zorgde dat de vrouw geen lijfelijke of levensbedreigende straf diende te ondergaan 237. Jehan le Cupere is de enige man die zich aan dit misdrijf schuldig maakte. Hij had zijn vrouw wel degelijk het arsenicum toegediend, “d’avoir donné a sa femme archenic”. Of zijn echtgenote de moordaanslag overleefde is niet duidelijk. Jehan zelf werd om het leven gebracht door de beul met het zwaard.238 De drie vrouwen die tezamen werden berecht heetten Cateline Smeets, Josine vander Muelne en Mergriete de Grave239. Zij werden voor twee dagen tentoongesteld aan de schandpaal en op de tweede dag werd hun haar verbrand, “bruléz leurs chevieulx”. De vrouwen ondergingen deze straf “pour cause qu’elles avoient donné a leurs amis par amours broués pour les ensorcelier et tellement que aucuns d’iceulx esté en peril de morir” . Het Dagboek van Gent verklaart dat deze vrouwen "drye wyven van lichtene levene” zijn die zaterdag 24 november 1459 “in pelleryn” gesteld werden240. Zij hadden elk “zynen boele ghegheven zulcke substancie onnatuerlic ende ongheoorlooft eeneghen meynsche, omme dat hy te liever hebben zoude, daer af d’een van hemlieden gheladen hadde groote quale in vreesen van den lyve, jeghen kerstin gheloove”. Ook Cateline vanden Broucke werd gedurende één dag op het pillorin gezet voor dezelfde feiten241. Men aanzag het brouwen van een liefdesdrankje duidelijk als een zwaar vergrijp dat inging tegen het christelijke geloof. 237
A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 29sept1456-10jan1457, fol.68v A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 24maart1459-16sept1459, fol.138r 239 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 16sept1459-14jan1460, fol.144r 240 ‘Dagboek van Gent van 1447 tot 1470 met een vervolg van 1477 tot 1515’, op.cit., pp.188 241 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 16sept1459-14jan1460, fol.144r 238
Typologie van de misdrijven
65
Volgens dit Dagboek werden de drie eerstgenoemde vrouwen, na hun straf aan de schandkaak bij het Galgenhuis242, alle drie gebannen. Dit vinden wij echter niet terug in de rekeningen, waar men spreekt van het haarbranden als onterende straf. Er bestaat weinig secundaire literatuur over deze bestraffing. In de gehanteerde werken was er enkel sprake over het haar knippen als schandelijke sanctie243. Het branden van het haar werd echter wel toegepast bij de lijfelijke bestraffing van vijf sodemieters in Brugge, de stad waar voor de periode 1490-1515 zeker 21 gevallen van sodomie werden geattesteerd244. Ook hier waren het twee vrouwen die de onterende lijfstraf dienden te ondergaan als zuiveringsproces om alle zonde weg te spoelen.
2.4.2. Kindermoord Kindermoord of ‘infanticide’ werd beschouwd als een gruwelijke daad. Wat dwingt een vrouw tot het doden van haar bloedeigen kind tijdens of kort na de bevalling? Dit is de belangrijkste vraag die ons inzicht zou moeten verschaffen in de geest van de kindermoordenares. Welke intieme gevoelens koesterden vrouwen tijdens een ongewenste, zelfs onwettige, zwangerschap? De reactie van de omgeving is uitermate belangrijk voor de emotionele toestand en stabiliteit van de vrouw, bij negatieve respons van ouders, buurtbewoners, vrienden en familie kan de vrouw op noodlottige wijze ageren. De contemporaine teksten geven weinig informatie prijs rondom dit vraagstuk, aangezien zulke pregnante delicten een aparte repressie vragen245. Welke vrouwen keren zich in hun wanhoop tot dergelijke feiten? In de eerste plaats begaan celibatairen, wiens kind als ongewild door God wordt beschouwd, de moord op hun vrucht om elke vorm van schande en beschimping te ontwijken.
Daarnaast
dwingen
de
omstandigheden
sommige
vrouwen
met
een
buitenechtelijke relatie of zwangere weduwen tot wanhoopsdaden. Ook meisjes die het slachtoffer werden van een verkrachting of verleiding voelden zich miserabel genoeg om een gruweldaad te begaan. Eén ding hebben al deze vrouwen gemeen: zíj zijn de slachtoffers van de schaamte en de zonde die hen te beurt viel. De angst om door de hele gemeenschap verworpen te worden en de eigen toekomst te verliezen, zette velen er toe aan zich over te
242
op de Vismarkt te Gent MAES, L.Th., op.cit., pp.423; VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen…, pp.196 244 BOONE, M., ‘State power and illicit sexuality: the persecution of sodomy in late medieval Bruges’, in Journal of Medieval History, Elsevier, 1996, vol.22, nr.2, pp.143 245 BRISSAUD, Y.-B., ‘L’Infanticide à la fin du Moyen Age, ses motivations psychologiques et sa répression’, in Reveu Historique de droit français et étranger, 2, 1979, pp.230 243
Typologie van de misdrijven
66
leveren aan een wanhoopsdaad246. Zij trachten de zwangerschap verborgen te houden voor hun omgeving en proberen in het diepste geheim te bevallen van hun ongewenste kind om het daarna zo snel mogelijk van het leven te beroven.
In de baljuwrekeningen werd slechts eenmaal een letterlijke verwijzing gemaakt naar kindermoord247. Jehane Gheeraerts werd door de beul “mis a question et examme par II fois pour cause qu’elle avoit murdrye son enfant de l’age de III ans ou envers". Nu kunnen wij ons afvragen waarom de vrouw na drie jaar plots geen blijf meer wist met haar kind. Dit wordt jammer genoeg niet nader toegelicht of in de context gesitueerd. Een mogelijke verklaring voor de moord op haar kind zou kunnen zijn dat Jehane acute geldproblemen kende en geen financiële uitweg meer zag. Veel vrouwen leefden immers in armoede en barre omstandigheden zonder toekomstperspectieven waarbij zij hun kinderen een ellendig leven wilden te besparen. Uit ‘liefde’ voor hun kroost durfden zij soms drastische beslissingen te nemen. Dit is enkel gissen, want de waarheid omtrent het betreurde feit kunnen wij niet achterhalen. Jehane onderging een zware bestraffing wanneer men haar “fouyé toute vive”. Levend begraven of de vuurdood waren namelijk de gebruikelijke doodstraffen voor kindermoordenaars248. Armoede zou in het geval van Jehane wel degelijk de drijfkracht achter haar wandaad kunnen zijn, daar de moord zich ten tijde van de Gentse Oorlog voordoet, een dramatische periode voor de stad en zijn poorters.
2.4.3. Te vondeling leggen van kinderen De Middeleeuwse rechters beschouwden dit misdrijf als moordpoging wegens de gevaren voor het (over)leven van het achtergelaten kind249. Ook hier vormde armoede vaak de drijfveer. Het te vondeling leggen werd geringer bestraft dan kindermoord, namelijk met een geseling en een tijdelijke verbanning. In 1416, en vervolgens ook nog eens in 1418 en 1421, werd een reglement uitgevaardigd waarin men stelde dat achtergelaten kinderen werden opgevangen en onderhouden door de stad op kosten van de vader en moeder. Indien de identiteit van de ouders bekend was kregen zij een verbanningsstraf van tien jaar opgelegd 250.
246
Ibid., pp.235 A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 28juni1449-11maart1450, fol.4r 248 BRISSAUD, Y.-B., op.cit., pp.248 249 MAES, L.Th., op.cit., pp.268 250 Dit voorgebod komt uit S.A.G., s108(2), fol.51v, 13-5-1416, in CUYPERS, M., De Gentse voorgeboden (1337-1433) – De stedelijke reglementen en een peiling naar de effectieve toepassing ervan, (onuitgegeven licentiaatverhandeling), UGent, 1975-1976, pp.108 247
Typologie van de misdrijven
67
Wij vonden in de baljuwrekeningen wederom slechts één casus die als het te vondeling leggen van een kind kan omschreven worden. In 1466 wordt een vrouw aan de schandpaal gesteld “ a cause qu’elle estoit venue en ladicte ville a ung hostel ouqu’elle laisse ung petit enfant”251. Het ging om een klein baby’tje van amper zes maanden oud dat door zijn moeder in een herberg werd achtergelaten “pour icellui enfant mettre aux trouvéz”. De beweegreden van de vrouw wordt zelfs vernoemd, het ging immers om “une povre femme mendiant”. Het motief van armoede wordt bij deze dus bevestigd. Deze vrouw diende niet verbannen te worden, noch een geseling te ondergaan, men nam genoegen met een schandstraf.
2.4.4. Zelfmoord In het Middeleeuwse Vlaanderen strafte men het lijk van de zelfmoordenaar door sleping en hangen voor mannen, door verbranding voor vrouwen, zo meldt Van Caenegem 252. Het lichaam werd onder de drempel van het huis weggevoerd om zo het sacrale deel van het huis niet te ontwijden. De gelovige Middeleeuwers beschouwden zelfmoord als een uiterst zwaar vergrijp, wegens de geestelijke moord die eraan gekoppeld werd. Dit is niet altijd zo geweest: het Germaanse en Romeinse recht bestraften zelfmoord enkel wanneer men dit aangreep om aan de bestraffing van zijn misdaden te ontsnappen. Onder invloed van het Canonieke recht beoordeelde men zelfmoord heel zwaar. Het was een zonde tegen de ziel die God hem had geschonken. De mens is geen meester van zijn eigen leven, ‘homo non est dominus vitae suae’253. Wielant beschrijft deze gedachte wonderwel254. Ongehoorzaam zijn aan God is een misdrijf met zware gevolgen. Nochtans is de bestraffing van dergelijk misdrijf niet inherent aan onze huidige opvattingen255, daar heden ten dage geen gerechtelijke sancties meer verbonden worden aan suïcidaal gedrag. In de loop van de achttiende eeuw is men opgehouden zelfmoordenaars post mortem te sanctioneren. Deze bestraffing hield immers in dat, naast het wegdragen van het dode lichaam onder de dorpel, het lijk naar het galgenveld werd gebracht voor de blootstelling aan publieke beschimping. Men sleepte de dode op een horde door de grote straten van de stad tijdens een smadelijke tocht256. Dit slepen werd ook letterlijk in de praktijk gebruikt, zo kunnen wij afleiden uit de terminologie in de 251
A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 22sept1466-12jan1467, fol.43v VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen…, pp.90 253 VANHEMELRYCK, F., Misdadigers tussen rechter en beul, 1400-1800, Antwerpen/Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1984 , pp.150 254 WIELANT, F., op.cit., cap.89, “Want die eenen anderen doot, en doot maer tlichame, maer die hemzelven doot, die doot ziele ende lichame”. 255 VANDEKERCKHOVE, L., Van straffen gesproken. De bestraffing van zelfdoding in het oude Europa, Tielt, Lannoo, 1985, pp.11 256 Ibid., pp.53 252
Typologie van de misdrijven
68
rekeningen257. Op het galgenveld ging men over tot de eigenlijke executie van de zelfmoordenaar. Het lichaam werd in een spriet of vork (mikke) opgehangen, omdat een vork nog vernederender was dan de galg258, alwaar het geruime tijd behoorde te blijven. De triomf van de dood259
De postume bestraffing was zelfs dan nog niet ten einde: men ontzegde de suïcidant een kerkelijke begrafenis om te vermijden dat het lijk in gewijde grond zou terechtkomen. Het lichaam werd ongekist in het galgenveld ondergespit of ergens tussen veld en weg in de aarde gedolven. De begrafenis kon afgekocht worden bij twijfel over de doodsoorzaak of bij krankzinnigen die ontoerekeningsvatbaar werden verklaard. Wielant zegt hier duidelijk over: “Maer heeft hyt ghedaen uut pynen van ziecten, groote melancolie, of ghebreck van sinne haestelic overcommen, zo werdt hy begraven int ghewydde ende niet ghepungniert metten spriete, ende dit naer rechte”260. Naast de smaad die een zelfmoordenaar op zijn eigen nagedachtenis wierp, schaadde hij ook de naam van zijn familie. Zijn nazaten werden ook materieel getroffen door de confiscatie van de goederen van de suïcidant.
In de baljuwrekeningen werd tienmaal gewag gemaakt van zelfmoord. Dit blijkt, in vergelijking met andere studies, een normaal gemiddelde te zijn261. Toch mogen wij ons afvragen of het geregistreerde aantal alle zelfmoorden weergeeft. De doodsoorzaak vaststellen was geen sinecure en bovendien haalde de familie er alle winst uit de zelfmoord van een verwant te verbloemen.
In de bronnen vermeldt men steeds hoe de beul werd uitbetaald voor de vrouw in kwestie “avoir pendu a unes fourques”262. De zelfmoord werd meestal eufemistisch omschreven als 257
A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 9mei1446-18sept1446, fol.4v, “audit pendeur pour avoir trayné et pendu en une fourque..." 258 Ibid., pp.59 259 VANDEKERCKHOVE, L., Van straffen gesproken. De bestraffing van zelfdoding in het oude Europa, Tielt, Lannoo, 1985, titelblad Dit schilderij is van de hand van Pieter Brueghel (Madrid, Museo del Prado) 260 WIELANT, F., op.cit., cap.89 261 RENIER, N., Vrouwencriminaliteit in de kasselrij Kortrijk (1385-1515), (licentiaatverhandeling), Universiteit Gent, 1998, pp.49 262 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 8mei1424-18sept1424, fol.5r, Rekenkamers, nr.14113, 9mei142919sept1429, fol.5v, Rekenkamers, nr.14113, 8jan1431-7mei1431, fol.3v, Rekenkamers, nr.14115, 8mei1441-
Typologie van de misdrijven
69
“laquelle se despera” . Er werd slechts viermaal expliciet de doodsoorzaak vermeld. Drie vrouwen hadden zichzelf verdronken uit wanhoop, “se noya”
263
en eentje had zich
verhangen, “se pendy elle”264. Bij twee casussen werd zelfs een kleine tip van de sluier gelicht omtrent de reden van zelfmoord. Zo vermeldt de baljuwrekening van 1429 dat Ranne de Crombeque zich ophing uit wanhoop en schrik “de l’avenir”265. Merguerite Olvuers kon het leven niet langer aan door “le doleur qu’elle vy a ung sien enfant”. Zij pleegde zelfmoord op 26 januari 1431266. Merguerite werd, in grote uitzonderlijkheid, toch begraven, “enterrée parmy parant”. “La femme de Henry vanden Clare”, die zich verdronk “par desepoir” werd opgehangen in een vork door de beul267. De volgende rekening wordt aan haar man, Henry vanden Clare, XX lb.par. gevraagd omdat de baljuw “laissa enterrer sa femme”268. Waarom deze twee vrouwen ‘genade’ werd geschonken en waarom zij wel een humane begrafenis verdienden, is niet duidelijk. Het zou kunnen dat hun zelfmoord niet voldoende bewezen werd geacht.
2.5. HUISVREDEBREUK Zowel het Romeinse als het oud-Germaanse recht wijzen op de onschendbaarheid van de woning269. Ook de Middeleeuwse rechtspraak schaart zich achter dit oordeel. Onder huisvredebreuk verstond men ‘het met geweld binnendringen in een huis’. Oorspronkelijk werd het beschouwd als een bendemisdrijf270. De aanval op de eigendom was voldoende om te spreken van een huisvredebreuk, de bewoners moesten niet noodzakelijk mishandelingen hebben opgelopen. Doch klasseren wij in onze studie huisvredebreuk onder “de geweldsmisdrijven tegen de fysieke integriteit” en niet als onderdeel van het hoofdstuk “vermogensdelicten” waar het nochtans thuishoort volgens alle theoretisch-normatieve teksten. Deze beslissing is gemaakt op basis van de geselecteerde casussen die voornamelijk
18sept1441, fol.4r, Rekenkamers, nr.14115, 9mei1446-18sept1446, fol.4v, Rekenkamers, nr.14115, 8mei144718sept1447, fol.3r, Rekenkamers, nr.14115, 8jan1448-6mei1448, fol.3r, Rekenkamers, nr.14116, 7mei146417sept1464, fol.278v, Rekenkamers, nr.14118, 21dec1481-5mei1483, fol.11r, Rekenkamers, nr.14120, 27sept1505-27sept1507, fol.41r 263 A.R.A., Rekenkamers, nr.14113, 8jan1431-7mei1431, fol.3v , Rekenkamers, nr.14115, 8mei144718sept1447, fol.3r, Rekenkamers, nr.14116, 7mei1464-17sept1464, fol.278v 264 A.R.A., Rekenkamers, nr.14113, 9mei1429-19sept1429, fol.5v 265 Ibid. 266 A.R.A., Rekenkamers, nr.14113, 8jan1431-7mei1431, fol.3v 267 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 7mei1464-17sept1464, fol.278v 268 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 17sept1464-14jan1465, fol.287v 269 MAES, L.Th., op.cit., pp.314 270 VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen…, pp.94
Typologie van de misdrijven
70
spreken van fysieke dreigementen bij het binnendringen van woningen en veel minder de mond vol hebben van materieel geleden schade.
In de baljuwrekeningen was er zesmaal sprake van een gewelddadige aanval op een woning. Uit deze casussen blijkt dat de meeste ‘huissoeckers’ een compositie kunnen afsluiten waarbij de som van deze composities erg varieert. Slechts eenmaal kregen de daders de doodstraf opgelegd. In vijf gevallen was de nacht reeds gevallen toen er met geweld werd binnengedrongen, telkenmale ging het om een mannelijke dader. Wij kunnen hier niet uit besluiten of de misdaad bij nacht als een zwaarder vergrijp werd beschouwd, aangezien de som van de compositie bij de huisvredebreuk overdag hoger lag dan in andere gevallen. De enige vrouw die zich schuldig maakte aan huisvredebreuk composeerde voor VI lb.par. Zij bedreef “de plus rudesses” op de woning van de man wiens concubine zij was271. Vermoedelijk lagen er relatieproblemen aan de basis voor dit conflict. Simon Penneman beging in hetzelfde jaar een soortgelijke misdaad, “a cause de certain rudesses par lui comisses de nuyt sur la maison d’une fille". Hij wist te composeren voor slechts IIIIlb.par.272. Ector Plaste en Matijs, de zoon van Pierre Adriaens, kwamen er minder goed vanaf. Zij braken ’s nachts binnen in het huis van een weduwe, “de nuit rompu une maison”. Deze vrouw woonde alleen in Hulst en lag te slapen toen de twee mannen haar slaapkamer binnendrongen. Zij sleurden haar van haar bed “et l’emporterent toute nue … en ung batel et se transporterent d’illec en Zellande”. De vrouw was niet gediend van deze actie, wat duidelijk blijkt uit de omschrijvingen als “prins par force”273 en “daer hulpe af gheroupen was”274. Deze bewoordingen verwijzen expliciet naar vrouwenroof. De baljuw eiste “hemlieden beyden huerlieder lijf” door middel van het zwaard, als de schepenen akkord gingen. Beide mannen werden terstond onthoofd op de Hooftbrug. Jaques wist zijn vel goedkoop te redden, ondanks het zware delict dat de man beging in 1423. Hij werd verdacht binnengedrongen te zijn in het huis waar Ysabel vande Kerchove verbleef en deze vrouw te hebben verkracht. Ze moeten elkaar gekend hebben van tevoren, aangezien Jaques beweerde deze verschrikkelijke feiten te hebben gepleegd onder het voorwendsel dat hij “en temps passé avoit eu cognoissance et compagnie avec elle” . Maar Ysabel stelde zijn opdringerigheid duidelijk niet op prijs, “ce qu’elle ne voult souffrir”. Zij trachtte zich te verzetten tegen Jaques en raakte tijdens de daaropvolgende schermutseling gekwetst. Gezien 271
A.R.A., Rekenkamers, nr.14119, 1jan1497-1sept1497, fol.41r Ibid., fol.41v 273 A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 8jan1448-6mei1448, fol.3r 274 Memorieboek van Gent, op.cit., pp.226 272
Typologie van de misdrijven
71
de zwaarte van het misdrijf diende hij in feite gebannen te worden, maar de baljuw besliste dat men hem niet kon corrigeren op een criminele manier en liet vrede sluiten tussen beide partijen. Jaques composeerde voor IX lb.par.275. Ook Jehan de le Hecke en Willekin Sersanders sloten een compositie wegens het gebrek aan bewijsmateriaal276. Jehan “vient par nuit devant la maison d’une femme appiellé Margriete Bodelins et y entra par forche et ala couché”. Margriete protesteerde, maar er waren jammer genoeg geen getuigen die konden bevestigen dat Jehan tegen haar wil de nacht met haar doorbracht, “contre le gré et volenté d’elle, ainsi que elle dist”. De compositie die Jehan sloot, bedraagt XXXII lb.par. Willekin Sersanders “qui fu calengé comme complice du dit Jehan de le Hecke en faisant la forche sur la maison de la dicte Margriete Bodelins” composeerde voor slechts XXlb.par. Dit is hoogstwaarschijnlijk het gevolg van het feit dat Willekin de vrouw met geen vinger heeft aangeraakt, “selon le complainte que elle en fist”. De boete die verwacht werd, bedroeg LX lb.par., maar het gebrekkige bewijs zorgde voor een compositie.
Het verbanningsboek ontsloot twee gevallen van huisvredebreuk. Eloy Oste kreeg een verbanning van 50 jaar opgelegd “omme dat hij onlancxleden commende es bij nachte ende ontyde cloppende, slaende, stekende ende smytende up thuus van Mergriete vanden Poele”. Eloy wist binnen te dringen en “der selver Mergriete zo ende in zulker wijs binnen haren huus wondende ende quetsende als dat hij haer liet voor doot liggenen ende welcker wonde ende quetse zoe ghezijn heeft in grooter vreesen vanden leve”. Er wordt geen reden aangegeven voor deze gruweldaad, maar Mergriete wordt wel een “venistren” genoemd, wat gifmengster zou kunnen betekenen. Misschien moet er meer in de richting gezocht worden van wraak277. Joost Billet en Hannekin Bornaige ondergingen tien jaar later hetzelfde lot “omme dat zij bij nachte ende ontijde comme zijn ter huus van Margriete uuter Wulghen, porteresse van deser stede, zie cloppende ende smeytende ende fortselinghe huur veynster up ghebroke”. Na het aan diggelen slaan van haar raam, begeven de mannen zich al roepend “t’hueren bedde”, alwaar ze haar de keel oversnijden. Margriete verzette zich stevig, “hoe wel zoe te diverschen woorste riep huers lijfs ghenade”, maar het mocht niet baten. Nadat zij “dede huer upstac”, namen zij haar mee naar het “ghewat” voor Sint-Michiels en lieten haar “tooter herte int
275
A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 31jan1423-10mei1423, fol.3v A.R.A., Rekenkamers, nr.14107, 10mei1398-16sept1398, fol.200v 277 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 18aug1480, fol.40v 276
Typologie van de misdrijven
72
water”. Omwille van zovele horribele feiten stond heel de buurt in rep en roer en dienden de delinquenten verbannen te worden278.
278
S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 5juni1490, fol.95v
Typologie van de misdrijven
73
HOOFDSTUK III: STRAFBARE FEITEN TEGEN DE MORELE INTEGRITEIT Binnen dit hoofdstuk worden de zedendelicten met onder andere prostitutie, incest, verkrachting en overspel besproken. Ook de strafbare feiten tegen de eer vallen onder deze categorie.
De wereldlijke, en zo ook de kerkelijke, overheid rekenden hard af met uitingen van een onkuis leven. Prostitutie werd zoveel mogelijk in banen geleid en diende tot op zekere hoogte gedoogd te worden om de orde in de samenleving te bewaren. Overspel en bigamie werden eveneens streng aangepakt. Niet de eer of naam van het individu was van belang, het was vooral het collectief fatsoen dat in geen geval in het gedrang mocht komen. Wij bespreken achtereenvolgens de prostitutie, met onder andere de pooiers en bordeelhouders, incest, verkrachting, vrouwenroof en verleiding, overspel en tegennatuurlijke zedendelicten. Ten slotte komen ook de strafbare feiten tegen de eer aan bod, zoals het schelden en bedreigen van derden.
3.1. STRAFBARE FEITEN TEGEN DE OPENBARE ZEDELIJKHEID Zedendelicten hangen nauw samen met de heersende mentaliteitswaarden in een maatschappij. De veranderende opvattingen uiten zich vooral op het vlak van seksualiteit. In de Middeleeuwen worden de waarden beheerst door de christelijke moraal waarbij de kerk het huwelijk in de eerste plaats zag als het strijdtoneel voor vleselijke lusten279. Geslachtsgemeenschap tussen man en vrouw diende binnen het huwelijk geconsumeerd te worden met als enige doel de voortplanting van het geslacht. Het lichaam was niet meer dan een omhulsel dat de ziel bedekte. Elke vorm van seksualiteit die afweek van de voorschreven norm was zondig waardoor een heleboel menselijke acties verworden tot misdaden ten opzichte van het fatsoen in de gemeenschap.
279
DE MEYER, G.M., Min en onmin. Mannen en vrouwen over hun samen leven aan het einde van de vijftiende eeuw, Hilversum, Verloren, 1989, pp.35
Typologie van de misdrijven
74
Wij hebben voor deze studie enkel de wereldlijke bronnen bestudeerd, maar er dient opgemerkt te worden dat strafbare feiten tegen de morele rechtschapenheid ook ressorteerden onder het kerkelijk gezag. Een interessant en niet onbelangrijk deel van de voorhanden zijnde bronnen ontsnapt op deze manier aan de aandacht.
3.1.1. Prostitutie Het woord prostitutie vond zijn etymologische oorsprong in het Latijnse werkwoord “prostituere” , wat zoveel betekent als ‘te koop aanbieden, te veil hebben’280. De geschiedenis van dit fenomeen wordt gekenmerkt door vele verschijningsvormen, die enorm variëren naargelang tijd en plaats en ons bij een uitvoerige bspreking te ver weg zouden leiden. Wij wensen ons daarom te beperken tot een klein woordje uitleg over de evolutie van de prostitutie over de Middeleeuwen heen.
In de periode vóór het ontstaan van de steden leefden mensen samen op het landgoed van hun leenheer. De centrale verzamelplaats voor vrouwen waren de waterputten, de genaamde “puits”. Algauw regelden de hoeren daar hun ontmoetingen, wat zou leiden tot de Franse benaming voor prostituee, “putains”281. Prostitutie vierde in de Middeleeuwen voornamelijk in stedelijke milieus hoogtij. Dit kan verklaard worden door het feit dat op het platteland de sociale verhoudingen veel strakker georganiseerd waren en er meer controle heerste op de handelingen van de inwoners. Steden daarentegen bestonden uit ondoorzichtigere netwerken en ingewikkeldere relaties282.
Vanaf de dertiende eeuw voerde men een gedoogbeleid ten aanzien van prostituees. Desalniettemin kon niet iedereen zich vinden in deze tolerante houding en kreeg de overheid te kampen met klachten en grieven van andere ‘behoorlijke’ poorters. Het stadbestuur besliste daarop om de hoeren naar bepaalde plaatsen van de stad te verdrijven waar zij niet tot last waren van de anderen. Van toen af aan mochten de “gemeene vrouwen” hun winstgevende praktijken enkel nog uitoefenen in de daartoe aangewezen straten283, dit om de controle efficiënter te doen verlopen. 280
MULLER, F. en RENKEMA, E.H., Wolters’ handwoordenboek Latijn-Nederlands, Groningen, Wolters, 1995 (11e druk), pp.750 281 ALTINK, S., Huizen van illusies. Bordelen en prostitutie van middeleeuwen tot heden, Antwerpen, Veen, 1983, pp.51 282 VANHEMELRYCK, F., Misdadigers tussen rechter en beul 1400-1800, Antwerpen/Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1984, pp.157 283 Ibid., pp.159
Typologie van de misdrijven
75
In Gent werden de prostituees hoofdzakelijk verdreven naar ‘le quartier du Bas-Escaut’284. Wanneer zij buiten hun werkterrein traden, werd de beul ingeroepen om hun terug naar deze buurt te slaan, wat bewijst dat men streng toekeek op de naleving van de terreinbeperking. “Le Bas-Escaut”, de Nederschelde genoemd, is een zijarm van de Schelde die sedert 1885 is overwelfd om een verbinding tussen het voormalige zuidstation en het stadscentrum te vrijwaren. Sinds vorig jaar, april 2006, is men echter volop bezig deze rivier open te breken. Het gebied van de Nederschelde bevond zich ter hoogte van de huidige Reep en de Bisdomkaai, nabij de Oude Beestenmarkt. De hedendaagse straten in Gent waar men volop prostituees kan vinden, namelijk de Belgradostraat en een zijstraat van de Brabantdam, zijnde de Pieter Vanderdoncktdoorgang285, bevinden zich in diezelfde buurt van de Nederschelde en tonen de continuïteit van “het oudste beroep van de wereld” aan. Leonard spreekt over drie plaatsen waar de prostituees in de vijftiende eeuw hun beroep konden uitoefenen: de wijken Overschelde, Groenenbriel en de omgeving van de Houtlei286. De delen van de stad waar de meisjes van lichte zeden zich dienden te vestigen waren voornamelijk arme en sociaal laag gekwalificeerde buurten287. Naast de verplichte buurten waar de hoeren zich moesten ophouden, dienden zij ook bepaalde stigmatiserende kledijvoorschriften te volgen om het onderscheid met de eerbare vrouwen te verduidelijken. Men trachtte deze voorschriften echter continu te omzeilen288.
Prostitutie werd beschouwd als een noodzakelijk kwaad om de zedendelicten, zoals overspel en verkrachting in toom te houden. Ook het kerkelijke gezag hield er een ambigue houding op na. De theoloog Thomas van Aquino (1225-1274) vergeleek prostitutie met een mestvaalt die broodnodig is voor een paleis als men niet wil dat het hele paleis zou gaan stinken289. Hoerenloperij werd tot op zekere hoogte geduld en zelfs gerechtvaardigd, behalve voor geestelijken en gehuwde mannen. Aangezien mannen echter gemiddeld op latere leeftijd huwden dan vrouwen vertoefden zij een groot stuk van hun leven buiten het wettige kader van
284
CLAEYS, P., Le bourreau de Gand. Sa mission, ses fonctions, ses privilèges, Gent, J.Vuylsteke, 1893, pp.128 In de volksmond is deze straat beter bekend als het “Glazen Straatje” met zijn overdadige raamprostitutie. 286 LEONARD, C., De Status en de Positie van de Gentse vrouw in de XIVe en XVe eeuw. Een juridische en sociale benadering, (onuitgegeven licentiaatverhandeling), UGent, 1967, pp.137-139 287 BOONE, M., DUMON, M. en REUSENS, B., Immobiliënmarkt, fiscaliteit en sociale ongelijkheid te Gent, 1483-1503, Kortrijk-Heule, 1981, pp.173 De concentratie van prostitutie in de lagere sociale wijken was vermoedelijk het gevolg van het lobbyen van de rijkere stadbewoners om hun buurt te vrijwaren van hoerenloperij. 288 MAES, M., ‘Kledij als teken van marginaliteit in de Middeleeuwen’, in Studia Historia Gandensia, 267, 1986, pp. 143-146 289 STEMVERS, F.A., De meisjes van plezier. De Geschiedenis van de prostitutie in Nederland, Antwerpen, Standaarduitgeverij, 1985, pp.14 285
Typologie van de misdrijven
76
de seksualiteit290. Prostitutie diende dan als handig alternatief. Hoewel prostituees gedoogd werden, trad men wel streng op tegen pooiers en bordeelhouders291. Voor de kerkelijke moralisten was vooral het winstaspect van prostitutie, met name het aanbieden van het lichaam voor geslachtverkeer in ruil voor geld, theologisch verwerpelijk. Eeuwenlang zag men in prostitutie de uiting van het typische vrouwelijke wangedrag. Pas in de jaren ’70 van de twintigste eeuw veranderde deze opvatting en werd prostitutie eerder beschouwd als mannelijk wangedrag waarvan vrouwen het slachtoffer werden292.
Deze miniatuur stelt het interieur voor van een badstoof uit 1470293
In de dertiende eeuw waaide vanuit het Oosten een nieuwe trend Europa binnen: de openbare badhuizen. In deze badstoven, “les estuves”, kon men zich wassen, kappen en een stevige maaltijd gebruiken. Maar zij deden ook van bij hun oprichting dienst als luxebordeel of rendez-voushuis294. Wij vonden voor Gent in een straatnaamboek twee namen van badhuizen, Badhuis de Pale en Badhuis het Valcxkin295. De houders van deze stoven, de bordeelhouders, koppelaars(ters) en pooiers werden streng aangepakt. Ook was het verboden
290
RUGGIERO, G., The Boundaries of Eros, sex crimes and sexuality in Renaissance Venice, New York, Oxford University Press, 1985, pp.14-15 291 DUPONT, G., Maagdenverleidsters, hoeren en speculanten. Prostitutie in Brugge tijdens de Bourgondische periode (1385-1515), (Vlaamse Historische Studies 10), Brugge, Van De Wiele, 1996, pp.19-22 292 BENTEIN, R., Brave meisjes en stoute jongens? Genderverschillen in de geschiedenis van de criminaliteit. Onderzoek naar de Hasseltse jeugdrechtbank tijdens het interbellum, (onuitgegeven licentiaatverhandeling), Universiteit Hasselt, 2003-2004, electronic version 293 VAN UYTVEN, R., De zinnelijke Middeleeuwen, Leuven, Davidsfonds, 1999, pp.66 De miniatuur is afkomstig van Valerius Maximus, Faits et dits mémorables des romains, Brugge, 1470 uit Berlijn, Staatsbibliothek Preussischer Kulturbesitz, Dep. Breslau 2, ms.2 294 ALTINK, S., op.cit., pp.78 295 FRIS, V., De oude straatnamen van Gent : een prijsboek voor de schooljeugd, Gent, Volksdrukkerij, 1925, pp.195
Typologie van de misdrijven
77
“quade herberghen” te houden en een huis te verhuren aan publieke vrouwen296. De “puttier” die het lichaam van een ander verkocht, beging namelijk een zwaarder misdrijf dan overspel297. Hij verdiende de doodstraf door verbranding. Koppelarij werd met verbanning gesanctioneerd. Eenmaal kwamen wij in de baljuwrekeningen een letterlijke verwijzing naar deze badstoven tegen. Lievin de Mienc, de zoon van Jehan, werd veroordeeld voor het vertoeven “en une estuves en ceste dicte ville, prins a son partement de la femme”. De vrouw die Lievin tot zich nam was een zigeunerin. Hij kon composeren op vraag van enkele goede burgers voor XXX lb.par.298.
De prostituee daarentegen genoot bescherming van wettelijke hand waardoor zij voor haar werk niet bestraft kon worden. Dit verklaart waarom wij in onze bronnen, de baljuwrekeningen en het verbanningsboek, geen enkele veroordeelde prostituee aantroffen omwille van haar status en beroep. Wij kwamen haar af en toe wel tegen in een andere context. Pooiers, bordeelhouders en koppelaars echter werden vrij veel met verbanning bestraft voor hun daden, maar geen straf was krachtig genoeg om het souteneurschap uit te roeien. In de baljuwrekeningen werd driemaal melding gemaakt van pooiers en vier keer kwamen wij een zaak tegen waarbij prostituees betrokken waren. Marie van Stuveghem zou in 1468 een hotel “de baissellettes” hebben gehouden, maar wordt als dusdanig niet berispt. Zij wordt wel vermeld in het kader van een verkrachting die zich in haar herberg zou hebben afgespeeld. Hector Rislaert en Hannequin de Grave namen “la baiselette” mee naar buiten alwaar ze haar verkrachten, “contre le gré et volenté d’elle”. Beide heren konden composeren. Hector diende XXX schellingen op te hoesten, Hannequin slechts vier “obstant sa povreté et que icellui a esté en divers lieux et voiages ou service de monseigneur tant en France, Liege comme ailleurs” 299. Deze casus bewijst dat het verkrachten van hoeren niet straffeloos gebeurde, in tegenstelling tot wat Wielant beweerde300, maar wel minder zwaar werd gesanctioneerd.
296
VAN CAENEGEM, R., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw, (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren , 16, nr. 19), Brussel, 1954, pp.106 297 MAES, L.TH., Vijf eeuwen stedelijk strafrecht. Bijdrage tot de rechts- en cultuurgeschiedenis der Nederlanden, Antwerpen, De Sikkel, 1947, pp.216 298 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 8jan1475-8jan1476, fol.165v 299 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 18sept1468-9jan1469, fol.103r-v 300 WIELANT, F., op.cit., cap.97, “Maer om te vercrachtene lichte wyfs, die int bordeel sitten of andere oneerbaere plaetsen, en es gheen pungnicie. Want zy elcken gheabandoneert moeten zyn ende niement ontsegghen in state zynde.”
Typologie van de misdrijven
78
Ook Joorkin Sleenaert diende een compositie te sluiten omdat hij beschuldigd werd “d’avoir prins par forche a une baisselette de dissolute”301. Jehan dele Hove werd gedagvaard in het jaar 1416 in Gent, “adjourné aux drois de la ville de Gand” na een klacht van Magriete, de dochter van Wim en kleindochter van Heu van Zeeland. Jehan werd verdacht “d’avoir prins et efforchié la dicte Mergriete contre son gré et volenté”. De baljuw besliste dat Jehan kon composeren voor XX lb.par. nadat hij ontdekte dat “la dicte Magriete est femme commune”302. Men vermeldt expliciet dat de baljuw zijn oordeel mee laat bepalen door het beroep van het slachtoffer. In 1467 werd Eggheric vandenbrouche beticht “d’avoir embrachié et saisy Jehennekin vanden Meuwenhour sa mesquine”. Jehennekin legde echter geen klacht neer en bovendien bleek dat “icella estoit assez de dissolute”. Eggheric kon composeren voor XII lb.par.303. Al deze casussen maken duidelijk dat het fysiek aanranden van een prostituee niet onbestraft werd gelaten, maar wel leidde tot een compositie van betrekkelijk lage waarde.
Voorts troffen wij een hoer aan bij de veroordeling van Gillis vanden Abeele. Gillis composeerde voor XVIII lb.par. “pour ung homicide par lui commis et perpetré en la personne de feu Eloy Voorloop a cause d’une fille de dissolute”304. De rol die de prostituee speelde in dit verhaal wordt niet verduidelijkt. Een jaar later, in 1488, gebeurt er een gelijkaardig voorval. Pietre vanden Booninghe slaat Claeys de Leew dood wanneer deze in dronken toestand amok maakt voor zijn huis305. Claeys was in de halfvastenweek de stad binnengekomen in het kwartier van Overschelde waar de “vraukins van levene hem houden met eenen blooter dagghe in zijn hande”. De wijk van Overschelde bevond zich rond de Brabantdam, de buurt waar de prostituees zich ophielden. Adriaene Tzwartegat werd in dezelfde periode aan de schandpaal gesteld “van dat zoe belast was te valle brocht hebbende een jonc maechdeke”306. Adriaene kan een pooister, koppelaarster of bordeelhoudster geweest zijn, de baljuwrekeningen spreken zich hier niet over uit. Haar schandstraf uit 1488-1489 was niet voldoende om Adriaene voortaan op het rechte pad te brengen, zo blijkt uit het verbanningsboek. Op 14 augustus 1501 treffen wij ene “Adriaene int zwarte gat” aan die voor vijftig jaar uit Vlaanderen wordt gezet omdat zij
301
A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 16sept1471-11mei1472, fol.139r A.R.A., Rekenkamers, nr.14111, 11mei1416-21sept1416, fol.22r 303 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 8juli1467-11jan1468, fol.72v 304 A.R.A., Rekenkamers, nr. 14118, 5mei1486-10nov1487, fol.67r 305 A.R.A., Rekenkamers, nr.14118, 1okt1488-1okt1489, fol.79r 306 A.R.A., Rekenkamers, nr.14118, 1okt1488-1okt1489, fol.80v 302
Typologie van de misdrijven
79
verder bordeel had gehouden en koppelingen had gesmeed “in eerlike ghebuerten”307. Het is mogelijk dat men haar “int zwarte gat” noemde naar de naam van haar bordeel. Dat haar straf zo zwaar was, had ze vermoedelijk te danken aan de eerste veroordeling die geen indruk had nagelaten. Wielant meldde al dat “So wie maecht scoffiert by hueren dancke, die verbuert naer rechte de heelft van zynen goede. Ende heeft hy gheen goet, hy wordt ghebannen”308. Katel de le Houte, zus van Marc de le Houte, werd tien jaar verbannen voor het houden van herbergen309, een straf die haar vermoedelijk opgelegd werd wegens een gebrek aan confiscabele goederen.
In het verbanningsboek werden wel tachtig vrouwen verbannen voor “quade herberghen” te houden. Dit is uitzonderlijk veel. Ter vergelijking: de kasselrij Kortrijk noteerde acht verbanningen voor dezelfde periode310! Dit cijfer houdt vermoedelijk verband met de stedelijke context van Gent in de Borugondische periode. Op het einde van de Middeleeuwen lag Gent in voortdurend conflict met de grafelijke macht, waardoor de leefsituatie in de stad niet erg gunstig was. Vrouwen mochten zich niet te berooid voelen zelf de kost te verdienen en stapten in de prostitutie, wat vaak hun enige uitweg was, vandaar het hoge aantal bordelen in de stad. Bovendien konden de Gentse bordelen het hoofd makkelijk boven water houden daar aan potentiële klanten geen gebrek was in de stad. Gent behoorde immers tot de grootste economische gebieden van die tijd met een bloeiende scheepvaart en dito handel. De Gentse economie zorgde voor de aanwezigheid van vele mannen, ver weg van huis en op zoek naar vertier. Mogelijk gaan de verbanningen allen om gevallen waarbij het bordeel buiten de gedoogde plaatsen was gevestigd of waarbij de rust voor de omgeving werd verstoord. Er werden twee vrouwelijke pooiers en acht koppelaarsters de stad uitgezet. Gabriel werd voor vijftig jaar verbannen omdat hij “ghehuwet zijnde met eene andre ghehuwed wive bordeel houden ende zijns selfs getraude dochter houde binnen zijnen huus”311. Eenmaal werd gewag gemaakt van een prostituee. Gillaume Hassaert kreeg in augustus 1475 tien jaar verbanning opgelegd “omme naast zijn gehuwde vrouw heeft hij op openbaere plaatsen en in zijn huus een ghemeenen wive ghehouden”312. Jonkvrouw Clare van Herpe en Lijsbette Looterie kregen twee jaar later tien jaar voor “quade herberghe” en onrust in hun buurt te maken. Het bordeel 307
S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 14aug1501, fol.146v WIELANT, F., op.cit., cap.93 309 A.R.A., Rekenkamers, nr.14106, 16sept1387-13jan1388, fol.49v 310 RENIER, N., op.cit., pp.55 311 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 13aug1473, fol.4r 312 ibidem, 14aug1475, fol.7v 308
Typologie van de misdrijven
80
van Clare bevond zich in de “Volderstrate”, zo verklaart het Ballinc-Bouc313. Deze straat lag vermoedelijk buiten het kwartier waar prostitutie geduld werd. Ook het bordeel van Jaqueminne Cardoens wordt veroordeeld, wegens zijn onbetamelijke vestiging, “omme dat zij in cleenicheden ende versmaetheden vanden vorgheboden tanderen tiden uutgheleyt bordeel ende openbaer vuul …ghehouden heeft binnen deser stede in andere plaetsen dan die bijden voorseide voorgheboden gheordonneert zijn”314. Koppelarij werd in het verbanningsboek meestal omschreven als “hebrayscepe”315. Volgens het Middelnederlandsche woordenboek blijkt “abrayscepe” immers een synoniem te zijn316. Soms hanteerde men explicietere terminologie, zoals het geval was bij Lijsbette Somers, “Jans Heyt wijf”. Tien jaar verbanning werden haar deel “omme dat zoe te meer stonden coppelinghe ghedaen ende drinkinghe gehouden heeft met hair selfst zone int gheselscip van… vrauwenpersoon omme bij zulke maniere die zekere vrauwe te houdene ende vervremden van haren man ende hair te verlivene met hare zone”317. Niet iedereen diende zijn straf uit te zitten. Zo werd Jozijne vanden Wincele, “Jans dochtere” nog hetzelfde jaar van de uitspraak van haar verbanning voor het houde van kwade herbergen, namelijk in 1482, in de stad herroepen voor IIII lb.par.318. Ook Joezijne, de vrouw van Antheunis Lievins, moest haar drie jaar verbanning uit 1485 niet uitdoen, want in de stadsrekeningen van hetzelfde jaar treffen wij haar naam, “Joorine d’wijf van Anthonis Lievins”, aan bij de teruggeroepen bannelingen. Zij betaalde IX schellingen voor haar terugkeer319. De belangrijkste reden om poorters uit de stad te verbannen was hun slechte invloed op mens en omgeving. Men was hen liever kwijt dan rijk. Dat deze oplossing niet de beoogde efficiëntie bereikte, trok de gemiddelde Middeleeuwer zich niet aan. De bannelingen trokken immers naar andere gebieden waar zij de mensen tot last gingen zijn. Op deze manier werd het probleem niet opgelost, maar enkel verplaatst. Dat de schepenen blij waren sommige misdadigers uit de stad te hebben, blijkt hier en daar uit hun niet subtiele bewoordingen. Zo wijst men Ternskin sHonde voor drie jaar buiten “omme dat zoe contrarie den voorgheboden onlancx uutgheleyt quade ende vuule heerberghe ghehouden heeft vanden welcke zoe beter es 313
S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 14aug1477, fol.13r Ibid., 6sept1480, fol.41v 315 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 15okt1477, fol.15r 316 VERWIJS, E., en VERDAM, J., Middelnederlandsch woordenboek, ’s-Gravenhage, Nijhoff, 1882-1952, 11dln “ABREIJE, znw. vr. Koppelaarster, eene vrouw die aan meisjes schuilplaats verleent voor ongeoorloofden minnehandel, fr. maquerelle. Vg. Abreiscap” 317 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 21juli1481, fol.54r 318 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 13juli1482, fol.62v; S.A.G., Stadsrekeningen, 400/28, fol.16r 319 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 29, ”in hoymaent”, juli 1485, fol.79v; S.A.G., Stadsrekeningen, 400/29, fol.12r 314
Typologie van de misdrijven
81
uut ghebuerte ende der stede dan daer inne”320. Ook Lijsbette werd geacht beter buiten de stad te vertoeven dan daarbinnen. Zij had eveneens bordeel gehouden op plaatsen waar het niet was toegestaan en bovendien had zij in het openbaar verklaard dat “ze houden zoude vooren bier ende achter bordeel vore lief of leet”321.
Ondanks Wielants harde woorden: “Openbaer putiers die openbaerlic conquest doen of ghewin nemen up zondich leven van lichten vrauwen, hetzy van huer zelfs wyfs of van huer zelfs dochteren of andere, die zyn te pungnierene metter galghe” blijkt uit de praktijk dat bordeelhouders en pooiers minder hard werden aangepakt322 en veeleer een verbanning werd opgelegd. Het opmerkelijke hoge aantal verbanningen doet ons wel vermoeden dat de schepenen deze straf uitspraken uit winstbejag, daar de meeste van de verbannen bordeelhoudsters binnen afzienbare tijd opnieuw welkom waren in de stad mits een geldelijke vergoeding. Op deze manier was de banstraf een pure winstpraktijk voor de Gentse wet.
3.1.2. Incest Onder incest verstond men in de Middeleeuwen niet enkel het geslachtsverkeer met bloedverwanten, maar ook met monniken en andere religieuzen323. De Bourgondische Nederlanden waren een broeihaard van huwelijken met een impedimentum van incest. De zwaarte van de straf die op bloedschande stond, hing samen met de graad van verwantschap tussen de daders. Met het concilie van Trente (1545-1563) werden de bepalingen strenger gemaakt en de graden opgetrokken. Zo was het verboden voor bepaalde aanverwanten in het huwelijk te treden na de dood van hun bindend familielid. Een man mocht niet trouwen met zijn schoondochter, de weduwe van zijn zoon, evenals een vrouw die nooit met de weduwnaar van haar dochter mocht hertrouwen. Ook het huwelijk tussen vader en stiefdochter of moeder en stiefzoon werd verboden. Het ging zelfs nog verder, een man kon niet huwen met de weduwe van zijn broer, noch met de weduwe van zijn neef. Ook voor vrouwen golden diezelfde restricties324. De kerk behield haar inspraak op het vlak van het huwelijk gedurende heel wat eeuwen. In “Dictionnaire de droit canonique” worden de verschillende bepalingen
320
S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 4juli1491, fol.102r Ibid. 322 WIELANT, F., op.cit., cap.92 323 VANHEMELRYCK, F., De criminaliteit in de Ammanie van Brussel van de late Middeleeuwen tot het einde van het Ancien Régime (1404-1789), Brussel, Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten, 1981, pp.162 324 MAES, L.TH., op.cit., pp.236 321
Typologie van de misdrijven
82
die werden vastgelegd op de synodes en concilies uiteengezet325. Die beperkingen aangaande de verwantschapsgraden hadden tot doel de familiebanden te beschermen. Op het Vierde Concilie van Lateranen in 1215 reduceerde men de belettende graden die een huwelijk of seksuele relatie onmogelijk maakten van zeven tot vier. Dit hield in dat het voor twee mensen afkomstig van dezelfde over-over-overgrootvader verboden was in het huwelijk te treden. Naast het beletsel van bloedverwantschap kende het canonieke recht ook het impedimuntum van een spirituele band tussen de twee betrokkenen. Peter –en meterschap vormde een belemmering voor het aangaan van een relatie, ook tussen niet-bloedverwanten. Zo kon een man niet huwen met de moeder van de kinderen voor wie hij als peetvader had opgetreden. Als gevolg van deze zware eisen en formele regels kon bijna elk huwelijk in de Middeleeuwen ontbonden worden op basis van een incectueus karakter326. Bij wandaden die de integriteit van mensen en gemeenschap aantasten, zoals incest, speelde de ‘fama’ in vele gevallen een doorslaggevende rol. Roddels maakten geruchten los en eens deze geruchtenmolen op gang was en zijn werk deed ontsnapte niemand aan de gevolgen. Wielant had weinig mededogen met incestueuze delinquenten: “Die te doene heeft met zynder moedere, dochtere, zustere, naernichte (et cetera), die es te pungnierne meer dan van addulterien met openbaerder scandelycker doot ten exemple van anderen, ende dit naer de civile rechten. Nemaer de gheestelycke pungnieren dit crime met openbaeren penitencien, ter discretie van den officiael of anderen (hueren) juge.” 327.
De baljuwrekeningen vermelden vijf gevallen van incest. Slechts tweemaal is er sprake van een directe verwantschap, bij de andere drie casussen situeert de verwantschap zich op verdere basis. De rekeningen vermelden wel telkens expliciet de verbintenis tussen de twee daders en leggen de nadruk op hun incestueuze relatie. Twee delinquenten konden composeren voor hun misdaden, eentje werd tentoongesteld en slechts één man diende de doodstraf te ondergaan. Jehan vanden Winghe moest door de beul tweemaal ondervraagd worden “d’avoir enforchié unne femme maryée estant sa cousine”. Het verkrachten van zijn eigen nichtje, bovendien een getrouwde vrouw, kwam Jehan duur te staan. Hij werd door de beul onthoofd op de “Hooftbrugghe”328. 325
OESTERLÉ, G., ‘Inceste’, in NAZ, R., Dicitionnaire de Droit Canonique, Paris, Letorizey et Ané, 1953, tome 5, pp. 1297-1314 326 VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK, M., ‘Incestuous Marriages: Formal Rules and Social Practice in the Southern Burgundian Netherlands’, in DAVIS, I., MULLER, M. en REES JONES, S., Love, Marriage, and the Family Ties in the Later Middle Ages, Turnhout, Brepols, 2003, vol.11, pp.77-95 327 WIELANT, F., op.cit., cap.95 328 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 20sept1462-10jan1463, fol.223v
Typologie van de misdrijven
83
Jehan Snouc had meer geluk toen hij vleselijke omgang kende met de nicht van zijn vrouw, “cognue charnellement la niepce de sa femme”. Het meisje stemde immers in met de geslachtsgemeenschap, “de son gré”. Het bedrag voor de compositie was anders niet min, XLVIII lb.par.329. Martin Vincke gedroeg zich erg geslepen toen hij de dochter van zijn vrouw verleidde tot geslachtelijk verkeer, “d’avoir eu compaignie carnele ala fille de sa femme”. Waar hij vermoedelijk niet opgerekend had, was dat het meisje zwanger zou worden “et depuis ainsi encainte de son enfant”. Martin vond een oplossing voor dit probleem door het arme meisje te laten huwen met een andere man, “le maria a ung autre homme”. Wegens een gebrek aan bewijzen, nam de baljuw het besluit een compositie af te sluiten met Vincke voor slechts VIII lb.par.330. Opvallend hoeveel minder Martin moest betalen in vergelijking met Jehan Snouck, wiens misdaad tenslotte veel minder voorstelde dan het delict van Vincke. Verder troffen wij Clais le Springhen aan die verdacht werd “d’avoir eu ung enfant de sa fille”. Hij werd tot tweemaal toe op de rooster gelegd door de beul en uiteindelijk besliste men hem eenmalig aan de schandpaal te stellen331. De straf die Clais diende te ondergaan is zeer laag in het licht van zijn misdrijf. Het bezwangeren van de eigen dochter diende, gezien het gewoonterecht, met de doodstraf afgestraft te worden. Tot slot werden wij getuige van een familievete. De beul diende Jehan de Grove te ondervragen “soupechonné d’avoir enforchié la vesve de son frere”332. Blijkbaar was Jehan erin geluisd, want in dezelfde rekening treffen wij de uitbetaling van de beul aan voor zijn diensten bij het onderzoek naar de weduwe in kwestie. Zij zou Jehan hebben beschuldigd “sans cause et par hayne”333. Het mag duidelijk zijn dat delicten als verkrachting en incest zich uitstekend leenden voor valse aantijgingen en beschuldigingen. Uit haat of woede gingen vele mensen over tot het verspreiden van geruchten over de seksuele integriteit van de ander met het doel deze in een slecht daglicht te stellen. Zelfs al werd naderhand aangetoond en bewezen zonder tegenspraak dat de aangeklaagde onschuldig was, dan bleef er een enorme smet op zijn reputatie. Eens de straf volbracht, al dan niet terecht, lag de rechterlijke eerloosheid achter zich, maar dit volstond vaak niet om de emotionele eer en sociale rechtschapenheid te herstellen. Het (valselijk) beschuldigen van incest werkte in de meeste 329
A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 14jan1454-6mei1454, fol.32r A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 21sept1455-11jan1456, fol.51v “De Martin Vincke souppechonné d’avoir eu compaignie carnele ala fille de sa femme et de avoir engrossie et depuis ainsi encainte de son enfant le maria a ung autre homme" 331 A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 8mei1447-18sept1447, fol.3r 332 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 7mei1470-17sept1470, fol.130v 333 Ibid. 330
Typologie van de misdrijven
84
gevallen heel doeltreffend om de mallemolen van het gerecht in gang te zetten. Om dergelijke eerschendende processen te vermijden dienden vrouwen die beweerden verkracht te zijn aan een medisch onderzoek met behulp van vroedvrouwen onderworpen te worden.
Wij bemerken dat er in de baljuwrekeningen geen enkele vrouw werd veroordeeld voor incest, nochtans maken andere studies regelmatig gewag van vrouwelijke delinquenten op seksueel vlak. Waarom bijvoorbeeld Jehan Snouc werd beschuldigd van incest, maar het meisje wiens toestemming hij nochtans bekomen had, vrijuit ging is een vraagteken. Enkel de zaak van Jehan vanden Winghe is vrij duidelijk, in acht genomen dat hij de vrouw in kwestie verkrachtte tegen haar zin en zij dus geen enkele schuld trof.
In het verbanningsboek stootten wij echter wel op een vrouwelijke veroordeling. Op 20 februari 1513 wordt Daneel vanden Hende uit het Land van Vlaanderen verbannen “omme dat hij buuten ende binnen huwelijcken staete zijnde” op verschillende momenten “vleesschelic gheconverseert heeft bij zijnder zustre ende daerbij kindren ghehadt”334. Zes dagen later, op 26 februari 1513, noteren wij de verbanning voor vijftig jaar van Lauwerijne Everwijns, “filia Raes”335. Zij had met “Daneel vanden Hende huren broederband moederlycke zijde” meerdere keren geslachtsgemeenschap gekend waaruit twee kinderen waren voortgekomen. Diezelfde dag dient Jehanne van Maercke uit Ronse dezelfde verbanning te starten “omme dat zou gheweten ende ghedoocht heeft als dat huer zone ende dochtre binnen hueren huuse te meer stonden vleesschelyke conversarie tsamen ghenomen hebben zo datter twee kindren naar ghevolght zijn”336. Zo blijkt dat een medeplichtige even hard kon gestraft worden dan de daders zelf. In het Memorieboek komen wij broer en zus weer tegen337. Op 26 januari 1512 wordt Daneel van den Hende “gecondempneert gegeeselt te zyne up ’t Pellerijn, ende daer up sitten een uere, ende daernaer wederom geleet up ’t Sausselet”. De volgende dag wordt hij nogmaals gegeseld tot aan de schandpaal en daar wordt hem een “scroode voor ’t hooft” gebonden. Zo wordt hij de stad uitgegeseld tot aan de Muidepoort en gebannen voor 50 jaar “omme dat hy voor huwelick ende naer huwelick bekent hadde zyne zustere ende had er kinderen by”. De verbanningen van zijn zus en moeder worden niet verhaald.
334
S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 20feb1513, fol.168r Ibid., 26feb1513, fol.168r 336 Ibid. 337 Memorieboek der stad Ghendt van ’t jaar 1301 tot 1737’, in Maatschappij der Vlaemsche Bibliophilen, vol.2, pp.27 335
Typologie van de misdrijven
85
Nog een klein woordje uitleg over “de scroode” die men Daneel aanbond. Het is niet zeker wat hiermee bedoeld wordt. Het zou kunnen slaan op een blinddoek of een hoofddoek 338. Het gebruik om veroordeelden op een kar rond te voeren of in een smadelijke optocht te laten rondlopen men een linnen “scroode” voor hun hoofd of aan hun hoofd gebonden, is vooral toegepast op personen die zware gewelddaden hadden gepleegd of die vrouwen tegen hun zin tot geslachtsverkeer hadden gedwongen. In het zestiende-eeuwse Brugge werden een aantal veroordeelden op dezelfde zinnebeeldige wijze bestraft, maar ook hier vond men geen verklaring voor de achterliggende symboliek339. Wij hebben alleszins te maken met een erg vernederende sanctie, wanneer men de beschuldigde een blinddoek aanbond. Dit fenomeen troffen wij wel aan bij een aantal doodstraffen, zoals het levend begraven.
3.1.3. Overspel en Concubinaat De ondergeschikte positie van de vrouw kwam het best tot uiting op huwelijksvlak. In de Germaanse opvatting was enkel het buitenechtelijke verkeer van de gehuwde vrouw overspel340. Onder invloed van de Christelijke moraal groeide dit naderhand uit tot een echtbreuk die door beide geslachten gepleegd kon worden en gestraft diende worden. Toch vinden wij in het vijftiende-eeuwse strafrecht nog onderscheid. Zo verklaarde de Brabantse rechtsgeleerde Willem Van der Tanerijen: “Item, na den weerlijcken rechten, mits dat een man heere is van bedden ende niet dat wijf, soe eest dat wijf overspel doet, eest dat zij van iemende anders bekend wort dan van hueren man, want zij violeert dat bedde; mair het is anders van den man, want nae den weerlijcken rechten soe en commiteert de man geen overspel met eender ongehuweder ende ongebonderen vrouwen, mair alleen metter gebonden”341. Zo blijkt dat men strenger optrad tegen vrouwen. Wielant, de Vlaamse rechtsgeleerde, stelde zich gematigder op aangaande de bestraffing van overspel en ontucht342. Hij beweerde: “Maer de gheestelycke ende canonycke rechten hebben de peynen van addulterien ghemodereert by drie andere manieren van pungnicien. Te wetene, deerste by divorcie, ten anderen by stekene in cloostere, ende ten derden by excommunicatien”. Ondanks de harde houding van het Oude Testament dat voorschreef om overspeligen te 338
VERWIJS, E., en VERDAM, J., Middelnederlandsch woordenboek, ’s-Gravenhage, Nijhoff, 1882-1952, pp.779 339 MONBALLYU, J., ‘Spiegelstraffen in het Brugse strafrecht in de eerste helft van de 16e eeuw’, in Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis, 2006, pp.164-186 340 VANHEMELRYCK, F., Misdadigers tussen rechter en beul 1400-1800, Antwerpen/Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1984, pp.175 341 Ibid.,op.cit., pp.176 342 WIELANT, F., op.cit., cap.90
Typologie van de misdrijven
86
stenigen tot de dood, gaf volgens Wielant het canonieke recht de voorkeur aan echtscheiding, opsluiting in een klooster of excommunicatie als straf. Wielant meldde dat ook het wereldlijke recht “zoetelycker” sancties, zoals verbanning, in de praktijk toepaste.
Het concubinaat was in de Middeleeuwen een verboden buitenechtelijke relatie, in tegenstelling tot de Germaanse opvatting. De bestraffing ervan werd eerder aan het geestelijke hof overgelaten343. Ontucht en overspel werden zo hardhandig aangepakt, omdat men vreesde voor diverse delicten die uit buitenechtelijke relaties konden voortkomen, zoals doodslag, meineed, valse oorkonden, incest, pooierschap, en zoveel meer344. Uit vrees voor de ordehandhaving en de rust van vrome zielen probeerde men ontucht uit de wereld te helpen.
Tabel 5: gegevens aan de hand van de Gentse baljuwrekeningen (1385-1515) MISDRIJF
VROUWEN
MANNEN
TOTAAL
OVERSPEL
10
3
13
De lage cijfers betreffende de overspelige mannen zijn te verklaren door de gerechtelijke opvatting waarbij vrouwen zwaarder werden aangepakt voor hun seksuele escapades. Bovendien lag het aantal gevallen van overspel in de praktijk vermoedelijk veel hoger dan deze dertien geattesteerde zaken. Het lag immers in de bedoeling van beide partijen hun affaire zo veel mogelijk te verzwijgen en te verbergen voor de buitenwereld. Wanneer wij hen desondanks toch aantreffen in de bronnen, mogen wij concluderen dat er iemand geklikt heeft of dat er een ander misdrijf uit voortvloeide, zoals het verleiden van een gehuwde vrouw en het goed van haar man meeroven345.
In de baljuwrekeningen werd dertienmaal melding gemaakt van een overspelige relatie, eenmaal in combinatie met de vermelding van een concubine. Lievin vanden Meullene, Pieter vanden Meullene (vermoedelijk broers), Jehan Smekelier en Robbert van Cauwenberghe hebben zich gewaagd aan het meenemen van “la concubine du Cure de Zeghelse dont ledict Lievin en eut sa voulenté”. Nadat Lievin de concubine verleid had, nam hij haar mee te 343
MAES, L.Th., op.cit., pp.233 WIELANT, F., op.cit., cap.90 345 A.R.A., Rekenkamers, nr. 14108, 7mei1403-17sept1403, fol.201r 344
Typologie van de misdrijven
87
drinken naar een taverne “ledict Lievin avoit icelle congnue et mené boire en une taverne dudict lieu du bon gré et voulenté d’elle”. Dat het met haar zin gebeurde, maakte van de concubine op slag een overspelige vrouw, niettegenstaande er verschillende geruchten de ronde deden “disant qu’il avoit emmené et eu sa voulenté contre le gré d’elle”. Nadat de baljuw vrede maakte aan beide zijden, liet hij de delinquenten composeren voor XXIIII lb.par.346. Martin Vincke347 diende een compositie te sluiten nadat men hem verdacht de dochter van zijn eigen vrouw te hebben zwanger gemaakt. In die toestand zou hij haar aan een andere man hebben gekoppeld om alle verdenking van zich af te wimpelen. Er wordt niet gemeld of het meisje toestemde in hun seksuele relatie, desalniettemin bezondigde Martin zich aan overspel ten aanzien van “sa femme”348.
De anekdote van Lievin de Vrient is een schoolvoorbeeld van welke delicten uit overspel kunnen voortvloeien. Lievin werd op een dag op de hoogte gebracht door enkele personen dat zijn vrouw hem bedroog en geregeld een andere man op bezoek liet komen in hun huis, “il estoit adverty que sa femme y tenoit ung autre venant et frequent tant avec elle”. Dit maakte hem zo woedend en opstandig, “esmeu et eschauffé”, dat hij eerst op twee verschillende plaatsen geld stal, “assavoir en l’une X schel par. et en l’autre VIII schel par.” Vervolgens dreigde hij zijn eigen huis in brand te steken, “avoir manachié de bouter les feuz en sa propre maison”, in zijn ogen immers de plaats van verderf en zonde. Gezien zijn armoedige status en vermoedelijk uit medelijden voor het bedrog, liet de baljuw Lievin composeren voor XII lb.par.349. Ook het overspel van Christine Steyvels had zware gevolgen. Volgens de baljuwrekeningen vermoordde zij haar echtgenoot, Heine Fierins, “le quel elle descopa en huit pieches et porta en la riviere de l’Escaut” in 1422350. In het Memorieboek komen wij een sterk gelijkend verhaal tegen in 1407, waarbij we ervan uitgaan dat deze datum slechts een vergissing is en wij te maken hebben met hetzelfde voorval351. Waar in de rekeningen enkel wordt verteld dat
346
A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 8sept1478-20okt1481, fol.188v zie incest pagina 83 348 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 21sept1455-11jan1456, fol.51v 349 A.R.A., Rekenkamers, nr.14118, 25okt1485-26juni1486, fol.61v “De Lievin de Vrient a cause qu’il estoit accusé avoir prins et emblé en deux lieux et places, assavoir en l’une Xschellingen par et en l’autre VIIIsschellingen de par et lui estant esmeu et eschauffé avoir manachié de bouter les feuz en sa propre maison a cause qu’il estoit adverty que sa femme y tenoit ung autre venant et freqeunttant avec elle" 350 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 11mei1422-21sept1422, fol.5r 351 zie moord pagina 63 347
Typologie van de misdrijven
88
Christine haar man op gruwelijke wijze het hoekje om hielp en hiervoor met de vuurdood bestraft werd, daar vinden wij in het Memorieboek een mogelijke reden terug voor haar wangedrag. Zo meldt men dat zij “woorden nam jeghens haren man, die woorden toecommende omme dat zy in huwelicke zijnde haer meschdraghen hadde als blijckende by een kinde dat zy hadde”352. De vrouw had aldus woorden gehad met haar man over haar buitenechtelijke relatie en kinderen. Toen zij in woede ontstak, greep zij een mes en maakte haar echtgenoot af als een beest. De volgende vier personen, Handric Wandelaert353, Katelhine Swagherats, Kathelyne vander Haghe en Jehanne Danckaerts354, werden beboet en konden composeren, elk voor III lb.par. wegens “mesuz en sa mariage”. Wat deze eufemistische term juist impliceert, kunnen wij niet achterhalen, maar het is aannemelijk dat het te maken heeft met overspel of ontucht. In de stadrekeningen van 1512-1513 komen wij twee van deze mensen opnieuw tegen, namelijk Katheline Swagheneere en Jehanne Danckaerts355. Wij troffen hen aan in de rubriek van “Ontfanc vanden ghenen die hemlieden ghemeshuseert hebben bi scepenen van kuere”. Katheline betaalde V schellingen en Jehanne droeg XXX schellingen af. Jehanne kwamen we zelfs een jaar later opnieuw tegen onder de naam “Jehanne Danckaerts up tsleegherken”356.
Uit de baljuwrekeningen kunnen wij concluderen dat de straf op overspel niet zo zwaar was in de praktijk. Bijna iedereen kon composeren, behalve de vrouw die haar man ombracht. Wij zullen nu het verbanningsboek eens van naderbij bekijken om uit te maken wie een banstraf kreeg op gelegd. Zo stelden wij vast dat meer dan 30 vrouwen zich onthielden van hun echtelijke overeenkomsten. In de meeste gevallen omschreef men het misdrijf als “overspele”, zonder verdere uitleg. In een enkel geval komen wij een uitgebreider verslag tegen van de voorgevallen feiten. Jozijne vanden Wijcle, de vrouw van Jan Blommaerts, werd verliefd op Laukin de Broot en liet zich verleiden om haar man in de steek te laten en er met diens goed vandoor te gaan “hare vorseide man zijn ghelt ende goet jeghen zinen danc”357. Zij kreeg hiervoor een verbanning van tien jaar opgelegd, maar werd uiteindelijk niet uit de stad gestuurd, “onghecorrigiert”. Dit blijkt ook uit vier pond parisis die zij betaalde aan de
352
Memorieboek der stad Ghendt van ’t jaar 1301 tot 1737’, in Maatschappij der Vlaemsche Bibliophilen, vol.1, pp.148 353 A.R.A., Rekenkamers, nr.14121, 20april1512-20april1513, fol.1r 354 Ibid., 20april1513-20april1514, fol.1v 355 S.A.G., Stadsrekeningen, 400/41, 1512-1513, fol.9r 356 S.A.G., Stadrekeningen, 400/41, 1513-1514, fol.9r 357 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 17feb1476, fol.9v
Typologie van de misdrijven
89
schepenen om haar ballingschap af te kopen358. Laukin, haar minnaar, werd daarentegen effectief voor vijftig jaar weggezonden. Vaak werden meerdere vrouwen tegelijkertijd opgenomen in het verbanningsboek. Zo werden Lijsbette Smulders “te Gheedisberghe”, Marie Pierotin en Katheline Weyns samen verbannen voor het verblijven bij andere mannen dan hun eigen echtgenoot359. Lysbetten de Mulder treffen wij in dezelfde stadsrekening aan als Joozynen vanden Wincle360. Ook “twijf van Jan Brant” en Mergriete Moraels werden niet op ballingschap gestuurd na hun overspel361, zo blijkt uit de stadrekeningen362. Het verhaal van Jaqueminne Galle is een twijfelgeval. Zij kreeg tien jaar “omme dat zoe in versmaetheden vanden gheboden Gods ende contrarie den voorgheboden, onlancx bij scepenen uutgheleyt, in huwelicke wesende ende cennen eenen ghetrauwde man hebbende huer vervoordert heeft openbaer huus te houdene met eenen gheestelicke persoon”363. Zoals hierboven opgemerkt364, aanzag men het geslachtsverkeer met een geestelijke als incest in de Middeleeuwen, maar gezien de getrouwde status van Jaqueminne plaatsen wij dit onder overspel. Zij werd echter “onghepunniert” gelaten. Wij vinden haar ook terug in de stadsrekeningen onder de naam “Jaquemyne Gals”365 in het jaar 1494-1495. Tussen de verbanning en de terugroeping van Jaqueminne zitten vier jaar, ondanks de melding in het verbanningsboek dat zij ongestraft bleef. Moeten wij hieruit besluiten dat de vrouw toch werd verbannen en slechts een aantal jaar later werd verontschuldigd? Ten slotte vermelden wij ook Jehane Brakelmans die tien jaar werd verbannen “van overspele” en omdat zij de oude moeder van haar man “in huer zelfs huus ghestekhen ende ghesmethen heeft huer vermoghen ghedaen der zelver te grievene366”. Kateline werd op 13 augustus 1485 voor korte periode uit het land van Vlaanderen gezet tengevolge van haar overspel. Die driejarige verbanning wordt gedeeltelijk verklaard door haar bijnaam, “Kateline diemen heedt Minnekin Zoete Lief ande Spitaelpoerte te Sinte-Baefs”367, waaruit blijkt dat de vrouw bekend stond voor haar amoureuze leven.
358
S.A.G., Stadsrekeningen, 400/28, 1482-1483, fol.16r S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 31okt1480, fol.43r 360 S.A.G., Stadsrekeningen, 400/28, 1482-1483, fol.16v 361 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 19juli1484, fol.75r 362 S.A.G., Stadsrekeningen, 400/28, 1484-1485, fol.387r 363 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 11maart1491, fol.100r 364 zie incest pagina 81 365 S.A.G., Stadsrekeningen, 400/32, 1494-1495, fol.11v 366 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 14aug1495, fol.119v 367 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 13aug1485, fol.80r 359
Typologie van de misdrijven
90
3.1.4. Vrouwenroof en Verleiding In de vroege Middeleeuwen was huwen geen emotionele aangelegenheid maar een verstandelijke beslissing. In de eerste plaats was het voor ouders de bedoeling een goede partij voor hun dochter te vinden. De rede vierde hoogtij bij het maken van de keuze. Deze houding zal in de loop van de eeuwen wel enigszins evolueren en genuanceerd worden waardoor op het einde van de Middeleeuwen liefde een rol speelde in het aangaan van relaties en het sluiten van huwelijken. Maar het bleef wel zo dat wanneer een man tegen de wil van de ouders toch met een meisje wou huwen schaking zijn enige kans op slagen vormde. Elke zaak van vrouwenroof verliep steeds anders, maar het gebeurde vaak dat de dader de vrouw bij nacht en ontij vastgreep en op een wagen buiten de stad reed. Wij onderscheiden vrouwenroof en verleiding. Dit onderscheid bevindt zich voornamelijk in de uitgesproken tegenzin van de vrouw bij roof, “contre le gré et volenté d’elle”. Ook het hulpgeroep van het slachtoffer was van belang als onderscheidingscriterium, net zoals bij verkrachting. Het hulpgeroep keert regelmatig expliciet terug in de bewoordingen van de rekeningen. Zo roofde Guillaume dele Pitte, zoon van Roegiers de Melle, “de fait et de force la fille Gille, sergant, contre son gré et voulenté et dont elle crya aydé”. Guillaume was reeds op een vijftig jaar durende verbanning gestuurd, maar kon zich niet aan zijn opgelegde straf houden en werd daarom ter dood veroordeeld, “justiché de l’espee et mis le corps sur une roe”368.
Verwarring met verkrachting is mogelijk door de gebruikte terminologie in de bronnen. Zo hanteert men vaak de uitdrukking, “prendre par forche”, zonder verdere toelichting. Wij hebben deze gevallen als schaking beschouwd om verschillende redenen. Zo vult men de voorzegde uitdrukking soms aan met de woorden “sans violer” wat ons deed besluiten dat wij hier niet te maken hebben met verkrachting, maar met roof zonder seksueel geweld. Verkrachting is immers geen noodzakelijk onderdeel van schaking, enkel het ontvoeren van het slachtoffer is van belang369. Ten tweede spreekt Van Caenegem van “prenden” als mogelijke term voor vrouwenroof370. Het leeuwendeel van de ontvoeringen kwam niet eens voor de rechtbank, maar werd in der minne geregeld met een compositie. Dit was grotendeels het gevolg van een onderlinge schikking tussen ouders van het slachtoffer en de dader of kon
368
A.R.A., Rekenkamers, nr.14111, 13jan1416-11mei1416, fol.6r MAES, L.Th., op.cit., pp.222 370 VAN CAENEGEM, R., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen …, pp.101 369
Typologie van de misdrijven
91
het resultaat zijn van een gebrek aan aanklacht371. Zelfs met toestemming bleef de verleiding van een vrouw een misdrijf, hoewel in de latere Middeleeuwen de gewoonte ontstond om de ontvoerder van een vrouw onbestraft te laten wanneer zij achteraf vrijwillig in het huwelijk wou treden372. Het lekenrecht vereiste de toestemming van de ouders bij het huwelijk van hun dochter, voor de zoon des huizes gold deze regel niet. In de dertiende eeuw373 wordt onder de vorm van een repressie van het verleiden van meisjes de volgende verordening uitgevaardigd: wie verleidt is strafbaar, wie zich laat verleiden eveneens. Als de roof en het daaropvolgende huwelijk met de toestemming van het meisje gebeurde, verloor zij haar goederen en opvolgingsrecht. In 1540 werd te Gent de Karolijnse Concessie uitgevaardigd door Karel V waarin besloten werd dat meisjes tot 18 jaar de toestemming moesten hebben van hun ouders of voogd als ze wees waren om in het huwelijk te treden, op straffe van het verlies van één derde van hun goederen ten voordele van de keizer. De echtgenoot kon als straf de eeuwige verbanning uit Vlaanderen verwachten en de confiscatie van de helft van zijn bezit374. Volgens de keure van Gent bestond de straf voor het met geweld roven in feite uit onthoofding of genade van de graaf. In de praktijk treffen wij ook andere straffen aan. Deze zware sanctionering had de dader te danken aan het schenden der eer van de ouders van het slachtoffer. De vrouw diende de keuze te maken tussen haar voogd en de ontvoerder. Ging haar voorkeur uit naar de ontvoerder, dan aanvaardde het gerecht de schaking375. Wielant benadrukte echter dat wie een vrouw schaakte, de doodstraf verdiende, “So wie maecht of eerbaere weduwe of religieuse of andere goede vrauwe ontscaet met crachte, hy ende alle zyne hulpers ende medepleghers die te faite gheweest hebben of raed of daet daertoe ghegheven hebben, zyn te executeerne metten sweerde, ende huer goet te zyne verbuert ende gheconfisquiert ten profyte van den heere”. Op 5 juni 1438 vaardigde Filips de Goede voor Gent een ordonnantie uit aangaande de roof van meerderjarige vrouwen376. Deze verordening luidde dat een gearresteerde dader zijn leven verbeurde, terwijl een delinquent die zich nog in vrijheid bevond wetteloos werd gemaakt. Het vrouwelijke slachtoffer verloor al haar goederen wanneer zij de keuze maakte bij haar ontvoerder te blijven. Het enige wat telde voor de graaf
371
GREILSAMMER, M., ‘Rapts de séduction et rapts violents en Flandre et en Brabant à la fin du Moyen-Age’, in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 1988, deel LVI, pp.74 372 VANHEMELRYCK, F., Misdadigers tussen rechter en beul, 1400-1800, Antwerpen/Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1984, pp.173 373 GHELDOLF , A.E., Coutumes de la ville de Gand, deel I, pp.267 Dit is een ordonnantie uit 1218, gevolgd door een andere verordening uit het midden van de eeuw. 374 GILISSEN, J.,’Le statut de la femme dans l’ancien droit belge’, in La femme, Receuils de la Société Jean Bodin pour l’histoire comparative des institutions, XII, Brussel, deel II, 1962, pp .255 375 MAES, L.Th., op.cit., pp.222 376 GHELDOLF , A.E., Coutumes de la ville de Gand, deel I, pp.623-662
Typologie van de misdrijven
92
was het resultaat van de ontvoering, de condities waren van geen tel377. Het Privilege van 1438 verwees expliciet naar de ordonnantie van Gwijde van Dampierre uit 1297. De hertog van Bourgondië stond erop dat de baljuw zich zonder fraude kweet van zijn taak en weigerde te composeren voor een schaking.
In totaal telden wij 38 gevallen van schaking in de baljuwrekeningen. Ook de casussen waarbij de verwarring met verkrachting groot was, werden hierbij gerekend. Sommige schakingen riepen twijfels op door hun minimale omschrijving, wij konden immers niet goed uitmaken of het om vrouwenroof of verleiding ging. Zo kwamen wij zeven gevallen tegen. Omschrijvingen als “ravisements des femmes” tonen niet dat de vrouw haar toestemming gaf of tegen haar wil werd meegenomen378. Ook bij de schaking van de vrouw van Jhan vanden Elle kan niet uitgemaakt worden of zij uit vrije wil meeging. Joosse Maes composeerde voor XII lb.par. “pour ce qu’il scavoit que Jehan Mappe avoit intention d’emmener la femme"379. Zo blijkt dat het medeweten van een schaking ook strafbaar is.
Tabel 6: gegevens aan de hand van de Gentse baljuwrekeningen (1385-1515) VROUWENROOF
23
VERLEIDING
7
VROUWENROOF/VERLEIDING
8
TOTAAL
38
Guille werd veroordeeld voor een schaking “qui passé a XXX ans”. In feite ging het over een dubbele verleiding, er werden twee vrouwen meegenomen, maar in beide gevallen ging het slachtoffer akkoord met een huwelijk. Guille hielp zijn broer bij het roven van een vrouw die hij later tot echtgenote nam, op gelijkaardige wijze roofden ze samen een tweede vrouw
377
GREILSAMMER, M., ‘Rapts de séduction et rapts violents en Flandre et en Brabant à la fin du Moyen-Age’, in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 1988, deel LVI, pp.70 378 A.R.A., Rekenkamers, nr.14111, 20sept1417-10jan1418, fol.99r 379 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 8sept1478-20okt1481, fol.189v
Typologie van de misdrijven
93
waarmee Guille naderhand zelf huwde. Wegens gebrek aan bewijsmateriaal wist Guille een compositie af te sluiten voor XXXVI lb.par.380. Ook Roelkin de le Cante maakte zich schuldig aan het verleiden van een jonge vrouw381. Hij werkte als “servuant” bij Justaesse, een raadsheer, “et en sa maison avoit emmené Marie, asnée fille dudit Justaesse et icelle acointée tellement qu’elle estoit enchainte d’enfant”. Roelkin moest dit jammer genoeg met zijn leven bekopen, want in de parochie van “Sainte Marien Haerebeke382” werd hij geslagen en verwond “tellement qu’il en moru”. De mannen die verantwoordelijk waren voor de doodslag van Roelkin werkten in opdracht en met toestemming van Justaesse, de vader van het geroofde meisje waardoor zijn dood het gevolg van een afrekening. Meeus Pijl verleidde net als Roolkin het meisje van zijn werkgever. Tanne Svrinne, “accointée du Guillaume le Witte” liep in 1411 weg met Meeus, “s’estoit accordée d’aler avec lui et faire son volenté sur ce qu’il avoit promis a icelle de le prendre a mariage de la quelle Tanne". Bovendien pleegde Meeus, onwetend, diefstal toen bleek dat Tanne geld van Guillaume, “son maistre”, had meegenomen vermoedelijk voor het onderhoud van het kind dat zij en Guillaume samen hadden. Normaal verdiende Meeus de doodstraf, maar aangezien hij niet op de hoogte was van de diefstal, verbanden zij hem voor tien jaar383. Het verschil met vrouwenroof wordt duidelijk door de terminologie in de volgende casus. Jehan le Pape en Gilles de le Tale werden voor het gerecht gedaagd op klacht van Mergriete de le Beque die beweerde dat zij haar hadden meegenomen “par forche et criant que c’estoit contre son gré et volenté". Maar op de dag dat de zitting voor de vierschaar moest verschijnen wou Mergriete haar klacht niet meer bevestigen. De baljuw kreeg schrik dat er onvoldoende materiaal zou overblijven voor de wet, “prouvier a la loy le dit meffait selonc la coustume en tal cas usé au dit lieu de Gand”. Hij besefte dat zijn aanklacht geen stand zou houden en koos het zekere voor het onzekere te nemen door een compositie te sluiten, “veu
380
A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 16sept1459-14jan1460, fol.143r "Il aida a emmener une femme pour son frere a la qu’elle son dit frere espousa et pareillement une aultre femme pour lui qu’il espoussa aussi”. 381 A.R.A., Rekenkamers, nr.14108, 5mei1404-3sept1404, fol.242v “de Raesse le Smet, Cheens le Cupere, Jehan Dermassen, appellet le druiere et Justaesse Descornay lesquels Raesse, Cheens et Jehan, dessus nommés, furent calengé de ce qu’ilz estoient supeconnéz d’avoir navré et bleschiet en la paroise de Sainte Marien Haerenbeke en la jurisdiction Descornay, Roelkin de la Cante tellement qu’il en moru. Et le dit Justaesse d’avoir esté conseiller et consentant le dit fait pour ce que le dit Roelkin, sevuant au dit Justaesse avoit emmenné Marie aisnée fille dudit Justaesse et icelle acointée tellement qu’elle estoit enchainte d’enfant". 382 Deze gemeente zou het huidige Sint-Maria Horebeke kunnen zijn in de nabijheid van Oudenaarde. 383 A.R.A., Rekenkamers, nr.14110, 12jan1411-11mei1411, fol.16v
Typologie van de misdrijven
94
que ledit meffait advint de hors la dicte ville au terrain d’Alost et aussi que ledis Jehan le Pape et Gilles de le Tale sont provres compaignons”384. De volgende casus dient ter illustratie om aan te tonen dat men in de latere Middeleeuwen hun oordeel vaak liet afhangen van vorige rechtszaken. Lievin de la Damme werd aangehouden voor het met geweld schaken van Beatrijsse de Neelle, “d’avoir emenné de forche contre le gré et volenté d’elle”. Er werd klacht ingediend door de kerkelijke rechtbank bij de baljuw om de zaak voor te brengen en Lieven een proces aan te doen “de la dicte ville de proceder et jugier sur lui de la dicte calange” waarna hij tijdelijk werd ondergebracht in de gevangenis van het geestelijk hof “pour illec soy purgier du dit cas contre cellui que s’en disont estre innocent et descoupable”. De schepenen wilden gehoor geven aan de verdediging van Lievin door er een kopie van te maken en deze te bewaren in hun registers zoals men gewoon is te doen in deze omstandigheden “pour le enregistier en leur registre ainsi que en cas pareil, ilz sont accoutumés de faire”. Enkele dagen later nam het proces plaats in het geestelijke hof “en la dicte court espirituelle” en werd Lievin vrijgesproken385.
Vrouwenroof bleek zich makkelijk te lenen tot bendemisdrijf waarbij in meerdere gevallen de ontvoering in groep gebeurde. Vaak schoof men een van de daders naar voren als de hoofdverantwoordelijke, “comme principal”. Het is mogelijk dat deze man het brein was achter de schaking en de vrouw voor zich wou houden, terwijl de medeplichtigen slechts als hulp bij het roven dienden. Lievin Waselin, “comme principal, fu calengé pour ce qu’il avecq Ghisel Stoonnaert, Laurens van Rusegheem et Pieter, complices, prist de force" Zoetin, de dochter van Jehan Hauwe, zonder haar te verkrachten. Volgens de Gentse privileges uit 1438, hierboven vernoemd, diende Lievin in feite onthoofd te worden, “seloncq les priveleges dela ville de Gand, ou lui eust coppé le teste”, maar omdat geen enkele partij zich als aanklager opstelde, wou de baljuw composeren voor XL lb.par.386. In dezelfde rekening treffen wij een soortgelijke schaking aan met meerdere daders. Jehan van Overvelt verbleef in het Land van Waas toen hij samen met Pieter vanden Brucghe en Joos Eynaer Lisebette, de dochter van Jehan vanden Vivere, met geweld aanrandde, “sans violer”, in de parochie van Zwijndrecht. Ook zij konden composeren voor LIII lb.par.387. Daarnaast roofden Laurens Strobbe, Sohier Strobbe, Guillaume Strobbe, Gille Strobbe, Wicaert de Hainet en Artuer Padelin samen Marie
384
A.R.A., Rekenkamers, nr.14109, 6mei1409-16sept1409, fol.242v A.R.A., Rekenkamers, nr.14109, 6mei1409-16sept1409, fol.242v 386 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 10mei1423-20sept1423, fol.4r 387 Ibid. 385
Typologie van de misdrijven
95
Mestdaechs “a Doinze”, bij Gent388. Ook Coolbrecht Luuc, hoofdverdachte, en een pak anderen waaronder de twee gebroeders Quisthont sloegen de handen in elkaar voor de roof van Katherine Spinten389. In beide gevallen volgde een compositie. Een interessante casus is de vrouwenroof van een weduwe in Hulst. Ector Plaste en de zoon van Piere Adriaens, Matijs de Zillan, werden verdacht “d’avoir de nuit rompu une maison en ladicte ville et y prins par force une vesve de son lit et l’emporteret toute nue”. Na de huisvredebreuk brachten zij haar naar een bootje, “un batel”, en vervoerden haar naar Zeeland390. De schaking gebeurde onder luid hulpgeroep, “daer hulpe af gheroupen was”391. De baljuw eiste de twee beschuldigden om te brengen met het zwaard in de hoop dat de schepenen zijn oordeel volgden. Er moet een getuige geweest zijn, want toen de schepenen hoorden hoe “de defentie” van Gillis de Cleerck, “saelmakere”, klonk, verwezen ze de daders zonder dralen naar de Hooftbrugghe ter onthoofding.
Het Dagboek van Gent verhaalt een ontvoering in 1469, waar de baljuwrekeningen geen gewag van maken. Het is niet zeker of dit voorval plaatsvond, maar wij nemen het hier op als illustratie. “’s Maendaeghs, tsachternoens, Ven in wedemaent LXIX392, ontscaecte Christiaen Van der Gracht, vrauwe Anthonyne van Calckene, vrauwe van Reesseghem, weduwe van Mer Martin Vylayn, ruddere. Myn gheduchte Heere dedene zoucken ende uproepen met trompetten, ende wart zo vele ghedaen dat ’s maendaeghs, den XIIen van der zelver maent, de zelve vrauwe weder quam te haren huus te Ghendt”393. Uit deze zoektocht blijkt dat men wel degelijk onderscheid maakte naargelang de afkomst van het slachtoffer. Men deed alle moeite om de weduwe zo snel mogelijk naar huis te brengen, met resultaat! Amper een week na haar schaking keerde Anthonyne van Calckene weer naar Gent waarbij haar afkomst zeker een rol speelde en de bal vlugger aan het rollen bracht. Ressegem, nu een eenvoudige gemeente in de provincie Oost-Vlaanderen op 15 kilometer van Aalst, was in de Middeleeuwen een heerlijkheid die zich ook over Borsbeke uitstrekte. Het domein hing af van het feodale hof van de heren van Gavere te Oordegem. Het kasteel verdween tijdens de zeventiende eeuw. De 388
A.R.A., Rekenkamers, nr.14113, 22sept1428-10jan1429, fol.2v A.R.A., Rekenkamers, nr.14113, 8mei1430-28sept1430, fol.6r “De Coolbrecht de Luuc, principal, Jehan Pinte, filz Clais, Joosse Quisthont, Pierre Quisthont, Ruebin filz Leurens, Michiel de le Beque filz Gautier et Vrancke vande Velde filz Henry lesquels avoient prins de forche contre sen gré et volenté Katherine Spinten". 390 A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 8jan1448-6mei1448, fol.3r 391 Memorieboek van de stad Ghent van ’t jaar 1301 tot 1737, deel I, Gent, 1852, (Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen, 2de reeks, nr.15), op.cit., pp.226-227 392 i.e. 5juli1469 393 ‘Dagboek van Gent van 1447 tot 1470 met een vervolg van 1477 tot 1515’, in Maatschappij der Vlaemsche Bibliophilen, vol.2, pp.223 389
Typologie van de misdrijven
96
heerlijkheid kende doorheen de eeuwen verschillende families aan zijn hof. De eerste heren, de familie van Zottegem, bezaten macht en uitstraling in de omgeving. De eerst geattesteerde heer, Rothardus de Rasseghem, leefde in 1088. In de dertiende eeuw was Geerard van Zottegem, gehuwd met Beatrix van Massemen, in het bezit van Ressegem. In de 14e eeuw zal de familie Vilain, afkomstig van de Gentse kasteelheren, de heerlijkheid overnemen. Begin zestiende eeuw wordt Ressegem zelfs een baronie394. Laat nu net de ontvoerde vrouw in 1469 de weduwe zijn van Martin Vylayn, heer van Sint-Jans te Steene en Rassegem. Martin was eveneens voogd van Temse en kende door zijn titel en stand een band met de graaf395. Waarschijnlijk bezat Antonine vele bezittingen en was zij een begeerde huwelijkskandidate daar zij zelf uit de familie van Massemen, een adellijk geslacht, afkomstig was396.
Sommige mannen hadden meer geluk dan Christiaen Van der Gracht en wisten het slachtoffer wel te strikken als partner. Zo composeerde Ameene Meyeraert voor XVIII lb.par., nadat hij tijdens de oorlog397, “emmena sa femme qu’il a de present espousée contre son gré et volenté”. Zij sloten een huwelijk "du consentement d’elle, de ses parents et amys"398. Nog een voorbeeld van een schaking die in der minne met de ouders werd geregeld en waar de baljuw enkel nog kon composeren was de roof van een Aalsterse vrouw. De broers, Vincent en Coppin de Witte roofden, samen met een medeplichtige, “une femme de pays d’Alost, contre son gré comme en disoit”. Voor dit feit werden de twee broers opgesloten in chastelet van Gent. Er werden een hoop getuigen “de diveresses paroisses” uit het Land van Aalst bijgehaald die door de schepenen werden ondervraagd. Ook de ouders en vrienden van het jonge meisje dienden te verschijnen voor schepenbank, uit deze ondervragingen bleek dat de hele ontvoering van de vrouw opgezet spel was en “esté fait du bon gré d’elle et de sa volenté”. Zij bekende achteraf ook dat zij van plan was te trouwen met één van de broers. Een compositie was het enige dat de baljuw nog uit de brand kon slepen399. Ten slotte wensen wij de roof van Joozijnken Gheldolfs te verhalen. Toen zij samen met haar vader terugkeerde van een bruiloft buiten Gent, werd zij geschaakt door Matthijze vander 394
DE SEYN, E., Geschied –en Aardrijkskundig Woordenboek der Belgische Gemeenten, deel II, Brussel, Uitgeverij Bieleveld, s.p. 395 HAEMERS, J., De Gentse Opstand (1449-1453). De strijd tussen rivaliserende netwerken om het stedelijke kapitaal, Kortrijk-Heule, 2004, pp.102 396 Ibid., pp.105 Antonine van Massemen was de zus van Geraard van Massemen die na de dood van zijn eerste vrouw Mergriete Uterzwane hertrouwde met Isabel de Baenst. Isabel koos na het overlijden van Geraard in 1453 Jan van Vaernewijck als huwelijkspartner. 397 Vermoedelijk bedoelt men hiermee de Opstand van Gent tegen hertog Filips de Goede van 1447 tot 1453. 398 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 14jan1454-6mei1454, fol.21v 399 A.R.A., Rekenkamers, nr14116, 8jan1459-24maart1458, fol.129r
Typologie van de misdrijven
97
Meert en enkele medeplichtigen tegen de wil en dank van haar vader die haar vergezelde en door één van de daders verplicht was stilstand te houden tot zijn dochter uit het gezichtsveld was verdwenen opdat hij de achtervolging niet zou inzetten. Naderhand sloot Matthijs vrede met de vrienden en familie van Joozijnken “paeis jeghen den zelven vadre, maghen ende vrienden vander voorseide Joozijnen” en trad later in het huwelijk met zijn slachtoffer400.
Als laatste voorbeeld zouden wij graag nog een speciaal geval van vrouwenroof aanhalen. In feite gaat het eerder om een vrijheidsberoving, maar wij hebben deze zaak als vrouwenroof aanzien, gezien de opvallende gelijkenissen. Coppin de Brune werd verdacht “d’avoir detenu une femmelette contre sa volenté en la maison de son pere". Coppin bekende, maar bevestigde eveneens dat "elle y estoit demourée de son gré". Hij composeerde voor XII lb.par.401.
Uit de baljuwrekeningen blijkt dat de meerderheid van de vrouwenroven kon opgelost worden met een compositie. Vaak was een gebrek aan bewijs hiervoor de aanleiding, maar ook de afloop van de schakingen speelden een rol. Zo kon de baljuw vaak niks anders doen dan de zaak te besluiten door te composeren met de dader nadat deze vrede had gesloten met de ouders van het slachtoffer en zijn gedupeerde tot echtgenote had genomen. In enkele gevallen liep de ontvoering af met de onthoofding van de dader op de Hooftbrugghe.
Laten wij nog even naar het verbanningsboek kijken. Hierin maakte men melding van een bizarre ontvoering met nota bene een vrouwelijke dader. Zo werd Clemme Spurcucx tien jaar verbannen voor het meenemen van een andere vrouw402. Clemme waagde het een jonge maagd “met schoonen woordden uut deser stede te leedene ende binnen te voerene in Zeelant buuten den danc ende wetene vanden moedere, vrienden ende maghen vander voorseide jonghe maeght”. In feite hebben wij hier te maken met een verleiding, want er wordt nergens gezegd dat het meisje tegen haar wil meeging. Toch bedroog Clemme de maagd door haar mee te lokken met valse beloften.
400
A.R.A., Rekenkamers, nr.14118, 5mei1483-22sept1483, fol.16r “Matthijze vander Meert ende zijnen complicen…jeghen den danc vanden zelven hueren vadre dewelke int andveerden van ziere dochtere daer ooc ghehoud was staende van eenen vanden voorseide complicen jeghen zinen danc ende wille tooten zo langhe dat zine dochtre uut zijnen ooghen was omme dat hij huer niet volghen en zoude”. 401 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 14jan1454-6mei1454, fol.32r 402 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 22juli1493, fol.108r
Typologie van de misdrijven
98
Jozijne Wissenaere werd voor een zelfde periode verbannen in 1479 toen zij “haren man ontlopen es met eenen anderen man ghegaen ende zijn goet ontdreghen” heeft403. De verleiding mondde uit in diefstal wanneer bleek dat Jozijne enkele bezittingen van har echtgenoot had meegenomen.
Het is niet makkelijk te achterhalen welke motieven een rol speelden bij schaking. In de eerste plaats lijkt het aannemelijk dat de man een huwelijk wou forceren met een ‘onbereikbare’ partij. Zo kunnen wij bij vrouwenroof spreken van een ontvoering tegen haar eigen wil. Zelfs wanneer het slachtoffer haar instemming bood, voldeed dit niet voor het wereldlijke recht. In tegenstelling tot de Kerk eiste het profane gezag ook de toestemming van de ouders bij een huwelijk. Maar niet elke schaking gebeurde uit liefde, vrouwenroof kon een uitstekend middel zijn voor een sociale promotie404. Door het zorgvuldig uitkiezen van een financieel voordelige huwelijkskandidate kon de ontvoerder opklimmen op de sociale ladder, op voorwaarde dat het slachtoffer zich inliet met een huwelijk. Zo zagen wij dat Christiaen Van der Gracht de weduwe van een ridder probeerde te veroveren, zonder resultaat, maar wij mogen er vanuit gaan dat het de intentie was van Christiaen de vrouw als middel voor sociale mobiliteit te gebruiken.
3.1.5. Verkrachting De geslachtelijke gemeenschap tegen de wil van de vrouw is strafbaar volgens elk recht. In de Middeleeuwse opvatting was het hulpgeroep een essentieel onderdeel van verkrachting405. Het slachtoffer van Anthoine Lepaens “dit Bolle” liet zich op dit vlak niet onbetuigd. Hij verkrachtte Katerine Stauts in 1416 “contre le gré et volenté dela ditte Katerine et dont elle crya aydé empres la maistre de la Moure, esdis quatre mestiers". Anthoine werd gevat in de Vier Ambachten als inwoner van Gent en werd tweemaal onderzocht door de beul, waarna hij bekentenissen aflegde. De beul berechtte hem met het zwaard op de brug, “coppé la teste sur le hault pont”406. De vraag om hulp en het betonen van de gescheurde kledij aan voorbijgangers diende ter verzekering dat de seksuele daad zonder haar wil verliep. Het was
403
S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 24aug1479, fol.32r PREVENIER, W ., ‘Vrouwenroof als middel tot sociale mobiliteit in het 15de –eeuwse Zeeland’, in DE BOER, D.E.H., MARSILJE, J.W., De Nederlanden in de late Middeleeuwen, Utrecht, Het Spectrum, 1987, pp. 410-424 405 MAES, L.Th., op.cit., pp.226 406 A.R.A., Rekenkamers, nr.14111, 21sept1416-11jan1417, fol.46v 404
Typologie van de misdrijven
99
een eerste en essentiële stap voor de geldigheid van het gerechtelijke proces 407. De omstaanders waren verplicht de hulpeloze vrouw tegemoet te snellen, zoniet waren zij strafbaar, daarna behoorden zij zich onmiddellijk naar de baljuw te begeven als getuigen. De vroedvrouwen dienden een lichamelijk onderzoek van het slachtoffer uit te voeren om aan te tonen dat de beschuldiging geen middel tot wraak was waarna de rechtbank onmiddellijk in zitting bijeen kwam en het vonnis ijlings uitsprak. Volgens het Vlaamse recht behoorde de delinquent voor verkrachting de doodstraf te krijgen door onthoofding, “So wie maecht, weduwe of religieuse ende andere eerbaere vrauwen vercracht, die werdt ghepungniert metten sweerde ende zyn goet verbuert ghewyst te zyne”408. Wanneer de verkrachting plaatsvond op een afgelegen plaats, ver van de bewoonde wereld, werd het moeilijk de aanklacht staande te houden. Het was dan van belang dat het slachtoffer van goede naam en zeden was om geloof te hechten aan haar relaas, zo spreekt ook Wielant409. In 1438 vaardigde de hertog Filips de Goede een ordonnantie uit waarin men de aanrandingen op vrouwen zo goed mogelijk trachtte te regelen en de positie van de baljuw in het proces wordt verduidelijkt410. Een ander hekel punt in dit verhaal zijn de verkrachtingen van oneerbare vrouwen. Wielant meent dat het verkrachten van een prostituee geen straf opleverde, “Maer om te vercrachtene lichte wyfs, die int bordeel sitten of andere oneerbaere plaetsen, en es gheen pungnicie. Want zy elcken gheabandoneert moeten zyn ende niement ontsegghen in state zynde”411. Wij kunnen uit onze bronnen echter opmaken dat de werkelijke wereld op dit vlak niet rijmt met de wettelijke wereld. Jehan dele Hove werd gedagvaard voor de wet in Gent op aanklacht van Megriete, de dochter van Guillaume. Hij werd verdacht “d’avoir prins et efforchié la dicte Megriete contre son gré et volenté". De baljuw ontdekte dat Margriete "est femme commune" en liet de delinquent composeren voor XX lb.par.412, waaruit blijkt dat men ook bestraft werd voor het verkrachten van prostituees.
407
BUNTINX, J., ‘Verkrachting en hulpgeroep in het Oud-Vlaams recht’, in Handelingen der Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal-, Letterkunde en Geschiedens, IX, 1955, pp.16 408 WIELANT, F., op.cit., cap.97 409 WIELANT, F., op.cit., cap.97 410 GHELDOLF, A.E., Coutumes des pays et comté de Flandre. Coutume de la ville de Gand, deel I, Brussel, 1868, pp.623 "supposé qe ... ses parents et amis ne feissent de ce aucune complainte ou doléance... dedens quinze jours aprez icelui cas avenu...sera en ce cas tenu nostredit bailli audit lieu de Gand de faire ladicte plainte et d’en faire poursuite jusques enfin". De baljuw was de laatste persoon die mocht ingrijpen wanneer er geen private klacht werd ingediend. 411 Ibid. 412 A.R.A., Rekenkamers, nr.14111, 11mei1416-21sept1416, fol.22r
Typologie van de misdrijven
100
Er werden verschillende termen gehanteerd in de bronnen, zoals “enforchir, efforchir, couchir contre son gré, congnue charnellement contre son gré,…”.
Tabel 7: gegevens aan de hand van de Gentse baljuwrekeningen (1385-1515) VERKRACHTING
38
POGING TOT VERKRACHTING
5
TOTAAL
43
Wij kunnen spreken over een redelijk hoog aantal verkrachtingen voor onze periode. Wij moeten wel rekening houden met het dark number bij dergelijke misdrijven, aangezien niet alle verkrachtingen werden aangegeven, het werkelijke aantal zal dus nog veel hoger gelegen hebben. De bewijslast bestond immers uit vier voorwaarden: het gebruik van geweld, ontvoering, hulpgeroep en coïtus413. De bewijsvoering die verkrachte vrouwen dienden aan te brengen was bijgevolg zo zwaar dat velen niet eens de stap ondernamen om een klacht in te dienen. Uit schrik ervan beschuldigd te worden een man valselijk te betichten hielden vele slachtoffers hun mond.
In enkele gevallen gebeurde de verkrachting door meerdere daders. Of zij allen schuldig waren aan het vergrijp of enkel de hoofdverdachte hielpen, wordt niet duidelijk. Het plegen van collectieve geweldsmisdrijven gebeurde vaak in de Middeleeuwen en was een uiting van wraak en geweldsescalatie. Maar in de loop van de vijftiende eeuw werden bendemisdrijven minder belangrijk in de steden en kregen de delicten een rationeler en individiueler karakter414. Hier lagen in een stedelijke context voornamelijk het ontbreken van sterke verwantschapsbanden en het heersen van een anonimiteitsklimaat aan de basis. Ondanks de afname van collectieve aanvallen kunnen in onze bronnen nog voldoende bewijzen gevonden worden dat bendes nog bestonden in de Bourgondische periode te Gent. Zo werd Marie de Stunst verkracht door Pierre Jans, samen met zijn medeplichtigen, “ses complices”, 413
BRUNDAGE, J.A., ‘Rape and marriage in the Medieval Canon Law’, in Revue de Droit Canonique, 28, Strasbourg, Université des sciences humaines de Strasbourg, 1979, pp.62-75 414 VAN DIJCK, M., ‘De stad als onafhankelijke variabele en centrum van moderniteit. Langetermijntrends in stedelijke en rurale criminaliteitspatronen (1300-1800) in de Nederlanden', in Stadsgeschiedenis, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2006, pp. 26
Typologie van de misdrijven
101
Manghelin dele Dele, Heneyn dele Watte, Beert dele Neste, Jehan le Dievelet en Gillis dele Kremgaerde “en bois en la terre d’Alost”. Haar vrienden gingen klacht indienen “par devant le bailli et loy de Gand et faire le dis Pierre et ses compaignons ajournés”. Na vrede te hebben gesloten, zag Marie het niet meer zitten door te gaan met het proces en trok zij alsnog haar aanklacht in. Aangezien er slechts twee getuigen waren, “une meschine et un petit valleton”, liet de baljuw toe om een compositie te sluiten, “par conseil de monseigneur soubzbailli”415, waaruit mag blijken dat er geen waarde werd gehecht aan de getuigenis van vrouwen en kinderen. Deze casus is niet de enige waar een expliciete verwijzing naar het plaatsdelict in voorkomt, de baljuwrekeningen vermelden verkrachtingen op de vreemdste plaatsen: onder andere op een veld, in de slaapkamer van het slachtoffer, langs de weg, in een molen, in een hotel, bij de stadspoorten. Pieterkin de Lint bekende in 1397 “qu’il avoit enforchié” een jong meisje dat beesten hoedde op het veld. Hij bekocht dit misdrijf met de dood door een onthoofding op de Hooftbrugghe416. Jaque Stennis drong in 1423 in het holst van de nacht een huis binnen “ou demouroit Ysabel dela sCerchove”. Onder het voorwendsel dat zij enige tijd geleden contact hadden met elkaar en dus kennissen waren, stapte hij de kamer binnen “ou elle estoit couchié” en dwong haar tot vleselijke gemeenschap, “ce qu’elle ne voult souffrir”. Zij verzette zich zo hard tegen hem dat zij gewond raakte en deze verwondingen ging tonen aan de schepenen. “Il eust esté banny selonc l’exigence du caz et veu qu’on ne le povoit aultrement corracier criminellement, aussi que satisffacion en estoit faicte a parties le bailli, l’en laissa composer pour IX lb.par.417 . Jaque trof zijn slachtoffer in de slaapkamer, wat de kans op getuigen minimaal maakte, vandaar zijn geringe straf. Meestal randde men de vrouw echter in de buitenlucht aan, doch op plaatsen waar niet te veel volk passeerde. Zo moesten Jehan Dorstlync en Vijt de Coeye onthoofd worden op de brug in Gent omdat zij “prenrent de force une femme sur le quemin d’empres Herdenbourc et le vouloient violer contre son gré”418. Ook Magrite Siserne uit Brabant werd tegen haar zin verkracht op een weg, “sur le chemin”419. Pauwels Hudsebout, “moulier”, trof zijn slachtoffer aan bij hem op het werk,
415
A.R.A., Rekenkamers, nr.14107, 8jan1397-7mei1397, fol.144r A.R.A., Rekenkamers, nr.14107, 8jan1397-7mei1397, fol.154v “pour faire exammer Pieterkin de Lint qui confessa et gey qu’il avoit enforchié un batelette qui gardoit bestes au chans" 417 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 31jan1423-10mei1423, fol.3v 418 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 10mei1423-20sept1423, fol.5r 419 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 8jan1425-7mei1425, fol.3v 416
Typologie van de misdrijven
102
“d’avoir enforchié une josne puchelle sur son moulin”420. Hannekin Elyot, een jonge man, sliep met een jong meisje, Meikin, tegen haar zin “en ung hostel ou il fu mis pour apprendre le mestier des carliers”. Hij composeerde voor IX lb.par.421. De verkrachting van Woubequin vander Brugghen is een bijzondere historie. Coppin vander Muelen werd beschuldigd het meisje te hebben benaderd ter hoogte van de Steenpoort waarna hij haar zou hebben meegenomen naar de Sint-Lievenspoort en haar tegen haar wil zou hebben aangerand. Er volgde een compositie van XXXVI lb.par., terwijl zijn medeplichtige, Hannequin van Roemc composeerde aan XXIIII lb.par.422.
“Les complices” kregen het soms zwaar te verduren bij de bestraffing. De beul diende Lancelot de Hurnes te ondervragen, “soupechonné tant d’efforchement de femme et d’aultres meffaiz dont il confessa aucun” . Lancelot weigerde dus bekentenissen af te leggen en werd voorts ongemoeid gelaten. Zijn kameraad daarentegen, Jehan de Coupenhole, “varlet dudict Lancelot”, ging over tot bekentenissen tijdens zijn tortuur. Hij liet dan ook zijn leven op de Gentse Hooftbrugghe423. Zo wordt duidelijk dat een medeplichtige niet minder zwaar wordt bestraft dan de verdachte zelf. De vrouw van Kaerles beweerde dat Josse vander Moten haar had verkracht, waarop Josse werd ondervraagd door de beul424. Toch geloofde men het verhaal van de vrouw niet voor de volle honderd procent, want zij werd zelf tot tweemaal toe op de rooster gelegd. Ten slotte haalde men ook Jehan Craeye bij de ondervraging “soupechonné d’avoir logié ledicte Josse avec ladicte femme”. Wellicht hechtte men weinig geloof aan het verhaal van de vrouw, waardoor men mogelijke getuigen diende te folteren.
Daders stelden niet altijd eisen aan de afkomst van hun slachtoffer. Zo deed Claeis de Hane samen met een zekere Hannekin een poging tot het verkrachten van een meisje van eenvoudige origine, “vouloir avoir compaignie carnele a une baicelette de village contre son gré et volenté”425, terwijl Gilles vanden Moere zich vergreep aan een echte dame “une damoiselle vesve de ladite ville de Gand”426. Ook de leeftijd van het slachtoffer kon erg
420
A.R.A., Rekenkamers, nr.14114, 1jan1438-5mei1438, fol.4v A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 17sept1464-14jan1465, fol.287r 422 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 18sept1468-9jan1469, fol.103r “ De Coppin vander Muelen d’avoir prins et apprehendé avec ses complices par nuyt en la Steenporte empres le verde hoye Woubequin vander Brugghen baiselette de Coppin Heylaert et icelle mené jusquet dedens la porte de Saint-Lievin ou il la congnue charnellement contre son gré et volenté”. 423 A.R.A., Rekenkamers, nr. 14112, 14jan1426-6mei1426, fol.5r-v 424 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 17mei1471-16sept1471, fol.137r 425 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 21sept1455-11jan1456, fol.51v 426 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 14jan1454-6mei1454, fol.14r 421
Typologie van de misdrijven
103
uiteenlopend zijn. Zoals wij net zagen verkrachtte Gilles een weduwe, terwijl Hannin Reyns werd verdacht “d’avoir efforchié une josne fille de VIII ans de age ou environ”427. Beide mannen werden ter dood veroordeeld en onthoofd met het zwaard.
Een verkrachting behoorde niet altijd een feit van korte duur te zijn waarbij de dader er zo snel mogelijk vandoor ging. Dit bewijst onze laatste casus. Jehan Dantchy werd opgesloten “ou moustier de Saint-Jehan en ceste ville” omdat hij een vrouw had verkracht “par trois jours et nuys”. Men wou hem verbannen voor vijftig jaar, maar omdat men geen bewijzen vond dat hij de hoofdverdachte was in deze gruwelijke zaak of de vrouw met een vinger had aangeraakt, kon Jehan uiteindelijk composeren voor XIII lb.par. De echte verdachte in deze zaak, Pieter van Wassenhour, zat opgesloten in de Gentse gevangenis “mais le principael estoit attaint et est encore prisonnier au chastelet de Gand appellé Pieter van Wassenhour"428.
In het verbanningsboek werd één vrouw verbannen voor het laten verkrachten van een jong meisje. Catlyne kreeg vijftig jaar “omme dat se ghelogeert ende ghedochte heeft eenen mannenpersoon te commene met eender jongher maeght die aldaer zijn vermeghen ende beste ghedaen heeft omme deselve maeght jeghens hueren danke ende wille vleesschelic te bekerene”429. Catlyne van Desseldonce had zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid van een verkrachting en diende daarom niet licht bestraft te worden.
Uit onze bronnen kunnen wij enkele conclusies trekken aangaande de bestraffing van verkrachting tijdens de late Middeleeuwen in de stad Gent. Pogingen tot verkrachting werden algemeen genomen lichter bestraft. Geen enkele dader werd ter dood veroordeeld, wij troffen tweemaal een compositie aan, één gevangenisstraf, één verbanning en een enkele keer werd geen straf vernoemd. De delinquenten wiens poging wel slaagde, ontkwamen niet zo makkelijk. In elf gevallen sloot men een compositie, vermoedelijk door een gebrek aan bewijzen. Wel veertien maal werd de dader ter dood gebracht, telkenmale door onthoofding met het zwaard op de Hooftbrug. Voorts waren er met zekerheid nog drie verbanningen en enkele zaken met onbekende afloop.
427
A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 11jan1445-10mei1445, fol.3v A.R.A., Rekenkamers, nr.14114, 1jan1438-5mei1438, fol.4v 429 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 3sept1514, fol.171r 428
Typologie van de misdrijven
104
3.1.6. Tegennatuurlijke zedendelicten Onder tegennatuurlijke zedendelicten, “buggernie”, verstaan wij sodomie en bestialiteit. In het Nederlands spreekt men soms van “buggers” een woord dat zijn afkomst weerspiegelt, namelijk van de Bulgaren, geassocieerd met ketters430. Wielant treedt hard op tegen dergelijke delinquenten, “Dit crim, twelc dat gheheeten es zodomye of zonde jeghen natuere, es zeere abhominable, injurieux ende diffameeux in rechte, ende te pungnierene metter doot”. Voor Wielant en De Damhoudere omvatte sodomie, de onkuisheid met zichzelf, met dieren en met Joden, Turken en Sarazijnen431. Daar men dit misdrijf als ketterij aanzag, bestrafte men het vaak met de vuurdood432. Aangezien sodomie een “stille zonde” was en in de taboesfeer viel, wenste men er in een conservatieve maatschappij als de Middeleeuwse zo weinig mogelijk woorden aan vuil te maken waardoor de aard en de omstandigheden van dit delict amper werden uitgelegd433. Wielant associeerde sodomie met lèse-majesté, het tweedelige misdrijf waarbij zowel de goddelijke orde als de seculiere overheid in gedrang kwam434.
In de baljuwrekeningen werden vier gevallen van sodomie opgenomen. Wij kunnen spreken over een hoog aantal, aangezien dit enkel de geattesteerde vrouwen aangaat. Het totale aantal tegennatuurlijke ontuchtplegers lag vermoedelijk nog hoger435. Gezien de heimelijkheid waarmee men dit misdrijf beoefende, kwamen de praktijken slechts toevallig aan het licht436. Ter vergelijking: voor de hele vijftiende eeuw kende het Land van Waas geen enkele sodemieter, voor de zestiende eeuw werden drie mannen geattesteerd437. In de kasselrij Kortrijk kwam men tijdens de Bourgondische periode geen enkele vrouw tegen die zich aan tegennatuurlijke zedendelicten had beschuldigd438. Het Bourgondische Brugge was echter de koploper met 90 executies voor sodomie wat een verhouding gaf van 15 procent van alle lijfelijke straffen in deze stad. Een belangrijke benadering om dit hoge aantal te verklaren is 430
CHIFFOLEAU, J., ‘Dire l’indicible. Remarques sur la catégorie du nefandum du XIIe au XVe siècle’, in Annales. Economies, sociétés, civilisations, 45 (1990), pp.302 431 WIELANT, F., op.cit., cap.96 432 VAN CAENEGEM, R., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen..., pp.107 433 VANHEMELRYCK, F., De criminaliteit in de ammanie van Brussel..., pp.159 434 BOONE, M., ‘State power and illicit sexuality: the persecution of sodomy in late medieval Bruges’, in Journal of Medieval History, Elsevier, 1996, vol.22, nr.2, pp.139 435 Ibid., pp.141 In Gent werd in totaal een laag aantal geëxecuteerde sodemieters geregistreerd ten opzichte van Brugge. De bronnen spreken namelijk van slechts 8 terechtstellingen (waaronder de door ons drie voornoemde berechte vrouwen) en 7 zaken die afliepen met een boete. 436 VANHEMELRYCK, F., Misdadigers tussen rechter en beul 1400-1800, pp.183 437 MAGHERMAN, H., Criminaliteit in de keure van het Land van Waas in de 15e en 16e eeuw: een onderzoek gesteund op baljuwsrekeningen, (licentiaatverhandeling), Katholieke Universiteit Leuven, 1997, pp.90 438 RENIER, N., Vrouwencriminaliteit in de kasselrij Kortrijk (1385-1515), (licentiaatverhandeling), Universiteit Gent, 1998, 120p
Typologie van de misdrijven
105
dat bepaalde groepen in de maatschappij werden gestigmatiseerd en beschimpt als middel om de gemeenschap te institutionaliseren op momenten waarop traditionele waarden hun impact verloren439. Om verklaringen te vinden voor al het leed dat de Westerse maatschappij trof in de veertiende eeuw wees men een zondebok aan die verantwoordelijk werd gesteld voor de hongersnoden, pest en oorlogen. Onder andere sodemieters werden een geviseerde groep die aanprakelijk werden gehouden voor bepaalde rampen440. Op deze manier werd een misdrijf als sodomie ‘gemaakt’ door de processen die men erover voer, door de wijze van onderdrukking en bestraffing en door het taaldiscours dat men hanteerde bij de beschrijving van het zedendelict441. De constructie van taal en de overdracht van betekenis via woorden kan vaak verantwoordelijk worden geacht voor de perceptie van de werkelijkheid. Het is een feit dat abstracte denkinhouden meestal maar gestalte krijgen door middel van taal en taal op haar beurt culturele verschillen en tradities weerspiegelt. Met dit in het achterhoofd is de conclusie dat taal medeverantwoordelijk is voor de constructie van de maatschappij en dat de maatschappelijke werkelijkheid ten dele in de taal wordt gereflecteerd niet ver weg442. Het proces waarbij een bepaalde sociale groep het gedragspatroon overneemt waarmee zij door anderen wordt geassocieerd, heet onder sociologen en criminologen self-fulfilling prophecy. Hoe slechter de reacties van de omgeving en hoe negatiever de leden van een groep worden bekeken, hoe meer deze groep zich gaat richten en gedragen naar wat van hen verwacht wordt443. Dit proces verloopt via verschillende etappes. Een groep wordt gestigmatiseerd omwille van een bepaald gemeenschappelijk kenmerk (in dit geval hun tegennatuurlijke voorkeur), in een volgende stap wordt hun optreden in het licht van dit stigma beoordeeld, waarna de groep dit stigma als een onderdeel van zijn identiteit gaat beschouwen en er zich naar gaat gedragen.
In de zomer van 1422 werd Jehane Serraes, “qui confessa le testable fait de bogguerie d’avoir alé habitué en habit d’homme”, ter dood veroordeeld voor sodomie. De roddel ging wellicht de ronde dat Jehane de gewoonte had zich als man te verkleden om vrouwen te verleiden. Toen het de baljuw ter oren kwam, werd Jehane op de rooster gelegd en bekende de feiten. Zij
439
BOONE, M., ‘State power and illicit sexuality: the persecution of sodomy in late medieval Bruges’, in Journal of Medieval History, Elsevier, 1996, vol.22, nr.2, pp.136 440 Ibid., pp.140 441 Ibid., pp.136 442 cursus van Prof.Dr. K. Willems in het lesverband van Inleiding tot taal- en tekststructuren, eerste kandidatuur 2003-2004, Letteren en Wijsbegeerte, pp.34-39 443 MOERINGS, M. en VAN DE BUNT, H.G., ‘Etiketten plakken’, in FISELIER, J., Tegen de regels. Een inleiding in de criminologie, Nijmegen, 1980, pp.76-79
Typologie van de misdrijven
106
stierf de vuurdood, net zoals voorgeschreven werd444. Pas twaalf jaar later getuigen de rekeningen van een soortgelijk delict. Marie Valmerbeke en Belle Wasbiers, moeder en dochter, werden verdacht “d’avoir fait le vilain pechiet contre nature”445. De beul moest hen elk driemaal ondervragen voor men hen met zekerheid beschuldigde. De beide vrouwen werden berecht met het vuur, “justicié au feu”. Interessant is ook de uitbetaling aan de beul van III lb.par. voor de benodigdheden bij de executie, waaronder brandhout voor het vuur aan te steken, “fages”. De straf die de vrouwen ondergingen, ligt volledig in de lijn van de voorschriften van Wielant: “Alst ghedaen es met lieden, al waert ooc met zyns zelfs wyve, of met lichten wyve, of met mans, of met kinderen, de zulcke werden ghepungniert metten viere, also wel deen als dandere”. Diezelfde rekening maakt al dan niet toevallig gewag van een derde delinquente van tegennatuurlijke praktijken. Margarite Scoucx werd tweemaal ondervraagd “soupechonnéz dudit vilain pechiet et femme scuante”. In tegenstelling tot de twee andere dames werd deze vrouw voor tien jaar verbannen446. De verbanning werd voorbehouden voor seksuele delinquenten die onkuis met zichzelf waren. De drie laatste tegennatuurlijke ontuchtplegers werden samen opgenomen in de rekeningen waarbij twee onder hen in groep geëxecuteerd werden. In dit geval viel de baljuw, Colart de Comines, het homoseksuele milieu van Gent in zijn geheel aan, toen hij ontdekte dat er zoiets bestond. Het is een feit dat sodemieters vaak in groep werden terechtgesteld als aanval op het hele milieu, zoals ook door Prof. Dr. Boone werd geconcludeerd voor het Bourgondische Brugge waarbij 66 executies in groep verliepen447. Bovendien maken onze bronnen enkel melding van tegennatuurlijke zedenfeiten met plegers van hetzelfde geslacht, geen enkele maal stootten wij op heteroseksuele sodemieters. Doch dienen wij op te letten met het maken van vaststellingen op basis van ons gefragmenteerd bronnenmateriaal dat uitsluitend van financieelstrafrechtelijke aard is waarbij de opstellers van de bronnen erop uit waren bepaalde mensen te veroordelen en een lichtend voorbeeld te stellen voor de anderen.
In het verbanningsboek werd eenmaal melding gemaakt van tegennatuurlijke zedendelicten bij vrouwen. Lijsbette de Coster zou tien jaar verbannen worden omdat zij “een vrauwe van deser stede heeft helpen ontcleeden ende thueren nemen”. Ook hier wordt er bitter weinig
444
A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 11mei1422-21sept1422, fol.5r A.R.A., Rekenkamers, nr.14114, 10mei1434-20sept1434, fol.5r 446 Ibid. 447 BOONE, M., ‘State power and illicit sexuality: the persecution of sodomy in late medieval Bruges’, in Journal of Medieval History, Elsevier, 1996, vol.22, nr.2, pp.149 445
Typologie van de misdrijven
107
informatie vrijgegeven over de gang van zaken. Wij weten enkel dat Lijsbette uiteindelijk niet schuldig werd bevonden en de stad niet uit moest448.
3.2. STRAFBARE FEITEN TEGEN DE EER De eer en goede naam vormden in de Middeleeuwen de spil van de maatschappij. Elke vorm van bedreiging werd zwaar afgestraft. De strafbare feiten tegen de eer omvatten onder andere de belediging met woorden, smaadschriften en het valselijk beschuldigen449. Wij bespreken enkel de misdrijven opgenomen in onze bronnen.
3.2.1. Beledigingen door woorden en laster Op het beledigen van andere personen stond een boete naargelang de status van het slachtoffer, krijgt een overheidsbeambte te kampen met zware aantijgingen, stijgt de boete evenredig450. De verwijten die slaan op een lichaamsgebrek werden omschreven als “iniurie”. Een belangrijke factor bij smaad is de uitdrukkelijke bedoeling de persoon in zijn eer te krenken, de lasterlijke uitspraken moesten hardop verspreid worden en met de intentie de gedupeerde ter schaamte te brengen451. In de Middeleeuwen maakte men geen onderscheid tussen het rechtstreeks beledigen in het bijzijn van het slachtoffer of het maken van aantijgingen achter de rug van de persoon, ook laster genoemd. Algemeen genomen verwoorden de bronnen amper de letterlijke beschuldigingen, maar verduidelijken zij het misdrijf enkel aan de hand van een aantal geijkte uitdrukkingen. In onze bronnen echter, voornamelijk in het verbanningsboek, kwamen wij regelmatig de exacte scheldwoorden tegen, wat de zaken ongemeend boeiend maakte.
In de baljuwrekeningen hebben wij vier gevallen van laster en krenking genoteerd. Er waren een aantal twijfelgevallen die wij echter als andere delicten hebben beschouwd omdat ze eerder het valselijk beschuldigen van personen omvatten dan het uiten van beledigen. Uit de bronnen bleek dat vrouwen vaker aan het schelden gingen dan mannen, die eerder naar fysiek geweld grepen. De twee vrouwelijke daders maakten telkens een mannelijk slachtoffer, wat op zich bevreemdend oogt, vrouwen staan immers bekend om hun oplopende scheldpartijen
448
S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 30jan1492, fol.103v MAES, L.Th., op.cit., pp.238-256 450 VAN CAENEGEM, R., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen …, pp.119 451 VANHEMELRYCK, F., De criminaliteit in de ammanie van Brussel...., pp.260 449
Typologie van de misdrijven
108
onder elkaar. Tanne Baerts droeg een deken van de stad geen goed hart toe wanneer zij hem verschillende malen ’s nachts beledigde, hetzij met woorden of geschriften, “qu’elle avoit par plusieurs fois porté par nuit plusieurs ordures”. Zij werd hiervoor eenmalig aan de schandpaal gesteld om te ondervinden hoe het is te schande gebracht te worden452. De enige man in dit gezelschap van vier droeg de naam Lievin Roffins en was een jonge knaap die zijn moeder aanviel, “iniurié sa mere de vilaines parolles” waaruit we mogen concluderen dat Lievin zijn moeder enkele lichaamsgebreken verweet. Waar Tanne een schandstraf kreeg voor het beledigen van een beambte, kwam Lievin er vanaf met een compositie van XVIII lb.par.453. Ook Gilles de Langhe beledigde zijn moeder, maar sloeg haar bovendien, “acussé d’avoir villoné et batu sa mere”. Hij moest hiervoor aan de schandpaal geplaatst worden en werd volgens de rekeningen voor tien jaar verbannen454. Volgens het verbanningsboek is zijn straf echter nooit voltooid, “onghecorrigiert”, nochtans had hij deze verdiend voor het beledigen van zijn moeder met onbetamelijke woorden. Het laatste voorbeeld is een onduidelijke casus. Mergrieten Staes en Mergriete du Casteel werden “ter questen” geleid en geëxamineerd omdat zij “an Jacop de Baenst, bastaert, versocht hadden dat hij Mer. van Ravestain doe wesende binne Denremonde overstaven wilde wat manieren dat men haerwaerts over hilt int hof van onsen gheduchten heeren ende elders”. Mergriete Staes werd op het pillorin gesteld en de tong doorboord, “ende huer tonghe duerstac”455. De rekening geeft bitter weinig informatie vrij over de aard van het misdrijf, wij zijn wel zeker van de toegepaste straf, namelijk het doorboren van de tong. Deze sanctie werd vooral toegepast in de late Middeleeuwen voor delicten waarbij de tong het voornaamste orgaan was, zoals godslastering, oproer, het vellen van een vals vonnis of het leveren van een valse getuigenis456. De casus is ook terug te vinden in het verbanningsboek, waar de definiëring van het misdrijf enigszins afwijkt van de omschrijving uit de rekeningen. Het verbanningsboek brengt ons bovendien ook in dubio wat betreft haar straf aangezien in de rekeningen geen melding wordt gemaakt van een verbanning van vijftig jaar. Het verbanningsboek spreekt wel van deze straf omdat zij zich durfde “te verlievene binne Denremonde ende van daer bootscepen te bringhene up eenen persoon binnen deser stede omme dien te makene verreadere ende veand van onzen harden gheduchten eeren ende desen
452
A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 5mei1460-21sept1460, fol.158v A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 8jan1475-8jan1476, fol.165v 454 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 8jan1476-4feb1477, fol.169v 455 A.R.A., Rekenkamers, nr.14118, 19sept1484-31mei1485, fol.53v 456 VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen… , pp.194 453
Typologie van de misdrijven
109
zinne lande van Vlaenderen”457. Het gaat hier in geen geval over het krenken met woorden, maar eerder over een opgezette lastercampagne om de desbetreffende persoon in diskrediet van de aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk te brengen.
Het verbanningsboek gaf ook voor de andere casussen veel meer informatie vrij. Zo telden wij vijftien vrouwelijke bannelingen voor het uitschelden van derden. Lievin Coels, “diene heedt Mr. Lievin” en de vrouw van Cornelic vanden Weerne werden elk tien jaar verbannen omdat zij “sonderlinghe fame ende gheruchte hebben ghedaen gaen achter Joozijne tVijlds, Pieter Smueleneers wijf, dat de selve Joozijne es eene quade hoere ende bovendien dat de selve Cornelic gheseyt heeft dat de voorseide Joozijne es bijde voorseide Lievin Coels haren man dat haer niet en staet up eene ofte twee ende dat zo es bij Janne vanden Muelne hares moeder man”. De twee bannelingen verweten Joozijne een liederlijk leven te leiden in de nabijheid van diverse mannen hoewel de vrouw van goede naam en zeden was, “hou wel nochtans de vorseide Jozijne ter contrarie benouds es van goede maniere en fame”458. Wij spreken hier wel degelijk over zware lasterlijke feiten en het schenden van Joozijnes eer ten opzichte van de hele gemeenschap. Coppin Louf maakte ons duidelijk wat een mooi staaltje schelden impliceert. Hij kreeg tien jaar omdat hij de wettelijke echtgenote van meester Jan van Eveloghe, jonkvrouw Jehannen vanden Hecke, had geschoffeerd toen zij thuis was bij haar bode. Zij zat niks vermoedend te keuvelen toen Coppin het huis naakt kwam binnengestormd en haar scheldend toesprak dat “dat zo was een loddeghe”, bovendien werd hij agressief toen hij Jehanne en haar knecht tegen de grond gooide waardoor zij lang verwond te bed heeft gelegen459. Coppin verweet de jonkvrouw niet enkel voor lichtekooi en halsstarrige vrouw, maar mishandelde haar bovendien wat de man de zware straf opleverde. Jehanne vanden Hulst beperkte zich tot het verbaal aanvallen van Jehanne Garnoene, de echtgenote van Jan vanden Hessche. Zij riep deze laatste toe dat zij “was eene quade hoere ende ghelijcke woorde ende de selve woorde ghedane rupe voor ende omtrent de duere vander voorseide Jehanne”460. Het uitschelden van andere vrouwen voor hoer was, volgens het verbanningsboek, een dagelijkse bezigheid waar vele Gentse vrouwen zich aan schuldig 457
S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 3feb1485, fol.78r S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 27juli1474, fol.5r 459 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 14aug1475, fol.7r “…daer zo zat in een husekin bij hare boden daer hij inne quam gheloepe naect zonder medcleedt blamerlic toesprac segghende dat zo was een loddeghe ende dat niet ghenouch zijnde maer meer ruuthede smeet haer knechtkin ende naederhand haer onder haer kaken zo dat de zelve joncvrauw danof up eerden viel bloet spuwende ende daer naer langhe te bedde gheleghen heeft” 460 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 14aug1476, fol.10v 458
Typologie van de misdrijven
110
maakten. Ook Kateline Sceppers kon het niet nalaten Gheertruud Nouts, de vrouw van Jans Nuugans, zich van geen kwaad bewust, in het openbaar aan te vallen en “haar thoofcleedt vanden hoofde treckende ende haer smittende ende meshandelende ende boven dien segghende dat de selve Gheertruude was een spapen hoere al zonder cause ofte redene daer toe thebbene”461. Marie vander Helst moest haar verbanning voor het beledigen van een andere vrouw462 niet volbrengen, getuige de stadsrekeningen463. Cleme verweet Dreeur vanden Briele niet alleen voor “een quaet dief”, maar beschuldigde hem overigens voor het stelen van haar goed464. Lievin Blankaert viel Katheline Biermans aan, de dochter van Jan, toen hij haar tegenkwam “met twee van haren susteren ende meer andren maeghdekins van eene avondspele segghende…toet der voorseide Katheline dat zo was een quade overstete hoere”465. Men vermeldt zelfs de reden voor deze scheldpartij. Lievin en enkele broers waren namelijk in een rechtszaak verwikkeld tegen de moeder van Katheline, gedreven door haat beledigde hij diens dochter. Ten slotte moest Marie Volaerts voor tien jaar uit Vlaanderen verdwijnen voor het beledigen van de wet met “zekere woorde in confusien ende cleenicheden van hemlieden ende vander stede”466. Zij werd hetzelfde jaar nog teruggeroepen door de schepenen467. Lievine “diet aldoet wijf van Mathijs vanden Eeken weerdt inde Belle” kreeg de zware straf van vijftig jaar verbanning voor soortgelijke beledigingen. Toen “heeren ende wet ommeghinghen” viel Lievine hen verbaal zo hard aan dat er oproer zou ontstaan zijn in de buurt moesten de schepenen niet zo koelbloedig gereageerd hebben, “zeide vele quade en horribele woorrdden die niet en behooren ghenoemt noch verhaelt te zijne”468. Uit de baljuwrekeningen blijkt dat de vrouw ook gefolterd diende te worden, “mis a torture l’ostesse inde drie belles”469.
3.2.2. Smaadschriften In de baljuwrekeningen stond één voorbeeld van eerkrenkende brieven. Lysbette sVriesen moest driemaal door de beul ondervraagd worden alvorens zij overging tot het afleggen van bekentenissen. Zij had verschillende malen en op diverse plaatsen lasterbrieven verspreid “grandement contre l’onneur de bailly de Gand et jetté et flastré la porte, murs et fenestres 461
S.A.G., Ballinc-Bou, 212/1, 16feb1478, fol.18v S.A.G., Ballinc-Bouc, 21okt1480, fol.42v 463 S.A.G., Stadrekeningen, 400/29, 1485-1486, fol.12v 464 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 16nov1482, fol.64v 465 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 10jan1486, fol.83r 466 Ibid. 467 S.A.G., Stadsrekeningen, 400/29, 1485-1486, fol.13r 468 S.A.G., Ballinv-Bouc, 212/1, 29okt1492, fol.106r 469 A.R.A., Rekenkamers, nr.14118, 12aug1492-12aug1493, fol.87r 462
Typologie van de misdrijven
111
dudict bailly d’ordures”. Het aanvallen van de naam en eer van de baljuw bekwam Lysbette niet goed want zij werd door de beul levend begraven, “enfouyé en fosse toute vive”470. Naast deze enige vermelding aangaande de eerkrenking van de baljuw is er ook een aanduiding van smaadschriften in een Vlaamse kroniek. In 1459 zouden in de stad Gent brieven zijn rond gestrooid “die zeer wonderlic ende diversschelic spraken angaende den prince”. Er werden meerdere personen verantwoordelijk geacht voor deze blijk van smaad aan het adres van de prins, waaronder Jan Bogaert, een oude kleerkoper, Pieter, de knecht van een schilder en zijn dochter. De beide heren werden schuldig verklaard en onthoofd bij Muid waarna hun hoofd op een staak werd gezet als afschrikmiddel. Kort nadien werd de hoofdverdachte, Jan de Vos, opgepakt en onthoofd471. Smaadschriften werden dus heel ernstig genomen en moesten met de dood bestraft worden, getuige de overleveringen. Wat er met de vrouw uit dit laatste verhaal gebeurde, werd niet vermeld.
3.2.3. Het valselijk beschuldigen Vooral vrouwen staan bekend om uit wraak of haat een man valselijk te beschuldigen van verkrachting en aanranding472. Om dergelijke aantijgingen te vermijden, stelde men de aanklager voor zware straffen, zoals eeuwige verbanning en de schandpaal. In de baljuwrekeningen troffen wij meerdere malen een ongestaafde beschuldiging aan die wij niet in dit hoofdstuk opnemen omdat het in de meeste gevallen ging om gebrekkig bewijsmateriaal en niet om valse beschuldigingen. Slechts eenmaal werd expliciet verhaald dat Buter Deynoot Katerine van Mattur zonder aanleiding liet berechten, “fait jugiers a tort et sans cause”. Er stond een boete op van LX lb.par., maar op aanvraag van diverse goede lieden en zijn armoede in acht genomen, wist Buter te composeren voor VI lb.par.473. Jehan vanden Weghe kon ook een compositie afdwingen toen hij “une josne fille” ervan beschuldigde “qu’elle avoit emblé XXX schellingen en sa boursse”474. 470
A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 16sept1448-12jan1449, fol.3v PIOT, C., Chroniques de Brabant et de Flandre, publié par Charles Piot, Brussel, 1879, pp.216 (Vlaamsche Kronyk) "Int zelve jaer waeren ghestroit veele brieven binnen Ghendt, die zeer wonderlic ende diversschelic spraken angaende den prince. Ende waeren ten zelven tyden ghevanghen Jan Bogaert, oude cleercopere, Pieter, de cnape van den schilders, zyn dochtere, zyn knechte ende een priestere. Up sinte Lauwereins avent worden verwesen Jan ende Pieter voorscreve ende uutghevoert ter Mude, ende daer beede onthooft, ende haerlieder hoofden up staken ghestelt. Ende was noch corts daer naer ghevanghen Jan de Vos, principael van de voorscreve brieve stroyers, danof de ghone die hem vinghen hadden van der stede van Ghendt twee hondert ponden parisis. Ende was van daer ghevoert int casteel te Vulvoorde, ende daer naer weder ghebrocht te Ghendt, ende aldaer onthooft ende ghequartiert up een scaffault, up Sinte Veerle plaetse.” 472 VANHEMELRYCK, F., De criminaliteit in de ammanie van Brussel…, pp.262 473 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 14jan1465-6mei1465, fol.297v 474 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 14jan1454-6mei1454, fol.13r 471
Typologie van de misdrijven
112
Wederom werden in het verbanningsboek een hoop kleurigere casussen opgenomen. In totaal werden elf vrouwen verbannen voor het maken van een valse aanklacht. Katheline Cooler, de weduwe van Pieter van Montenaken, diende vijftig jaar verbannen te worden “omme dat zoe tanderen tijden gheseyt heeft dat zoe verloren hadde de somme van LX lb. groten die Pieter van Montenaquen de jonghe hebben moeste ende hadde ghestolen” 475. Wellicht lag een familiale ruzie omtrent de erfenis van Pieter (de oude) aan de basis van deze beschuldiging. Er wordt geen duidelijkheid verschaft over de relatie tussen dader en slachtoffer. Waren zij moeder en zoon of gaat het hier over de stiefzoon van Katheline, wat ons in dit geval aannemelijker lijkt. Dat de verbanning van Katheline niet in de praktijk werd omgezet, wordt duidelijk uit de stadrekeningen van 1482-1483 waar zij als teruggeroepen bannelinge werd genoteerd476. Ook de vrouw en dochter van Jan de Buze konden hun verbanning afkopen voor XX schellingen477. Zij dienden oorspronkelijk vijftig jaar uit Vlaanderen te worden gezet “omme dat zij fame ende mare hebben doen gaen dat Jacop de Vettere, filius Jans, haer Jaqueminne forchelinghe ende jeghen haren danc vercrachte zoude hebben in thuus vanden moeder vanden zelve Jacop”478. Beatrice van Tielrode plande samen met haar dochter Jaqueminne een plan om Jacop te beschuldigen van oneerbare feiten. Het opvallende verhaal van Lijsbette van Bastelare dient verteld te worden. Zij is de enige die een andere vrouw aanklaagde voor feiten waarvan Lijsbette niet zelf het slachtoffer werd. De beklaagde werd uiteindelijk onschuldig bevonden, maar ook Lijsbette mocht binnen Gent blijven, ondanks haar zware (valse) aantijgingen. Lijsbette werd aangeklaagd door Jozinen Roffins, de weduwe van Arends vanden Hammen, “omme dat zoe openbaerlic ghezeit heeft dat de voorseide Jozine een kint gheadt hadde twelke zoe verdirven wilde met substantien dat alzo niet bevonden es ende ooc omme dat zoe eenighe zaken die hier bi scepenen ghelast waren secret te houdene”479. Ondanks haar valse beschuldigingen krijgt Lijsbette een tweede kans binnen Gent na minstens drie jaar verbannen te zijn480. Thanne Scaeps, de dochter van Adriaen, deed het nog beter. Zij beschuldigde Jacop Donaes, maar bij nader onderzoek hield deze klacht geen steek en blijkt Thanne zelf schuldig te zijn, “omme dat zoe eeneghe clachte ghemaecht heeft up eenen Jacop Donaes daraf zoe bij informacien vervallen es ende in contrarien bleken dat zoe haer mesdraghen heeft ende bij dien beter buuten stede dan daer
475
S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 16nov1482, fol.64v S.A.G., Stadsrekeningen, 400/28, 1482-1483, fol.17r 477 S.A.G., Stadrekeningen, 400/29, 1486-1487, fol.143r 478 S.A.G., Ballinc-Bouc, 2sept1486, fol.89r 479 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 11maart1491, fol.100r 480 S.A.G., Stadsrekeningen, 400/32, 1494-1495, fol.11v 476
Typologie van de misdrijven
113
inne”481. De weduwe van Gheert vande Venne zette de wereld van Jacop van Laeberghe helemaal op zijn kop toen zij hem van mishandeling beschuldigde, “gefortseert ende by crachte by haer gequetseert”. Deze aanklacht bracht heel wat teweeg in zijn leven, “in danghe van zijnen live jeghen den heeren”. De weduwe werd voor tien jaar verbannen482. Jaquemyne Tstuters beschuldigde Jacop vande Walle van het stelen van “een lijnen lake”, maar ook hij bleek onschuldig na onderzoek483. Ten slotte schandaliseerde Margriete Hoens de naam en faam van Loys de Duutsgravere met haar aantijgingen. Tien jaar verbanning werden haar deel “omme dat zij contrarie de waerheyt der justicie clachtich ghevallen es over Loys van crachte met fortsen up haer ghebeurt”. In dit geval laat het verbanningsboek zelfs niets aan de verbeelding over, maar geeft aan wat de beweegredenen van Margriete waren om valse beschuldigingen te uiten, “omme alzo van hem ghelt ende goet te waren vercrighene”484. Het is aannemelijk dat voor meerdere vrouwen geld en goed de drijfveer voor dit misdrijf vormde. Tabel 8: gegevens uit het verbanningsboek (1472-1515)
BESCHULDIGING
AANTAL
DIEFSTAL
6
SLAAN
1
VERGIFTIGING
1
VERKRACHTING
2
ONBEKEND
1
TOTAAL
11
481
S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 21sept1493, fol.110v S.A.G. Ballinc-Bouc, 212/1, 2april1495, fol.121r 483 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 14aug1497, fol.132v 484 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 14maart1511, fol.161v 482
Typologie van de misdrijven
114
3.3. BEDREIGINGEN Bedreigingen met woorden en met wapens werden ook beschouwd als delicten tegen de morele integriteit van mensen.
3.3.1. Bedreigingen met wapens In een maatschappij waarbij het dragen van wapens in het openbaar werd geduld, is er een grotere kans op onrust en fysiek geweld. Vooral mannen lieten zich in de Middeleeuwen verleiden tot het trekken van hun wapens. Er waren nochtans een aantal wapens die op de verboden lijst stonden, zoals een langmes, een dolk, een lans,…485, wanneer deze werden bovengehaald riskeerde de dader een boete486. De bronnen, zowel de baljuwrekeningen als het verbanningsboek, zijn niet kwistig met hun informatie rond dit misdrijf. Er werd in de baljuwrekeningen slechts enkele malen gewag gemaakt van het trekken van een wapen waarbij vrouwen betrokken waren. Door het gebrek aan uitgebreide gegevens gaan wij bijgevolg niet uitweiden over deze misdaad. Oste Zoete trok een mes naar Kateline Spaenders, “tiré son coutel”487. In 1438 trokken twee vrouwen een wapen om een andere dame te bedreigen. Lijsbette sLantmeters haalde een stok tevoorschijn in het bijzijn van Lisbette van Mussen, “d’avoir feru d’un baston par selon corvage”, maar wist te composeren voor III lb.par.488. Mergriete de Vos trok op dezelfde wijze een mes in de nabijheid van Lisbette vander Cruussen en composeerde voor XLVIII schellingen489.
3.3.2. Bedreigingen met woorden Wij noteerden één man en twee vrouwen die in het verbanningsboek werden opgenomen wegens het woordelijk bedreigen van personen. Zo intimideerde Joos de Wevere, “wascoopre” iemands echtgenote om haar schuld af te betalen aan hem. Naast fysiek geweld
485
MAES, L.Th., op.cit., pp.255 CUYPERS, M., De Gentse voorgeboden (1337-1433) – De stedelijke reglementen en een peiling naar de effectieve toepassing ervan, (onuitgegeven licentiaatverhandeling), UGent, 1975-1976, pp.117 “Item dat niement wie hy zy en draghe prieme, pintsoene, tsompen, haechmessen, wappers, hamers, blandereelen, zweerden, handbylkine noch ghekertelde stave, noch met ghespannen boghe uter stad ga noch der binnen come”. Dit voorgebod is terug te vinden in S.A.G., s108(2), fol.96r (30-3-1429) 487 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 10mei1423-20sept1423, fol.4r 488 A.R.A., Rekenkamers, nr.14114, 5mei1438-12jan1439, fol.3r 489 Ibid. 486
Typologie van de misdrijven
115
“dat zoe daar af gheweest heeft in vreesen van haren live”, heeft hij “ghedreeght ende gheseyt dat hij se ontlivene zoude”. Deze doodsbedreiging koste hem een verbanning van vijftig jaar490. Gretin Wermers bedreigde een getrouwde vrouw met het afnemen van haar echtgenoot491. Ten slotte uitte Margriete Spapen het dreigement dat zij hun huis in brand zou zetten wanneer zij ontdekte dat haar man een andere vrouw ontving, “omme dat zoe te diverschen stonden ghezeit heeft indien huer lief een ander vrauw dan huer in zijn huus brocht dat zoe thuus in gloede ende viere stellen zoude”492. Zij verdiende een verbanning van vijftig jaar, maar werd dat zelfde jaar teruggeroepen493.
490
S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 2aug1473, fol.3v S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 13aug1473, fol.3v 492 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 29juli1490, fol.96r 493 S.A.G., Stadrekeningen, 400/30, 1490-1491, fol.284v 491
Typologie van de misdrijven
116
HOOFDSTUK IV: RELIGIEUZE MISDRIJVEN Onder de religieuze misdrijven kunnen wij godslastering, heiligschennis, ketterij, hekserij en toverij rekenen494. Ook de gebruikelijke misdrijven tegen personen en zaken van religieuze aard, zoals de bedreiging van kerkelijke lieden worden hier onder gerekend. Er duikt echter een opmerkelijk probleem op bij het doornemen van de gerechtelijke bronnen op zoek naar religieuze wandaden. Heiligschennis, ketterij en aanverwante misdrijven worden doorgaans berecht door de kerkelijke overheid en onttrokken aan de bevoegdheid van de wereldlijke instanties.
4.1. HEILIGSCHENNIS EN GODSLASTERING Onder godslastering verstaan wij kwaadsprekerij ten aanzien van God495. Blasfemie naar aanleiding van gokken en drinken kwam meermaals voor, maar vrouwen werden hier niet voor weerhouden. Ook wie getuige was van een vloekpartij was gehouden de godslasteraar bekend te maken en volgens Maes ontving deze persoon zelfs een derde deel van de opgelegde boete. Wie niet in staat was de boete in te lossen, werd aan de schandpaal genageld. Heiligschennis in se impliceert oneerbiedigheid ten opzichte van het Heilige Sacrament, maar dit wanbedrijf komt niet voor in onze gegevens. Maes rekent ook de ordeverstoring in kerken en de eerbied ten opzichte van geestelijken tot dit misdrijf. Wie meerdere malen betrapt werd op het beledigen of bedreigen van een geestelijke werd verbannen of op bedevaart gestuurd naar Rome of Milaan.
Zo treffen wij in het verbanningsboek enkele vonnissen van godslastering aan met ballingschap als gevolg. Zo werd Jehanneken sWilden op 20 oktober 1478 voor 10 jaar verbannen wegens godslastering496. Vijf jaar later dient Ghellanckene Maye op 23 augustus 1483 dezelfde straf te ondergaan. In 1484 worden zowel Colette Longe (alias Madeline) als Marie Vollaerts voor tien jaar uit “de stede” verbannen497. Jehanne Gillemans wordt op 13 augustus ’85 op ballingschap gestuurd voor dezelfde periode. Opvallend hierbij is de
494
MAES, L. TH., Vijf eeuwen stedelijk strafrecht. Bijdrage tot de rechts- en cultuurgeschiedenis der Nederlanden, Antwerpen, De Sikkel, 1947, pp.172 495 MAES, L.Th., op.cit., pp.173 496 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 20okt1478, fol.22v 497 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1 resp. 4 mei 1484 en 14 augustus 1484, fol.74r en fol.76r
Typologie van de misdrijven
117
genderafhankelijke strafmaat. Waar de vrouwen telkenmale tien jaar werden verbannen uit Gent, dienden de meeste mannen een straf van 50 jaar te ondergaan. In hoeverre dit samenhangt met de zwaarte van het misdrijf is niet bekend.
De magistraat van Gent legde in het laatste decennium van de vijftiende eeuw, in 1491, de straffen vast voor godslasteraars498. Wie het waagde God, Maria of heiligen te lasteren, werd aan de kaak gesteld en de tong doorboord. Men moest een maand lang in de gevangenis overleven op water en brood. Deze gevangenisstraf kon men afkopen door een handje toe te steken bij de herstelling van de stadsvestingen. De ordonnantie wijst er expliciet op dat dronkenschap geen geldig voorwendsel was om voor verzachtende omstandigheden te kunnen pleiten. Bovendien werden kinderen jonger dan vijftien jaar publiekelijk gegeseld. Deze twee laatstgenoemde bepalingen gunnen ons een blik op de dagelijkse gang van zaken in een Middeleeuwse maatschappij. Dronken toestand werd klaarblijkelijk meer dan eens aangehaald als vergoelijking van blasfemische woorden. Kinderen werden kennelijk evenmin bespaard na het plegen van heiligschennis, al werd hun jeugdige leeftijd in rekening gebracht en ondergingen zij een minder zware straf.
Wij troffen nog enkele casussen aan die onder deze noemer kunnen ressorteren. Vincent vanden Torre werd door de beul ondervraagd en gefolterd omdat hij verdacht werd van de verkrachting van “une josne fille” en van het leegroven van verschillende kerken en andere gelijkaardige wandaden499. In 1464 werd Jozine Ruusten tot tweemaal toe ondervraagd op verdenking van het verwonden van een karmeliet in het Land van Aalst, in het bijzijn van een medeplichtige. Ze takelden de ongelukkige zo hard toe dat hij “tantost apres termina via par mort”. Ten gevolge van deze bezwarende feiten werd zij gevangengenomen, maar Jozine hield haar onschuld staande.
498
GHELDOLF, Coutumes de la ville de Gand, deel I, pp.675-676, 19feb1491 "Omme dieswille dat de zonden van den overspelle, blasphemie ende andere groote onghedoghelicke zonden, contrarie ende in versmaetheden van den gheboden Gods, binnen dezer stede zeer regneeren ende zo ghemeene zyn,…, so gebiet men van heere ende wet, scepenen van beede den bancken ende beede de dekenen weghe… 5. Item, es voort gheordonneert, dat so wie van nu voort an voordachtelic blasphemert God of zynder ghebenedider moeder der maghet Maria of zine heleghen met eeneghe quade uutghesochte eeden, die zal ghestelt zyn in ’t pelloryn, zyne tonghe duerstecken ende voort ghewyst te watere ende brode in ’s hammans een maent lanc gheduerende, ende boven dien naer dat scepenen dincken zal de eeden voordachtlich ende uutgesocht wesende,….. elken waerscuwende dat dronckescip gheen ontscult zyn en zal; … 6. Item, de kinderen onder de XV jaren, die men zal horen quade ende zweeren ende dat ter kennesse comt, zal men gheesselen achter straten anderen ’t exemple, ende boven den voorseiden oudde wesende, zal men corrigieren als boven”. 499 A.R.A., Rekenkamers, nrs.14116, 15sept1454-4mei1455, fol. 33r.
Typologie van de misdrijven
118
Er werden nog 36 schellingen uitgereikt aan 8 dames die de vrouw een bezoek hadden gebracht in de gevangenis500. Deze zaak werd, omwille van de ernst van het misdrijf, ook opgenomen als doodslag. Een zekere Hannin Paris werd voor drie dagen aan de schandpaal gesteld omdat hij zich inliet met “le jeu de dez” en “despita Dieu et sa mere”. Het dobbelspelen werd als een misdaad aanzien. Kansspelen waren ten strengste verboden en leidden vaak tot het betalen van dwangboetes of zelfs de tijdelijke verbanning uit de stad. Voor het lasteren van God en zijn eigen moeder werd hij echter voor 50 jaar verbannen uit het graafschap Vlaanderen 501. De schandstraf dankt hij waarschijnlijk aan zijn arme status. Zoals eerder vermeld werden de schuldigen die niet in staat waren hun boete te betalen aan de schandpaal gevestigd. De volgende casus502 werd na enige aarzeling ondergebracht bij heiligschennis, met name het schenden van de gepaste eerbied ten opzichte van geestelijke personen. Margrite du Molin werd veroordeeld “d’avoir emporter une oupelande,” toebehorend aan een priester waar zij geruime tijd onderdak had genoten. Gelukkig voor Margriet is de baljuw niet zeker van zijn stuk en laat hij haar een compositie afsluiten voor vier pond. Dit voorval hebben wij eveneens bij het hoofdstuk ‘misdrijven tegen het vermogen’, als diefstal verrekend. Ook het misdrijf waar Jaqueminne Galle wordt op afgerekend kan als een schending van de eer van geestelijken worden beschouwd503. In 1490 wordt zij voor tien jaar uit Vlaanderen verbannen “omme dat zoe in versmaetheden vanden gheboden gods ende contrarie den voorgheboden onlancx bij scepenen uutgheleyt” het heeft aangedurfd “openbaer huus te houdene met eenen gheestelicken persoon”. Nochtans was het algemeen bekend dat Jaqueminne een getrouwde vrouw was. Omwille van haar status als gehuwde vrouw, hebben wij deze casus ook als ‘overspel’ verrekend. Op 11 maart 1490 werd de vrouw verbannen, aldus het Ballinc-Bouc, maar enkele jaren later werd haar blijkbaar gratie geschonken. Wij treffen namelijk in de stadsrekeningen van 1494-1495 ene Jaqueminne Gals aan die voor de prijs van 20 schellingen teruggeroepen wordt504. Klaarblijkelijk vond men haar misdrijf een aantal jaar later niet meer de moeite en had zij dus het geluk slechts de helft van haar opgelegde straf te moeten voldoen. De echte reden waarom Jaqueminne terug mocht keren uit ballingsschap wordt jammer genoeg niet vermeld. Wij hadden al een vermoeden dat de vrouw haar banstraf niet
500
A.R.A., Rekenkamers, nrs.14116, 9jan1464- 7mei1464, fol. 269v. A.R.A, Rekenkamers, nrs.14115, 14jan1443 – 6mei1443, fol. 3v 502 A.R.A., Rekenkamers, nrs.14112, 31jan1423-10mei1423, fol.3v 503 S.A.G., Ballinc-Bouc, nr.212/1, 11maart1490, fol.100r 504 S.A.G., Stadrekeningen, 400/32, 1494-1495, fol.11v 501
Typologie van de misdrijven
119
volledig had moeten uitzitten, omdat in het verbanningsboek haar naam naderhand werd doorstreept.
4.2. TOVERIJ EN HEKSERIJ In de Bourgondische periode staan de Zuidelijke Nederlanden nog veraf van de heksenhetze die enkele eeuwen later in alle hevigheid zal losbarsten505. Ketters werden als een groter reëel gevaar ervaren dan tovenaars die men eerder als een soort kwakzalvers beschouwde. Filips Wielant, de in 1439 geboren Gentenaar, behandelt het onderwerp toverij op verschillende plaatsen in zijn werk Practycke criminele. Hij maakt een belangrijke tweedeling tussen tovenaars die de duivel aanroepen en als ketters dienen bestraft te worden (met de vuurdood) en zij die dit niet doen. De tweede groep verdient een minder zware straf en wordt veeleer het haar afgeschoren en de kledij verkort, een straf vergelijkbaar met deze voor zwakzinnigen, en met een mijter op het hoofd tentoongesteld op een schavot. In zijn latere versies weerhoudt Wielant dit onderscheid tussen duivelse en niet-duivelse toverij echter niet.
Uit de aangetroffen voorbeelden valt te concluderen dat men toverij niet erg zwaar aanrekende in de vijftiende eeuw, niettemin heksen en tovenaars tot de marginaliteit behoorden. Het hoogtepunt van de heksenvervolging viel echter niet in de Middeleeuwen, maar tijdens de zestiende en zeventiende eeuw. De heks werd door haar dorpsgenoten beschouwd als een trawante van de duivel. Door een contract met hem te sluiten ruilde zij haar eigen bloed voor een merkteken op haar lichaam van de duivelsklauw. Chirurgijns en beulen zochten naar dit stigma tijdens de tortuur506. Er bestaat een kopergravure van de hand van Friedrich von Spee uit 1632, Cautio criminalis, waarop wordt afgebeeld hoe heksenjagers met naalden het lichaam van een vrouw op duivelstekens onderzoeken. In 1484 vaardigt de nieuwe paus Innocentius VIII een heksenbul507 uit op aandringen van de Dominicanen Institoris en Sprenger. Daarin bevestigde hij de bevoegdheid van de geloofsonderzoekers om hun ambt van kettermeesters uit te oefenen, aldus Vanhemelryck.
505
VANHEMELRYCK F., Het gevecht met de duivel. Heksen in Vlaanderen, Leuven, Davidsfonds, 2000, 338p. 506 VANHEMELRYCK, Fernand, ‘Marginalen in de geschiedenis. Over beulen, joden, hoeren, zigeuners en andere zondebokken’, 2004, uitgeverij Davidsfonds nv, Leuven, pp.230-232 507 “De summis desiderantes affectibus”
Typologie van de misdrijven
120
Twee jaar later zullen dezelfde twee dominicaneninquisiteurs overgaan tot het schrijven van een leidraad bij het uitvoeren van heksenprocessen, de Malleus Maleficarum.
De titelpagina van de uitgave van Fredericus Peypus in Nürnberg uit 1519508
Deze Heksenhamer van 1486 werd een uiterst propagandistisch werk dat een vloedgolf van angst en repressie doorheen Europa veroorzaakte. Nochtans werden er in de Nederlanden ook twijfels geuit over de onredelijke opvattingen in het boek. Heksen komen in onze bronnen haast niet voor, maar als wij hekserij en tovenarij laten samenvallen dan kunnen wij enkele voorbeelden aanhalen van vrouwelijke tovenaars. Vergiftiging werd tijdens de Oudheid en de Middeleeuwen vaak als tovenarij aanzien, maar wij zullen dit bespreken bij de categorie ‘strafbare feiten tegen de fysieke integriteit’.
In 1438 werd Katheline van Maldeghem(Malleghem?) ondervraagd omdat zij een “saige fam(m)e” zou zijn509. Ondanks de vaak marginale status en positie van de heks in de samenleving, waren sommige heksen toch van goede afkomst en bezaten zij weliswaar geen fortuinen, maar verdienden wel geld met een fatsoenlijk beroep. Vele heksen traden op als vroedvrouw, daarom lijkt het ons ook aannemelijk dat deze Katheline, een vroedvrouw, werd verdacht van toverij of hekserij. Ook haar familienaam doet denken aan een werk van Pieter Breugel over de heks van Mallegem die mensen zou genezen door een kei uit hun hoofd te
508
VANHEMELRYCK, F., Het gevecht met de duivel. Heksen in Vlaanderen, Leuven, Davidsfonds, 2000, pp.39 509 A.R.A., Rekenkamers, nrs.14114, 1jan1438 – 5mei1438, fol. 6v
Typologie van de misdrijven
121
snijden. Volgens Vanhemelrijck is het een satire op de zotheid van de mensen en hun geloof in kwakzalvers. Mallegem is de woonplaats van zotten510.
Dit is een fragment uit de kopergravure van Pieter van der Heyden naar Pieter Bruegel511
Ter uitzondering troffen wij ook een man aan die beschuldigd werd van toverij. Wouson, bediende van Jehan Rousken, werd omwille van “davoir volu ensorcelli sa dame” drie dagen op het schavot geplaatst512. In dit geval werd de man bestraft voor zijn valse intenties. In het Gentse verbanningsboek stootten wij slechts eenmaal op een geval van toverij513. Een vrouw, Ka’ Caens genaamd, werd voor drie jaar uit het graafschap Vlaanderen verbannen “omme toverspel ende oneerbare leven by huer gheleet met eenen gheestelicken persoon”. Wij komen jammer genoeg niet te weten wat wij dienen te verstaan onder het ‘toverspel’ van de misdadigster in kwestie. Evenmin wordt de naam van het slachtoffer van haar toverij onthuld. Wij leren echter wel dat zij er een liederlijk leven op nahield aan de zijde van een persoon met de geestelijke status. Wij kunnen hieruit waarschijnlijk concluderen dat fama een belangrijke rol speelde in de Middeleeuwse samenleving. Mensen uit de omgeving van dit paar begonnen geruchten te verspreiden waardoor er verdenking kwam te liggen op de eerbaarheid van hun relatie. Op die wijze zou het kunnen dat Caens het slachtoffer was van een roddelcampagne.
510
VANHEMELRYCK, F., Het gevecht met de duivel. Heksen in Vlaanderen, Leuven, Davidsfonds, 2000, pp.206, Kopergravure van Pieter van der Heyden naar Pieter Bruegel, 1559 511 Ibid., pp.206 Bruegel drijft de spot met mensen die geloven dat er vrouwen bestaan die kunnen genezen met de hulp van toverij. 512 A.R.A., Rekenkamers, nrs.14118 , 21dec1481 – 5mei1483, fol. 10r 513 S.A.G., Ballinc-Bouc, nr. 212/1, 1 april 1511, fol. 166r
Typologie van de misdrijven
122
4.3. KETTERIJ In verband met de vervolging van ketterij door de wereldlijke overheid werd geen expliciete informatie weerhouden. Omwille van praktische redenen willen wij hier dan ook niet teveel over uitweiden. Men mag echter niet vergeten dat heresie een belangrijke factor van onrust in de samenleving werd, vooral in de loop van de zestiende eeuw.
Wielant maakt duidelijk dat men onder ketters diegene verstond die twijfels hadden in verband met het geloof en zij die de heilige kerk de rug toekeerden en valse geruchten rond het geloof verspreidden. Heresie diende bestraft te worden met de vuurdood waarbij het geestelijke hof het proces mocht voeren en de wereldlijke overheid de executie kon voltrekken. Ook pausen, keizers, koningen en andere prinsen ontsnapten niet aan deze zware straf514. In vroegere tijden aanzag men heresie als een ‘crime jeghen de goddelycke majesteyt’. Majesteitsschennis was een van de zwaarste misdrijven, ware het nu geattesteerd ten opzichte van de koning of jegens God.
In het Corpus Documentorum Inquisitionis Haereticae Previtatis Neerlandicae (Verzameling van stukken betreffende de pauselijke en bisschoppelijke inquisitie in de Nederlanden)515 treffen wij een aantal veroordeelde vrouwen uit het Gentse aan. Kroniekschrijvers zagen van in het prille begin de vrouw als verantwoordelijke voor ketters gedrag. Geheel ongelijk hadden ze niet, aangezien het aantal vrouwelijke afvalligen van de christelijke leer behoorlijk hoog lag. In het stadsregister van Gent treft men een uittreksel aan, gedateerd op 14 februari 1478, betreffende de langdurige gevangenschap en de invrijheidstelling van Amelberge Jacops. Zij had enkele jaren opgesloten geleefd in het Gentse Chastelet op aanvraag van het geestelijk hof te Doornik waarschijnlijk op verdenking van ketterij516.
514
WIELANT, Ph, cap.61, op.cit. “[11]Heresie werdt ghepungniert metten viere, danof den gheestelycke juge tproces maect ende de weerlike juge doet dexecutie” “[12]Ende men verstaet ende houdt over hereticque deghone die twyfelen itn gheloeve of deghone die hem aftrecken van der helegher keercken of die upstellen ongheoorlooftde secten of die valsche openien sustineeren jeghen tgheloeve. Ende van desen crime van heresien worden ghepungniert niet alleenlic cleen persoonen, maer ooc de paus, de keysere, de conynghen ende alle pricnen.” 515 FREDERICQ, P., Corpus documentorum inquisitionis haereticae pravitatis neerlandicae: verzameling van stukken betreffende de pauselijke en bisschoppelijke inquisitie in de Nederlanden, Gent: Vuylsteke, 1889-1906, deel I, II en III, pp.444 516 SAG, Jaerregister 1477-1478, fol. 143v
Typologie van de misdrijven
123
In de baljuwrekeningen troffen wij echter geen voorvallen van heresie aan. Wij kunnen hieruit concluderen dat, althans voor de Middeleeuwen, de wereldlijke rechtbank zich onttrok van haar bevoegdheden op kerkelijk vlak. De geestelijke overheid legde vooralsnog beslag op haar domein en haar onderdanen.
Typologie van de misdrijven
124
HOOFDSTUK V: STRAFBARE FEITEN TEGEN DE OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID
Binnen deze categorie kunnen wij een drietal delen onderscheiden. In de eerste plaats de politieke misdrijven waaronder onder andere de banbreuk en de commoenge-roep worden verstaan. Daarnaast onderkennen wij nog de ambtsmisdrijven en de belastingsdelicten. De politieke delicten worden verdeeld in de majesteitsschennis en de burgerschennis517. Verraad, opstand, het gewapend verlaten van de stad zonder toelating van de overheid, weerspannigheid,… zijn allemaal misdrijven die getuigen van het krenken van de orde en veiligheid in de samenleving. Ook de militaire misdrijven worden doorgaans onder deze noemer opgenomen. Vrouwen maakten zich amper of niet schuldig aan delicten zoals het niet voldoen van hun militaire plichten, desertie, saboteren van militaire transporten, deelnemen aan buitenlandse oorlogen. Wij troffen dan ook geen enkele vrouw veroordeeld voor een militair misdrijf aan in onze bronnen.
5.1. POLITIEKE MISDRIJVEN OF STRAFBARE FEITEN TEGEN DE VEILIGHEID VAN DE STAD Verraad, spionage, het beschadigen van stadsmuren, oproer tegen de stedelijke overheid,… het waren allemaal zaken die men als majesteitsschennis bestempelde. Burgerschennis bestond onder meer uit het belemmeren van de stadsdienaars bij de uitoefening van hun dienst, uit banbreuk, enzovoort518.
5.1.1. Banbreuk De verbanning was een straf waaraan men zich diende te houden. Men mocht in geen geval de verbanning onderbreken en naar de stad terugkeren zonder toestemming. Een legitieme wijze van terugkeer was het teruggeroepen worden door het stadsbestuur als verzachting van de straf. Een tweede manier was het afwachten van het einde der verbanning om de wederintrede in de stad te maken. Wanneer men voortijdig de verbanning afbrak, pleegde men banbreuk, een misdrijf waarop zware straffen stonden. 517 518
MAES, L.Th., op.cit., pp.317 MAES, L.Th., op.cit., pp.317
Typologie van de misdrijven
125
Op de onderbreking van de eeuwige verbanning stond de doodstraf, bij het voortijdig terugkeren van een tijdelijke verbanning diende men een verminkende straf te ondergaan519. Na het ondergaan van deze straffen werden de delinquenten in de meeste gevallen gewoon opnieuw verbannen. Het verbannen was, naast de executie, de eenvoudigste weg tot het uitzuiveren van een grondgebied van zware criminelen. Men stond er echter niet bij stil dat men het probleem niet oploste, maar enkel verplaatste. De bannelingen trokken zwervend naar andere streken waar zij verstoken bleven van werk en opnieuw een gevaar voor de maatschappij zouden vormen520.
Wij troffen in de baljuwrekeningen één vrouw aan die bestraft werd voor banbreuk. In 1402 werd Bette Boens gevat, toen zij in Gent verbleef tijdens haar verbanningstermijn, “justicier Bette Boens pour ce qu’elle fu bannie par la loy de Gand et prinse dedens sa bannissure”. De vrouw werd veroordeeld tot de doodstraf waarop de beul Bette levend diende te begraven, “enfoyr toute vive"521. Wij weten niet wat Boens oorspronkelijk misdaan had maar dat wij te maken hebben met een zware delinquente mag duidelijk zijn. Een jaar na de banbreuk van Bette werden in Gent twee mannen gegrepen die zich ook illegaal in de stad bevonden. Ghykin en Jehan werden door de scherprechter ondervraagd omtrent de reden van hun komst naar Gent. Ghykin bekende dat de beide heren waren gekomen voor het roven van een meisje, “de prendre en la dicte ville une bacelette pour icelle emmener avec lui en Lombardie”. Het was zijn intentie de jonge vrouw mee te nemen naar Lombardije, waarschijnlijk de verblijfplaats van de twee mannen tijdens hun verbanning. De beul bracht hen naar de brug voor een onthoofding, “justicier les dis deux bannis de l’espee et coper leur testes en la dicte ville sur le Hooftbrughe”522. De vorige twee casussen van banbreuk zijn in se erg uiteenlopend, maar kunnen ons toch iets verduidelijken. Zo blijkt banbreuk steeds met de dood bestraft te worden. Daarnaast tonen de voorbeelden aan dat het geen rol speelde of de persoon zich gedeinsd hield tijdens zijn onwettelijk verblijf in de stad of dat deze delinquent in kwestie zich opnieuw schuldig maakte aan (zware) misdrijven. De vrouw werd immers op dezelfde wijze gesanctioneerd dan de twee mannen die vrouwenroof trachtten te plegen. Dit toont duidelijk aan dat de wet in Gent harde maatregelen nam tegen banbreuk om wantoestanden te voorkomen. 519
MAES, L.Th., op.cit., pp.326 VANHEMELRYCK, F., De criminaliteit in de ammanie van Brussel…, pp.234 521 A.R.A., Rekenkamers, nr.14108, 9jan1402-8mei1402, fol.120r 522 A.R.A., Rekenkamers, nr.14108, 7mei1403-17sept1403, fol.201v 520
Typologie van de misdrijven
126
5.1.2. Weerspannigheid Onze baljuwrekeningen melden minstens twintig vrouwen die beboet werden voor het niet komen opdagen bij een dagvaarding. Gezien de vele attestaties van dergelijk misdrijf, mogen wij er van uitgaan dat de gedagvaarde personen vaak weerspannig optraden en weigerden hun optreden voor de schepenbank te maken. Weerspannigheid houdt in het algemeen de belemmering in van rechtsdienaars bij de uitoefening van hun taak. Zo verhinderde Elizabeth de Belle de schepenen bij het volbrengen van hun opdracht. Elizabeth composeerde voor III lb.par. “pour etre inobedient de venir au mandement des eschevins”523. Alle personen konden composeren voor hun weerspannigheid, zelfs diegene die niet kwamen opdagen op hun dagvaarding omdat zij de stad ontvlucht waren. Zo moest Mergriete van Hiffruughen slechts XII lb.par. betalen omdat zij “ne feust point trouvé ou chastelet de Gand au jour a lui jugié par lesdites eschevins d’y estre”524.
5.1.3. Het overtreden van voorgeboden De stad schreef een heel gamma voorgeboden uit waaraan de poorters zich dienden te houden. Bij overtreding van een van de regels werden zware straffen voorzien. Deze voorgeboden waren immers in het leven geroepen om de orde en tucht in de stad te bewaren. In totaal telden wij negen voorbeelden van het overtreden van voorgeboden Anthoine Weerecx werd voor tien jaar verbannen “omme dat zoe in versmaetheden vanden voorgheboden onlanxleden van heeren ende wette uutgheleyt vindte ende onterbare conversatien ende quade heretoghen in ombehoorlicke plaetsen binnen deser stede ghehouden heeft ende huusen daer toe met weecghelde verhuerde”. Anthoine had zich dus schuldig gemaakt aan het tegen de voorgeboden in tolgeld vragen voor het verhuur van huizen525. Ook Jaqueminne Cardoens zag men in het jaar 1480 liever uit de stad nadat zij “in cleenicheden ende versmaetheden vanden voorgheboden tanderen tiden uutgheleyt bordeel ende openbaer vuul ghehouden heeft binnen deser stede in andere plaetsen dan die bijden voorseide voorgheboden gheordonneert zijn”526.
Naast het verhuren van huizen voor ‘slechte gesprekken’ en het houden van bordelen op plaatsen die niet tot de gedoogde omgeving behoorden was ook het verschaffen van onderdak
523
A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 9jan1441-8mei1441, fol.1r A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 12sept1453-14jan1454, fol.2r 525 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 27april1480, fol.37r 526 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 6sept1480, fol.41v 524
Typologie van de misdrijven
127
aan vreemdelingen een misdrijf. Vele delicten die in de stad plaatsgrepen werden immers door vreemdelingen gepleegd. Het herbergen van ‘potentiële’ criminelen werd daarom hardhandig aangepakt. De weduwe van Janne Heinincx “int gravesteen” werd drie jaar verbannen omdat zij tegen de voorgeboden in “vremde lieden ghelogiert heeft zonder over te bringhen ter plaetse daer toe gheordonneert”527. Ook voor het binnenlaten van onverdienstelijke personen in een eerlijke buurt kende de stad grote straffen als een verbanning van 50 jaar. Kateline Smulders beging in 1456 ook een misdrijf toen zij “a vendu treuyte en ladicte ville contre certain estatu”. Zij werd door de wet veroordeeld tot een boete van L lb.par. op aanklacht “du doyen des brasseurs”. Kateline kende veel geluk en kon een compositie af sluiten voor IIII lb.par., nog geen tiende van het oorspronkelijk gevraagde bedrag528. De weduwe van Bauduin de Masmisnes moest een derde van de XXX schellingen grote boete betalen voor “pour avoir mis du bois” op verboden plaatsen529. Amelberghe Grieten en Martine vanden Heeke, werden in 1494 voor drie jaar verbannen “omme dat zi buten den gheordonnerde plaetsen hemlieden oneerbarlic draghen, contrarie den voorgheboden te diversschen stonde daeraf uutgheleyt”530. De namen van de twee gezusters werden naderhand doorgeschrapt als waren zij niet langer verbannen. Belangrijk in deze casus is de opmerking in de kantlijn: “ter blijde inkomste”. Het spreekt voor zich dat de vrouwen gratie ontvingen ter gelegenheid van de Blijde Inkomst van de nieuwe graaf. Filips de Schone had immers in 1493 het bewind overgenomen van zijn vader Maximiliaan van Oostenrijk en deed de daaropvolgende jaren zijn ronde door Vlaanderen om in alle steden als graaf ontvangen en erkend te worden. Het was dan ook de gewoonte dat vorsten als blijk van hun verworven macht en status tijdens hun intrede in de steden misdadigers gratie schonken.
5.1.4. Begunstiging Iedere poorter van de stad had de plicht (de daders van) misdrijven aan te geven. Wanneer men echter een misdadiger hielp te ontsnappen aan zijn straf of anderszins begunstigde, was men zelf ook strafbaar. Ook een vredeloze en banneling mochten niet ondersteund worden in hun wanbedrijven. Het was verboden delinquenten onderdak te verschaffen of eten en drinken aan te bieden. Als begunstiging werd ook verstaan: het verzuimen van de plicht om een misdrijf aan te geven wanneer men op de hoogte was van de identiteit van de daders.
527
S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 13jan1490, fol.93v A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 11jan1456-9mei1456, fol.60v 529 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 8sept1478-20okt1481, fol.194v 530 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 5sept1494, fol.116v 528
Typologie van de misdrijven
128
Een belangrijke factor om de begunstiging als strafbaar te beschouwen was de bekendheid van de begunstiger met het door de begunstigde gepleegde misdrijf531. Een persoon maakte zich pas schuldig aan begunstiging wanneer hij of zij weet had van de begane feiten. In de baljuwrekeningen kwamen wij tweemaal een vorm van begunstiging tegen. De vrouw van Meerkin Jooris beging een diefstal toen zij wel tweehonderd en zestien pond stal van ene Jaqmaert “le fevre a qui ilz avoient loué une chambre pour mettre ses bages”. Haar echtgenoot was op de hoogte van deze diefstal, “du sceu de sondicte mary” maar nam niet het initiatief haar aan te geven532. Jehan Craeye diende een ondervraging door de beul te ondergaan nadat men hem verdacht “d’avoir logié ledicte Josse avec ladicte femme”533. Josse vander Moten zou, althans zo beweerde de vrouw in kwestie, de echtgenote van Kaerles hebben verkracht waarbij Jehan zijn huis ter beschikking zou gesteld hebben.
Het verbanningsboek was een grotere bron van informatie. Wij noteerden vijf delinquenten die zich aan begunstiging schuldig maakten. Maeye Beynt “van Cocziden” riskeerde een verbanning van vijftig jaar “omme dat zoe gheweeten heeft vanden last dat Jehanneken Zeghers ende Jehanneken Naelde hadden in diversche plecken”. Aangezien de vrouw uit Koksijde klaarblijkelijk op de hoogte was van enkele misdrijven, maar niet de moeite nam deze over te brieven aan de bevoegde instanties werd zij zwaar gestraft534. Berkin Wijttele werd tien jaar uit de stad gezet “omme dat zij hier te vooren met eenen dief ghevanghen zijnde daerhier bij justicie gheordonneert was hem te latene”. Wij mogen ervan uit gaan dat Berkin op de hoogte was van de diefstal die haar partner pleegde gezien de straf die haar opgelegd werd535. Optrekken met een veroordeelde werd ook als een vorm van verraad tegen de openbare orde en veiligheid aangevoeld. Dat begunstiging niet enkel plaatsgreep bij materiele misdrijven, maar ook gold voor strafbare feiten tegen de morele integriteit bewijzen de volgende drie voorbeelden. Jehanne van Maercke, geboren te Ronse, kreeg de zware straf van 50 jaar verbanning aangesmeerd omdat haar wandaad “waardich was van grooter pugnicie”536. Zij was op de hoogte en gaf bovendien haar toestemming “dat huer zone ende dochtre binnen hueren huuse te meer stonden vleeschelyken conversarie tsamen ghenomen hebben zo datter twee kindren naar 531
MAES, L.Th., op.cit., pp.328-330 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 8sept1478-20okt1481, fol.188r 533 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 17mei1471-16sept1471, fol.137r 534 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 29juli1490, fol.97r 535 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 3april1506, fol.153v 536 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 26feb1513, fol.168r 532
Typologie van de misdrijven
129
ghevolgt zijn”. Daneel vanden Hende en Lauwerijne Everwijns, broer en zus langs moederzijde, werden ook elk op verbanning gestuurd als gevolg van hun incestueuze relatie. Het feit dat hun moeder dergelijke relatie gedoogd heeft is voor de schepenen ernstig genoeg om haar dezelfde straf op te leggen. Het lot van de kinderen, geboren uit dit onwettig samenzijn, is onbekend maar het mag meer dan aannemelijk zijn dat zij, letterlijk en figuurlijk, de kinderen van de rekening werden.
Niet enkel het dogen van incest, maar ook het oogluikend toestaan van verkrachting zonder aangifte te doen wordt zwaar afgerekend. Cateline van Desseldonce kan hierover meespreken. Net zoals Jehanne van Maercke deed in de vorige casus, stelde Cateline haar huis ter beschikking voor zedendelicten. Vijftig jaar verbanning werden ook haar deel toen “se ghelogeert ende ghedochte heeft eenen manpersoon te commene met eender jongher maeght die aldaer zijn vermeghen ende beste ghedaen heeft omme deselve maeght jeghens hueren danke ende wille vleesschelic te bekerene”537. Ten slotte maakte ook jonkvrouw Joezijne Bauwens zich schuldig aan begunstiging toen zij haar woning openstelde voor een overspelig koppel. In dit geval telde de verbanning slechts tien jaar. Joezijne had toegestaan dat “eenen ghehuwede vrauwe die hueren man ontgaen was te commene met eene jonghe geselle thueren huuse de selve aldaer IIII of V daghen houdende ende laetende gaende in zeker onheerbare plaetsschen ende vandaer commende weder thueren huuse gheanveerdt zonder tselve ter rekeninghe te brenghen”538. De voorgaande casussen verduidelijken dat begunstiging geen licht misdrijf was, maar zwaar bestraft kon worden. Dit kan alleen maar verstaan worden in het licht van de openbare orde en veiligheid waar men zo opstond in de Middeleeuwen.
5.1.5. Oproer en Opstand Zoals verraad ten aanzien van het vorstelijke gezag zwaar werd aangepakt, zo trad men ook hard op tegen opstand ten nadele van de stedelijke overheid. Onze baljuwrekeningen waren niet meteen een bron aan informatie betreffende het maken van onrust en oproer. Wij mogen met zekerheid zeggen dat mannelijke Gentenaren grotere oproerkraaiers waren dan hun vrouwelijke medepoorters. Het verbanningsboek reveleerde echter heel wat meer onruststokers van het vrouwelijke geslacht. Zestien vrouwen werden opgetekend en verbannen voor het stoken van onrust en verwarring en het maken van beroerte. Vooral de jaren ’80 en ’90 van de vijftiende eeuw getuigen van veel onrust. Dit beeld wordt bevestigd 537 538
S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 3sept1514, fol.171r S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 26sept1514, fol.171v
Typologie van de misdrijven
130
door de geschiedenis van de stad539. Er werden in de periode van de onrusten en opstanden die het voogdijschap van Maximiliaan van Oostenrijk had teweeggebracht wel zeventien mensen, waaronder twee vrouwen, tegelijkertijd uit de stad verbannen voor hun aandeel in het maken van oproer. De vrouw van Anthoine van Meessemen en de vrouw van Callem werden samen met vijftien mannen voor 50 jaar “uuten lande van Vlaenderen” gezet omdat zij een zekere Joesse de Wilde, een behoeftige bedelaar “die een aerme stamel gezelle was, belast met wive ende kinderen, levende up tgoedden vanden lieden”, geld hadden toegestopt voor het kopen van zijn bewapening en uitrusting. Zij wisten anders maar al te goed wat Joesse van plan was met “den harnas ende andere habillementen van wapene”. De Wilde had immers het idee opgevat om alle clerici en schepenen van de stad een kopje kleiner te maken en verwarring te schoppen binnen Gent, “ghenouch wetende ende beseffende zijne quade meeninghe die was onder t’decxel van helicheden alst pas ende tijt gheven zoude doot te slane de gheestelike personen, wethouders ende voort alomme daert vallen mochte met zekeren roupe die de voorsiede Joes daertoe gheconcipieert hadde darof up dat God ghedoocht hadde groote beroerte, confusie ende bloetsturtinghe binnen deser stede hadde moghen commen”540. Deze zaak zou in feite ook als een vorm van begunstiging aanzien kunnen worden, maar klasseren wij liever als opstand omwille van het onrustwekkend karakter van het delict. Wij maken ons sterk dat de zeventien beklaagden in Joesse een gewillig slachtoffer vonden om in opstand te komen tegen de stedelijke overheid zonder hun eigen handen vuil te maken. De twee verbannen vrouwen konden wel van geluk spreken toen de schepenen hen in 1487-1488 terug de stad inlieten541. In de meeste andere gevallen maakten de delinquenten “eenen roupe” in de hoop dat de poorters van de stad hun wapens zouden trekken en zich bij elkaar zouden aansluiten. Zo veroordeelt men Calle tot tien jaar verbanning nadat zij in het holst van de nacht mensen had staan ophitsen, “bij nachte beroerte ghemaect ende quade roupen gheroupen daeraf groet inconvement binnen deser stede hadde moghen commen”542. Ook Beatrijs van Thielroo maakte zich schuldig aan het opmaken van andere personen “in haer ghebuerten ende bij dien beekrande”543. Zij werd echter opgenomen in de stadsrekeningen als teruggeroepen bannelinge en hoefde haar tien jaar niet uit te doen544. Ten slotte verhalen wij ook de verbanning van een getrouwd koppel dat zware onrust veroorzaakte 539
zie historiek pagina 19-23 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 27jan1486, fol.84r 541 S.A.G., Stadsrekeningen, 400/29, 1487-1488, fol.261v 542 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 30juli1487, fol.92v 543 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 10okt1495, fol.121r 544 S.A.G., Stadsrekeningen, 400/32, 1495-1496, fol.123v 540
Typologie van de misdrijven
131
om de buurt in rep en roer te zetten. Vijftig jaar verbanning moest hen doen inzien dat hun daden niet door de beugel konden, namelijk “beroerlic zijn in huerlieder ghebuerte, uutsprekende daghelicx diversche quade ende vylaine worde ten laste vanden selve ghebuerte daermede diversche moeyte ghebuert zijn inde selven ghebuerte”545.
5.2. AMBTSMISDRIJVEN Magistraten van de stad dienden een onberispelijke professionele carrière te volbrengen zonder corruptie of machtsmisbruik aan de dag te leggen. Hun ambtsgedrag moest een voorbeeld stellen voor allen. Misbruik in functie van hun ambt werd als een zware beschimping van de openbare orde en veiligheid aangevoeld. Hun positie in de samenleving leende zich echter uitstekend tot fraudering, stadsdienaren genoten vaak een onschendbaar vertrouwen bij de mensen.
Onze baljuwrekeningen geven de veroordeling weer van een stadsofficier die een arme vrouw opgelicht zou hebben. De officier kocht een riem, “une chainture” van de dame “bien la moitié que le valeur de ladite chainture". Men vermeldt opvallend genoeg het aandeel van de sergeant bij de compositie. Deze man “qui fist l’exploit” ontving II lb.par. en XII schellingen. De overige IIII lb.par. en XII schellingen spijsden de kas van de graaf546.
Wij mogen ervan uitgaan dat dit geen alleenstaand geval was. Vooral het compositierecht leende zich uitstekend tot misbruik. Een baljuw kon bijvoorbeeld de compositie niet vermelden in de eindsom van de baljuwrekeningen om op deze wijze het totale bedrag opstrijken. Meermaals zal het gebeurd zijn dat de baljuws voor eigen rekening werkten en erop uit waren de delinquenten geld af te troggelen. Wie zou het immers uitbrengen of te weten komen? Bovendien konden de mensen zich over zulke wantoestanden enkel beklagen voor de Raad van Vlaanderen, maar de baljuws gingen ervan uit dat de slachtoffers niet de moed hadden een klacht in te dienen547.
545
S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 21nov1500, fol.145r A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 10mei1458-12sept1458, fol.108v 547 VAN ROMPAEY, J., Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Boergondische periode, (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren , 29, nr.62), Paleis der Academiën, Brussel, 1967, pp.483-484 546
Typologie van de misdrijven
132
5.3. BELASTINGSDELICTEN De
belastingsdelicten
omvatten
misdrijven
als
de
valse
belastingsaangifte,
belastingontduiking en andere markt –en stapelrechten van de overheid. Poorters werden verplicht hun aangifte voor de vermogensbelasting onder eed af te leggen waardoor een valse aangifte, naast het verlies van het vermogen, ook het verlies van het burgerrecht met zich meebrengt548. De beul diende Kateline Stoch eenmaal te ondervragen alvorens zij bekende dat zij “fait faire une faulste cedulle sur ung appellé Martin Bruntel et a ce title”. Tegen het maken van een vals aanslagbiljet trad men klaarblijkelijk streng op want Kateline werd aan de schandpaal gesteld549. Belastingsontduiking, zo stelt Maes althans, werd met diefstal gelijkgesteld550. Indien men de zaak voor de rechtbank bracht, kreeg de schuldige vaak een boete opgelegd evenredig aan het verschuldigde bedrag. Bij composities eiste de baljuw hoge sommen. In onze bronnen kwamen wij maar een enkel geval tegen waarbij de delinquent een compositie kon afsluiten tengevolge van zijn poging tot vervalsing. Jehan Aworch had een zekere Lievin vander Beke overtuigd om een valse obligatie aan de schepenen door te spelen, “passer une faulse obligacion par devant les eschevins sur sa belle mere par une femme qui lui nomma”. Die valse obligatie bestond erin zijn schoonmoeder te benadelen. De compositie bedroeg IX lb.par. en XII schellingen551. De oplichting die Gilles Simoens, Mergriete sHoverdadighe en Heyne Boschuerkin tenslotte aan de dag legden getuigt van heel wat voorbereiding ter zake. De drie criminelen hadden samen de koffers van de rekenkamer nagebootst om op deze wijze de stad en de ontvangers te bedriegen, “contrefaire des maules pour faire des ensengnes semblements a ceulx de la cueillote affin de frauder ainsi la ville et les receveurs d’icelle paie”. Hun delict bewijst dat ook mensen van eenvoudige komaf tot veel in staat waren en ingenieuze ideeën hadden. De scherprechter werd uitbetaald voor hun alledrie te schavotteren552.
De vorige casussen geven aan dat de bestraffing van belastingsdelicten in Gent toch enigszins afwijkt van de verwachtingen. Slechts eenmaal werd gecomposeerd, de overige keren spande men een rechtszaak aan. Telkenmale werd(en) de beklaagde(n) op het ‘pillorin’ gesteld, in
548
MAES, L.Th., op.cit., pp.336 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 5mei1466-22sept1466, fol.37r 550 MAES, L.Th., op.cit., pp.336 551 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 21sept1455-11jan1456, fol.51v 552 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 14jan1454-6meI1454, fol.22v 549
Typologie van de misdrijven
133
tegenstelling tot de boetes waarvan Maes spreekt. Het mag duidelijk zijn dat de stedelijke overheid niet met zich liet sollen en dergelijke wandaden zeer ernstig nam.
Typologie van de misdrijven
134
HOOFDSTUK VI: STRAFBARE FEITEN TEGEN DE VORSTELIJKE PRIVILEGES
Als delicten tegen de openbare trouw rekenen wij munt-, maats- en gewichtsmisdrijven, valsheid in geschriften, valse getuigenis en meineed, aanmatiging van ambten en namen,…553. Het was de taak van de overheid om de veiligheid en de goede trouw in de samenleving te vrijwaren. Men trad dan ook streng op tegen allen die hier inbreuk op maakten. Vervalsers krenkten niet enkel de openbare trouw, maar tasten ook het vermogen van privé-personen aan554.
6.1. AANMATIGING VAN AMBTEN EN TITELS Het zich uitgeven voor iemand anders werd als vervalsing beschouwd. Wielant zegt hierover: “So wie hemselven gheeft anderen tytle van officien of digniteyt dan hy heeft, of die hem draecht ghelast of ghecommicteert zynde van anderen dan de waerheyt es om yemende te bedrieghene, die commicteert valschede, ende weerdt ghepungniert extraordinairlic met te betalene interresten als lueghenaere. Tenwaere dat hyt dede by coruptien, in welck cas hy pungnierlic zyn zoude als bedrieghere ende valsschaert pena falsi”555. Het aannemen van een andere titel is een inbreuk op de goede trouw van de maatschappij en kan ontwrichtend werken.
Wij kwamen geen personen tegen die zich onwettig een ambt aanmaten. Eenmaal bevatten de baljuwrekeningen een casus waarbij een vrouw zich een valse identiteit aanschafte. Wij namen dit voorval al op bij het hoofdstuk rond de oplichtingen556. Cerlie, de dochter van een ridder, Jehan van Lemsberch genaamd, werd tweemaal hardhandig ondervraagd door de beul omdat zij “disoit estre dame de Guyenne”. Men wou achterhalen wat de vrouw dreef zich verkeerdelijk uit te geven voor de oudste zus van de hertog, Margaretha, “dame de Guyenne”. Het enige wat Cerlie kwijt wou was dat zij zich in deze hoedanigheid vrijwillig naar Gent had begeven, “dont elle riens ne voelt diere autrement qu’elle l’avoir fait de sa propre volenté”. 553
MAES, L.Th., Vijf eeuwen stedelijk strafrecht. Bijdrage tot de rechts- en cultuurgeschiedenis der Nederlanden, Antwerpen, De Sikkel, 1947, pp.339 554 Ibid. 555 WIELANT, F., op.cit., cap.127 556 zie oplichting pagina 39
Typologie van de misdrijven
135
Haar knecht, Clause Critsman, moest twee keer op de rooster worden gelegd om hem te ondervragen “comment il estoit venu en sa compaingnie et du ilz viendrent et ausi s’il avoit habité avec elle carnellement”. Cerlie beweerde immers dat hun band geen seksuele relatie betrof. Volgens de rekeningen werd zij voor drie dagen in het midden van de Vismarkt op een schavot gesteld557. Het Gentse Memorieboek verhaalt dat de vrouw van “Guwienen” werd geboren “uut den land van Berghen in Dutslant”, waar zij als kanones leefde. Na haar tentoonstelling op de markt werd zij “ghevoert te Rupelmonde in ’t lant van Waes”558. Op zes november 1423 vertrekt de baljuw “de son hostel a Gand” met negen paarden “assavoir les IIII de son hostel avecq aultres quattres sergens” en een gehuurd paard waarop zij Clause Critsman mee terugbrengen559. Clause, “haren knaepe”, had zichzelf gedood in de gevangenis, “verhynck hemselven in de ghevangenisse”560.
6.2. KANSSPELEN Het dobbelen was een favoriet tijdverdrijf in de Middeleeuwen. Zowel mannen als vrouwen beschouwden kansspelen als recreatief vermaak en aangenaam tijdverdrijf om de lange winteravonden te korten en in het gezelschap van buren en vrienden door te brengen in de kroeg. H. Soly beweert dat deze kroegen voornamelijk in armere buurten van de stad lagen, aan de rand of buiten de dorpskern561. Het spelen van het dobbelspel werd geregeld bestraft voor de lucratieve doeleinden die men eraan koppelde. Maar al te vaak werden weddenschappen gesloten bij het dobbelen om zo veel mogelijk dobbelstenen te werpen met een evenwaardig puntenaantal ofwel zoveel mogelijk ogen te gooien562. Dit wedden leidde in heel wat gevallen tot vals spelen en het spelen voor geld563. Ook vloeken, vechten, drinken en andere verwerpelijke gedragingen vloeiden voort uit het kansspelen en leidden de spelen de
557
A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 20sept1423-10jan1424, fol.8v Memorieboek van de stad Ghent van ’t jaar 1301 tot 1737, deel I, Gent, 1852, (Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen, 2de reeks, nr.15),op.cit., pp.177 “Item, in dit jaer was te Ghent eene vrauwe van Guwienen, eens ridders dochtere, geboren uut den lande van Berghen in Dutslant, wesende een canonesse, en zeyde haer te wesene outste sustere van hertoghe Philips, grave van Vlaenderen, ende was daer omme te Ghent op een scavaut ghestelt drye dage op de vismaert . […. Ende sy wiert ghevoert te Rupelmonde in ’t lant van Waes; haeren knaepe verhynck hemselven in de ghevangenisse]” 559 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 10jan1424, 8mei1424, fol.5v 560 Memorieboek der stad Ghendt…, op.cit., pp.178 561 SOLY, H., ‘Kroeglopen in Brabant en Vlaanderen’, in Spiegel Historiaal, XVIII, nov 1983, pp.570 562 GEERTS, K., De spelende mens in de Boergondische Nederlanden, (Vlaamse Historische Studies 4), Brugge, Genootschap voor Geschiedenis, 1987, pp.29 563 GEERTS, K., De spelende mens in de Boergondische Nederlanden, (Vlaamse Historische Studies 4), Brugge, Genootschap voor Geschiedenis, 1987, pp.99 558
Typologie van de misdrijven
136
criminaliteit binnen564. De inzet van geld dat naderhand in drank werd omgezet was de reden dat de overheid de spelen verwerpelijk achtte en vormde vaak de aanleiding tot baldadigheid. De wereldlijke overheid vaardigden heel wat ordonnanties uit om het dobbelen aan banden te leggen: “Dat niemen dobbelspel no queecspel en houde binnen Ghend by daghe no by nachte”565. Dit verbod wordt in de loop van veertiende en vijftiende eeuw haast jaarlijks vernieuwd. Ook het canonieke recht was niet gediend met al deze spelen, maar had daar zo de eigen redenen voor: de Kerk beschouwde het dobbelen en andere winstgevende spelen als een aanval op God. Hij had immers het alleenrecht het toeval te sturen en het volk te beïnvloeden566. Gokken zou door de duivel zijn bedacht om God te belazeren en de mensen te bedriegen.
De kerkvader, Chrisostomos, stelde de spelen verantwoordelijk voor het ontstaan van blasfemische toestanden567. Zo geven de baljuwrekeningen de bestraffing weer van Hannin Paris “pour ce que fais le jeu de dez”. Bij het dobbelspelen moet Hannin leugens verkondigd hebben, wat gelijk kan gesteld worden aan het valsspelen, “il mandist”. Daarnaast zou hij God en zijn moeder hebben vervloekt, “despita Dieu et sa mere”. Voor zijn blasfemische uitlatingen tijdens de kansspelen en de beledigingen aan het adres van zijn moeder werd Hannin drie dagen aan de schandpaal gesteld en voor 50 jaar uit Vlaanderen verbannen 568. De stad Gent trad amper tegen dobbelaars en speelhuisuitbaters op, wel werden de valsspelers bestraft. Toch kunnen wij niet spreken van een krachtige repressie binnen de stadsmuren en vermoeden wij dat de baljuw niet enkel met een gebrek aan aanklachten kampte, maar zelf ook de spelmisdrijven oogluikend toestond.
Het houden van kansspelen gebeurde niet enkel in de herbergen, hoewel de kroeg het speelcentrum bij uitstek vormde, maar ook bij een gastheer –of vrouw thuis. De persoon die zijn woonplaats ter beschikking stelde voor dergelijke aangelegenheden werd evenzeer gestraft. In het verbanningsboek troffen wij twee vrouwen aan, Katheline van Hoye en Kateline Scoeten, ook Cloeckaerts genaamd, die voor het houden van “tuusschrovyen”569 uit 564
Ibid., pp.79 CUYPERS, M., De Gentse voorgeboden (1337-1433) – De stedelijke reglementen en een peiling naar de effectieve toepassing ervan, onuitgegeven licentiaatverhandeling, UGent, 1975-1976, pp.116 566 VANHEMELRYCK, F.,De criminaliteit in de ammanie van Brussel…., pp.250 567 Ibid., pp.251 568 A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 14jan1443-6mei1443, fol.3v 569 ‘Tuuscherie’ betekent “dobbelarij of hazardpel”, naar VERWIJS, E., en VERDAM, J., Middelnederlandsch woordenboek, ’s-Gravenhage, Nijhoff, 1882-1952, 11dln; ook volgens VANHEMELRYCK, F., op.cit., pp.252, houdt “tuysscholen” hetzelfde in als het organiseren van dobbelspelen. 565
Typologie van de misdrijven
137
de stad werden verbannen570. Katheline van Hoye werd het volgende jaar reeds opgenomen in de stadrekeningen als teruggeroepen bannelinge voor II lb.par. en X schellingen571, een fiks bedrag waar de stadskas wel bij vaarde. K. Geerts zegt in haar studie over de spelen in de Bourgondische tijd dat de vermakelijkheden slechts een mannenaangelegenheid waren waarbij er nergens een rol voor vrouwen was weggelegd. Zij verklaart deze afwezigheid in de bronnen door het in verband te brengen met de minder agressieve aard van de vrouw, hoewel enkele iconografische bronnen tonen hoe sommige vrouwen zich overgaven aan kansspelen. Aan de hand van onze baljuwrekeningen treden wij Geerts bij, maar op basis van de vergaarde gegevens uit het verbanninsgboek blijkt dat vrouwen in de vijftiende eeuw wel degelijk hun deel hadden in de gokwereld.
6.3. MEINEED Het plegen van eedvervalsing werd zwaar aangepakt in de Middeleeuwen. In eerste instantie stelde men het gelijk met godslastering en werd het onderworpen aan het oordeel van de kerkelijke rechtbanken572. Ook de schepenen traden streng op tegen meineed. De eed was immers een plechtige echtverklaring ter bevestiging van een verbintenis of een belofte. Men beschouwde het eed afleggen als een bewuste, doordachte keuze waar jammerlijk al te vaak misbruik van werd gemaakt. Vele schrijvers uit de Middeleeuwen beseften dit heel goed en schreven herhaaldelijk neer:
“Stacke elc eet als ene doren, Hen worde cume soe vele ghesworen”
wat zoveel wil zeggen als
“Stak elke eed als een doorn, Er zou nauwelijks zoveel gezworen worden”573.
570
S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 24 april 1483, fol.67r S.A.G., Stadsrekeningen, 400/28, 1483-1484, fol.201r 572 MAES, L.Th., op.cit., pp.346 573 VAN WERVEKE, A., Gedenkbladen uit het leven onzer voorouders, Gent, 1936, pp.37 571
Typologie van de misdrijven
138
Tijdens de eedaflegging legde men de hand op een voorwerp dat als heilig werd beschouwd en de waarachtigheid van de gezworen eed kracht diende bij te zetten. Er kwamen heel wat voorwerpen in aanmerking, maar vaak maakte de Middeleeuwer gebruik van een kruisbeeld, zo ook te Gent. In de stadrekening van 1433-1434 werd de aankoop van twee geschilderde kruisbeelden vermeld en de uitgave voor het herschilderen van een reeds in Gents bezit kruisbeeld, samen voor de prijs van tien schellingen groten574. Bij hun indiensttreding werden de schepenen verplicht de eed af te leggen op het Sint-Blasiuskruis dat voor de gelegenheid van de Sint-Janskerk naar het stadhuis werd verhuisd met behulp van de clerici.
Vijfmaal maakten de baljuwrekeningen melding van een delinquente die het waagde een valse eed af te leggen. Mergriete de Olsene werd beschuldigd “de soy avoir mesusée en son serment” toen zij beweerde dat zij niks af wist van brieven die men aan haar man, wijlen Roelland dele Heyde had gegeven, “elle dist que les dis lettres ons bailliéez a feu le dit Roelland, son mary”. De baljuw liet de vrouw composeren voor XXX lb.par. “consideré que la dite vesve s’estoit mesusée en dit cas par sa simplesté"575. Haar eenvoud en naïviteit deed de baljuw vermoeden dat Megriete niet beter wist toen zij meineed pleegde. Cateleine Yweins en Jehan Reesbrouc waagden zich samen aan het neerleggen van een valse eed, “de faulz sermens”, maar weigerden tijdens hun ondervraging door de beul enige bekentenissen aangaande af te leggen576. De vrouw van Pol Patteete, “dit Clappaert”, werd beschuldigd “devant lesdictes eschevins du bas banc et illec affermé par son serment avoir esté et fait son peregrinage". Deze bedevaart moest zij maken ten voordele van Jehan Willebrant. Na onderzoek bleek dat zij de tocht niet had afgelegd en had gelogen onder eed, meineed gepleegd met andere woorden. De vrouw kon alsnog composeren voor XLII lb.par.577. Kallekin Scotelaren werd gevat voor diefstal en voor vijftig jaar uit Vlaanderen verbannen “par la loy de Gand”. Zij beweerde dat Lijsbette Scussmans “lui avoit aidié a embler a l’ostel de Cyry le Vremde certaine quantité d’argent”. Lijsbette bleef weg uit Gent "pour doubte d’estre prins". Enkele andere mensen werden ondervraagd over deze diefstal en daaruit bleek dat Kallekin “avoit dit a tort serement ou autrement par qouy on n’en peust savoir la verité ne jouster foy a ses parolles”578. De baljuw meldde dat haar woorden onbetrouwbaar waren als zij meineed pleegde en dat men door haar schuld geen integer vonnis kon vellen. Ten slotte 574
Ibid., pp.40 A.R.A., Rekenkamers, nr.14110, 11jan1412-9mei1412, fol.58v 576 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 11mei1422-21sept1422, fol.5r 577 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 18sept1469-8mei1470, fol.125v 578 A.R.A., Rekenkamers, nr.14113, 11jan1428-10mei1428, fol.3r 575
Typologie van de misdrijven
139
hebben wij nog de casus van Amelberghe de Lokerne. Zij was de enige vrouw die voor meineed een fysieke straf diende te ondergaan, namelijk het brandmerken op haar wang, “signez d’un fer ardant en la jooe pour faulx serment”. Daarnaast werd zij eenmalig aan de schandpaal gesteld579. Het brandmerken hield in dat men met een gloeiend ijzer een litteken aanbracht in het aangezicht. In vele gevallen werd hiertoe de stadssleutel aangewend, vandaar de naam ‘sleutelen’ voor deze onterende straf. Het zou een typische sanctie zijn voor het afleggen van een valse getuigenis580.
6.4. MUNT-, MAATS- EN GEWICHTSMISDRIJVEN
6.4.1. Valsmunterij Onder valsmunterij verstaan wij niet alleen het maken van geld zonder vorstelijke toestemming, maar ook het maken van geld met een valse muntstempel of een legering van minderwaardig metaal. Men ervoer valsmunterij als majesteitsschennis581. Het misdrijf werd voornamelijk bedreven in de vorstelijke muntateliers. Het valsmunten bij gewone mensen zal eerder het ‘schroden’ der munten hebben ingehouden. Dit afknijpen van stukjes edelmetaal van de munten zorgde voor een verslechtering van de geldkwaliteit582. Het zware delict werd met de dood van de delinquenten afgestraft. Nochtans kwam de enige vrouw in onze bronnen, Bette Roebaerts, er licht vanaf. Zij kreeg een boete aangesmeerd van III pond parisis “pour de faut franc monnoyer de Flandres”583.
Een andere attestatie in verband met muntenmisdrijven werd in de baljuwrekeningen van 1395 opgenomen en is meteen ook de enige vermelding van soortgelijk delict voor onze periode. Vier vrouwen werden elk afzonderlijk beboet voor het innen en in ontvangst nemen van vreemde munten waarbij vermeld wordt dat de boete vijf schellingen bedroeg per stuk. Drie van de vier veroordeelden haalden hun gemunt geld uit Engeland, één vrouw raakte illegaal aan Hollandse munten en een andere had zelfs munten uit beide landen in bezit584. De 579
A.R.A., Rekenkamers, nr.14111, 8mei1419-18sept1419, fol.163v VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen…, pp.194-195 581 MAES, L.Th., op.cit., pp.340 582 VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen…, pp.130 583 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 5mei1466-22sept1466, fol.36r 584 A.R.A., Rekenkamers, nr.14107, 20sept1395-10jan1396, fol. 85v "De damoiselle Kateline, vesve de feu Jehan de Huusse, laquelle fu calengé a cause qu’elle receupt ... un groz d’Engleterre ont l’amende est de chacune piece Vs. ". "De Kateline de le Werde laquelle fu calengé pour ce qu’elle receupt II petit groz de Hollande". A.R.A., Rekenkamers, nr.14107, 20sept1395-10jan1396, fol.86r 580
Typologie van de misdrijven
140
baljuwrekeningen getuigen niet van een frequent voorgevallen misdrijf, maar de voorgeboden van de stad Gent spreken hier anders over. De stedelijke overheid diende regelmatig voorgeboden uit te vaardigen over de aanvaardbaarheid van diverse munten585. In Frankrijk geslagen franken werden in Vlaanderen aanvaard en hadden een wisselkoers van 25 Vlaamse groten in het graafschap. Op 22 juni 1405 wordt een tweede muntverhouding uitgevaardigd waarbij de Franse “blanken” in Vlaanderen een tegenwaarde kenden van vier inghelsche per munt586. Dit was niet voor lange duur, want kort daarna werden ook deze munten verboden. Enkel de volgende munten werden geaccepteerd in het graafschap: “Vransche croenen, pieters van Brabant, scilden met tween helmen ghesleghen te Ghend, guldine nollen, houde vransche scilden, houde keysersche scilden, houde Ghentsche scilden, leeuwe van Vlaendren ghesleghen te Ghend, Inghelen van Vlaendren ende van Brabant, Vransche mottoenen, guldine Vrancken ducaten, geneninen guldine van Florencen, Hongaarse ende beyersche guldene ende alle selverne grote ghesleghen binden lande van Vlaendren ende gheen andre”587. Alle munten die op eerlijke wijze werden geslagen binnen Vlaanderen of in Frankrijk werden aanvaard in het graafschap. Daarnaast waren ook de Brabantse munt, de keizerlijke geldstukken, de Florentijnse gulden en de Hongaarse en Beierse munten geaccepteerd. Alle anderen munten waren illegaal en het bezit ervan werd verboden met een boete van drie pond parisis voor elke gouden penning. Dordrechtse schilden, Henegouwse en Brabantse placken, Rijnse, Geldersche, Utrechtse en Luderse gulden behoorden tot de geweigerde munten in Vlaanderen waar men ze als minderwaardig beschouwde588. Dit verklaart waarom onze bronnen vier vrouwen prijsgeven die in het bezit waren van enkele van deze verboden muntsoorten.
"De la femme de Guyot de Seelin la quelle fu calengé a cause qu’elle receupt II estaets d’Engleterre et II petit groz de Hollande dont l’amende est de chacun denier Vs". "De Kateline, femme de Jehan de Daelpitte, pour ce qu’elle receupt un groz d’Angleterre". 585 CUYPERS, M., De Gentse voorgeboden (1337-1433) – De stedelijke reglementen en een peiling naar de effectieve toepassing ervan, (onuitgegeven licentiaatverhandeling), UGent, 1975-1976, pp.135 “Dat niemen eene andere munte neme no en gheve in paymente dan myns heren munte van Vlaendren ende sconinx munte van Vrankerike, up een boete van L lb.” 586 Ibid., pp.135 Dit voorgebod is terug te vinden in S.A.G., s108(2), fol.79r op 4 juli 1422 587 S.A.G., s108(2), fol.21v op 30 november 1404 588 CUYPERS, M., De Gentse voorgeboden (1337-1433) – De stedelijke reglementen en een peiling naar de effectieve toepassing ervan, onuitgegeven licentiaatverhandeling, UGent, 1975-1976, pp.136
Typologie van de misdrijven
141
6.4.2. Valse maten en gewichten Voor het plegen van misdrijven gerelateerd aan de uitoefening van een ambt spraken de gilden een eigen jurisdictie uit, naast de rechtspraak van de schepenen589. Dit zorgde ervoor dat er weinig tot geen bruikbare gegevens terug te vinden zijn in de baljuwrekeningen omtrent het vervalsen van maten en gewichten . Een aantal keren maakte men gewag van een persoon die veroordeeld werd door de deken van zijn of haar gilde, maar er stond geen verdere specificatie van het misdrijf bij. Wielant schreef de verbanning voor als bestraffing590. Wij vonden in de rekeningen één casus terug waarbij wel veertien mensen werden aangeklaagd voor het hanteren van valse maten. “De Adriaen de Coninc, la vesve Cots, Jaqminne Bauyons, Omaer Volpont, Rasaert vanden Houte, Jan de Crooc, Arent Rommele, Jaques Henryc, Jan Lievins, Clays Mortelman, Lievin de Keyser, Jan vanden Bassee, Lievin de Smet et la vesve sHamers pour avoir vendu vin a mesures non gangees”. Elke aangeklaagde van deze verdachten kon composeren voor VI lb.par.591. Daar handelaars immers verplicht waren erkende maten en gewichten te hanteren, diende de overheid hard op te treden bij overtredingen, dit om oplichting van onwetende poorters te voorkomen.
6.5. VALSE GETUIGENIS Getuigen waren een onderdeel van het proces met groot belang in het oude strafrecht. De schepenen zwaaiden dan ook met harde represailles wanneer getuigen het waagden een valse verklaring af te leggen. De getuigenissen vormden soms de doorslaggevende factor bij het veroordelen van een verdachte. De betrouwbaarheid van die getuige was van primordiaal belang. De keuren van Filips van de Elzas schreven zware geldboetes voor bij valse getuigenissen592. De baljuwrekeningen geven één casus weer van een valse getuigenis. In 1424 moet “damoiselle Marie sVanen” aan de schandpaal gesteld worden voor zeven dagen op rij, “par VII jours” voor het neerleggen van een vervalste verklaring, “pour cause d’avoir
589
BOONE, M., Les gens de métiers à l’époque corporative à Gand et des litiges professionnels (1350-1450), in: BOONE, M ., PRAK, M., (eds.), Statuts individuels, statuts corporatifs et statuts judiciares dans les villes européennes (moyen âge et temps modernes), Actes du colloque tenu à Gand les 12-14 octobre 1995, Leuven/Apeldoorn, Garant, 1996, pp.46-47 590 WIELANT, Ph., op.cit., cap.127 “…(S)o wie useert van valscher mate of van valschen ghewichten, die es te pungnierene by banne naer de civile rechten…” 591 A.RA., Rekenkamers, nr.14117, 8sept1478-20okt1481, fol.191v 592 VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen…, pp.132
Typologie van de misdrijven
142
fait deposer faulx tiesmoignage”. Naast deze onterende straf, werd Marie voor vijftig jaar verbannen buiten het land van Vlaanderen593.
593
A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 8mei1424-18sept1424, fol.5r
Typologie van de misdrijven
143
HOOFDSTUK VII: LEEGLOPERIJ Dit hoofdstuk ligt in feite in het verlengde van het vorige aangaande de strafbare feiten tegen de openbare orde en veiligheid. Personen met een schadelijke reputatie werden ook als een bedreiging voor de stedelijke rust beschouwd. Onder dergelijke “ledichgangers” verstaan wij naast leeglopers ook oproerlingen, woekeraars, vrouwen –en kinderverleiders, losbandigen, overspelers, ontuchtigen, etcetera. Leeglopers zijn zij die geen geoorloofd beroep uitoefenen en zich feitelijk onnuttig opstellen ten opzichte van de gemeenschap594. In de Middeleeuwse opvatting kende men weinig mededogen met de zwakkere medemens en beschouwde men behoeftigen zonder werk als werkonwillig en als misdadigers wanneer deze hun heil zochten in bedelarij. Slechts met de toelating van de stedelijke magistraat mochten bejaarden en gebrekkigen bedelen595.
Een gravure van een doedelzakspeler voorgesteld als landloper596
De maatschappij in de Middeleeuwen kende geen sociaal
vangnet
zoals
de
hedendaagse
rehabilitatiemogelijkheden waardoor sommigen door noodlottige levenswendingen genoodzaakt waren zich over te leveren aan vagebondage en de bedelstaf.
Deze
sociale
positie
buiten
de
samenleving zonder reïntegratievooruitzichten was in vele gevallen de rechtstreekse aanleiding voor een criminele loopbaan, wat de verklaring vormt voor de in de bronnen vaak aangehaalde reden van composeren. De baljuwrekeningen vermelden immers overvloedig dat delinquenten hun boete niet dienden af te betalen in ruil voor een minder hoge compositie,
594
MAES, L.Th., op.cit., pp.350 VANHEMELRYCK, F., De criminaliteit in de ammanie van Brussel…, pp.263 596 VAN UYTVEN, R., De zinnelijke Middeleeuwen, Leuven, Davidsfonds, 1999, pp.216 De landloper gaat letterlijk gebukt onder de armoede. Zijn kroost en vrouw moeten een verband suggereren tussen zijn ellende en zijn wulpsheid. Naar een gravure van Lucas van Leyden uit 1520 in Berlijn, Staatliche Museen zu Berlin, Preussischer Kulturbesitz, Kupferstichkabinett 595
Typologie van de misdrijven
144
“veu sa grand povreté” of “que c’estoit une povre achiene femme”. Hun armoedige status werd een dekmantel voor het plegen van allerlei (vermogens)misdrijven, voornamelijk diefstal en roof werden herhaaldelijk toegepast door berooide criminelen. Uitzonderlijk vermelden de bronnen zwervende leeglopers, die de hoeve waar hun eten of drinken werd geweigerd of waar de hond op hen werd losgelaten, in brand staken597. Onze baljuwrekeningen uit 1413 maken gewag van een zekere Simon Soysont die samen met zijn gezellin het vuur aanstak “de bouter le feu” in een herberg langs de weg naar Assenede, “le hoste au long pont de hors de Gand au chemin d’Assenede”, ten gevolge van de weigering van de waard hen te slapen te leggen, “pour ce qu’il ne voloit logier ledit Simon”. De scherprechter voerde de tortuur uit op de verdachte, maar kwam jammer genoeg niks te weten598. De weergave van de gebeurde feiten in de bronnen geeft geen uitsluitstel over het landlopergehalte van de twee, maar de weigering hen een slaapplaats aan te bieden doet ons vermoeden dat Simon en zijn vriendin zich als vagebonden opstelden.
Een verbanning werd vaak uitgeschreven aan personen in de stad die als onnuttig werden beschouwd voor de gemeenschap, “onnutte den heere ende der ghebuurten” of “inutiles”. Dit onnuttig zijn heeft betrekking op de gevaarlijke en verderfelijke invloed die sommige lieden uitoefenden door op oneerlijke wijze de kost te verdienen, voornamelijk op zedelijk vlak. Doch bestond er een misvatting omtrent de betekenis van de term “onnutscepe” ten gevolge van een Gentse keure uit 1191 die stelde: “Si quis forte in Gandavo inventus fuerit toti oppido et universitati inutilis, ab oppido quamdiu scabinis visum fuerit expelletur”. Historici durfden op basis van deze bepaling concluderen dat onnuttige personen niet actief deelnamen aan het beroepsleven en dus als onproductief beschouwd konden worden. Het was Ganshof die er ons opwees wat de correcte betekenis inhield van het woord599. In onze bronnen waren geen letterlijke verwijzingen aan te treffen naar het “onnutscepe” van sommige poorters van de stad, maar konden wij wel tussen de regels en aan de hand van enkele andere insinuerende termen lezen hoe men bepaalde criminelen liever kwijt dan rijk was. Men verbande enkele vrouwen tussen 1470 en 1515 met de gevleugelde woorden “beter uuten stede dan daer inne” waaruit geconcludeerd kan worden dat de poorters geen nuttige bijdrage leverden aan de dagelijkse activiteit van de stad.
597
Ibid., pp.276 A.R.A., Rekenkamers, nr.14110, 8mei1413-28sept1413, fol.146r 599 VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen…, pp.136 598
Typologie van de misdrijven
145
Voornamelijk bordeelhouders en koppelaarsters werden op deze manier gestigmatiseerd en geviseerd. In 1491 werden zowel Ternskin sHonde600, volder uit de “Doorenstrate601” als Lijsbette602 drie jaar verbannen voor het houden van slechte herbergen en bordelen waarbij men de beide vrouwen “beter uut ghebuerte ende der stede dan daer inne” achtte. Ook Adriaene werd liever buiten de stad gezien als erin omwille van haar “copelinghe” en bordeel en diende in augustus 1501 op verbanning te trekken voor 50 jaar603. Het mag duidelijk zijn dat het hoofdzakelijk zedendelinquenten waren wiens aanwezigheid in de stad en misdadige aard niet op prijs werd gesteld. Het verbanningsboek onthulde bovendien nog enkele termen die doen vermoeden dat wij ook hier met vagebonden en landlopers te maken hebben. In het jaar 1482 -1483 maakt het Ballinc-Bouc gewag van drie vrouwen604 die verbannen werden voor “onhoesscher wandelinghe”. Hun onheus gedrag kon niet meer door de beugel en vormde de oorzaak van hun bestraffing. Ten slotte werd Marie Jacops, geboren in Haarle, tien jaar uit de stad en het graafschap verbannen omdat zij land en heer zou benadeeld hebben door zich als rabauw te gedragen, “rabauterigghe”605. Rabauw is een synoniem voor landloper en vagebond en is een soort van bedelaar die aan de kost komt door rond te trekken.
Hoe evolueerde de houding van de maatschappij ten opzichte van armoede en bedelarij doorheen de eeuwen? De veertiende eeuw betekende hierin een keerpunt. Voordien, tot en met de dertiende eeuw, overheerste het idee van naastenliefde ten gevolge van de christelijke moraal waardoor men met aalmoezen de minderbedeelden wou steunen. Er bestond een op christelijke leest gestoelde wisselwerking tussen de gegoeden en de armen. In ruil voor het uitdelen van aalmoezen bidden de armen voor de zielenheil van de rijken om hen op deze manier een plaatsje in de hemel te bezorgen.
600
S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 4juni1491, fol.102r “…omme dat zoe contrarie den voorgheboden onlancx uutgheleyt quade ende vuule heerberghe ghehouden heeft…”. 601 De Doornstraat lag gesitueerd in de nabijheid van de wijk Overschelde, één van de plaatsen waar de prostitutie werd bedreven 602 Ibid. “…quade herberghe buuten plaetsen daertoe gheordonneert en dat ze houden zoude vooren bier ende achter bordeel, vore lief of leet…”. 603 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 14aug1501, fol.146v “…omme dieswille dat zoe haer vervordet bordeel te houdene ende copelinghe te makene in eerlike ghebuerten…”. 604 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 24dec1482, fol.65r (Mergriete Inghels) S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 13april1483, fol.66r (Mergriete Bontuis) S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 15april1483, fol.67r (Christine Nols) 605 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 20dec1515, fol.173r
Typologie van de misdrijven
146
Aan de basis van deze tolerante houding lag een religieuze opvatting waarbij men de bedelaars als navolgers van Jezus beschouwde606. De veertiende eeuw met al haar oorlogen, opflakkeringen van de pest, voedselschaarste en hongersnoden zorgde echter voor een kentering op dit vlak. Armoede en bedelarij werden vanaf dan in verband gebracht met het verspreiden van ziektes en het verstoren van de orde en veiligheid van de gemeenschap607. Enkel de arbeidsongeschikten uit de stad zelf kregen het recht te bedelen, vreemdelingen werden wantrouwig geweerd. Het stadsbestuur vaardigde een vergunning uit aan de oude lieden en gebrekkigen waardoor zij verplicht werden kentekens te dragen opdat iedereen kon zien dat bedelen hen was toegelaten608. Alle anderen die niet over deze licentie beschikten werden als criminelen beschouwd en behandeld. De voorgeboden drukten deze houding als volgt uit: “Wy ghebieden dat alle vremde ghesellen hout synde tusschen XV enden L jaren, ghesont van leden, machtich haerlieden broot de winnene of te verdiene binnen der stede van Ghend, omme hare broet noch ledich niet en gaen maer dat sy binnen derden daghe uter stede trecken sonder weder der in te keerne”609. De bezitters van een kenteken konden enkel bedelen in de parochie waar hun licentie werd verleend. Bij overtreding moesten zij hun overkleed afstaan dat terug te kopen was voor de som van vijf groten, een tweede betrapping leverde een gevangenisstraf van acht dagen op en het ranselen uit de stad610. De xenofobie die in de veertiende en vijftiende eeuw in Vlaanderen de kop opstak was verantwoordelijk voor de lage tolerantiegrens ten opzichte van vreemdelingen. Rondtrekkende bedelaars uit vreemde contreien konden slechts twee dagen in de stad verblijven alvorens men er bij hen op aandrong verder te trekken. Bij weigering werd men gevangengezet voor acht dagen en een dag in een mand gehangen. Deze straf was zeer onterend en werd volgens A. Van Werveke in Gent enkel toegepast op godslasteraars, enkel Zeeland zou in de zestiende eeuw hun bedelaars deze schandstraf hebben doen ondergaan. De delinquent werd bij de uitvoering van deze straf in een mand geplaatst die net boven het water hing611. P. De Win spreekt over deze vorm van bestraffing als een eerder uitzonderlijke modaliteit. De grote gevlochten mand werd door de 606
DE MECHELEER, L., ‘Armoede in de Middeleeuwen’, in De armoede in onze gewesten van de Middeleeuwen tot nu, Brussel, 1991, pp.20 Bezitslozen werden beschouwd als het evenbeeld van Jezus, geschapen naar zijn voorbeeld, en verdienden daarom een aalmoes. 607 IBID., ‘Armoede in de Nederlanden van de veertiende tot het midden van de zestiende eeuw: bronnen en problemen’, in Tijdschrift voor Geschiedenis, LXXXIII, Groningen, Wolters-Noordhoff, 1975, pp. 533 De ordonnanties, uitgevaardigd in deze periode, spreken duidelijk over een relatie tussen armoede en vandalisme. 608 MAES, L.Th., op.cit., pp.359 609 CUYPERS, M., De Gentse voorgeboden (1337-1433) – De stedelijke reglementen en een peiling naar de effectieve toepassing ervan, onuitgegeven licentiaatverhandeling, UGent, 1975-1976, pp.110 610 Ibid., pp.110 611 VAN WERVEKE, A., ‘De straf in de mand’, in Brabantse folklore, nr.102, 1938, pp.486-488
Typologie van de misdrijven
147
beul enkele meters omhoog getrokken met behulp van koorden en een katrolsysteem. Vaak werd men boven een poel of water gehangen. Terwijl de veroordeelde zichtbaar was vanop de grond riepen de omstaanders allerlei scheldwoorden en gooiden met rotzooi naar de mand. Als de mand boven water hing, dan werd gestrafte geheid nat bij het neerhalen van de korf. De eerste vermelding van de straf vinden we voor Gent in een voorgebod uit 1428 voor leeglopers en bedelaars: “… ende ghestelt eenen dach lanc in den mande, ende daer bliven sittende toot zij hem af sniden…”, “… ende te zettene eene dach lanc in een mande boven eenen vulen plassche ende daer te latene toot zij hem selven af sniden…”. De eerste toepassing van de straf binnen Gentse jurisdictie dateert van 1431 en de laatste keer werd de schandstraf uitgevoerd in 1585612. Als besluit zouden wij nog willen melden dat het opvallend is hoe de problemen rond bedelarij en leegloperij reeds in de veertiende eeuw voelbaar waren, maar de eerste ordonnanties ter beteugeling pas van een eeuw later dateren.
612
DE WIN, P., De schandstraffen in het wereldlijk strafrecht in de Zuidelijke Nederlanden van de Middeleeuwen tot de Franse Tijd bestudeerd in Europees perspectief, (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België), Brussel, 53, 1991, nr.139, pp.190-203
Typologie van de misdrijven
148
HOOFDSTUK VIII: OVERIGE MISDRIJVEN Tenslotte dient er nog vermeld te worden dat er een kleine 50 misdrijven waren die niet verder werden gespecificeerd of een vage omschrijving meekregen in de bronnen waardoor wij hen niet konden indelen in één van de hierboven besproken categorieën. Slordigheid en haast vormden vermoedelijk de basis van de onvolledigheid in onze bronnen613, maar ook de functie van de bron als rekening en controlemiddel van de financiële levenswandel van de baljuw heeft invloed op de (uitgebreidheid van de) omschrijvingen. De (over)bekendheid van de gegevens (persoonsnaam, begane delict,..) voor de baljuw en tijdsgenoten lijkt ons tenslotte ook een aannemelijke verklaring om te duiden waarom de informatie soms zo beknopt werd weer gegeven. De vertrouwdheid met de personen en gebeurtenissen ontnam hen vermoedelijk de moed exacte en detaillistische rekeningen op te stellen. De meeste van deze misdrijven werden in de bronnen weergegeven als “certain mesus” en zouden op vagebondage en landloperij kunnen slaan. Eenmaal werden wel vier mensen ondervraagd door de scherprechter op verdenking van hulpverlening aan de misdadiger Bernaert Ruusen die “plusieurs meffais” beging, zonder verdere specificatie614. Jehan van Wessevelde werd opgepakt en op de rooster gelegd tot vijfmaal toe als verdachte bij een opzettelijke brandstichting in naam van Ruusen en ook Willem de Brune en zijn vrouw, tevens de zus van Bernaert, dienden ondervraagd te worden615. Enkel Pieter de Brukere werd na de foltering schuldig genoeg geacht om de doodstraf te geven. Deze met vage bewoordingen omschreven misdaden vormen een factor waardoor het niet haalbaar is om een exhaustief beeld te schetsen van alle misdaden binnen het rechtsgebied.
613
BERENTS, D. A., Misdaad in de Middeleeuwen, een onderzoek naar de criminaliteit in het laat-middeleeuws Utrecht, Zutphen, De Walburg pers., 1984, pp.129 614 A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 6mei1443-16sept1443, fol.3v “Au bourreau de Gand pour avoir exammé par IIII fois Pieter de Brukere, soupechonné de plusieurs meffais et estois serviteur de Bernaert Ruusen". 615 Ibid., “Avoir exammé par chinq fois Jehan van Wessevelde, soupechonné d’avoir bouté feu ou nom dudit Bernart Ruusen ou pays de Flandres" "Avoir exammé une fois Willem de Brune et une fois la femme dudit Willem seur dudit Bernard".
Strafrechtelijke Aanpak
DEEL III: STRAFRECHTELIJKE AANPAK
149
Strafrechtelijke Aanpak
150
STRAFFEN Hierna volgt een kort woordje uitleg over de mogelijke straffen die in de Middeleeuwen werden gehanteerd. In een beknopt overzicht schetsen wij per hoofdstuk de inhoud en achtergrond van de straf en trachten wij deze te plaatsen binnen ons eigen onderzoek. Het mag duidelijk zijn dat wij ons zullen beperken tot de in onze bronnen geattesteerde sancties met extra aandacht voor de veroordeling bij vrouwen. Wij zullen naast de doodstraffen aandacht hebben voor lijf –en schandstraffen, vrijheidsstraffen en vermogensstraffen. In het hoofdstuk rond de doodstraf wordt het levend begraven, de vuurdood, de ophanging, de onthoofding en de verdrinkingsdood besproken. De lijfstraffen worden verder opgedeeld in de verminkingen en de straffen aan huid en haar. Onder vrijheidsstraffen worden de gevangenisstraf en verbanning verstaan. De schandpaal komt als enige geregistreerde schandstraf aan bod. De vermogensstraffen omvatten de composities en boetes.
Bij de bespreking van de straffen mogen wij de belangrijkste figuur niet vergeten vernoemen, namelijk de beul die verantwoordelijk was voor de uitvoering van de lijf –en doodstraffen. De scherprechter was de persoon die veroordeelden aan de schandpaal stelde, die verdachten ondervroeg en folterde tijdens de tortuur, die criminelen uit de stad geselde toen zij verbannen dienden worden,… De figuur van de beul werd door de bevolking met argwaan bekeken gezien het bloed dat aan zijn handen kleefde. Maar ondanks alle afschuw en vernedering die het gevolg zijn van de uitoefening van het beroep moet toegegeven worden dat een Middeleeuwse stad als Gent niet zonder een beul kon en veel te danken had aan deze mensen. De orde en rust in een Middeleeuwse maatschappij waren gebaseerd op een hardhandige aanpak en vereisten dan ook een gewelddadige beleidslijn van hogerhand die enkel ten uitvoer kon gebracht worden met de hulp van scherprechters.
De benaming van de beul is doorheen de eeuwen vaak gewijzigd naargelang de tijdsgeest. “Beul” zelf kwam pas in gebruik in de loop van de achttiende eeuw, overgewaaid uit NoordNederland waar men de term sinds de zeventiende eeuw frequent hanteerde. In 1306 sprak een Franse tekst voor het eerst over “ pendeur” en in 1333 dook het Nederlandstalige equivalent “hangman” op, genoemd naar de belangrijkste taak van de beul. “Kok” komt in gebruik vanaf 1373 waarbij de Franstalige bronnen het synoniem “queux” verkiezen. “Kok” en “queux” zijn beide woorden met een Latijnse stam die als betekenis “de man die kookt” en
Strafrechtelijke Aanpak
151
“beul” dragen. Deze term zou in verband kunnen gebracht worden met de opdracht van de beul criminelen te behandelen als slachtvee. Het in 1431 in gebruik geraakte “bourreau” is ook in onze bronnen het vaakst aan te treffen en wordt later afwisselend vernoemd met “bourrel”. Later volgen nog een aantal overbekende termen zoals “scarpcoc” (1446), “scherprechter “ (1541), “dienaere van de justicie” (1460) en nog vele anderen616.
De werken van de beul worden in de volgende hoofdstukken uitvoerig beschreven en toegelicht om een beter beeld te scheppen van de sfeer bij executies en folteringen.
616
VAN WERVEKE, A., Gedenkbladen uit het leven onzer voorouders, Gent, 1936, pp.54-55
Strafrechtelijke Aanpak
152
HOOFDSTUK I: DOODSTRAFFEN Er bestonden heel wat manieren om een delinquent ter dood te veroordelen in de Middeleeuwen. Wij beperken ons in dit overzicht tot de straffen die in onze baljuwrekeningen aan bod kwamen. Mannelijke misdadigers ondergingen de onthoofding of een verhanging. Vrouwen werden dan weer levend begraven of stierven de vuurdood. In totaal kwamen dertien vrouwen om door de hand van de beul, wat een ontzettend hoog getal is. De doodstraf werd veelvuldiger toegepast bij mannen, want onze bronnen spreken over 38 berechte mannelijke delinquenten.
1.1. LEVEND BEGRAVEN Het levend begraven was een straf die uitsluitend op vrouwen van toepassing was. Een misdrijf dat mannen het hoofd kostte, werd bij vrouwen bestraft met een levende begraving. De straf was enkele eeuwen van kracht in het Gentse rechtsgebied. In de zestiende eeuw schrijft Keizer Karel de laatste verordening uit waarin ze werd opgenomen617. Dit besluit werd opgetekend in de tweede druk “van den 1en Placcaatboek van Vlaanderen”. Dit betekent meteen ook het einde van het strafgebruik. Een korte verduidelijking over de uitvoering van het levend begraven is hier op zijn plaats. De beul en zijn knapen maakten een graf in de grond waarin de ter dood veroordeelde diende plaats te nemen. Vaak werd een blinddoek of “snuytdoeck” op het aangezicht gelegd. De scherprechter bedekte haar lichaam en gezicht met aarde, beginnend aan haar voeten. Nadat het hele graf was opgevuld met zand sprong de beul op de aarde om het zand aan te stampen en het verstikkingsproces te versnellen618. Deze beschrijving van het begraven stamt uit een oud handschrift.
De bestraffing was een der gruwelijkste manieren om delinquenten ter dood te brengen. Ze werd dan ook heel zuinig toegepast en gereserveerd voor zware misdadigsters. Doch ontsloten de baljuwrekeningen wel negenmaal de levende begraving van een delinquente. Wij mogen met zekerheid stellen dat het om een erg hoog aantal gaat. De kasselrij Kortrijk kende voor dezelfde periode slechts één vrouw die deze doodstraf diende te ondergaan, namelijk
617
VAN WERVEKE, A., ‘Levend begraven’, in Volkskunde. Tijdschrift voor Nederlandsche folklore, onder redactie van DE MONT, P. en DE COCK, A. 1898-99, pp.110-114 618 CANNAERT, Bijdrage tot de kennis van het oude strafrecht in Vlaenderen, 3e druk, pp.312
Strafrechtelijke Aanpak
153
Elizabeth sLandsheeren voor een opzettelijke brandstichting619. Wij kwamen de straf tegen bij Bette Boens, de vrouw die het niet zo nauw nam met haar verbanningsstraf en banbreuk pleegde620. Twee vrouwen, Elizabeth Arnouds621 en Megriete vanden Buere622, werden zelfs levend begraven omwille van enkele diefstallen die zij pleegden. Lisebette Beens623, Margriete Padelare624 en Lievine Laephands625 werden alledrie levend begraven voor een moord die zij begingen. De executie van Margriete Padelare is ook terug te vinden in de stadsrekeningen, alwaar men een beschrijving geeft van de “hackersieken”. Deze akkerzieken zijn de melaatsen die net buiten de Muidepoort te vinden waren en die van de schepenen aan aalmoes kregen wanneer zij naar een terechtstelling trokken bij Muide626. Jehane Geeraerts onderging dezelfde gruwelstraf voor het ombrengen van haar kind627. Ook het schenden van de baljuws eer628 en het stichten van brand629 werd in de stad bestraft met het levend begraven. In onze bronnen onderging geen enkele man deze straf. De termen waarmee men deze doodstraf omschreef varieerden afhankelijk van de persoon die verantwoordelijk was voor de opstelling van de rekeningen. De meest voorkomende omschrijving was het Franse “enfouyé toute vive”. Ook de termen “planté” en “justicher du puits” werden gehanteerd.
Levend begraven was een doodstraf waarvoor men weinig benodigdheden diende te gebruiken. In feite was het voldoende een spade voor handen te hebben om het graf te maken waarin de delinquente plaats diende te nemen. In sommige gevallen vroeg de ter dood veroordeelde om een blinddoek voor het aangezicht. Voorts moest de scherprechter enkel zijn eigen kracht aanspreken en de persoon diep in de aarde delven.
1.2. VUURDOOD De vuurdood of verbranding van misdadigers bestond reeds in de Germaanse en Frankische periode. Het vuur moest kwade geesten verdelgen en de gemeenschap zuiveren630. In het Vlaamse recht werd de straf gehanteerd voor ketters en heksen. Ook schadelijke toverij werd 619
RENIER, N., Vrouwencriminaliteit in de kasselrij Kortrijk (1385-1515), onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit Gent, 1998, pp.105 620 A.R.A., Rekenkamers, nr.14108, 9jan1402-8mei1402, fol.120r 621 A.R.A., Rekenkamers, nr.14114, 5mei1438-12jan1439, fol.6r 622 A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 9maart1450-21sept1450, fol.5r 623 A.R.A., Rekenkamers, nr.14111, 13jan1416-11mei1416, fol.6r 624 A.R.A., Rekenkamers, nr.14111, 9mei1418-19sept1418, fol.127r 625 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 8jan1476-4feb1477, fol.169v 626 S.A.G., Stadsrekeningen, 400/13, 1422-1423, fol.70r 627 A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 28juni1449-11maart1449, fol.4r 628 A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 16sept1448-12jan1449, fol.3v 629 A.R.A., Rekenkamers, nr.14114, 12jan1439-6mei1439, fol.3v 630 MAES, L.Th., op.cit., pp.401
Strafrechtelijke Aanpak
154
bestraft op de brandstapel. Daarnaast vond men het bedrijven van tegennatuurlijke zedendelicten, sodomie, zwaar genoeg om de vuurdood op toe te passen631. Af en toe werden ook moordenaars, kinderverkrachters, brandstichters en valsmunters op de brandstapel geplaatst632. De beklaagde werd op de brandstapel aan een vuurpaal gebonden door ijzeren kettingen aan hals en onderlichaam zodat ontsnappen onmogelijk werd.
In de baljuwrekeningen werd deze straf viermaal op een vrouw toegepast waarbij twee vrouwen samen werden terechtgesteld voor tegennatuurlijke zedenfeiten633. Na drie ondervragingen bekenden Marie de Valmerbeke en Belle Wasbiers, moeder en dochter, immers “d’avoir fait le vilain pechiet contre nature”. Of de beide vrouwen tegelijkertijd op de brandstapel werden gebonden en het leven lieten, is niet duidelijk. Ook Jehane Serraes “qui confessa le testable fait de boggnerie d’avoir alé habitué en habit d’homme” stierf de vuurdood634. Christine Steyvels was de enige vrouw die door verbranding stierf in 1422 voor de moord die zij pleegde. Zij sneed haar echtgenoot, Heine Fierens, in acht stukken en gooide het lichaam in de Schelde635. De bestraffing werd op twee verschillende manieren omschreven in de rekeningen. Zo werden Christine en Jehane “condempné de ardon”, waar men voor Marie de Valmerbeke en haar dochter Belle de uitdrukking “justicié au feu” hanteerde. De staak waar de vrouwen werden aan vastgeklonken noemde men in het Frans “estaque” of “estake”. Het hout waarmee de brandstapel werd gevuld en het vuur werd ontstoken werd “bois” of “fages “ genoemd.
1.3. OPKNOPING AAN DE GALG De galg werd grotendeels voorbehouden voor dieven en stropers. Delinquenten met een verraderlijk karakter werden soms ook tot deze straf veroordeeld. Wanneer een moord, doodslag, brandstichting en zelfs verkrachting in uitzonderlijke gevallen op erg schandelijke wijze plaatsvonden, werd de dader in kwestie opgehangen door de scherprechter. De galg werd als de meest onterende straf beschouwd. Men reserveerde de ophanging dan ook enkel voor de ergste misdrijven. Weinig inwoners van de stad zelf dienden dit te ondergaan. De opknoping was bovendien een bij uitstek mannelijke straf die voor vrouwen een schending 631
VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen…, pp.164 MAES, L.Th., op.cit., pp.402 633 A.R.A., Rekenkamers, nr.14114, 10mei1434-20sept1434, fol.5r 634 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 11mei1422-21sept1422, fol.5r 635 Ibid. 632
Strafrechtelijke Aanpak
155
van de eerbaarheid vormde636. Men deed in de Middeleeuwen alle moeite de zedelijkheid bij vrouwen te behouden door hun op een andere manier te executeren dan de criminele mannen. Waar het lijk van een man open en bloot mocht gezien worden, zoals het geval was bij ophanging, onthoofding en vele andere straffen, daar werd het lichaam van een vrouw zo goed mogelijk verborgen gehouden door haar met de vuurdood te bestraffen, levend te begraven of tot de verdrinkingsdood te veroordelen.
Wij kwamen slechts twee zaken tegen waarbij wij met zekerheid kunnen stellen dat de persoon werd opgeknoopt. Daneel vanden Velde werd gehangen voor de diefstal die hij pleegde, “avoir pendu a la justice”. Het is aannemelijk dat wij hier te maken hebben met een meervoudige dief637. In grote uitzonderlijkheid onthulden de bronnen ook een vrouw die aan de galg moest voor diefstal. Neelke Jaris onderging de zelfde straf als Daneel toen de beul “avoit pendu ladicte Neelke”638. Hieruit mogen wij afleiden dat in Gent tijdens de late Middeleeuwen zowel mannen als vrouwen opgehangen werden voor zware diefstal.
Alvorens de executie van start ging sprak de priester, “le prestre”, nog enkele laatste woorden met de veroordeelde. In een lang wit gewaad en met een zwarte doek voor het gezicht werd de misdadiger op een ladder gezet. De beul trok de ladder onderuit waardoor de gehangene werd gewurgd. Begaven de koorden het, dan ging de dief vrijuit. Het lijk bleef aan de galg hangen tot het helemaal was weggerot als bewijs van zijn dood. In eerste instantie diende dit gebruik om gehangen delinquenten niet meteen te verwijderen ter afschrikking van andere dieven, maar ook het feit dat dergelijke misdadigers geen waardige begrafenis verdienden, kan hieruit geconcludeerd worden639.
1.3.1. Bestraffing van zelfmoord Wij plaatsen dit onder opknoping omdat zelfmoordenaars in de Middeleeuwen post mortem werden bestraft aan de galg. Men sleepte het lijk door de straten tot aan het galgenveld alwaar het lichaam in een vork werd gehangen. Het ophangen in een vork of mikke werd als oneervoller beschouwd dan de opknoping aan de galg. Na de tentoonstelling weigerde men het lichaam in gewijde grond te begraven. Onze bronnen ontsloten tien gevallen van
636
MAES, L.Th., op.cit., pp.395-396 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 17sept1458-8jan1459, fol.119r 638 A.R.A., Rekenkamers, nr.14118, 21dec1481-5mei1483, fol.11v 639 MAES, L.Th., op.cit., pp.399 637
Strafrechtelijke Aanpak
156
zelfmoord waarbij de beul “avoit pendu a unes fourques” het levenloze lichaam van de suïcidant.
1.4. ONTHOOFDING Onthoofding was de meest uitgesproken straf in de Middeleeuwen. Het was bovendien ook de eervolste onder de doodstraffen. Zij werd voorbehouden voor verkrachters, doodslagers, plunderaars, oproerkraaiers, straatrovers en bij uitzondering ook voor moordenaars. In sommige gevallen werd de dader tot onthoofding veroordeeld als een vorm van genade640. In Gent werden de veroordeelden naar de Hooftbrug geleid alwaar er vele toeschouwers waren verzameld om het spektakel te bezichtigen. De dader diende te knielen en het hemd van de schouders te halen waarna de priester nog enkele troostende woorden sprak. Vervolgens werd zijn hoofd op een blok gelegd en sloeg de beul in één slag het hoofd van de romp. Het zwaard diende hiervoor uiterst scherp te zijn en de beul moest zich krachtig genoeg van zijn daad kwijten. Om niet te falen verwisselde de beul vaak van zwaard. Zo zien wij dat de scherprechter in 1406 een nieuw zwaard koopt alvorens hij een veroordeelde voor vrouwenroof halsde , “une nouvelle espee pour faire ladicte justice”. Dit zwaard koste hem veertig schellingen parisis641.
De gerechtszwaarden waren qua uiterlijke kenmerken zeer typisch vervaardigd in de vorm van een processiekruis waarbij het lemmer de stok vormde, de greep de bovenarm en de stangen de zijarmen642. Men bewaarde de zwaarden zorgvuldig in de Gentse Thesaurie en koesterde een ingetogen vrees ten aanzien van de straftuigen omwille van het bijgeloof dat ervan uitging. Na honderd maal dienst moest een gerechtszwaard sowieso vervangen worden omdat de kwaliteit van het lemmer er aanzienlijk op achteruitging na elke reinigingsbeurt en de beul het risico wou vermijden het zwaard te breken tijdens het onthalzen om vervolgens zelf gedood te worden door de woedende menigte.
De baljuwrekeningen onthulden 36 onthoofdingen. Er waren een aantal casussen waarbij niet werd verduidelijkt op welke wijze de veroordeelde werd terechtgesteld, maar wij mogen
640
MAES, L.Th., op.cit., pp.392 A.R.A., Rekenkamers, nr.14109, 22sept1406-10jan1407, fol.105r 642 VAN WERVEKE, A., Gedenkbladen uit het leven onzer voorouders, Gent, 1936, pp.52-54 641
Strafrechtelijke Aanpak
157
aannemen dat het grote deel hiervan ook onthoofdingen waren, op basis van de begane misdaden. Het mag duidelijk zijn dat dit de meest toegepaste straf was in de Middeleeuwen. Wij registreerden ze in onze bronnen voor verkrachting643 (wel 12 keer), moord644, incest645,
vrouwenroof646, 650
verwondingen
vergiftiging647,
brandstichting648,
reeroof649
en
. Alle delinquenten waren mannelijk en vaak getuigden de wandaden van
een slecht karakter. Pierre de Buedel en Hannequin Wasselin werden beiden onthoofd met het zwaard voor het verwonden van een vrouw651. Het was een verachtelijke daad om binnen te dringen in het huis van Eggherar vanden Broucke, “tenu taverne de cervoyse” en diens vrouw zonder reden in elkaar te slaan. Zulke wandaad verdiende de doodstraf.
Er werden verscheidene termen gebruikt ter beschrijving van de executie. Het meest gebruikelijke was het “justicier de l’espee”, maar wij troffen voorts ook “coper la teste” en “trenchié la teste” aan. De onthoofdingsbrug werd ook op diverse wijzen omschreven, “le hault pont” of “Hooftbrugghe” of “le Hoefebrueghe”. Deze brug bevond zich in het centrum van de stad nabij het Gravensteen652 waardoor er vele toeschouwers samenstroomden om de executies van nabij te bezichtigen. Na de terechtstelling werd het hoofd vaak tentoongesteld op een rad, “mettre sur une reue”. De doodstraf en het spektakel er rond leefde in de Middeleeuwen echt als een onderdeel van de cultuur en bracht heel wat mensen op de been die getuigen wensten te zijn van het schouwspel. Dit uitgangspunt wordt echter steeds aangehaald door vele historici, maar onze bronnen zwijgen in alle talen over dergelijke massaspektakels waardoor wij deze mening niet kunnen bevestigen. Het is anderszins wel aannemelijk dat er vele mensen op de been werden gebracht bij executies, gezien de uitbundige enscenering van de straffen.
643
A.R.A., Rekenkamers, nr.14113, 10mei1423-20sept1423, fol.5r,… A.R.A., Rekenkamers, nr.14110, 12jan1411-11mei1411, fol.16r… 645 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 20sept1462-10jan1463, fol.223v 646 A.R.A., Rekenkamers, nr.14107, 13jan1399-5mei1399, fol.245r; Rekenkamers, nr.14109, 22sept140610jan1407, fol.105r, … 647 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 24maart1459-16sept1459, fol.138r 648 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 22sept1461-11jan1462, fol.196v 649 A.R.A., Rekenkamers, nr.14114, 11jan1440-9mei1440, fol.2v 650 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 18sept1468-9jan1469, fol.104r 651 Ibid. 652 VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen…, pp.157 644
Strafrechtelijke Aanpak
158
1.5. VERDRINKING De verdrinkingsdood was, net zoals het levend begraven, een straf voorbehouden aan vrouwen. Het is een executie die in de baljuwrekeningen van onze periode niet aan bod kwam. Wij mogen dan ook stellen dat ze bitter weinig werd toegepast. Er is ook niet veel bekend over de wijze waarop de terechtstelling werd voltrokken. De verdrinking kon zowel in open water als in een vat of kuip plaatsvinden653.
De stadsrekeningen maken gewag van één vrouw die in 1451-1452 van de Rode Toren het water werd ingegooid, “item den eersten dach in wedemaendt vander inghelsscher Kerstynen te executeerne ten rooden thurre int water”. De Engelse vrouw was de enige in onze onuitgegeven bronnen die op deze gruwelijke wijze werd geëxecuteerd. De baljuwrekeningen namen dit voorval echter niet op en ook het Memorieboek en Dagboek vermelden geen verdrinking als doodstraf. Er bestaat echter wel een vermelding van dit misdrijf in secundaire literatuur. Zo verhaalt Demeyer in zijn Annales voor 1452 het volgende: “Christina, scelerata mulier, Gandavi, capta ductaque ad turrim rubram, culeo insuta, in profluentem abjicitur”654. Men verklaart hier dat de vrouw niet enkel haar vader zou vermoord hebben, maar dat zij tevens reeroof pleegde op zijn lijk. Diericx stelt in zijn ‘Mémoire’ dat de verdrinkingsdood de straf bij uitstek was voor vadermoordenaars655. Wij kunnen dit echter niet beamen met behulp van onze bronnen. Mannelijke oudermoordenaars werden onthoofd en vrouwelijke criminelen levend begraven. De opmerking van Alfons Van Werveke in de ‘Gedenkbladen uit het leven onzer voorouders’ is in strijd met de conclusies uit de bronnen656. Van Werveke beweert immers dat er reeds in 1442 in Gent een verdrinking plaatsvond waarbij men de veroordeelde in een zak naaide en in de rivier wierp. Het geslacht van de delinquent is niet bekend. Wij kunnen deze zaak jammer genoeg niet bevestigen met behulp van onze gegevens.
Waar er een totaal gebrek is aan de verdrinkingsstraf in de vijftiende eeuw, daar wordt er in de zestiende eeuw regelmatig gebruik van gemaakt. Vooral ketters werden, in plaats van de vuurdood, soms verdronken657. Zowel mannen als vrouwen dienden dan in Gent deze straf te ondergaan. 653
MAES, L.Th., op.cit., pp.410 CLAEYS, P., Le bourreau de Gand, sa mission, ses fonctions, ses privilèges, Gent, Vuylsteke, 1893, pp.57 655 DIERICX, K.C., Mémoire sur la ville de Gand, Tome I, 1814-1815, pp.392 656 VAN WERVEKE, A., Gedenkbladen uit het leven onzer voorouders, Gent, 1936, pp.57 657 POELMAN, R., ‘Misdaad en straf in het oude Gent’, in De Oost-Oudburg, jaarboek 27, 1990, pp.67-68 654
Strafrechtelijke Aanpak
159
HOOFDSTUK II: LIJFSTRAFFEN Wij delen de lijfstraffen, naar het voorbeeld van andere studies658, op volgens twee subgroepen, namelijk de verminkende straffen en de straffen aan huid en haar. Het eerste deel omvat verminkingen aan de tong en het snijden van de oren. Er bestaan nog heel wat andere straffen waarbij de beul verwondingen diende aan te brengen bij een veroordeelde, denken wij maar aan het afhouwen van handen of voeten, het uitsteken van de ogen, het afsnijden van de neus,… Wij behandelen enkel de eerste twee, aangezien de andere straffen ontbreken in onze bronnen. De straffen aan huid en haar zijn onder andere de geseling, brandmerking en het branden van het haar.
2.1. VERMINKINGEN
2.1.1. Het doorboren van de tong Er bestonden verschillende soorten verminkingen aan de tong. Zo kon men de tong eenvoudigweg afsnijden met een mes of uitrukken. Als verzachting gold het afsnijden van het tongpuntje, het splijten der tong of het doorsteken ervan met een gloeiend ijzer659. Deze straf was symbolisch voorbehouden voor godslasteraars of algemeen voor misdrijven waarbij de tong het hoofdonderdeel vormde, zoals het maken van oproer en het afleggen van een valse getuigenis660. Onze bronnen maken gewag van één vrouw wiens tong doorboord diende te worden. De reden waarom haar deze verminking te beurt viel is echter niet heel duidelijk. Mergrieten Staes en Mergriete du Casteel werden ondervraagd omdat zij Jacop de Baenst, een bastaard, verzocht hadden opdat hij een zekere van Ravestain “doe wesende binne Denremonde overstaven wilde wat manieren dat men haerwaerts over hilt int hof van onsen gheduchten heeren ende elders”. Het kwam erop neer dat de vrouwen iemand hadden overtuigd een andere man in onmin te brengen aan het hof. Mergriete Staes werd hiervoor aan de schandpaal gesteld waarna de scherprechter ook haar tong diende te doorboren, “huer tonghe duerstac”661. Wat er voorts met Mergriete du Casteel gebeurde, wordt ons niet duidelijk.
658
MAES, L.Th., op.cit., pp.413 MAES, L.Th., op.cit., pp.416 660 VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedensi van het strafrecht in Vlaanderen…, pp.194 661 A.R.A., Rekenkamers, nr.14118, 19sept1484-31mei1485, fol.53v 659
Strafrechtelijke Aanpak
160
Ondanks de zware schand- en lijfstraf die Staes reeds moest ondergaan, werd zij klaarblijkelijk ook voor vijftig jaar verbannen uit Vlaanderen, getuige het verbanningsboek662. De reden voor haar verbanning die men hier noemt, is eveneens op wollige wijze omschreven, maar doet ons ook denken aan laster en eerroof. Zij zou zichzelf hebben aangezet zich “te verlievene binne Denremonde ende van daer bootscepen te bringhene up eenen persoon binnen deser stede omme dien te makene verreadere ende veand van onzen harden gheduchten eeren ende desen zinne lande van Vlaenderen”.
2.1.2. Het afsnijden van de oren Het afsnijden van één of beide oren was de meest voorkomende verminkende straf in de Middeleeuwen. Ook in onze bronnen is dit de enige lijfstraf die wij zo veelvuldig tegenkwamen. “Copper les oreilles” werd voornamelijk toegepast op dieven en beurzensnijders. Bij een eerste betrapping op kleine diefstal, werd men met de roeden geslagen. Een tweede betrapping diende met het afsnijden van één oor, meestal het linkeroor, of zelfs beide oren bekocht te worden663. Als verzachtende straf gold het afknippen van een deel van het oor of het verwijderen van beide oorlelletjes, wat bekend stond als kortoren 664.
De baljuwrekeningen maken gewag van zes delinquenten wiens oren verwijderd werden ten gevolge van diefstal. Eén man en vijf vrouwen ondergingen deze verminkende straf voor het stelen van andermans goederen. Uit onze bronnen zouden wij kunnen afleiden dat het afsnijden der oren eerder een typische vrouwensanctie was, maar wij dienen op te letten met voorbarige conclusies gebaseerd op minimale informatie. In de helft van de gevallen ging de verminking gepaard met een banstraf en /of schandstraf. Bij vier dieven, een man en drie vrouwen, werd slechts één oor afgesneden. Men vermeldt niet aan welke zijde, maar het is aannemelijk dat het hier om het linkeroor gaat. Hannin le Camere verdiende eigenlijk de doodstraf toen hij “deux cotez de femmes de petite valeur” stal uit Sint-Pieters te Gent. In acht genomen dat Hannin slechts een jonge knaap was, schonk men hem strafvermindering door één oor te knippen en een verbanning van tien jaar uit te spreken665. Ook Marguerite Pieters uit Waasmunster werd verdacht van diefstal en veroordeeld tot de doodstraf. Zij werd door de leenmannen van de hertog uitgeleverd aan de baljuw die haar gratie schonk, “veu qu’elle estoit une povre achienne femme”. 662
S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 3feb1485, fol.78r WIELANT Ph., op.cit., cap112 664 MAES, L.Th., op.cit., pp.417 665 A.R.A., Rekenkamers, nr.14110, 11jan1412-9mei1412, fol.71r 663
Strafrechtelijke Aanpak
161
De scherprechter diende op bevel van de baljuw Marguerite een stuk van haar oor te snijden666. In 1456 werden drie vrouwen tegelijkertijd berecht voor het plegen van diefstal. Lysbette Meykins “a eu deux oreilles couppées” en Jehane vander Brugghen “une oreille". De derde verdachte, Katheline Neuyts, ging echter vrijuit667.
2.2. STRAFFEN AAN HUID EN HAAR Deze straffen werden voorbehouden aan vreemdelingen, Gentse poorters konden dergelijke lijfstraffen immers afkopen. Een deel van de sancties aan huid en haar waren wettelijk vastgelegd, de overige werden door de rechters als gratie verleend. De wettelijk bepaalde straffen werden uitsluitend toegepast op hoeren en vagebonden668.
2.2.1. Geselen Onder de straffen aan huid en haar gold de geseling als de zwaarste en, in onze bronnen, de meest toegepaste. Zij werd gehanteerd ter bestraffing van beurzensnijders, kruimeldieven, vagebonden en hoeren. Er bestond een onderscheid tussen de geseling met zweep en met roede. In de baljuwrekeningen werd enkel gewag gemaakt van geselen met de roede, “aux verges”. Deze gesel was samengesteld uit takken met soepele uiteinden, waartussen brandnetels konden gestoken worden669. Het slaan van de veroordeelde kon op verschillende plaatsen in de stad gebeuren, al verschaffen de bronnen weinig duidelijkheid op dit vlak. Ook het aantal slagen dat diende uitgedeeld te worden tijdens de geseling wordt nooit gespecificeerd,
maar
vermoedelijk
werden
deze
afgestemd
op
het
fysieke
uithoudingsvermogen van de delinquent in kwestie.
De baljuwrekeningen bevatten vier mensen die gegeseld werden. Bette Pourselz en Jehan Woytin dienden de geseling zelfs samen te doorstaan nadat zij “firent mal aux gens”670. Er volgt geen toelichting omtrent de wandaden die zij begingen. Het is aannemelijk dat men in de stad Gent deze mensen liever zag gaan dan komen. Omwille van hun “onnutscepe” werd het koppel op een kar uit de stad geslagen, “on les batist de verges tous nuz”.
666
A.R.A., Rekenkamers, nr.14113, 9mei1429-19sept1429, fol.11v A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 11jan1456-9mei1456, fol.60v 668 MAES, L.Th., op .cit., pp.418 669 Ibid., pp.420 670 A.R.A., Rekenkamers, nr.141107, 17sept1397-14jan1398, fol.181v 667
Strafrechtelijke Aanpak
162
Deze kar hield op bepaalde plaatsen in de stad halt, waarop een trompetter een waarschuwing blies en de omwonenden zich rond de veroordeelde verzamelden om toe te kijken hoe de beul uithaalde met zijn roede op de ontblote schouders van de crimineel671. Maykin d’Yppre onderging net dezelfde vernedering voor het snijden van beurzen “des bonnes gens” . In haar geval aanzag men de geseling als een soort gratie, gezien haar misdaad zo onbenullig was, “si petit et innocent”672. Zelfs voor brandstichting kon men in het Middeleeuwse Gent gegeseld worden. Betkin, de dochter van een priester, werd “pour ce qu’elle avoit bouté le feu en le maison de Jaques Nute mais ne fist point de mal" voor drie achtereenvolgende dagen aan de schandpaal gesteld en met roeden geslagen673.
In onze bronnen is het opvallend dat er vanaf het eerste kwart van de vijftiende eeuw geen enkele delinquent meer werd gegeseld. Of dit zuiver toeval is of samenhangt met een veranderend strafklimaat vergt nader onderzoek.
2.2.2. Het branden van het haar Het branden van het haar als lijstraf komt niet vaak voor in de bronnen, noch in de literatuurstudies. Het scheren van het hoofd daarentegen werd vaker toegepast. In ieder geval was het verlies der hoofdhaar een schandelijke straf voor de delinquent en een ideale manier om de misdadiger kennelijk te maken aan andere poorters674. Ook het afsnijden van de oren was een handig middel om misdadigers te herkennen.
Drie vrouwen werden samen aan de beul uitgeleverd “pour cause qu’ilz avoient donné leurs amis par amours broués pour les ensorcelier et tellement que aucuns d’iceulx esté en peril de morir”. Cateline Smeets, Josine vander Muelne en Mergriete sGraven werden elk twee dagen op het pillorin tentoongesteld waarbij op de tweede dag hun haren werden verbrand, “furent bruléz leurs chevieulx”675. In het Dagboek van Gent wordt de datum van deze tentoonstelling vermeld, namelijk op 24 november 1459. Cateline, Josine en Mergriete waren klaarblijkelijk “drie wyven van lichten levene” die hun vriend “hadde ghegheven zulcke substancie onnatuerlic ende ongheoorlooft eeneghen meynsche, omme dat hy te liever hebben zoude”676. 671
MAES, L.Th., op.cit., pp.420 A.R.A., Rekenkamers, nr.14109, 27sept1408-14jan1409, fol.220v 673 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 5mei1421-22sept1421, fol.7r 674 MAES, L.Th., op.cit., pp.422-423 675 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 16sept1459-14jan1460, fol.144r 676 FRIS, V., Dagboek van Gent van 1447 tot 1470 met een vervolg van 1477 tot 1515, 2delen, Gent, 1901-1904 (Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen, 4de reeks, nr.12), op.cit., pp.188 672
Strafrechtelijke Aanpak
163
Het drankje had tot doel om de liefde van hun vrienden weer op te wakkeren en intenser te maken. Eén van hen verkeerde hierdoor in levensgevaar, volledig tegen het christelijke geloof in. Na hun bestraffing werden de vrouwen uit de stad gebannen.
2.2.3. Brandmerking De brandmerking verwezenlijkte, evenals het afsnijden van de oren en het branden van het hoofdhaar, het doel daders onmiddellijk herkenbaar te maken. Elke stad bezat haar eigen brandmerk waardoor een recidivist geografisch geïdentificeerd kon worden677. Men bracht met een gloeiend ijzer, in vele gevallen een afdruk van de stadssleutel, een figuur aan in het gezicht, op de wangen, de kin of het voorhoofd. Het aanbrengen van een sleutel als merk zorgde voor de typische benaming van deze straf, namelijk het ‘sleutelen’678 en maakte van de straf eerder een schandelijke manier van sanctioneren dan een lijfelijke bestraffing679. Dieven werden soms gebrandmerkt met de galg. De straf werd eerst toegepast op vervalsers en later pas op dieven en vagebonden. Naderhand verbood het Canonieke recht de brandmerking in het aangezicht en werd de straf uitgevoerd op de rug. De Roomse kerk verafschuwde de verminking van het gezicht ten zeerste omdat het gemaakt zou zijn naar de vorm en beeltenis van God680. Maar deze kerkelijke ideeën vonden pas ingang in onze contreien rond het midden van de zestiende eeuw681. Het is de vraag in hoeverre deze straf haar invloed dan verloor en haar belangrijkste doel als herkenningsmiddel kwijtspeelde. De rug was immers geen lichaamsdeel dat zichtbaar was voor andere mensen. Zoals alle lijfstraffen miste de brandmerking op deze manier grotendeels haar doel682.
De baljuwrekeningen getuigen van één geval van brandmerking in de door ons bestudeerde periode. Het mag duidelijk zijn dat wij hier niet te maken hebben met een frequent toegepaste bestraffing. Amelberghe de Lokerne werd in 1419 als enige vrouw veroordeeld tot de brandmerking voor het afleggen van een valse eed, “signez d’un fer ardant en la jooe pour faulx serment”. Het brandmerken was een straf die amper op zichzelf uitgevoerd werd. Ze werd meestal toegepast in combinatie met een schandstraf, zoals geseling of schavottering, of
677
MAES, L.Th., op.cit., pp.423 VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen…, pp.194 679 VAN WERVEKE, A., Gedenkbladen uit het leven onzer voorouders, Gent, 1936, pp.50 680 DE DAMHOUDERE, J., Practycke in criminele saecken, Rotterdam, 1660, cap.124, op.cit. 681 CATE, C.L. ten, Tot glorie der gerechtigheid. De geschiedenis van het brandmerken als lijfstraf in Nederland, Amsterdam, 1975, pp.42 682 MAES, L.Th., op.cit., pp.425 678
Strafrechtelijke Aanpak
164
gevolgd door de verbanning. Amelberghe werd, naast het brandmerken, voor onbepaalde duur aan de schandpaal gesteld683.
683
A.R.A., Rekenkamers, nr.14111, 8mei1419, 18sept1419, fol.163v
Strafrechtelijke Aanpak
165
HOOFDSTUK III: VRIJHEIDSSTRAFFEN
3.1. GEVANGENISSTRAF De gevangenisstraf maakt deel uit van de vrijheidstraffen, waartoe ook de verbanning en de galeien behoren. In de moderne opvattingen wordt de gevangenisstraf als de spil van het strafrecht beschouwd. Dit geldt echter niet voor de Middeleeuwen, waar deze straffen van ondergeschikt belang waren. In de meerderheid van de gevallen werd de gevangenis slechts als een bewarende maatregel gehanteerd684. In afwachting van hun vonnis, worden de verdachten tijdelijk opgesloten in een stedelijke bewaarplaats685. Daarnaast werd deze straf ook gebruikt als dwangmiddel bij wanbetalers van boetes, als sanctie voor ketters en als middel voor de korte opsluitingen. Dit is een gevangenisstraf tussen de vijftien en de veertig dagen, die, althans zo stelt Van Caenegem in zijn werk, als vervanging geldt voor de korte verbanning. Het beoogde doel wordt zo bereikt, namelijk het tijdelijk verwijderen van de delinquent uit de maatschappij om hem tot inkeer te brengen. In onze bronnen kwamen wij geen enkele levenslange gevangenisstraf tegen, noch een hechtenis als enige tuchtmaatregel. De misdadigers werden enkel tijdens hun voorarrest in de gevangenis opgesloten. Hierna volgt een klein woordje uitleg over de werking van het gevangeniswezen in het graafschap Vlaanderen686.
Zoals hierboven vermeld werd deze straf voor verschillende doeleinden aangewend. In eerste instantie gebruikte men het als preventiemiddel. Preventieve opsluiting werd ingelast in afwachting van de voltrekking van de straf. In de meeste gevallen ging het om een lijfstraf of een verbanning. Er bestond geen maximumduur voor de opsluiting, doch schrijft Gheldolf voor bepaalde misdrijven wel een minimumperiode voor. Zo stelt hij dat personen die met gestolen goed worden betrapt, voor drie dagen de gevangenis invliegen, waarbij op de derde dag het oordeel van de schepenen wordt geveld.
684
GHELDOLF, A.E., Coutumes des pays et comté de Flandre. Coutume de la ville de Gand, deel I, Brussel, 1868, pp.50 "...De ghevanghene van cryme staende ter kennesse van Scepenen werden ghelevert den cypier in ’t chastelet, vanghenesse der voorseyde stede, die welcke ghehouden es, note te houdene van der date van den inbrynghene, naemen ende toenamen van den ghevanghene ende ieghens wien…”. 685 VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen…, pp.227 686 KINT, A., Het gevangeniswezen in het graafschap Vlaanderen tijdens de late Middeleeuwen (14e-15e eeuw), (onuitgegeven licentiaatverhandeling) UGent, 1987-1988
Strafrechtelijke Aanpak
166
Bleken zij schuldig, dan behoorden zij daar te blijven tot hun proces687. Gevangen vrouwen durfden wel eens te verklaren dat zij zwanger waren om alzo hun tijd in de gevangenis te verlengen en de dag van de executie te kunnen uitstellen688. Als tweede toepassing, schakelde men gevangenisstraffen in als dwangmiddel. Wanneer schuldeisers ondervonden dat hun schuldenaars zich er niet toe aanzetten hun schuld af te lossen, konden zij een beroep doen op de schepenen om de nalatige betalers in kwestie aan te manen en/of op te sluiten. Bij moord werd de schuldige partij opgesloten in het Steen tot er zoengeld was betaald. Personen die hun ‘straf ontliepen’ door een compositie af te sluiten, zaten meestal op dat moment in voorhechtenis. Door betaling werd men vrijgelaten. Een laatste toepassing van de gevangenis in de Middeleeuwen is de opsluiting als straf. De gevangenisstraf werd aangewend bij misdrijven tegen de morele integriteit en bij strafbare feiten tegen de openbare orde en veiligheid. Zo werd Anthoine Lepaens in 1416 gevangengenomen, “prins et emprisonné” in de Vier Ambachten voor het verkrachten van Katerine Stauts689. Wanneer de beklaagde voor een derde maal schuldig werd geacht voor overspel of echtbreuk, dan legde men hem een gevangenisstraf van zes weken op. Over het algemeen werd de gevangenis voorbehouden voor misdadigers van kleine delicten die de rust en orde verstoren en bedroeg de termijn slechts één dag of nacht tot hoogstens enkele dagen.
Gent kende destijds twee gevangenissen binnen de stadsmuren, het vorstelijke en het stedelijke huis van bewaring690. Deze laatste gevangenis werd het “chastelet” genoemd onder bewaking van de amman, anderzijds bestond er ook een grafelijke gevangenis in het Gravensteen. De benaming van de stedelijke gevangenis zou gebaseerd zijn op de naam van de Parijse baljuwrechtbank, “le Grand Châtelet” en op die van de gevangenis van de Franse hoofdstad, “le Petit Châtelet”691. In het “chastelet” werden alle gearresteerden uit het schependom
opgesloten,
het
Gravensteen
daarentegen
diende
enkel
voor
de
gevangengenomen delinquenten uit de kasselrijen van Oudburg en de Vier Ambachten. Het stedelijke slot had hoofdzakelijk als doel de personen in voorhechtenis te houden, waar het 687
GHELDOLF, A.E., Coutumes de la ville de Gand, Brussel, 1862, I, (Koninklijke Commissie OWVB), pp.452 PIÉRARD, C., ‘Peines infligées aux femmes délinquantes, à Mons, au XVe siècle’, in Standen en Landen, 22, 1961, pp.91 689 A.R.A., Rekenkamers, nr.14111, 21sept1416-11jan1417, fol.46v 690 KINT, A., Het gevangeniswezen in het graafschap Vlaanderen tijdens de late Middeleeuwen (14e-15e eeuw), onuitgegeven licentiaatverhandeling UGent, 1987-1988 691 VAN WERVEKE, A., Gedenkbladen uit het leven onzer voorouders, Gent, 1936, pp.44 De naam van de Parijse gevangenissen zou geen onbekende geweest zijn in Vlaanderen, want het was immers daar dat de Franse koning Phillipe-le Bel (ie. Filips IV de Schone) de Vlaamse edellieden had opgesloten toen zij Philippina, de dochter van Gwijde van Dampierre, die als gijzelaarster naar Parijs trok, vergezelden. 688
Strafrechtelijke Aanpak
167
Gravensteen eerder de misdadigers herbergde die een boete dienden te betalen. Het “chastelet” was een zelfstandig gebouw met de opsluiting van gearresteerden als enige functie. De gevangenen werden individueel bewaard of in groep. Vrouwen en mannen trachtte men zoveel mogelijk te scheiden en de financiële status werd vaak als parameter gehanteerd bij het delen van de groepen. Ook de reden van arrestatie werd soms in rekening gebracht bij het plaatsen van de gearresteerde in de gevangenis. De stedelijke gevangenis van Gent komt voor het eerst ter sprake in een stuk tekst, gedateerd op 8 februari 1294 waarbij de graaf van Vlaanderen, destijds Gwijde van Dampierre, een overeenkomst sloot met de 39 schepenen. Hierin werd bepaald dat de schepenen een huis “tusschen Leie en Schelde “dienden te schenken aan de amman alwaar hij alle gevangenen kan opsluiten692. Van Werveke legt uit hoe de gevangenis er verder langs de buitenzijde diende uit te zien, maar voegt geen verklarende voetnoten toe waardoor de afkomst van zijn informatie onduidelijk blijft. Wij baseren ons louter op de toelichting van de hand van Van Werveke. Op een plaat van Sanderus, de “Flandria Illustrata”, wordt de gevangenis geschetst op de Korenmarkt op de plaats waar zich nu het huidige Postgebouw bevindt. Het zou een uit de dertiende eeuw stammend herenhuis zijn met een rechthoekige gevel en kleine vensters voorzien van tralies. Het kasteel van Rupelmonde naar een prent uit de Flandria Illustrata van A. Sanderus (1586-1644)693
Naast de voornoemde gevangenissen in de stad Gent zelf, kende het graafschap Vlaanderen ook een staatsgevangenis uit
1180
in
het
kasteel
van
Rupelmonde. Het bevond zich op de oevers van de Schelde en de walgracht van het kasteel was via een inham verbonden met de rivier waardoor de poort slechts te bereiken was met een valbrug. Van bij zijn oprichting deed het kasteel dienst als gevangenis waar de graaf van Vlaanderen vooral die criminelen liet opsluiten die hij als een gevaar voor zijn leven beschouwde of zij die het land in beroerte konden brengen694. 692
VAN WERVEKE, A., Gedenkbladen uit het leven onzer voorouders, Gent, 1936, pp.42-43 Ibid., pp.47 Deze ets van de hand van Sanderus geeft een waarheidsgetrouw beeld van de toestand van het kasteel in 1641. Het gebouw stamt uit 1180 en werd in de Romaanse stijl gebouwd met opvallend veel gelijkenissen met het Gentse Gravensteen. 694 Ibid., pp.47-49 693
Strafrechtelijke Aanpak
168
Zo verklaren onze bronnen dat de Duitse vrouw die zich valselijk uitgaf voor “dame de Guyenne”, de oudste zuster van de graaf Filips de Goede, na drie dagen aan de schandpaal te staan werd overgebracht naar het kasteel van Rupelmonde, “ou chastel de Rueplemonde”695.
3.2. VERBANNING Een verbanning had in feite hetzelfde doel als een gevangenisstraf, namelijk het tijdelijk of eeuwig verwijderen van een delinquent uit de samenleving. Deze verwijdering diende in de eerste plaats om de misdadiger tot inkeer te laten komen en te laten boeten voor zijn wandaden. Een belangrijkere reden die schuilgaat achter deze straf is het uitzuiveren van de maatschappij. Door zware criminelen uit de stad te wijzen, hoopte men een vreedzamere samenleving te bekomen. Het probleem was echter dat op deze manier de misdaad werd verplaatst, maar niet opgelost. De bannelingen trokken immers naar andere contreien waar men vlug doorhad dat het om misdadigers ging die nergens welkom waren en verstoten van werk bleven696. Bovendien trok de stad Gent op haar beurt ook verbannen delinquenten uit andere steden en plattelansdistricten aan wat de bestrijding van criminaliteit binnen de stadsmuren enorm bemoeilijkte. De banneling werd afgesloten van zijn familie en had geen enkele vorm van inkomen. Het was niet meer dan logisch dat hij zich richtte tot bedelarij of misdaad om te overleven. Toch werd de verbanning veelvuldig gehanteerd in de Middeleeuwen, al was het maar om haar kosteloze aanpak. In feite kunnen wij spreken van een winsituatie over de hele lijn ten voordele van de stedelijke overheid. In jaren van armoede, voedselschaarste en hongersnood waren een aantal minder monden te voeren enorm handig waardoor bannelingen eigenlijk een gunst aan de stad verleenden. Maar bovendien kon de overheid ook winst slaan uit de som die de teruggeroepen bannelingen ophoesten om de stad weer te mogen binnenkomen. Daarenboven leende de banstraf zich optimaal tot het afmeten van de zwaarte van het misdrijf: hoe zwaarder het gepleegde delict, hoe langer de verbanning697. Zij kon in combinatie met een lijfstraf of onterende straf worden uitgesproken of als alleenstaande hoofdstraf. Er bestonden drie termijnen: de eeuwige, de herroepelijke en de tijdelijke verbanning698. De levenslange banstraf als hoofdstraf betekende dat de delinquent als dood werd beschouwd, ook zijn bezittingen werden geconfisqueerd.
695
A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 10jan1424-8mei1424, fol.5v ZAREMSKA, H., Les bannis au Moyen Age, Paris, Aubier, 1996, pp.24 697 MAES, L.Th., op.cit., pp.444-445 698 MAES, L.Th., op.cit., pp.446 696
Strafrechtelijke Aanpak
169
Wij kwamen haar niet letterlijk tegen in onze bronnen. Wat echter wel voorkwam was de verwijzing naar een verbanning als kapitale straf zonder specificatie van de termijn. Het is aannemelijk dat hier om een eeuwige verbanning ging. Bannelingen konden evenwel teruggeroepen worden door de heer, maar de meeste verbanningen werden uitgesproken voor een bepaalde duur tussen 1 en 50 jaar. Andere toepassingsmogelijkheden van de verbanning zijn als dwangstraf in combinatie met een boete of als bijkomende straf. De invloed van het canonieke recht op wereldlijk vlak is het beste voelbaar in deze procedure want de verbanning werd gezien als een soort van bedevaart waarbij de banneling een bepaald territorium moest verlaten en waarbij gemikt werd op de bereidheid van de bestrafte zijn daden te overdenken. De meest doeltreffende manier om iemand aan te zetten tot zelfreflectie is de persoon tot isolatie dwingen en speculeren op diens wil om een verzoening te forceren. Uit verschillende ordonnanties terzake, stammend uit de veertiende eeuw, blijkt duidelijk welke machtsstrijd er aan de gang was tussen de grafelijke instanties en de stedelijke overheid op het vlak van herroeping van banstraffen699. Gheldolf neemt in zijn overzicht van het midden van de negentiende eeuw diverse ordonnanties op, afkomstig van de graaf Lodewijk van Male700 en de Gentse schepenen701, die betrekking hebben op “le rappel du ban et la nécessité du consentement des échevins de Gand”. De graaf of soevereinbaljuw was bevoegd voor de terugroeping van bannelingen in het land, de schepenen beslisten in deze voor de stad 702. Het ging in onze bronnen allemaal om verbanningen uit het graafschap Vlaanderen, geen enkele bannelinge werd enkel de toegang tot de stad Gent geweigerd. Dit is logisch aangezien de uitspraak van de Gentse schepenen ook meteen de toegang tot heel Vlaanderen belette. In vele gevallen werd de banneling uit de stad gegeseld, “batu des verges”.
In de baljuwrekeningen troffen wij de verbanning een kleine dertig keer aan. In het verbanningsboek daarentegen werden wel 200 vrouwen opgenomen die verbannen werden tussen 7 april 1473 en 20 december 1515. De opgelegde termijn varieerde van drie tot vijftig jaar. Hoewel er zware sancties stonden op het doorbreken van de verbanning, de banbreuk703, werd in onze bronnen geen enkele maal de straf op voorhand bepaald.
699
GHELDOLF, A.E., Coutumes des pays et comté de Flandre. Coutume de la ville de Gand, deel I, Brussel, 1868, pp.520-521 en pp.541-542, 700 Deze ordonnantie werd uitgevaardigd op 3 augustus 1351 te Gent. 701 De ordonnantie, afkomstig van de schepenen, dateert van 7 jaar later op 5 juli 1358. 702 VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen…, pp.150 703 zie banbreuk pagina 124
Strafrechtelijke Aanpak
170
Zo stierf Bette Boens een gruwelijke dood nadat zij het riskeerde zich in de stad Gent te begeven tijdens haar verbanning704. Bette werd levend begraven door de scherprechter.
704
A.R.A., Rekenkamers, nr.14108, 9jan1402-8mei1402, fol.120r
Strafrechtelijke Aanpak
171
HOOFDSTUK IV: SCHANDSTRAFFEN De onterende straffen hadden tot doel de goede naam en faam van de delinquent door het slijk te halen. Er bestond een onderscheid tussen de eerloosheid in facto en in jure. De eerloosheid in feite had geen juridische basis en was enkel het gevolg van niet-strafbare feiten die weerzin opwekten bij stadsgenoten. De medeburgers hielden personen die onterende beroepen uitoefenden voor eerloos. De eerloosheid in rechte daarentegen vormde het resultaat van een rechterlijke veroordeling705. De onterende straffen, zoals de schandpaal, dienden voor het voor schut zetten van de dader. In de minste gevallen werd de schandstraf als hoofdstraf uitgevoerd, veelvuldiger kwam het voor dat zij als begeleidende straf diende.
4.1. SCHANDPAAL De schandpaal was zonder twijfel de vaakst voorkomende sanctie onder de onterende straffen en in onze baljuwrekeningen was zij zelfs de enige geattesteerde schandstraf. De delinquent werd op een verhoog geplaatst, goed zichtbaar voor alle geïnteresseerden, en met ijzeren kettingen vastgeklonken of koorden opdat hij/zij niet zou kunnen vluchten. De schandpaal bevond zich voor het Gravensteen, ter hoogte van de huidige Groentenmarkt. Pelorijn was een term die niet enkel diende ter aanduiding van de schandpaal, maar die ook gehanteerd werd bij het spreken over een schavot. Het schavot van de Gentse schepenen bevond zich vastgehecht aan de buitenmuur van het Vleeshuis en kwam in 1326 voor het eerst ter sprake in een tekst706. Dit schavot aan de Vismarkt, thans Groentenmarkt, bleef slechts in gebruik tot 1529 waarna het verhuisde naar de Korenmarkt voor het gebouw van de gevangenis, het “chastelet”. De plaats van de schandpaal is geen uitzondering, want in de meeste steden kreeg het ‘pilorijn’ een centrale plek toegewezen daar de schandstraf een publieke aangelegenheid was. De straf werd meestal uitgevoerd op drukke marktdagen wanneer veel mensen de straat op kwamen. De beschuldigde droeg een bordje met de omschrijving van zijn misdrijf op om de omstanders op de hoogte te brengen. De schandpaal diende ook om afgehouwen ledematen aan tentoon te stellen of namen van voortvluchtigen bekend te maken.
705 706
MAES, L.Th., op.cit., pp.425-430 VAN WERVEKE, A., Gedenkbladen uit het leven onzer voorouders, Gent, 1936, pp.63
Strafrechtelijke Aanpak
172
De baljuwrekeningen waren een bron van informatie over deze onterende straf. Zo bleken in Gent wel 24 criminelen tot de schandpaal veroordeeld tussen 1385 en 1515. Wij noteerden eenentwintig vrouwelijke criminelen en slechts vier mannelijke delinquenten. Hieruit valt af te leiden dat de schandpaal eerder werd voorbehouden aan vrouwen. Het is echter niet zeker of dit een correcte conclusie is op basis van onze bronnen. Wij dienen in ogenschouw te nemen dat de geattesteerde gevallen in onze studie enkel vrouwencriminaliteit behelzen. De delicten waar geen vrouwen bij betrokken waren, noch als dader, noch als slachtoffer, werden niet weerhouden. Dit zorgt ervoor dat onze cijfers geen complete doorsnede vormen van de Gentse criminaliteit in de Bourgondische periode. De straf werd toegepast bij diefstal707, vervalsing (valse eed708, valse identiteit709, valse getuigenis710), slaan711, opzettelijke brandstichting712, kansspelen en vloeken713, incest714, oplichting715, het toebrengen van verwondingen716, vergiftiging717, laster718, het te vondeling leggen van een kind719, het pooierschap720,… Het mag duidelijk zijn dat deze straf op heel uiteenlopende misdrijven werd toegepast. De zware delicten als moord, doodslag en verkrachting ontbreken echter volledig in deze opsomming, wat er op wijst dat men zich toch bewust was van een zeker onderscheid in zwaarte tussen de verscheidene misdrijven. Er werden ook diverse benamingen gehanteerd om de bestraffing in de bronnen te beschrijven, “mettre au cep”721, “mis sur un eschavalt”722, “miz au pillorin”723, “pillorié”724, “int pillorin gesteld”725. In enkele gevallen gaf men een gedetailleerde aanduiding van de duur van de tentoonstelling. Wij vermoeden dat in alle andere gevallen waar men geen specifieke periode vernoemt de schavottering slechts voor één dag gold. Marie sVane moest het langst aan de kaak gesteld 707
A.R.A., Rekenkamers, nr.14111, 11mei1416-21sept1416, fol.23v; Rekenkamers, nr.14115, 4sept144411jan1445, fol.4r; Rekenkamers, nr.14116, 10jan1463-10mei1463, fol.235r; Rekenkamers, nr.14120, 27sept1507-27sept1509, fol.50r 708 A.R.A., Rekenkamers, nr.14111, 8mei1419-18sept1419, fol.163v 709 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 20sept1423-10jan1424, fol.8v 710 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 8mei1424-18sept1424, fol.5r 711 A.R.A., Rekenkamers, nr.14113, 9jan1430-8mei1430, fol.3r 712 A.R.A., Rekenkamers, nr.14113, 8jan1431-7mei1431, fol.4v 713 A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 14jan1443-6mei1443, fol.3v 714 A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 8mei1447-18sept1447, fol.3r 715 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 14jan1454-6mei1454, fol.22v; Rekenkamers, nr.14117, 5mei146622sept1466, fol.37r; Rekenkamers, nr.14118, 21dec1481-5mei1483, fol.11v 716 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 17sept1458-8jan1459, fol.119r 717 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 16sept1459-14jan1460, fol.144r 718 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 5mei1460-21sept1460, fol.158v 719 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 22sept1466-12jan1467, fol.43v 720 A.R.A., Rekenkamers, nr.14118, 1okt1488-1okt1489, fol.80v 721 A.R.A., Rekenkamers, nr.14111, 11mei1416-21sept1416, fol.23v 722 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 20sept1423-10jan1424, fol.8v 723 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 8mei1424-18sept1424, fol.5r 724 A.R.A., Rekenkamers, nr.14118, 21dec1481-5mei1483, fol.11v 725 A.R.A., Rekenkamers, nr.14118, 19sept1485-31mei1585, fol.53v
Strafrechtelijke Aanpak
173
worden, namelijk voor zeven opeenvolgende dagen, “par VII jours”. Bijkomend werd zij voor 50 jaar verbannen “pour fait deposer faulx tiesmoignage”726. Een week was heel lang in vergelijking met de andere straffen. Twee vrouwen en een man dienden elk drie dagen tentoongesteld te worden voor respectievelijk het stelen van “certaine quantité de viestemens de femme”727, voor het aannemen van een vervalste identiteit728 en voor het vloeken tijdens het dobbelen, “fais le jeu de dez il mandist et despita Dieu et sa mere”729. Catheline Smeets, Josine vander Muelne en Mergriete sGraven dienden elk twee dagen aan de schandpaal te staan voor het toedienen van een liefdesdrankje aan hun verloofden730. Op de tweede dag werd hun haar verbrand als bijkomende straf. Opvallend is dat Cateline vanden Brouke voor hetzelfde misdrijf slechts één dag werd tentoongesteld731.
Het leeuwendeel van de criminelen onderging na de uren op het pelorijn een bijkomende straf. Meestal volgde een verbanning op de schandstraf, maar wij noteerden ook enkele lijfstraffen, zoals het branden van het haar732 en het snijden van de oren733. Wij gingen ervan uit dat de bestraffing aan de schandpaal steeds doorging aan het Gravensteen. Bij de registratie van één vrouw in de baljuwrekeningen werd expliciet de plaats van schavottering vernoemd. Cerlie, de vrouw die zich valselijk uitgaf als “dame de Guyenne”, werd op de Vismarkt geschavotteerd, “sur un eschavalt ou milieu de marchiet de poison de Gand par III jours”734. Elisabeth de le Kerckhove werd betrapt op het stelen van vrouwenkledij. Zij werd als Gentse poorteres in de boeien geslagen, “mettre au cep” wat voorgeschreven werd door het oude gewoonterecht, “selon l’ancien coustume”. Zij diende drie uur per dag op drie opeenvolgende dagen tentoongesteld te worden tot de hertog langskwam “au d’arrain jour” en Elisabeth opmerkte. “Monseigneur le duc en passant par devant ledit cep ou elle estoit lui fist grace et mettre hors dudit cep et lui pardonna tou ce en qouy elle se povoit avoir messusé tant punicon corporelle comme civille". Hier wordt duidelijk dat men ook voor een onterende straf als de schandpaal gratie kon krijgen. Ten slotte stootten wij nog op twee uitzonderlijke verhalen. De beul moest Nelekin vanden Broucke voor haar wandaden “achterstrate” voeren in plaats van aan de schandpaal stellen. 726
A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 8mei1424-18sept1424, fol.5r A.R.A., Rekenkamers, nr.14111, 11mei1416-21sept1416, fol.23v 728 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 20sept1423-10jan1424, fol.8v 729 A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 14jan1443-6mei1443, fol.3v 730 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 16sept1459-14jan1460, fol.144r 731 Ibid. 732 zie supra 733 A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 4sept1444-11jan1444, fol.4r 734 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 20sept1423-10jan1424, fol.8v 727
Strafrechtelijke Aanpak
174
Zij verstopte immers een dode kat in een doos en begroef deze “doende te verstane dat zou van eenen dooden kinde gheleghen was ende mesbaren”735. Een schandtocht hield in dat de veroordeelde te voet of op een kar door de stad werd rondgeleid en bepaalde schandelijke kledij diende aan te trekken. Met behulp van een schandelijke enscenering was de ontering door de gemeenschap een feit en werd het slachtoffer op hoongelach onthaald736. Christine Steyvels, de reeds besproken moordenares, diende met de vuurdood berecht te worden. Zij werd door de scherprechter op een kar naar de plaats van executie gebracht. De voorwerpen die symbool stonden voor de moord die zij pleegde werden aan haar voeten meegevoerd op de kar, “avecq les materies et abillemens dont elle avoit perpetrer ledit murdre”737. Ook dit was een soort van schandelijke optocht doorheen de stad waarbij alle poorters onmiddellijk op de hoogte werden gesteld van de gruweldaden die Steyvels op haar echtgenoot had begaan. De techniek, waarbij de beschuldigde tentoongesteld werd vergezeld van enkele voorwerpen die zijn of haar misdrijf symboliseerden, werd ook toegepast bij de schandpaal. Een rapendief bijvoorbeeld werd geschavotteerd beladen met rapen738. Op deze manier wist de hele gemeente onmiddellijk wat de geschavotteerde mispeuterd had en dat was meteen het beoogde doel van dergelijke schandstraffen.
735
A.R.A., Rekenkamers, nr.14118, 1okt1488-1okt1489, fol.81r DE WIN, P., De schandstraffen in het wereldlijk strafrecht in de Zuidelijke Nederlanden van de Middeleeuwen tot de Franse Tijd bestudeerd in Europees perspectief, (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België), Brussel, 53, 1991, nr.139, pp.33-35 737 A.R.A., Rekenkamers, nr.14112, 11mei1422-21sept1422, fol.5r 738 MAES, L.Th., op.cit., pp.429 736
Strafrechtelijke Aanpak
175
HOOFDSTUK V: VERMOGENSSTRAFFEN 5.1. COMPOSITIERECHT739 Strikt genomen is de compositie geen straf, maar eerder een compromis ter vervanging van een zwaardere straf. De baljuw, die in Vlaanderen belast was met het opsporen van misdrijven en misdadigers, sloot een geldelijke overeenkomst, het composeren, met een verdachte. De term ‘compositie’ kende reeds een lange geschiedenis vóór de Middeleeuwen. In de Germaanse periode doelde men met het composeren op het afkopen van de vete tussen twee families na het plegen van een misdrijf. Het zoengeld, ‘faidus’ genaamd, diende betaald te worden aan de familie van het slachtoffer. Daarnaast was de dader verplicht een bepaalde som, ‘fredus’, af te dragen aan de vorst. Dit vorstelijke recht zal echter verdwijnen bij de afbrokkeling van het staatsgezag na de Karolingische periode. In de twaalfde eeuw kende de centrale macht een wederopbloei onder Filips van den Elzas. Een netwerk van baljuws en andere grafelijke ambtenaren werd op poten gezet om zijn gezag in Vlaanderen te verzekeren. De baljuw oefende van toen af aan het vorstelijke recht uit om de criminaliteit te beteugelen in naam van de graaf. Bij het composeren had de baljuw de touwtjes in handen om de verdachte een gunst te schenken en zijn straf te vergeten in ruil voor een financiële overeenkomst.
In onze bronnen hanteerde men in de meeste gevallen het Franse equivalent
voor
composeren, “composer” of “faire des compositions”. Ook vrede maken, “faire paix”, was een synoniem voor het afsluiten van een compositie. Uitzonderlijk troffen wij in de kantlijn van de baljuwrekeningen een opmerking van de Rekenkamer uit Rijsel aan, waarbij men de baljuw terechtwees voor het valselijk composeren. Het mag duidelijk zijn dat de baljuw zichzelf het recht had toegewezen om een oordeel te vellen over het lot van delinquenten.
Wij concluderen uit de bestudering van de baljuwrekeningen dat het composeren een techniek was die bij heel uiteenlopende delicten kon toegepast worden. Enkel moordenaars kwamen niet in aanmerking hun wandaad af te kopen. Ook sodemieters konden niet rekening op het begrip van de overheid en werden zonder pardon ter dood veroordeeld.
739
VAN ROMPAEY, J., ‘Het compositierecht in Vlaanderen’, in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 1961, deel 29, pp.43-79
Strafrechtelijke Aanpak
176
Andere zware misdrijven zoals incest740 en doodslag741 konden wel afgekocht worden en ook diefstal742 en verkrachting743 waren misdrijven die gecomposeerd konden worden. Het is duidelijk dat in de meeste van deze gevallen de compositie werd gesloten uit noodzaak. De baljuw zag zich verplicht het zekere voor het onzekere te kiezen in situaties waar het bewijsmateriaal erg gebrekkig was. Om de verdachte niet aan een veroordeling te laten ontsnappen koos de baljuw voor het geld. Zo kwam Lievin Waselin er goedkoop vanaf als hoofdverdachte in een vrouwenroofzaak. Samen met enkele compagnons nam hij Zoetin hardhandig mee. Maar geen enkele partij kwam zich beklagen over het feit waardoor de baljuw vreesde voor de aanklacht. Lievin kon composeren voor XL lb.par. Nochtans had de man de onthoofding verdiend voor dergelijk misdrijf, “seloncq les priveleges dela ville de Gand on lui eust coppé la teste”744. Ook misdrijven die reeds verjaard zijn, komen in aanmerking voor een compositie, zelfs al hebben wij te maken met zware feiten. Guille van Overacker kon composeren voor 36 lb.par. nadat hij meer dan dertig jaar geleden twee vrouwen hielp roven, “qui passé a XXX ans”745. In totaal ontsloten de bronnen meer dan 160 composities waarbij vrouwen betrokken waren. Het spreekt voor zich dat composeren een wijdverbreide techniek vormde ter beteugeling van de misdaad746. De bepaling van de hoogte van de compositiesom is niet eenduidig. Er bestonden zelfs geen vaste tarieven per misdrijf. De som varieerde van delict tot delict, afhankelijk van de omstandigheden waarin het misdrijf werd gepleegd. Opvallend is dat van armere burgers een lagere geldsom werd geëist dan van rijkere inwoners bij dezelfde delicten. De armoede en de insolvabiliteit van de verdachten speelden vaak een doorslaggevende rol bij het composeren.
Gent vormt op het vlak van composeren een ietwat uitzonderlijk geval. Zo heeft de Gentse baljuw niet het recht uit ambtswege een vervolging in te stellen zonder de aanklacht van een particulier persoon. Wanneer de aanklager zijn beschuldiging alsnog introk, kon de baljuw de
740
A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 21sept1455-11jan1456, fol.51v en andere A.R.A., Rekenkamers, nr.14121, 20april1514-20april1515, fol.3r en andere 742 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 4mei1455-21sept1455, fol.44r en andere 743 A.R.A., Rekenkamers, nr.14111, 11mei1416-21sept1416, fol.22r en andere 744 A.RA., Rekenkamers, nr.14112, 10mei1423-20sept1423, fol.4r 745 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 16sept1459-14jan1460, fol.143r 746 NICHOLAS, D.M., ‘Crime and punishment in fourteenth-century Ghent, in Revue Belge de philology et d’histoire, 1970, 48, pp.289-334, pp.1141-1176 Nicholas beweerde in zijn artikel dat in het veertiende-eeuwse Gent slechts tien procent van de misdrijven werden behandeld met een volledige rechtsprocedure. 741
Strafrechtelijke Aanpak
177
aanklacht nog alleen sterk maken. Bij een totaal gebrek aan een aanklagende partij, is het vanzelfsprekend dat de baljuw enkel kon composeren met de verdachte747.
5.2. BOETES Delinquenten konden veroordeeld worden tot het betalen van een boete om de gedupeerde schadeloos te stellen748. Vandaar de overeenkomst tussen de toegebrachte schade en de hoogte van de boete. De boete werd vaak verdeeld waarbij de stad meestal één derde van de inkomsten ontving en de graaf de andere twee derde opstreek. Het kwam ook voor dat de gekrenkte persoon zijn deel, eveneens één derde, van de boete in ontvangst mocht nemen, zoals het geval was bij muntmisdrijven. Katheline Smulders had tegen enkele verordeningen in “vendu treuyte en ladicte ville”, waarvoor zij een hoge boete van wel L lb.par. diende te betalen op aanklacht “du doyen des brasseurs”. Er kon gecomposeerd worden voor IIII lb.par. waarbij “monseigneur ne prendt que le tiers, la ville le tiers et ledit doyen le tiers”749. Dit is een uitstekend voorbeeld om aan te tonen dat de aanklager soms een deel van de boete kon opstrijken.
De meeste geldsommen werden gevraagd voor de lichtere misdrijven als slagen en verwondingen. Af en toe werden zwaardere misdrijven beboet. Zo kon Bette Roebaerts ontsnappen aan een lijfstraf voor het maken van vals geld. De boete voor “de faut franc monnoyer de Flandres” bedroeg III lb.par.750. Het belangrijkste probleem bij de inning van de boeten was het onvermogen van de meeste stedelingen om grote sommen te betalen. Bij wanbetaling wachtte de veroordeelde vaak een lijf –of schandstraf. In sommige gevallen was de baljuw geneigd een compositie af te sluiten als toegeving. Zo diende Baerbele Poucaerts een boete van III lb.par. in te lossen na het toebrengen van een vuistslag bij Line de Same. Maar zij wist te composeren voor XXXVI schellingen “veu que la dicte Baerbele est une povre bacelette”751. 747
VAN ROMPAEY, J., ‘Het compositierecht in Vlaanderen’, in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 1961, deel 29, pp.52 748 Een delinquent kon ook veroordeeld worden tot het betalen van een kunstwerk als straf in plaats van een contante boete. Zo moet in 1484 een vrouw een glasraam laten bestellen voor de kapel van de Raad van Vlaanderen nadat zij een persoon zwaar verminkt had. Het glasraam maakte een voorstelling van Moeder Maria met haar kindje Jezus die benaderd wordt door een knielende vrouw met gevouwen handen. Uit: VAN WERVEKE, A., Gedenkbladen uit het leven onzer voorouders, Gent, 1936, pp.76 749 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 11jan1456-9mei1456, fol.60v 750 A.R.A., Rekenkamer,s nr.14117, 5mei1466-22sept1466, fol.36r 751 A.R.A., Rekenkamers, nr.14109, 21sept1405-11jan1406
Strafrechtelijke Aanpak
178
Vooral de hogere boetes werden haast nooit geïnd, maar steevast vervangen door een compositie752. Een andere en voor de stad gunstigere optie was het spreiden van de boetebetaling over verschillende termijnen. Op deze wijze ontving de overheid alsnog de volledige som, maar had de delinquent de tijd het geld bij elkaar te zoeken. Matthijs Reyne pleegde een dubbel misdrijf toen hij niet enkel een vrouw roofde, maar ook enkele bezittingen die toebehoorden aan haar echtgenoot meenam, “d’avoir emmenée une femme mariée de son mary et eu de ses biens”. Reyne moest XXXV lb.par. betalen om dit delict ongedaan te maken, “dont la moitié est payé”. De andere helft, ook XVIII lb.par., diende verzameld te worden tegen “le Saint-Martin prochain venant”. Hier zien wij duidelijk hoe Matthijs zijn boete opsplitste waarbij hij de helft terstond moest betalen en de andere helft pas op 11 november hoefde af te geven. De rekening waar dit misdrijf werd geattesteerd liep van maart 1459 tot september 1459. Zo blijkt Matthijs tussen twee en acht maanden tijd te hebben gekregen om het geld bijeen te brengen753.
752 753
VAN CAENEGEM, R.C., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen…, pp.224 A.R.A., Rekenkamers, nr.14116, 24maart1458-16sept1549, fol.137r
Profiel van een delinquente
DEEL IV: PROFIEL VAN EEN DELINQUENTE
179
Profiel van een delinquente
180
CRIMINOGENE FACTOREN Om de criminaliteit te kunnen duiden in haar maatschappelijke context is het van belang enkele oorzaken en verklaringen kort aan te halen. Het is onmogelijk hier te werk te gaan op basis van het bronnenmateriaal aangezien dergelijke gegevens totaal ontbreken in de baljuwrekeningen. Het hoe, wat en waarom van de misdaden blijft vaak gissen met als resultaat dat wij ons tot enkele algemene theorieën moeten wenden om een conclusie te kunnen maken. Criminogenese is de manier om verklaringen te zoeken voor delicten op basis van factoren uit de levensloop van de delinquenten. De verklarende criminogene factoren kunnen opgedeeld worden in twee even belangrijke componenten, de interne invloeden en de externe inwerkingen754. Extern heeft betrekking op de omstandigheden van de maatschappij rondom de delinquent, met andere woorden de determinaties gelegen buiten de eigen persoonlijkheid. Dit zijn de factoren die men zelf niet in de hand heeft. Tijden van oorlog, politieke onrust, hongersnood, etc., hebben hun weerslag op het karakter van de mens en kunnen de aanleiding vormen voor opstand, agressief gedrag,.. Intern slaat op de impulsen die voortvloeien uit de geestesgesteldheid van de misdadiger in kwestie. Wat drijft iemand in de criminaliteit? Hierbij kunnen we denken aan drijfveren zoals waanzin, dronkenschap, wraak, seksuele aberratie die de aanzet kunnen vormen voor criminele praktijken. Afwijkingen op seksueel vlak kunnen delicten veroorzaken als verkrachting, incest, pedofilie en dergelijke meer, maar zijn uiterst moeilijk achterhaalbaar, zeker op basis van de gegevens uit vijftiendeeeuwse bronnen755. De medische wetenschap was bovendien niet ontwikkeld genoeg om de psyche van mensen te doorgronden en delinquente intenties toe te schrijven aan psychologische abnormaliteit. In de Middeleeuwse opvatting hoorde deviant gedrag bestraft te worden, maar dacht men er vaak niet aan de normaliteitstoornis van de delinquent aan te pakken en op deze manier de oorzaak weg te werken. Deze criminogene factoren gunnen ons een blik achter de schermen van een historische periode. De culturele, politieke, sociaaleconomische pijnpunten van de samenleving worden blootgelegd en geven ons de kans een samenhang te achterhalen tussen marginaliteit en criminaliteit.
754
VAN HEMELRIJCK, F., De criminaliteit in de ammanie van Brussel van de late Middeleeuwen, tot het einde van het Ancien Regime (1404-1789), (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren, 43, 1981, nr97), Brussel, p.51 755 Omwille van deze reden bespreken wij hier dan ook seksuele aberratie niet als criminogene factor. De verwijzingen in onze bronnen naar een achterliggend probleem bij onder andere verkrachtingen zijn nihil zoniet onbestaande.
Profiel van een delinquente
181
HOOFDSTUK I: ENDOGENE DRIJFVEREN
1.1. ZWAKZINNIGHEID De bepaling dat een persoon zwakzinnig was van aard gebeurde in de Middeleeuwen op basis van het oordeel van een rechter waarbij hij zich vaak baseerde op een aantal zichtbare feiten. De concrete aanleidingen om iemand simpel van geest te verklaren konden zijn: het losbreken uit de boeien, het onder toezicht gehouden worden, het verwonden van zichzelf of anderen,… Zwakzinnigen waren voor het Middeleeuwse recht handelingsonbekwaam waardoor alle rechtshandelingen door hen gepleegd ongeldig werden verklaard en zij een voogd nodig hadden voor het beheren van hun vermogen en het zorgen voor hun medische toestand. Hun totale onbekwaamheid impliceert onvermijdelijk dat geestesgestoorden onverantwoordelijk werden gesteld voor hun (mis)daden “want de misdaden niet ghedaen noch ghecommitteert en worden sonder consent van verstande”756. De grootste vrees onder rechters was de simulatie van zwakzinnigheid bij delinquenten om zo aan hun straf te ontkomen en ongestraft delicten te begaan757. In de zestiende eeuw nam men dan ook het besluit vrijstelling van schuld op te heffen en zwakzinnigheid enkel nog als verzachtende omstandigheid te aanzien758. Uit onze bronnen uit de vijftiende eeuw blijkt dat de geestesgestoordheid van misdadigers als strafverzachting werd aanvaard. De schepenen lieten Mergriete de Olsene composeren voor XXXlb.par. nadat zij verdacht werd een valse eed te hebben afgelegd voor de schepenen en op deze manier het fel bekritiseerde meineed had gepleegd759. De baljuw aanhoorde haar relaas en concludeerde dat de weduwe niet doelbewust had gehandeld en schreef haar misdaad af op haar naïviteit en zwakzinnigheid van geest, “par sa simplesté”. Nochtans is een casus als deze eerder uitzondering dan regel en werden vermoedelijk vele gestoorden als zware delinquenten aangepakt. De maatschappij trad hoofdzakelijk bij heksen als onmild op. Labiele persoonlijkheden die beweerden omgang te kennen met de duivel werden geweerd en
756
VANHEMELRYCK, F., Ellendelingen voor galg en rad 1400-1800, Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel 1985, pp.123 757 WIELANT, F., op.cit., cap.58, “Zo failliert ooc in deghone die by ghevalle delinqueeren, zo ghy ooc hiernaer sien sult, in dullen uutsinneghen in den tyt van huerlieder dulheyt” 758 VANHEMELRYCK, F., Ellendelingen voor galg en rad 1400-1800, Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel 1985, pp.124 759 A.R.A., Rekenkamers, nr.14110, 11jan1412-9mei1412, fol.58v “De Megriete de Olsene, vesve de feu Roelland dele Heyde, fu calengée de soy avoir mesusée en son serment par le quel elle s’excusa d’avant les eschevins de hault banc… elle dist que les dis lettres ons bailliéez a feu le dit Roelland son mary”
Profiel van een delinquente
182
met argwaan op afstand gehouden. Medici dienden onderzoek te plegen op dergelijke psychische gestoorden en uit te maken of het om zwakzinnigheid of valsheid ging. Epidemische krankzinnigheid kon collectieve waan veroorzaken, voornamelijk in omgevingen waar velen samen woonden, zoals kloosters en wezenhuizen. Cobben meent dat vrouwen die beweren dat zij in een dier kunnen veranderen schizofreen zijn en aan magische identificatie lijden. Vrouwen die met een endogene depressie kampten durfden zichzelf verantwoordelijk achtten voor delicten die zij niet eens begingen, enkel en alleen ten gevolge van hun schizofrenie760. Jammer genoeg was de wetenschap in die tijd niet zo ver ontwikkeld dat men seniliteit en dementie onderkende in deze symptomen761.
1.2. ALCOHOLISME Drankmisbruik was onmiskenbaar een criminogene factor. Hoewel wijn voornamelijk in de zuidelijkere regionen zoals Frankrijk en Italië werd verbouwd, lieten de Nederlanden zich toch niet onbetuigd op dit vlak. Maar alcoholisme werd niet veroorzaakt door het overvloedig drinken van wijn, daar was dit goedje immers veel te duur voor, het waren andere dranken die hiervoor aan de basis lagen , zoals bier. Bier groeide in de loop van de vijftiende en zestiende eeuw in de lage landen uit tot het verbruiksproduct bij uitstek, niet in het minst omwille van de lage kostprijs762. Maar ook hygiënische redenen zorgden ervoor dat bier zo veelvuldig werd gedronken en geconsumeerd bij jong en oud, het drinkwater was namelijk zo vervuild dat het onverstandig was het te drinken. Sterke dranken als consumptiegoed deden pas hun intrede in de achttiende eeuw, voordien bestonden zij enkel voor medicinaal gebruik 763. Drankgebruik op zich was geen probleem, de gevolgen die dronkenschap kon voortbrengen zorgden echter wel voor de afkerige houding ten aanzien van alcohol. Het verlies van de zelfcontrole was niet alleen een persoonlijk probleem, maar veroorzaakte ook op maatschappelijk vlak bedreigingen voor de orde en veiligheid.
Er bestaan een heleboel gangbare opvattingen over drankgebruik, zoals het cliché dat overvloedig drinken aanvaardbaarder is voor mannen dan voor vrouwen en dat drinken een 760
COBBEN, J.J., Johannes Wier. Zijn opvattingen over bezetenheid, hekserij en magie, Assen, 1960, pp.42-49 VANHEMELRYCK, F., Het gevecht met de duivel. Heksen in Vlaanderen, Leuven, Davidsfonds, 2000, pp.190 762 VANHEMELRYCK, F., Ellendelingen voor galg en rad 1400-1800, Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel 1985, pp.129-130 763 VAN WERVEKE, A., Gedenkbladen uit het leven onzer voorouders, Gent, 1936, pp.141 Jenever deed zijn intrede in Gent in het eerste derde van de 16e eeuw en werd op slag een volksdrank. 761
Profiel van een delinquente
183
sociaal probleem wordt wanneer het dagelijkse leven wordt belemmerd. Alcohol is nooit een probleem in se, maar wordt pas een issue wanneer het op ongedisciplineerde manier wordt gehanteerd, “disorderly drunkenness made angels into devils, day into night, women into men, and men into beasts and fools”764. Hier wordt afgebeeld hoe drank mensen kan doen afglijden naar een ‘lagere soort’, waarbij men wil insinueren dat vrouwen op dit vlak een roemenswaardigere positie bekleden dan mannen. Drank wordt voorgesteld als de duivel, als verantwoordelijk voor het bovenhalen van de donkere kant in elke persoon die zijn toevlucht zoekt in alcohol. Eén drankje is voldoende levens te ruïneren, huishoudelijke vrede te ontwrichten en de harmonie van gezin en maatschappij onderuit te halen. Ondanks al deze zwaarmoedige inzichten, beseften weinigen in die tijd de negatieve impact van alcohol. Bovendien, en zeker niet in het minst, is de positie van de (stedelijke) overheid erg bepalend, de stadskas vaarde immers wel bij alle accijnzen die geheven werden op de invoer van drank765.
In
de
meeste
gevallen
leidde
dronkenschap
hoogstwaarschijnlijk
tot
agressieaanvallen en handgemeen in de herbergen, vandaar ook de vele zaken van fysiek geweld en lichaamskrenkingen in onze bronnen766. Drank ontnam eenieder alle remmingen en maakte het beest in de mensen los, dronken lieden werden losbandig en roekeloos. Het verbanningsboek maakt gewag van dergelijk liederlijk gedrag wanneer verhaald wordt hoe Jozijne Blakaerts in het gezelschap van vijf mannen een herberg op zijn kop zette767. Hun bestraffing, vijftig jaar uit het land van Vlaanderen, diende hen een spiegel voor te houden en moest voor “allen anderen ghelijcken” een voorbeeld stellen. Niet alleen in de vrije tijd en op plaatsen die voor de ontspanning van mensen instonden, maar ook op het werk stelde men drankmisbruik vast. Colette Longe “als Madeline” werd tien jaar verbannen omdat zij op onbetamelijke wijze en in dronken toestand haar ambacht had uitgevoerd waarbij zij zich te buiten ging aan vloeken en tieren en het zweren van eden ter beschimping van vorst en land768. 764
TLUSTY, B.A., ‘Drinking, family relations, and authority in Early Modern Germany’, in Journal of Family History, vol.29, nr.3, juli 2004, pp.253-273 765 VANHEMELRYCK, F., Ellendelingen voor galg en rad 1400-1800, Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel 1985, pp.132-133 766 zie lichaamskrenkingen pagina 46-53 767 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 28sept1405, fol.120v “L jaeren buuten lande ende graefscepe van Vlaendren omme dat zij ghistren, zittende inde taveerne, zulcke ruuthede ende overdaet daden int werpen van hunnen potten ende breken van alle de croesen die zij ghecrighen consten, zweerdende vele grootte, zware ende orribele eeden… in contrarie zekere voorgheboden onlanx uutgheleit ende hoewel de heere hemlieden danof raviseerd nochtan, persevererende in huere quaethede wierpen therstont noch twee croesen in sticken t’welcke zij deden in versmaetheden van justicien ende cleenicheden vanden heren”. 768 S.A.G., Ballinc-Bouc, 212/1, 4mei1484, fol.74r "Omme dat zoe droncke zijnde hair ambocht maect"
Profiel van een delinquente
184
1.3 DE EMOTIONELE CONDITIE Emoties zijn in een mensenleven vaak de drijfveer voor het ondernemen van belangrijke stappen. De positieve kant hiervan is dat men soms met hart en ziel kiest voor bepaalde zaken, zoals het in het huwelijk treden uit liefde. Maar emoties hebben ook een schaduwzijde en kunnen op negatieve wijze worden aangewend waardoor sommige (wan)daden worden aangewakkerd vanuit een desastreus gevoel. Wraak, woede, jaloezie en afgunst, het zijn maar enkele basisgevoelens die iedere mens in zich draagt en die tot uiting komen op de soms meest ongepaste momenten. Het historisch onderzoek naar de geschiedenis van emoties is pas de laatste jaren op gang gekomen waarbij invloeden van de sociologie, antropologie en psychologie een belangrijke rol hebben gespeeld. Woede, wraak en vijandigheid leidden in het verleden veel vaker en openlijker tot conflicten waardoor het aantal ruzies en doodslagen opmerkelijk hoger lag dan bij de huidige criminaliteitsstatistieken. Verhalen van laster, eerroof en andere emotionele uitingen tonen mannen en vrouwen al vechtend en ruziënd en weerspiegelen het persoonlijke strijdtoneel van universeel aanwezige gevoelens tussen mensen769. Het voornaamste probleem ook hier is de weergave van de bronnen die angstvallig zwijgen over de emotionele labiliteit van de daders waardoor het vaak gissen wordt wat iemand dreef in de criminaliteit te stappen. De woordkeuze van de rekeningen is uiterst belangrijk om invloeden te reveleren. Er bestaat een heel ambigu discours met betrekking tot emoties waarbij de filosofische en theologische grootmeesters woede beschouwden als een aanval op de christelijke moraal, maar anderen zich weer uitspraken over woede als een verlangbare emotie aangezien ze ingegeven werd door God zelf. Deze dichotomie zou, zo meldt Fay Bound, het resultaat zijn van de ‘sinds lang gevestigde en divergerende perspectieven’ van de Stoïcijnen en Epicuristen770. Het Epicurisme en Stoïcisme zijn beide Hellenistische filosofieën uit de 4e-3e eeuw voor Christus met totaal uiteenlopende grondslagen en basisprincipes. De Leer van Epicurus verkondigt dat een mens tot een vorm van onverstoordheid (ataraxia) dient te komen om alle angst te overwinnen en het geluk te bereiken. Maar niet alleen onrust dient vermeden te worden, een mens moet zich ook kunnen overleveren aan enkele basisemoties en geneugten des levens om gelukkig te worden. Het Stoïcisme predikt echter dat een goed leven enkel bereikt kan worden door te leven volgens de natuur en de goddelijke voorzienigheid. Dit impliceert immers dat de rede de overdreven 769
BOUND, F., ‘ ‘An Angry and Malicious Mind’? Narratives of Slander at the Church Courts of York, c.1660c.1760’, in History Workshop Journal, nr.56, 2003, pp.60 770 Ibid., pp.73
Profiel van een delinquente
185
gevoelens dient uit te sluiten en mensen afstand moeten nemen van vreugde en verdriet om uiteindelijk een toestand van apatheia of onverschilligheid te bereiken, de voorbode van de ultieme beheersing van gevoelens (autarkeia)771. Zelfbeheersing is een gave die Martin le Kempepour in 1411 nog niet onder de knie had toen hij zijn vrouw de dood in sloeg. Hij was samen met haar op weg van Gent, waar zij haar deel van een erfenis had opgehaald, naar Oudenaarde toen hem een vlaag van zinsverbijstering overviel en hij zijn vrouw, nabij Maldegem, een slag verkocht met een houten plank. Martin werd bij zijn misdaad gedreven door haat en wraak aangezien de rekening vermeldt dat Catherine, zijn echtgenote, hem had bedrogen met andere mannen en bij hem was weggegaan. Hij moet gehandeld hebben in een opwelling van woede, maar dit verzekerde hem geen gratieverlening: Martin werd terechtgesteld met het zwaard waarna zijn lichaam op een rad tentoongesteld werd 772. Ook Simon Soysont handelde uit wraak toen hij in 1413 op de weg naar Assenede een huis in brand wou steken nadat de gastheer geweigerd had Simon en zijn echtgenote een slaapplaats te bieden773. Wij mogen veronderstellen dat de vele zaken over het valselijk beschuldigen en verwijten van andere mensen, opgenomen in het verbanningsboek, vaak het gevolg waren van hoogoplopende emoties en uitbarstingen van woede en jaloezie. Eenmalig melden de baljuwrekeningen expliciet haat als drijfveer bij het valselijk beschuldigen van incest. Jehan de Grove werd door de scherprechter een enkele keer ondervraagd nadat men hem beschuldigde “d’avoir enforchié la vesve de son frere”. Deze ondervraging leverde geen bekentenissen op, het volgende slachtoffer dat de pijnbank diende te ondergaan ging anders wel over tot toegevingen. De weduwe die beweerde aangerand te zijn door haar schoonbroer bekende deze beschuldigingen enkel geuit te hebben “sans cause et par hayne”774.
771
BEULLENS, P. en ELSEN, P., Antieke Filosofie, Kapellen, De Nederlandsche Boekhandel, 1994, pp.29-40 A.R.A., Rekenkamers, nr.14110, 12jan1411-11mei1411, fol.16r “Martin le Kempepour ce qu’il estoit supechonné avoir mis a mort Katerine de Scripe, sa femme espousée, ou chemin d ‘Audenaerde ou elle estoit trouvé noyée en un fosse a certain jour ou mois de janvier l’an mil IIIIc et dix derrain passé. Le quil Martin gey et confessa que la dite Catherine, sa femme, soy avoir mesusée et acointiée a aultres hommez tellement que elle s’esoit partie de lui briefment apres le noel audit an, venue a sa congnoissance qu’elle estoit veneu en la ville de Gand pour prendre da part de la succession a elle succedé de feu Gilles dele Westvelde bourgois de la dite ville... elle s’acorda d’aler avec lui dudit lieu de Gand en la dite ville d’Audenaerde, en eulx alé en samble jusques environ a une voie pres d’un lieu appelleé Maldeghem , ledit Martin soy ramembrant du mesus de sa femme, fery a celle de son planchon tellement qu’il la baty en un fosse plain d’eau tant qu’elle fu noyée". 773 A.R.A., Rekenkamers, nr.14110, 8mei1413-28sept1413, fol.146r “Simon Soysont, soupechonné d’avoir menacié le hoste au long pont de hors de Gand, au chemin d’Assenede, de bouter le feu en sa maison pour ce qu’il ne voloit logier ledit Simon et son accointé” 774 A.R.A., Rekenkamers, nr.14117, 7mei1470-17sept1470, fol.130v 772
Profiel van een delinquente
186
HOOFDSTUK II: EXOGENE FACTOREN
De correlatie tussen criminaliteit en sociale ellende is van groot belang om inzicht te verwerven in het radarwerk van een Middeleeuwse maatschappij. Perioden van oorlog, voedselschaarste of werkloosheid hadden hun invloed op het karakter van de misdadigheid. Zo gaf een langdurige periode van hongersnood vaak aanleiding tot een toename van de individuele vermogenscriminaliteit775. Externe factoren hebben sowieso vooral een neerslag op de vermogensdelicten waardoor wij ons hier voornamelijk gaan toespitsen op deze categorie in relatie tot de omgevingsomstandigheden. Wij registreerden in totaal een 120tal vermogensmisdrijven in de baljuwrekeningen waarbij de aantallen varieerden naargelang de desbetreffende periode. Armoede werd het vaakst als reden aangegeven om een misdaad te verantwoorden en kans te maken op een compositie in plaats van een hoge boete wat ook nog bleek te lukken want de meeste diefstallen werden effectief met een compositie opgelost. Cesare Beccaria omschreef het ooit zo: “daartegenover staat dat diefstal gewoonlijk gepleegd wordt uit wanhoop en armoede en typisch is voor die ongelukkige klasse aan wie het eigendomsrecht niets heeft gelaten dan een naakt, armzalig bestaan”776. Ook Wielant beweerde dat armoede in achtgenomen werd door de schepenen bij het vellen van een oordeel: “Hoewel de juge groote consideracie neemt up den dief die simpelic steelt uut aermoeden of uut noode, broot of ander dynck dat etelic of drynckelic es777”. De periode 1385-1410 kende opvallend weinig attestaties van vermogensmisdrijven, slechts driemaal werd gewag gemaakt van gestolen goed. Dit mag inderdaad opvallend genoemd worden gezien deze kwarteeuw de nasleep vormde van de Gentse Opstand uit 1379 en verwacht wordt dat dit een invloed zou hebben op de vermogendheid van de bevolking. Van 1410 tot 1440 vertonen de bronnen een piek met wel 35 misdrijven tegen het vermogen, wat niet zo vreemd mag lijken gezien de troebelen midden jaren ‘30 van de vijftiende eeuw. De onrust kende een economische uitloper door het beleg van Calais wat ongetwijfeld vele mensen werkloos moet gemaakt hebben. In 1438-1439 kende Europa bovendien een barre tijd door de hongersnood die alle streken trof778.
775
VANHEMELRYCK, F., Ellendelingen voor galg en rad 1400-1800, Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel 1985, pp.189 776 Ibid., pp.165 777 WIELANT, F., Op.cit., cap.114 778 VANHEMELRYCK, F., Ellendelingen voor galg en rad 1400-1800, Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel 1985, pp.169
Profiel van een delinquente
187
Dit alles was het gevolg van een conflict met de Wendische steden van de Duitse Hanze die de Sont779 blokkeerden en er op deze manier voor zorgden dat de rest van Europa werd afgesneden van graantoevoer uit Oost-Europa. Bovendien werden de Nederlanden geteisterd door hevige regens waardoor zij te kampen hadden met heel wat misoogsten en de bevolking voeden quasi-onmogelijk werd. De weerslag van deze jaren komt vooral tot uiting in de daaropvolgende periode 1440-1465 waarbij men wederom cijfers overschrijdt van 10 vermogensmisdrijven per decennium. Daarbovenop kende Gent opnieuw een opstand tussen 1447 en 1453 wat de koopkracht en welstellendheid van de poorters geen goed zal gedaan hebben. Het laatste derde van de vijftiende eeuw betekende voor de Nederlanden een diepgaande economische crisis780. De plotse dood van Maria van Bourgondië zorgt voor heel wat commotie in het land omtrent de opvolging door Maximiliaan van Oostenrijk, vooral Gent wordt hierbij hard aangepakt. Tussen 1475 en 1492 heerste er een duurtecrisis in de Nederlanden die voornamelijk de prijzen van de levensnoodzakelijke goederen zoals graan trof. De duurtepieken vielen exact samen met de hevigste oorlogsjaren781. Deze duurtecyclus zorgde voor een totale aantasting van de koopkracht en levensstandaard van de bevolking. Golven van pest overvielen bovendien de Nederlanden in 1468-1469 en opnieuw in 14701474. Kort nadien, in 1487-1490, behoorde Gent alweer tot een van de zwaarst getroffen gebieden. Deze epidemiegolven moeten in combinatie met de hongersnoden worden beschouwd om de impact op armoede en insolvabiliteit van de bevolking te kunnen inschatten. Het verband dat opgaat tussen hongersnood en oorlog enerzijds en de stijging van vermogensdelicten anderzijds bestaat helemaal niet met de gewelddelicten. Integendeel, een omgekeerd evenredige verhouding is er de oorzaak van dat er opvallend minder gewelddaden voorvallen in tijden van oorlogsellende. Gedurende de Gentse Opstand van 1447-1453 vermelden de bronnen slechts één uiting van een misdrijf tegen de fysieke integriteit, namelijk de moord van Jehane Gheeraerts op haar kind van drie jaar782. Vanhemelryck tracht hiervoor de verklaring te zoeken in de voedingsomstandigheden tijdens periodes van hongersnood. Brood zorgt immers voor de levensnoodzakelijke energie waardoor een dalende koopkracht er verantwoordelijk voor is dat de mensen ondervoed en verzwakt raken.
779
De Sont is een zee-engte tussen het Duitse eiland Seeland en het Zweedse vasteland. BOONE, M., DUMON, M. en REUSENS, B., Immobiliënmarkt, fiscaliteit en sociale ongelijkheid te Gent, 1483-1503, Kortrijk-Heule, 1981, pp.23 781 Ibid., pp.26 782 A.R.A., Rekenkamers, nr.14115, 28juni1449-11maart1450, fol.4r “A bourreau pour avoir mis a question et examme par II fois Jehane Gheeraerts pour cause qu’elle avoit mudrye son enfant de le age de III ans ou environ... fouyé toute vive" 780
Profiel van een delinquente
188
Met een verminderde weerstand zouden de mensen de vitaliteit noch kracht gehad hebben slaags te raken met anderen783. Wij dienen F. Vanhemelryck bij te treden wat betreft onze conclusies omtrent de geweldmisdrijven, maar opvallend in onze bronnen is het hoge aantal delicten tegen de morele integriteit in periodes van ondervoeding. Bekijken wij bijvoorbeeld de dramatische jaren 1438-1439 dan blijken er minstens vijf verkrachtingen hebben plaatsgevonden binnen de stad. Ook de opstandige jaren een decennium later vertonen opvallend hoge cijfers voor deze misdrijven784. Een pasklare verklaring voor dit fenomeen kunnen wij niet bieden, maar wij willen wel proberen dit verschijnsel te plaatsen. Het verpauperingsproces kan als oorzaak gezien worden van de stijging van prostitutie en dronkenschap785. Waarom zou het verarmingsproces zich dan ook niet weerspiegeld zien in een toenemend aantal verkrachtingen en andere zedendelicten? De verarming veroorzaakte vermoedelijk een algemene verloedering van de zeden waardoor de bevolking haar ethische grenzen makkelijker overschreed. Ook frappant, maar minder onverklaarbaar is het stijgend aantal zelfmoorden in dezelfde periode. De uitzichtloosheid van de situatie zette vele mensen er toe aan een wanhoopsdaad te begaan. Deze decennia zijn in groot contrast met het laatste kwart van onze periode, waar opvallend weinig misdrijven werden geattesteerd, vermoedelijk het gevolg van de onderregistratie van de bronnen.
783
VANHEMELRYCK, F., Ellendelingen voor galg en rad 1400-1800, Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel 1985, pp.172 784 Tussen 1447 en 1453 blijken wel negen misdrijven tegen de morele integriteit voor te vallen in Gent. 785 ROETS, A-M ., ‘Vrouwen en criminaliteit : Gent in de achttiende eeuw’, in Tijdschrift voor Geschiedenis, 95, 1982, pp. 363-378
Profiel van een delinquente
189
HOOFDSTUK III: DE AARD VAN DE VROUWENCRIMINALITEIT 3.1. THEORIEVORMING BETREFFENDE VROUWENCRIMINALITEIT Definities rond man, mannelijkheid en vrouw, vrouwelijkheid zijn niet eenduidig te formuleren786. Waar de term sekse een biologische connotatie beheerst, heeft het begrip geslacht eerder een psychologische en culturele weerklank. Gender is een cultureel product. Nochtans bestaat er discussie over de betekenis van het woord geslacht. Nemen wij bijvoorbeeld Hesselund die wel drie verschillende definities voor geslacht bespreekt in zijn werk787. Hesselund beweert dat er biologische verschillen bestaan tussen de beide geslachten, waaronder het hormonale onderscheid. De tweede definitie is een antropologische verklaring die naar de socio-culturele gedragspatronen verwijst. Mannen en vrouwen bekleden diverse sociale functies in de maatschappij, respectievelijk buitenshuis en binnenshuis, die het gevolg zouden zijn van hun ‘primaire biologische verschillen’. De psychologische beschrijving heeft betrekking op de onderlinge verschillen in persoonlijkheidskenmerken. Hesselund spreekt over de actievere, agressievere, psychisch stabielere en intelligentere man. Bij het bespreken van de verhoudingen tussen mannen – en vrouwencriminaliteit wordt vaak gewag gemaakt van dergelijke generalisaties waaronder de gemeenplaats dat mannen crimineler zijn van aard en vrouwen geen gelegenheid kenden voor het plegen van delicten daar zij zich het leeuwendeel van de tijd binnenshuis bevonden.
Om de verschillen tussen mannen –en vrouwencriminaliteit te verklaren wensen wij ons toe te leggen op een aantal wetenschappelijke benaderingen van het fenomeen. Diverse stromingen kenden in het verleden hun vertegenwoordigers en volgden elkaar niet alleen op, maar overlapten zelfs hier en daar. Als eerste verklaringsgrond om de aard van de vrouwencriminaliteit te doorgronden wordt de natuur van de vrouw besproken. Aanhangers van deze theorie hanteren psychologische en fysiologische factoren als verklaring. De
786
VERMOESEN, A., Verklaringen rond de relatief geringe vrouwencriminaliteit: een literatuurstudie, (onuitgegeven licentiaatverhandeling KULeuven), 1981 787 HESSELUND, H., Geslacht, identiteit en rol, Rotterdam, Kooyker, 1977 (Nederlandse vertaling door Hedzes Woustra, Køn, Idenitet, Rolle
Profiel van een delinquente
190
verklaringen vanuit de psychologie, psychiatrie en biologie, die de nadruk leggen op de persoon, noemen wij de individualiserende verklaringstheorieën. De tweede groep van theorieën die uitgaan van de sociale omgeving als bepalende factor met belangrijpe impulsen vanuit de sociologie kreeg de naam van sociologische verklaringsmodellen mee. Tot de jaren 1970 was de biologische verklaring voor de verschillen in vrouwen –en mannencriminaliteit de meest courante waarbij vrouwencriminaliteit werd gekoppeld aan seksualiteit, promiscuïteit en prostitutie788. De twee ijverigste vertegenwoordigers van deze theorieën zijn de Italiaanse criminoloog Lombroso789 (1835-1906) en zijn schoonzoon Ferrero. Lombroso formuleert een aantal voor discussie vatbare redenen om te verklaren waarom het aandeel van de vrouw in de criminaliteit beduidend lager ligt. Omdat de vrouwen het basistype van het geslacht zuiverder gestalte geven zijn zij minder onderworpen aan misvormende invloeden die bij mannen wel regressieve ontwikkelingen veroorzaken. Daarnaast gaat hij ook uit van de minder fysieke kracht en intelligentie bij vrouwen waardoor zij ongeschikt zijn voor de misdaad. Ten slotte ziet Lombroso in de vrouw een persoon met meer mededogen door haar ervaringen met het moederschap790. Thomas zal in 1907 deze ideeën van Lombroso verder uitwerken in zijn studie ‘Sex and the Society’791 en beweert dat vrouwen eerder geneigd zijn zich aan onvermijdelijke situaties aan te passen792. In de daaropvolgende jaren werden heel wat kritieken geuit op de theorievorming van Lombroso en de anderen. Het belangrijkste bezwaar met betrekking op criminaliteit is het feit dat Lombroso enkel het verschil in de aard
788
BENTEIN, R., Brave meisjes en stoute jongens? Genderverschillen in de geschiedenis van de criminaliteit. Onderzoek naar de Hasseltse jeugdrechtbank tijdens het interbellum, (onuitgegeven licentiaatverhandeling), Universiteit Gent, 2003-2004, electronic version Sinds de jaren ’70 neemt men deze theorieën niet meer zonder aanstoot aan, maar klinken uit feministische hoek zware kritieken die beweren dat gender een sociale constructie is en niet louter ingegeven wordt door biologische determinatie. 789 Cesare Lombroso kan beschouwd worden als één van de grondleggers van de criminologie en deed uitvoerig onderzoek naar de criminaliteit bij vrouwen waarvan hij de resultaten in 1893 in La donna delinquente; la prostituta e la donna normale” publiceerde samen met Ferrero. Hij besloot hierbij dat, naar gelijkenis met andere diersoorten, mannen steeds de variëteit en vrouwen de soort vertegenwoordigen. Eigenschappen van de vrouw liggen dichter bij het gemiddelde van de groepskenmerken en representeren op zuiverdere wijze de soort. Hun mindere variabiliteit zorgt ervoor dat het vrouwelijke geslacht een groter aanpassingsvermogen bezit en meer volhardend is dan de mannen. (naar BENTEIN, R., Brave meisjes en stoute jongens? Genderverschillen in de geschiedenis van de criminaliteit. Onderzoek naar de Hasseltse jeugdrechtbank tijdens het interbellum, (onuitgegeven licentiaatverhandeling), Universiteit Gent, 2003-2004, electronic version) 790 BENTEIN, R., Brave meisjes en stoute jongens? Genderverschillen in de geschiedenis van de criminaliteit. Onderzoek naar de Hasseltse jeugdrechtbank tijdens het interbellum, (onuitgegeven licentiaatverhandeling), Universiteit Gent, 2003-2004, electronic version 791 Thomas beweert dat vrouwen een anabolische stofwisseling bezitten die hen in staat stelt energie op te slaan en vasthouden terwijl mannen met hun katabolische stofwisseling net energie verbruiken. 792 RUTENFRANS, C.J.C., Criminaliteit en sexe, Gouda-Quint, Arnhem, 1989, pp.30-31
Profiel van een delinquente
191
van de criminaliteit kan verklaren, maar geen uitleg geeft omtrent de kwantitatieve discrepanties793.
Het tweede verklaringspatroon omvat de psychologische verklaringen als middel om de verschillen tussen mannen en vrouwen op crimineel vlak een basis te bieden. Het algemene principe van deze theorieën draait rond de emotioneel anders ingestelde vrouw. Zij zou immers minder bereid zijn crimineel gedrag te vertonen wat volgens Wichmann794 het gevolg is van haar altruïsme, maar door Hudig795 eerder wordt toegeschreven aan haar gevoel voor menselijke verhoudingen. Problemen op relationeel vlak zouden bij vrouwen de kans op crimineel gedrag aanzienlijk vergroten, zo beweren ook Thomas en Konopka796. Daarnaast leggen de psychologische theorieën ook de nadruk op de vrouwelijke geslepen manier van handelen waardoor haar misdrijven vaker verdoken blijven en de vrouw dus minder prominent aanwezig is in het strafrechtelijke circuit.
Tot slot bestaan er ook een aantal sociologische verklaringen die de verschillen in kaart wensen te brengen. Deze groep kan onderverdeeld worden in een hele hoop deeltheorieën waar wij niet verder wensen op in te gaan aangezien ons dit volledig buiten de doelstelling van de studie zou brengen797. Het algemene uitgangspunt van het sociologische verklaringsmodel omvat het idee dat de geslachten traditioneel gezien een andere rol bekleden in de samenleving en vrouwen door hun ander levensdoel minder bereid zijn naar criminaliteit te grijpen. Hun sociale positie, hun ondergeschikte rol ten opzichte van de man, wordt in het sociologische verklaringsmodel aanzien als de reden voor hun geringe participatie aan de criminele sector.
Samenvattend kunnen wij uit deze drie verscheidene theoriegroepen een aantal conclusies trekken. Ten eerste zijn alle drie de verklaringspatronen gericht op de natuur van de vrouw als uitgangspunt. Zij zou fysiek zwakker zijn (biologische verklaringen), emotioneler ingesteld 793
BENTEIN, R., Brave meisjes en stoute jongens? Genderverschillen in de geschiedenis van de criminaliteit. Onderzoek naar de Hasseltse jeugdrechtbank tijdens het interbellum, (onuitgegeven licentiaatverhandeling), Universiteit Gent, 2003-2004, electronic version 794 Clara Wichmann schreef het werk ‘De criminaliteit de vrouwe, in het bijzonder in Nederland’ in 1916. 795 Hudigs proefschrift dateert uit 1939 en draagt de titel ‘De criminaliteit der vrouw’. 796 BENTEIN, R., Brave meisjes en stoute jongens? Genderverschillen in de geschiedenis van de criminaliteit. Onderzoek naar de Hasseltse jeugdrechtbank tijdens het interbellum, (onuitgegeven licentiaatverhandeling), Universiteit Gent, 2003-2004, electronic version 797 Er bestaan onder andere de anomietheorie, vertegenwoordigd door Merton en gebaseerd op het begrip van Durkheim die wees op de normloosheid die kon ontstaan in een te vlug veranderende samenleving, de roltheoretische benadering, de emancipatiehypothese van Adler,…
Profiel van een delinquente
192
(psychologische verklaringen) en sociaal een andere positie bekleden (sociologische verklaringen). De traditionele rollen met de vrouw aan de haard en de man buitenshuis lijken voor alle theoretici nog steeds toepasbaar om de verschillen in vrouwen –en mannencriminaliteit te benaderen. Er zijn een hoop bemerkingen die gemaakt kunnen worden op basis van de theorieën. Zo verklaart de psychologische theorie wel dat de vrouw anders reageert, maar niet waarom zij zich anders opstelt, en verliezen de sociologische verklaringen volledig uit het oog dat de huidige maatschappij enorm geëvolueerd is waardoor de vrouwen een meer gelijkaardige positie aan de man bekleden, terwijl de cijfers voor vrouwencriminaliteit zeker niet gestegen zijn de laatste jaren. Uit onze bronnen hebben wij geleerd dat de aard van vrouwencriminaliteit niet zozeer afwijkt van de mannelijke misdaad aangezien de meeste delicten door beide geslachten werden gepleegd. Bovendien mogen we zaken als “dark number” niet uit het oog verliezen, want hoeveel misdrijven ontsnappen er zo niet aan ons oog omdat niemand ooit aangifte deed. De theorieën zoeken eerder naar verklaringen voor de aangiftes van het slachtoffer of de vervolging van de overheid, maar minder naar redenen voor de effectief gepleegde misdaad en de wijze waarop. Door vrouwen als het zwakkere en minder ontwikkelde geslacht te beschouwen, treedt men werkelijk minder hard op en gaat men een tolerantere houding aangaan in functie van de vooropgestelde verwachtingen omtrent de vrouwencriminaliteit. Op deze manier kan wens en werkelijkheid wel eens verward worden en tot desastreuze ideeën leiden.
Uitgesproken patronen naargelang het geslacht van de delinquent zijn volgens de traditionele theorieën hoofdzakelijk terug te vinden bij de zeden –en geweldsdelicten. Het aandeel van vrouwen voor zedenfeiten lag opvallend hoger, gezien hun positie bij seksuele delicten als overspel en prostitutie. Waar vrouwen er een lossere levensstijl opnahielden, konden mannen eerder worden betrapt op het uiten van hun agressie. Er bestaat een onderscheid tussen geslachtsspecifieke en geslachtsverbonden delicten waarbij met de eerste term op misdrijven wordt gedoeld die uitsluitend door mensen van één geslacht worden gepleegd. Geslachtsverbonden delicten worden eerder toegeschreven aan één van beider geslachten, maar een uitzondering is niet onwaarschijnlijk. Onze gegevens uit de baljuwrekeningen van 1385-1515 reveleren slechts drie misdrijven die als geslachtsspecifiek omschreven kunnen worden, namelijk heling798, reeroof799 en verkrachting. Het mag duidelijk zijn dat deze
798
zie heling pagina 36-38
Profiel van een delinquente
193
conclusies het resultaat zijn van de specifieke wijze waarop de informatie geselecteerd werd waarbij delicten met mannelijke daders én mannelijke slachtoffers niet werden weerhouden. Waar de resultaten voor reeroof en heling enigszins als verrassend kunnen beschouwd worden, spreken de cijfers van verkrachting voor zich. Het is nu eenmaal vanzelfsprekend dat vrouwen zich niet schuldig maakten aan het lichamelijk onteren van mannen of andere vrouwen. De 43 mannelijke verkrachters wekken zelfs in de statistieken van de eenentwintigste eeuw geen verwondering op. Daarnaast waren er nog een aantal delicten die als geslachtsverbonden omschreven kunnen worden, maar niet exclusief voorbehouden waren aan een bepaald geslacht. Vergiftiging800 was zo een van deze misdrijven waaraan zich slechts één man beschuldigde ten opzichte van vijf vrouwen. Wij troffen dezelfde verhouding801 aan bij de resultaten van huisvredebreuk802 waarbij de rollen wel omgekeerd waren en vijf mannen ten opzichte van één vrouw zich schuldig maakten.
3.2. THEORETISCHE VERHOUDING STAD EN PLATTELAND Het aandeel van vrouwen aan de criminaliteit in de steden lag erg hoog, alzo Beattie803 en Castan804. Er kunnen verschillende factoren aangehaald worden ter verklaring van deze stelling, doch bestaat er geen sluitende verklaring voor het fenomeen. Zo zijn onder andere de mate van urbanisatie en de daaraan gekoppelde bewegingsvrijheid en zelfstandigheid van de vrouwen van belang. De stedelijke context leende zich uistekend tot het plegen van delicten door zijn specifieke aard en vormgeving waarbij de specialisatie en beroepsverdeling verregaand was doorgezet, een kenmerk dat het toenmalige platteland volkomen ontbeerde805.
Er werden vier delinquenten weerhouden die zich schuldig maakten aan heling en het kopen van gestolen goederen. Toevallig waren het enkel vrouwelijke criminelen wat niet wil betekenen dat mannen zich in het vijftiende-eeuwse Gent helemaal niet beschuldigden aan heling. 799 Zie reeroof pagina 41-42 Reeroof zorgde voor het tegenovergestelde patroon van heling waarbij er enkel twee mannen werden veroordeeld voor het beroven van een lijk. 800 Zie vergiftiging pagina 63-65 Dit resultaat is niet zo vreemd in acht genomen dat vergiftiging als typisch vrouwelijk misdrijf te boek staat omwille van het sluwe, heimelijke en verraderlijke karakter dat verbonden is aan dit delict. 801 1/5 802 zie huisvredebreuk pagina 69-72 803 BEATTIE, J.M., ‘ The criminality of women in eighteenth-century England’, in Journal of Social History, 8 (1975), pp.80-116 804 CASTAN, N., Les criminels de Languedoc. Les exigences d’ordre et les voies du ressentiment dans une société prérévolutionaire (1750-1790), Touliuse, 1980 805 VAN DIJCK, M., ‘De stad als onafhankelijke variabele en centrum van moderniteit. Langetermijntrends in stedelijke en rurale criminaliteitspatronen (1300-1800) in de Nederlanden', in Stadsgeschiedenis, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2006, pp. 24
Profiel van een delinquente
194
Bovendien waren de elites van het land, een uitstekende doelgroep voor misdadigers, voldoende vertegenwoordigd in een stad en zorgde de bevolkingsdichtheid voor een vergrote mogelijkheid tot anonimiteit. Criminaliteit vormt evenzeer een belangrijke indicator van de armoedegraad in een stad. De specificiteit van de sociale context in de steden bepaalde grotendeels het criminaliteitspatroon. De afstandelijkere sfeer in een stedelijke samenleving zorgt voor een groter individualisme806. Ook de aard van de gehanteerde bronnen moet in acht worden genomen. Het gerechtelijke materiaal is zeer moeilijk interpreteerbaar. Naast een hoge vorm van dark number, kampt dit soort gegevens ook met een gebrekkige informatie en een subjectieve attestatie. De aard van de delicten en het aantal misdrijven, opgenomen in de bronnen, varieert van rekening tot rekening naargelang de persoonlijke waarden die de baljuw uitdroeg. Hadden we te maken met een moraalridder, dan stootten wij opvallend vaak op misdrijven tegen de morele integriteit, sommige jaren werden dan weer meer gewelddelicten of vermogensmisdaden opgenomen. Toch zijn het voornamelijk cijfers over doodslag en moord die het mogelijk maken langetermijntendensen in kaart te brengen aangezien dit de delicten zijn waarbij de sociale controle het scherpst was. Pieter Spierenburg beweert dat sinds de late Middeleeuwen niet alleen de frequentie van geweld afnam, maar dat ook het karakter grondige wijzigingen onderging807. Hij wees erop dat in de Middeleeuwen het geweld voornamelijk op impulsieve wijze plaatsvond, terwijl het met de tijd rationeler van aard werd808. Nochtans delen wij deze visie niet en zijn wij eerder van oordeel dat er geen onoverbrugbare verschillen zijn tussen doodslag vroeger en nu. De definitie van gerechtelijke aard onderging geen opvallende wijzigingen waardoor vergelijkingen mogelijk zijn. Ook nu betekent doodslag het impulsief reageren, terwijl moord eerder doelt op de voorbedachte rade.
Onderzoek op rechtshistorisch vlak heeft aangetoond dat de stedelijke milieus de katalysator waren voor de modernisering van de rechtspraak. Zo zetelden in de zestiende eeuw reeds heel wat juristen in de stedelijke rechtbanken809. In de loop van de dertiende en veertiende eeuw werden heel wat commissies opgericht om te peilen naar de grieven van de poorters betreffende de rechtsgang in hun stad. Een vorstelijke commissie in 1292 deed onderzoek in de stad Gent naar de misbruiken van de gerechtsofficieren waaruit bleek dat de inwoners heel
806
Ibid., pp. 9 Ibid., pp.17 808 SPIERENBURG, P., ‘Faces of violence’, in Crime, history and societies, 5, 2001, 97 809 Ibid., pp.12 807
Profiel van een delinquente
195
wat klachten kenden over het functioneren van de stedelijke officieren810. Stedelingen eisten meer discipline en politieke correctheid van hun wet, op het platteland waar mensen veel minder persoonlijk betrokken waren met de bestuurlijke zaken, stelden de inwoners geen hoge eisen. Poorters van de grote steden zullen zich dan ook sneller moderniseren en een geweldlozere houding aannemen. Het opkomend handelskapitalisme zal deze evolutie versnellen en de vermogensdelicten zwaarder aanrekenen dan de voorheen streng bestrafte geweldsmisdrijven. Waar de steden rond 1500811 en voornamelijk in de loop van de zestiende eeuw reeds een grote terugval van de gewelddelicten kenden, valt er op het platteland pas een daling waar te nemen in de achttiende eeuw812.
Onze studie behelst enkel de stedelijke context als geografische afbakening waardoor de plattelandsomgeving aan onze aandacht ontsnapt. Wij kunnen dit ten dele ondervangen door gebruik te maken van de scriptie van H. Magherman betreffende de criminaliteit in het Land van
Waas813.
Hij
spreekt
over
opmerkelijk
lage
cijfers
met
betrekking
tot
vrouwencriminaliteit: nog geen tien procent van alle Wase criminelen was een vrouw814.
3.3. THEORETISCHE VERHOUDING TEN OPZICHTE VAN ANDERE PERIODES Anne Marie Roets bestudeerde de vrouwencriminaliteit in het achttiende-eeuwse Gent. Zo blijkt dat vrouwen een totaal van 24 procent van de veroordelingen voor hun rekening namen815. Bij onderzoek voor het zeventiende-eeuwse Amsterdam ligt dit percentage een pak hoger. Lotte van de Pol berekende een aandeel van 49,3 procent voor de periode 1660-1661 en 1676-1676 aan de hand van de confessieboeken816. Sjoerd Faber onderzocht de 810
Ook in 1308 werd een gelijkaardig onderzoek gevoerd onder de Gentenaars waarbij de opmerkingen even betreurend waren, opgenomen in VUYLSTEKE, J., Uitleggingen tot de Gentsche Stads- en baljuwsrekeningen, 1280-1315, Gent, 1906, pp.106-116 811 Inderdaad, ook onze bronnen, met name de baljuwrekeningen, spreken voor de zestiende eeuw over opvallend minder gewelddelicten dan de decennia voordien. 812 VAN DIJCK, M., ‘De stad als onafhankelijke variabele en centrum van moderniteit. Langetermijntrends in stedelijke en rurale criminaliteitspatronen (1300-1800) in de Nederlanden', in Stadsgeschiedenis, Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2006, pp. 26 813 MAGHERMAN, H., Criminaliteit in de keure van het Land van Waas in de 15e en 16e eeuw: een onderzoek gesteund op baljuwsrekeningen, (onuitgegeven licentiaatverhandeling), Katholieke Universiteit Leuven, 1997, pp.148 814 De studie spreekt over een verhouding van 247 vrouwen ten opzichte van 3542 mannen. 815 ROETS, A-M ., ‘Vrouwen en criminaliteit : Gent in de achttiende eeuw’, in Tijdschrift voor Geschiedenis, 95, 1982, pp. 363-378 816 KLOEK, E., Wie hij zij, man of wijf. Vrouwengeschiedenis en de vroegmoderne tijd.,pp.127
Profiel van een delinquente
196
daaropvolgende periode van 1680 en 1811 en stootte op een 35,2 procent. Uit meerdere studies rond criminaliteit in de vroegmoderne periode blijkt dat het aandeel van de vrouwen geschat wordt op een 20 procent. Voor steden als Parijs, Gent en Amsterdam lag dit percentage zelfs nog een pak hoger. Uit onze studie blijkt dat het aandeel van de vrouwen op een 50% geschat kan worden817. Dit cijfer is uiteraard niet sluitend en toepasbaar op de totale criminaliteit van Gent tijdens de vijftiende eeuw aangezien wij ons baseerden op de door ons weerhouden cijfers die betrekking hebben op alle zaken waar vrouwen een aandeel in hadden, hetzij als dader, hetzij als slachtoffer. In realiteit ligt het percentage vermoedelijk iets lager, maar we kunnen nog steeds van hoge attestatiecijfers spreken. Ter vergelijking: het huidige aandeel van vrouwen in de criminaliteitscijfers wordt geschat op een 10 procent 818! Nicholas spreekt voor de veertiende eeuw over een vrij grote misdadigheid in de stad Gent. De oorzaken hiervan liggen op verschillende terreinen en kunnen omschreven worden als een economische depressie, een demografische terugval, een primitieve technologie en een verpauperde behuizing. Het leven buiten, op straat en op de markt, zorgde eveneens voor een probleemfactor en voor de vergrote kans op onrust en rellen819. Het achttiende-eeuwse Gent duwde vrouwen hoofdzakelijk in de richting van vermogensdelicten, goed voor zo’n 36%, op de voet gevolgd door de seksuele delicten (20%), politieovertredingen (18%), de misdrijven tegen de openbare orde (17%) en de gewelddelicten (8%)820. Onze cijfers voor de vijftiende eeuw volgen grotendeels hetzelfde patroon, behalve het aandeel van de geweldsmisdrijven swingt de pan uit in het Bourgondische Gent: wij noteerden cijfers van wel 20 procent misdrijven tegen de fysieke integriteit. Dit hoge percentage is voornamelijk het gevolg van de lichaamskrenkingen, zoals slagen en verwondingen, waarbij vrouwen zich niet onbetuigd lieten en de cijfers voor zelfmoord. Bij vergelijking met latere periodes blijkt er in feite veel minder diversiteit in de criminaliteit te bestaan dan tevoren verwacht. De maatschappij is enorm veranderd doorheen de eeuwen waardoor ook de sociale positie van de vrouw haar 817
VAN DE POL, L.C., Vrouwen en criminaliteit in Amsterdam in het derde kwart van de zeventiende eeuw, Amsterdam, 1979, s.p. Van de Pol constateerde in zijn onderzoek naar vrouwencriminaliteit ook een aandeel van 50 procent van de voruwen. Als verklaring haalt hij aan dat Amsterdam een havenstad was waarbij vele mannen hun vrouwen dienden achter te laten om hun beroep als zeeman uit te oefenen. De achtergebleven vrouwen moesten hun eigen kost verdienen en hun gezin zien te onderhouden. De stap naar prostitutie was niet ver af en bovendien betekende de economische impuls van een grote stad een ideale voedinsbodem voor criminaliteit. Verder onderzoek zou moeten uitwijzen of gelijkaardige drijfveren in Gent voldoende aanwezig waren, maar het valt niet te ontkennen dat de stad in de Bourgondische periode een enorme bloei en centralisatie kende. 818 Ibid., pp.127 819 NICHOLAS, D.M., ‘Crime and punishment in fourteenth-century Ghent, in Revue Belge de philology et d’histoire, 1970, 48, pp.289-334, pp.1175-1176 820 ROETS, A-M ., ‘Vrouwen en criminaliteit : Gent in de achttiende eeuw’, in Tijdschrift voor Geschiedenis, 95, 1982, pp. 368
Profiel van een delinquente
197
traditionele kenmerken heeft verloren. De sociaal-economische transformaties die de stad onderging waren mee verantwoordelijk voor de hogere criminaliteitscijfers, bovendien veroverden vrouwen een meer zelfstandige positie en bouwden zij een eigen relatienet uit wat hen blootstelde aan gevaren van buitenaf. Het beschermende leven van de vrouw uit de Middeleeuwen werd helemaal vergeten met de uitbouw van het industriële Gent tijdens de achttiende en negentiende eeuw. Ondanks alle omwentelingen blijft het algemene patroon van de vrouwenmisdaad quasi ongewijzigd. Natuurlijk veranderden de opvattingen, ondergingen de mogelijkheden tot misdaad een transformatie, kende men in latere periodes andere wapens en andere soorten delicten, maar desalniettemin lijkt de geschiedenis een doorlopend verhaal met een pak wederkerende elementen. Dit besef moet ons aanzetten tot het afleren van het schrijven van deterministische geschiedenis. Op basis van een aantal vaststaande kenmerken prototypes uitbouwen van ‘de criminele vrouw’ gaat niet meer op, dergelijke stigmatisering behoort tot het verleden. Elke situatie verdient het om afzonderlijk geanalyseerd te worden, op basis van de eigen symptomen en karakteristieken.
Algemene Conclusies
198
ALGEMENE CONCLUSIES Vrouwencriminaliteit
is
een
complex
en
veelomvattend
fenomeen.
Uit
relevant
bronnenmateriaal afleiden wat juist onder criminaliteit begrepen kan worden is dan ook geen sinecure. De interpretatie van de baljuwrekeningen is een precaire aangelegenheid, aangezien achtergrondinformatie en contextuele omstandigheden van diverse delicten niet omschreven worden. Men kan wel uit de bronnen distilleren welke handelingen strafbaar zijn en hoe de gemeenschap reageerde op criminele handelswijzen. Het garanderen van de veiligheid en ordehandhaving is van belang in elke samenleving en is toonaangevend voor de kwaliteit van het leven in een gemeenschap. Het overzicht van de werking van het gerechtsapparaat in de Gentse Middeleeuwen doet blijken dat de organisatie van de gerechtsgang niet altijd even vlot verliep en de opsporing van criminaliteit kon belemmeren. Het geschiedkundig overzicht van de Bourgondische periode toont aan dat de tijdsgeest een invloed uitoefent op de graad van criminaliteit en marginaliteit.
Tabel met gegevens uit de Gentse baljuwrekeningen (1385-1515): overzicht van alle misdrijven SOORTEN MISDRIJVEN
AANTAL
VERMOGENSMISDRIJVEN
112
STRAFBARE FEITEN TEGEN FYSIEKE INTEGRITEIT
DE
153
STRAFBARE FEITEN TEGEN MORELE INTEGRITEIT
DE
122
RELIGIEUZE MISDRIJVEN
8
STRAFBARE FEITEN TEGEN DE OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID
37
Algemene Conclusies
199
MISDRIJVEN TEGEN VOSTELIJKE PRIVILEGES
DE
13
OVERIGE MISDRIJVEN
50
TOTAAL
495
Het uitgangspunt van deze scriptie bestond er in de typologie van de misdrijven waarbij vrouwen betrokken waren te onderkennen en overzichtelijk weer te geven naargelang aard en voorkomen. In totaal werden een kleine 500 misdrijven geregistreerd verdeeld over een 46tal verschillende soorten, op basis van de baljuwrekeningen. Het verbanningsboek was ook nog eens goed voor 200 bannelingen en misdrijven. Vrouwen waren dus voldoende vertegenwoordigd in het criminele circuit. De aanwezigheid van beide geslachten binnen elk delict varieerde erg waardoor het bestaan van geslachtsspecifieke en geslachtsverbonden misdrijven onderscheiden wordt. Bij de vermogensmisdrijven was hoofdzakelijk diefstal het dominante delict. Vrouwen traden zelfs regelmatig op als delinquente waarbij voornamelijk goederen van betrekkelijk weinig waarde werden ontvreemd. Die gestolen zaken dienden voor eigen gebruik, voor het onderhoud van het gezin, voor te kunnen overleven in barre tijden. In het leeuwendeel van de gevallen vond de diefstal geweldloos plaats, wat waarschijnlijk correleert met de kleine waarde van de ontvreemde goederen. De overige vermogensmisdrijven, zoals roof, heling en opzettelijke brandstichting spreken voornamelijk van mannelijke daders. Het bestelen van een persoon waarbij er een vertrouwensband bestaat tussen dader en slachtoffer werd hardhandiger aangepakt en beschouwd als een verzwarende omstandigheid.
Armoede
daarentegen
kon
aangebracht
worden
om
verzachtende
omstandigheden te pleiten.
Bij de geweldmisdrijven tegen de fysieke integriteit voeren de lichaamskrenkingen, zoals slagen en verwondingen het lijstje van delicten aan. Mannen blijken fysiek krachtiger te zijn en hardhandiger uit te halen naar hun slachtoffers, vrouwen gaan vooral in conflict met personen van hetzelfde geslacht. Doodslag was hoofdzakelijk een mannelijk misdrijf, maar ook vrouwelijke delinquenten lieten zich niet compleet onbetuigd.
Algemene Conclusies
200
Opvallend voor deze categorie van misdrijven is het hoge aantal ‘familiedelicten’ waarmee bedoeld wordt dat doodslag, moord en lichaamskrenkingen het meeste voorvielen tussen bekenden. Niet vreemd, wanneer in acht genomen wordt dat ruzies en twisten voornamelijk tot stand komen onder vrienden en familie en kunnen uitmonden in gewelddadige delicten. Wraak is een emotie die ingegeven wordt door een teleurstelling op relationeel vlak en vaak aan de basis ligt van een moord of doodslag in een opwelling. Bij de strafbare feiten tegen de morele integriteit wordt een onderscheid doorgevoerd tussen de zedendelicten en de strafbare feiten tegen de eer. Deze laatste categorie behandelt zaken als laster, valselijk beschuldigen en woordelijke beledigingen waarbij vrouwen het vaakst werden geattesteerd als dader. Hieruit valt te concluderen dat het vrouwelijke geslacht verbaal agressiever optrad, maar dat mannen fysiek brutaler waren. De zedendelicten zijn misdrijven waarbij de vrouw als slachtoffer naar voren treedt en waarbij verkrachting domineert. Bij deze misdrijven is het zogenaamde ‘dark number’ belangrijk, de zaken die verzwegen worden in de bronnen omdat de slachtoffers verhinderd waren uit angst en schaamte klacht in te dienen of omdat de bewijzen moeilijk te sprokkelen waren. De religieuze misdrijven waren opvallend in de minderheid daar de zestiende eeuw pas het strijdtoneel van heksen en ketters zal worden. Bij de drie laatste hoofdstukken rond openbare veiligheid, vorstelijke privileges en leegloperij waren de vrouwen minder vertegenwoordigd. Leegloperij en bedelarij waren verwante misdrijven waarbij de invloed van politionele en politieke omstandigheden goed voelbaar was.
Uit al deze hoofdstukken blijkt dat vrouwen even agressief konden optreden als mannen en dat zij een aandeel hebben in de meeste domeinen van de criminaliteit. Het grootste verschil tussen de beide geslachten komt tot uiting op het strafrechterlijke vlak. Mannen werden doorgaans op hardhandigere wijze bestraft en ter dood veroordeeld. Waar vrouwen de kans kregen er met een compositie vanaf te komen, daar werden mannen geregeld lijfelijk voor aangepakt. De vrouwelijke eerbaarheid bewaren was prioritair voor de Middeleeuwse gemeenschap, wat ook weerspiegeld wordt in de doodstraffen. Zo werd het dode lichaam van een vrouwelijke delinquente verborgen gehouden door haar te verdrinken, op de brandstapel te zetten of levend te begraven. Het lijk van een mannelijke misdadiger diende eerder ter afschrikking en als voorbeeld voor allen en behoorde daarom te hangen of onthoofd te worden.
De denkwereld van een delinquent doorgronden bleek geen sinecure door het grote gebrek aan bronnen en achtergrondinformatie. Het was wel mogelijk een aantal relevante factoren
Algemene Conclusies
201
aan te halen die op zijn minst de criminaliteit van een persoon of van een hele gemeenschap beïnvloed hebben. De individuele situatie en persoonlijke drijfveren mogen hierbij zeker niet uit het oog verloren worden. Bovendien geven de theoretische verklaringen in principe geen van allen de ultieme verklaring voor vrouwencriminaliteit. Zo spelen bij vrouwen andere motivaties mee om in de prostitutie te stappen dan om de echtgenoot te doden. Volgens de biologische interpretatie zou de vrouw in de eerste plaats te lijden hebben onder haar zwakkere lichaamskracht, dit zou dan verklaren waarom zij minder geneigd zou zijn tot fysiek geweld. Deze theorie gaat enkel op voor de strafbare feiten tegen de fysieke integriteit, maar verklaart niet waarom vrouwen een geringer aandeel hadden in de misdrijven tegen de openbare orde. Ook de sociale verklaring die uitgaat van de ondergeschikte positie van de vrouw en de psychologische theorie die meent dat vrouwen hun wandaden handiger wisten te verstoppen, geven geen van beide de sluitende verklaring. De verklaring moet ergens gezocht worden in de combinatie van theoretische concepten uit de verschillende modellen en is afhankelijk van de aard van het misdrijf.
Deze scriptie kan wel een aanzet geven tot het blootleggen van een misdaadpatroon en het opstellen van een overzicht van delicten waarbij vrouwen betrokken waren. Aanvullend werden enkele hypothesen aangereikt ter verklaring van de drijfveren en motivaties. Deze factoren samen zouden kunnen leiden tot de reconstructie van de typologie van de delinquente in Gent tijdens de Bourgondische periode.
Inhoudstafel
I
INHOUDSTAFEL
WOORD VOORAF ...................................................................................................... I BIBLIOGRAFIE........................................................................................................... I INLEIDING ................................................................................................................. 1 DEEL I: ACTOREN IN HET HISTORISCHE VELD .................................................................................. 12 HOOFDSTUK I: DE OUDE RECHTSSPRAAK ............................................................................................ 13 1.1. BALJUW.............................................................................................................................................. 13 1.2. ANDERE GERECHTSDIENAREN .................................................................................................... 15 1.3. SCHEPENEN ....................................................................................................................................... 16 1.4. DE OFFICIALITEIT............................................................................................................................ 17 HISTORISCH OVERZICHT (1385-1515)...................................................................................................... 19 DEEL II: TYPOLOGIE VAN DE MISDRIJVEN .......................................................................................... 24 INDELING DER MISDRIJVEN ..................................................................................................................... 25 HOOFDSTUK I: MISDRIJVEN TEGEN HET VERMOGEN ....................................................................... 26 1.1. DIEFSTAL ........................................................................................................................................... 26 1.2 BEURZENSNIJDERIJ.......................................................................................................................... 34 1.3. KERKDIEFSTAL ................................................................................................................................ 35 1.4 ROOF .................................................................................................................................................... 35 1.5. HELING EN HET KOPEN VAN GESTOLEN GOEDEREN ............................................................ 36 1.6. OPLICHTING EN BEDROG............................................................................................................... 38 1.6.1. Afpersing ...................................................................................................................................... 38 1.6.2. Bedrog .......................................................................................................................................... 38 1.6.3. Woeker.......................................................................................................................................... 41 1.7. REEROOF............................................................................................................................................ 41 1.8. OPZETTELIJKE BRANDSTICHTING .............................................................................................. 42 HOOFDSTUK II: GEWELDMISDRIJVEN TEGEN DE FYSIEKE INTEGRITEIT .................................... 46 2.1. LICHAAMSKRENKINGEN ............................................................................................................... 46 2.2. DOODSLAG ........................................................................................................................................ 53 2.3. MOORD ............................................................................................................................................... 57 2.4. BIJZONDERE VORMEN VAN MOORD .......................................................................................... 63 2.4.1. Vergiftiging................................................................................................................................... 63 2.4.2. Kindermoord................................................................................................................................. 65 2.4.3. Te vondeling leggen van kinderen ................................................................................................ 66 2.4.4. Zelfmoord ..................................................................................................................................... 67 2.5. HUISVREDEBREUK .......................................................................................................................... 69 HOOFDSTUK III: STRAFBARE FEITEN TEGEN DE MORELE INTEGRITEIT...................................... 73 3.1. STRAFBARE FEITEN TEGEN DE OPENBARE ZEDELIJKHEID ................................................. 73 3.1.1. Prostitutie...................................................................................................................................... 74 3.1.2. Incest............................................................................................................................................. 81 3.1.3. Overspel en Concubinaat .............................................................................................................. 85 3.1.4. Vrouwenroof en Verleiding .......................................................................................................... 90 3.1.5. Verkrachting ................................................................................................................................. 98 3.1.6. Tegennatuurlijke zedendelicten .................................................................................................. 104 3.2. STRAFBARE FEITEN TEGEN DE EER.......................................................................................... 107 3.2.1. Beledigingen door woorden en laster.......................................................................................... 107 3.2.2. Smaadschriften ........................................................................................................................... 110 3.2.3. Het valselijk beschuldigen .......................................................................................................... 111 3.3. BEDREIGINGEN .............................................................................................................................. 114 3.3.1. Bedreigingen met wapens ........................................................................................................... 114
Inhoudstafel
II
3.3.2. Bedreigingen met woorden ......................................................................................................... 114 HOOFDSTUK IV: RELIGIEUZE MISDRIJVEN......................................................................................... 116 4.1. HEILIGSCHENNIS EN GODSLASTERING ................................................................................... 116 4.2. TOVERIJ EN HEKSERIJ .................................................................................................................. 119 4.3. KETTERIJ.......................................................................................................................................... 122 HOOFDSTUK V: STRAFBARE FEITEN TEGEN DE OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID ................ 124 5.1. POLITIEKE MISDRIJVEN OF STRAFBARE FEITEN TEGEN DE VEILIGHEID VAN DE STAD ................................................................................................................................................................... 124 5.1.1. Banbreuk..................................................................................................................................... 124 5.1.2. Weerspannigheid ........................................................................................................................ 126 5.1.3. Het overtreden van voorgeboden ................................................................................................ 126 5.1.4. Begunstiging ............................................................................................................................... 127 5.1.5. Oproer en Opstand ...................................................................................................................... 129 5.2. AMBTSMISDRIJVEN....................................................................................................................... 131 5.3. BELASTINGSDELICTEN ................................................................................................................ 132 HOOFDSTUK VI: STRAFBARE FEITEN TEGEN DE VORSTELIJKE PRIVILEGES............................ 134 6.1. AANMATIGING VAN AMBTEN EN TITELS ............................................................................... 134 6.2. KANSSPELEN................................................................................................................................... 135 6.3. MEINEED .......................................................................................................................................... 137 6.4. MUNT-, MAATS- EN GEWICHTSMISDRIJVEN .......................................................................... 139 6.4.1. Valsmunterij ............................................................................................................................... 139 6.4.2. Valse maten en gewichten .......................................................................................................... 141 6.5. VALSE GETUIGENIS....................................................................................................................... 141 HOOFDSTUK VII: LEEGLOPERIJ ............................................................................................................. 143 HOOFDSTUK VIII: OVERIGE MISDRIJVEN............................................................................................ 148 DEEL III: STRAFRECHTELIJKE AANPAK .............................................................................................. 149 STRAFFEN.................................................................................................................................................... 150 HOOFDSTUK I: DOODSTRAFFEN............................................................................................................ 152 1.1. LEVEND BEGRAVEN ..................................................................................................................... 152 1.2. VUURDOOD .................................................................................................................................... 153 1.3. OPKNOPING AAN DE GALG ......................................................................................................... 154 1.3.1. Bestraffing van zelfmoord .......................................................................................................... 155 1.4. ONTHOOFDING ............................................................................................................................... 156 1.5. VERDRINKING ................................................................................................................................ 158 HOOFDSTUK II: LIJFSTRAFFEN .............................................................................................................. 159 2.1. VERMINKINGEN ............................................................................................................................. 159 2.1.1. Het doorboren van de tong.......................................................................................................... 159 2.1.2. Het afsnijden van de oren ........................................................................................................... 160 2.2. STRAFFEN AAN HUID EN HAAR ................................................................................................. 161 2.2.1. Geselen ....................................................................................................................................... 161 2.2.2. Het branden van het haar ............................................................................................................ 162 2.2.3. Brandmerking ............................................................................................................................. 163 HOOFDSTUK III: VRIJHEIDSSTRAFFEN................................................................................................. 165 3.1. GEVANGENISSTRAF ...................................................................................................................... 165 3.2. VERBANNING.................................................................................................................................. 168 HOOFDSTUK IV: SCHANDSTRAFFEN .................................................................................................... 171 4.1. SCHANDPAAL ................................................................................................................................. 171 HOOFDSTUK V: VERMOGENSSTRAFFEN ............................................................................................. 175 5.1. COMPOSITIERECHT ....................................................................................................................... 175 5.2. BOETES............................................................................................................................................. 177 DEEL IV: PROFIEL VAN EEN DELINQUENTE ...................................................................................... 179 CRIMINOGENE FACTOREN...................................................................................................................... 180 HOOFDSTUK I: ENDOGENE DRIJFVEREN............................................................................................. 181 1.1. ZWAKZINNIGHEID......................................................................................................................... 181 1.2. ALCOHOLISME ............................................................................................................................... 182 1.3 DE EMOTIONELE CONDITIE ......................................................................................................... 184 HOOFDSTUK II: EXOGENE FACTOREN ................................................................................................. 186 HOOFDSTUK III: DE AARD VAN DE VROUWENCRIMINALITEIT .................................................... 189
Inhoudstafel
III
3.1. THEORIEVORMING BETREFFENDE VROUWENCRIMINALITEIT......................................... 189 3.2. THEORETISCHE VERHOUDING STAD EN PLATTELAND....................................................... 193 3.3. THEORETISCHE VERHOUDING TEN OPZICHTE VAN ANDERE PERIODES ....................... 195
ALGEMENE CONCLUSIES................................................................................... 198 INHOUDSTAFEL ........................................................................................................ I